Bijlage Handreiking voor docenten 1. Samen normen bepalen Bij het maken van de gepersonaliseerde leerreis voor de kinderen is het allereerst belangrijk dat bij jullie op het kindcentrum duidelijk is of jullie als organisatie de kinderen willen vergelijken met de standaardnormen (de normen die CITO en de Onderwijs Inspectie aanhouden en die gebaseerd zijn op de ontwikkeling van het gemiddelde Nederlandse kind op een gemiddelde school) of andere normen, bijvoorbeeld normen die jullie zelf wenselijk vinden of een vergelijking van de voortgang van een kind op zichzelf in de tijd (waarbij er eigenlijk geen norm is). Het kan ook zijn dat jullie voor een combinatie kiezen, bijvoorbeeld eens per jaar een vergelijking van elk kind met de gemiddelde normen van CITO en Onderwijs Inspectie (om te zien waar het t.o.v. de Inspectienorm staat), maar in de leerreisperioden en in de communicatie met kind en ouders de voortgang van het kind op zichzelf. Met het bepalen van de normen stellen jullie eigenlijk gezamenlijk vast wanneer je vindt dat het gemiddelde kind bij jullie op het kindcentrum iets beheersen moet. Dus tussen 0-12 jaar: wanneer zouden welke leerdoelen gehaald moeten zijn door een gemiddeld kind? Wanneer moet een gemiddeld kind kunnen optellen? Wanneer moet een gemiddeld kind weten wat het onderwerp van een zin is? Dit geeft je vergelijkingslijnen (leerlijnen) waar je mee kunt werken. Vervolgens kun je voor ieder individueel kind kijken wat het beste aanbod en onderwijs is om te bereiken dat het individuele kind op het gewenste moment de gewenste leerdoelen heeft bereikt en of het individuele kind (een tijdje) sneller of langzamer beweegt op de lijnen. Het bepalen van de normen kan door het hele team, maar liever door een subset van het team, gedaan worden. Voor stapelvakken (lineair) zijn de normen vaak makkelijker te bepalen dan voor niet-stapelvakken (spectrum), omdat je daarvoor eerst het één moet kunnen (voorwaardelijk) om aan het ander te beginnen. Voor leren lezen en schrijven geldt dit natuurlijk ook. Hoe vroeger je dit beheerst, hoe eerder je aan andere leerdoelen kunt gaan werken. Voor niet-stapelvakken zijn normen iets minder makkelijk te bepalen, omdat er vaak geen voorwaardelijke relatie is tussen leerdoelen. Dit geldt zeker voor de zaakvakken. Je kunt als kindcentrum hier dan ook kiezen om geen norm te hanteren en alleen in de gaten te houden, bijvoorbeeld door af te vinken, of eind groep 8 elk kind alle kerndoelen beheerst. Met andere woorden: dat elk kind ergens in zijn/haar kindcentrumloopbaan leerdoelen heeft behaald die tezamen de kerndoelen bedekken. Vanaf hier worden in dit document de normen van de Onderwijs Inspectie als uitgangspunt genomen, omdat die het meest gehanteerd worden op kindcentra. Mocht je als kindcentrum eigen normen willen hanteren, dan is het goed om deze duidelijk te expliciteren en vast te leggen, zodat iedereen weet wat de afgesproken vergelijkingslijnen zijn van het gemiddelde kind op jullie kindcentrum. 2. Weten waar je staat Als de normen zijn bepaald is het zeer belangrijk dat elke medewerker komt te weten wanneer (grofweg) welke leerdoelen gehaald moeten zijn door een gemiddeld kind over de gehele loopbaan van het kind. Met andere woorden: elke medewerker weet de lijnen van ontwikkeling over de jaren heen. Ook voor kinderen en ouders is het belangrijk om te weten wanneer (grofweg) welke leerdoelen geacht worden te zijn behaald. Dit geeft iedereen context van waar je elke dag mee bezig bent en waar je samen naar toe werkt. Uiteraard zijn dit slechts vergelijkingslijnen -ze representeren het gemiddelde kind- en beweegt elk individueel kind op zijn of haar eigen manier over de lijnen.
16
Voorbeeld: Wat je ziet is per lijn of spectrum de bijbehorende doelen (de blokjes op de lijn) volgens de normen. Elk blokje representeert een leerdoel. Doel 1 bij rekenen en wiskunde kan bijvoorbeeld zijn ‘tellen tot 10’. Het schema is sterk vereenvoudigd weergegeven. In het echt heeft elke lijn en elk spectrum veel meer doelen en subdoelen. Deze kun je steeds verder 'uitklappen' of op 'inzoomen'.
Met het schema als basis kun je voor elk kind een beeld geven ‘waar het zit’ en aan welke doelen er nog gewerkt gaat worden. Hieronder een voorbeeld van een leerling van 9 jaar oud:
17
3. Gepersonaliseerde leerreis maken binnen de organisatie Met bovenstaande informatie kun je aan de slag om de leerdoelen in het concept van de gepersonaliseerde leerreis van elk kind te bepalen. Als je de leerdoelen weet, en je weet de leer/ontwikkelvoorkeuren van het kind, kun je vervolgens gaan bekijken welke inzet van leermiddelen, mensen en ruimten het best geschikt zijn om het kind te helpen bij het behalen van de leerdoelen. Ook bekijk je wanneer er aan welk doel gewerkt gaat worden binnen de leerreisperiode die er in het kindcentrum is afgesproken. Dit organisatorische vraagstuk geeft per definitie een spanningsveld, omdat je elk individueel kind het beste wilt bedoenen, maar er tegelijkertijd randvoorwaarden zijn wanneer en hoe vaak mensen inzetbaar zijn, ruimten inzetbaar zijn en soms ook leermiddelen
inzetbaar
zijn.
Veel
kindcentra
hebben
een
basisorganisatie
bestaande
uit
bepaalde
activiteiten/een bepaald aanbod van vakgebieden op bepaalde momenten in de week, aangeboden door bepaalde medewerkers. De organisatie is echter altijd dienend aan de behoefte van de kinderen. Dit betekent dat de organisatie (samenstellingen van groepen/roosters/werktijden/werkruimten) regelmatig kan wijzigen. Het is een grote uitdaging om een juiste basisorganisatie te vinden die voldoende rust biedt voor kinderen en medewerkers, maar tegelijkertijd genoeg ruimte laat om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Dit is voor elk kindcentrum anders. 4. Inzet van leermiddelen In dit hoofdstuk gaan we specifiek in op het inzetten van leermiddelen in de gepersonaliseerde leerreis. Bij het inzetten van leermiddelen is een goede match tussen leerdoel, leer/ontwikkelvoorkeuren van het kind en leermiddel het belangrijkst. Om een geschikt leermiddel te vinden zijn er dus twee grote stappen te zetten:
18
1. aan welk leerdoel wordt gewerkt? 2. welke leer/ontwikkelvoorkeuren ken ik van dit kind die van belang zijn voor het werken aan dit leerdoel of aan dit vakgebied? Met deze informatie begint de zoektocht naar de juiste leermiddelen. Dit kan een lange of een korte zoektocht zijn. Soms is het leermiddel voor een bepaald doel evident, maar soms zijn er zeer veer verschillende leermiddelen die allemaal werken aan hetzelfde doel. In dit document richten we ons op het inzetten van digitale leermiddelen, omdat dit binnen de scope valt. Het aanbevelen van analoge leermiddelen voor bepaalde leerdoelen -passend bij bepaalde leer/ontwikkelvoorkeuren- zou tevens binnen een digitaal systeem kunnen plaatsvinden, maar dit valt nu buiten de scope. De zoektocht naar juiste digitale leermiddelen begint dus door eerst antwoord te geven op bovenstaande twee vragen en vervolgens in het leermiddelensysteem het juiste pad af te leggen, zodat je bij het geschikte digitale leermiddel terecht komt. Hiervoor moet je de volgende stappen zetten: 1. Geef aan voor welk vakgebied en welk doel je een leermiddel zoekt 2. Geef aan hoe lang de totale activiteit van het leermiddel maximaal mag duren 3. Geef aan of het kind alleen of in een groepje aan dit doel gaat werken 4. Geef aan welke moeilijkheidsgraad past bij dit kind op dit leerdoel 5. Geef aan of het leermiddel bij voorkeur tekstueel, auditief of visueel is 6. Geef aan of het kind zowel instructie, verwerking als toetsing nodig heeft op dit leerdoel en of dit in variabele volgorde mag plaatsvinden 7. Geef de voorkeur voor inzicht in resultaat op: multiple choice of open toetsing of een andere manier om resultaat te toetsen. Naar aanleiding van deze zeven punten worden alle bijpassende leermiddelen geselecteerd en aan jou gepresenteerd in een lijst. Door als docent aan te geven welke van deze zeven punten zwaarder mogen wegen in de selectie, wordt de ranking van aangeboden geschikte digitale leermiddelen beïnvloed. Tevens hebben de digitale leermiddelen een kwaliteitsstempel. Leermiddelen die bijvoorbeeld een efficiënte terugkoppeling van resultaten naar de docent hebben scoren hoger op kwaliteit. Ook leermiddelen die verwijzen naar voorkennis op het leerdoel scoren hoger. De leermiddelen met een hogere kwaliteitsscore komen hoger op de lijst van aanbevolen leermiddelen. Als docent kun je vervolgens kiezen uit de (beperkte) lijst met digitale leermiddelen die door het systeem voorgesteld worden en die voldoen aan de door jou gestelde eisen. Bovendien zijn de bovenste aangeboden leermiddelen in de lijst door gebruikers als kwalitatief hoogwaardig bestempeld. Als je je keuze hebt gemaakt voeg je dit leermiddel toe aan de gepersonaliseerde leerreis van het betreffende kind. Dit doe je voor alle leerdoelen op de leerreis waarvoor je (deels) digitale leermiddelen wilt inzetten. Samen
met
de
beschikbare
tijd,
mensen,
ruimten
en
ICT
middelen
(tablet/laptop)
maak
je
de
gepersonaliseerde leerreis compleet. Een complete leerreis omschrijft alle leerdoelen waar aan gewerkt zal worden, eventueel wanneer dat gebeurt, waar en met wie. Deze laatste elementen kunnen ook terugkomen op een weektaak of in een rooster. Dit bespreek je met ouders en kind en na eventuele aanpassingen is de leerreis klaar om uitgevoerd te worden. Gedurende de uitvoering -de leerreisperiode- heb je inzicht welke resultaten een kind haalt met het digitale leermiddel. Eventueel geeft dit reden om tussentijds bij te sturen, instructie te herhalen, leerdoelen bij te stellen of andere leermiddelen te selecteren. Na elke leerreisperiode evalueer je wat er goed ging en wat minder goed liep. Eventueel pas je leer/ontwikkelvoorkeuren (op een bepaald vakgebied) van het kind aan. Zo
19
bouw je telkens aan een completer beeld van het kind en bekijk je keer op keer hoe je hem of haar het beste kan ondersteunen om de leerdoelen te halen.
20