'Leren drinken' Opzet en eerste resultaten van een preventieprogramma gericht op overmatig drinkende jongeren Carolien Thush, Reinout W. Wiers, Jorien van den Bosch, Joke Opdenacker, Nicole Theunissen en Frans M. J. Feron* Summary 'Learning to drink'. Design and preliminary results of a targeted prevention for heavy drinking adolescents A targeted prevention program was developed to moderate alcohol use in highrisk adolescents. The effectiveness of this targeted intervention is investigated in a randomized clinical trial. The program 'Learning to drink' consists of one parent session, six group-sessions for the adolescents and one individual final session with the adolescent.The program targets variables such as alcohol expectations, drinking norms, pros and cons of drinking, risk perception, and refusal efficacies. The first preliminary results are presented of this ongoing study (N = 63). These indicate positive changes in three determinants of alcohol use and abuse (alcohol expectations, pros and cons of drinking, and risk perception ). However, all these results should be interpreted with caution, given the limited sample size and the absence of follow-up data (that are currently collected). More extensive analyses with a larger sample size and follow-up data will be used to test the effectiveness of the intervention in influencing alcohol use. In addition, a shorter version of the program will be developed and tested, which will be easier to implement in case of positive outcomes (given the recruitment problems for the longer intervention that we experienced).
Inleiding Misbruik van alcohol is e¨e¨n van de meest voorkomende problemen onder jongeren. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie sterven jaarlijks naar schatting 55.000 jongeren in Europa aan de gevolgen van overmatig alcoholgebruik (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie, 2002). Dat maakt alcohol e¨e¨n van de belangrijkste doodsoorzaken onder jongeren. De meest voorkomende van deze aan alcohol gerelateerde doodsoorzaken zijn ongevallen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat jongvolwassenen 23% van de alcoholgerelateerde ongelukken veroorzaken, terwijl ze maar 4% van de automobilisten uitmaken (Adviesdienst vanVerkeer en Waterstaat, 2001). Andere, minder zichtbare gevolgen van alcoholmisbruik onder jongeren zijn een verhoogde kans op onge* De eerste vijf auteurs zijn verbonden aan de capaciteitsgroep Experimentele Psychologie, Universiteit Maastricht. De laatste auteur is werkzaam bij GGD Zuidelijk Zuid Limburg, Maastricht. Correspondentieadres: Universiteit Maastricht, Experimentele Psychologie, Carolien Thush, Postbus 616, 6200 MD Maastricht. E-mail:
[email protected]
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3 193
Leren drinken: een preventieprogramma
wenste seks en onveilig vrijen, verhoogde schooluitval, werkloosheid, sociaal isolement en depressie (Abbey, Zawacki, Buck, Clinton & McAuslan, 2001; Hammer & Vaglum, 1990; Newcomb & Bentler, 1989; Noell, Biglan, Berendt & Ochs, 1993). Kortom, deskundigen zijn het erover eens dat alcoholmisbruik een belangrijk probleem is en dat effectieve preventie van alcoholmisbruik bij jongeren van het grootste belang is. Helaas laten bestaande primaire of universele preventiemethodes tot dusver gemengde resultaten zien wat betreft het matigen van alcoholgebruik bij jongeren. Enerzijds zijn er recente studies die aangeven dat primaire preventiemetho des positieve effecten kunnen hebben op het matigen van alcoholgebruik (Botvin, Griffin, Diaz & Ifill-Williams, 2001; Griffin, Botvin, Nichols & Doyle, 2003). Anderzijds hebben de meeste studies laten zien dat primaire preventiemethodes niet of nauwelijks positieve effecten genereren wat betreft het matigen van alcoholgebruik (Foxcroft, Ireland, Lister-Sharp, Lowe & Breen, 2003; Foxcroft, Lister-Sharp & Lowe, 1997; Komro & Toomey, 2002). In Nederland wordt vooral het primaire preventieprogramma 'De gezonde school en genotmiddelen' gebruikt van het Trimbos-instituut. Ook voor dit programma zijn minimale effecten op gebruik gerapporteerd; kleine positieve effecten op roken en alcoholgebruik en kleine negatieve effecten op marihuanagebruik (Cuijpers, Jonkers, De Weerdt & De Jong, 2002). Buiten het feit dat effectiviteit van primaire preventiemethodes twijfelachtig is, is daarnaast de periode waarin de meeste jongeren zwaar drinken relatief kort. Veel jongeren groeien als het ware uit deze fase van overmatig drankgebruik, wanneer ze bij de overgang naar volwassenheid andere rollen en verantwoordelijkheden opnemen en daarbij ook hun drankgebruik verminderen (Newcomb & Bentler, 1987; Sher & Gotham, 1999). Het zou daarom misschien effectiever zijn om preventie te richten op jongeren met een verhoogde kwetsbaarheid voor verslaving (secundaire preventie) in plaats van op alle jongeren (primaire preventie), omdat met name voor deze hoog-risico jongeren het veelvoorkomende excessieve alcoholgebruik gevaarlijk is. Het inschatten van hoogrisico is mogelijk doordat er op grond van een groot aantal methodologisch sterke studies consensus bestaat over een aantal belangrijke kwetsbaarheidfactoren voor verslaving: overmatig gebruik van de jongere zelf vergeleken met leeftijdgenoten, een familiegeschiedenis van alcoholisme, individuele verschillen in de respons op alcohol, sterke positieve verwachtingen over de effecten van alcohol, persoonlijkheidskenmerken als impulsiviteit en sensatiezucht of juist negatief affect (Schuckit, 1998; Sher, Walitzer, Wood & Brent, 1991; Wiers & Theunissen, 2002,Wiers,1994; 1999). Een bijkomende reden voor een gerichte preventie is dat er in Nederland bijna geen jongeren worden behandeld voor alcoholproblematiek, hoewel alcoholmisbruik en ^ afhankelijkheid de meest voorkomende psychiatrische diagnose is onder jonge mannen (Bijl,Van Zessen & Ravelli,1997): slecht 1% van de clie«nten in de verslavingszorg is jonger dan 25 jaar. Dit heeft onder andere te maken met het gebrek aan zelfinzicht van deze jongeren. Uit onderzoek van Wiers, Van de Luitgaarden,Van den Wildenberg en Smulders (submitted) bleek bijvoorbeeld dat 74% van de 92 studenten 10 of hoger scoorden op de Alcohol Use Disorder Identification Test (wat volgens de normen van de Werelgezondheidsorganisatie wijst op alcoholproblemen; Saunders, Aasland, Babor, De la Fuente & Grant, 1993), terwijl slechts e¨e¨n van hen desgevraagd zelf aangaf dat hij een alcoholprobleem had. Dit maakt dat het aanbod voor jongeren met alcoholproblemen ook zeer beperkt is. Met name voor minderjarige probleemdrinkers bestaan er geen of zeer weinig gerichte interventies. Naast het preventieve aspect willen we met deze interventie dan ook een mogelijkheid bieden waar jongeren met begin-
194
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3
Leren drinken: een preventieprogramma
nende alcoholproblematiek terecht kunnen. Prachtig dus, gerichte preventie, maar inmiddels is ook gebleken dat gerichte preventiemethodes onder bepaalde omstandigheden kunnen zorgen voor ongewenste, negatieve effecten, met name voor jongeren met gedragsproblemen (Dishion, McCord & Poulin, 1999).Vooral omdat hoogrisico jongeren kwetsbaarder zijn voor sociale druk van leeftijdsgenoten dan laagrisico jongeren, kan een gerichte preventie die daar geen aandacht aan besteedt, leiden tot toename van het probleemgedrag. Het belangrijkste doel van het project 'Leren drinken' is na te gaan of de door ons ontwikkelde gerichte preventieve interventie effectief is in het matigen van alcoholgebruik en alcoholgerelateerde problemen bij hoogrisico jongeren. Merk op dat het doel hier het bijsturen (modereren) van het drankgebruik is: zonder preventieve interventie neemt in deze leeftijdsgroep het drankgebruik in het algemeen sterk toe evenals de alcoholgerelateerde problemen. De ontwikkeling van de experimentele groep wordt vergeleken met een controlegroep. Het interventieprogramma is gericht op een aantal determinanten waarvan uit de literatuur blijkt dat ze invloed hebben op alcoholgebruik. Het uiteindelijke doel van de studie is na te gaan of deze verschillende determinanten in de verwachte richting veranderen en of een dergelijke verandering een matigend effect heeft op alcoholgebruik. Hierbij gaat men uit van de veronderstelling dat deze determinanten de verdere ontwikkeling van het drankgebruik be|« nvloeden. We veronderstellen dus dat de interventie de determinanten (mediatoren) be|« nvloedt en dat deze determinanten vervolgens alcoholgebruik (de uitkomstmaat) be|« nvloeden (MacKinnon,1994). Een eerste determinant wordt gevormd door alcoholverwachtingen. Deze blijken sterke voorspellers te zijn van het moment waarop met drinken wordt begonnen en voor het huidige en toekomstige alcoholgebruik van adolescenten en volwassenen (Goldman, Del Boca & Darkes, 1999; Knight & Godfrey, 1993; Wiers, Hoogeveen, Sergeant & Gunning, 1997). Het veranderen van deze alco holverwachtingen zou leiden tot verandering in alcoholgebruik (Darkes & Goldman, 1993, 1998, maar zie Jones, Corbin & Fromme, 2001, voor een kritische review). Een tweede determinant waarop de interventie zich richt, betreft de vooren nadelen van het drinken van alcohol. Uit verschillende studies blijkt dat er een relatie bestaat tussen het zien van voor-en nadelen van alcoholgebruik en alcoholproblemen (Migneault, Pallonen & Velicer, 1997; Noar, Laforge, Maddock & Wood, 2003) en dat veranderingen in deze voor- en nadelenbalans leiden tot veranderingen in gedrag (Prochaska et al., 1994). Risicoperceptie vormt een derde determinant waarop deze studie ingaat. Risicoperceptie speelt een belangrijke rol binnen het Health Belief Model (voor review zie Janz, Champion & Strecher, 2002) en gerelateerde modellen (Kuther, 2002), die veel gebruikt worden als leidraad voor het ontwikkelen van interventies gericht op preventie en het geven van verklaringen voor gezondheidsgedrag. Binnen deze modellen is de waargenomen kwetsbaarheid of iemands subjectieve perceptie van zijn of haar risico een belangrijke factor in het voorspellen van gedragsverandering (zie Weinstein, 1982). Met name de sessie waarin risicofactoren worden besproken is geheel nieuw. Het idee hierin is dat eerst de bestaande 'na|« eve' ideee«n omtrent risicofactoren voor alcoholisme worden besproken en dat deze vervolgens bijgestuurd worden. Belangrijke misverstanden hebben te maken met erfelijkheid: zo denken veel mensen dat een erfelijke factor in alcoholisme een 'doem' is, waaraan niks meer te doen valt, terwijl bij hoogrisico jongeren juist de eigen keuzes extra belangrijk zijn. Iemand die zeer slecht tegen alcohol kan, ontwikkelt vrijwel zeker geen alcoholprobleem, wat voor domme keuzes hij of zij ook maakt. Hieraan gerelateerd is het idee dat iemand die goed tegen alcohol kan Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3 195
Leren drinken: een preventieprogramma
een kleinere kans heeft om een alcoholprobleem te ontwikkelen terwijl uit onderzoek het tegenovergestelde blijkt (Schuckit,1998, zie verder Wiers &Theunissen, 2002).
Werving Bij meer dan 7000 leerlingen van de 2e en 4e klas van het Voorgezet Onderwijs in de regio werd een inventarisatie van onder andere drank- en middelengebruik gehouden. Dit gebeurde in samenwerking met de GGD. Aan deze vragenlijst werd een 'advertentie'over het project 'Leren drinken' toegevoegd waarop leerlingen hun naam en adres konden invullen voor verdere informatie. De verwachting was dat 10-20 % van de leerlingen zou reageren. Uit deze 700 tot 1400 leerlingen zouden op basis van een samengestelde risico -index 200 jongeren met een verhoogd risico worden geselecteerd. De respons was echter veel lager.Van de 138 leerlingen die hun naam en adres invulden waren er 41 die niet dronken en daarom gee«xcludeerd werden. Naar de resterende 97 leerlingen en naar hun ouders werd meer informatie over het project en een toestemmingsformulier gestuurd. Slechts acht leerlingen stuurden de ingevulde toestemmingsformulieren terug en werden ge|« ncludeerd. Op basis van dit negatieve resultaat werd besloten een aantal nieuwe wervingsstrategiee«n in gang te zetten, voornamelijk werving via advertenties, via jeugdverpleegkundigen van de GGD, in scholen, via de al ingeschreven deelnemers en via jongerenwerkers. Gebleken is dat er vooral e¨e¨n methode relatief succesvol was: het direct werven op scholen in de regio (in samenwerking met de GGD). Op diverse middelbare scholen zijn de onderzoekers van klas tot klas gegaan om leerlingen kort in te lichten over het project 'Leren drinken', waarbij gemeld is dat het bedoeld was voor leerlingen die geregeld alcohol drinken ('wel een biertje lusten'). Leerlingen kregen informatiepakketten voor henzelf en voor hun ouders mee. In totaal zijn er op deze manier 1190 informatiepakketten uitgereikt, waarvan 55 jongeren zich ingeschreven en er uiteindelijke 42 deelnamen aan het project 'Leren drinken'. Op deze manier vond de selectie van hoogrisico jongeren plaats door zelfselectie (vergelijk Widom, 1977). Geheelonthouders die zich aanmeldden werden uit de onderzoeksgroep verwijderd en de overige leerlingen werden random verdeeld over de experimentele groep en controlegroep. Op deze wijze is een steekproef ontstaan die gemiddeld meer drinkt dan hun leeftijdgenoten, met zowel relatief lichte als zware drinkers. Dit heeft als voordeel dat de eventuele averechtse effecten van gerichte preventie minder waarschijnlijk worden (Dishion et al.,1999). Drie experimentele groepen en drie controlegroepen gingen van start met in totaal 64 deelnemers, waarvan er acht geworven waren via de oorspronkelijke wervingstrategie, twee via een ingeschreven deelnemer, 12 via advertenties en de overige 42 via direct werven op scholen in de regio (Op het moment van schrijven zijn er nog 41 leerlingen getest, maar hiervan zijn de data nog niet verwerkt).
Procedure De deelnemers werden willekeurig verdeeld over de experimentele groep en de controlegroep. De experimentele groep volgde de interventie. De controlegroep kwam e¨e¨nmaal samen op de universiteit om vragenlijsten in te vullen. Vervolgens kregen de deelnemers van de controlegroep gedurende zeven weken weke-
196
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3
Leren drinken: een preventieprogramma
lijks vragenlijsten opgestuurd (zolang de interventie liep) en jongeren uit de experimentele groep vulden deze vragenlijsten voor elke sessie in. Wanneer de interventie voor de experimentele groep afgelopen was, kregen beide groepen een nameting. Om de effectiviteit op lange termijn na te gaan volgen er nog twee follow-ups, respectievelijk een half jaar en een jaar na de nameting. Deze data worden momenteel nog verzameld.
De interventie Een uitgebreide beschrijving van de interventie en de theoretische achtergrond is te vinden in Wiers en Theunissen (2002). In het kort bestaat de interventie uit zes groepssessies en e¨e¨n individuele sessie voor de jongeren en e¨e¨n sessie voor de ouders. De sessies duren elk 60 tot 90 minuten en vinden wekelijks plaats in het hiervoor speciaal ingerichte 'barlab' van de universiteit. De oudersessie is gericht op het verbeteren van de communicatie over alcoholgebruik en ^misbruik tussen de ouders en hun kinderen. De eerste groepssessie voor de jongeren is een introductie van het programma. Tijdens de tweede en de derde sessie worden de positieve effecten die mensen verwachten van het drinken van alcohol uitgedaagd in de zogenaamde 'alcohol expectancy challenge' (voor een verdere beschrijving zie Darkes en Goldman, 1993) die gericht is op respectievelijk de sociale en seksuele alcoholverwachtingen. De vierde sessie behandelt de heersende normen onder leeftijdgenoten over alcoholgebruik en de voor- en nadelen van het drinken van alcohol. De perceptie van risicofactoren voor het ontwikkelen van alcoholproblemen en de misconcepties die over deze risicofactoren bestaan, worden aangepakt in de vijfde groepssessie. Er wordt in deze sessie vooral ingegaan op risicofactoren als familiegeschiedenis van alcoholisme, fysieke respons op alcohol, geschiedenis van gedragsproblemen, ander druggebruik, alco hol gerelateerde problemen, verwachtingen ten aanzien van alcohol en de leeftijd waarop begonnen werd met het regelmatig drinken van alcohol. De zesde sessie bestaat uit een vaardigheidstraining waarin strategiee«n om matig te drinken en om een drankje te weigeren in rollenspelen geoefend worden. De interventie eindigt met een individueel, motivationeel interview waarin op de persoon toegespitste feedback wordt gegeven (gebaseerd op BASICS, Dimeff, Bear, Kivlahan & Marlatt,1999).
Eerste voorlopige resultaten In totaal werden 63 deelnemers meegenomen in de analyses (e¨e¨n deelnemer stopte voortijdig). Door de moeizame werving en de daarop aangepaste selectiestrategie (zelfselectie) kan de hele steekproef niet als hoogrisico gekenschetst worden. Een vereiste bleef wel dat de jongeren regelmatig (wekelijks) alcohol dronken. Door het uitsluiten van geheelonthouders en niet-regelmatig drinkende jongeren is op deze wijze een steekproef ontstaan die gemiddeld meer drinkt dan hun leeftijdgenoten, met zowel relatief lichte als zware drinkers. Het onderscheid tussen lichte en zware drinkers werd op basis van het gemiddelde alcoholgebruik per dag gemaakt. Deelnemers die boven dit gemiddelde zaten werden gekenmerkt als zware drinkers; deelnemers die onder het gemiddelde scoorden, werden gezien als lichte drinkers. Zwaar drinkende jongens dronken gemiddeld 20.31 (SD = 9.43) standaardglazen alcohol per week en licht drinkende jongens 5.09 (SD = 3.39). Dit verschil was significant (p < 0.01). Zwaar drinkende meisjes dronken 9.80 (SD = 3.39) standaard glazen alcohol per week Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3 197
Leren drinken: een preventieprogramma
en licht drinkende meisje 3.23 (SD = 1.55). Ook dit verschil was significant (p < 0.01). De 63 deelnemers bestonden uit 37 jongens en 26 meisjes. De leeftijd varieerde tussen14 en18 jaar met een gemiddelde leeftijd van15.38 (SD = 0.83). De gemiddelde leeftijd van de jongeren uit de experimentele groep was 15.28 jaar (SD = 0.81) en van de controlegroep 15.50 jaar (SD = 0.81). Dit was niet significant verschillend (p = 0.31). De jongeren uit de experimentele groep en de controlegroep verschilden bovendien bij de voormeting niet significant op het alcoholgebruik per week (p = 0.46). De analyses werden gedaan aan de hand van een mixed ANOVA- design met Tijd als binnenproefpersoon factor en Conditie als tussenproefpersoon factor. We zijn in eerste instantie vooral ge|« nteresseerd in interactie-effecten: een verschillende ontwikkeling in de tijd tussen de groepen. Alcoholverwachtingen Alcoholverwachtingen werden, vanwege de herhaalde metingen, gemeten met behulp van 100 mm Visual Analogue Schalen (VAS). Er werden in Sessie 1 en Sessie 4, voor en na de twee 'expectancy challenges', positieve en negatieve verwachtingen gemeten. Bovendien werd er een onderscheid gemaakt tussen een hoge en een lage dosis alcohol (gebaseerd op Wiers et al., 1997). In de experimentele groep was er een significante daling in positieve alcoholverwachtingen voor een hoge dosis alcohol (T (31) = 3.10, p < 0.01). Bovendien bleek dat de afname van positieve alcoholverwachtingen voor een hoge dosis alcohol alleen bij zware drinkers significant was (T (11) = 2.96, p = 0.01).Volgens de verwachting heeft de interventie vooral bij zwaar drinkende jongeren een reducerende invloed op po sitieve alcoholverwachtingen bij hoge dosis alcohol. Dit is belangrijk omdat Wiers et al. (1997) vonden dat dit de sterkste voorspeller van alcoholgebruik was bij jongeren. In de experimentele groep was er een significante daling in negatieve alcoholverwachtingen voor een lage dosis alcohol (T (31)= 2.79, p < 0.01). Bovendien bleek dat de afname van negatieve alcoholverwachtingen voor een lage dosis alcohol alleen bij zware drinkers significant was (T (11) = 3.48, p = 0.18). De zwaar drinkende jongeren krijgen dus minder positieve verwachtingen voor het drinken van veel alcohol en minder negatieve verwachtingen voor het drinken van weinig alcohol. Dit is een patroon dat meer met matig gebruik overeenstemt (Wiers et al.,1997). Voordelen en nadelen Voor- en nadelen werden opgedeeld in voor- en nadelen van matig drinken en voor- en nadelen van overmatig drinken. Ook hier werd gebruik gemaakt van VAS-schalen. Deze voor- en nadelen kunnen ieder apart bekeken worden, maar er kan ook worden gekeken naar de voor- en nadelenbalans. Hierin worden de voor- en nadelen van matig drinken vergeleken met de voor- en nadelen van overmatig drinken. Als er afzonderlijk wordt gekeken naar de nadelen van matig drinken, was er een significant hoofdeffect van Conditie (F (1,53) = 7.22, p = 0.01), maar was er geen hoofdeffect van Tijd (F (1,53) = 0.07, p = 0.80) en geen interactie-effect tussen Tijd en Conditie (F (1,53) = 0.21, p = 0.65). De experimentele groep zag significant meer nadelen van matig drinken dan de controlegroep, maar dit veranderde niet. Ook bij de voordelen van overmatig drinken was er een significant hoofdeffect van Conditie (F (1,53) = 7.30, p < 0.01), maar geen hoofdeffect van Tijd (F (1,53) = 0.90, p = 0.35) en geen interactie-effect tussen Tijd en Conditie (F (1,53) = 0.22, p = 0.88). De experimentele groep zag ook significant meer voordelen van overmatig drinken dan de controlegroep en veranderde hierin ook niet. Gezien het feit dat de groepen willekeurig zijn ingedeeld, kan voor geen van de gevonden verschillen op de voormeting een plausibele verklaring worden gege-
198
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3
Leren drinken: een preventieprogramma
ven. Zowel bij de voordelen van matig drinken als de nadelen van overmatig drinken werd geen enkel significant effect gevonden. Door het uitblijven van hoofdeffecten van Tijd en interactie-effecten tussen Tijd en Conditie, kan geconcludeerd worden dat de interventie in de experimentele groep op dit punt dus geen significant positief noch negatief verschil heeft gemaakt. Echter, als er gekeken wordt naar de voor- en nadelenbalans, werden er in beide groepen significant meer voordelen van matig drinken gerapporteerd dan voordelen van overmatig drinken, zowel bij de voormeting (T (60) = -3.49, p < 0.01) als bij Meting 7 (T (54) = 4.29, p < 0.01). Daarnaast werden er significant minder nadelen van matig drinken gerapporteerd dan nadelen van overmatig drinken, zowel bij de voormeting (T (59) = -6.10, p < 0.01) als bij Meting 7 (T (54) = -6.20, p < 0.01). Tevens werden er significant meer voordelen van matig drinken gerapporteerd dan nadelen van matig drinken, zowel bij de voormeting (T (60) = 6.41, p < 0.01) als bij Meting 7 (T (54) = 6.32, p < 0.01). Tot slot werden er significant minder voordelen van overmatig drinken gerapporteerd dan nadelen van overmatig drinken, zowel bij de voormeting (T (59) = -3.16, p < 0.01) als bij Meting 7 (T (42) = - 4.04, p < 0.01). De voor- en nadelenbalans vertoonde dus bij Meting 7 het gewenste patroon. Het feit dat de voor- en nadelenbalans bij de voormeting hieraan al voldeed, kan een mogelijke verklaring zijn voor het uitblijven van een effect van de interventie op de afzonderlijke voor- en nadelen. Risicoperceptie Risicoperceptie werd gemeten met behulp van VAS-schalen bij Meting 5 en Meting 6. Deze vragenlijst, waarin deelnemers moesten aangeven in hoeverre zij het eens zijn met een stelling over een risicofactor, werd afgenomen voor en na Sessie 5. In deze sessie werden de verscheidene risicofactoren besproken en moesten de deelnemers hun eigen risico schatten. Er was een trend voor een hoofdeffect van Tijd (F (1,40) = 3.32, p = 0.08), maar de interactie tussen Tijd en Conditie en het hoofdeffect van Conditie waren niet significant (p's > 0.10). Hoewel de interactie niet significant was en er dus geen verschillend tijdseffect per groep was, was de stijging van de kennis over risicofactoren tussen Meting 5 en Meting 6 in de experimentele groep wel significant (T (16)= -2.09, p = 0.03). Zoals verwacht is de risicoperceptie bij de experimentele groep door de interventie toegenomen.
Discussie Uit de eerste voorlopige resultaten van deze gerichte, preventieve interventie blijkt dat er in de experimentele groep onder zwaar drinkende jongeren een significante daling was van de positieve alcoholverwachtingen voor een hoge dosis alcohol en voor de negatieve alcoholverwachtingen voor een lage dosis alcohol. Bij de positieve alcoholverwachtingen voor een lage dosis en negatieve alcoholverwachtingen voor een hoge dosis was er daarentegen geen significant verschil. Dit is een belangrijke aanwijzing voor de effectiviteit van de twee 'expectancy challenges'. Blijkbaar stellen zwaar drinkende jongeren na de twee 'challenges' hun te positieve verwachtingen ten aanzien van overmatig drinken bij. Aangezien het doel van de interventie 'Leren drinken' niet totale abstinentie is, maar wel het op een verantwoorde manier leren omgaan met alcohol (het promoten van het matig drinken ten opzichte van het huidige overmatig drankgebruik1), wijst dit verschil in hoge en lage dosis erop dat deze boodschap de zwaar drinkende jongeren heeft bereikt. Deze bevindingen zijn in overeenkomst met eerder onderzoek waar ook verschil werd gevonden tussen een hoge en een lage do Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3 199
Leren drinken: een preventieprogramma
sis (Wiers et al., 1997). Het reducerende effect van de interventie op de positieve verwachtingen voor een hoge dosis alcohol bij zwaar drinkende jongens is belangrijk, gezien het feit dat juist deze positieve verwachtingen voor een hoge do sis alcohol de sterkste voorspeller van alcoholgebruik bij zwaar drinkende jongens was (Wiers et al., 1997). De daling van de positieve verwachtingen kan het effect zijn van de 'expectancy challenges', maar het dosisverschil kan ook be|« nvloed zijn door andere factoren uit het programma, zoals de voor- en nadelenbalans. De voor- en nadelenbalans liet namelijk het verwachte patroon zien zowel bij de voormeting als bij Meting 7. Het feit dat de voor- en nadelenbalans bij de voormeting al voldeed aan de verwachtingen, kan een mogelijke verklaring zijn voor het uitblijven van een effect van de interventie op de afzonderlijke voor- en nadelen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat door de nog onvolledig zijnde nameting de analyses gedaan zijn aan de hand van Meting 7. Dit was vo¨o¨r Sessie 7, het individueel, motivationeel interview waarin veel aandacht wordt besteed aan de persoonlijke voor- en nadelenbalans. Het zou daarom mogelijk zijn dat er bij de nameting, na het interview, sterkere verschillen optreden. Uitleg over risicofactoren vormt een nieuw onderdeel in de interventie. Uit de eerste resultaten blijkt dat de kennis over risicofactoren significant stijgt in de experimentele groep, terwijl de stijging in de controlegroep niet significant is. Hieruit kan afgeleid worden dat de informatie, die gegeven is in Sessie 5 over risicofacto ren, door de jongeren uit de experimentele groep opgenomen en verwerkt is. Gezien het aantal proefpersonen en de onvolledigheid van de metingen dienen al deze resultaten uiteraard met de nodige voorzichtigheid ge|« nterpreteerd te worden. Bovendien kunnen er doordat de nameting nog onvolledig is, nog geen uitspraken worden gedaan over de mate waarin deze resultaten invloed hebben op het eigenlijke doel van de interventie, namelijk de daadwerkelijke verandering van het alcoholgebruik en de alcoholgerelateerde problemen. Concluderend kan men stellen dat er wel enige evidentie is dat deze eerste resultaten van de gerichte preventie in de positieve richting wijzen, maar uiteraard zijn er uitgebreider analyses nodig met een groter aantal proefpersonen en meer followup data om de effectiviteit van deze interventie te beoordelen. Verder heeft de moeizaam verlopende werving met name ernstige implicaties voor de eventuele verdere implementatie van de interventie in deze vorm. Jongeren die zich voortijdig afmeldden, gaven als voornaamste reden om niet meer mee te doen, dat deze interventie hen te veel tijd kostte. Daarnaast bleek uit de eindevaluatie van de interventie, dat ondanks het positieve oordeel van de jongeren die hadden meegedaan, de interventie wat aan de lange kant werd gevonden. Daarom is het belangrijk meer onderzoek te doen naar een kortere, gerichte interventie die de effectief gebleken onderdelen bevat en beter implementeerbaar is. Dit gaan we in de nabije toekomst doen, waarbij ook aandacht gegeven zal worden aan de rol van impliciete cognities bij het ontstaan en in stand houden van overmatig drankgebruik bij jongeren (zie Stacy, 1997; Wiers, dit nummer en Wiers, Van Woerden, Smulders & De Jong, 2002). Het uiteindelijke doel is om in de toekomst op een bewezen effectieve manier het overmatige drankgebruik en de daarmee samenhangende risico's bij hoogrisico jongeren te verminderen, eventueel als aanvulling op bestaande universele preventies.
200
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3
Leren drinken: een preventieprogramma
Noot 1
Matig drinken werd in deze interventie gedefinieerd als: niet meer dan drie alcoholhoudende drankjes per keer voor jongens en niet meer dan twee alcoholhoudende drankjes per keer voor meisjes niet vaker dan drie keer per week. Overmatig drinken werd in deze interventie gedefinieerd als meer dan dit.
Literatuur Abbey, A., Zawacki,T., Buck P.O., Clinton, A.M. & McAuslan, P. (2001). Alcohol and sexual assault. Alcohol Research and Health, 25, 43-51. Adviesdienst van Verkeer en Waterstaat (2001). Rijden onder invloed in Nederland, 1997-1999. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Botvin, G.J., Griffin, K.W., Diaz, T. & IfillWilliams, M. (2001). Preventing binge drinking during early adolescence: Oneand two -year follow-up of a school based preventive intervention. Psychology of Addictive Behaviors, 15, 360 -365. Bijl, R.V., Zessen, G.van & Ravelli, A. (1997). Psychiatrische comorbiditeit onder volwassenen in Nederland: Het NEMESIS onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 141, 2453-2460. Cuijpers, P., Jonkers, R., Weerdt, I. de & Jong, A. de (2002). The effects of drug abuse prevention at school:The 'Healthy School and Drugs' project. Addiction, 97, 67^73. Darkes, J. & Goldman, M. S. (1993). Expectancy challenge and drinking reduction: Experimental evidence for a mediational process. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61, 64-76. Darkes, J. & Goldman, M.S. (1998). Expectancy challenge and drinking reduction: Process and structure in the alcohol expectancy network. Experimental and Clinical Psychopharmacology, 6, 64-76. Dimeff, L.A., Bear, J.S., Kivlahan, D.R. & Marlatt, G.A. (1999). BASICS: Brief Alcohol Screening and Intervention for College Students: A harm reduction approach. New York:The Guilford Press. Dishion, T.J., McCord, J. & Poulin, F. (1999). When interventions harm: Peer groups and problem behavior. American Psychologist, 54, 755^764. Foxcroft, D.R., Ireland, D., Lister-Sharp, D.J., Lowe, G. & Breen, R. (2003). Longer-term primary prevention for alcohol misuse in young people: A systematic review. Addiction, 98, 397- 411. Foxcroft, D.R., Lister-Sharp, D. & Lowe, G.
(1997). Alcohol misuse prevention for young people: A systematic review reveals methodological concerns and lack of reliable evidence of effectiveness. Addiction, 92, 531-537. Griffin, K.W., Botvin, G.J., Nichols T.R. & Doyle, M.M. (2003). Effectiveness of a universal drug abuse prevention ap proach for youth at risk for substance use initiation. Preventive Medicine, 36, 1-7. Goldman, M.S., Del Boca, F.K. & Darkes. J. (1999). Alcohol expectancy theory: The application of cognitive neuroscience. In K.E. Leonard & H.T. Blane (Eds.), Psychological theories of drinking and alcoholism (2nd ed., pp. 203-246). New York:The Guilford Press. Hammer, T. & Vaglum, P. (1990). Use of alcohol and drugs in the transitional phase from adolescents to young adulthood. Journal of Adolescence, 13, 129142. Janz, N.K., Champion, V.L. & Strecher, V.J. (2002).The Health Belief Model. In K. Glanz, B.K. Rimer & F.M. Lewis (Eds.), Health behavior and health education (pp. 45-66). San Francisco, CA: Wiley. Jones , B.T., Corbin, W. & Fromme, K. (2001). A review of expectancy theory and alcohol consumption. Addiction, 91, 57-72. Knight, R.G. & Godfrey, H.P. (1993). The role of alcohol-related expectancies in the prediction of drinking behavior in a simulated social interaction. Addiction, 88,1111-1118. Komro, K.A. & Toomey, T.L. (2002). Strategies to prevent underage drinking. Alcohol Research and Health, 26, 5-14. Kuther, T.L. (2002). Rational decision perspectives on alcohol consumption by youth. Revising the theory of planned behavior. Addictive Behaviors, 27, 35- 47. MacKinnon, D.P. (1994). Analysis of mediating variables in prevention and intervention research. In A. Cazares & L.A. Beatty (Eds.), Scientific methods for prevention intervention research (pp. 127-153).Washington, DC: Government Printing Office.
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3 201
Leren drinken: een preventieprogramma Migneault, J.P., Pallonen, U.E. & Velicer, W.F. (1997). Decisional balance and stage of change for adolescent drinking. Addictive Behaviors, 22, 339-351. Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (2002). Alcoholstudiegids 2002.Woerden: NIGZ. Newcomb, M.D. & Bentler, P.M. (1987). Changes in drug use from high school to young adulthood: Effects of living arrangement and current life pursuit. Journal of Applied Developmental Psychology, 8, 221-246. Newcomb, M.D. & Bentler, P.M. (1989). Substance use and abuse among children and teenagers. American Psychologist, 44, 242-248. Noar, S.M., Laforge, R.G., Maddock, J.E. & Wood, M.D. (2003). Rethinking positive and negative aspects of alcohol use: Suggestions from a comparison of alcohol expectancies and decisional balance. Journal of Studies on Alcohol, 64, 6069. Noell, J., Biglan, A., Berendt, J. & Ochs, L. (1993). Problematic sexual situations for adolescents: Alcohol and unsafe sex. Health Values: The Journal of Health Behavior, Education and Promotion, 17, 4049. Prochaska, J.O., Velicer, W.F., Rossi, J.S., Goldstein, M.G., Marcus, B.H., Rakowski, W., Fore, C., Harlow, L.L., Redding, C.A., Rosenbloom, D. & Rossi, S. (1994). Stages of change and decisional balance for 12 problem behaviors. Health Psychology, 13, 39- 46. Saunders, J.B., Aasland, O.G., Babor, T.F., De la Fuente J.R. & Grant, M. (1993). Development of the Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): WHO collaborative project on early detection of persons with harmful alcohol consumptionII. Addiction, 88, 791-804. Schuckit, M.A. (1998). Biological, psycho logical and environmental predictors of the alcoholism risk: A longitudinal study. Journal of Studies on Alcohol, 59, 485- 494. Sher, K.J. & Gotham, H J. (1999). Pathological alcohol involvement: A developmental disorder of young adulthood. Development and psychopathology, 11, 933-
202
Gedrag & Gezondheid 2004-32, nr 3
956. Sher, K.J., Walitzer, K.S., Wood, P.K. & Brent, E.E. (1991). Characteristics of children of alcoholics: Putative risk factors, substance use and abuse, and psychopathology. Journal of Abnormal Psychology, 100, 427- 448. Stacy, A.W. (1997). Memory activation and expectancy as prospective predictors of alcohol and marihuana use. Journal of Abnormal Psychology, 106, 61-73. Weinstein, N.D. (1982). Unrealistic optimism about susceptibility to health pro blems. Journal of Behavioral Medicine, 5, 441- 460. Widom, C.S. (1997). A methodology for studying non institutionalized psycho paths. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 45, 674^683. Wiers R.W. (1994).Verslavingsrisico bij kinderen van alcoholisten. De Psycholoog, 29, 217-222. Wiers, R.W. (1999). Wie raakt er verslaafd? De Psycholoog, 34,146-151. Wiers, R.W. (2004). Wat is verslaving? De noodzaak van een conceptuele herdefinie«ring van het begrip verslaving. Gedrag & Gezondheid 32,193-202. Wiers, R.W., Hoogeveen, K.J., Sergeant, J.A. & Gunning, W.B. (1997). High and low dose expectancies and the differential associations with drinking in male and female adolescents and young adults. Addiction, 92, 871-888. Wiers, R.W. & Theunissen, N. (2002). Alco hol en de jeugd: Gebruik, misbruik, kwetsbaarheid en interventie. In: J.D. Bosch, H.A. Bosma, R.J. van der Gaag, A.J.J.M. Ruijssenaars & A.Vijt (red.), Jaarboek ontwikkelingspsychologie, orthopedagogiek en kinderpsychiatrie, 5, (pp. 143-167). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Wiers R.W., Luitgaarden, J. van de, Wildenberg E. van den & Smulders, F.T.Y. Changing implicit and explicit alcohol-related cognitions in young heavy drinkers. MS. Submitted. Wiers, R.W., Woerden, N. van, Smulders, F.T.Y & Jong, P.J. de (2002). Implicit and explicit alcohol-related cognitions in heavy and light drinkers. Journal of Abnormal Psychology, 111, 648-658.