FACULTEIT INDUSTRIELE INGENIEURSWETENSCHAPPEN CAMPUS OOSTENDE
Optimalisatie van de onderzoeksmethode ter bepaling van het eolisch zandtransport op het strand van Oostende Lies PARMENTIER Jan-Laurens VERLEYE
Promotoren: Co-promotoren:
Björn Van de Walle
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master of Science in de industriële wetenschappen: bouwkunde
Academiejaar 2013 - 2014
!
FACULTEIT INDUSTRIELE INGENIEURSWETENSCHAPPEN CAMPUS OOSTENDE
Optimalisatie van de onderzoeksmethode ter bepaling van het eolisch zandtransport op het strand van Oostende Lies PARMENTIER Jan-Laurens VERLEYE
Promotoren: Co-promotoren:
Björn Van de Walle
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master of Science in de industriële wetenschappen: bouwkunde
Academiejaar 2013 - 2014
Voorwoord Dit jaar was een fantastisch masterjaar voor ons. Het zal e en periode zijn waarop wij l ater met veel heimwee zullen terugkijken, waarin uitermate goede samenwerking en vriendschap naar boven kwamen e n waar deze thesis het resultaat van i s. Uiteraard ging de verwezenlijking van dit onderzoek niet mogelijk zijn mits de hulp van velen, die we langs deze weg graag zouden bedanken. Allereerst willen wij onze thesismentor, dr. ir. Björn Van de Walle, bedanken voor de deskundige aanpak en begeleiding van ons onderzoek. Met behulp van zijn kennis en methodiek werd het mogelijk gemaakt om dit onderzoek op e en c orrect wetenschappelijke e n vlotte manier uit te voeren. Tevens willen wij hem bedanken voor de vrije begeleiding, waarin wij zonder problemen maar met een c orrecte feedback e igen i nbreng konden geven a an het onderzoek. Graag bedanken we via deze weg ook onze ouders, Patrick & Colette en Marc & Claudine. Zonder hun steun tijdens onze s choolcarrière was het zeker niet gelukt om te s taan waar we nu s taan. Het i s immers niet vanzelfsprekend da t iedereen kan en mag verder studeren. Daarom gaat onze grootste appreciatie e n dank dan ook naar hen. Een verder dankwoord gaat uit naar de politiediensten e n i ng. Nick Vermael van de directie openbaar domein van stad Oostende. Dankzij de goede samenwerking met hen was het mogelijk om op een vlotte manier s trandmetingen uit te voeren e n s tudiegegevens te verzamelen. Daarnaast willen we zeker niet de afdeling elektromechanica van KulaB vergeten, met hierbij i n het bijzonder ing. Geert Bekaert. Dankzij zijn lessen werd het mogelijk gemaakt om de a erodynamica van de nieuwe meetopstelling te modelleren e n c ontroleren. Zelfstandigheid i s i ets wat wij hoog i n het vaandel dragen, daarom willen wij Immaculata Ieper e n VTI Torhout bedanken om ons deze eigenschap aan te leren tijdens onze TSO-‐opleiding e n i ndirect bij te dragen tot dit onderzoek. Tenslotte bedanken we graag nog iedereen die op één of andere manier bijdroeg aan onze thesis, maar van wie we de naam niet hebben vermeld. Hierbij e en hartelijke dank! Lies Parmentier e n J an-‐L aurens Verleye Mei 2014
4
Toegang tot bruikleen: De a uteurs geven de toelating deze masterproef op papier e n digitaal voor c onsultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor eigen gebruik. Elk ander gebruik valt onder strikte beperkingen van het auteursrecht; in het bijzonder wordt er gewezen op de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het a anhalen van de resultaten of a annames uit deze masterproef.
5
Mededeling Deze eindverhandeling was een examen. De tijdens de verdediging geformuleerde opmerkingen werden niet opgenomen.
6
Figuur 1 Krantenartikel 04/10/2013 [1]
7
Abstract (Nederlandse versie) Om de kust te beschermen tegen een 1000 -‐j arige storm worden in opdracht van de Vlaamse Overheid stranĚƐƵƉƉůĞƚŝĞƐƵŝƚŐĞǀŽĞƌĚ͗ŐƌŽƚĞŵĂƐƐĂ͛ƐnjĂŶĚǁŽƌĚĞŶĂĂŶŐĞǀŽĞƌĚĞŶǀſſƌĚĞnjĞĞĚŝũŬĞŶ gedeponeerd. Niet alleen door de inwerking van golven op het strand verdwijnt er strandzand, ook de wind valt het strand aan. De beoogde kustveiligheid wordt bewaard door bij suppleties op regelmatige tijdstippen. Teneinde deze onderhoudswerken beter te kunnen i nplannen e n de kosten ervan beter in te schatten op lange termijn, is een goede monitoring van het strandprofiel nodig. Bathymetrische surveys en luchtfotogrammetrie zijn methodes om de evolutie van het strand te kunnen volgen. Echter zijn er goedkopere alternatieven zoals eolische zandtransportmetingen, waarbij een analyse volgt uit het getransporteerd zand die op verschillende hoogtes opgevangen wordt. Tijdens de winters van 2 011-‐2 012 e n 2 012-‐2 013 werden transportmetingen uitgevoerd i n het kader van het Covimon-‐project. Deze gingen door op het strand van Oostende, voor het Vives -‐ gebouw. Terwijl deze metingen uitgevoerd werden, werd de onderzoeksmethode geoptimaliseerd. Een flowchart werd opgesteld om overzichtelijk de verschillende invloeden zoals omgeving-‐ en materiaaleigenschappen op het eolisch zandtransport weer te geven, zodoende het onderzoek helder en reproduceerbaar te stellen aan (toekomstige) onderzoekers. Voor de analyse van het opgevangen zand werden de integratiecurves uit het onderzoek van Dong getoetst. Hieruit werd die met het meest constante verloop van de correlatiecoëfficiënt gekozen als standaardformule voor zandanalyse. Daarnaast werd het verkregen za nddebiet s tatistisch vergeleken met het theoretische voorspelde debiet, begroot aan de hand van opgemeten windsnelheden. Om de sleepsnelheid te ďĞƉĂůĞŶ͕ ďůĞĞŬ Ƶŝƚ ŵĞƚŝŶŐĞŶ ĚĞ ĂĂŶŐĞƉĂƐƚĞ͚ůĂǁŽĨƚŚĞǁĂŬĞ͛ŚĞƚďĞƐƚŽǀĞƌĞĞŶƚĞŬŽŵĞŶŵĞƚŚĞƚ windprofiel op het strand van Oostende. Tevens bleek de theoretische benadering voor de kritische sleepsnelheid uit het onderzoek van Shao, het dichtst de metingen te benaderen. Als uite indelijke resultaat van alle meetevents is gebleken dat, om de horizontale massa flux te voorspellen, het theoretisch model van Kawamura -‐White hiervoor het meest a angewezen i s. Een nieuwe zandvangeropstelling en een hogere meetfrequentie zijn niet enkel nodig voor meer e n correctere data, maar ook noodzakelijk om de i ntegratiecurves uit het onderzoek van Shao te kunnen toepassen. Op de nieuwe zandvangeropstelling werden s imulaties uitgevoerd om het a erodynamisch gedrag te kunnen inscha tten. Deze numerieke toets kan als uitgangspunt dienen om de bruikbaarheid van de nieuwe opstelling te voorspellen.
8
Abstract (English version) In order to protect the coastline from a millennial storm the Government of Flanders conducts massive sand replenishments: vast amounts of sand are being supplied and deposed i n front of the promenades on the beaches. Not only the waves, but also the wind make s sand disappear. Sand must regularly be added to guarantee the imposed coastal safety. A good monitoring of the beach profile is needed to plan and estimate the costs efficiently. Bathymetric surv eys and air photogrammetry are methods used to see the evolution of the sand surface but unfortunately they are very expensive. An a lternative to measure the a mount of disappearing dry s and i s to use a eolian sand transport measurements. During the winters of 2011-‐2 012 and 2012-‐2 013 transport measurements had been conducted within the framework of the Covimon -‐project. They were held on the Ostend beach in front of the Vives -‐builing. While measurements were being continued, the research method was optimized. A flowchart was created to describe the different influences on the aeolian sand transport, consequently making the research clear and reproducible for future researchers. As for the a nalysis of the collected sand, integration functions mentioned in th e Dong research were evaluated. The function with the most constant r ange i n c orrelation c oefficient was c hosen to be a s tandard i n s and analysis. Next, the obtained sandflow was compared to a theoretically predicted flow, which was based on the measured windvelocities. Regarding the shear velocity, measurements c onfirmed the ŵŽĚŝĨŝĞĚ ͚ůĂǁ ŽĨ ƚŚĞ ǁĂŬĞ͛ ĂƐ ƚŚĞ ďĞƐƚ ĂƉƉƌŽdžŝŵĂƚŝŽŶ ƚŽ ƚŚĞ ĂĐƚƵĂů ǁŝŶĚƉƌŽĨŝůĞ ŽŶ ƚŚĞ ďĞĂĐŚ ŽĨ Ostend, while for the critical shear velocity the theoretical approach from the research of Shao compared as best the measurements. Finally, from all measure events the theoretical model of Kawamura-‐White was found to be the best tool to predict the horizontal mass flux. Not only are the new configuration of sandcatchers and a higher measuri ng frequency necessary to provide more and accurate data, but also essential to implement the Shao -‐research integration curves. The configuration was subjected to numerous simulations to estimate the aerodynamical behaviour i n terms of a temporary notion o f its usability.
9
Résumé (version Française) WŽƵƌƉƌŽƚĠŐĞƌůĂĐƀƚĞĚ͛ƵŶĞƚĞŵƉġƚĞĚĞϭϬϬϬĂŶƐĚĞƐƌĞĐŽŶƐƚŝƚƵƚŝŽŶƐĚĞƉůĂŐĞƐƐŽŶƚĐŽŵŵĂŶĚĠĞƐ par le gouvernement flamand: de grandes masses de s able s ont l ivrés e t déposés devant l es digues. ĞŶ͛ĞƐƚƉĂƐƐĞƵůĞŵĞŶƚƉĂƌůΖĂĐƚŝŽŶĚĞƐǀĂŐƵĞƐƐƵƌůĂƉůĂŐĞƋƵĞle s able de plage disparaît, mais a ussi le vent attaque la plage. Afin de préserver la sécurité projetée de la côte il faut la reconstituer à intervalles réguliers. Pour mieux programmer ce service e t pour mieux e stimer l e c oût à l ong terme, un bon suivi du profil de plage est nécessaire. Des levés bathymétriques et la photogrammétrie aérienne sont des méthodes pour surveiller l'évolution de la plage humide, mais présentent l'inconvénient qu'ils s ont plutôt c oûteux. Une a lternative pour mesurer l a quantité de s able retiré de la plage sèche est par des mesures de transport de s able é oliens. Dans l e c adre du projet Covimon, qui avait comme but de mesurer le transport de sable éolien, on a déjà effectué des mesures au cours de deux saisons d'hiver sur la plage d'Ostende à la hauteur de l'immeuble Vives. Dans cette étude ces mesures ont été poursuivies au cours de la saison d'hiver 2013 -‐2 014 et la méthode de recherche a é té optimisée. Un organigramme a été établi pour afficher les diverses influences sur l e transport de s able é olien. Ainsi on peut définir la recherche transparente et reproductible aux futurs investigateurs. Pour ů͛ĂŶĂůLJƐĞĚƵƐĂďůĞƌĞĐƵĞŝůůŝůĞƐĐŽƵƌďĞƐĚ͛ŝŶƚĠŐƌĂƚŝŽŶĚĞ Dong ont é té e xaminées. De c eci une c ourbe avec les cours plus constante du coefficient de corrélation a été choisie comme formule standard ƉŽƵƌ ů͛ĂŶĂůLJƐĞ ĚĞ ƐĂďůĞ͘ Ŷ ŽƵƚƌĞ ůĞ ĚĠďŝƚ ĚĞ ƐĂďůĞ ŽďƚĞŶƵĞ Ă ĠƚĠ ĐŽŵƉĂƌĠ ƐƚĂƚŝƐƚŝƋƵĞŵĞŶƚ ƉĂƌ rapport à la vitesse, Ě͛ĠĐŽƵůĞŵĞŶƚ ƚŚĠŽƌŝƋƵĞŵĞŶƚ Ğƚ ĠǀĂůƵĠ ƐƵƌ ůĂ ďĂƐĞ ĚĞƐ ǀŝƚĞƐƐĞƐ ĚƵ ǀĞŶƚ ŵĞƐƵƌĠĞƐ͘WŽƵƌĚĠƚĞƌŵŝŶĞƌůĂǀŝƚĞƐƐĞƚƌĂŝŶĠĞ͕ŵĞƐƵƌĞƐŽŶƚŵŽŶƚƌĠƋƵĞůĞ͚>ĂǁŽĨƚŚĞǁĂŬĞ ͚͕ĂĚĂƉƚĠ ĐŽŶǀŝĞŶƚ ůĞ ŵĞŝůůĞƵƌ ĞŶ ĨŽŶĐƚŝŽŶ ĚƵ ƉƌŽĨŝů ĚƵ ǀĞŶƚ ƐƵƌ ůĂ ƉůĂŐĞ Ě͛KƐƚĞŶĚĞ͘ ƵƐƐŝ ŝů ƉĂ raît que ů͛ĂƉƉƌŽĐŚĞƚŚĠŽƌŝƋƵĞĚĞůĂǀŝƚĞƐƐĞƚƌĂŠŶĂŶƚĞĐƌŝƚŝƋƵĞĚĞůĂƌĞĐŚĞƌĐŚĞĚĞ^ŚĂŽƌĂƉƉƌŽĐŚĞůĞŵŝĞƵdžůĞƐ mesures comme résultat définitif de tous événements de mesure le modèle le théorique de Kawamura-‐White s e manifeste l e plus proche pour prédire l e flux horizontal e n masse. Une nouvelle installation de puisard et un anémomètre avec une fréquence de mesure plus é levée ne s ont pas s eulement nécessaires pour plus de données e t plus précises mais s ont a ussi nécessaire pour appliquer la recherche de Sha o. Sur la nouvelle installation du puisard des simulations numériques ont été effectuées pour savoir estime r le comportement aérodynamique, pour avoir ĂŝŶƐŝƵŶĞƐƐĂŝƉƌĠůŝŵŝŶĂŝƌĞƐƵƌů͛ƵƚŝůŝƚĠĚĞůĂŶŽƵǀĞůůĞĐŽŶĨŝŐƵƌĂƚŝŽŶ͘
10
Optimalisatie van de onderzoeksmethode ter bepaling van het eolisch zandtransport op het strand van Oostende Lies Pamentier #1 , Jan-Laurens Verleye #2 #
Technologiecluster Bouw, K U Leuven @ KulaB Zeedijk 101, 8400 Oostende, Belgium
!"#$%&'()#*+"#(,$+-.#*+%/-!#-0#*%1#2 3'*!'-(#*$%0#(!#4#,$+-.#*+%/-!#-0#*%1#2 I. INLEIDING Het doel van dit onderzoek is het optimaliseren van de De onderzoeksvragen, betreffende dit onderzoek, zijn: onderzoeks methode t er bepaling van het eolis ch zandt ransport x Hoe kan de meetmethode van de in situ metingen op het strand van Oost ende. Aanl eiding is een recent e geoptimaliseerd worden? ontwikkeling in het belei d rond kustveilighei d: de kustlijn moet bescherming bieden aan een 1000-j arige storm. Waar x Welke factoren hebben invloed op het eolis ch vroeger meer een harde bes chermi ng toegepast werd, zoals zandtransport en wat is hun grootte? gol fbrekers en hoge dijken, wordt hedendaags m eer zacht e kustbes cherming toegepast. Verl engde en verhoogde x Welke theoretis che benaderingen voor de begroting strandprofiel en worden aangebracht RQGHU KHW PRWWR µ=DFKW van het eolis ch zanddebi et sluiten het m eest aan bij de ZDDU KHW NDQ KDUG ZDDU KHW PRHW¶. Gezi en deze gegevens gemeten op het strand van Oostende? kustbes cherming grot e kosten m et zich m eebrengt, is de kennis omtrent de verschill ende aant astingsm echanismen II. METHODOLOGIE uitermate belangrijk. De in situ m etingen best aan uit het opvangen van eolisch zandtransport tijdens storm weer, samen m et het verzam elen Één van de beveiligende maatregelen die genomen worden van dat a betreffende de param eters die dit transport is het suppl eren van het strand, s amen met o nderhoudswerken beïnvloeden. Het zand zel f wordt opgevangen met behulp van op regelm atige tijdstippen (bijsuppl eties). Eolisch MWAC-cat chers volgens de opst elling van Kuntze. De zandtransport is immers één van de redenen waarom metingen op het strand van Oost ende werden reeds gedurende twee wint ers eizoen en uitgevoerd (2011 -2012; 2012 -2013). onderhoudswerken nodig zijn. Om deze m etingen en analys es correct reproduceerbaar t e Tegenwoordig worden bathymet rische surveys en maken, werd een flowchart opgest eld. Hierin werden all e param eters opgenomen. Na deze waarden te hebben lucht fot ogramm etri e gebruikt om de evoluti e van het geanalys eerd, wordt het opgem eten zanddebi et vergeleken strandprofiel t e monitoren. Deze m ethodes zijn echt er zeer met het theoretische debiet die zich tijdens de meting zou duur. Daarom werd er initieel vooropgesteld om groots chalige moeten hebben voorgedaan. winderosi emetingen m et een LiCris -cam era uit te voeren, om daarna via het verkregen beeldm ateriaal het getransporteerd A. OPMETEN VAN DE GELDENDE WINDSNELHEID debi et aan zand te begroten. Hi ervoor di enden in situ metingen als kalibratiem ethode. In dit onderzoek di ent de II.A.1 W INDPROFIEL meet accurati e van de in situ metingen gecont rolereerd te De winds nelheid tijdens veldm etingen is niet constant, in worden en indien nodig ook te optimaliseren. tegenstelling tot de windtunnelstudies, waar de wi ndsnelhei d per koppel (debiet; windsnelheid) wel constant kan gehouden worden. Het kan gedurende veldm etingen voorkom en dat de windsnelhei d tijdens een fractie van de proefperiode te l aag is om eolis ch zandt ransport t e lat en doorgaan. Het is daarom nodig het effecti eve tijdsinterval te begroten waarin enkel continu transport veronderst eld wordt. Om te defi niëren
1
wanneer eolisch zandt rans port zich voordoet, wordt gestel d dat de windsnelhei d op een infinit esimaal klei ne hoogte boven de zandkorrel (sleepsnelhei d), groter is dan een kritis che waarde (kritische sleepsnel heid). Beide sleepsnelheden zij n afhankelijk van verschillende paramet ers zoals bv. kinem atische viscosit eit of massadi chtheden van de lucht of de zandkorrels.
In [5] werd onderzoek gevoerd naar een correctiefactor op deze waarde, gezien in de theoretis che benaderingen i edere zandkorrel als perfect s ferisch veronderst eld werd. De coëffi ciënt werd voor woestijnzand vastgel egd op 0,75 (zi e
!"#$$%& ' ), dewelke ook aangenom en werd in dit onderzoek.
Echt er di ent in verder onderzoek bepaald te worden of deze waarde ook aangenom en mag worden voor Oost ends De sl eeps nelheid u* ZRUGW EHSDDOG XLW GH DDQJHSDVW H ³ ODZ strandzand. of the ZDNH´ en is afhankelijk van de dikte van de grensl aag samen met de kinematis che viscositeit, de Wake-sterkte van Coles en de Von Karmann-const ante. Deze paramet ers worden s amen met de opgem eten windsnelhei d u z op hoogt e z omgevormd via Formul e 1 tot de geldende sleepsnelhei d gedurende het meetpunt.
Formule 1 De kritis che sleepsnelheid u*t werd in vers chillende onderzoeken begroot. Hierin werden telkens enkele (fysische) inwerkingen gedefini eerd. Echt er blijkt voorlopig Formule 2 het meest correct de kritis che sleepsnelheid te begroten. Deze werd opgest eld in [8] en omvat invloeden door de massadichtheden van zowel de lucht als van het sedim ent en werd opgest eld om rekening te houden met interparti culai re krachten en elektrostatische krachten.
Formule 2
II.A.2 MEETACCURATIE WINDSNELHEID In vori g onderzoek [3 ] en [4] werd om de 90 s econden een gemiddeld meetpunt genom en waaruit over de gehel e meting een gemiddelde sl eeps nelheid en zanddebiet opgest eld werd. Ter optimalis atie van deze meetm ethode werden nieuwe anemomet ers aanges chaft opdat de meet frequenti e verhoogd kon worden naar één meetpunt per seconde. Nadi en werd een statistische cont role toegepast en bleek een afwijking van 86% bij de oude meet frequenti e mogelijk op de debiets voorspelling bij de meting op 9 oktober 2013. B. OPVANGEN VAN
EOLISCH ZANDTRANSPORT
II.B.1 KORRELVERDELING Zoals in voorgaande Formul e 1 en Formule 2 blijkt, is de gemiddelde korrel diam eter een belangrijke param eter. Deze gemiddelde korreldiam eter wordt bekomen door een korrelverdeling op te stell en met behulp van de zeeftoren volgens NBN 933-1.
& F iguu r 1 O nderzoek naar een correctief acto r op de gemiddelde diameter [7] Tijdens de meet periode in het winters ei zoen (2013 -2014) werden suppleti ewerken uitgevoerd voor de kust van Oostende. Deze werken hadden een invloed op de korrelverdeling van het strandzand, welke evolueerde naar een discontinue verdeling. Gezien de grot e invloed van deze param eter in Formule 2, dienen tijdens iedere meet event staalnam es genomen t e worden om de heersende gemiddelde korreldiameter te begroten. II.B.2 ZANDVANGERS In vorig onderzoek werd gebruik gem aakt van MWACcat chers opgesteld volgens de benadering van Kunt ze. Deze blijkt na evaluati e in dit onderzoek geoptimalis eerd te moeten worden naar een opstelling waarin m eer meetpunten aanwezi g zijn. II.B.3 INTEGRATIECURVES Na een meetevent dient het opgevangen zand geanalys eerd te worden. Er wordt dusdani g gezocht naar een repres ent atie f debi et. In voorgaand onderzoek [6] werden variabel e param eters in integrati ecurves via de kleinst e kwadratenm etho de aangepast naar een curve di e zo dicht mogelijk aanl eunt bij de opgemet en m eet punten. Deze curve wordt nadi en geïntegreerd tuss en 0,05 en 2 m om een zanddebiet te begroten di e representatief is over de voll edige hoogte. Recenter onderzoek [2] bracht zeven nieuwe
2
integratiecurven naar voor, dewelke volgens eigen in sit u metingen bet er aanl eunden bij eolis ch zandt rans port. De zeven functi es berusten niet op wet ens chappelijke factoren als vari abelen, maar op regressi eparamet ers, wat hen volledi g doet beschouwen als fit-to -the-best form ules. Omdat bij dit onderzoek nog steeds gebruik gem aakt werd van de Kunt ze opstelling (vij f m eetpunten) werden enkel de eerste vij f functi es getoetst, vermits deze slechts vier vari abelen bevatten. (Dit is wiskundig het maximum om een functi e te fitt en aan vij f meetpunt en). Bij toepassing van dit principe vertoonde q5 (z) in 43% van de gevallen de hoogst e correl atiecoëffici ënt. In 33% van de gevallen bl eek q 3 (z) het best te fitten. Deze functi e werd dan ook als referenti e genom en, gezien dat q3 (z) in geen enkel e meting kl einer was dan 0,99.
!
de vangeffi ciëntie is. Om te cont roleren hoe aerodynamis ch de opstelling zich gedraagt, werd het 3D-ontwerp van de verni euwd e opstelling ingevoerd in Siemens NX 8.5. Via dit simulatiepakket kan voors peld worden hoe de wind zich zal gedragen voor, naast, tussen en acht er de opst elling. Eerder onderzoek legde de vangeffi ciënti e van de MWAC-catcher (zonder Kunt ze-opst elling) vast zoals te zien op Figuur 2. Tijdens de simul aties werd de num eri eke aerodynamis che coëffi ciënt tussen de heers ende windsnelheid en de windsnelhei d net voor de buisopening van de MWAC-catcher bepaald. Zoals te zien is op Grafiek 1 vari eert deze bij vers chillende windsnelheden tuss en 79,6% en 91,0%. Er wordt beslot en dat dit aanvaardbare coëfffi ciënt en zijn om over t e gaan naar fabri cage. De simulatie gebeurde enkel numeriek en er werd geen rekening gehouden met de korrelgrootte en hun inerti e. Verdere fysis che proeven in de windtunnel zijn noodzakelijk om de correcte vangeffici ëntie t e bepalen van deze opstelling.
! Formule 3
Formule 4
III. ONTWERP
VAN EEN ZANDVANGOPSTELLING
A. VOORWAARDEN Zoals vermeld in II.B.3 werd tijdens het onderzoek duidelijk dat een geüpdate opst elling van de MWAC-catchers zich opdrong. De nieuwe opst elling is een aanpassing van de opstelling van Kuntze en heeft als hoofddoel meer meetpunten op vers chillende hoogt es te bekom en. Een bijkomende voorwaarde is het verminderen van trillingen om de vangopeningen op hun plaats te houden. B. AANPASSINGEN Er wordt voor el f MWAC-cat chers geopt eerd di e geschrankt geplaatst worden. Deze catchers staan opgestel d over dezel fde hoogte als bij de opst elling van Kuntze. El f cat chers staan toe de meetgegevens t e fitten op de zeven integratiefuncties uit onderzoek [2]. De buisjes van de cat chers worden vastgeklikt om invloed van trillingen t e vermijden en een grote stevi ge windvaan uit plexiglas zorgt ervoor dat openingen steeds loodrecht op de aankomende wind staan. Daarnaast zorgt deze windvaan voor minder trillingen dan een zeil door zijn stugheid.
F iguu r 2 Vangef f iciëntie M W A C-catcher [5]
G raf iek 1 Numerieke hyd raulische coëf f iciënt in f unctie van de geldende win dsnelheid
C. S IMULATIE Eer de opst elling kan in situ gebruikt worden di ent gewet en te zijn hoe de opst elling zi ch aerodynamisch gedraagt en wat
3
van Kawamura-Whit e het dichtst aan te leunen bij het opgemeten zanddebiet op het strand van Oostende. VI. C ONCLUSIE
F iguu r 3 3D-voorstelling van de vernieuwde opstelling IV. S TORM EVENTS Hoewel m en in het alg em een op de B eaufort-s chaal 8 B ft als storm achtig defi nieert, en 9 B ft als storm, hoeven de meetomstandigheden niet st eeds als een storm event omschreven t e worden. In dit onderzoek wordt er gesproken van een meetevent als er zichtbaar eolisch zandt ransport merkbaar is. Door de aanpassingen die gedurende dit onderzoek doorgevoerd werden, zijn de meet events van vorige onderzoeken [3] en [4 ] niet bruikbaar. Deze beslissing werd statistisch gest aafd omdat de m eet frequentie verhoogd werd en hier geen vergelijkin g kon tuss en gelegd worden. Tijdens dit winters eizoen werden tijdens vij f meet events eolisch zandtransport opgevangen. Enkel van de meting op 5 december kan gesproken worden van een storm event. Deze storm werd uitvoerig besproken in de media als de µ6LQWHUNODDVVWRUP¶ HQ EUDFKW VFKDGH DDQ DDQ KHWVWUDQGSURILHO V. ANALYSE MEETGEGEVENS Uit de vi er in situ m etingen, die hebben pl aats gevonden i n het winters eizoen 2013-2014, werd per meetevent een gemiddelde sleepsnelheid, een opgem et en zanddebiet en een gemiddeld voorspeld zanddebi et opgest eld. Deze zanddebiet en werden aan elkaar get oetst, teneinde een debi etmodel te verkrijgen di e het di chtst aanleunt bij de in situ metingen.
De thesis was een vel dexperiment. Om de verkregen meetgegevens te linken aan theoretische modellen is een juist e benadering van de invloedhebbende paramet ers en inzicht in de verschillen tuss en in situ metinge n en windtunnelstudies nodig. Na een uitgevoerde analys e bleek tijdens ditonderzoek het Kawam ura-Whit e model het best de in situ metingen te benaderen. Met behulp van het Kawam ura-White model kan het eolisch zandtransport ter pl aats e van de meetsit e kwantitatief begroot worden, echter is verder onderzoek zeker nodig. De meetnauwkeurigheid werd in dit onderzoek aangepakt door de meet frequentie 90 m aal t e verhogen. Statistisch bleken eolis che zandtransportm etingen plaatselijk en kan er geen uitmiddeling van meerdere m eetpal en mogelijk. Om de nauwkeurigheid van de m etingen nog te vergrot en, werd een opstelling gem odell eerd en gesimuleerd om meer m eetpunten te creëren. Deze meetpunt en zorgen voor een gr otere accurati e bij het analys eren van het zanddebiet uit het opgevangen zand in de MWAC-catchers. R EFERENCIES
[1]
G. Jasion. [Online]. Avail able: http://cmg.soton.ac.uk/people/ gtj104/. [Geopend Maart 2014].
[2]
'RQJ /X 0DQ /Y 4LDQ =KDQJ HQ /XR Ä(TXDWLRQV for the near-surface mass flux density pro fil e of wind EORZQ V HGLP HQWV´ LQ (DUWK VXUIDFH SURFHVV HV DQG landforms, Wiley Online Library, 2011, p. 1291.
[3]
G. Puystjens en M. Weym eis, Eolisch zandtransport: terreinm etingen t.b.v. kalibratie van een multispect raal cam era, Oost ende: KHBO C ampus Oostende, 2011-2012. [4] B. Vandekerckhove en K. De Splent ere, Kwantitatie f begroten van eolisch zandt ransport op het strand van Oostende, Gent: KaHo Sint-Lieven, 2012-2013. [5]
F iguu r 4 V erg eli j k en tussen th eori e en in situ m eting en (B agnold, C=1,5) In Figuur 4 werd een vergelijking opgesteld tuss en de 4 meet events. Analoog werd dit toegepast voor de andere debi etsmodellen. Hi eruit bl eek de aanname in het onderzoek
'*RRVV HQVÄ:LQGWXQQHODQG field calibration of five Aeoli an s and traps,´ MXQL [Online]. Available: http://www.s ciencedirect. com/sci ence/ arti cle/pii/S016955 5X00000416EFFECTS. [6] ' )U\UHDU HQ -( Ä:LQG HURVLRQ IL HOG PHDVXUHP HQW DQG DQDO\VLV´ [7] R. A. Bagnold, The Physics of Blown Sand and Des ert Dunes, 1941. [8]
S. a. Lu, 2000. [Online].
4
Inhoudstabel Voorwoord .........................................................................................................................................4 Mededeling ........................................................................................................................................6 Abstract (Nederlandse versie) .............................................................................................................8 Abstract (English version)....................................................................................................................9 Résumé (version Française)...............................................................................................................10 Paper ................................................................................................................................................11 Symbolenlijst ....................................................................................................................................18 Figurenlijst ........................................................................................................................................20 Tabellenlijst ......................................................................................................................................22 1.
Inleiding ....................................................................................................................................23
1.1
Situering ............................................................................................................................23
1.2
Probleemstelling................................................................................................................24
1.3
Doelstelling .......................................................................................................................24
2.
3.
Eolisch zandtransport................................................................................................................25 2.1.1
Algemeen ..................................................................................................................25
2.1.2
Probleemstelling ........................................................................................................27
2.1.3
Kosten .......................................................................................................................28
2.1.4
Krachtwerking op korrels ...........................................................................................29
Methodologie ...........................................................................................................................34
3.1
Inleiding ............................................................................................................................34
3.2
Omschrijving meetlocatie ..................................................................................................36
3.3
Opmeten windsnelheid .....................................................................................................36
3.3.1
Windprofiel -‐ Sleepsnelheid ...........................................................................................36
3.3.1.1 Probleemstelling ............................................................................................................36 3.3.1.2 Von Karmann-‐profiel......................................................................................................37 3.3.1.3 Law of the wake.............................................................................................................38 3.3.2
Anemometers ................................................................................................................40
3.3.3
Aantal zandvangers........................................................................................................42
3.3.4
Kritische s leepsnelheid...................................................................................................45
3.3.5
Vergelijkende s tudie van de verschillende theoretische debietsmodellen ......................48
3.3.5.1 Modellen .......................................................................................................................48 3.3.5.2 Vergelijking bij dezelfde parameters ..............................................................................49
15
3.3.5.3 Invloed van verschillende korreldiameters .....................................................................50 3.3.5.4 Invloed van de s leepsnelheid .........................................................................................51 3.3.5.5 Besluit ...........................................................................................................................51 3.3.6 3.4
Windrichting e n veldlengte ............................................................................................52 Opvangen van e olisch zandtransport .................................................................................54
3.4.1
Eisen/randvoorwaarden.................................................................................................54
3.4.2
Korrelverdeling ..............................................................................................................55
3.4.2.1 Gemiddelde korreldiameter d 50......................................................................................55 3.4.2.2 De i nvloed van s uppletie op de korrelverdeling van het s trandzand van Oostende .........56 3.4.3
De korrelkromme van e olisch zand ................................................................................58
3.4.4
Massadichtheid..............................................................................................................60
3.4.5
Integratiecurves.............................................................................................................61
3.4.6
Verticale zandvangers ...................................................................................................64
3.4.6.1 Ploey zandvanger...........................................................................................................64 3.4.6.2 Big Spring Number Eight (BSNE) .....................................................................................64 3.4.6.3 Suspended s ediment trap (SUSTRA) ...............................................................................66 3.4.6.4 POLCA-‐c atcher ...............................................................................................................67 3.4.6.5 Saltiphone .....................................................................................................................68 3.4.6.6 Leachtrap.......................................................................................................................69 3.4.6.7 ͞DŽĚŝĨŝĞĚtŝůƐŽŶĂŶĚŽŽŬĞ͟ʹcatchers (MW AC) ...........................................................69 3.4.6.8 LDDSEG ..........................................................................................................................70 3.4.6.9 Keuze verticale zandvanger............................................................................................71 3.4.7
Opstelling MW AC -‐c atchers ............................................................................................72
3.4.7.1 Opstelling Kuntze ...........................................................................................................72 3.4.7.2 Vernieuwde opstelling (KulaB 2 013-‐2 014)......................................................................73 4.
Ontwerp van e en zandopvangopstelling....................................................................................74
4.1
Aanpassingen ....................................................................................................................74
4.2
Simulatie ...........................................................................................................................75
4.3
Eerder onderzoek ..............................................................................................................76
4.4
Randvoorwaarden .............................................................................................................76
4.5
Model................................................................................................................................80
4.6
Resultaten .........................................................................................................................81
5.
Storm e vents.............................................................................................................................85
6.
Analyse meetgegevens..............................................................................................................87
16
6.1
Inleiding ............................................................................................................................87
6.2
Zandanalyse ......................................................................................................................87
6.3
Windanalyse......................................................................................................................88
6.3.1
Woord vooraf ................................................................................................................88
6.3.2
Verwerking ....................................................................................................................88
6.4
MW AC-‐a nalyse ..................................................................................................................91
6.4.1
Foutenanalyse ...............................................................................................................93
6.4.2
Vergelijking voorspelde waarden e n i n s itu meetwaarden.............................................95
7.
Besluit.......................................................................................................................................96
8.
Suggesties .................................................................................................................................97
Bibliografie .......................................................................................................................................98
17
Symbolenlijst Symbool ѓ a A A1 A2 A3 AN B b c c S d d50 d84 Etot f0 FC FD FEL FG FIP FL FL-‐M FL-‐S fn(z) g h K m1 m2 m3 m4 mi ڕc q R2 Re *t u u* u*t uP uZ w w1,5 z
Beschrijving Wake-‐s terkte c oëfficiënt van Coles Constante Oppervlakte c atcheringang Coëfficiënt Coëfficiënt 0 ,013 Coëfficiënt 1 ,7ή10 -‐4 Coëfficiënt 3 ή10 14 Coëfficiënt 0 ,111 Coëfficiënt Constante Experimentele factor Factor rekening houdend met het niet bolvormig zijn van korrels (Korrel)diameter Gemiddelde (korrel)diameter (Korrel)diameter bij 8 4 % doorval Totale e lektrische veldsterkte van het gehele oppervlak Kruipflux tussen 0 -‐3 mm Kleefkracht Sleepkracht Elektrostatische krachten Zwaartekracht Interparticulaire krachten Liftkracht Magnuskracht Saffmankracht Saltatieflux hoogte z Valversnelling (g=9,8118 , Oostende) Luchtvochtigheid Correctiecoëfficiënt (K=6,46) Massa van het verzadigde zand Massa van de pyknometer gevuld met droog zand Massa van de pyknometer met water Massa van het gedroogde zand Opgevangen zandmasssa i n c atcher i Vangefficiëntie c atcher Debiet Waterboogstraal Getal van Reynolds Windsnelheid Sleepsnelheid Kritische s leepsnelheid Snelheid korrel Windsnelheid op hoogte z Watergehalte Watergehalte bij matrixpotentiaal -‐1 ,5 Mpa Hoogte waarop gemeten wordt
Eenheid -‐ -‐ m² -‐ -‐ N/m 1/Nm -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ m m m V/m kg/ms N N N N N N N N kg/ms m/s² % -‐ g g g g g % kg/m²h m -‐ m/s m/s m/s m/s m/s -‐ -‐ m
18
z0
Bodemruwheid
zi
Hoogte catcher i
ɴ ɶ ɷ ȴƉ ȴƚ ɸ0 ʃ ʅ ʆ ʇ ʌ a ʌ s ʌ w ʍ ʏ
Experimentele factor Empirische c onstante 1 0 3 -‐1 0 5 Factor voor geometrie terrein i n rekening Factor i nterparticulaire krachten Dikte visceuze l aag Drukverschil Tijdsinterval Permeabiliteit l ucht Von Karmann-‐c onstante Dynamische viscositeit Kinematische viscositeit Relatieve a fstand tot de muur Massadichtheid l ucht Massadichtheid zand Massadichtheid water Oppervlaktespanning water Hoogte waaronder 5 0% van s altatieflux Schuifspanning Matrixpotentiaal bij ovendroge grond Hoeksnelheid
ʗMD
ɏ
m m -‐ kg/s² -‐ N/m m Pa s F/m -‐ Paήs m²/s -‐ kg/m³ kg/m³ kg/m³ N/m m N/m² J/m³ m/s
19
Figurenlijst Figuur 1 Krantenartikel 0 4/10/2013 [1] ...............................................................................................7 Figuur 2 Co mbinatie zachte e n harde beschermingsmethode [2] ......................................................23 Figuur 3 Overlast bij s tormweer t.h.v. Wellington renbaan [3]...........................................................24 Figuur 4 Eolisch zandtransport voor het zeeheldenplein [5] ..............................................................26 Figuur 5 Eolisch s edimenttransport boven l andbouwgrond [6 ] ..........................................................26 Figuur 6 Mensen beschermen zich voor het e olisch zandtransport [7]...............................................26 Figuur 7 Zandvangers [9]...................................................................................................................27 Figuur 8 J erseyblokken ter hoogte van de 1 7 O ktoberstraat [9] .........................................................27 Figuur 9 Duingras [10 ].......................................................................................................................27 Figuur 1 0 Visueel beeld van wat de s le epkracht teweeg brengt [33]..................................................30 Figuur 1 1 Driefasig medium grond [36] .............................................................................................31 Figuur 1 2 Magnuseffect [38 ] .............................................................................................................32 Figuur 1 3 Reductiepercentage van de s leepsnelheid i .f.v. de korrelgrootte e n veldsterkte [28] .........33 Figuur 1 4 Schematische voorstelling methodologie...........................................................................35 Figuur 1 5 Meetlocatie [43] ................................................................................................................36 Figuur 1 6 Meetlocatie gezien vanop het VI VES-‐gebouw [44] .............................................................36 Figuur 1 7 Experimentele bepaling van de Wake -‐s terkte c oëfficiënt van Coles [46] ............................39 Figuur 1 8 Extech A N 2 00 [50] ............................................................................................................40 Figuur 1 9 L aserliner airflow testmaster [51] ......................................................................................41 Figuur 2 0 Windroos Oostende [61] ...................................................................................................52 Figuur 2 1 Frequentie van de windrichting op het s trand van Oostende [43] [61] ...............................53 Figuur 2 2 Monstername s trandzand [4] ............................................................................................55 Figuur 2 3 Onderzoek naar de c orrectiefactor op de gemiddelde diameter [32] .................................56 Figuur 2 4 Opspuiting ter hoogte van de Welli ngtonrenbaan [65] ......................................................56 Figuur 25 Korrelverdeling opgespoten zand i n s leephopperzuiger "Breydel" genomen tijdens suppletiewerken kust Oostende [65].................................................................................................57 Figuur 2 6 Pykno meter [66]................................................................................................................60 Figuur 2 7 Ploey-‐zandvanger [69] .......................................................................................................64 Figuur 2 8 B SNE-‐zandvanger [70] .......................................................................................................65 Figuur 2 9 Vangefficiëntie BSNE [70] ..................................................................................................65 Figuur 3 0 Sustra-‐zandvanger [70]......................................................................................................66 Figuur 3 1 Vangefficiëntie SUSTRA [70] ..............................................................................................66 Figuur 3 2 P OLCA-‐c atcher [70] ...........................................................................................................67 Figuur 3 3 Vangefficiëntie POLCA-‐c atcher [70] ...................................................................................67 Figuur 3 4 Saltiphone [70] ..................................................................................................................68 Figuur 3 5 Vangefficiëntie s altiphone [70] ..........................................................................................68 Figuur 3 6 L eachtrap [70] ...................................................................................................................69 Figuur 3 7 MW AC-‐c atcher [70] ...........................................................................................................69 Figuur 3 8 Vangefficiëntie MWAC -‐c atcher [70]...................................................................................70 Figuur 3 9 Ontwerp van de L DDSEG zandvanger [56] ..........................................................................70 Figuur 4 0 L DDSEG zandvanger [68] ...................................................................................................71 Figuur 4 1 Opstelling MWAC -‐c atchers [42] .........................................................................................72
20
Figuur 4 2 L ogo NX [72 ]......................................................................................................................75 Figuur 4 3 L uchtstromingssimulaties met behulp van Siemens NX [73] ...............................................75 Figuur 4 4 Flow Boundary C ondition: Inlaat........................................................................................77 Figuur 4 5 Flow Boundary C ondition: Uitlaat ......................................................................................78 Figuur 4 6 Flow Sur face: Rand ............................................................................................................79 Figuur 4 7 Flow Sur face: Grond ..........................................................................................................79 Figuur 4 8 Isometrisch zicht vernieuwde zandvangeropstelling ..........................................................80 Figuur 4 9 Vernieuwde zandvangeropstelling i n zijaanzicht ................................................................81 Figuur 5 0 Daling windsnelheid vóór c atcher ......................................................................................84 Figuur 5 1 Storm e vents i n de media [74] ...........................................................................................85 Figuur 5 2 Wateroverslag op de kustbaan tijdens e en s tormevent: de Sinterklaasstorm [75]..............86
21
Tabellenlijst Tabel 1 Onderzoeksvragen ................................................................................................................24 Tabel 2 Brongegevens Formule 9 ......................................................................................................37 Tabel 3 Vergelijking a nemometers [50] [51] ......................................................................................41 Tabel 4 Voorspelde zanddebieten meting 0 9/10/'13 .........................................................................41 Tabel 5 Voorspelde zanddebieten meting 0 5/12/'13 .........................................................................41 Tabel 6 Debietsverschil tussen de twee meetpalen, e venwijdig met de windrichting.........................44 Tabel 7 Debietsverschil tussen de twee meetpalen, haaks op de windrichting...................................44 Tabel 8 Verband tussen c oëfficiënt A e n de diameter van de zandkorrel [56] ....................................46 Tabel 9 Vergelijking van de verschillende theoretische debietsvoorspellingen t.o.v. Bagnold (1,5) ....49 Tabel 1 0 Frequentie windrichting Oostende [61] ...............................................................................53 Tabel 1 1 Meetgegevens opgevangen zand ........................................................................................58 Tabel 1 2 Integratiefuncties [67] ........................................................................................................61 Tabel 1 3 Integratiefuncties [68] ........................................................................................................61 Tabel 1 4 Correlatiecoëfficiënten meetpalen per i ntegratiefunctie.....................................................62 Tabel 1 5 Flow Boundary Condition: Inlaat .........................................................................................77 Tabel 1 6 Flow Boundary Condition: Uitlaat .......................................................................................78 Tabel 1 7 Flow Sur face: Rand .............................................................................................................79 Tabel 1 8 Flow Sur face: Grond ...........................................................................................................79 Tabel 1 9 Numerieke vangefficiëntie ..................................................................................................82 Tabel 2 0 Gegevens meetevents 2 013-‐2 014 .......................................................................................86 Tabel 2 1 Korrelverdeling s trandzand op 0 5/12/2013 .........................................................................88 Tabel 2 2 Meetgegevens s tormevent 0 5/12/2013 op meetpunt 3 6 ....................................................89 Tabel 2 3 Gemiddelde debieten van meting .......................................................................................90 Tabel 2 4 Opgevangen zandmassa's tijdens Sinterklaasstorm .............................................................91 Tabel 2 5 Basisgegevens windanalyse Sinterklaasstorm......................................................................92 Tabel 2 6 Verloop q(zi ) op meetpaal ...................................................................................................92 Tabel 2 7 Meetfouten ........................................................................................................................93 Tabel 2 8 Samenvatting foutanalyse s tormevent 5 december 2 013....................................................94 Tabel 2 9 Samenvatting foutanalyse meetevent 2 3 oktober 2 013 ......................................................94 Tabel 3 0 Correlatiecoëfficiënten g etoetste debietsmodellen.............................................................95
22
1. Inleiding 1.1 Situering Het strand, de overgang tussen zee e n l and, heeft verschillende functies. De meeste mensen zien het strand als een recreatieve omgeving. Hiernaast dient het ons ook te beschermen tegen golfwerking. Tot voor kort werd er vanuit gegaan dat de beste methode om het l and te beschermen door de mens gebouwde, harde constructies waren. Tegenwoordig wordt e r voorrang gegeven a an e en natuurlijke, zachte bescherming. Hier wordt het strand opgehoogd en langer gemaakt door zandsupple tie op te spuiten, zoals te zien in Figuur 2. Op deze manier worden golven op een verdere a fstand van de dijk gebroken en kan er minder schade aangericht worden. Waar nodig kan nog steeds geopteerd worden voor e en c ombinatie van de zachte e n de harde methode.
Figuur 2 Combinatie zachte en harde beschermingsmethode [2]
De norm voor de Belgische kust legt de bescherming tegen een duizendjarige s torm op. Deze s torm , die statistisch gezien eens om de 1000 jaar voorkomt, zou overeenkomen met een gemiddelde waterstand van +7 m TAW. Voor deze norm moet er aan drie punten voldaan zijn. [2] x Het debiet van het zeewater dat op de piek van de storm over d e veiligheidslijn kan lopen mag niet meer bedragen dan 1 l iter per s econde per meter. x Eventuele afslag van de duinen tijdens de s torm mag zich niet uitstrekken tot a an het e erste woongebied. x Het volume duin dat overblijft na stormimpact moet voldoende groot zijn om een bres t e vermijden. Wanneer deze punten voldaan zijn wordt er nagegaan uit standpunt kosten/ baten of er nog een restrisico i s op materiële s chade of s lachtoffers. Hiernaast wordt e r ook gestreefd naar e en duurzaam beheer. Zo wordt de kust veerkrachtig gemaakt zodat deze kan meegroeien met de zeespiegelstijging. Ook wordt de diversiteit van de kustlijn behouden om toeristisch en recreatief aantrekkelijk te blijven. Deze manier van werken heeft als voordeel dat ze omkeerbaar is indien gewenst.
23
1.2 Probleemstelling Zoals in Figuur 3 te zien is blijft het zand niet op het strand liggen. Door stroming, golfwerking en windwerking verplaatst het zand zich waardoor er opnieuw dient za nd aangebracht te worden. Het zand dat met de wind meegevoerd wordt, eolisch zandtransport genaamd, zorgt ook voor overlast.
Figuur 3 Overlast bij stormweer t.h.v. Wellington renbaan [3]
Omdat deze opruimwerken Figuur 3 en het strand opnieuw ophogen grote kosten met zich meebrengen is het handig vooraf een beeld te hebben van hoeveel eolisch zandtransport er zich heeft voorgedaan. Tijdens deze thesis wordt e r verder gewerkt op twee voorgaande werken waar het best passende theoretische model voor het strand van Oostende wordt gezocht . Hiervoor dienen e r strandmetingen te gebeuren.
1.3 Doelstelling De doelstelling van deze thesis i s het optimaliseren van de onderzoeksmethode ter bepaling van het eolisch zandtransport op het s trand van Oostende. De doelstelling wordt bereikt door e en a ntwoord te vinden op volgende onderzoeksvragen: Tabel 1 Onderzoeksvragen
x x x
Hoe kan de meetmethode van de i n s itu metingen geoptimaliseerd worden? Welke factoren hebben i nvloed op het eolisch zandtransport e n wat i s hun grootte? Welke theoretische benadering voor de b egroting van het zanddebiet s luiten het meest a an bij de gegevens gemeten op het s trand van Oostende?
24
2. Eolisch zandtransport 2.1.1 Algemeen ĞŚĞƌŬŽŵƐƚǀĂŶŚĞƚǁŽŽƌĚ͚ĞŽůŝƐĐŚ͛ŝƐƚĞǀŝŶĚĞŶďŝũĚĞ'ƌŝĞŬƐĞŐŽĚĞŶ͕ ͚ŝŽůŽƐ͛ĚĞŐŽĚǀĂŶĚĞǁŝŶĚ͘ ,ĞƚǁŽŽƌĚĞŽůŝƐĐŚǁĞƌĚŐĞǀŽƌŵĚĞŶŬƌĞĞŐĚĞďĞƚĞŬĞŶŝƐ͚ĚŽŽƌĚĞǁŝŶĚǀĞƌŽŽƌnjĂĂŬƚ͛͘ ŽůŝƐĐŚ njĂŶĚƚƌĂŶƐƉŽƌƚ ǁŝů ĚƵƐ njĞŐŐĞŶ ͚ĚŽŽƌĚĞǁŝŶĚǀĞƌŽŽƌnjĂĂŬƚnjĂŶĚƚƌĂŶƐƉŽƌƚ͛ĞŶŝƐĚƵƐĞĞŶƉƵƵƌ fysisch proces. De zandkorrels ondergaan hierbij drie s tadia: deflatie, transport e n depositie . [4] Bij deflatie komt de zandkorrel los van het strand door de wind. Vooraleer dit fenomeen kan voorkomen dient de kritische s leepsnelheid bereikt te zijn. De grootte van de kritische s leepsnelheid is afhankelijk van de omgevingsfactoren. Bij een windsnelheid groter dan de kritische s leepsnelhei d zijn de destabiliserende krachten groter dan de s tabiliserende krachten en komt de korrel l os. [4] Het transport van de korrel kan op verschillende manieren gebeuren. Het gedrag van de korre l is afhankelijk van de beweging en materiaaleigenschappen van de zandkorrel enerzijds, en van de omgeving anderzijds. Op vlak van transport wordt een onderscheid gemaakt tussen kruip, saltatie, suspensie en reptatie. Bij kruip komen de grotere korrels nie t los van het strandoppervlak maar verrollen ze van plaats. Deze verplaatsing is een gevolg van de wrijvingskracht tussen de l ucht e n de rollende korrels. Bij saltatie komen de kleinere korrels wel l os van de bodem. De zandkorrels volgen een s pecifiek traject e n behalen hierbij e en hoogte van maximaal 1 m. Salterende korrels hebben e en grote snelheid en maken daarom e en groot deel uit van het totale e olisch zandtransport. De kleinste korrels (d < 0,005 mm) worden door de wind over l ange a fstanden meegenomen. Dit transport wordt suspensie genoemd. Suspensie heeft maar e en verwaarloosbaar a andeel i n het totale zandtransport omdat de meeste korrels een grotere diameter hebben. Tot slot ontstaat er ook transport door reptatie. Hierbij worden de korrels niet losge maakt door de wind maar door de impact een neerkomende korrel. [4] Eolisch (zand)transport komt uiteraard niet enkel en alleen voor op het strand, maar ook op landbouwvelden (zie Figuur 5), duinen of zandopslagplaatsen.
25
Figuur 4 Eolisch zandtransport voor het zeeheldenplein [5]
Figuur 5 Eolisch sedimenttransport boven landbouwgrond [6]
Figuur 6 Mensen beschermen zich voor het eolisch zandtransport [7]
26
2.1.2 Probleemstelling Net zoals erosie veroorzaakt kan worden door water, kan e rosie ook veroorzaakt worden door wind. Winderosie heeft twee negatieve invloeden. Zo wordt enerzijds het strand geërodeerd door de zandkorrels die meegenomen worden door de wind en elders, niet steeds terug op het strand, afgezet worden. Zo kan gesproken worden van een netto verplaatsing, gezien zowel erosie als toevoer van zand plaatsvindt. Anderzijds heeft de winderosie een slecht e invloed op de blootgestelde gebouwen, vergelijkbaar met effect van zandstralen. Indien de zandkorrels het s trand niet zouden verlaten kunnen veel problemen zoals hier eerder vermeld vermeden worden . Maatregelen hiertegen zijn reeds uitgevoerd onder de vorm van zandvan gers, jerseyblokken, duingras, e nz, zoals te zien i s i n Figuur 7, Figuur 8 en Figuur 9. [8] Figuur 7 Zandvangers [9]
Figuur 8 Jerseyblokken ter hoogte van de 17 Oktoberstraat [9]
Figuur 9 Duingras [10]
Ondanks de genomen maatregelen is het onmogelijk om te voorkomen dat er toch zand van het strand verdwijnt. Door het eroderen van het strand, via eolisch zandtransport of andere natuurfenomenen, vermindert de bescherming tegen stormen. Dure zandsuppleties dienen ingeschakeld te worden om het strandpeil op niveau te houden. Het zand dat op straat terecht gekomen is dient verwijderd te worden om overlast e n ongevallen te voorkomen.
27
2.1.3 Kosten x
Opruimwerken
Om te voorkomen dat het zand op de dijk waait zijn reeds heel wat i ngrepen gebeurd. Zo werden op enkele plaatsen langs de kustlijn jerseyblokken (zie Figuur 8 ) geplaatst waar het zand vrij s pel heeft, bijvoorbeeld ter hoogte van openingen tussen woonblokken waar hogere windsnelheden gecreë erd ǁŽƌĚĞŶ͘ /Ŷ ƚŽƚĂĂů ǁĞƌĚ ĚŽŽƌ ĚĞ ĚŝĞŶƐƚ ŵŽďŝůŝƚĞŝƚ ĞŶ ŽƉĞŶďĂƌĞ ǁĞƌŬĞŶ ǀŽŽƌ ΦϲϬ͘ϬϬϬ ĂĂŶ ũĞƌƐĞLJďůŽŬŬĞŶ ŐĞƉůĂĂƚƐƚ ůĂŶŐƐ ĚĞ ǀŽůůĞĚŝŐĞ ŬƵƐƚůŝũŶ͘ DKt ŚĞĞĨƚ ΦϴϬ͘ϬϬϬ ŝŶďĞƐƚĞŬ͕ de werken die ƵŝƚŐĞǀŽĞƌĚ ǁŽƌĚĞŶĚŽŽƌŚƵŶĞŝŐĞŶƉĞƌƐŽŶĞĞůĞŶŵĂƚĞƌŝĂĂůnjŝũŶŐŽĞĚǀŽŽƌĞĞŶďĞĚƌĂŐǀĂŶΦϮϬ .000. [11] Ook door de openbare dienst van stad Oostende werden heel wat kosten gemaakt om het zand in bedwang te houĚĞŶ͘ KŶĚĞƌ ŚĞƚ ŵŽƚƚŽ ͞ďĞƚĞƌ ǀŽŽƌŬŽŵĞŶ ĚĂŶ ŐĞŶĞnjĞŶ͟ ǁĞƌĚĞŶ ǀŽŽƌ Φϵ͘ϬϬϬ ĂĂŶ zandvangers geplaatst. Deze zandvangers dienen te voorkomen dat het zand het s trand verlaat op de eerder vermelde openingen. Bulldozers dienen het strand vlak te houden, goed voor e e n budget van ΦϭϬ͘ϬϬϬ͘KŵĚĂƚŶŝĞƚĂůŚĞƚnjĂŶĚŬĂŶŽƉŐĞǀĂŶŐĞŶǁŽƌĚĞŶnjŝũŶĞƌŽŽŬŐƌŽƚĞŬŽƐƚĞŶŽŵŶĂƐƚŽƌŵǁĞĞƌ het zand op te vegen. Zo zorgden in 2013 , 200 manuren veegwerk ervoor dat de straten van Oostende zandvrij gemaakt werden, in totaal goed voor Φ 7.000. Niet a lle werken worden uitgevoerd door de technische dienst van Oostende. Zo werden er nog voor Φ20.000 graafwerken uitgevoerd door een e xterne firma. [12] Ook de kusttram ondervindt veel hinder van het zand. Borstelmachines dienen na elke storm uit te rukken om de sporen zandvrij te maken. Ook bij De Lijn liepen de kosten voor het ruimen van het zand vorig j aar op tot Φ94.000 [13] Uiteraard zijn kosten voor j erseyblokken e n zandvangers s lechts é énmalige kosten, met uitzondering van vervangingen bij schade. De kosten voor de graafwerken, de bulldozers, de veegwerken, e nz. zijn echter kosten die periodiek terugkomen e n kunnen op lange termijn dus zeer hoog oplopen. x
Zandsuppleties
Tijdens de Sinterklaasstorm werd naar schatting 2,4 miljoen kubieke meter zand weggespoeld. Herstellingswerken waren noodzakelijk en 900.000 m² zand werd aangevo erd, goed voor een kostprijs van 1 4 miljoen e uro. [14] Vroeger werd 2 miljoen euro per jaar gespendeerd aan zandsuppleties over de volledige Belgische kustlijn. Dit j aar wordt a lles s amen 6 0 miljoen e uro a an kustverdediging uitgegeven. Hierbij wordt 4 ,5 miljoen kubieke meter zand a angevoerd. [15] x
Masterplan Kustveiligheid
De raming voor de realisatie van het Masterplan Kustveiligheid i nclusief meerdere j aren onderhoud komt neer op 300 miljoen euro. Door middel van een kosten-‐batenanalyse werd de kost van alle mogelijke beschermingsmaatregelen vergeleken en werden uiteindelijk de meest economisch rendabele maatregelen met de minste e cologische i mpact gekozen . [16]
28
2.1.4 Krachtwerking op korrels Saltatie is één van de vormen die het e olisch zandtransport (vooral visueel) kenmerkt. Daarom werd het onderzoek naar eolisch zandtransport de l aatste e euw vooral toegespitst op het s altatieproces, samen met het onderzoek naar welke (natuurlijke) krachten e en i nvloed hebben op dit proces e n de zandkorrels. Naast de i nvloed van de zwaartekracht e n de a erodynamische s leep-‐ e n l iftkracht, hebben ook a l [17] en [18] onderzoeksresultaten uitgebracht waarin rekening gehouden w erd met het Magnuseffect, die veroorzaakt wordt door het roteren van de zandkorrels tijdens hun traject in de lucht. Hun resultaten brachten i mmers voort dat Magnuskrachten de s altatiehoogte met 2 0% konden verhogen, toch werd er in ander onderzoek [19] en [20] verondersteld dat deze Ma gnuskrachten verwaarloosbaar zijn, wat tegenstrijdig is. Daarnaast veronderstelden [21] tijdens hun onderzoek naar saltatietrajecten een vierde inwerking op de zandkorrels, namelijk de Saffmankracht. De ze wordt op gelijkaardige manier als het Magnuseffect veroorzaakt door verschil in snelheid tussen boven-‐ en onderoppervlak van de korrels , maar in visceuzere lagen. [22] bevestigde deze theorie i n zijn onderzoek, dat deze echter enkel i nvloed hebbende op deeltjes kleiner dan 1 00 nm. [23] s telden dan weer in hun onderzoek een samenspel van deze krachten. [24] [25] [26] namen op hun beurt net zoals ondermeer [27] de elektrostatische inwerkingen onder de loep. Verder werd ook nog onderzoek gevoerd rekening houdend met interparticulaire krachten [27] [28] en kleefwerking tussen zandkorrels door de aanwezigheid van water(bruggen) [29]. Vanderwaalskrachten blijken volgens [30] verwaarloosbaar. Men kan een opsplitsing vooropstellen in het voorkomen van alle invloeden, e nerzijds krachten die geen relatie hebben met de relatieve beweging tussen het windveld en de zandkorrels (zoals de zwaartekracht) en anderzijds bv. Magnuskrachten waarbij de krachten afhankel ijk zijn van die relatieve beweging. Verder zijn alle theorieën opgesteld met de partikels (zandkorrels) als perfect sferische deeltjes. Volgende krachten worden beschouwd: x
Zwaartekracht (gravity force) F G
Zwaartekracht of gravitatie is de ĂĂŶƚƌĞŬŬŝŶŐƐŬƌĂĐŚƚƚƵƐƐĞŶƚǁĞĞŵĂƐƐĂ͛Ɛ͕ŝŶĚŝƚŽŶĚĞƌnjŽĞŬĚĞĂĂƌĚĞ en de zandkorrel. [31] ீܨൌ
ߨ
ή ݀ ଷ ή ߩ௦ ή ݃
Formule 1
Met
d
diameter zandkorrel [m] (d = d50 )
ʌs g
massadichtheid zand [kg/m³] valversnelling [m/s²]
29
x
Sleepkracht (drag force) FD
Deze ontstaat doordat een druk uitgeoefend wordt aan de voorzijde van de zandkorrels, terwijl er aan de a chterkant e en drukval ontstaat. D it veroorzaakt e en onderlinge w rijving waarbij de korrel a ls ŚĞƚǁĂƌĞ͚ǀŽŽƌƚŐĞƐůĞĞƉƚ͛ǁŽƌĚƚŽǀĞƌĚĞĂŶĚĞƌĞŬŽƌƌĞůƐ͘[32] ܨ ൌ ߚ ή ߩ ή ݑଶ כή ݀ ଶ
Formule 2
Met
ɴ ʌa
experimentele factor [-‐] massadichtheid lucht [kg/m³]
u*
kritische sleepsnelheid [m/s]
d
diameter zandkorrel [m] (d = d50 )
Figuur 10 Visueel beeld van wat de sleepkracht teweeg brengt [33]
x
Liftkracht (lift force) FL
De liftkracht berust op hetzelfde principe als de s leepkracht (evenwichtsvergelijking van Bernouilli), maar in de verticale richting. De l iftkracht wordt veroorzaakt door de s cherpe windsnelheidsgradiënt nabij het oppervlak van de korrel. Deze gradiënt oefent een zuigkracht uit in de richting van de snelheidsgradiënt. De korrels ervaren zo een opwaartse kracht. De vakliteratuur is niet eenduidig over het belang van deze kracht, Bagnold verwaarloost die tegenover de sleepkracht terwijl bijvoorbeeld Kawamura de liftkracht wel degelijk in rekening brengt. [4] [34] De liftkracht wordt gegeven door volgende formule: ݖ ݈݊ ቀ ቁ ݑ ݖ כ ܨ ൌ ή ߩ ή ξߥ ή ݀ ଶ ή ට ή ߨ ߢ ξݖ ͷǡͲͺ
య
Formule 3
Met
ʌa ʆ
massadichtheid lucht [kg/m³] kinematische viscositeit [m²/s]
d u*
diameter zandkorrel [m] (d = d50 ) sleepsnelheid [m/s]
ʃ
Von Karmann-‐constante (0,41)
z0
bodemruwheid [m]
z
hoogte waarop gemeten wordt [m]
30
x
Kleefkracht FC
Wanneer er water aanwezig is tussen de zandkorrels, gaan deze waterbruggen vormen [35]. Deze waterbruggen en moleculaire absorptie zorgen voor een kleefwerking tussen de korrels en vermoeilijken het s tarten van transport. [30] ܨ ൌ ʹ ή ߨ ή ܴଶ ή ߪ ߨ ή ܴଶଶ ή ߂
Formule 4
Met
R2
waterboogstraal [m] (zie Figuur 11)
ʍ
oppervlaktespanning water [N/m]
ȴƉ
drukverschil water ʹ lucht [Pa]
Figuur 11 Driefasig medium grond [36]
x
Interparticulaire krachten (interparticular forces) F IP
ĞnjĞ ŬƌĂĐŚƚĞŶ ďĞƌƵƐƚĞŶ ŽƉ ŚĞƚnjĞůĨĚĞ ƉƌŝŶĐŝƉĞ ĂůƐ ĚĞ njǁĂĂƌƚĞŬƌĂĐŚƚ͕ǁĂĂƌďŝũƚǁĞĞŵĂƐƐĂ͛ƐĞůŬĂĂƌ aantrekken. [31] ܨூ ൌ ߚ ή ݀
Formule 5
-‐5
-‐3
Met
ɴ
empirische constante, 10 ʹ 10 [kg/s²]
d
diameter zandkorrel [m] (d=d50 )
x
Magnuskracht (Magnus lift force) F L-‐M
Wanneer een tennis-‐ of golfbal een zijdelingse beweging meegegeven krijgt bij de slag (top-‐ of sidespin), treedt een snelheidsvector op loodrecht op de beweging. Dit noemt men het Magnus-‐ effect. Het zijn verschillende e ffecten die s amenhangen, waaronder de vorming van grenslagen i n het visceuze medium rond de tennisbal (of in dit geval rond de roter ende zandkorrel ) e n het bernouilli-‐ verschijnsel. De rotatie van de zandkorrel vertraagt immers aan de ene kant de s nelheid, terwijl ze aan de andere kant samenwerken tot een hogere snelheid. Dit resulteert opnieuw in een drukval tussen beide zijden. [37]
31
ߨ
ܨ ିெ ൌ
ͺ
ή ݀ ଷ ή ߩ௦ ή ߗ ή ݑ
Formule 6
Met
d ʌs ɏ
diameter zandkorrel [m] (d=d50 ) dichtheid zand [kg/m³] hoeksnelheid [m/s]
up
snelheid korrel [m/s]
Figuur 12 Magnuseffect [38]
x
Saffmankracht (Saffman lift force) FL-‐S
Als een deeltje getransporteerd wordt dicht bij e en vlak, of e rgens waar e r veel wrijving i s, kan e r het Saffmaneffect gedefinieerd worden. Hierbij wordt een liftkracht opgewekt indien er een zekere snelheid aanwezig is. Het Saffman-‐e ffect is eigenlijk hetzelfde als het Magnus -‐e ffect, maar in zones waar e r e en l aag Reynoldsgetal heerst (dicht bij e en vlak, of dus i n de grenslaag). [37]
ܨ ିௌ ൌ
ͳ ߲൫ݑ௭ െ ݑ ൯ ቤ ή ൫ݑ௭ െ ݑ ൯ ή ݀ ଶ ή ඨ ή ቤ Ͷ ߥ ߲ݕ
ܭήߤ
Formule 7
Met
K
correctiecoëfficiënt (6,46)
ʅ ʆ
dynamische viscositeit (Paήs) kinematische viscositeit (m²/s)
d
diameter zandkorrel [m] (d = d50 )
uz
windsnelheid op hoogte z [m/s]
up
snelheid van de zandkorrel [m/s]
32
x
Elektrostatische krachten (electrostatic forces) F EL
Hoewel er uitvoerig onderzoek gebeurd was naar het s altatieproces [32] [39]bleek pas uit [40] dat e r rekening dient gehouden te worden met de aanwezigheid van natuurlijke e lektrische velden e n van de geïnduceerde velden die de bewegende zandkorrels opwekken. Vanaf 80 kN/m gaat het elektrostatisch veld de zandkorrel zodanig beïnvloeden dat de sleepsnelheid 10% minder aandeel nodig heeft in het transport om dezelfde saltatiehoogte te bereiken, uit Figuur 13 blijkt vanaf 150 kN/m deze, i n theorie, zelfs bijna niet meer nodig. [31] [41] ܨா ൌ
ͳǡ͵ ή ߝ ܿௌ
ଶ ሺ Ͳሻ ή ݀ ଶ ή ܧ௧௧
Formule 8
Met
ɸ 0 cS
permeabiliteit lucht (8,85·∙10-‐1 2 ) [F/m] factor die rekening houdt met het niet bolvormig zijn van de korrels [-‐]
Etot(0) Totale elektrische veldsterkte van het totale oppervlak [V/m]
d
perfect bolvorming niet bolvormig
cS = 1 0 < cS < 1
diameter zandkorrel [m] (d = d50 )
De totale elektrische veldsterkte wordt aanzien als de som van de oorspronkelijk aanwezige veldsterkte s amen met de bijkomend geïnduceerde veldsterkte.
Figuur 13 Reductiepercentage van de sleepsnelheid i.f.v. de korrelgrootte en veldsterkte [28]
33
3. Methodologie 3.1 Inleiding Om de reproduceerbaarheid van dit onderzoek te verhogen werd een schematische voorstelling (Figuur 14) opgesteld. Deze voorstelling omvat naast de verschillende meetme thodes en verantwoordingen ook de a angenomen formules die gebruikt worden tijdens dit onderzoek. Volgende aspecten van het e olisch zandtransport kunnen worden bestudeerd: x De i n situ metingen uit [42] [4] werden verder gezet met behulp van MWAC-‐c atchers. x Literatuurstudie naar: o De theoretische modellen voor e olisch zandtransport o Het windprofiel o Zandvangers o Inwerkende krachten op de zandkorrels x Her-‐a nalyse van de gegevens uit vorige masterproeven [42] [4] aan de hand van nieuwe inzichten/aannames. x Analyse van e igen meetgegevens x Vergelijking van theoretische debietsmodellen: o Bagnold o Kawamura-‐White o Kawamura o Lettau o Duran x Optimaliseren van de meetmethode door het ontwikkelen van een aangepaste opstelling, opdat de meetnauwkeurigheid zou verhogen͘ ĂĂƌŶĂĂƐƚ ǁŽƌĚƚ ĞĞŶ ǀŽůůĞĚŝŐĞ ͚ĂƵĚŝƚ͛ uitgevoerd op de originele meetmethode uit [42] [4].
34
Figuur 14 Schematische voorstelling methodologie
35
3.2 Omschrijving meetlocatie Opdat de locatie geen invloed zou hebben op de vergelijking tussen de meetwaarden van eerder onderzoek en de nieuwe meetwaarden werd geopteerd om dezelfde l ocatie a ls voorgaande j aren te gebruiken. Deze locatie bevindt zich op het strand van Oostende, ter hoogte van het s tudentenhuis ͚ĚĞ<ƌĂĂů͛͘ĞůŽĐĂƚŝĞŬĞƵnjĞǁĂƐĞĞŶŐĞǀŽůŐǀĂŶĚĞƐĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐŵĞƚŚĞƚs/dKďŝũŚĞƚďĞŐŝŶǀĂŶŚĞƚ onderzoek. De LiCriscamera die toen gebruikt werd (en oorspronkelijk geïmplementeerd was in dit onderzoĞŬͿ ǁĂƐ ŐĞŢŶƐƚĂůůĞĞƌĚ ŽƉ ŚĞƚ ĚĂŬ ǀĂŶ ͚ĚĞ <ƌĂĂů͛ ĞŶ ŬŽŶ ŽƉ ĚĞnjĞ ŵĂŶŝĞƌ ĚŝĞnjĞůĨĚĞ ůŽĐĂƚŝĞ filmen over een s trook van 2 00 m.
Figuur 15 Meetlocatie [43]
Figuur 16 Meetlocatie gezien vanop het VIVES-‐gebouw [44]
3.3 Opmeten windsnelheid 3.3.1 Windprofiel -‐‑ Sleepsnelheid 3.3.1.1 Probleemstelling Zoals eerder beschreven kan er een kritische sleepsnelheid opgesteld worden die rekening houdt met de verschillende invloeden op de zandkorrels. Deze sleepsnelhei d doet zich voor op een infenitesimaal kleine afstand boven de zandkorrel. Het is onmogelijk in dit onderzoek om deze windsnelheid net boven de korrels op te meten. Uit vorige onderzoeken [45] [46] bleek dat natuurlijk gevormde wind zich gedraagt volgens een bepaald windprofiel. Uit dit windprofiel k an vanuit een gemeten windsnelheid op een bepaalde hoogte een sleepsnelheid afgeleid worden. Deze windprofielen gedragen zich uiteraard analoog aan de stroming van een fluïdum nabij een wand, daar waar de s nelheid i n de grenslaag a fgeremd wordt.
36
3.3.1.2 Von K armann-‐‑profiel Vanuit de theoretische benadering van [45] ǁĞƌĚ ĚĞ ͞ůĂǁ ŽĨ ƚŚĞ ǁĂůů͟ ŽĨǁĞů ͞ǁĞƚ ǀĂŶ ĚĞ ŵƵƵƌ͟ opgesteld. Deze wet veronderstelt een logaritmisch windprofiel gebaseerd op een factor z 0 die rekening houdt met de bodemruwheid. In de l iteratuur wordt deze bodemruwheid vaag omschreven. Dit varieert van een dertigste va n e en zandkorrel op het s trand [47] tot factoren die rekening houden met de hoogte van n aburige (appartements)gebouwen. ݑ௭
ͳ ൌ ή ൬ ൰ כ Ɉ
Formule 9
Met:
uz u* ʃ z z0
windsnelheid gemeten op hoogte z [m/s] sleepsnelheid [m/s] Von Karmann-‐c onstante [-‐] hoogte waarop u z gemeten wordt [m] bodemruwheid [m]
Gezien in Formule 9 e nkel de windsnelheid u z e n hoogte z gekend zijn, kan hieruit geen s leepsnelheid berekend worden. Het zou volgens vorig onderzoek [42] [4] mogelijk zijn om de ontbrekende factor z0 te bepalen mits het meten van e en tweede windsnelheid u z. Tabel 2 Brongegevens Formule 9
Hoogte z [m] z1 z2
Snelheid U [m/s] uZ1 uZ2
Formule 9 kan twee maal opgesteld worden met de gegevens uit Tabel 2 : ݑ௭ଵ כݑ ͳ ݑ௭ଵ
ൌ
ͳ
ݖଵ ݑ௭ଶ ͳ ݖଶ ή ൬ ൰ ൌ ή ൬ ൰ ߢ ݖ כݑ ߢ ݖ
ή ݈݊ ൬
ݖ ൌ
ݖଵ ݖ
൰ൌ
ͳ ݑ௭ଶ
ݖଶ ή ݈݊ ൬ ൰ ݖ
௨ భή ሺ௭మሻ ି௨ మή ሺ௭భሻ ௨ భି௨ మ ݁
Formule 10
Grafiek 1 geeft de spreiding van z0 weer, wanneer Formule 10 toegepast wordt op de meting van 2 8 september 2013 gedurende een bepaald tijdsinterval. Ieder meetpunt werd s amengesteld uit twee meetwaarden opgemeten met de anemometers beschreven in 3.2.2. Uit deze grafiek kan besloten worden dat de variatie hierop te groot is, gezien het geografisch profiel van het str and ongewijzigd blijft afgezien van het zand die getransporteerd wordt volgens de transportwijzen beschreven in 2.1.1 en bijgevolg z0 constant zou moeten blijven. In deze grafiek werd zowel met de meetfout op de anemometers a ls met de meetfout op de hoogte van de opstelling rekening gehouden.
37
0,40 0,35 0,30
0,25 z0 [m]
y = 4,8432x + 0,1252 R² = 0,1032
0,20 0,15 0,10 0,05 0,00 00:00
06:00
12:00
18:00
24:00
ȴt [mm:ss]
Grafiek 1 Spreiding van z 0 tijdens meting 28/09/'13
3.3.1.3 Law of the wake Niet enkel uit dit onderzoek, maar ook uit [48] werden s ignificante verschillen opgemeten naarmate de afstand tot de wand afnam wanneer vergeleken werd met de logaritmische Formule 11 van Prandtl-‐Von Karmann. Nadien bevestigde onderzoek [49] dit gedrag en ƐƚĞůĚĞĚĞ͞ůĂǁŽĨƚŚĞǁĂŬĞ͟ op. ܷ
ͳ ߜ ή כݑ ʹς ൰ ܿ ൌ ή ൬ Formule 11 כݑ ߢ ߥ ߢ Met: U windsnelheid waar wrijving grenslaag geen i nvloed meer op heeft [m/s] u* sleepsnelheid [m/s]
ʃ ɷ ʆ c Ʌ
Von Karmann-‐c onstante [-‐] dikte visceuze l aag [m] kinematische viscositeit [m²/s] experimentele factor [-‐] wake-‐s terkte c oëfficiënt van Coles [-‐]
38
Deze veronderstellingen werden in [46] verder onderzocht met behulp van experimentele data, die ůĞŝĚĚĞƚŽƚĚĞ͞ĂĂŶŐĞƉĂƐƚĞůĂǁŽĨƚŚĞǁĂŬĞ͘͟ ͳ ߜ ή כݑ ʹς ߨ ή ߦଶ ߦଷ ൰ ܤሻ ൌ ሺ ή ൬ ή െ כݑ ߢ ߥ ߢ ʹ ͵ήߢ
Formule 12
ܤൌ ܽ ή ሺ ܴ݁ఋ ሻ ܾ
Formule 13
ݑ
ܴ݁ఋ ൌ
ߜ ή כݑ ߥ
Formule 14
ݖ ߦ ൌ ߜ
Formule 15
Met:
uZ u* ʃ ɷ ʆ
windsnelheid gemeten op hoogte z [m/s] sleepsnelheid [m/s] Von Karmann-‐c onstante [-‐] dikte visceuze l aag [m] kinematische viscositeit [m²/s]
a, b Ʌ ʇ z
constanten [-‐] wake-‐s terkte c oëfficiënt van Coles [-‐] relatieve a fstand tot de muur [-‐] hoogte waarop uZ gemeten wordt [m]
[46] onderzocht verder ook de Wake-‐s terkte coëfficiënt van Coles. Deze werd i n [49] gesteld op 0 ,76, echter via e xperimentele data werd deze i n [46] omgesteld naar 0 ,7577 ± 0 ,07577 (zie Figuur 17).
Figuur 17 Experimentele bepaling van de Wake-‐sterkte coëfficiënt van Coles [46]
39
3.3.2 Anemometers In vorige onderzoeken [42] [4] werd gebruik gemaakt van anemometers type Extech AN 200. Het gebruik bestond uit het nemen van een gemiddeld meetpunt om de 90 seconden. Deze werkwijze stelt een veel te grote uitmiddeling op van het eolisch zandtranspor t. Daarom werd vanuit dit onderzoek vooropgesteld om de meetfrequentie te laten toenemen tot 1 meetpunt per seconde. Echter gezien de anemometers een beperkt elektronisch geheugen hebben, werd overgestapt naar het voorstel om het scherm van de meters te fi lmen. Dit bleek een veel te omslachtige manie r, waarbij zeker en vast ook typfouten konden binnensluipen. Om deze redenen werden n ieuwe anemometers aangekocht, welke de mogelijkheid hadden om via kabelconnectie waarden op te slaan op een laptop. Tevens werd vereist dat de temperatuur ook kon weggeschreven worden. De luchtvochtigheid kan ook opgemeten worden. Dit om nog s teeds te voldoen, a ls bij verder onderzoek de invloed van de luchtvochtigheid op het zandtransport onderzocht zou worden. De anemometer die a an deze wensen voldeed was de L aserliner a irflow test -‐master. In Tabel 3 worden de e igenschappen van de a nemometers opgesomd.
Figuur 18 Extech AN 200 [50]
40
Figuur 19 Laserliner airflow testmaster [51] Tabel 3 Vergelijking anemometers [50] [51]
Luchtsnelheid Luchttemperatuur Relatieve luchtvochtigheid
Resolutie 0,01 m/s
Laserliner Airflow testmaster Nauwkeurigheid ±(2% + 50 digits)
0,1 °C 0,1 %rH
±1,5 °C ± 3% (25 °C)
Extech AN 200 Resolutie 0,01 m/s 0,1° C -‐
Nauwkeurigheid ±(3%rdg + 0,20 m/s) ±4,0° C -‐
Om een vergelijkend beeld op te stellen tussen de resultaten bij verschillende meetfrequenties werden omgekeerd vanuit de metingen op 9 oktober 2013 en 5 december 2013 (beiden meetfrequentie = 1 s) de verschilpercentages opgesteld i n Tabel 4 e n Tabel 5 . Tabel 4 Voorspelde zanddebieten meting 09/10/'13
Meetfrequentie 1s 90s Percentage verschil t.o.v. 1s (%)
u*gem Q Bagnold Q Bagnold Q Bagnold Q Kawa-‐White C=1,5 C=1,8 C=2,8 (m/s) (g/ms) (g/ms) (g/ms) (g/ms)
Q Kawamura (g/ms)
Q Lettau (g/ms)
Q Duran (g/ms)
0,305 0,299
4,854 4,503
5,825 5,403
9,061 8,405
5,168 4,257
5,504 4,534
3,668 2,908
4,385 3,697
2,1
7,2
7,2
7,2
17,6
17,6
20,7
15,7
u*gem Q Bagnold Q Bagnold Q Bagnold Q Kawa-‐White C=1,5 C=1,8 C=2,8 (m/s) (g/ms) (g/ms) (g/ms) (g/ms)
Q Kawamura (g/ms)
Q Lettau (g/ms)
Q Duran (g/ms)
0,463 17,873 21,447 33,362 0,465 17,360 20,832 32,406
37,716 36,583
40,172 38,966
37,258 35,155
24,885 24,730
3,0
3,0
5,6
0,6
Tabel 5 Voorspelde zanddebieten meting 05/12/'13
Meetfrequentie 1s 90s Percentage verschil t.o.v. 1s (%)
0,5
2,9
2,9
2,9
41
Uit Tabel 4 en Tabel 5 kan afgeleid worden dat er een verschil optreedt tussen de voorspelde debieten bij verschillende meetfrequenties . Het percentage verschil is afhankelijk van het storm event. Dit is te verklaren door de kleinere variatie op de windsnelheid bij zwaardere s tormen (zoals tijdens de Sinterklaasstorm). Tevens is het verschil kleiner ten opzichte van het grotere debiet. Het grootste verschil in debiet bij deze twee s tormen i s 2 0,7 %. Dit verschil zou hoger kunnen oplopen bij een ander storm event. Om te voorkomen dat deze fout, die niet te begroten is, voorkomt in de berekeningen, wordt de windsnelheid e lke s econde gemeten.
3.3.3 Aantal zandvangers Bij eerder onderzoek [42] [4] werd steeds de gemiddelde meetwaarde genomen van respectievelijk negen en vier meetpalen, die i n e en vierkant opgesteld waren. Echter rees de vraag of dit wel zomaar mag. De windsnelheid is een zeer plaatselijk fenomeen en kan enkele meters verder a l e en a ndere waarde aannemen. Dit verschil in windsnelheid wordt niet meegerekend omdat de windsnelheid maar op é én meetpaal opgemeten werd. Zo zou het misschien beter zijn a lle meetpalen op e en l ijn te
Windsnelheid op hoogte z (m/s)
plaatsen, evenwijdig of haaks met de windrichting, of om op elke meetpaal een anemometer te plaatsen. Om dit te testen werd een meting uitgevoerd op twee meetpalen evenwijdig met de windrichting, en twee meetpalen haaks op de windrichting. De meetpalen werden telkens acht meter uit e lkaar opgesteld zoals i n [42] [4]. 12 10 8 6 4
2 0 0
200
400
600
800
1000
1200
Tijd (s)
Grafiek 2 Windsnelheid meetpaal 1, evenwijdige opstelling
42
Windsnelheid op hoogte z (m/s)
12
10 8 6 4 2 0
0
200
400
600
800
1000
1200
Tijd (s)
Grafiek 3Windsnelheid meetpaal 2, evenwijdige opstelling
Om te controleren of een gemiddelde mag genomen worden van beide metingen, dient dit statistisch gecontroleerd te worden door middel van de t-‐toets uit te voeren. Eerst wordt een te toetsen hypothese opgesteld: H0 ͗ʅy = 0 H1 ͗ʅy т0 De toets [52] wordt uitgevoerd op een aanvaardingsgebied van 95%, over 1172 meetpunten . De grenzen van het a anvaardinggebied kunnen worden bepaald: P [ -‐a < T1171 < +a ] = 0,95 T1171 (a) = 0,975 a = (T1171 )-‐1 ή0,975 = 1,96205 Het a anvaardingsgebied i s [-‐1 ,96205;+1,96205] T-‐toets:
t = 22,41 p = 3,72·∙10 -‐8
De waargenomen t-‐waarde 22,41 ligt niet in het aanvaardingsgebied [-‐1 ,96205;+1,96205]. De nulhypothese mag dus verworpen worpen. De p-‐waarde is kleiner dan 0,05. Ook op grond hierva n mag de nulhypothese verworpen te worden. Deze toets toont dus aan dat er geen gemiddelde mag genomen worden van twee meetpalen die evenwijdig met de winrichting opgesteld worden. Deze toets werd ook uitgevoerd op de haakse opstelling. Daar bleek de waargenomen t -‐waarde e n p -‐ waarde uit 1296 meetpunten respectievelijk gelijk te zijn aan 2 0,98 e n 9 ,34·∙10 -‐8 ., dewelke opnieuw niet in hun aanvaardingsgebied ([-‐1 ,9618;+1,9618]; <0,05) liggen. Hieruit mag opnieuw gesteld worden dat er geen gemiddelde mag genomen worden van twee of meetpalen (ditmaal haaks op de windrichting opgesteld).
43
Er kan uit deze statistische benadering besloten worden dat eolisch zandtransport enkel op één meetpaal kan opgemeten worden, gezien er geen gemiddelde windsnelheid kan genomen worden voor meerdere meeetpalen. Om nogmaals verschil tijdens deze metingen a an te tonen werd het theoretisch debiet berekend van iedere meetpaal. Tabel 6 Debietsverschil tussen de twee meetpalen, evenwijdig met de windrichting
U*eff (m/s)
Q Bagnold C=1,5 [g/m·∙s]
Q Bagnold C=1,8 [g/m·∙s]
Q Bagnold C=2,8 [g/m·∙s]
Q Kawa-‐White C=2,61 [g/m·∙s]
Q Kawamura C=2,78 [g/m·∙s]
Q Lettau C=6,7 [g/m·∙s]
Q Duran C=5 [g/m·∙s]
M 1
0,279
3,893
4,671
7,267
2,418
2,576
1,631
2,139
M 2
0,294
4,608
5,530
8,602
4,236
4,511
3,035
3,615
Verschil
5%
18%
18%
18%
75%
75%
86%
69%
Q Kawamura C=2,78 [g/m·∙s]
Q Lettau C=6,7 [g/m·∙s]
Q Duran C=5 [g/m·∙s]
Tabel 7 Debietsverschil tussen de twee meetpalen, haaks op de windrichting
U*eff (m/s)
M 1 0,294 M 2 0,284 Verschil 3%
Q Bagnold C=1,5 [g/m·∙s]
Q Bagnold C=1,8 [g/m·∙s]
4,557 4,107 11%
5,469 4,928 11%
Q Bagnold C=2,8 [g/m·∙s] 8,507 7,665 11%
Q Kawa-‐ White C=2,61 [g/m·∙s] 4,109 2,962 39%
4,377 3,155 39%
2,904 2,044 42%
3,535 2,585 37%
Uit Tabel 6 blijkt dat voor de windmeting evenwijdig met de windrichti ng minimaal e en verschil van 18% is op het debiet, het maximale verschil is 86%. Voor de meting haaks op windrichting blijkt uit Tabel 7 het minimaal verschil op het debiet 1 1%, maximaal 4 2%.
44
3.3.4 Kritische sleepsnelheid Saltatie is de overheersende transportwijze (75%) waarbij bodemdeeltjes e en golvend traject volgen ten opzichte van de bodem. [32] [53] Het saltatietransport bevat meestal korre ls tussen de 0,1 en 0,25 mm. [42] [54] Ğ ĚƌŝũĨǀĞĞƌ ĂĐŚƚĞƌ ŚĞƚ ƐĂůƚĂƚŝĞƉƌŽĐĞƐ ŝƐ ĚĞ ƐĐŚƵŝĨƐƉĂŶŶŝŶŐ ʏĚŝĞĚŽŽƌĚĞǁŝŶĚǁŽƌĚƚǀĞƌŽŽƌnjĂĂŬƚ͘ Deze wordt meestal uitgedrukt onder de vorm van e en s leepsnelheid. [42] Deze s leepsnelheid moet geïnterpreteerd worden als de snelheid die heerst op een oneindig kleine afstand boven de zandkorrels.
כݑൌ ඨ
߬ ߩ
Formule 16
Met
u*
sleepsnelheid [m/s]
ʏ
schuifspanning [N/m²]
ʌa
dichtheid lucht [kg/m³]
Om het saltatieproces te starten moet de schuifspanning, samen met de andere gekende krachten (zie 2.1.4) die de wind e n het e lektrostatisch veld veroorzaken , e en s leepsnelheid u * veroorzaken die groter is dan e en vooropgestelde kritische s leepsnelheid u *t, dewelke e en functie i s van de a anwezige krachten die de zandkorrels op hun plaats houden. In de loop der jaren werden in talrijke onderzoeken [32] [29] verschillende theorieën opgesteld om deze kritische s leepsnelheid e en waarde mee te geven:
כ ݑ௧ ൌ ܣή ඨ
ሺ ߩ௦ െ ߩ ሻ ή ݃ ή ݀ ߩ
Formule 17
Met
u*t A ʌ s ʌ a g d
kritische s leepsnelheid [m/s] coëfficiënt [-‐] dichtheid zand [kg/m³] dichtheid l ucht [kg/m³] valversnelling [m/s²] korreldiameter [m]
45
Formule 17 werd opgesteld in [32] en omvat de invloed van de zwaartekracht samen met korreldichtheid en -‐grootte van het zand en de dichtheid van de lucht. Theoretische studies [29] hebben aangetoond dat deze formule enkel geldig is in ideale omstandigheden. Dit wil zeggen normale luchtvochtigheid (70-‐8 0%) en een voldoende laag watergehalte van het oppervlaktezand. Daarnaast bestaan windtunnelmodellen die wel rekening houden met de luchtvochtigheid en het watergehalte van het zand, respectievelijk i n Formule 1 8 e n Formule 1 9. [42]
כ ݑ௧ ൌ ܣή ൬ͳ
݄ ʹͲͲ
൰ήඨ
ሺ ߩ௦ െ ߩ ሻ ή ݃ ή ݀ ߩ
כ ݑ௧ ൌ ܣή ൫ͳǡͺ Ͳǡ ή ݈ ݃ሺ ݓሻ൯ ή ඨ
Met
h w
Formule 18
ሺ ߩ௦ െ ߩ ሻ ή ݃ ή ݀ ߩ
Formule 19
luchtvochtigheid [%] watergehalte [-‐]
Coëfficiënt A uit Formule 17, Formule 18 en Formule 19 is in de praktijk niet constant, maar variërend. Deze variatie i s a fhankelijk van het getal van Reynolds. ܣൌ Ͳǡͳ െ ͲǡͲͲͳͺ ή ܴ݁ כ௧ כ ݑ௧ ή ݀ ή ߩ ܴ݁ כ௧ ൌ ߤ
Formule 20 Formule 21
Met
u*t A
sleepsnelheid [m/s] coëfficiënt [-‐]
Re*t ʌa
getal van Reynolds [-‐] massadichtheid lucht [kg/m³]
ʅ
dynamische viscositeit [Paήs]
Om een goede benadering te kennen van de coëfficiënt A kunnen enkele waarden bekeken worden opgesteld uit e en theoretische s tudie [55] i n e en windtunnel. [42] (Zie Tabel 8 ) Tabel 8 Verband tussen coëfficiënt A en de diameter van de zandkorrel [56]
d [mm] u*t [m/s] A R²
0,80-‐ 1,00 0,51 0,12 0,98
0,63-‐ 0,8 0,50 0,13 0,99
0,56-‐ 0,63 0,49 0,14 0,99
0,50-‐ 0,56 0,47 0,14 0,98
0,40-‐ 0,50 0,45 0,15 1,00
0,25-‐ 0,40 0,41 0,16 0,98
0,20-‐ 0,25 0,39 0,18 0,98
0,15-‐ 0,20 0,31 0,16 1,00
0,10-‐ 0,15 0,27 0,17 0,99
46
Uit voorgaande in situ metingen bleken voorgaande theorieën weinig bruikbaar [4]. Een complex model voor de kritische s leepsnelheid voor natte grond werd opgesteld i n Formule 2 2.
כ ݑ௧ ൌ ඥܣଵ ή ඨͳ ݓ ܣଶ ή
ͳ ሺ ߩ௦ െ ߩ ሻ ή ݃݀;
ߪ ή ݀;
ή ඩͳ ܣଷ ή
ȁ߰ெ ȁ ή
ିǡହή௪ ݁ ௪ భǡఱ
ήඨ
ሺ ߩ௦ െ ߩ ሻ ή ݃݀ ߩ
Formule 22
Met
u*t
sleepsnelheid [m/s]
A1
coëfficiënt: 0,013 [-‐]
A2 A3
coëfficiënt: 1,7·∙10 [N/m] coëfficiënt: 3·∙1014 [1/Nm]
w w1,5 ʌa
watergehalte [-‐] watergehalte bij matrixpotentiaal -‐1,5 MPa [-‐] massadichtheid lucht [kg/m³]
ʌs g d
massadichtheid zand [kg/m³] valversnelling [m/s] korreldiameter [m]
ʗMD ʍ
matrixpotentiaa l bij ovendroge grond [J/m³] oppervlaktespanning water bij 20°C [N/m²]
-‐4
Toch bleken enkele factoren besproken in 2.1.4 niet in rekening gebracht in deze theoretische benadering. In [27] werd een benadering opgesteld waaraa n meetdata met e lektrostatische krachten hun werking meegerekend getoetst werden. Echter geld deze theorie opnieuw enkel bij ideale omstandigheden. In dit onderzoek werd gekozen om Formule 23 als benadering om de kritische sleepsnelheid te bepalen, dit omwille van de gepubliceerde data in [28] en de visuele start van eolisch zandtransport op film. In dit stukje film werd de opgemeten windsnelheid via Formule 12 omgevormd tot een geldende sleepsnelheid, dewelke gelijk was aan de berekende kritische sleepsnelheid uit Formule 2 3.
כ ݑ௧ ൌ ܣே ή ඨ
ߩ௦ െ ߩ ߩ
ή݃ ή݀
ߛ ߩ ή ݀
Formule 23
Met
u*t AN ʌa
sleepsnelheid [m/s] coëfficiënt: 0,111 [-‐] massadichtheid lucht [kg/m³]
ʌs g d
massadichtheid zand [kg/m³] valversnelling [m/s²] korreldiameter [m]
ɶ
interparticula ire krachten factor [N/m]
47
&ĂĐƚŽƌɶƵŝƚFormule 23 werd in [28] vastgesteld tussen ɶсϭ͕ϲϱͼϭϬ -‐4 -‐5 ,00·∙10 -‐4 N/m. In l ater onderzoek [27] ǁĞƌĚ ĚĞnjĞ ĨĂĐƚŽƌ ǀĂƐƚŐĞnjĞƚ ŽƉ ɶсϮ͕ϵͼϭϬ -‐4 N/m. Dit door Formule 23 aan te passen bij meetresultaten waar het elektrostatisch veld werd opgedreven tot wanneer stof en za ndpartikels begonnen te bewegen. [57]
3.3.5 Vergelijkende studie van de verschillende theoretische debietsmodellen Theoretische modellen die het e olisch zandtransport kwantitatief begroten bestaan i n verschillende vormen. De meeste modellen relateren massaflux a an s leepsnelheid e n korreldiameter. Aan de hand van een vergelijkende studie worden enkele van de meest gangbare sta tistische modellen bestudeerd.
3.3.5.1 Modellen Hieronder worden de modellen onderzocht uit [32] [58] [59] [60] Bagnold: ܳ ൌ ܥήඨ
݀
ή
ͲǡͲͲͲʹͷ
ߩ ݃
ή כݑଷ
Formule 24
Met
C = 1,5
C = 1,8
C = 2,8
Kawamura(-‐White): ߩ כ ݑ௧ ଶ כ ݑ௧ ଷ ቆ ൰ ܳൌܥή ή כ ݑή ͳ െ ଶ ቇ ή ൬ͳ ݃ כݑ כݑ Met
Formule 25
C = 2,61 (Kawamura ʹ White) C = 2,78 (Kawamura)
Lettau: ܳ ൌ ܥήඨ
݀
ή
ߩ
ͲǡͲͲͲʹͷ ݃
ή כ ݑଷ ή ൬ͳ െ
כ ݑ௧ כݑ
൰
Formule 26
Met
C = 6,7
Duran: ܳ ൌ ܥή
ߩ ݃
ή כݑ௧ ή כݑଶ ή ൬ͳ െ
כ ݑ௧ כݑ
൰
Formule 27
Met
C = 5
48
De theoretische modellen spitsen zich vooral toe op het rechtstreeks gerelateerde verband tussen het transport met de s leepsnelheid. Daarnaast bevatten de formules e en e mpirisch bepaalde factor C. Deze factoren werden bepaald door terreinmetingen of i n e en windtunnel.
3.3.5.2 Vergelijking bij dezelfde parameters Wanneer bij bovenstaande formules dezelfde parameters ingevuld worden (Tabel 9), kunnen de verschillen duidelijk gemaakt worden. Er mag niet uitge gaan worden dat het percentageverschil effectief het verschil is. Bij het gebruiken van andere parameters , veranderen de verschillen in percentages, deze tabel dient e nkel om a an te tonen dat e r verschillen zijn die hoog kunnen oplopen. De variatie tussen de theoretische formules onderling zorgen ervoor dat het eolisch zandtransport niet eenvoudig te begroten is. Hierdoor is het sedimenttransport geen exacte, maar een benaderende wetenschap. Getoetste parameters: x ʌ a = 1,25 kg/m³ x
d
= 0,0002 m
x
g
= 9,8118 m/s²
x x
u*
= 0,6 m/s = 0,000029 N/m
Tabel 9 Vergelijking van de verschillende theoretische debietsvoorspellingen t.o.v. Bagnold (1,5)
Bagnold Bagnold Bagnold Kawamura ʹ White Kawamura Lettau Duran
C = 1,5 C = 1,8 C = 2,8 C = 2,61 C = 2,78 C = 6,7 C = 5
Q [ kg/m.s] 0,0369 0,0443 0,0689 0,8381 0,8927 0,9455 0,4802
Verschil [ %] 0 20 87 117 131 118 41
49
3.3.5.3 Invloed van verschillende korreldiameters 0,18 0,16
0,14 0,12
Bagnold C = 1,5 Bagnold C = 1,8
0,10
Bagnold C = 2,8
Q [ kg/m.s] 0,08
Kawamura-‐W hite C = 2,68
0,06
Kawamura C = 2,78
Lettau C = 6,7 0,04
Duran C = 5
0,02 0,00 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
D [mm]
Grafiek 4 De invloed van de korreldiameter op de theoretische formules
Bij de vergelijking van de invloed van de korreldiameter, wordt de korreldiameter gevarieerd tussen 0,1 en 1 mm. Uit Grafiek 4 kan het volgende opgemerkt worden: de formules uit het Bagnold-‐ onderzoek [32] vertonen een continu stijgend verloop, in tegenstelling tot de overige formules die een dalend verloop vertonen. De benadering uit het L ettau -‐onderzoek [60] bereikt e en maximum bij een korrelgrootte van ongeveer 0,4 mm, daarna daalt het verloop.
50
3.3.5.4 Invloed van de sleepsnelheid 0,18 0,16
0,14 0,12
Bagnold C = 1,5
Bagnold C = 1,8
0,10
Bagnold C = 2,8
Q [ kg/m.s] 0,08
Kawamura-‐W hite C = 2,68
0,06
Kawamura C = 2,78
Lettau C = 6,7 0,04
Duran C = 5
0,02 0,00
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
U*[m/s]
Grafiek 5 De invloed van de sleepsnelheid op de verschillende theoretische formules
Bij verandering van de sleepsnelheid tussen 0 ,3 tot 0 ,7 m/s i s merkbaar dat a lle functies op dezelfde manier reageren, een continue stijging is immers merkbaar. Een grotere sleepsnelheid heeft meer transport als gevolg. Opvallend is het grote verschil tussen de debietvoorspellingen wanneer de sleepsnelheid hoge waarden a anneemt.
3.3.5.5 Besluit Uit de vergelijking van de formules kan niet besloten worden welke formule het beste gebruikt kan worden. Er kan e nkel besloten worden dat de theoretische formules e rg verschillend zijn. Om de best passende formule te vinden dienen deze vergeleken te worden met het werkelijke opgemeten debiet.
51
3.3.6 Windrichting en veldlengte In Figuur 20 is de windroos weergegeven die de windrichtingen van afgelopen drie jaar in de luchthaven van Oostende weergeeft. Hierbij wordt het procentueel a andeel van i edere windrichting weergegeven. Per windrichting zijn ook de windsnelheden gegeven. In Tabel 10 zijn de veldlengtes weergegeven. De langste veldlengtes geven de grootste kans op eolisch zandtransport. Omdat de maximale verzadiging van lucht na 300 m optreed t, is maximaal transport enkel mogelijk bij wind uit de richtingen oostnoordoost en westzuidwest, zoals te zien is Figuur 20. In 13% van de tijd is de wind afkomstig uit ONO of WZW. Het grootste pe rcentage van wind komt uit zuidzuidwestelijke richting. In deze richting is slechts een kleine veldlengte a anwezig en het zand waait richting zee. Hierdoor vormt ZZW windrichting een kleiner probleem. Minder zandkorrels worden meegetra nsporteerd, wat wel getransporteerd wordt dient niet opgeruimd te worden. Omdat het eolisch zandtransport niet enkel afhankelijk is van windsnelheid, veldlengte e n korrelgrootte kan geen link gelegd worden tussen de windsnelheden uit Figuur 2 0 e n de hoeveelheid zandtransport.
Figuur 20 Windroos Oostende [61]
52
Tabel 10 Frequentie windrichting Oostende [61]
Windrichting Richting[°] Bereik [m] N 0.0 67.00 NNO 22.5 94.28 NO ONO O OZO ZO ZZO Z
45.0 67.5 90.0 112.5 135.0 157.5 180.0
220.93 442.80 116.89 73.28 60.31 58.69 67.00
ZZW ZW WZW W WNW NW
202.5 225.0 247.5 270.0 292.5 315.0
94.28 220.93 442.80 116.89 73.28 60.31
NNW
337.5
58.69
Figuur 21 Frequentie van de windrichting op het strand van Oostende [43] [61]
53
3.4 Opvangen van eolisch zandtransport 3.4.1 Eisen/randvoorwaarden Omdat praktische meetgegevens van e ssentieel belang zijn tijdens dit onderzoek i s het belangrijk dat de zandvangers a an e nkele e isen voldoen: x
Om de metingen praktisch uit te kunnen voeren is het belangrijk dat de zandvangers
x
eenvoudig e n zonder s chade kunnen geplaatst e n w eggenomen worden. De zandvangers dienen goedkoop te zijn, of er dient de mogelijkheid te zijn om ze zelf goedkoop te bouwen. Het zand moet op meerdere hoogtes kunnen opgemeten worden. Om de integratiefuncties
x
(zie 0) te mogen toepassen zijn minstens 6 meetwaarden vereist. Meer meetwaarden brengt de c orrectheid van het onderzoek enkel maar ten goede. De voorkeur wordt gegeven aan zandopvang op lage hoogtes, omdat het zandtransport
x
vooral hier plaatsvindt. Zo wees onderzoek in Minqin (China) aan dat van al het eolisch zandtransport dat zich voordoet tussen 0 en 50 m boven het zandoppervlak, zich 90% voordoet lager dan 15 m boven het oppervlak, 80 % onder 5 m, en 70 % o nder 1 m. [56] Meer meetpunten op l age hoogtes zullen de meetfout doen dalen. De zandvangers dienen gestroomlijnd te zijn. Op deze manier heeft de zandvanger minder
x
invloed op de omgeving en verhoogt de vangefficiëntie. De vangefficiëntie dient zo constant mogelijk te blijven bij verschillende windsnelheden.
x
Wanneer de vangefficiëntie grote variaties zou vertonen bij verschillende windsnelheden, zouden de waarden niet representatief zijn, omdat de zandva nger tijdens in situ metingen aan verschillende windsnelheden wordt blootgesteld.
54
3.4.2 Korrelverdeling 3.4.2.1 Gemiddelde korreldiameter d50 Zoals in enkele voorgaande formules (bv. Formule 22 en Formule 23) bleek de gemiddelde korreldiameter d 50 een vaak aanwezige parameter om het debiet te b egroten. Deze waarde kan met behulp van de zeefproef volgens NBN EN 933-‐1 [62] bepaald worden. De monstername gebeurt i n de bovenste twee millimeter [63] van het strandoppervlak door middel van een U-‐vormige trechter, zoals te zien op Formule 2 2.
Figuur 22 Monstername strandzand [4]
Volgens [32] zou voor woestijnzand de d 50 -‐parameter dienen gecorrigeerd te worden met factor 0,75. De verklaring hiervoor zou zijn dat d50 -‐parameter uiteraard niet de nominale diameter is, dewelke verondersteld wordt in iedere voorgaande theorie. De factor werd e mpirisch bepaald door de zandkorrels te l aten vallen e n de valtijd op te meten. Deze valtijd werd zoals te zien i s op Figuur 1 2 vergeleken met de theoretische valtijd horende bij de vooraf bepaalde korreldiameter. Deze factor werd in [32] opgesteld voor woestijnzand, om te weten of deze verhouding zich ook voordoet bij het strandzand van Oostende zou deze proef overgedaan dienen te worden, met s trandzand.
55
Figuur 23 Onderzoek naar de correctiefactor op de gemiddelde diameter [32]
3.4.2.2 De invloed van suppletie op de korrelverdeling van het strandzand van Oostende Na 9 oktober 2013 bleek na i edere meting het Oostends s trandzand een discontinue korrelverdeling te vertonen. Dit is te verklaren omdat het strandzand een combinatie is geworden van het oorspronkelijke strandzand en het zand dat gesuppleerd werd om de ophoging uit te voeren. Het gebruikte zand voor de suppletie is afkomstig van een zandbank voor de kust. Het zand dat gebruikt werd voor suppletie heeft e en grotere mediale korrelgrootte dan he t oorspronkelijk a anwezige zand, dit blijkt uit de vergelijking tussen de korrelverdeling voor en gemeten op 9 oktober (zie Grafiek 6). Dit is om de hoeveelheid benodigd zand te minimaliseren e n voor de s tabiliteit na de s uppletie , wat een daling van de frequentie onderhoudssuppleties tot gevolg heeft . [64]
Figuur 24 Opspuiting ter hoogte van de Wellingtonrenbaan [65]
56
Door verdere s uppletie, golfenergie, e olisch transport, e nz, kan de korrelverdeling variëren i n de tijd. Omdat de d 50 ʹparameter een grote invloed heeft op de theoretische debietsvoorspelling dient bij elke meting e en korrelverdeling opgesteld te worden, volgens NBN EN 933-‐1 [62]. In Figuur 25 zijn enkele korrelkrommen weergegeven opgesteld uit de zandmonsters genomen op de ƐůĞĞƉŚŽƉƉĞƌnjƵŝŐĞƌ͞ƌĞLJĚĞů͟ǀĂŶĚĞD-‐vloot.
Figuur 25 Korrelverdeling opgespoten zand in sleephopperzuiger "Breydel" genomen tijdens suppletiewerken kust Oostende [66]
100% 90%
80%
Zeefrest [%]
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
0% 0,01
0,1
1
10
Zeefdiameter [mm] 28/sep/13
9/okt/13
23/okt/13
5/dec/13
Grafiek 6 Korreldiagram strandzand Oostende
57
3.4.3 De korrelkromme van eolisch zand Om de korrelverdeling van het getransporteerde zand te kennen wordt een zeefkromme opgesteld. KŵĚĂƚ ĚĞ ŵĂƐƐĂ͛Ɛ njĂŶĚ njĞĞƌ ŬůĞŝŶ njŝũŶ ǁĂƐ ŚĞƚ ŶŝĞƚ ŵŽŐĞůŝũŬ Žŵ ǀĂŶ ĞůŬĞ ŵĞƚŝŶŐ ĞĞŶ ĂƉĂƌƚĞ korrelkromme op te stellen. Daarom werd al het opgevangen zand samengebracht voor een zeefproef. Deze zeefproef werd uitgevoerd volgens NBN 933 -‐1 [62] met uitzondering dat de vereiste minimale massa zand niet bereikt werd. Grafiek 7 toont de korrelkromme, de meetgegevens zijn terug te vinden i n Tabel 1 1. 100% 90%
Zeefrest [%]
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0,01
0,1
1
10
Zeefdiameter [mm]
Grafiek 7 Korrelverdeling opgevangen zand Tabel 11 Meetgegevens opgevangen zand
Diameter Massa-‐ Cumulatieve zeef [mm] procent [%] zeefrest [%] 0,0000
0,000
0,00
0,0625
0,000
0,00
0,1250
78,049
78,05
0,2500
12,195
90,24
0,3150
4,878
95,12
0,5000
4,878
100,00
0,9000
0,000
100,00
1,0000 1,2500
0,000 0,000
100,00 100,00
58
Uit de korrelkromme op Grafiek 7 blijkt dat kleinere korrels (< 0,125 mm) e n grotere korrels (> 0 ,500 mm) niet voorkomen. De groottes van het opgevangen zand bevindt zich tussen 0,125 mm e n 0 , 500 mm. Dit komt overeen met een conclusie uit [32], die zegt dat kleine korrels niet in saltatie gaan omdat de wind er geen grip op krijgt. Een andere mogelijke theorie is dat de kleine korrels direct in suspensie gaan, en niet opgevangen worden. Grotere korrels hebben e en te grote massa, e n komen niet i n s altatie. Omdat het opgevangen zand een combinatie is van verschillende meetevents in de vergelijking maken met de korrelkromme van het s trandzand moe ilijk. In Grafiek 8 zijn de korrelkrommes van het strandzand tijdens de verschillende meetevents, en de korrelkromme van het opgevangen zand uitgezet. Uit de grafiek volgt dat de korrels van het opgevangen zand gemiddeld kleiner zijn dan de korrels op het strandoppervlak. Eolisch zandtransport kan dus verminderd worden door bij zandsuppleties gebruik te maken van grotere fracties. 100% 90%
80% Zeefrest [%]
70% 60%
28/sep/13
50%
9/okt/13
40%
23/okt/13
30%
5/dec/13
20%
Opgevangen
10%
0% 0,01
0,1
1
10
Zeefdiameter [mm]
Grafiek 8 Vergelijking verschillende korrelkrommes
59
3.4.4 Massadichtheid De pyknometer wordt gebruikt om de dichtheid van het strandzand te bepalen. De dichtheid i s e en veelgebruikte parameter in theoretische formules. Als theoretische waarde kan 2650 kg/m ³ genomen worden. De pyknometerproeven worden uitgevoerd conform aan NBN EN 1097 -‐6 , voor aggregaten tussen 0 ,063 e n 4 mm. De dichtheid wordt berekend volgens Formule 2 8. [67] ߩ௦ ൌ
ర భ ିሺమ ିయ ሻ
Formule 28
Met
m1
massa van het verzadigde zand [g]
m2 m3
massa van de pyknometer gevuld met droog zand [g] massa van de pyknometer gevuld met water [g]
m4
massa van het gedroogde zand [g]
1. Glazen trechter 2. Markeerlijn 3. Sectie om op de brede hals van de platte bodem kolf te passen 4. Kolf met wijde nek met platte bodem
Figuur 26 Pyknometer [67]
60
3.4.5 Integratiecurves Na een meetevent dient het opgevangen zand geanalyseerd te worden. Er wordt dusdanig gezocht naar een representatief debiet. Dit debiet drukken we uit in een flux per meter breedte en per tijdseenheid, logischerwijze volgt daaruit dat de opvangoppervlaktes van de catchers geïntegreerd zullen moeten worden naar deze meter breedte volgens de hoogte waarop ze aanwezig zijn. Vorig onderzoek [68] stelde volgende functies op om zo goed mogelijk te proberen fitten tussen de meetpunten van e en e vent: Tabel 12 Integratiefuncties [68]
Functie 1 ݂ଵ ሺ ݖሻ ൌ ߪ ή ݁
ିఉ ௭
Functie 2
Functie 3
Functie 4
݂ଶ ሺ ݖሻ ൌ ߪ ή ି ݖఉ
݂ଷ ሺ ݖሻ ൌ ݂ ߪ ή ሺ ݖሻ
ି ݖఉ ݂ସ ሺ ݖሻ ൌ ݂ ή ቀͳ ቁ ߪ
Met
ʍ
hoogte waaronder 50% van de totale horizontale saltatieflux voorkomt [m]
ɴ z
dimensieloze factor die geometrie terrein in rekening brengt [-‐] hoogte meetpunt [m]
f0
kruipflux tussen 0-‐3mm [kg/ms]
fn (z)
saltatieflux op hoogte z [kg/ms]
Uit recenter onderzoek [69] bleken aangepaste formules beter te fitten met de meetgegevens. Dit onderzoek werd uitgevoerd met de LDDSEG-‐s ampler (zie 3.4.6.8) waarmee resultaten kunnen gebaseerd worden op een groot aantal meetpunten. Deze formules berusten niet op wetenschappelijke factoren als variabelen, maar op regressieparameters, wat hen volledig doet beschouwen a ls fit-‐to-‐the-‐best formules. Tabel 13 Integratiefuncties [69]
Functie 1
Functie 2
Functie 3
ݍଵ ሺ ݖሻ ൌ ܽଵ ή ି ݖଵ
ݍଶ ሺ ݖሻ ൌ ܽଶ ή ݁ ିమή௭
ݍଷ ሺ ݖሻ ൌ ܿଷ ܽଷ ή ି ݖయ
Functie 4
Functie 5
Functie 6
ݍସ ሺ ݖሻ ൌ ܽସ ή ሺܿସ ݖሻ ିସ
ݍହ ሺ ݖሻ ൌ ܿହ ܽହ ή ݁ ିௗఱ ή௭
ݍሺ ݖሻ ൌ ܽ ή ି ݖల ܿ ή ݁ ିௗల ή௭
Functie 7 ݍሺ ݖሻ ൌ ܽ ή ሺ ݖ ݁ ሻ ିళ ܿ ή ݁ ିௗళ ή௭
61
Een eerste blik leert ons dat er tussen f2 (z) en q1 (z) enkel een verschil in benaming is. Wiskundig gezien kan deze methode van fitten enkel toegepast worden voor formules waarin er maximum n -‐1 onbekenden zijn (hoogte z is hierin inbegrepen), me t n a ls het a antal meetpunten. Gezien s teeds de ͚ŽƵĚĞ͛ŽƉƐƚĞůůŝŶŐŐĞďƌƵŝŬƚǁĞƌĚŵĞƚǀŝũĨĐĂƚĐŚĞƌƐ͕ŬĂŶĚŝƚŽŶĚĞƌnjŽĞŬnjŝĐŚŶŝĞƚƚŽĞƐƉŝƚƐĞŶŽƉƋ 6 (z) en q7 (z). In Tabel 14 werden voor iedere meetevent de correlatiecoëfficiënten bepaald uit het opgevangen strandzand via de kleinstekwadratenmethode. Daarbij werd telkens de hoogste R² per meetopstelling a angeduid i n het groen, net zoals e en waarde < 0 ,99 a angeduid werd i n het rood. Tabel 14 Correlatiecoëfficiënten meetpalen per integratiefunctie
Meetpaal
R² -‐ q1 (z) [ -‐ ]
R² -‐ q2 (z) [ -‐ ]
19/07/2013
A C D
0,999496
0,997582
0,998521 0,99991
0,890711 0,978879
3/08/2013 28/09/2013 9/10/2013 23/10/2013 5/12/2013
A B C
0,998982
0,999972
0,999988 0,997587
0,999809 0,946903
A B D
0,998401
0,999606
0,998933 0,997897
0,999965 0,957905
A B C D
0,999772
0,999624
0,99725 0,996452 0,993745
0,994918 0,947290 0,942955
A B C D
0,999735
0,999844
0,998878 0,998339 0,999932
0,998500 0,999542 0,99483
A B C D
0,99261 0,993818 0,997621 0,99527
0,999321 0,999755 0,999009 0,889393
R² -‐ q4 (z) [ -‐ ]
R² -‐ q3 (z) [ -‐ ] 0,998382 0,999853 0,999937 0,99219 0,999992 0,999409 0,998758 0,999606 0,998848 0,999793 0,998033 0,997020 0,996748 0,999706 0,998961 0,99876 0,999933 0,998360 0,998652 0,999871 0,999034
R² -‐ q5 (z) [ -‐ ]
0,997885 0,987927 0,999559
0,998882 0,999145 0,986822
0,999956 0,999833 0,999965
0,999976 0,999902 0,999991
0,999512 0,999769 0,999543
0,999606 0,999969 0,971519
0,999643 0,995520 0,998413 0,998209
0,999943 0,997450 0,998753 0,954051
0,999849 0,998560 0,999685 0,999924
0,999242 0,999270 0,999703 0,996856
0,999546 0,999221 0,999663 0,997921
0,999692 0,999843 0,999544 0,931854
62
5% 5% q1(z) q2(z)
43% 33%
q3(z)
q4(z) q5(z)
14%
Grafiek 9 Voorkomen hoogste correlatiecoëfficiënt per integratiefunctie
Uit Grafiek 9 en Tabel 14 blijkt dat integratiefunctie q 5 (z) in 43% van de gevallen de hoogste correlatiecoëfficiënt vertoont ten opzichte van de a ndere vier functies. Doch i ndien i mmers e en vast standpunt wil aangehouden worden voor dit onderzoek, werd gekozen om functie q 3 (z) a ls referentie te nemen. Deze functie heeft namelijk een constant verloop zoals te zien i s i n tabel Tabel 1 4, zonder uitschieters waar functie q 5 (z) mee te maken heeft (daar waar R² onder de 0 ,99 duikt). De keuze om 0,99 aan te duiden als minimumreferentie voor het piekverloop van q 2 (z) berust op het vergelijken met de correlatiecoëfficiënten van q 1 (z) ʹ q5 (z).
63
3.4.6 Verticale zandvangers 3.4.6.1 Ploey zandvanger Deze zandvanger bestaat uit een vrij eenvoudige opeenstapeling van schalen. De ingang van een schaal bedraagt vijf cm. Het positieve punt aan deze vanger is dat om de vijf cm het zandtransport kan opgemeten worden. Aangezien de onderste 30 cm een belangrijke factor in het saltatieproces vormt, volstaat het dus om met vier schalen de metingen uit te voeren. De nadelen van deze zandvanger i s het l aag rendement (ongeveer tien à twintig procent, a fhankelijk van de windsnelheid). In de eerste tien centimeter kan geen data verzameld worden, gezien het belangrijke aandeel van deze data bij de integratiecurves (zie 3.4.5), wordt deze zandvanger niet geschikt gesteld voor metingen. [42]
Figuur 27 Ploey-‐zandvanger [70]
3.4.6.2 Big Spring Number Eight (BSNE) Dit meettoestel werd in 1986 ontwikkeld door D. Fryrear. Oorspronkelijk was het bedoeld om stofdeeltjes op te vangen, hedendaags wordt het ook gebruikt om zandmetingen uit te voeren. Figuur 28 toont de afmetingen van de BSNE-‐zandvanger. De opening om het zand op te vangen heeft een inlaathoogte van 50 mm en een breedte van 20 mm. Binnenin de BSNE-‐zandvanger neemt de luchtsnelheid af en wordt het zand opgevangen in een houder. De lucht verlaat de vanger via een luchtdoorlatend scherm. Boven de houder, voor het zand, bevindt zich e en a fdekking met openingen. Deze afdekking zorgt ervoor dat het zand i n de houder kan vallen, maar niet terug uitgeblazen wordt. Op het uiteinde van de BSNE-‐vanger is een windvaan bevestigd, hierdoor richt de opening zich naar de wind.
64
Figuur 28 BSNE-‐zandvanger [71]
Het is mogelijk meerdere vangers boven elkaar te bevestigen, echter vormt zich het nadeel dat met het klassieke systeem veel ruimte tussen de vangers is. Hierdoor blijft het moeilijk om veel meetpunten te verzamelen in de onderste 30 cm waar het saltatiepr oces zich hoofdzakelijk manifesteert. Een oplossing hiervoor is een driedubbele BSNE-‐vangopstelling, daar worden drie openingen op vijf, tien e n twintig c m hoogte opgesteld. [42]
Zoals op Figuur 29 te zien is, is volgens [71] de absolute efficiëntie vrij constant bij een stijgende windsnelheid, de sedimentgrootte blijkt een grotere invloed te hebben. Zo wordt opgemerkt dat bij een kleinere fractie (d 50 = 132 µm) de absolute efficiëntie vrij s nel daalt bij e en hogere windsnelheid i.t.t. de grotere fracties. Algemeen genomen ligt de absolute vangefficiëntie tussen d e 80 en 120 procent. [42]
Figuur 29 Vangefficiëntie BSNE [71]
65
3.4.6.3 Suspended sediment trap (SUSTRA) De SUSTRA-‐zandvanger werd in 1991 ontworpen door W. Janssen en G. Tetzlaff, met oorspronkelijk gebruik als stofvanger, maar nu zoals de BSNE-‐vanger uit 3.4.6.2 ook a ls zandvanger. Het zand wordt in de horizontale buis geblazen, botst tegen e en metalen plaat die binnenin e en verticale buis zit. Na de botsing valt het zand naar beneden en wordt opgevangen op een balans. De lucht gaat via een uitgang aan de bovenkant naar buiten. De windvaan zorgt ervoor dat de opening constant naar de wind gericht is. Het nadeel is dat er slechts op één hoogte gemeten kan worden, waar vra gen bij gesteld kunnen worden. De absolute vangefficiëntie bij de SUSTRA-‐zandvanger daalt zeer sterk bij een hoge windsnelheid (zie Figuur 31). Mits het noodzakelijk is bij hoge windsnelheden te meten e n meerdere meetpunten op verschillende hoogtes dienen aanwezig zijn, is het niet aangewezen dit meettoestel te gebruiken. [42]
Figuur 30 Sustra-‐zandvanger [71]
Figuur 31 Vangefficiëntie SUSTRA [71]
66
3.4.6.4 POLCA-‐‑catcher De POLCA-‐c atcher werd ontworpen door I. Pollet in 1995. Zoals op Figuur 32 te zien is, bestaat het principe uit het opvangen van het getransporteerde zand in een kamer, waarbij de wind langs de achterkant kan ontsnappen door een uitgang bedekt met een permeabel scherm (stof met perforaties van 60 µm). Het zand wordt naar de zijkanten a fgevoerd e n daar opgeslagen. De a bsolute vangefficiëntie, af te lezen op Figuur 33, is vrij constant bij de POLCA en vergelijkbaar met de BSNE-‐ vanger uit 3 .4.6.2. [42]
Figuur 32 POLCA-‐catcher [71]
Figuur 33 Vangefficiëntie POLCA-‐catcher [71]
67
3.4.6.5 Saltiphone De saltiphone (zie Figuur 34) is een akoestische sensor die opneemt wanneer de vliegende deeltjes botsen op een zeer gevoelige microfoon. Deze microfoon is omgeven in een roestvrij staal, en aanpasbaar in hoogte. Deeltjes met een korrelgrootte groter dan 5 0 µm, botsen op de microfoon e n veroorzaken hoge frequenties, dewelke onderscheiden worden van andere geluiden zoals regen e n wind. De saltiphone is uitgerust met twee windvanen, waardoor de microfoon de zanddelen s teeds recht op zich krijgt.
Figuur 34 Saltiphone [71]
De saltiphone heeft volgens Figuur 3 5 s lechts e en voldoende vangefficiëntie bij hoge windsnelheden en kleinere sedimentfracties, de microfoon detecteert hier pas in voldoende mate de hoge frequentie van de invallende deeltjes. [42] Vanaf hogere sedimentfracties en hoge windsnelheden blijkt de vangefficiëntie te grote waarden a an te nemen.
Figuur 35 Vangefficiëntie saltiphone [71]
68
3.4.6.6 Leachtrap De leachtrap heeft e en wigvorm, met e en hoek van 1 2°. De frontale opening van het toestel bedraagt 10x20 mm². Het volume waarin de zanddeeltjes in terechtkomen, stijgt naarmate de zandkorrels verder in de leach-‐trap vorderen. Hierdoor daalt de snelheid van de lucht die de deeltjes meetransporteert, waardoor deze door de zwaartekracht naar beneden vallen. De l ucht zelf ontsnapt doordat achteraan een scherm met openingen om de 4 0 µm bevestigd i s. Het nadeel van dit toestel is dat zoals de saltiphone (zie 3.4.6.5) en de SUSTRA-‐vanger slechts op één hoogte te bevestigen i s. Dit i s ook een vrij kleine zandvanger, waardoor het meestal gebruikt wordt i n windtunnels. [42]
Figuur 36 Leachtrap [71]
3.4.6.7 DzdzȂcatchers (MWAC) De MWAC-‐c atcher werd in 1980 door S.J. Wilson en R.U. Cooke ontwor pen. De zandvanger bestaat uit een plastiek fles met in-‐ en uitgaande buis. Langs de ingaande buis wordt de lucht met de zandpartikels in de fles gebracht. Door de vergroting van de diameter i n de fles ontstaat e en drukval waardoor de zandpartikels neerslaan in de fles. De lucht wordt via de uitgaande buis uit de fles verwijderd. De MWAC-‐c atcher werd tijdens eerder onderzoek [42] boven andere zandvangers verkozen omwille van het constantere verloop van de vangefficiëntie, de transporteerbaarheid e n de opstelbaarheid. Deze vangefficiëntie ligt tussen de 80 en 120 procent. Eveneens heeft de sedimentgrootte en de windsnelheid volgens Figuur 3 8 s lechts e en verwaarloosbare i nvloed op de vangefficiëntie.
Figuur 37 MWAC-‐catcher [71]
69
Figuur 38 Vangefficiëntie MWAC-‐catcher [71]
3.4.6.8 LDDSEG De LDDSEG zandvanger werd ontworpen door the Key Laboratory of Desert and Desertification, Chinese Academy of Sciences. De opstelling is 1 m hoog en bevat 50 openingen van 20x20 mm² om eolisch zandtransport op te vangen. Er wordt een drukval gecreëerd doordat de lucht via twee openingen naar boven kan ontsnappen. Omdat e lke opening onder e en hoek van -‐3 0 ° s taat blijft het zand door de zwaartekracht in de zandvanger. De LDDSEG zandvanger is wigvormig om de invloed van de meting op de omgeving te minimaliseren. Hierdoor is de breedte van de zandkamer 3 0 mm en aan de openingen 20 mm. De vangefficiëntie werd getest i n de zuid -‐oosterse Tengger woestijn e n varieert tussen 72 tot 87%. Bij andere korrelgroottes kan deze vangefficiëntie andere waarden aannemen. [56]
Figuur 39 Ontwerp van de LDDSEG zandvanger [56]
70
In Figuur 39 wordt een schematische voorstelling van de LDDSEG zandvanger weergegeven. Alle afmetingen zijn i n mm. Volgende onderdelen zijn te herkennen: 1. Bedekking zijkant 2. Inlaat met 5 0 openingen, e lk va n 2 0 x 2 0 mm 3. 4. 5. 6.
Luchtuitlaat Wegneembare a chterbedekking Steun Zandkamer
Figuur 40 LDDSEG zandvanger [69]
3.4.6.9 Keuze verticale zandvanger Tijdens dit onderzoek werd de LDDSEG-‐opstelling enkel geëvalueerd op basis van literatuurstudie, waar blijkt dat een constantere vangefficiëntie gehaald wordt [56] en meer meetpunten aanwezig zijn. Echter werd deze opstelling niet aangenomen in dit onderzoek wegens het ontbreken van meerdere technische gegevens betreffende de uitvoering. Daarnaast waren de MWAC-‐c atchers uit [42] [4] zonder problemen beschikbaar voor gebruik. Er werd dus ook gekozen om gebruik te maken van deze catchers i n dit onderzoek.
71
3.4.7 Opstelling MWAC-‐‑catchers 3.4.7.1 Opstelling Kuntze Oorspronkelijk werden de MWAC-‐c atchers verticaal bevestigd a an de meetpaal (zie Figuur 4 1), maar op deze manier konden niet veel c atchers geplaatst worden. Daarom bevestigde [72] de vijf c atchers vanaf 2000 horizontaal. De hoogte van de ingaande buisjes van de MWAC-‐c atchers bevonden zich oorspronkelijk op een hoogte van 5 cm, 10 cm, 17.5 cm, 25 cm e n 5 0 c m. Om meer meetwaarden te bekomen in de onderste 30 cm werd tijdens eerder onderzoek [42] [4] aangeraden de catchers zo laag mogelijk te plaatsen. Door de catchers lager te plaasten wordt de mogelijkheid om de grotere hoeveelheden zand op te vangen die vooral zi ch i n de onderste 5 c m getransporteerd worden. Hierbij zijn er dus meer meetpunten in de zone waar de inte gratiecurve het meest varieert, e n kan dit e en positief gevolg geven aan de meetnauwkeurigheid van het te begroten debiet. Aan de meetpaal wordt een windvaan geplaatst, deze heeft als doel dat de ingangopening van de MWAC -‐c atchers steeds l oodrecht op de windrichting s taan. [4]
Figuur 41 Opstelling MWAC-‐catchers [42]
72
3.4.7.2 Vernieuwde opstelling (KulaB 2013-‐‑2014) Geen enkele van bovenstaande opstellingen bleek i deaal voor de i n s itu metingen op het s trand van Oostende. Daarom werd gekozen om een nieuwe opstelling t e maken, deze opstelling i s e en variant van de opstelling van Kuntze. De vernieuwde opstelling wordt uitgebreid besproken i n hoofdstuk 4 .
73
4. Ontwerp van een zandopvangopstelling 4.1 Aanpassingen Na enkele jaren [42] [4] gebruik gemaakt te hebben van de opstelling van Kuntze werd het tijdens dit onderzoek duidelijk dat een verbeterde opstelling zich opdro ng. Deze opstelling heeft a ls hoofddoel meer meetpunten te verkrijgen en de metingen efficiënter te kunnen uitvoeren. Zo wordt er voorgesteld om elf MWAC-‐c atchers te plaatsen over de aanwezige hoogte (zie Figuur 48), terwijl dit er bij de Kuntze-‐opstelling slechts vijf waren. Door meer meetpunten in te voegen wordt de integratienauwkeurigheid vergroot, maar moge n ook de best-‐fit-‐formules uit 3.4.5 toegepast worden. Door het schranken van de catchers wordt het mogelijk om er elf op een korte afstand te plaatsen. Uiteraard spreekt het ǀŽŽƌ njŝĐŚ ĚĂƚ ĚĞ ǀƌĂĂŐ ͚ŚŽĞ ĂĞƌŽĚLJŶĂŵŝƐĐŚ͛ ĚŝĞ ƐĐŚƌĂŶŬĞŶĚĞ opstelling is gesteld wordt. Wat gebeurt er immers met de vangefficiëntie. Zullen er niet te veel wervels ontstaan tussen de geschrankte catchers? Kan de wind er vlot omheen, of splitst het zich zeer kort voor de opstelling? Omdat bij de Kuntze -‐opstelling eveneens problemen werden ondervonden met het loodrecht staan van de buisjes ten opzichte van de wind werd ook hiervoor een oplossing bedacht. De buisjes zullen bij deze nieuwe opstelling worden vastgeklikt (zie Figuur 4 8) Op deze manier kunnen de buisjes niet meer naar beneden zakken door trillingen (afkomstig van wind) en wordt voorkomen dat op deze manier beïnvloedde meetwaarden verkregen worden. Ook voor de anemometer dient een bevestiging voorzien te worden. Dit voorkomt dat deze zakt of verdraait tijdens de meting. Ook de windvaan wordt vervangen door e en versie uit plexiplaat, met a ls doel e en groter en s tugger oppervlak waarop de wind inspeelt (windhaan-‐principe), tevens reduceert het de trillingen afkomstig van het wapperen van de oorspronkelijke versie uit folie. Onderaan de meetpaal kan een plaat worden bevestigd. Deze plaat dient tijdens de meting op de gemidd elde hoogte van het s trand geplaatst te worden. Dit i s de 0 -‐referentie. In digitale bijlage (CD-‐Rom) worden technische tekeningen van de opstelling bijgevoegd.
74
4.2 Simulatie Zoals in 4.1 vermeld, komen vragen aan de beurt over de aerodynamica van de vernieuwde opstelling. Echter voordat een nieuwe opstelling gemaakt kan worden dient nagaan te worden hoeveel invloed de opstelling heeft op de wind. Algemeen is immers geweten dat energetisch de wind als fluïĚƵŵnjŝĐŚnjĂů͚ƐƉůŝƚƐĞŶ͛Žŵ rond de opstelling te vloeien. Door e en te grote i nvloed zou de vangefficiëntie een onaanvaardbare waarde aannemen. Om de invloed van de opstelling op de omgeving te kunnen testen werd e en d igitale s imulatie gemaakt a an de hand van het programma NX (versie 8 .5) van Siemens. Siemens product lifecycle management (PLM) software is een toonaangevende l everancier. Duizenden bedrijven in verschillende sectoren ma ken gebruik van deze software, d it zowel voor het optimaliseren van de levenscyclus processen van hun producten, a ls v oor planning e n ontwikkeling, productie e n ondersteuning. Het hoofddoel van Siemens is om te helpen sneller producten te ontwikkelen. Ontwerpen kunnen vanuit verschillende tekenprogramma's geïmporteerd worden. De nodige informatie wordt ter beschikking gesteld en de uitkomst is direct te begrijpen. Aanpassingen kunnen eenvoudig en snel doorgevoerd worden.
Figuur 42 Logo NX [73]
Figuur 43 Luchtstromingssimulaties met behulp van Siemens NX [74]
75
Voor de simulatie van de zandvanger was het vooral belangrijk dat er een mogelij kheid was om stromen toe te voegen. Bij Siemens NX is dit zowel voor gassen als voor vloeistoffen mogelijk. De zandvanger diende realistisch gesimuleerd te worden, zo wordt in NX rekening gehouden met de grenslaag. De resultaten worden duidelijk, nauwkeuri g en volledig weergegeven en bieden de mogelijkheid tot het optimaliseren van de stroomwegen. Het visualiseren van de turbulente stromingsvelden zorgt e rvoor dat resultaten niet verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden.
4.3 Eerder onderzoek Dirk Goossens bepaalde in 2000 proefondervindelijk de vangefficiëntie van de MWAC-‐c atchers. De MWAC-‐c atcher werd in een open windtunnel geplaatst en drie minuten blootgesteld aan een bepaalde windsnelheid en een bepaalde korrelgrootte. Na de test werd de inhoud van de c atcher gewogen. De test werd 15 keer herhaald, dit voor vijf windsnelheden en drie types zand. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven i n Figuur 38. [71] Verschillend van het onderzoek van D. Goosens [71] werd tijdens de simulaties de volledige opstelling gebruikt in plaats van niet enkel van de MWAC-‐c atcher. Ook werd de invloed van de getransporteerde partikels of korrelgroottes niet onderzocht.
4.4 Randvoorwaarden Het model werd ingevoerd in Siemens NX 8.3 vanuit Solid Edge. De technische tekeningen bevinden zich in digitale bijlage (CD-‐rom). Om de situatie zo waarheidsgetrouw mogelijk na te bootsen dienen de randvoorwaarden gedefinieerd te worden. Tevens zijn deze gegevens nodig voor de reproduceerbaarheid naar volgende onderzoeken toe. De inlaat-‐, uitlaat-‐ en randvoorwaarden werden samen met de materiaalkeuze e n het fluïdum vastgelegd. Onder de inlet flow dient de luchtsnelheid ingegeven te worden die over de volledige oppervlakte geldig is, en niet enkel in de opening van de catcher. Dit dient omdat de l uchtsnelheid niet e nkel i n de c atcher bekeken wordt, maar ook rond de volledige opstelling. ŝũĚĞŽƵƚůĞƚĨůŽǁĚŝĞŶƚĂůƐƚLJƉĞ͚ŽƉĞŶŝŶŐ͛ŐĞŬŽnjĞŶƚĞǁŽƌĚĞŶ͘ĞnjĞŬĞƵnjĞŚĞĞĨƚĂůƐŐĞǀŽůŐĚĂƚĞƌŐĞĞŶ vaste l uchtsnelheid door de uitlaat gaat, maar de l uchtsnelheid ten gevolge van de i nlaatsnelheid e n de obstakels. Voor de l uchtstroom wordt voor flow boundary gekozen. Om de omtrek te definiëren wordt het volume waarin de zandvanger zich bevind t zeker groot genoeg gekozen. Bij een te klein volume zou de rand invloed kunnen hebben op de simulatie. Voor ĂůůĞǁĂŶĚĞŶǁŽƌĚƚ͞ĞŵďĞĚĚĞĚ͟ŐĞŬŽnjĞŶ͕ďĞŚĂůǀĞďŝũĚĞŽŶĚĞƌƐƚĞůĂĂŐ͘ĞŐƌŽŶĚůĂĂŐŝƐŶĂŵĞůŝũŬǁĞů een wand, hier dient rekening gehouden te worden met de boundary flow. De overige wande n daarentegen zijn geen e chte wanden, hier mag geen boundary flow ingerekend worden.
76
Als fluïĚƵŵĚŝĞŶƚůƵĐŚƚŐĞŬŽnjĞŶƚĞǁŽƌĚĞŶ͘ŝƚŬĂŶĚŽŽƌďŝũ͚ĂƐƐŝŐŶŵĂƚĞƌŝĂůƐ͕͚͛Ăŝƌ͛ƚĞŬŝĞnjĞŶ͘ In onderstaande Figuur 44, Figuur 45, Figuur 46, en Figuur 47 zijn de vensters weergegeven die ingevuld werden. In de bijhorende Tabel 1 5, Tabel 1 6, Tabel 1 7 e n Tabel 1 8 zijn i ngevulde parameters terug te vinden. Dit e en voorbeeld voor e en windsnelheid van 8 m/s. Tabel 15 Flow Boundary Condition: Inlaat
Flow Boundary Condition Type: Inlet Flow Name: Inlaat Label
4
Region: Select Object Magnitude: Mode Velocity
Velocity Expression
8 m/sec External Conditions: External Conditions Ambient Heat Generated at inlet: Heat L oad 0 W Tracer Fluid: Tracer Fluid Mixture: Mixture Flow Direction: Aligment Swirl Fan Control: Controller Type
None None Normal to Face None
Figuur 44 Flow Boundary Condition: Inlaat
None
77
Tabel 16 Flow Boundary Condition: Uitlaat
Flow Boundary Condition Type: Opening Name: Uitlaat Label Region: Select Object External Conditions: External Conditions
4
Ambient
External Absolute Pressure Head Loss: Head L oss Tracer Fluid:
Ambient
Tracer Fluid Mixture: Mixture Flow Direction: Alignment Distribution: Method
None
None
None Normal to Face Uniform
Figuur 45 Flow Boundary Condition: Uitlaat
78
Tabel 17 Flow Surface: Rand
Flow Surface Type: Embedded Flow Surface Name: Rand Label Region: Select Object Top Surface:
Slip Wall ;Use Wall Function Wall Friction Convection Properties Bottom Surface:
Slip Wall ;Use Wall Function
4
Smooth -‐ With Friction Automatic
Wall Friction Smooth -‐ With Friction Convection Properties Automatic Rotation/Translation Parameters: ;Rotation/Translation Surface i n Shear Motion Type Translating Specify Vector Velocity 8 m/sec
Figuur 46 Flow Surface: Rand
Tabel 18 Flow Surface: Grond
Flow Surface Type: Boundary Flow Surface Name: Grond Label Region: Select Object Surface:
Slip Wall ;Use Wall Function
4
Wall Friction Smooth -‐ With Friction Convection Properties Automatic Rotation/Translation Parameters: ;Rotation/Translation Surface i n Shear Motion Type Translating Specify Vector Velocity 8 m/sec Figuur 47 Flow Surface: Grond
79
4.5 Model Zoals in Figuur 48 en Figuur 49 te zien is, werd de vernieuwde opstelling gebaseerd op het Kuntze model waar in plaats van vijf e r e lf c atcher geschrankt opgesteld worden. Technische tekeningen zijn terug te vinden i n digitale bijlage (CD-‐rom).
Figuur 48 Isometrisch zicht vernieuwde zandvangeropstelling
80
Figuur 49 Vernieuwde zandvangeropstelling in zijaanzicht
4.6 Resultaten Tijdens de simulatie werd de windsnelheid van de geldende wind vergeleken met de windsnelheid vlak voor de inlaat van de catcher. De vangefficiëntie werd voor 15 windsnelheden bepaald om het verloop van de efficiëntie te kunnen weergeven.
81
Tabel 19 Numerieke hydraulische coëfficiënt
Windsnelheid [m/s] 3
Vangefficiëntie [%] 80,7%
4
81,8%
5 6
79,6% 84,7%
7
84,7%
8
84,3%
9
83,9%
10
86,8%
11
84,8%
12
91,0%
13
89,9%
14
84,8%
15
82,5%
16
85,0%
17
85,1%
18
85,2%
100%
Numerieke hydraulische coëfficiënt[%]
90% 80% 70% 60%
50% 40% 30% 20% 10% 0% 0
5
10
15
20
Windsnelheid [m/s]
Grafiek 10 Numerieke hydraulische coëfficiëntverloop
In Tabel 19 en Grafiek 10 worden de numerieke vangefficiënties weergegeven. Deze zijn a fhankelijk van de windsnelheid e n geven e en vrij c onstant verloop tussen 7 9,6% e n 9 1,0%. Bij de bekomen numerieke vangefficiënties werd enkel de wind ingerekend, hierbij werd geen rekening gehouden met de korrelgrootte en bijhorende inertie. Daarom mag niet verondersteld worden dat de bekomen grafiek de correcte coëfficiënten weergeeft. De bekomen grafiek geeft enkel numerieke waarden weer.
82
Indien dit onderzoek voortbracht dat de numerieke waarden geen constant verloop hadden vertoond, zouden aanpassingen naar afmetingen of vormgeving noodzakelijk zijn. Omdat de numerieke waarden wel een constant verloop vertonen kan overgegaan worden tot het realiseren van de opstelling. Eenmaal de opstelling beschikba ar i s dient de vangefficiëntie nog fysisch getest te worden. Door de inertie van de korrels i s het mogelijk dat de vangefficiëntie varieert. Het i s namelijk niet omdat de wind zich rond de windvanger splitst, dat de korrels ook deze weg zullen volgen. Ook de korrelgroottes zullen een rol spelen bij de fysisch geteste vangeffi ciëntie. Een aanleiding naar volgend onderzoek i s dus de fabricage e n fysisch testen van dit nieuw model. In Figuur 50 en Grafiek 11 is de snelheidsdaling voor de ingang van de MWAC-‐c atcher weergegeven. De aankomende wind heeft een snelheid van 5 m/s en daalt naarmate deze dichter i n de buurt van de catchers komt tot een snelheid van 4,5 m/s. Omdat deze s nelheidsdaling zich (numeriek) s lechts voordoet dicht bij de catcher (20 cm) is het onduidelijk of door de inertie van de korrels dit effect gevolg zal hebben op de vangefficiënties. Fysische proeven zullen hierbij duidelijkheid brengen.
83
Figuur 50 Daling windsnelheid vóór catcher
6
5 4
Windsnelheid 3 [m/s] 2 1
0 0
50
100
150
200
250
Afstand tot catcheringang [mm] Grafiek 11 Windsnelheid vóór de catcheringang
Op Grafiek 11 valt te zien hoe de numerieke hydraulische coëfficiënt bepaald wordt. Via het simulatieprogramma wordt een windsnelheid (in dit voorbeeld 5m/s) gedefinieerd. Volgens de simulaties begin de lucht zich op ongeveer 160mm voor de catcheringang zich energetisch te splitsen, wat zorgt voor een daling van de windsnelheid net voor de catcher van net geen 4 m/s. De coëfficiënt tussen deze beginsnelheid en de snelheid voor de catcher wordt gesteld als de hydraulische c oëfficiënt.
84
5. Storm events Hoewel men in het algemeen op de beaufortschaal 8 Bft als stormachtig definieert, en 9 Bft als storm, hoeven de meetomstandigheden niet s teeds a ls e en s tormevent omschreven worden. Tijdens dit onderzoek wordt van een meetevent gesproken als er zichtbaar e olisch zandtransport merkbaar is. Omdat de aanwezigheid van eolisch zandtransport niet enkel a fhankelijk i s van de windsnelheid, kan het voorkomen van een event niet gekoppeld worden aan de Beaufortsch aal. Bij droog weer e n zéér droog zand wordt de mogelijkheid om een meetevent te houden meestal bereikt bij windsnelheden vanaf ongeveer 5 m/s op één meter hoogte, wat overeen komt met ongeveer 3 à 4 Beaufort. Bij vochtig weer is een grotere windsnelheid n odig om eolisch zandtransport teweeg te brengen. De voorkeur wordt gegeven aan continu transport uit zuidwest richting, omdat deze een groter zanddebiet met zich meebrengt. Metingen kunnen echter ook uitgevoerd worden op discontinu zandtransport of zandtra nsport uit a ndere windrichtingen, maar zijn minder i deaal omdat er dan een kleinere zandopvang is. Continu zandtransport gaat immers gepaard met grotere windsnelheden. Door de aanpassingen die gedurende dit onderzoek doorgevoerd werden, zijn de meetevents van voorgaande seizoenen 2011-‐2 012, 2012-‐2 013 niet langer bruikbaar. De meetfrequentie werd aangepast, en er wordt maar op één meetpaal opgemeten. De e erste meting van dit onderzoek was op 19/07/2013. Deze meting werd nog uitgevoerd op de oorspronkelijke wijze, e n wordt dus ook niet meegenomen in de resultaten. Toch kan het opgevangen zand gebruikt worden om onderzoek naar de i ntegratiecurves e n getransporteerde korrelgroottes te voeren.
Figuur 51 Storm events in de media [75]
85
Dit winterseizoen werd tijdens vijf meetevents het eolisch zandtransport opgevangen, waarvan enkele gegevens in Tabel 20 worden samengevat. Enkel bij de meting op 5 december 2013 kan gesproken worden van een stormevent. Deze s torm werd ook uitvoerig besproken i n de media a ls de ͚^ŝŶƚĞƌŬůĂĂƐƐƚŽƌŵ͛, en bracht grote schade aan het strandprofiel aan. Uitgebreide data over deze meetevent e n hun verwerking zijn terug te vinden i n digitale bijlage (CD-‐rom). Tabel 20 Gegevens meetevents 2013-‐2014
ȴƚ Windrichting [s] 19/07/2013 Zon 3690 Zuidwest 28/09/2013 Bewolkt 3205 Zuidwest 09/10/2013 Motregen 1184 Zuidwest 23/10/2013 Bewolkt 688 Zuidwest 05/12/2013 Bewolkt 1769 Zuidwest Datum
Weer
uz-‐gem [m/s] 6,11 5,95 7,82 7,11 12,71
Luchtdruk [bar] 1,014 1,016 1,018 1,016 1,016
T [°C] 23,71 18,90 15,64 17,80 8,00
U*eff-‐gem [m/s] 0,2110 0,2788 0,3053 0,2924 0,4667
Figuur 52 Wateroverslag op de kustbaan tijdens een stormevent: de Sinterklaasstorm [76]
86
6. Analyse meetgegevens 6.1 Inleiding Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is om een verbetering van de meetnauwkeurigheid voor te stellen naar het onderzoek over eolisch zandtransport. Om dit onderzoek te kunnen staven zijn vergelijkende waarden nodig tussen praktijkgemeten resultaten e n theoretische begrote resultaten uit de l iteratuur. Het is handig voor onderzoekers in de toekomst om een stap -‐voor-‐s tap analyse mee te kunnen volgen van een meetevent, zodoende een heldere kijk te hebben op deze berekeningen. De a nalyse die hier uitgewerkt wordt betreft enerzijds het eolisch zandtransport opgevangen tijdens de Sinterklaasstorm op 5 december 2013 e n a nderzijds het begroten van het e olisch zandtransport a an de hand van opgemeten windsnelheden e n bijkomende parameters.
6.2 Zandanalyse Via NBN 933-‐1 [62] werd Grafiek 12 opgesteld, dewelke de korrelverdeling weergeeft van het strandzand op 5 december 2 013.
Korrelverdeling 5/12/2013 100%
Zeefrest [%]
80%
60% 40%
20% 0%
0,01
0,1 Zeefdiameter [mm]
1
10
Grafiek 12 Korrelverdeling strandzand op 05/12/2013
87
Tabel 21 Korrelverdeling strandzand op 05/12/2013
Zeefdiameter [mm] 0,000 0,063 0,125 0,250 0315 0,500 0,900 1,000 2,000 d50 [mm]
<ŽƌƌĞůǀĞƌĚĞůŝŶŐϬϱͬϭϮͬ͛ϭϯ Gecumuleerde zeefrest [%] 0,40 0,24 34,07 34,09 98,13 99,64 99,74 99,83 100,00 0,266
6.3 Windanalyse 6.3.1 Woord vooraf Dankzij de aanpassingen aan de meetmethode gedurende dit onderzoek werd het mogelijk om accurater te meten door de meetfrequentie te verhogen. D eze werd vastgelegd op é én meetpunt per seconde of een sample frequentie van 1 Hz. Tijdens de Sinterklaasstorm van 5 december werd de meting uitgevoerd gedurende 1769 seconden, resultere nd in evenveel meetpunten. In de volgende analyse wordt één meetpunt geanalysee rd en zijn de andere meetpunten analoog aangepakt. De volledige a nalyse i s terug te vinden i n digitale bijlage (CD-‐rom).
6.3.2 Verwerking
Windsnelheid op hoogte z (m/s)
20 15
10 5 0
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
Tijd (s)
Grafiek 13 Windsnelheid gedurende meetevent Sinterklaasstorm 05/12/'13
Met behulp van de digitale anemometer (windsnelheid, meethoogte en temperatuur), het online platforum www.aanzee.be (luchtdruk), de zeeftoren (gemiddelde korreldiameter) e n de pyknometer (massadichtheid s trandzand) werd volgend meetpunt opgemeten uit de s erie van 1 769 meetpunten:
88
Tabel 22 Meetgegevens stormevent 05/12/2013 op meetpunt 36
uz [m/s] zanemo [m] T [°C] p [Pa] d50 [m] ʌ S [kg/m³]
14,42 1,055 8,0 1016 266,19·∙10 -‐6 2663
Via Formule 12 kan hieruit de s leepsnelheid u * bepaald worden: ͳ ݖ ή כݑ ʹߎ ߨߦ ߦଷ ଶ ൌ ൬ ή ݈݊ ܤ൰ ݊݅ݏ൬ ൰ െ כݑ ߢ ߥ ߢ ʹ ͵ߢ ݑ௭
Met
ʃ
Von Karmann c onstante [-‐]
ʆ B Ʌ ʇ
kinematische viscosteit [m²/s] coëffiënt [-‐] wake-‐s terkte c oëfficiënt van Coles [-‐] relatieve a fstand tot muur [-‐]
0,41 15,11·∙10 -‐6 0,1176·∙ln(235·∙u *ͬʆͿ 0,76 zanemo /235
Hieruit volgt dat u * = 0,524 m/s. Om te weten of er op het ogenblik van dat meetpunt eolisch zandtransport aanwezig was, dient gecontroleerd te worden of u * > u*t , dit kan gedaan worden via Formule 2 3. ߩ െ ߩ௦ ߛ כ ݑ௧ ൌ Ͳǡͳͳͳ ή ඨ ή ݃ ή Ͳǡͷ ή ݀ହ ߩ௦ ߩ ή Ͳǡͷ ή ݀ହ
Waarbij
ʌ a ʌ s ɶ
dichtheid l ucht [kg/m³] 1,25 dichtheid zand [kg/m³] 2663 factor i nterparticulaire krachten [N/m] 0,00029
Hieruit volgt dat u *t = 0,256 m/s, dewelke kleiner is dan u* waardoor er dus gesteld wordt dat er eolisch zandtransport a anwezig was.
89
Om een toepasbaar totaalbeeld te krijgen van de heersende sleepsnelheden gedurende het meetevent kan: x
Het percentage meetpunten opgesteld worden waarvan u * > u*t. Dit percentage wordt gebruikt als vermenigvuldigingsfactor bij de totale duur van het meetevent. In het geval van de Sinterklaasstorm was dit percentage 1 00%, wa t c ontinu zandtransport betekent. In andere gevallen waar minder felle stormen optreden kan het gebeuren dat er niet-‐ continu transport aanwezig is, daarbij dient deze vermenigvuldigingsfactor gebruikt te worden bij de tijd die i ngegeven wordt in Formule 2 9.
x
Een gemiddelde sleepsnelheid van het meetevent (enkel van de meetpunten waar er transport aanwezig was) opgesteld worden. In het geval van de Sinterklaasstorm bedraagt u *gem 0,467 m/s. (Stdev=0,063 m/s)
Uit deze sleepsnelheden kan e en debiet voorspeld worden, dit gebeurt door middel van de Formule 24 tot e n met Formule 2 7. Ͳǡͷ ή ݀ହ ߩ ݃ ܳௗ ିଵǡହ ൌ ͳǡͷ ή ඨ ή ή ሺ כ ݑሻ ଷ ൌ ʹͶǡʹ ܦ ݃ ݉ήݏ
Met
D
constante [m]
250·∙10 -‐6
u*
sleepsnelheid [m/s]
0,524
Analoog werden de volgende debieten begroot: Q Bagnold C=1,5 [g/m·∙s]
Q Bagnold C=1,8 [g/m·∙s]
Q Bagnold C=2,8 [g/m·∙s]
Q Kawa-‐White [g/m·∙s]
Q Kawamura [g/m·∙s]
Q Lettau [g/m·∙s]
Q Duran [g/m·∙s]
24,62
29,54
45,97
54,36
57,90
56,33
34,15
Grafiek 14 Begrootte debieten uit windanalyse Sinterklaasstorm
Om een totaalbeeld te geven van de meting werd het gemiddelde van a lle debieten bepaald (Tabel 23): Tabel 23 Gemiddelde debieten van meting
Q Bagnold-‐gem C=1,8 [g/m·∙s] 21,99
Q Bagnold-‐gem C=2,8 [g/m·∙s] 34,21
Q Kawa-‐White-‐
Q Bagnold-‐gem C=1,5 [g/m·∙s] 18,33
stdev
7,56
9,07
14,10
18,47
gem
[g/m·∙s] 38,83
Q Kawamura-‐gem Q Lettau-‐gem [g/m·∙s] [g/m·∙s]
Q Duran-‐gem [g/m·∙s]
41,36
38,57
25,48
19,67
22,08
9,81
Uit Tabel 2 3 blijkt de s tandaarddeviatie i n e nkele gevallen vrij hoog te zijn, vooral i n het geval van de Lettau-‐voorspelling.
90
6.4 MWAC-‐‑analyse Met behulp van de MWAC-‐c atchers kunnen er zoals beschreven in 3 .4.6.7 njĂŶĚŵĂƐƐĂ͛ƐŽƉŐĞǀĂŶŐĞŶ ǁŽƌĚĞŶŽƉǀĞƌƐĐŚŝůůĞŶĚĞŚŽŽŐƚĞƐďŽǀĞŶŚĞƚnjĂŶĚŽƉƉĞƌǀůĂŬ͘ĞnjĞŵĂƐƐĂ͛ƐǁŽƌĚĞŶŵĞƚǁĞĞ gschalen gewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig. Deze nauwkeurigheid is nodig wegens het feit dat de catchers op de hoogste niveaus soms/vaak slechts enkele korrels bevatten wanneer het een minder felle storm i s. Tabel 24 Opgevangen zandmassa's tijdens Sinterklaasstorm
Catcherhoogte zi [cm] 13,5 20,0 27,0 35,0 42,5
Inhoud catcher [g] 17,9507 8,2782 3,4029 1,6318 0,7714
Volgens [69] dienen de curves om het debiet te begroten. Dit aan de hand van opgemeten njĂŶĚŵĂƐƐĂ͛Ɛ, in functie van hun opgestelde hoogtes , geïntegreerd worden met meetpunten met a ls eenheid
; ή
ݍሺ ݖሻ ൌ
. Hieruit volgt volgende passende formule:
݉ ή ͵ǡ ܣή οݐ
ή ߟ ሺݖ ሻ
Formule 29
Met:
q zi mi A ȴƚ
opgevangen zanddebiet [kg/m²h] hoogte catcher i [m] opgevangen zandmassa i n c atcher i [g] oppervlakte c atcheringang [m²] tijdsinterval waarin u *>u*t [s]
ɻC
vangefficiëntie c atcher [%]
91
De vangefficiëntie van de catcher ɻC kan bepaald worden door de sleepsnelheidsbepaling door middel van het windprofiel omgekeerd toe te passen. Vanuit de gemiddelde s leepsnelheid u *gem kan immers met behulp van Formule 12 de gemiddelde windsnelheid U gem op hoogte zi gevonden worden. Met deze snelheid kan via Figuur 38 de gemiddelde vangefficiëntie op hoogte z i van de MWAC-‐c atcher gevonden worden, het is onmogelijk om de grafiek af te lezen wanneer de windsnelheid onder de 6,5m/s valt. Daarom werd in dit onderzoek aangenomen dat de ĐĂƚĐŚĞƌĞĨĨŝĐŝģŶƚŝĞɻ C = 1 00% wanneer U(zi ) < 6,5 m/s. Uit e erdere windanalyse e n zandanalyse bleken volgende gegevens: Tabel 25 Basisgegevens windanalyse Sinterklaasstorm
u*gem [m/s] d50 [µm]
0,4628 199,6
Hiermee kunnen de volgende meetpunten q(z i ) gevonden worden: Tabel 26 Verloop q(z i) op meetpaal
zi [m]
U(zi) [m/s] 10,36 10,81 11,15 11,45 11,69
0,135 0,200 0,270 0,350 0,425
ɻC [%] 118 117 116 116 115
q(zi) [kg/m²h] 480,38 219,66 89,52 42,93 20,12
Horizontale massa flux [kg/m²h]
500 450 400
350 300
250
q(z)
200
q3(z)
150
100 50 0
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
Hoogte [m]
Grafiek 15 Integratiecurve
92
Zoals in Grafiek 15 te zien is, werd een integratiecurve met basisfunctie ݍଷ ሺ ݖሻ ൌ ܿଷ ܽଷ ή ି ݖయ opgesteld door de punten uit Tabel 2 6 met behulp van de kleinste kwadraten methode. ݍଷ ሺ ݖሻ ൌ െͷ͵ǡͲ ͳͶǡ ή ି ݖଵǡ଼ ሺ ݎଶ ൌ Ͳǡͻͻͺሻ Om het zanddebiet te weten per meter doorsnede , l oodrecht op de windrichting, dient i edere massa opgeteld te worden op ieder infenitesimaal klein vlakje oplopend i n de hoogte. Het volstaat dus om deze curve te integreren tussen 0,05 en 2 m. De keuze voor deze i ntegratiegrenzen werd onderzocht in [56]. ଶ
ܳൌන
െͷ͵ǡͲ ͳͶǡ ή ି ݖଵǡ଼ ൌ ͳ͵ͳǡͳͺ
ǡହ
ܳ ൌ ͵ǡͶͶ
݇݃
݉ή݄
݃
݉ ήݏ
Ter vergelijking: dit debiet stelt ongeveer een kleine hand vol zand voor , die e lke s econde (ongelijk) verdeelt over de hoogte, tegen e en persoon van twee meter hoog wordt geworpen.
6.4.1 Foutenanalyse Wanneer de bekomen gegevens uit 6.3 e n 6 .4 dienen vergeleken te worden, i s het belangrijk voor dit onderzoek om een bereik op te geven waarin e en mogelijke foutmarge mogelijk i s. In Tabel 2 7 wordt een overzicht weergegeven van de a anwezige meetfouten: Tabel 27 Meetfouten
Temperatuur Luchtsnelheid Hoogtemetingen Luchtdruk Weegfout
Meetgereedschap Anemometer Anemometer Rolmeter Barometer (www.aanzee.be) Transporteren
Fout ±1,5°C ±2% + 50 digits ±3mm ±1 hPa -‐0 ,003g [42]
Met de waarden uit Tabel 2 7 kan de totale meetfout op de gemiddelde s leepsnelheid, het gemiddeld voorspeld debiet e n het opgemeten debiet begroot worden.
93
Tabel 28 Samenvatting foutanalyse stormevent 5 december 2013
u*gem [m/s]
Q Bagnold-‐gem C=1,5 [g/m·∙s]
Q Bagnold-‐gem C=1,8 [g/m·∙s]
Q Bagnold-‐gem C=2,8 [g/m·∙s]
0,467±0,08
18,33±0,9
21,99±1,09
34,21±1,69
stdev
0,063
7,56
9,07
14,10
Q Kawa-‐White-‐gem [g/m·∙s]
Q Kawamura-‐gem [g/m·∙s]
Q Lettau-‐gem [g/m·∙s]
Q Duran-‐gem [g/m·∙s]
38,83±2,2
41,36±2,36
38,57±2,59
25,48±1,19
stdev
18,47
19,67
22,08
9,81
Q gemeten [g/m·∙s]
36,44±9,62
Tabel 29 Samenvatting foutanalyse meetevent 23 oktober 2013
u*gem [m/s]
Q Bagnold-‐gem C=1,5 [g/m·∙s]
Q Bagnold-‐gem C=1,8 [g/m·∙s]
Q Bagnold-‐gem C=2,8 [g/m·∙s]
0,294±0,02
4,91±0
5,89±0
9,16±0
stdev
0,063
7,56
9,07
14,10
Q Kawa-‐White-‐gem [g/m·∙s]
Q Kawamura-‐gem [g/m·∙s]
Q Lettau-‐gem [g/m·∙s]
Q Duran-‐gem [g/m·∙s]
4,87±0
5,18±0
3,59±0
4,15±0
stdev
18,47
19,67
22,08
9,81
Q gemeten [g/m·∙s]
14,23±3,58
Wanneer Tabel 28 met Tabel 29 vergeleken wordt, valt op dat in tabe l xx de afwijking op de voorspelde debieten nul is. Dit zou te verklaren zijn omdat het meetevent op 23 oktober minder ŚŽŐĞǁŝŶĚƐŶĞůŚĞĚĞŶŚĂĚ͕ĞŶǁĂĂƌĚŽŽƌĚĞŵĞĞƚĨŽƵƚŶŝĞƚ͚ƵŝƚǀĞƌŐƌŽŽƚ͛ǁŽƌĚƚ͘
94
6.4.2 Vergelijking voorspelde waarden en in situ meetwaarden Samen met de foutenanalyse uit 6.4.1 kunnen de data uit a lle m eetevents s amengeplaatst worden. Grafiek 1 6 geeft de benadering a an voor het model van Bagnold (C=1,5). 50
Debiet (g/m·∙s)
40 30
Voorspeld
20
Opgem ete n
10 0 0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
Sleepsnelheid (m/s)
Grafiek 16 Benadering model Bagnold (C=1,5)
Uit Grafiek 16 kan een correlatiecoëfficiënt opgesteld worden om te verifiëren in welke mate het theoretische model de in situ metingen benaderen. Voor Bagnold (C=1,5) bedraagt dit de correlatiecoëfficiënt -‐0 ,41. Zoals te zien is in Tabel 30, blijkt uit de getoetste modellen, de theoretische benadering van Kawamura -‐White als meest correct naar voor te komen. Echter blijkt ook de benadering van Lettau, en het oorspronkelijk onderzoek van Kawamura, een hogere correlatiecoëfficient te hebben. Tabel 30 Correlatiecoëfficiënten getoetste debietsmodellen
Bagnold (C=1,5) Bagnold (C=1,8) Bagnold (C=2,8) Kawamura-‐White Kawamura Lettau Dur
Correlatiecoëfficiënt -‐0 ,412 -‐0 ,006 0,809 0,873 0,872 0,862 0,473
95
7. Besluit De thesis was een veldexperiment. Om meetgegevens verkregen in het veld te linken aan theoretische modellen is een juiste benadering van invloedhebbende parameters en inzicht in de verschillen tussen i n s itu metingen e n windtunnelstudies nodig. Na e en uitgevoerde a nalyse bleek i n dit onderzoek het Kawamura -‐White model het best de in situ metingen te benaderen. Door toepasing van het Kawamura-‐White model kan het e olisch zandtransport ter plaatse van de meetsite kwantitatief begroot worden, e chter i s verder onderzoek zeker nodig. De meetopstelling bestaande uit MWAC-‐c atchers, geplaatst op een meetpaal met windvaan, is eenvoudig van aard en bewijst haar nut. Echter, werd een aanpassing naar voor gebracht, die de meetnauwkeurigheid ten goede brengt. Bij de vernieuwde opstelling s tijgt het a antal a angebrachte catchers van vijf naar elf. Deze opstelling werd gemodelleerd en gesimuleerd. Na deze simulatie bleek de opstelling een voldoende constante numerieke vangefficiëntie te hebben om te mogen overgaan naar de uitvoering ervan. Het i s nodig om i n volgend onderzoek de gesimuleerde opstelling fysisch te testen i n de windtunnel. Naast het opvangen van zand, is ook het meten van parameters van belang. De windsnelheid is hierbij de meest invloedgevende factor. Het Prandtl-‐Von Karman windprofiel bleek niet de beste benadering van het windprofiel te zijn tijdens de i n s itu metingen op het s trand van O ostende, maar ǁĞů ĚĞ ĂĂŶŐĞƉĂƐƚĞ ͚ůĂǁ ŽĨ ƚŚĞ ǁĂŬĞ͛͘ Ğ ŬĞŶŶŝƐ ŽŵƚƌĞŶƚ ŚĞƚ ǁŝŶĚƉƌŽĨŝĞů ŝƐ ŶŽĚŝŐ͕ ŐĞnjŝĞŶ ĚĞ windsnelheid niet constant is in functie van de hoogte. Uit het windprofiel kan de snelheid op een oneindig kleine afstand boven de zandkorrels, de sle epsnelheid, bepaald worden. Dit gebeurd volgens volgende formule: ͳ ߜ ή כݑ ʹς ߨ ή ߦଶ ߦଷ ൰ ܤሻ ൌ ሺ ή ൬ ή െ כݑ ߢ ߥ ߢ ʹ ͵ήߢ
ݑ
Wanneer eolisch zandtransport zich voordoet, heeft de resultante van alle i nwerkende krachten op de zandkorrels, die de beweging teweegbrengen, e en kritische waarde overschreden. Deze kritische waarde i s a fhankelijk van a lle i nwerkende krachten die de zandkorrels ter plaatse houden. Tijdens dit onderzoek werd bepaald dat de formulering voor deze kritische waarde (kritische s leepsnelheid) het meest correct werd benadert in het onderzoek van Kok, waar de klemtoon l igt op de invloed van elektrostatische velden. Deze s leepwaarde kan door volgende formule begroot worden:
כ ݑ௧ ൌ ܣே ή ඨ
ߩ௦ െ ߩ ߩ
ή݃ ή݀
ߛ ߩ ή ݀
96
8. Suggesties Verder onderzoek is zeker nodig. De vernieuwde opstelling dient aan de hand van de technische tekeningen geproduceerd worden. Na de productie dient de numerieke vangefficië ntie getoetst te worden aan de effectieve vangeffiëntie die bepaald kan worden in een windtunnel of tijdens veldmetingen. Verdere in situ metingen zijn nodig. Met behulp van de verkregen data zullen de zeven integratiecurves verantwoord gebruikt kunnen worden tijdens de a nalyse. De huidige veronderstelling van de best benaderende theoretische formule dient gecontroleerd te worden. Het is namelijk mogelijk dat door de verkleinde meetfouten en eventueel het gebruik van een a ndere i ntegratiecurve dan q 3 , e en a ndere theoretisch model zich a ls beste voordoet. Er dient een coëfficiënt gevonden te worden die de netto verplaatsing in rekening brengt. Hierdoor wordt niet e nkel het zand dat wegwaait, maar ook het zand dat a ankomt i n rekening gebracht.
97
Bibliografie [1] Dominique J auquet, "Studenten helpen kuststad beschermen tegen s uperstorm," Nieuwsblad, Oktober 2013. [2] (2014) Kustveiligheid. [Online]. kustveiligeheid.be [3] L. Parmentier,., 2 013. [4] Bram Vandekerckhove and Karel De Splentere, "Kwantitatief begroten van e olisch zandtransport op het strand van Oostende," 2 013. [5] F. Vermang, 2 013. [6] J. L . Verleye,., 2 012. [7] ANP-‐Phil Nijhuis. [Online]. http://www.nrc.nl/inbeeld/2012/11/25/uitwaaien-‐of-‐wegwaaien-‐wandelen-‐met-‐ windkracht-‐1 0/ [8] "Masterplan kustveiligheid," Maritieme Dienstverlening e n kust; Afdeling kust; Waterbouwkundig laboratorium, 2 011. [9] J. L . Verleye,., 2 014. [10] johVer. (2010) Zoom. [Online]. zoom.nl/foto/natuur/duingras.1447122.html [11] P. (Vlaamse Overheid, Agentschap wegen en verkeer, a fdeling WVL) Inghelbrecht, . [12] Vermael N. (Directie openbaar domein s tad Oostende), , 2 014. [13] De L ijn Afdeling techniek, afdeling techniek., 2 010. [14] De Redactie. (2014, mei) [Online]. http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/2.31431?eid=1.1830190 [15] Hilde Crevits. (2014, mei) [Online]. http://www.hildecrevits.be/nl/herstel -‐s tranden-‐kost-‐1 4-‐miljoen-‐e uro [16] Afdeling kust, Waterbouwkundig l aboratorium Maritieme Dienstverlening e n Kust. (2013) Kust veiligheidsplan. [Online]. http://www.afdelingkust.be/Userfiles/pdf/110628_RL_Rappor_%20KustveiligheidWEB4.pdf [17] B.R. White, "The dynamics of particle motion i n s altation," Barndorff-‐Nielsen, O.E (Ed.), International Workshop on the Physics of Blown Sand. I. Modeling Concepts, vol. 1 , pp. 101-‐1 40, 1 985. [18] N. Huang and X. J . Zheng, "Effects of wind-‐blown sand movement a nd Magnus force on effective roughness," J. Desert Res., no. 23, pp. 6 16-‐6 20, 2 003. [19] L.C. Van Kijin, "Sediment transport part I: Bed l oad transport," roc Asce J Hydr Eng, pp. 1431-‐1 456, 1 984.
98
[20] P. J . Murphy and H. Hooshiari, "Saltation i n water dynamics," Proc Asce J Hydr Eng, pp. 1 251-‐1 267, 1 982. [21] R. S. Anderson and B. Hallet, "Sediment transport by wind: Toward a gen -‐ eral model," Geol Soc Am Bull, no. 97, pp. 523-‐5 35, 1 986. [22] S. Y. Zhang and B. B. David, "Effects of lift on the motion of particles i n the recessed regions of s lider," Phys Fluid, no. 1 1-‐2 2, 1 997. [23] S. Z. Liu a nd S. H. Yang, "Saltation model of sand a nd i ts numerical a nalysis," Chin J Comput Phys, 1 4-‐2 4 1 985. [24] X. J . Zheng, N. Huang, and Y. H. Zhou, "Laboratory measurement of e lectri -‐ fication of wind-‐blown s ands a nd simulation of i ts e ffect on s and s altation movement," J Geophy Res, 2003. [25] X. J . Zheng, L . H. He, and Y. H. Zhou, "Theoretical model of the e lectric field produced by c harged particles i n windblown s and flux," J Geophy Res, 2004. [26] J. S. He, Y. H. Zhou, and X. J . Zheng, "Effects of charged s and on e lectro-‐ magnetic wave propagation a nd electromagnetic wave propagation a nd s cattering," Sci China Ser G-‐Phys Mech Astron, 2006. [27] J. F. Kok and N. O. Renno, "Enhancement of the e mission of mineral dust a e rosols by e lectric forces," Geophys. Res. Lett., 2 006. [28] Y. P. Shao, "Physics a nd Modelling of Wind Erosion," Kluwer Acad, 2006. [29] Y. B. Pierre Belly, "Sand movement by wind," 1964. [30] W. M. Cornelis a nd D. Gabriels, "The e ffect of surface moisture on the e ntrainment of dune s and by wind: an evaluation of s elected models," 2 003. [31] J. F. Kok and N.O. Renno, "A comprehensive numerical model of s teady-‐s tate s altation," J . Geophys. Res., 2009. [32] Ralph A. Bagnold, The Physics of Blown Sand a nd Desert Dunes., 1941. [33] (2014, Mei) Answers. [Online]. www.answers.com/topic/drag-‐2 4 [34] Ralph A. Bagnold, The nature o f saůƚĂƚŝŽŶĂŶĚŽĨ͛ďĞĚůŽĂĚ͛ƚƌĂŶƐƉŽƌƚŝŶǁĂƚĞƌ., 1 973. [35] RD. Sarrre, Evolutio o f Aeolian sand transport equations u sing intertidalzone measurements. Engeland, 1 990. [36] Wim Cornelis a nd D. G., A Parameterisation for the Threshold Shear Velocityto Initiate Deflation o f Dry and Wet Sediment., 2003. [37] Richard J ohnson, The handbook o f fluid d ynamics., 1 998. [38] Bartosz Kiosorek, Magnuseffect.
99
[39] P. R. Owen, "Saltation of uniform grains i n a ir," Journal o f fluid mechanics, pp. 225-‐2 42, 1 964. [40] A. A. Schmidt, "Electrostatic forces on s altating s and," 1 998. [41] N. N. Lebedev a nd I. P. Skalskaya, "Force a cting on a c onducting s phere i n field of a parallel plate c ondenser," 1962. [42] Glenn Puystjens a nd Michael Weymeis, Eolisch zandtransport: terreinmetingen t.b.v. kalibratie. Oostende, 2012. [43] Google Maps. [Online]. maps.google.com [44] B. Van de Walle,., 2 013. [45] Theodore Von Karman, "Mechanische Ähnlichkeit und Turbulenz," achrichten von d er Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen, Fachgruppe 1 (Mathematik), vol. 5 , pp. 5 8-‐7 6, 1 931. [46] Junke Guo, Pierre Y. J ulien, a nd Meroney N. Meroney, "Modified log-‐wake law for zero-‐pressure-‐gradient turbulent boundary l ayers," 2 005. [47] Pope Stephen, "Turbulent flows". [48] J L aufer, The structure o f turbulence i n fully d eveloped pipe flow., 1 953. [49] D.E. Coles, The Law o f the Wake in the Turbulent Boundary L ayer., 1956. [50] Extech. [Online]. http://www.extech.com/instruments/product.asp?catid=1&prodid=3 [51] Laserliner. [Online]. http://www.laserliner.ch/it [52] R. Rousseau, Curus Statistiek 2 de kanselier Industrieel Ingenieur. [53] Z Wu and Y. Lin, A preliminary study o n blown sand movement and i ts control ., 1 965. [54] Wu Jianjun a nd Yan Guanghu, Analysis of the forces acting o n the saltating p articles i n the c oupled wind-‐ sand-‐electricity fields. China, 2 008. [55] J. L . Zhibao Dong, Equations for the near-‐surface mass flux density profile o f wind-‐b lown sediments., 2001. [56] Dong Zhibao e t a l., ƋƵĂƚŝŽŶƐĨŽƌƚŚĞŶĞĂƌͲƐƵƌĨĂĐĞ ŵĂƐƐ ĨůƵdžĚĞŶƐŝƚLJƉƌŽĨŝůĞŽĨǁŝŶĚͲďůŽǁŶƐĞĚŝŵĞŶƚƐ. China, 2011. [57] Jasper F. Kok, Erik J. R. Parteli, Timothy I. Michaels, a nd Diana Bou Karam, The p hysics of wind-‐b lown sand and d ust., 2012. [58] Ryoma Kawamura, Motion o f g rain sands by wind., 1 948.
100
[59] B. R. White, Wind tunnel studies of the movement of sedimentary material ., 1 953. [60] H. Lettau a nd H. H. L ettau, Experimental a nd micro-‐meteoro-‐ logical field studies of dune migration., 1 978. [61] IEM. [Online]. http://mesonet.agron.iastate.edu/sites/windrose.phtml?station=EBOS&network=BE_ASOS [62] Bureau voor normalisatie, NBN EN 933-‐1 . [63] G. F. S. Wiggs, The dynamic effects of moisture o n the entrainment and transport o f sand by wind., 2 003. [64] J. Speybroeck et a l. Studie over de i mpact van zandsuppleties op het e cosysteem. [Online]. http://zeeweringenkustbeheer.afdelingkust.be/Userfiles/pdf/Ecologische%20Impact%20Zandsuppleties%20-‐ %20Literatuurstudie%20-‐%20fase%20I.pdf [65] R. Pirotte,., 2 014. [66] DEME, "Korrelkrommes opgemeten op s leephopperzuiger "Breydel"," 2014. [67] Bureau voor normalisatie, NBN EN 1097-‐6 . [68] D.W. Fryrear a nd J . E., Wind erosion: field measurement and a nalysis., 2 001. [69] ͘ŽŶŐ͕͘ŚĂŶŐ͕W͘>ƺ͕ĂŶĚW͘YŝĂŶ͕An aeolian transport model for flat shifting sand fields under d ynamic-‐ limiting c onditions., 2 011. [70] P. Augustinus, MSc thesis Hijma L odder., 2 000. [71] Dirk Goossens, Wind tunnel a nd field calibration o f five a eolian sand traps., 2 000. [72] H. Kuntze, R. Beinhouer, a nd G. Tetlaff, Wind tunnel a nd field c alibration o f five aeolian sand traps., 2 000. [73] Siemens. [Online]. www.siemens.com [74] Flomerics. [Online]. http://www.3dcadworld.com/new-‐video-‐helps-‐e xplain-‐human-‐flight-‐i n-‐wingsuits/ [75] Het L aatste Nieuws. (2013, December) [Online]. http://www.hln.be/hln/nl/922/Nieuws/article/detail/1752757/2013/12/05/Kust -‐zit-‐s chrap-‐voor-‐ Sinterklaasstorm.dhtml [76] Henk Deleu,., 2 013. [77] Afdeling kust. Kustveiligheid. [Online]. http://www.kustveiligheid.be/gemeente.asp?TAAL_ID=1&ITEM_L1_ID=15&GEMEENTE_ID =5) [78] John Wiley & Sons, "Earth surface processes a nd l andforms," 2 011. [79] K. Whipple, "Surface Processes a nd L andforms (12.163/12.463)," Herfst 2 005.
101
[80] JVRB, "Herstel s tranden kost 1 4 miljoen e uro," Het L aatste Nieuws, 2014. [81] Agentschap wegen en verkeer,., 2 014.
102
Bijlage De bijlage i s digitaal e n bevat:
x
Excelsheets met meetwaarden e n geïmplementeerde a nalysemethodes
x
Technische tekeningen omtrent de nieuwe zandvangeropstelling
103