Het AMK op de kaart? Onderzoek naar het effect van de campagne ter vergroting van de naamsbekendheid van het AMK
Cees Hoefnagels Machteld Zwikker Capaciteitsgroep GVO Universiteit Maastricht Juli 2006
Voorwoord Dit onderzoek had niet tot stand kunnen komen zonder medewerking van velen. Graag willen we enkele personen en organisaties in het bijzonder noemen. In verband met de ontwikkeling en uitvoering van de regionale campagnes verdienen bijzondere dank Arja Zwirs en Gea Koedam (NIZW), Wiebe Zijlstra, Anja Roosendaal, Avivah Becker, Koen aan den Boom, Esther Beldman. Gerda Reijerse, Hans Groos, Katrien Spanbroek, Wilma Ritsema, Inge Scheper, Ingrid Leeuwenburgh, Anja Dijkhuis, Amerins Dikken, Cecile Jenneskens, en Monika Kooij (diverse AMK’ s/Bureaus Jeugdzorg). Naar ZonMw gaat onze dank vanwege de financiering van het onderzoek (projectnummer 2200.0022). Voor het mogelijk maken van de campagne en het onderzoek spreken we graag onze waardering uit aan alle AMK-medewerk/st/ers, in het bijzonder Gert van Harten, Harrie Hendriks en Paul Baeten. Voor uiteenlopende bijdragen aan de uitvoering van dit onderzoek bedanken wij: Jan Hoeksma, Herman Baartman (Vrije Universiteit), Nanne de Vries, Lideke Middelbeek, Anton Dijker, Jildou Sijbrandij, Gerard van Breukelen (Universiteit Maastricht), Erik Naber en Chris Winter (Ordina), Hein Engels en Paul Beker (Bureau JZ Limburg), de medewerksters van MEMIC, en de 1860 vrouwen en mannen die ons te woord stonden. Aan allen: Dank! Inleiding Nadat in 1972 de eerste vier Vertrouwensartsen waren aangesteld, werd nationaal en ook internationaal het ‘ Bureau Vertrouwensarts’ (BVA) een begrip. Binnen het kader van diverse ontwikkelingen (onder andere diverse reorganisaties binnen de Jeugdhulpverlening; ontwikkeling en oprichting van Bureaus Jeugdzorg; aansturing en financiering van nationaal naar provinciaal niveau) zijn eind negentiger jaren van de vorige eeuw deze BVA’ s omgevormd tot Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’ s). In het verlengde daarvan paste een activiteit om ook de naamsbekendheid van deze de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling te vergroten. Omdat de verantwoordelijkheid hiervoor niet meer op nationaal niveau lag, maar bij de afzonderlijke AMK’ s, was elke AMK in samenspraak met de jeugdhulpverleningsorganisatie in de betreffende regio, vrij te bepalen in welke mate hieraan invulling gegeven werd. In het najaar 2003 zijn door veruit de meeste AMK’ s regionale campagnes gevoerd met als doel om de naamsbekendheid van de AMK’ s onder het algemene publiek te vergroten. Wel is deze campagne centraal, door het NIZW, voorbereid, waardoor alle AMK’ s tenminste gebruik konden maken van dezelfde materialen (tv- en radiospots, posters en folders). Diverse partijen stelden belang in het meten van eventuele effecten van deze campagne. Aanvankelijk bestond al in 1996 het voornemen een soortgelijke campagne te voeren, toen echter helemaal op landelijke leest geschoeid. Op grond van dit voornemen is een onderzoeksvoorstel gemaakt en als subsidieverzoek bij ZonMw ingediend. Dit verzoek - om het effect van deze campagne vast te stellen - is gehonoreerd. Echter, de campagne ging maar niet van start. Toen in 2002 duidelijk werd dat de AMK’ s alsnog aan hun naamsbekendheid zouden gaan werken met behulp van regionale campagnes is wederom met ZonMw contact opgenomen. Het onderzoeksvoorstel is herzien vanwege de regionale aanpak en de verandering in geplande campagneduur (van de eerdere 3-6 maanden verkort tot 3-6 weken), opnieuw beoordeeld door ZonMw en opnieuw gehonoreerd. Onderzoeksvragen: -
Of de naamsbekendheid van de AMK’ s vergroot is door de campagne; Als er een grotere naamsbekendheid is welke factoren dit kunnen verklaren (waarbij interventievariabelen onderscheiden worden van demografische en attitudinale variabelen); 3
-
Of de campagne invloed heeft gehad op het daadwerkelijk contact opnemen met AMK’ s over kindermishandeling (‘ melden’ of ‘ advies of consult vragen’ ); Of er tijdens de campagne gemiddeld op een eerder moment in het mishandelingsproces contact met het AMK is opgenomen dan voor de campagne.
De opbouw van deze rapportage is als volgt. Eerst wordt de methode die we gebruikt hebben beschreven, vervolgens worden de resultaten gepresenteerd. Daarna worden deze besproken en worden conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd. Methode Hieronder wordt de methode van het onderzoek beschreven. Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen zijn drie typen informatiebronnen gebruikt: interventiegegevens, interviews met respondenten uit de Nederlandse bevolking en AMK-registratiegegevens. De aard van deze gegevens en de wijze van gegevensverzameling worden hierna verder toegelicht. Vervolgens wordt een beschrijving van data-analytische procedures gegeven. 1 Interventiegegevens en procedure gegevensverzameling In de periode van september tot (gedeeltelijk in) januari 2004 is nagegaan op welke wijze campagnemiddelen zijn ingezet. De middelen zijn onderverdeeld naar tv-spot, radiospot, krantenartikel, en overige (diverse events, zoals straattheater, mailings, publicitaire stunts, interviews op radio of tv, etc.). De krantenartikelen zijn verkregen via een abonnement bij ‘ de Knipselservice’ met behulp van een georganiseerd digitaal en handmatig zoeksysteem. Door het zoeksysteem is enerzijds gezocht naar het trefwoord ‘ kindermishandeling en verwaarlozing’ , en anderzijds naar het trefwoord ‘ AMK’ (ook voluit). Van elk middel is gecodeerd op welke dag en in welke provincie het is ingezet. Als we het in deze rapportage hebben over de campagne, dan bedoelen we elke regionale campagne met inbegrip van de verschillen in tijdstip en inzet van middelen. 2 Interviews naamsbekendheid en procedure afname Voorafgaand aan de feitelijke dataverzameling is een pilotstudie gedaan waarbij willekeurige Nederlanders zijn aangeschreven met het verzoek aan dit onderzoek mee te werken. Het meervoudige doel van deze pilotstudie was na te gaan in hoeverre het onderzoeksinstrument geschikt was voor telefonische afname, de geschatte interviewduur vast te stellen en de betrouwbaarheid van de concepten die we van belang achten voor dit onderzoek na te gaan, zoals bijvoorbeeld een concept als privacyopvattingen over het gezin. In de internationale en nationale literatuur zijn nog geen betrouwbare schalen van dit concept en enkele andere concepten beschikbaar. Deze interviews hebben we onder 60 Nederlanders afgenomen. Deze pilotstudie heeft tot een duidelijke verbetering van het instrument geleid. Enkele maanden voor de start van de campagne is een willekeurige steekproef getrokken van 7000 huishoudens in Nederland. Te beginnen ruim twee weken voorafgaand aan de campagne, en vervolgens telkens na enkele weken, zijn 1000-2000 huishoudens uit deze steekproef benaderd met een brief. Om de beantwoording van de respondenten zo min mogelijk te beïnvloeden, komt de term ‘ kindermishandeling’ niet in deze brief voor. Om tegemoet te komen aan de vanzelfsprekende wens iets aan te geven over het onderwerp van onderzoek, is aangegeven dat het onderzoek gaat over ‘ kinderen in moeilijke situaties’ (zie bijlage 1). Uiteindelijk was het niet nodig om aan alle 7000 adressen een brief te sturen. Een ruime pool van adressen was echter noodzakelijk om de mogelijkheid uit te sluiten dat er op een dag in een of meerdere provincies onvoldoende eerder aangeschreven mensen gebeld zouden kunnen worden (bijv. vanwege geen gehoor of een hoger aantal weigeringen dan normaal). Over een periode van zestig werkdagen (12 weken) zijn dagelijks 30 respondenten geïnterviewd. Dit is een periode die begon vier weken voor de campagne en eindigde vier weken na de geplande campagnedatum. In totaal zijn 1800 interviews gehouden. Gedurende deze periode zijn in de provincies met een relatief groter aantal kinderen per dag 3 volwassenen uit verschillende huishoudens geïnterviewd; in de provincies met een relatief kleiner aantal kinderen zijn per dag 2 volwassenen uit verschillende huishoudens 4
geïnterviewd. (Hoewel het wenselijk lijkt om niet de provinciegrenzen maar de AMK-grenzen aan te houden kleefden hieraan praktische moeilijkheden en statistische bezwaren). Bij geen gehoor werden meestentijds maximaal 4 of 5 contactpogingen gedaan om met de respondent in contact te komen, in uitzonderingsgevallen meer. Deze interviews zijn gehouden door medewerksters van MEMIC, een interviewbureau verbonden aan de Universiteit Maastricht, die door ons geïnstrueerd waren over dit probleemgebied en getraind in het gebruik van het onderzoeksinstrument. Instrument naamsbekendheid In dit onderzoek is de respondenten gevraagd of zij het 0900-nummer van het AMK herkenden. Dit gebeurde ‘ ongeprompt’ , dat wil zeggen, in het begin van het interview als de respondent nog niet wist wat het onderwerp van het interview was. Daarnaast is gevraagd of zij het AMK kenden, en zijn enkele vragen gesteld waarvan de globale inhoud was of men het AMK ook mocht benaderen als je niet zeker van je zaak was. De antwoorden op deze vragen vormen de uitkomstmaat ‘ Naamsbekendheid AMK smalle omschrijving’ . Tevens zijn nog enkele andere vragen gesteld om na te gaan of men kennis had van de campagne-uitingen en of men de afgelopen tijd iets gehoord had over kindermishandeling, mede om te onderzoeken of sommige mensen ontvankelijker zijn dan anderen voor het onderwerp kindermishandeling en campagne-uitingen hierover en of de kennis afkomstig was uit de campagne. De antwoorden op deze vragen vormen de uitkomstmaat ‘ Naamsbekendheid AMK brede omschrijving’ . Voor een uitvoeriger omschrijving van deze uitkomstmaten zie bijlage 2. De volgende demografische gegevens zijn onder meer vastgesteld: leeftijd, sekse, etnische afkomst, de vraag of men zelf kinderen had en of men beroepshalve met kinderen werkte. Onderzochte attitudinale variabelen hebben betrekking op de waargenomen eigen effectiviteit bij een vermoeden van kindermishandeling (denken te weten wat men moet doen als een kind mishandeld wordt), de verwachting van sociale steun bij een vermoeden van kindermishandeling, de vraag of men een kind zou geloven als het vertelt dat het mishandeld of misbruikt wordt, de vraag of men vanwege het gedrag van een kind ooit eerder al eens aan kindermishandeling gedacht heeft, en opvattingen over privacy van het gezin en het toegekende belang aan het kind. 3 AMK-registratiegegevens De AMK’ s registreren standaard gegevens over de adviezen, consulten en meldingen die zij behandelen in het zogenoemde Kits-registratiesysteem. Van 1 mei 2003 tot 1 maart 2004 zijn daarnaast door alle AMK’ s aanvullende gegevens geregistreerd met betrekking tot de waarschijnlijkheid van de mishandeling en geschatte mishandelingduur. Deze registratie gebeurde op rangordeschaaltjes met categorieën die variëren van ‘ heel onzeker’ tot ‘ heel zeker’ voor de waarschijnlijkheid van de mishandeling respectievelijk ‘ eenmaal’ of ‘ korter dan een maand’ tot ‘ langer dan twee jaar’ voor de geschatte mishandelingsduur. Samen met een deel van de Kits-registratiegegevens (over adviezen, meldingen en consulten) zijn deze aanvullende gegevens door Ordina geconverteerd en aan ons geleverd in datasheets. Het totaal van de Kits-registratiegegevens dat in de analyse is opgenomen heeft betrekking op de periode van 1 juli 2002 tot 1 juli 2005. Met deze gegevens was het mogelijk te corrigeren voor de toename over meerdere jaren en tevens voor diverse seizoensinvloeden (bijv. de forse dips in het aantal meldingen tijdens vakanties). Voor het onderzoeken van het effect van de campagne zijn net zoals bij de interviewgegevens de campagnegegevens per dag en per regio gekoppeld aan alle meldingen, adviezen en consulten. 4 Data-analytische procedures Analyses naamsbekendheid Per provincie is nagegaan wanneer de campagne daar begon en eindigde. Vervolgens zijn alle interventiedata (gegevens van campagne-uitingen) met behulp van een algoritme gekoppeld aan de respondenten die blootgesteld konden zijn aan die interventie (bijv. een radiospot of krantenartikel).
5
Elke respondent werd gekoppeld aan de interventiedata van de twee dagen voor het interview, vanzelfsprekend alleen aan de interventiedata van de provincie waar de respondent woonde. De AMK-naamsbekendheid is op twee manieren berekend door hiervoor smallere en bredere omschrijving te hanteren (zie bijlage 2). De campagnes zijn in de regio’ s uitgevoerd. Daarom is nagegaan of in de analyse ook met zoveel verschillende campagnes in regio’ s rekening gehouden diende te worden. Dat bleek niet nodig. Dat betekent dat de verschillen tussen de regio’ s te klein waren om deze gelaagde (‘ geneste’ ) structuur ook in de data-analyse tot uitdrukking te brengen. De diverse analyses voor belangrijkste uitkomstmaten (naamsbekendheid en het totaal van adviezen, meldingen en consulten) zijn gedaan inclusief en exclusief de waarnemingen uit Zeeland. De reden is dat op voorhand niet helemaal duidelijk is hoe de uitkomsten van de analyses inclusief Zeeland geïnterpreteerd moeten worden omdat in en rond de campagneen onderzoeksperiode in deze provincie een nieuw meldpunt is opgericht, c.q. dit meldpunt zich verzelfstandigd heeft ten opzichte van Rotterdam. Uit eerdere ervaringen en onderzoek is bekend dat hiervan een aanzuigende werking met betrekking tot het contact opnemen met het AMK kan uitgaan1. Als zich verschillen wat dat betreft voordoen (inclusief versus exclusief Zeeland) dan worden deze gerapporteerd. Naast enkele frequentieverdelingen worden de uitkomsten van regressie-analyses gepresenteerd. Deze regressie-analyses hadden tot doel om na te gaan of de naamsbekendheid verklaard kan worden door de campagne en of respondentkenmerken daarbij een rol speelden. Met de campagne onderscheiden we de periode in elke regio (voor, tijdens of na de campagne), de aard van de genoemde middelen (radiospotjes, tv-spotjes of krantenartikelen) en het aantal daarvan om te weten of het aantal van deze uitingen ertoe doet. Bij de regressie-analyses wordt rekening gehouden met het verloop van de tijd, en daarmee de mogelijkheid dat er sprake is van ontwikkeling, dus dat mensen op dag 2 meer weten dan op dag 1, op dag 3 meer dan dag 2, etc. Dit verschijnsel wordt statistisch aangeduid met de term ‘ autocorrelatie’ . Hiervoor is de gemiddelde naamsbekendheid op t-1 (1 dag voor het interview), t-2 (2 dagen voor het interview) en t-3 (3 dagen voor het interview) in de analyse opgenomen. Analyses AMK-registratiegegevens Het totaal van de Kits-registratiegegevens dat in de analyse is opgenomen heeft betrekking op de periode van 1 juli 2002 tot 1 juli 2005. Met deze gegevens was het mogelijk te corrigeren voor de toename over meerdere jaren en tevens voor diverse seizoensinvloeden (bijv. de dips tijdens vakanties). Voor het onderzoeken van het effect van de campagne zijn net zoals bij de interviewgegevens de campagnegegevens per dag en per regio gekoppeld aan alle meldingen, adviezen en consulten. Tevens is deze gehele onderzoeksperiode in vieren gedeeld: de periode voorafgaand aan de campagne gaat terug tot 1 juli 2002; de campagne-periode (enigszins verschillend per regio; zie eerder); de derde periode begint wanneer de campagne in elke regio eindigt maar er nog wel vaak landelijke massamediale activiteit is; deze periode eindigt op 25 januari 2004, de eerste dag dat geen interventiegegevens meer beschikbaar zijn; de laatste periode begint op 26 januari 2004 en eindigt 1 juli 2005. Ook bij de analyses van de AMK-registratiegegevens is gecontroleerd voor het effect van ontwikkeling c.q. de toename van het aantal meldingen, adviezen en consulten in de loop van de jaren. Het type analyse dat hiervoor is toegepast heet ‘ poisson regressie-analyse’ . Om na te gaan of de waarschijnlijkheid of de duur van de mishandeling veranderde als gevolg van de campagne zijn ordinale regressie-analyses uitgevoerd. Om na te gaan of de verhouding tussen de twee typen melders/adviesvragers, oftewel professionals versus non-professionals (particulieren), over de verschillende perioden veranderde is een logistische regressie-analyse uitgevoerd. 1
Deze eerdere bevindingen wijzen er op dat met twee afzonderlijke meldpunten vaker contact opgenomen wordt dan met het moeder-meldpunt dat dezelfde regio bestrijkt, en relatief vaker dan het totaal van de andere meldpunten. 6
Resultaten Eerst wordt weergegeven hoe vaak de ingezette campagnemiddelen zijn geregistreerd. Vervolgens worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek onder de Nederlandse bevolking met betrekking tot de naamsbekendheid; tenslotte worden de resultaten van de analyse naar de AMK registratiegegevens gepresenteerd. 1 Frequentie campagnemiddelen Van 1 september 2003 tot 26 januari 2004 zijn de volgende campagnemiddelen geregistreerd: radio spots tv spots krantenartikelen over kindermishandeling & verwaarlozing krantenartikelen over het AMK overige middelen
6855 2822 142 200 256
De grote meerderheid van deze middelen is geregistreerd in het najaar 2003. 2
Resultaten Naamsbekendheid AMK - smalle omschrijving -
Vooraf Om te beginnen geven we enkele uitkomsten die een indruk geven van de naamsbekendheid van de AMK’ s voorafgaand aan de campagne. Op het moment dat de respondent nog geen duidelijke aanwijzing heeft gekregen dat dit gesprek over kindermishandeling en het AMK gaat, wordt de vraag gesteld: ‘ Kent u het telefoonnummer 0900-1231230?’ . 1,9% Van de respondenten zegt dit telefoonnummer te kennen. Doorvragen (‘ Waar is het telefoonnummer volgens u van?’ waarbij behalve het AMK ook de term ‘ Vertrouwensarts’ als juist geteld is) leert, dat 0,9% hierop een min of meer correct antwoord geeft. Op een later tijdstip in het interview, als al duidelijk is dat kindermishandeling het onderwerp van gesprek is, antwoordt 39,2% van de respondenten bevestigend op de vraag ‘ Kent u het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling?. Tenslotte zijn nog twee extra vragen gesteld om te achterhalen of men weet wat het AMK precies doet. Deze luidden: Als je je zorgen maakt over een kind en je weet echt niet of het kind wel mishandeld wordt, mag je dan met het Advies- & Meldpunt Kindermishandeling contact opnemen? En: Het Advies- & Meldpunt Kindermishandeling heeft het druk met het behandelen van alle vragen en meldingen die elke dag binnenkomen. Denkt u dat dit meldpunt het op prijs stelt als u daarnaar toe belt over een kind waarover u erg twijfelt of het wel mishandeld wordt? Op beide vragen gaf men op een vijfpuntsschaal de eigen opinie aan variërend van ‘ ja, zeker’ tot ‘ zeker niet’ . Op beide vragen antwoordt ca. 85% van de 2. respondenten in de twee hoogste categorieën ‘ ja, zeker’ en ‘ ja, ik denk het wel’ Deze vijf bovenstaande vragen vormen tezamen de uitkomstmaat, hierna te noemen ‘ Naamsbekendheid AMK smalle omschrijving’ . Hiermee wordt nagegaan in welke mate de AMK-naamsbekendheid verandert tijdens en na de campagne, en waardoor deze eventuele verandering in de naamsbekendheid verklaard wordt. De AMK-naamsbekendheid is onderzocht over de gehele periode voor, tijdens en na de campagne en wordt verklaard door zes respondentkenmerken en door de campagneperiode.
2
Bij beide vragen is circa 30% van de respondenten hier zeker over; circa 55% denkt dan bij het AMK aan te kunnen kloppen. 7
Deze respondentkenmerken zijn: - leeftijd: alleen de oudste groep (van 70 jaar en ouder) kent de AMK’ s significant minder dan alle andere groepen (18 tot 70 jaar); - opleiding: een hogere opleiding gaat gepaard met een grotere bekendheid van het AMK; - beroepshalve met kinderen te maken hebben; - al eerder bij het gedrag van een kind aan kindermishandeling gedacht hebben; - een kind geloven als het vertelt dat het mishandeld of misbruikt wordt; - de waargenomen eigen effectiviteit bij een vermoeden van kindermishandeling. Bij de vier laatste factoren is de richting van de uitkomst telkens zoals je die intuïtief zou kunnen verwachten (bijv. beroepshalve met kinderen te maken hebben leidt tot meer bekendheid met het AMK). Ook de campagneperiode draagt bij aan de verklaring van een grotere naamsbekendheid. Dat wil zeggen dat respondenten die tijdens en na de campagne geïnterviewd werden gemiddeld iets hoger scoren op de AMK-naamsbekendheid variabele dan de geïnterviewde respondenten voor de campagne. Tijdens de campagne en daarna neemt de naamsbekendheid iets toe: op een schaal van 0 tot en met 4, zijn deze waarden 2,26 (voor), 2,29 (tijdens), respectievelijk 2,33 (na de campagne). Voor deze AMK-naamsbekendheid maakt het geslacht van de respondent niet uit; evenmin of men van Nederlandse of niet-Nederlandse afkomst is, of de vader of de moeder van de respondent wel of niet in Nederland geboren is, of men zelf wel of geen kinderen heeft, noch iemands opvatting over privacy van het gezin en attitude over kinderen ten opzicht van volwassenen. Met andere woorden, deze laatste factoren leveren geen significante bijdrage aan de voorspelling van de naamsbekendheid van het AMK. Dat geldt ook voor de onderzochte campagnemiddelen: geen van de campagnemiddelen op zich blijkt significant bij te dragen aan een grotere naamsbekendheid. Resultaten Naamsbekendheid AMK - brede omschrijving In de uitkomstmaat ‘ Naamsbekendheid AMK brede omschrijving’ zijn ook de antwoorden opgenomen die betrekking hebben op vragen als ‘ Heeft u de afgelopen tijd iets gezien of gehoord over kindermishandeling ’ en of men de zin gehoord of gelezen heeft ‘ misschien wel het belangrijkste telefoontje in iemands leven’ , en, nadat deze omschreven is, het spotje of de poster. Alle factoren die de naamsbekendheid van het AMK smalle omschrijving voorspellen, voorspellen ook de resultaten van de ‘ Naamsbekendheid AMK brede omschrijving’ . Daarnaast draagt de sociale steunverwachting bij een vermoeden van kindermishandeling bij aan een significante toename van deze naamsbekendheid, alsmede privacy opvattingen over het gezin.3 Tenslotte draagt van de campagnemiddelen alleen de tv-spot significant bij aan de voorspelling van een grotere naamsbekendheid van de AMK’ s. Op een schaal van 0 tot en met 6 neemt deze brede naamsbekendheid toe van 3,30 (voor), 3,41 (tijdens) tot 3,49 (na de campagne). Ten slotte zij opgemerkt dat 4,1% van de onderzochte respondenten rapporteert op dit moment een vermoeden te hebben dat een kind in de persoonlijke omgeving wordt mishandeld. Deze bevinding zal nader worden besproken in de discussie-sectie. 3 Resultaten adviezen, meldingen en consulten bij de AMK’ s Gecorrigeerd voor de algemene toename van het aantal adviezen, meldingen en consulten over de jaren en gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, is er tijdens de campagne een significante toename van het aantal adviezen, meldingen en consulten ten opzichte van voor de campagne. Deze toename bedraagt 14,0%. In de periode direct na de campagne is de toename ten opzichte van voor de campagne 5,5%. In de periode daarna (vanaf 26 januari 3
Alleen deze laatste voorspelling is niet meer significant als de waarnemingen uit Zeeland buiten de analyse gelaten worden. 8
2004 tot 1 juli 2005) bedraagt deze toename 11,3%. (Deze resultaten wijken weinig af van de resultaten waarbij de gegevens van de AMK’ s Zeeland en Rotterdam niet zijn opgenomen.) De campagneperiode draagt significant bij aan een voorspelling van de toename van het aantal meldingen, adviezen en consulten. De sterkste toename is die als er campagne gevoerd wordt. Kort na de campagne is er geen significante toename meer. De resultaten van de analyse naar type melder (particulier of professional) laten zien dat tijdens de campagne, in tegenstelling tot wat mogelijk werd verwacht, het aandeel van professionals dat zich tot het AMK wendt ten opzicht van de particulieren significant toeneemt (36%) en dat dit percentage in de twee volgende onderscheiden perioden alleen maar groter wordt ten opzichte van de periode voor de campagne. De waarschijnlijkheid van de mishandeling werd geregistreerd in categorieën die variëren van ‘ heel onzeker’ tot ‘ heel zeker’ . Tijdens de campagneperiode neemt de waarschijnlijkheid van de mishandeling iets af ten opzichte van de periode voor de campagne: tijdens de campagne is de kans dat de vermoede mishandeling zich in een onzekerder categorie bevindt 1.10 maal groter dan voor de campagne. Direct na de campagne is dat verschil er niet meer; echter op wat langere termijn is de kans dat de mishandeling in een onzekerder categorie gescoord wordt 1.25 maal groter dan voor de campagne. Hier wordt dieper op ingegaan in de bespreking van de resultaten. De mishandelingsduur, ook geregistreerd in categorieën, werd gerapporteerd op het moment van contact opnemen met het AMK. De geregistreerde mishandelingsduur is tijdens de campagne en de perioden daarna langer dan voor de campagne. De kans dat de mishandeling in een hogere categorie gescoord wordt (dus er sprake is van een langerdurende vermoede mishandeling) is tijdens de campagne 1.31 maal hoger dan voorafgaand aan de campagne. Kort en wat langer na de campagne bedragen deze proporties resp. 1.19 en 1.22 ten opzichte van de periode voor de campagne. Ook deze resultaten zullen nader worden besproken. Analyse van de vraag of specifieke campagne middelen en zo ja welke middelen, voorspellend zijn voor de toename van het aantal meldingen, adviezen en consulten laat zien dat vooral de radiospot van invloed is op de toename van het aantal meldingen, adviezen en consulten. Landelijk verschenen artikelen over kindermishandeling lijken een negatieve bijdrage te leveren aan deze toename (nipt significante bevinding). Tv-spots, regionale artikelen over het AMK en over kindermishandeling, en overige uitingen in de regio’ s droegen op zich niet significant bij aan de toename van het aantal meldingen, adviezen en consulten. Bespreking resultaten en conclusies In het najaar 2003 zijn in veel regio’ s in Nederland onder regie van de AMK’ s regionale campagnes gevoerd teneinde de naamsbekendheid van de AMK’ s te vergroten. In dit onderzoek is nagegaan of de naamsbekendheid van het AMK werd vergroot door dit campagne voeren, en of er factoren waren die een eventuele vergroting van deze naamsbekend kunnen verklaren. Hoewel vergroting van de naamsbekendheid de primaire doelstelling van de campagne was en in het verlengde daarvan onze onderzoeksvraag was, was het mogelijk dat een verandering hierin vergezeld zou gaan met veranderingen in het meldingspatroon bij de AMK’ s. Dit betekent dat tevens is nagegaan of het totaal aantal meldingen, adviezen en consulten toenam, en of deze mogelijke toename vooral afkomstig was van ‘ het grote publiek’ waarop deze campagne gericht was. Tenslotte is onderzocht of de waarschijnlijkheid van mishandeling waarover men met het AMK contact opnam tijdens de campagne hetzelfde bleef en of men eerder in het mishandelingsproces meldde of advies vroeg dan voor de campagne. Een kanttekening bij het design van dit onderzoek is dat dit design niet toestaat dat causale gevolgtrekkingen gemaakt worden. De naamsbekendheid van de AMK’ s is tijdens en na de campagne significant toegenomen. De resultaten laten zien dat deze toename ook verklaard kan worden door de campagneperiode, wat wil zeggen dat het aannemelijk is dat deze toegenomen bekendheid door de campagne veroorzaakt is. Tegelijkertijd moet geconcludeerd worden dat de vergroting van de 9
naamsbekendheid als klein getypeerd kan worden, in cijfers uitgedrukt is deze vergroting letterlijk achter de komma. Met de redelijk omvangrijke steekproef en het gekozen design was het mogelijk om ook kleine verschillen te detecteren. De toename van de meldingen, adviezen, en consulten bij de AMK’ s suggereert een aanwijsbaar campagne-effect (toename van 14% ten opzichte van de periode voor de campagne), maar ook van korte duur. Op de langere termijn is er ook sprake van een toename waarvoor we echter geen factoren kunnen aanwijzen die deze zouden kunnen verklaren. Gegeven de relatieve afname direct na de campagne lijkt het onwaarschijnlijk dat deze latere toename door de campagne veroorzaakt is. Als er campagnemiddelen aangewezen moeten worden die samenhangen met een toename op de twee uitkomstmaten, dan zijn dit de tv-spot en de radio-spot. Het uitzenden van de tvspots droeg bij aan de verklaring van een grotere AMK-naamsbekendheid (brede omschrijving). Het uitzenden van de radiospot droeg bij aan een toename van de adviezen, meldingen en consulten. Het is niet zinvol deze twee verschillende middelen tegenover elkaar te zetten, omdat áls campagnes, over allerlei onderwerpen, al effect blijken te hebben, hiervoor zelden afzonderlijke campagnemiddelen verantwoordelijk voor gehouden kunnen worden. Het is veelal de combinatie (‘ synergie’ ;‘ magic bullit’ ) en herhaling van diverse middelen die bijdragen aan een effect, en feitelijk het campagnevoeren constitueren. Wat beide middelen onder meer gemeenschappelijk hebben is dat de radio- en tv-spot het meest frequent zijn ingezet bij het campagne voeren. In het licht van resultaten van onderzoek uit de internationale literatuur is het niet vreemd dat er sprake is van een klein effect gezien de aard van deze campagne, met een relatief korte duur en per regio een relatief bescheiden inzet van middelen. Een inzet die moet concurreren met tal van alle andere aandachtvragende, dan wel om aandacht schreeuwende boodschappen in dezelfde en andere media. Ervan uitgaande dat de toename van de meldingen, adviezen en consulten aan de regionale campagnes mag worden toegeschreven, is dit zelfs een bijzonder effect. Contact opnemen met een AMK is een vorm van gedrag. Massamediale campagnes zijn zelden effectief in het bewerkstelligen van gedragsveranderingen, maar zijn in de regel effectiever in agendasetting. De gegevens van dit onderzoek maken het aannemelijk dat als gevolg van de campagne een iets groter deel van de Nederlandse bevolking het gewenste gedrag is gaan uitvoeren. De analyse van de AMK-registratiegegevens levert enkele tegenintuïtieve bevindingen op. De vraag is of veel waarde gehecht moet worden aan de bevinding dat het verschijnen van landelijke krantenartikelen een uiterst kleine remmende invloed lijkt te hebben op het aantal adviezen meldingen en consulten (het gaat om een nipt statistisch significante bevinding). Van meer belang lijkt dat de duur van de gemelde mishandeling tijdens de campagne iets langer is dan daarvoor en de onzekerheid over de mishandeling iets groter. Een inhoudelijke verklaring voor beide bevindingen zou kunnen zijn dat melders en adviesvragers de campagne ‘ nodig hadden’ om zich tot het AMK te wenden over de kinderen waarover zij zich zorgen maakten, en dat dit als het ware al wat langer ‘ opgespaarde vermoedens’ waren. Dit kunnen ook vermoedens zijn waarbij de onzekerheid een fractie groter was, zoals de resultaten laten zien. Een methodologische verklaring zou kunnen zijn dat er sprake is van selectieve non-response. De twee items ‘ waarschijnlijkheid van de mishandeling’ en ‘ mishandelingsduur’ maakten immers tijdelijk deel uit van de Kits registratie, en bevatten relatief veel ontbrekende waarnemingen. Als het wel of niet beantwoorden van deze veelal lastige vragen voor AMK-medewerkers varieert over de tijd en (onbewust) samenhangt met de zekerheid respectievelijk de duur van de gemelde mishandeling dan is de analyse uitgevoerd op een niet (geheel) representatieve selectie van alle waarnemingen. Dan kunnen er samenhangen ontstaan die minder zeggen over de waarschijnlijkheid en duur van de mishandeling. Exploratieve analyses laten inderdaad zien dat het aantal ontbrekende waarnemingen van deze twee items toeneemt in de loop van de tijd. Ten slotte blijkt uit de analyses dat het aandeel van het grote publiek - waarop de campagne zich eigenlijk richtte - ten opzichte van de professionals kleiner in plaats van groter werd. Ook hiervoor zijn meerdere verklaringen mogelijk. Een eerste inhoudelijke verklaring kan zijn dat de campagne zogezegd niet aan de professionals voorbijgegaan is. Hun grotere
10
bekendheid met het AMK bleek al uit de resultaten van de naamsbekendheids-analyses. Dat verklaart echter niet dat het aandeel van professionele melders en adviesvragers (ook lang) na de campagne zo duidelijk verder is toegenomen ten opzichte van de niet-professionele melders en adviesvragers. Dit is aanleiding voor een tweede inhoudelijke verklaring. Los van de campagne weten professionals het AMK steeds beter te vinden. Een methodologische verklaring daarvoor kan zijn dat hier sprake is van een registratie-effect (persoonlijke mededeling Erik Naber, Ordina) bij de AMK’ s. Mogelijk ontstaat steeds meer eenduidigheid over de wijze waarop Kits moet worden toegepast en daarmee over de registratie van het type melder. Mogelijke implicaties Dit onderzoek verschaft informatie over de populatie die van belang kan zijn voor de AMK’ s omdat diverse kenmerken van de populatie van invloed bleken te zijn op de naamsbekendheid. Voor de hand liggend is dat respondenten die beroepshalve met kinderen werken het AMK beter kenden. Onafhankelijk daarvan zijn hoger opgeleide respondenten vaker met het AMK bekend dan lager opgeleide respondenten. Maar de Nederlandse populatie differentieert zich ook op andere aspecten. Mensen die al eens eerder vanwege het gedrag van een kind aan kindermishandeling hebben gedacht, kennen het AMK vaker. Eveneens onafhankelijk daarvan kennen mensen die een kind geloven dat mishandeling of misbruik onthult vaker het AMK, dan mensen die niet weten of ze zo’ n kind kunnen geloven. Dit kunnen beleidsrelevante elementen zijn bij een doelgroepgerichte benadering als men wil stimuleren dat mensen contact opnemen met het AMK. Tegelijkertijd kan men de vraag stellen in welke mate en welke wijze men hierop zou willen investeren. Deze vraag hangt onder meer af van de wijze waarop men tegen de bevindingen aankijkt. Bijna vier van de tien Nederlanders zegt het AMK te kennen. Moet dit gezien worden als een glas dat bijna half leeg is, of gezien worden als een bijna half vol glas? Ter vergelijking, enkele gegevens uit eerder onderzoek, hoewel met andere methodologie uitgevoerd, laten zien dat in 1991 bij een vermoeden van kindermishandeling 17,2% van de respondenten zegt het Bureau Vertrouwensarts in te schakelen4; 20,7% zou dat doen als de mishandeling zeker was5 (Hoefnagels, ongepubliceerde data). In 1996 rapporteert 22,0% van de respondenten het Bureau Vertrouwensarts als een van de meldpunten waartoe men zich kan wenden (DSP, 1996, p. 17)6. Met andere woorden, voor een relatief nieuw instituut, kan men stellen dat men zich een zekere naamsbekendheid heeft verworven, die niet slecht afsteekt bij de bekendheid van het Bureau Vertrouwensarts, dat ten tijde van aangehaalde onderzoeken al circa 20 resp. 25 jaar bestond. Dit geldt te meer, daar de grote meerderheid nu rapporteert dat je je ook tot het AMK kan wenden als je twijfelt over de zekerheid van je vermoeden. Maar op de vraag of het wenselijk is in welke mate en welke wijze men zou willen investeren in een grotere naamsbekendheid anno 2006, is minder eenduidig een antwoord te geven. Dat wil zeggen, misschien hangt het antwoord af van de vragen met welk doel en bij welke doelgroep men zou willen investeren. De resultaten van dit onderzoek zijn samen te vatten met: het neveneffect van deze campagne was groter dan het beoogde hoofdeffect. Aanzienlijke inspanningen van regionale campagnevoerders en vele anderen in de meeste regio’ s in Nederland, uitmondend in meer dan 10.000 campagne-uitingen, hebben aanwijsbaar geleid tot een grotere naamsbekendheid, maar de omvang daarvan is uitermate gering; dit is het hoofdeffect. Het neveneffect daarentegen is van aanmerkelijk grotere omvang: 14% meer contacten door middel van adviezen en meldingen bij de AMK’ s! Op grond van de combinatie deze twee elementen (naamsbekendheid en aantal contacten met AMK’ s) doen wij enkele suggesties.
5,8% Van de respondenten noemt uit eigen beweging ‘ Bureau Kindermishandeling’ , waarmee het totaal op 23,0% zou uitkomen. 5 9,8% Van de respondenten noemt uit eigen beweging ‘ Bureau Kindermishandeling’ , waarmee het totaal op 30,5% zou uitkomen. 6 DSP (van Dijk, van Soomeren en Partners) (1996). Het melden van vermoedens van kindermishandeling. Amsterdam (interne publicatie). 4
11
Elke samenleving moet op haar eigen manier haar omgang met kindermishandeling organiseren. In de Nederlandse samenleving hebben de AMK’ s daarin een cruciale rol en is de input van de samenleving voor het functioneren van het AMK een vereiste. Daarvoor is vanzelfsprekend ook een zekere naamsbekendheid van deze voorziening nodig. Echter, in welke mate of hoe breed moet het AMK bekend zijn onder het grote publiek? Immers, als 1% van de Nederlandse volwassenen een vermoeden van kindermishandeling aan het AMK rapporteert, telkens over 1 enkel kind, en in de helft van de gevallen berusten deze vermoedens inderdaad op kindermishandeling, dan leidt dat tot ca. 65.000 gemelde mishandelde kinderen7. Met andere woorden, als 1% van de Nederlanders doet wat het in deze zin zou ‘ moeten’ doen, dan is vermoedelijk het grootste deel van alle mishandelde kinderen bij de AMK’ s bekend. Is het daarvoor nodig om 100% van de Nederlanders bekend te maken met het AMK, moet 100% ‘ ja’ zeggen op de vraag: ‘ ’ Kent u het AMK? ’ , om te bereiken dat elk jaar 1% hiernaar handelt? Op dit moment neemt jaarlijks beduidend minder dan 1‰ van de Nederlandse volwassenen (in de hoedanigheid van particulieren) contact op met het AMK (vgl. het jaarverslag van de AMK’ s van 2004). Daarentegen blijkt 4,1 % van de respondenten een vermoeden van kindermishandeling in de persoonlijke omgeving te hebben. Met andere woorden, dit percentage is een veelvoud van wat nodig zou zijn om de meeste kindermishandeling bij het AMK te melden. Overigens impliceert deze suggestie niet dat een naamsbekendheid campagne zoals gevoerd niet zinvol zou zijn, noch dat het niet gewenst zou zijn met enige regelmaat een dergelijke of andere campagne op het terrein van de bestrijding van kindermishandeling te voeren. Al is het maar bij wijze van onderhoudsdosis (niet vergeten) of om professionals hierop te laten ‘ meeliften’ . Zo kunnen zij zich gesteund voelen in de uitoefening van hun werk, omdat de agendasetting positief kan bijdragen aan de sociale norm over dit onderwerp. Steun die kan helpen omdat advies vragen over of melden van vermoedens van kindermishandeling, door velen ervaren wordt als het uitsteken van de nek. Als het echter gaat om de vraag hoe een vermoeden van kindermishandeling zo snel mogelijk bij het AMK ‘ terecht komt’ , dan kan het zinvol zijn boodschappen meer te tailor-en, oftewel, aanmerkelijk doelgroepspecifieker dan ‘ Nederland-breed’ te werk te gaan. Dit zou kunnen binnen de populatie particulieren, mogelijke omstanders in de natuurlijke omgeving van het kind, maar ook door het intensiveren van contacten met professionals. Ten behoeve van een tijdige signalering komen hiervoor vooral professionals in aanmerking die regelmatig contact met kinderen hebben zoals leerkrachten. Vanuit een ‘ ontvangend’ AMK-perspectief meldt deze laatste groep al veel, en wellicht nog belangrijker: het is voor een aantal meldpunten al schier onmogelijk om tijdig op alle adviesvragen en meldingen te reageren. Echter, vanuit een vergelijkend perspectief met andere Westerse landen, wordt in Nederland relatief weinig kindermishandeling gemeld. In een indertijd gemaakte vergelijking met een van de Verenigde Staten, Florida, met een vergelijkbaar aantal kinderen als Nederland, werd in Florida circa 15 maal zoveel gemeld als in Nederland (Hoefnagels, 2001)8. Anders gezegd, als in Nederland per jaar in de orde van 50.000 –80.000 kinderen mishandeld worden, en deze allen de bemoeienis van het AMK zouden verlangen, dan zou 100.000 meldingen bij de AMK’ s in Nederland een redelijk streefcijfer kunnen vormen. 9 Met dit aantal meldingen is het denkbaar dat het grootste deel Deze berekeningen zijn indicatief, slechts ter gedachtebepaling. Deze berekening is ook conservatief, in de zin dat er vaak meerdere kinderen in een melding opgenomen zijn, en vermoedens vaker dan in de helft van de gevallen op zekere mishandeling betrekking hebben. 8 Hoefnagels, C. (2001). Met recht van spreken. Enkele theoretische en empirische bijdragen ten behoeve van de secundaire preventie van kindermishandeling. Amsterdam: SWP. 9 We spreken hier bewust over ‘ meldingen’ en niet over adviezen en consulten om twee redenen. Ten eerste omdat met betrekking tot de term ‘ meldingen’ internationale vergelijking van ons systeem mogelijk wordt (‘ adviezen en consulten’ zijn zogezegd vreemde eenden in de internationale bijt). Ten tweede omdat over meldingen meer gegevens beschikbaar zijn die informatie geven over verificatie, mogelijke dubbeltellingen, etc. Nog steeds geldt dat deze cijfers ter indicatie bedoeld zijn, om de gedachten te vormen. Zo ‘ bevatten’ meldingen vaak meerdere kinderen en wordt de kans op een melding over hetzelfde kind door meerdere personen groter als er veel meer gemeld wordt, ook binnen een kalenderjaar, alsmede dat de verificatiegraad vermoedelijke afneemt als het aantal meldingen drastisch toeneemt. 7
12
van de populatie mishandelde kinderen onder maatschappelijke aandacht en AMKbemoeienis kan komen. Conclusies Het vraagteken achter de titel van deze rapportage mag klein zijn: het AMK staat redelijk op de kaart van de Nederlandse bevolking. De campagne heeft aanwijsbaar bijgedragen aan het vergroten van de AMK-naamsbekendheid, maar de omvang van deze vergroting is (uitermate) gering. Bovendien is er inzicht verworven in delen van de bevolking die het AMK vaker kennen dan andere delen. Het neveneffect van de campagne (het contact opnemen met het AMK met een vermoeden van kindermishandeling) is groter dan het beoogde hoofdeffect (grotere naamsbekendheid). Het aantal meldingen en adviezen nam tijdens de campagne duidelijk toe, maar niet of nauwelijks door de beoogde doelgroep. De vraag of investeren in een grotere naamsbekendheid gewenst zou zijn wordt afhankelijk gesteld van het doel dat de AMK’ s willen nastreven en welke deel-populaties in de samenleving men hiervoor zou willen bereiken. Het AMK staat op de kaart, maar een minderheid weet de weg te vinden. Aanbevelingen Inleiding De bespreking van de resultaten van dit onderzoek met de directies/bureauhoofden van de AMK’ s heeft mede geïnspireerd tot de formulering van de aanbevelingen. Omdat de kwestie ‘ naamsbekendheid’ als middel opgevat wordt om het AMK beter te kunnen bereiken, worden ook aanbevelingen geformuleerd die betrekking hebben op de mate waarin de AMK’ s bereikt worden. 1 Het verdient aanbeveling de rol die het AMK kan spelen actief bekend te maken onder resp. contact te zoeken met de bevolking in het bijzonder onder de mensen die een actueel vermoeden van kindermishandeling hebben. Toelichting: Uit dit onderzoek blijkt dat 4% van de respondenten een actueel vermoeden van kindermishandeling in de persoonlijke omgeving rapporteert. Dit percentage staat in schril contrast tot het percentage waarmee deze populatie zich tot het AMK wendt. Om actuele kindermishandeling te kunnen beëindigen is het van groot belang dat deze beide partijen rondom elk mishandeld kind, te weten personen die signaleren en professionals die weten wat daarmee gedaan moet worden, elkaar weten te vinden. Het mishandelde kind is dat wat hen bindt. Het is waarschijnlijk dat het overgrote deel van de mishandelde kinderen in Nederland bij het AMK bekend zou zijn als 4% van de bevolking zich tot het AMK zou wenden. Deze aanbeveling kan nader uitgewerkt worden, niet door de naamsbekendheid van het AMK sec te vergroten, maar door een outreachende, drempelverlagende en honorerende strategie specifiek voor mensen met een vermoeden van kindermishandeling. 2 Het verdient aanbeveling te overwegen dat de AMK’ s in staat gesteld worden hun naamsbekendheid verder te vergroten. Toelichting: tijdens en kort na de campagne is de naamsbekendheid van het AMK vergroot. De omvang van deze vergroting was erg klein. De veronderstelling is dat de korte duur van deze campagne daaraan mede debet is. Kortdurende campagnes vertonen veelal geen of kleine effecten; de duur van een campagne is een van de voorwaarden voor een aanzienlijk(er) effect. Indien opnieuw voor het middel ‘ campagne’ gekozen wordt, dan wordt aanbevolen de duur ervan te verlengen en de boodschappen (gefaseerd) te herhalen; hierin kan ook de uitvoering van de eerste aanbeveling worden betrokken. Vanwege de toegenomen integratie van de AMK’ s in de Bureaus Jeugdzorg, kan per regio overwogen worden in welke mate de AMK-profilering in samenhang met het Bureau Jeugdzorg dient plaats te vinden.
13
3 Het verdient aanbeveling dat er Nederland-breed overeenstemming is over de functies die partijen (AMK’ s, provinciebesturen en landelijke overheid) dienen te vervullen met betrekking tot het beëindigen van actuele kindermishandeling. Toelichting: De frictie tussen het aantal gevallen van kindermishandeling dat bij het AMK bekend is enerzijds en de geschatte omvang van bestaande kindermishandeling anderzijds maakt het aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de bestaande kindermishandeling niet ‘ bestreden’ wordt. Internationaal en nationaal recht, fatsoen en mores verplichten kindermishandeling te voorkómen en wanneer dat niet gelukt is deze kindermishandeling op de kortst mogelijke termijn te beëindigen. Tenminste zou overeenstemming bereikt moeten worden over de vraag welke partij (het AMK of een andere partij) in staat gesteld dient te worden om een effectieve regiefunctie te vervullen in elk AMK-verzorgingsgebied zodat alle actuele kindermishandeling in de respectievelijke verzorgingsgebieden op de kortst mogelijke termijn beëindigd kan worden. Van de overheid mag worden verwacht dat zij er op toe ziet dat deze functie wordt waargemaakt en wordt nageleefd. Omdat al sinds het eind van de tachtiger jaren van de afgelopen eeuw van wachttijden en wachtlijsten bij de BVA’ s resp. AMK’ s sprake is, en het einde van de groei van het aantal contacten met AMK’ s nog niet in zicht is verdient een systeem dat intrinsiek verplichtend is de voorkeur verdienen boven de huidige vrijblijvende aanpak.
14
Bijlage 1 brief aan respondenten
Aan geadresseerde
Faculteit der
Gezondheidswetenschapp
Capaciteitsgroep GVO
Uw kenmerk
Ons kenmerk
Doorkiesnummer
Maastricht
043 –388 24 00
5 juli 2006
(di. / woe.)
T (043) 388 22 22 F (043) 367 10 32 Email:
[email protected].
Geachte heer, mevrouw,
Bezoekadres P. Debyeplein 1
De Universiteit Maastricht doet momenteel een onderzoek naar de mogelijkheden die mensen in Nederland kennen om iets te betekenen voor kinderen die het moeilijk hebben. Het is een onderzoek onder een willekeurige steekproef uit de Nederlandse bevolking. U bent één van de mensen in deze steekproef. Daarom vragen wij u om aan dit onderzoek mee te werken. Binnenkort kunt u door een interview(st)er gebeld worden voor een telefonisch interview. De vragen die daarin gesteld worden gaan over kinderen in het algemeen en over kinderen die het moeilijk hebben. U hoeft geen kinderen persoonlijk te kennen om de vragen te kunnen beantwoorden. Uw antwoorden worden anoniem en vertrouwelijk behandeld. Uw persoonlijke gegevens (naam, adres en telefoonnummer) worden na afloop vernietigd. Wij stellen het uiteraard erg op prijs als u meedoet aan het onderzoek. Als u er van tevoren nog vragen over heeft, dan kunt u bellen of e-mailen naar Machteld Zwikker van de Universiteit Maastricht, Capaciteitsgroep GVO, telefoon: 043-388 24 00 (dinsdag en woensdag), e-mail:
[email protected]. Vriendelijke groeten,
drs. Machteld Zwikker dr. Cees Hoefnagels (onderzoekers)
15
6229 HA Maastricht Postadres Postbus 616 6200 MD Maastricht Postbank 10 23 350 SNS Bank 85 79 82 966 BTW identificatie EU NL003475268B01
Bijlage 2 Uitkomstmaten Om na te gaan in welke mate de AMK’ s naamsbekendheid verandert tijdens en na de campagne, en waardoor deze naamsbekendheid verklaard wordt zijn diverse vragen gesteld. De gesommeerde score van de antwoorden op al deze vragen vormen de uitkomstmaat voor de Naamsbekendheid AMK. Onderscheiden wordt een smalle omschrijving en een brede omschrijving. De Naamsbekendheid AMK brede omschrijving includeert ook waarnemingen (antwoorden op) vragen die betrekking hebben op de campagne en of men iets gehoord of gelezen heeft over kindermishandeling. ‘ Naamsbekendheid AMK smalle omschrijving’ . Op het moment dat de respondent nog geen duidelijke aanwijzing heeft gekregen dat dit gesprek over kindermishandeling en het AMK gaat, wordt gevraagd: ‘ Kent u het telefoonnummer 0900-1231230?’ en wordt doorgevraagd ‘ Waar is het telefoonnummer volgens u van?’ Verder bevat deze uitkomstmaat de vraag de antwoorden op de vraag ‘ Kent u het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling?’ Twee vragen om een indruk te verkrijgen of men weet wat het AMK inhoudt luidden: ‘ Als je je zorgen maakt over een kind en je weet echt niet of het kind wel mishandeld wordt, mag je dan met het Advies& Meldpunt Kindermishandeling contact opnemen?’ En: ‘ Het Advies- & Meldpunt Kindermishandeling heeft het druk met het behandelen van alle vragen en meldingen die elke dag binnenkomen. Denkt u dat dit meldpunt het op prijs stelt als u daarnaar toe belt over een kind waarover u erg twijfelt of het wel mishandeld wordt?’ Op beide vragen gaf men op een vijfpuntsschaal de eigen opinie aan variërend van ‘ ja, zeker’ tot ‘ zeker niet’ . ‘ Naamsbekendheid AMK brede omschrijving’ In de uitkomstmaat ‘ Naamsbekendheid AMK brede omschrijving’ zijn behalve de antwoorden op de vragen die de ‘ Naamsbekendheid AMK smalle omschrijving’ constitueren, ook de antwoorden opgenomen die betrekking hebben op vragen als ‘ Heeft u de afgelopen tijd iets gezien of gehoord over kindermishandeling gehoord’ en de vraag of men de zin heeft gehoord of gelezen ‘ misschien wel het belangrijkste telefoontje in iemands leven’ , en, nadat deze omschreven is, het spotje of de poster. Een positieve score op kennis van de slogan ‘ misschien wel het belangrijkste telefoontje in iemands leven’ werd teniet gedaan als de respondent ook de nepslogan kende ‘ kindermishandeling raakt ons allemaal’ .
16