Oproep tot een EU-aanbeveling inzake kinderarmoede en kinderwelzijn juni 2010 Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie Informatief document voor de EU-voorzitterschapsconferentie: kinderarmoede en kinderwelzijn
2-3 september 2010 1
Dankwoord Dit document werd voorbereid als achtergrondnota voor de Belgische EU-voorzitterschapsconferentie van 2-3 september 2010 over kinderarmoede en kinderwelzijn. Het wil het debat rond een toekomstige EU-aanbeveling voor kinderarmoede en kinderwelzijn stimuleren, en is geen exhaustieve inventaris van alle EU-beleidsmaatregelen die een invloed hebben op kinderarmoede en kinderwelzijn. Desalniettemin wil het de aandacht vestigen op de belangrijke wisselwerkingen tussen de onderlinge Europese beleidslijnen en programma’s, en een algemeen kader bieden voor toekomstige inspanningen rond kinderarmoede en kinderwelzijn.
2
Dit document kwam tot stand op initiatief van het Belgisch EU-voorzitterschap in samenwerking met UNICEF, Eurochild en de Europese Commissie. Het is gebaseerd op een studie van Sandy Ruxton, een onafhankelijke expert in kinderrechten. De auteurs hebben zich ook laten inspireren door het werk van Hugh Frazer, Eric Marlier en Ides Nicaise, in het bijzonder hun hoofdstuk over kinderarmoede in de studie “A social inclusion roadmap for Europe 2020”, die ze voor het Belgische voorzitterschap schreven. De auteurs danken iedereen die bijdroeg aan de totstandkoming van dit document.
Samenvatting Dit het document kwam tot stand op initiatief van het Belgisch EU-voorzitterschap in samenwerking met UNICEF, Eurochild en de Europese Commissie. Het is gebaseerd op een studie van de onafhankelijke expert in kinderrechten, Sandy Ruxton. De auteurs hebben zich ook laten inspireren door het werk van Hugh Frazer, Eric Marlier et Ides Nicaise en in het bijzonder hun hoofdstuk over kinderarmoede van de EU schreven in de studie “A social inclusion roadmap for Europe 2020” die ze voor het Belgische voorzitterschap schreven. Dit document hoopt bij te dragen tot de totstandkoming van een EU-aanbeveling inzake kinderarmoede en kinderwelzijn. Het zal de basis vormen voor de gesprekken tijdens de EU-voorzitterschapsconferentie van 2-3 september 2010 tussen besluitvormers, beleidsmakers, functionarissen, experten, kinderen en ouders die in aanraking zijn gekomen met armoede. In navolging van vorige beleidsanalyses op EU-niveau stelt het document dat kinderarmoede een multidimensioneel fenomeen is dat een integrale aanpak vereist. De inspanningen die op Europees niveau worden geleverd om kinderarmoede aan te pakken, moeten dan ook gebeuren binnen het breed spectrum van de EU-beleidsgebieden. Dat zijn met name tewerkstelling, gendergelijkheid, onderwijs, jeugd, regionale ontwikkeling, gezondheid en bescherming van het kind – die op hun beurt een vervolg moeten krijgen op het nationale en regionale niveau. Om deze coördinatie te vergemakkelijken, brengt dit document enkele van de belangrijkste politieke, legislatieve en financiële initiatieven onder de aandacht die op Europees niveau werden ondernomen en direct of indirect bijdragen tot minder kinderarmoede en meer kinderwelzijn. Het geeft uiting aan de wens dat ook de lidstaten kinderarmoede bestrijden via verstrekkende, geïntegreerde beleidsstrategieën die rekening houden met alle aspecten van het kinderwelzijn. De Europese coördinatie van de acties van de lidstaten om kinderarmoede terug te dringen en kinderwelzijn te bevorderen en het monitoren van deze acties, moeten blijven gebeuren binnen het kader van de Open Methode van Coordinatie (OMC). Dit kader biedt immers de meest efficiënte instrumenten voor beleidsconvergentie, vergelijkend onderzoek tussen de lidstaten (peer review), benchmarking en wederzijds leren. Dit document stelt voor om de OMC en de bijbehorende instrumenten middels een EU-aanbeveling meer slagkracht te verlenen om een hoognodige extra impuls te geven aan de acties van de lidstaten. De beleidsaanbevelingen die in dit document worden beschreven, worden geschraagd door het VNKinderrechtenverdrag (UNCRC, UN Convention on the Rights of the Child), een wereldwijd aanvaard geheel van normen dat de rechten op het vlak van bescherming, voorzieningen en participatie van alle kinderen omvat en hoe die kunnen worden gerespecteerd. Alle EU-lidstaten hebben het Verdrag geratificeerd en zijn verplicht om elke vijf jaar verslag uit te brengen over de wijze waarop zij dat concreet uitvoeren. Door de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon in december 2009 is de bescherming van de kinderrechten nu een expliciete doelstelling van de Europese Unie. Het is van cruciaal belang dat het Kinderrechtenverdrag, en alle ermee verbonden procedures bijdragen aan de inspanningen om kinderarmoede op Europees, nationaal en op regionaal niveau aan te pakken. De economische, sociale en politieke ontwikkeling van Europa hangt af van de mate waarin haar kinderen gelukkig, gezond, goed opgeleid, veilig en vol zelfvertrouwen opgroeien. De kindertijd is kort maar tegelijkertijd de meest bepalende periode in de menselijke levenscyclus. Kinderen die een schoolvorming mislopen, gezondheid en een degelijke voeding ontberen, of verstoken blijven van een beschermende omgeving, riskeren de rest van hun levensloop aan de zelfkant van de Europese maatschappij door te brengen. Door te investeren in kinderen en gezinnen kunnen overheden helpen om de armoedecirkel te doorbreken die kinderen verstrikt in dezelfde armoede die hun ouders treft. Door deze cirkel te doorbreken tijdens de kindertijd, kan Europa een algemene vermindering van armoede bereiken. Dit beleidsinitiatief moet men zien in het licht van de huidige aanhoudende effecten van de economische crisis, die de budgetten zwaar onder druk zet. De crisis brengt ook zeer duidelijk naar voor wat de risico’s zijn van niet te investeren in een meer gelijkwaardige maatschappij. Door de jongste leden van de maatschappij bovenaan de politieke agenda te plaatsen, geven EU-leiders een belangrijk signaal van hun betrokkenheid bij een Europa dat insluiting hoog in het vaandel draagt. Dit document ontvouwt de grondgedachte achter een EU-aanbeveling over kinderarmoede en kinderwelzijn. Het geeft suggesties over de mogelijke inhoud van een dergelijke aanbeveling op het vlak van beleidsobjectieven en het schetst de belangrijkste bestuurlijke thema’s voor het uitvoeren van een aanbeveling via de OMC. Tot slot biedt het een wegwijzer voor opvolgingsacties.
3
Inhoud
1.
Kader en context
6
2.
Waarom een aanbeveling voor kinderarmoede en kinderwelzijn?
8
3. 3.1
Een kader voor EU-actie inzake kinderarmoede en kinderwelzijn Adequate middelen 3.1.1 Inkomsten en uitkeringen 3.1.2 Combineren van werk en gezin Toegang tot diensten 3.2.1 Vroege kinderjaren 3.2.2 Onderwijs en opleiding 3.2.3 Gezondheidszorg 3.2.4 Milieu/huisvesting 3.2.5 Kinderbescherming en sociale diensten Actieve participatie van kinderen en jongeren 3.3.1 Het recht van kinderen om gehoord te worden 3.3.2 Participatie van kinderen aan sociale, recreatieve, culturele, sportieve en burgerlijke activiteiten
13 15 15 19 22 22 25 29 33 36 39 39
De weg vooruit Bestuur en uitvoering Actiestappenplan
45 45 47
Bijlagen Referenties
49 54
3.2
3.3
42
4 4. 4.1 4.2
5
1. Kader en context
Europa telt meer dan 100 miljoen kinderen en jongeren tussen 0-18 jaar en minstens 20 miljoen onder hen loopt een verhoogd risico op armoede. Het risico om nog dieper in de armoede te verzeilen wordt nog groter door de aanhoudende weerslag van de recente economische crisis. Zelfs vóór de crisis was het aantal kinderen dat blootstaat aan een verhoogd armoederisico onaanvaardbaar hoog, met 20 % van de kinderen met armoederisico tegenover 16 % van de gehele bevolking1,2. Hoewel de effecten ongelijkmatig zijn, neemt de armoedegraad verder toe door de economische crisis. Door te snoeien in bedragen voor leeflonen en kindergeld en diensten die hen rechtstreeks aanbelangen (zoals gezondheid, opleiding), door de groeiende werkloosheid en onzekerheid op het werk (zowel voor jonge mensen als voor hun ouders) en een toenemende druk op beschermingsdiensten voor het kind, ondervinden met name kinderen en jongeren een uitgesproken impact. Dat is de context voor een Europa waarin voor het eerst sinds het ontstaan van de Europese Unie het beschermen van de kinderrechten wordt ingeschreven als doelstelling van de Unie – een verandering die haar ingang vond door het Verdrag van Lissabon, dat tevens de strijd tegen sociale uitsluiting en discriminatie en het bevorderen van solidariteit tussen de generaties tot de belangrijkste doelstellingen van de Unie rekent. Samen met de bepalingen van de kinderrechten in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geeft dit verdrag Europa een sterk mandaat om de kinderrechten te beschermen en te behartigen, en vult het de ratificatie door alle EU-lidstaten van het VNKinderrechtenverdrag (UNCRC) aan. Een Europese aanpak van kinderarmoede en kinderwelzijn moet kaderen binnen die algemene doelstellingen van het Verdrag van Lissabon.
6
De mededeling van de Commissie over de Europa 2020-strategie3 zet de toon voor de politieke visie voor de volgende tien jaar door verder te bouwen op de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon. Ze breekt een lans voor een ‘slim’, ‘groen’ en ‘inclusief’ groeimodel. Binnen het lemma ‘inclusieve groei’ stelt de Commissie een vlaggenschipinitiatief rond armoede voor met specifieke focus op het reduceren van armoede. De nieuwe Europa 2020-strategie biedt een belangrijke gelegenheid om een systematische, allesomvattende EU-benadering te hanteren die kinderarmoede4 en kinderwelzijn5 behandelt als een belangrijke politieke prioriteit voor de Unie. De Open Methode van Coördinatie voor sociale insluiting en sociale bescherming (de ‘Sociale OMC’) bleek een belangrijk instrument te zijn om die doelstellingen te bereiken. De methode wordt momenteel herzien. Het is van cruciaal belang dat de architectuur van de nieuwe Europa 2020-strategie dit instrument versterkt en ruimte creëert voor een systematische aanpak van kinderarmoede en kinderwelzijn, die op termijn in heel Europa op coherente wijze wordt toegepast. Een uitvoerige ‘EU-aanbeveling inzake kinderarmoede en kinderwelzijn’ zal een belangrijke impuls geven aan dit werk door gemeenschappelijke beginselen te formuleren, gemeenschappelijke doelstellingen en beoordelingsorganen te ondersteunen en het wederzijds leren en uitwisselen van ervaringen te vergemakkelijken. Sinds 2000 zijn het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting en het stimuleren van een grotere sociale insluiting sleutelprioriteiten van het Europees beleid. Tijdens de Europese Raad van maart
7
2. Waarom een aanbeveling voor kinderarmoede en kinderwelzijn?
2000 in Lissabon zetten de staatshoofden het Europees Proces voor Sociale Insluiting op poten met de bedoeling ‘tegen 2010 een beslissende impact uit te oefenen op het uitroeien van armoede en sociale uitsluiting’.6 Sinds de Raad van Lissabon heeft de thematiek van armoede en sociale uitsluiting zoals die wordt ervaren door kinderen almaar meer aan belang gewonnen. EU-regeringshoofden hebben herhaaldelijk hun politiek engagement toegezegd om kinderarmoede en sociale uitsluiting aan te pakken:
8
• ‘Het beleid van sociale integratie met zijn multidimensionele aanpak moet door de Unie en de lidstaten worden voorgezet en worden toegespitst op doelgroepen zoals kinderen die in armoede leven. (conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad, 23 maart 2005). • In de conclusies van het voorzitterschap van maart 2006 vroeg de Europese Raad de lidstaten ‘de nodige maatregelen te treffen om het aantal kinderen dat in armoede leeft snel aanzienlijk te verminderen, waarbij alle kinderen ongeacht hun sociale achtergrond gelijke kansen worden geboden’.7 • ‘Ter versterking van de sociale samenhang onderstreept de Europese Raad dat armode en sociale uitsluiting moeten worden bestreden, met name armoede onder kinderen, en dat alle kinderen gelijke kansen moeten krijgen’ (conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad, 8/9 maart 2007) • ‘Tegen die achtergrond zouden de lidstaten in het bijzonder streven naar het volgende: Armoedebestrijding en bevordering van de sociale samenhang door versterkte alomvattende strategie ter bestrijding en voorkoming van armoede en sociale uitsluiting van kinderen, onder meer door het verschaffen van toegankelijke, betaalbare en goede kinderopvang,...’ (EPSCO-Raad, Document met sleutelboodschappen voor de Europese Lentetop, 9 maart 2009) De meerwaarde die de EU levert in het bestrijden van kinderarmoede en het bevorderen van kinderwelzijn wordt steeds duidelijker: • Ten eerste biedt de EU een platform (de Sociale OMC) en een geïnstitutionaliseerd kader op Europees niveau waarin lidstaten het debat aangaan en goede praktijken inzake kinderarmoede en kinderwelzijn uitwisselen om wederzijds leren aan te moedigen. Dat gebeurt via activiteiten die door de EU worden gefinancierd, zoals onderzoek, netwerken, opleiding en gegevensverzameling. • Ten tweede kunnen lidstaten door die uitwisseling leren wat wel en wat niet werkt en een sterkere bewijsbasis opbouwen en doeltreffender beleidshervormingen doorvoeren. • Ten derde hebben de lidstaten met het gebruiken van de overeengekomen Europese benchmarks en indicatoren een concreet doel voor ogen. Dat kan met hun opgedane ervaring inzake beleidshervorming tot meer actie leiden. De voorbereiding van Nationale Actieplannen Sociale Insluiting (NAPIncl) heeft vele lidstaten aangezet tot het ontwikkelen van een meer strategische en allesomvattende aanpak.
• Ten vierde kan de EU waardevol leiderschap aan de dag leggen en een aanmoedigende rol spelen via toezicht en beoordeling van de respectieve nationale beleidslijnen en de daaruit voortvloeiende resultaten. Toch blijft, ondanks de politieke aandacht en de veelvuldige initiatieven rond kinderarmoede en kinderwelzijn die de EU en de lidstaten al ondernemen, verdere opvolging nodig om echt vooruitgang te boeken. De beweegreden voor verdere en sterkere EU-actie is duidelijk: • Het niveau van kinderarmoede blijft onaanvaardbaar hoog en neemt in sommige landen verder toe. ‘Kinderarmoede en sociale uitsluiting zijn geen perifere of restproblemen die eenvoudigweg zullen verdwijnen bij economische groei. Meer nog, bepaalde factoren die verband houden met kinderarmoede en sociale uitsluiting, zoals het toenemend aantal eenoudergezinnen en de hoge graad van kinderarmoede en sociale uitsluiting onder immigranten en bepaalde etnische minderheden, benadrukken de waarschijnlijke hardnekkigheid ervan, tenzij een aangepast beleid wordt ontwikkeld dat de sociale insluiting van alle kinderen stimuleert’8 (Officieuze vertaling van: “Child poverty and social exclusion is not a peripheral or residual problem that will just disappear with economic growth. Indeed, some of the factors linked to child poverty and social exclusion such as the growth in lone parent families and the high levels of child poverty and social exclusion amongst immigrants and some ethnic minorities serve to emphasise its likely persistence unless appropriate policies to promote the social inclusion of all children are developed.”9) • Kinderen die opgroeien in armoede of sociale uitsluiting krijgen minder kansen om hun potentieel volledig te benutten en lopen als volwassenen een verhoogd risico op werkloosheid en een leven in hardnekkige armoede. Dat terwijl de demografische trends in Europa, tanende geboortecijfers en een toenemende vergrijzing, tot een groeiend besef hebben geleid van de noodzaak om het toekomstige menselijk arbeidspotentieel van de EU maximaal te benutten. De lidstaten moeten het toekomstpotentieel van alle kinderen maximaliseren en bijgevolg moet kinderarmoede en sociale uitsluiting vandaag op een doeltreffende manier worden aangepakt.10 • Investeren in kinderen is politiek en economisch gezien zinvol. Internationale studies tonen aan dat een hoge graad van kinderarmoede en sociale uitsluiting leidt tot meer economische en sociale kosten voor het land en de Sociale OMC bevestigt dit. Investeren in kinderen die in armoede leven, leidt daarentegen op lange termijn tot tastbare economische voordelen en aanzienlijke besparingen in de sociale lasten.11 Het is veel duurder en minder succesvol om de oorzaken van armoede en sociale uitsluiting te proberen herstellen in een later stadium.12 • Het EU-proces heeft enkele specifieke groepen van kinderen onder de aandacht gebracht die een grotere blootstelling hebben aan ernstige of extreme armoede. Dat zijn onder andere kinderen met lichamelijke of geestelijke beperkingen, kinderen van etnische minderheden (vooral de Roma), jonge asielzoekers en immigranten, kinderen die het slachtoffer zijn van misbruik, mishandeling of verwaarlozing, kinderen van wie de ouders kampen met mentale gezondheidsproblemen, kinderen in opvangtehuizen, thuis- en dakloze kinderen en kinderen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld of mensenhandel, kinderen die leven in extreem arme en geïsoleerde rurale gebieden zonder basisvoorzieningen en kinderen die aan de rand van grootstedelijke gebieden beschutting moeten zoeken in sloppenwijken. Uit de analyse van het EU-Netwerk van Onafhankelijke Experten inzake Sociale Insluiting blijkt dat de positie van kinderen uit migrantengezinnen en bepaalde etnische minderheden een groeiend vraagstuk vormt dat moet worden aangepakt via een doorgedreven beleid van insluiting en antidiscriminatie.13 • Hoewel Europese staatshoofden sterke politieke uitspraken hebben gedaan om van kinderarmoede een prioriteit te maken, werd dit niet in alle EU-lidstaten vertaald in concrete middelen, actie, doelstellingen en toezicht. Ondanks het akkoord over een aantal belangrijke beleidsaanbevelingen in het verslag van het Comité voor Sociale Bescherming (CSB)14 over kinderarmoede en kinderwelzijn in 2008, is er niet systematisch gecontroleerd of de lidstaten deze aanbevelingen al dan niet hebben geïmplementeerd, en zo ja, op welke manier. Zonder opvolging blijven de onderlinge resultaten sterk verschillen.
9
Vooruitgang op het vlak van kinderarmoede binnen Europa is haalbaar -dit is reeds afdoende bewezen. Verschillende lidstaten hebben in de voorbije tien jaar aanzienlijke resultaten voorgelegd. De lessen geleerd door de ervaringen van de lidstaten en EU-inspanningen tot dusver zijn duidelijk: algemene doelstellingen voor armoedebestrijding (zoals de doelstelling die in de Europa 2020-strategie wordt voorgesteld) volstaan niet om kinderarmoede in te dijken: er is nood aan kindspecifieke, multidimensionele benaderingen die gestoeld zijn op kinderrechten en ondersteund worden door welomlijnde doelstellingen, samen met de politieke wil om deze duidelijke aanbevelingen om te zetten in actie.15
Kader 1: Selectie van EU-initiatieven rond Kinderarmoede en Kinderwelzijn ✔ In 2007 werd kinderarmoede en kinderwelzijn als prioritair thema aangeduid in de OMC voor sociale bescherming en sociale insluiting. Dat jaar werden verschillende belangrijke analyses en beleidstoetsen uitgevoerd, waaronder: • Een ‘Task Force Kindarmoede en Kinderwelzijn’ werd opgericht door de Indicatoren Subgroep van het Sociaal Beschermingscomité dat leidde tot de aanneming van het verslag ‘Kinderarmoede en Kinderwelzijn in de EU: huidige status en de weg vooruit’ in 2008.16 Het verslag brengt niet alleen de reeds bestaande indicatoren op EU-niveau onder de aandacht (bijv. leeftijdscategorie vs. armoederisico, kinderen die leven in gezinnen met werkloosheid, indicatoren met betrekking tot scholing), maar tevens de nood aan indicatoren die een ruimere kijk bieden op het begrip ‘kinderwelzijn’. • De lidstaten verleenden hun medewerking aan een Vragenlijst over armoede en sociale uitsluiting van kinderen in de EU-lidstaten en gaven daarbij gedetailleerde informatie over de specifieke beleidsmaatregelen tegen kinderarmoede en sociale uitsluiting. • Het EU-Netwerk van Onafhankelijke Experten inzake Sociale Insluiting stelde voor elke lidstaat een verslag op over kinderarmoede en sociale insluiting17 en een algemeen syntheseverslag.18 • De regeringen van de lidstaten namen deel aan een peer review (collegiale toezicht) van de nationale beleidsprogramma’s en praktijken die gericht zijn op kinderarmoede en kinderwelzijn. • Het Gezamenlijk Verslag over Sociale Bescherming en Sociale Inclusie 2008 bevatte een ondersteunend document van de Commissie waarin een onderdeel in detail handelde over het bestrijden en voorkomen van kinderarmoede en sociale uitsluiting.19
10
✔ Er wordt in toenemende mate aandacht geschonken aan naar leeftijd uitgesplitste gegevens en indicatoren, waaronder20: • De ‘EU-statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC, EU Statistics on Income and Living Conditions)’ vormt een waardevolle gegevensbron inzake kinderarmoede en kinderwelzijn. Er werd een speciale module toegevoegd aan de golf van 2009 waarin de ouders werd gevraagd naar het welzijn van hun kinderen. • Het Verslag 2010 door TARKI/Applica, dat in opdracht van de Europese Commissie werd opgesteld, identificeert een verzameling van vergelijkende indicatoren die het multidimensionele karakter van kinderwelzijn weerspiegelen. Dit zal het werk van de Indicatoren Subgroep van de SBC inspireren met een dubbele doelstelling: a) het hiaat rond ‘kinderwelzijn’ dichten in de EU-portfolio sociale insluiting met zijn beperkt aantal indicatoren; en b) een akkoord over een groter pakket indicatoren, als instrument voor de Europese Commissie en de lidstaten voor diepgaande nationale of Europese rapportage over de situatie van kinderen.
✔ Binnen de context van de OMC voor sociale bescherming en sociale insluiting financiert de EU talrijke projecten en netwerken die zich toeleggen op kinderarmoede en kinderwelzijn, waaronder: • Europese netwerken die kinderarmoede bestrijden, zoals Eurochild, het Europees Sociaal Netwerk, de Europese Federatie voor Straatkinderen, enz. • Transnationale projecten, peer review conferenties (collegiale toezicht), waar zowel regeringsafgevaardigden als andere belanghebbenden rond de tafel zitten. ✔ 2010 werd uitgeroepen tot ‘Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting’. Zoals aangekondigd in de Europa 2020-strategie, zal in de herfst van 2010 een mededeling worden gepubliceerd op het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting, samen met een werkdocument van de diensten van de commissie voor kinderarmoede en kinderwelzijn.
De EU heeft in het bijzonder de aandacht gevestigd op de situatie van de Roma. Een aanzienlijk deel van de 10-12 miljoen Roma in Europa leeft zowel in rurale als in stedelijke gebieden aan de rand van de samenleving, in erg barre sociaaleconomische omstandigheden. De discriminatie, sociale uitsluiting en segregatie die Roma ervaren, versterken elkaar. Vaak stuiten zij op een beperkte toegang tot kwalitatief onderwijs, ondervinden zij moeilijkheden om in de arbeidsmarkten te integreren, wat op zijn beurt leidt tot lage inkomsten en een slechtere gezondheid. In alle Roma gemeenschappen zijn het voornamelijk de vrouwen en kinderen die worden blootgesteld aan bijzonder hoge risico’s; beide groepen werden dan ook naar voren geschoven als eersten in de rij voor het ontvangen van gerichte aandacht. De aandacht die men schenkt aan de Roma (en aan leden van andere groepen in gelijkaardige sociaaleconomische omstandigheden) zal op Europees niveau worden verankerd in bredere beleidsinitiatieven, waarbij erkend wordt dat elke stap voorwaarts in het Roma-verhaal vooruitgang betekent in de insluiting van alle etnische minderheden in de EU.
11
12
3. Een kader voor EU-actie inzake kinderarmoede en kinderwelzijn
Kinderarmoede en sociale uitsluiting zijn een ontkenning van de fundamentele mensenrechten van het kind, wat de hedendaagse ontwikkeling van het kind kan aantasten en de ontplooiing van zijn volle potentieel volledig kan ondermijnen. Armoedebestrijding die gebaseerd is op de fundamentele rechten verlegt de focus van noden en liefdadigheid naar het verzekeren van de sociaal en juridisch gewaarborgde rechten van kinderen, met aanvullende accenten op de taken en verplichtingen van de lidstaten om deze rechten toe te kennen of ten uitvoer te brengen. Deze aanpak is consistent met de Europese waarden, beleidslijnen en wetgeving – gebaseerd op een sterk engagement ten overstaan van sociale bescherming en fundamentele rechten. Vanuit het standpunt van kinderrechten bekeken, manifesteert kinderarmoede zich als een multidimensioneel fenomeen waarbij buiten een gemis aan inkomsten ook andere vormen van gemis en verlies van waardigheid in beeld komen – geen toegang tot geschikte huisvesting, onderwijs, gezondheidsdiensten en meer algemeen geen toegang tot de kansen die de maatschappij biedt. De dimensies van de gebreken en tekorten staan onderling met elkaar in verband en houden elkaar in stand – bijvoorbeeld: als een kind leeft in een overbevolkte accommodatie in een achtergesteld milieu, kan dit bijdragen tot een zwakke gezondheid, een laag onderwijsniveau en een ondergraving van de levenskansen21. Omgekeerd zal toegang tot een voldoende hoog gezinsinkomen, degelijke huisvesting en kwalitatieve gezondheidszorg een positieve impact uitoefenen op het leven van het kind, zowel nu als in zijn toekomst22. Gezien de intrinsieke onderlinge afhankelijkheid van het probleem, moeten kinderarmoede en kinderwelzijn op een geïntegreerde wijze en over de radius van verschillende beleidsterreinen worden bestreden. Een dergelijke geïntegreerde aanpak vereist formele afspraken om de inspanningen van alle actoren horizontaal te coördineren (over de verschillende overheidsafdelingen) en verticaal (tussen de verschillende overheidsniveaus). Bij gebrek van deze mechanismen ontstaat het risico op een gefragmenteerd beleid dat aan daadkracht inboet en waarvan de impact op kinderen genegeerd of ondergewaardeerd wordt23.
Kader 2: Verband met de EU-strategie voor de rechten van het kind In juli 2006 bereidde een mededeling van de Europese Commissie de weg voor de ontwikkeling van een EU-strategie voor de rechten van het kind. De Commissie: ‘zal een algemene strategie ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de Europese Unie in al haar interne en externe beleid bijdraagt aan de bevordering en de waarborging van de rechten van het kind en dat zij de inspanningen van de lidstaten op dit gebied ondersteunt’24 Tegen eind 2010 zal de Commissie een nieuwe mededeling aannemen betreffende de EU-strategie voor de rechten van het kind, die gebaseerd is op een publieke raadpleging en een overkoepelend kader creëert voor interne en externe EU-acties rond kinderrechten.
13
Inspanningen rond kinderarmoede en kinderwelzijn zullen worden ondersteund door een duidelijke en ambitieuze EU-Strategie voor de Rechten van het Kind en vice versa. Beide actiedomeinen moeten een consistent en coherent karakter krijgen. Het raamwerk voor kinderrechten biedt een nuttige omkadering die de multidimensionele aanpak van armoede en kinderwelzijn versterkt. De EU-Strategie voor de Rechten van het Kind kan de sleutelprincipes aanleveren (zoals het ‘belang van het kind’ en een sterke focus op niet-discriminatie), alsook instrumenten, middelen en expertise om de EU-samenwerking te informeren op het vlak van kinderarmoede en kinderwelzijn vanuit het kinderrechtenperspectief, en het perspectief van kinderarmoede en kinderwelzijn helpen verankeren in andere EU-beleidsdomeinen. Zo is de strijd tegen kinderarmoede en het bevorderen van het kinderwelzijn eveneens een sleutelprioriteit bij het behalen van kinderrechten in de EU. De voorstellen omtrent bestuursstructuur en opvolging van kinderarmoede en kinderwelzijn - zoals de indicatoren en het beoordelingskader dat binnen de Sociale OMC werd ontwikkeld om de mate van het kinderwelzijn binnen de EU beter te meten - zullen in heel Europa waardevolle inspiratie en modellen bieden voor gelijkaardige gezamenlijke benaderingswijzen van de rechten van het kind.
Deze oproep tot een EU-aanbeveling stelt voor de benadering van kinderarmoede en kinderwelzijn een coherent kader voor, met de rechten van het kind als pijlers. Het is geënt op de analyse van het door de lidstaten gevoerde beleid inzake kinderarmoede en kinderwelzijn, en op de bestaande EU-ontwikkeling van indicatoren en benchmarking. Het voorgestelde kader is geïnspireerd op de overeengekomen principes van de ‘Aanbeveling inzake actieve integratie’ (2008)25 van de Commissie en de materiële beleidsaanbevelingen van het Verslag 2007 van het Netwerk van Onafhankelijke Experten26.
Samenvatting van het voorgestelde kader voor actie 1. Ervoor zorgen dat kinderen opgroeien in gezinnen met adequate middelen om aan hun essentiële noden te kunnen voldoen Twee beleidsdomeinen: • inkomsten en uitkeringen; • combinatie werk en gezin.
14
2. Ervoor zorgen dat kinderen, tijdens hun groeiproces, toegang hebben tot diensten en kansen die hun huidig en toekomstig welzijn ten goede komen en hen in staat stellen om hun potentieel ten volle te ontplooien, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare kinderen Vijf beleidsdomeinen: • vroege kinderjaren; • onderwijs; • gezondheidszorg; • milieu en huisvesting; • kinderbescherming en sociale diensten. 3. De actieve participatie van kinderen en jongeren stimuleren Twee beleidsdomeinen:het recht van de kinderen om gehoord te worden; • het recht van de kinderen om gehoord te worden; • participatie van kinderen aan sociale, recreatieve, culturele, sportieve en burgerlijke activiteiten.
In het volgende onderdeel worden deze negen beleidsdomeinen verder onderzocht in het licht van: hun verband met kinderarmoede en kinderwelzijn; bestaand werk op Europees niveau met betrekking tot het vraagstuk; de hiaten in de wettelijke omkadering en in het beleid; de beschikbaarheid van indicatoren, doelstellingen en benchmarks; de aanbevelingen nodig voor een vlucht vooruit.
3.1 Adequate middelen 3.1.1 Inkomsten en uitkeringen Of kinderen al dan niet leven met inkomensarmoede hangt af van een aantal factoren, in het bijzonder het contact van de ouders met de arbeidsmarkt en de impact van geldtoelagen (bijslagen voor kinderen/ gezinnen en/of belastingsverminderingen). Hoewel de werkloosheid van ouders niet automatisch resulteert in kinderarmoede, is er een nauw verband tussen graad van kinderarmoede en ouderlijke werkloosheid, aangezien inkomsten uit werk de belangrijkste inkomstenbron is voor de meerderheid van de ouders. Er bestaat ook een connectie tussen lage lonen en graad van kinderarmoede, met werkende armen als een belangrijke oorzaak voor lage gezinsinkomsten. Zoals Frazer & Marlier het stellen ‘is het meest doeltreffende beleid om een toereikend inkomen te garanderen, een combinatie van beleidsmaatregelen die de toegang van de ouders tot werk verhogen en die voorzien in een royale kinderbijslag en inkomenssteun voor alle ouders… tewerkstellingsmaatregelen noch inkomensondersteunende maatregelen op zich zijn voldoende.’27(officieuze vertaling van: “the most effective approaches to ensuring an adequate income involve a combination of policies which increase parents’ access to work and which provide generous child income support and income support for all parents... neither employment nor income support measures on their own are sufficient”.28) Sociale uitkeringen (met uitzondering van pensioenen) spelen een belangrijke rol bij het terugdringen van kinderarmoede. In de best scorende landen (Zweden en Finland) reduceren sociale uitkeringen het risico op kinderarmoede met meer dan 60 %. In de volledige EU wordt het risico op kinderarmoede met 39 % teruggedrongen dankzij sociale uitkeringen. De doeltreffendheid van sociale uitkeringen hangt af van het niveau van de overheidsfinanciering van gezinsbijslagen en sociale steun, en de mate waarin die steun specifiek wordt gekanaliseerd naar kinderen uit gezinnen met lage inkomens.
Kader 3: Selectie van EU-initiatieven rond inkomensarmoede ✔ In december 2008 bekrachtigde de Europese Raad de gemeenschappelijke beginselen en richtlijnen zoals die werden geïdentificeerd in de aanbeveling van de Commissie inzake Actieve integratie van personen uitgesloten van de arbeidsmarkt, oktober 2008. Als gevolg daarvan: • stelde het EU-Netwerk van Nationale Onafhankelijke Experten 27 landenrapporten op over de minimum inkomsten regelingen van de lidstaten. oktober 2009.25 • nam het Europees Parlement een (niet-bindende) resolutie aan inzake actieve insluiting van personen uitgesloten van de arbeidsmarkt (mei 2009). ✔ De mededeling van de Commissie – Meer solidariteit tussen de generaties (COM (2007) 244 definitief) identificeert steun aan het gezin en ouderschap als een sleutelobjectief van het beleid, inclusief de compensatie voor directe en indirecte kosten die verband houden met een gezin (uitkeringen of belastingvermindering voor kinderen of andere personen ten laste). Een opvolgingsstudie29 ging na hoe het staat met het inzicht in: • de kosten (voor ouders) verbonden aan het ouderschap en het opvoeden van kinderen in Europese landen;
15
• de doeltreffendheid op de lange en de korte termijn van verschillende beleidsmaatregelen die erop gericht zijn deze kosten te vermijden of te compenseren; • de impact van de verschillende beleidsinstrumenten die gericht zijn op steun aan gezinnen en daarbij een reeks beleidsobjectieven hanteren, bijv. het tot stand brengen van gezinsprojecten, gezin en werk combineren, kinderarmoede terugdringen, het niveau van scholing en welzijn van het kind optrekken en gelijke kansen bewerkstelligen; • de bredere economische en sociale kosten en baten van beleidsinterventies ter ondersteuning van gezinnen.
i.
Beleidsevaluatie
De minimum inkomensdekking is nog steeds ontoereikend De meeste lidstaten beschikken over een stelsel dat voorziet in een gewaarborgd inkomen voor personen die de actieve leeftijd bezitten en een minimale levensstandaard garandeert voor individuen en hun personen ten laste wanneer zij geen andere financiële steun ontvangen. De hieronder opgesomde trendmatige ontwikkelingen zullen alle kinderen in de betreffende gezinnen rechtstreeks of onrechtstreeks raken.30 • Momenteel vertonen deze grote verschillen qua dekking, totaalaanpak en doeltreffendheid en vele onder hen schieten tekort in het ondersteunen van een waardig leven31. • De voorbije jaren zagen we een duidelijke tendens van een verstrakking van de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor steun, en strengere eisen op het vlak van beschikbaarheid voor werk evenals toegenomen sancties bij weigering. Er zijn tevens indicaties die erop wijzen dat de toereikendheid van de uitkeringen achteruitgaat en terrein verliest ten overstaan van de lonen. • Bepaalde lage inkomens – thuislozen, vluchtelingen en asielzoekers – hebben nog steeds beperkte toegang (of helemaal geen toegang) tot een minimum inkomensvoorziening.
Er is ruimte voor kindvriendelijkere opties inzake inkomenstransfers Een inkomenstransfer naar gezinnen met kinderen kan worden geregeld via een reeks beleidsmaatregelen. Financiële steun aan gezinnen met kinderen kan verstrekt worden via:
16
• inkomens- en vermogensgebonden uitkeringen gericht naar gezinnen met een laag inkomen; • belastingverminderingen kunnen worden toegekend om het beschikbare inkomen van gezinnen die onderworpen zijn aan inkomstenbelasting te verhogen; • transfers kunnen ook de doelgroep bereiken via uitkeringen die afhankelijk zijn van de status van de ouders op de arbeidsmarkt; • cash steun kan worden gegarandeerd aan alle kinderen via onvoorwaardelijke belastingskorting en/of universele kinderbijslag. De manier waarop kindgerelateerde steun wordt gekanaliseerd, beïnvloedt de verdeling ervan tussen de verschillende gezinstypes in belangrijke mate. Het verslag van het Comité voor Sociale Bescherming over kinderarmoede en kinderwelzijn32 bepleitte dat een verschuiving van de steun van belasting naar uitkering opnieuw een inkomen toedeelt aan mensen in armoede. Belastingvoordelen treffen doorgaans de meer gegoede gezinnen, die echter minder problemen ondervinden door niettoekenning van die voordelen dan problemen met inkomens- en vermogensgebonden uitkeringen. Inkomens- en vermogensgebonden uitkeringen hebben vaak ook een stigmatiserend effect en weerhouden de aanvrager er tevens veelal van om initiatieven te ondernemen om een job uit te oefenen (de ‘armoedeval’) – waardoor ze potentieel bijdragen tot langdurige werkloosheid.
Er is nood aan universele kinderbijslagen Deze uitkeringen lijken op het eerste gezicht duurder dan de gerichte uitkeringen, maar moeten worden gemeten in de bredere context van de volledig gedocumenteerde kost voor het beheren van gerichte uitkeringen en in het licht van hun bewezen voordelen: het vermijden van de armoedeval, de eenvoud bij het beheren, rechtstreekse uitkering aan de belangrijkste verzorger (meestal de moeder) en het fungeren als opstap om uit het dal van de armoede te raken indien eenzelfde bedrag wordt uitgekeerd aan werkende en niet-werkende ouders. Het belang van dergelijke uitkeringen neemt zelfs toe in de huidige economische crisis waarin armen en bijna-armen worden geconfronteerd met de dubbele last van een inclusieve economische crisis en een exclusief herstelbeleid, waartoe zij moeilijk of helemaal geen toegang krijgen. In het onvermogen om sociale uitgaven en investeringen op peil te houden, schuilt het gevaar op permanente benadeling van kinderen door de effecten van de crisis. Zoals luidt in de uiteenzetting van COFACE: ‘De basisbehoeften van kinderen zouden volledig moeten worden gedekt door universele kinderbijdragen, die als een recht worden beschouwd voor alle kinderen. Voor elk kind zouden de ouders recht op kinderbijslag moeten genieten, en dat vanaf het eerste kind, ongeacht zijn/haar nationaliteit, burgerlijke staat, professionele status en inkomen. De kinderbijslag moet toereikend zijn om te voorzien in de basisbehoeften van het kind (voedsel, huisvesting, kleding, gezondheid, onderwijs) en moet bijgevolg aangepast worden aan de leeftijd van het kind en aan het aantal kinderen in het gezin. De kinderbijslag moet ook worden aangepast in functie van specifieke behoeften (bijv. voor kinderen met fysieke of mentale beperkingen, vervoersonkosten, enz.). De bedragen van de kinderbijslag mogen niet in overweging worden genomen voor de bepaling van de inkomens- en vermogensgebonden uitkeringen (bijv. minimuminkomen, huisvestingstoelage enz.).’33 (Officieuze vertaling van: “The basic needs of children should be fully covered by universal child benefits, conceived as a right for all children. Each child should given his/her parents entitlement to receive child benefits, as from the first child, irrespective of his/her nationality, marital status, professional status and income. Child benefits should cover children’s basic needs (food, housing, clothes, health, education) and therefore should be adjusted according to the child’s age and the number of children. They must also be adjusted to cover specific needs (e.g. for children with disabilities, costs of transport, etc.) Child benefits should not be taken into account for means-tested benefits (e.g. minimum income, housing allowances etc.).”34)
Bij inkomensarmoede wordt het oogpunt van het kind onvoldoende belicht Inkomensarmoede treft kinderen op velerlei manieren. Daaraan wordt niet verholpen door alleen het gezinsinkomen op te trekken. Er zijn andere beleidsinterventies die rechtstreeks doelen op het kind, en verzekeren dat het geen kansen misloopt of ten gevolge van een gebrek aan financiële middelen wordt achtergesteld. Daartoe kunnen behoren: gratis schoolmaaltijden en gratis toegang tot vrijetijdsactiviteiten of culturele evenementen. Er zou meer werk kunnen worden geleverd in het vergelijken en tegenover elkaar stellen van de verschillende beleidsbenaderingen, in het bijzonder om te leren hoe mogelijke stigmatisering via doelgerichte financiële steun kan worden vermeden.
ii.
Monitoringinstrumenten
Doelstellingen voor inkomensarmoedebestrijding Op de bijeenkomst van juni 2010 besloot de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken volgend voorstel voor te leggen op de Europese Raad van juni 2010: • Een meetbaar doel van de Europa 2020-strategie zou erin moeten bestaan het risico op armoede en uitsluiting op te heffen voor 20 miljoen mensen tegen 2020;
17
• De lidstaten zouden op basis van hun nationale behoeften een keuze moeten kunnen maken uit volgende drie indicatoren: (1) Blootstelling aan armoederisico (d.w.z. personen met een inkomen van minder dan 60 % van het mediaaninkomen); (2) Materiële deprivatie (d.w.z. personen die vier van de negen gedefinieerde ontberingen ervaren); (3) Personen die wonen in werkloze huishoudens (d.w.z. bevolkingsgroepen van wie de arbeidsintensiteit over een volledig jaar nihil of zeer laag is) om een dynamisch perspectief weer te geven van armoede en het verband met situaties van langdurige uitsluiting van de arbeidsmarkt. Het voorstel is teleurstellend voor de vele sociale actoren die vragen dat de EU minstens bij zijn oorspronkelijke voorstel zou blijven: een algemene EU-doelstelling van een verlaging van 25 % van de armoedegraad tegen 2020, gebaseerd op de relatieve armoede-indicator – in de EU het meest gebruikte en aanvaarde instrument om de armoedegraad te meten en onderling te vergelijken in de EU35. Toch zou dit, ondanks de algemeen vooropgestelde armoededoelstellingen, niet automatisch in een evenredige verlaging van de graad van kinderarmoede resulteren– zoals reeds wordt aangetoond door het huidige verschil in armoedegraad tussen de totale populatie en de kinderpopulatie in Europa. Er is een meetbare doelstelling nodig om de aandacht te richten op de specifieke actie die nodig is om kinderarmoede te bestrijden. Bovendien moet, gezien de beperkingen van de relatieve armoedeindicator - zoals de mogelijke averechtse effecten van het zich concentreren op personen die het dichtst bij de armoedegrens zitten - elke actie die een verlaging van de kinderarmoede tot doel heeft, worden vergezeld door een bredere reeks indicatoren en nevendoelstellingen voor het dichten van de armoedekloof (die het niveau van de armoede weergeeft) en het reduceren van het aantal werkloze gezinnen en werkende armen. De lidstaten zouden moeten worden aangemoedigd om hun eigen specifieke nationale doelstellingen voor kinderarmoede na te streven en aan te passen volgens de respectievelijke uitdagingen van de afzonderlijke landen.
Andere dimensies van materiële deprivatie Om tot een beter begrip te komen van armoede, moeten er naast inkomensgerelateerde eigenschappen ook andere kenmerken van materiële deprivatie worden geanalyseerd. Het Eurostat 2010 verslag Vechten tegen armoede en sociale uitsluiting36 behandelt ‘economische druk’ of ‘druk ten gevolge van duurzame verbruiksgoederen’, omschreven als de opgelegde onmogelijkheid (en niet de keuze om te kunnen/willen) om zich minstens drie van de volgende items te veroorloven: onvoorziene uitgaven, een week jaarlijkse vakantie buitenshuis; betalen van schulden (hypothecaire lening of huurgelden, energie- en waterrekening of afbetalingen van huurkopen of andere leningen); een vis- of vleesgerecht om de andere dag; voldoende verwarming voor de woning; een wasmachine; een kleurentelevisie, een telefoontoestel of een auto.
18 Deze items, gebaseerd op de EU-SILC-data, zijn echter uitsluitend van toepassing op volwassenen en zijn niet gericht op kinderen37. De UNICEF’s Report Card 738 daarentegen refereert aan twee indicatoren: family affluence39 (de FAS-score die de gezinswelvaart meet) en de didactische bezittingen40, deze indicatoren zijn subjectief en richten zich meer tot het kind; Het TARKI/Applica-verslag suggereert ook andere specifieke kindgerelateerde indicatoren (bijv. toegang tot onderwijsmiddelen). In 2009 werd in de EU-SILC vragenlijst een nieuwe golf kindgerelateerde vragen opgenomen. Deze kunnen dienen als basis voor het samenstellen van een kindspecifieke deprivatie-indicator.
Beleidsaanbevelingen • De landen met het grootste budget voor sociale uitkeringen (pensioenen niet meegerekend) kennen doorgaans de laagste graad van kinderarmoede. De overheid zou kinderbijslag moeten revalueren tot een uiting van solidariteit tussen de generaties, een erkenning van de intrinsieke waarde van de kindertijd als investering in de toekomst van Europa.
• Universele kinderbijslag is de meest doeltreffende manier om inkomenssteun te verlenen aan gezinnen met kinderen. Die zou automatisch verkregen moeten worden, gekoppeld aan gerichte uitkeringen voor de meest hulpbehoevenden. • Kindvriendelijke inkomenssteun omvat ook uitkeringen die rechtstreeks gericht zijn op kinderen, zoals overheidsgesubsidieerde kinderfondsen, gratis boeken en didactisch materiaal, gratis schoolmaaltijden, gratis toegang tot vrijetijdsactiviteiten en culturele evenementen.
Aanbevelingen inzake toezicht • Een meetbare doelstelling richt de aandacht op de specifieke actie die nodig is om kinderarmoede te bestrijden. De lidstaten kunnen deze aanpassen en nastreven om hun eigen specifieke nationale doelstellingen voor kinderarmoede te formuleren volgens de respectieve uitdagingen van de afzonderlijke landen. • Een kindspecifieke deprivatie-indicator die de beleidsmakers informeert en toezicht en rapportering toelaat, zou gebaseerd moeten zijn op een uitsplitsing van de gezamenlijk overeengekomen indicatoren, op de kindgerelateerde vragen van de EU-SILC 2009-vragenlijst en op kwalitatief onderzoek onder kinderen om een beter inzicht te verwerven in hun perspectieven.
3.1.2 Combineren van werk en gezin Een baan uitoefenen blijft de beste bescherming tegen armoede. Toch hangt het welzijn van het kind af van de mate waarin die job hun ouders een toereikend loon oplevert om het gezin uit de armoede te houden en voldoende quality time door te brengen met de kinderen. Een evenwichtige balans werk/ leven voor ouders is cruciaal voor het welzijn van de kinderen en van de maatschappij, omdat zowel inkomensarmoede als ‘tijdarmoede’41 nefast kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind42. Om die reden moeten activeringsprogramma’s rekening houden met de voornaamste verantwoordelijkheden die ouders dragen voor het welzijn van hun kinderen gedurende de volledige kindertijd, en niet alleen in de periode onmiddellijk na de geboorte. Werkonzekerheid, asociale werkuren en laagbetaalde banen kunnen een schadelijke impact uitoefenen op de ontwikkeling van het kind. De wetgeving ter bevordering van gelijke kansen, die in de eerste plaats gelijke kansen voorschrijft voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt, heeft een grotendeels positieve invloed uitgeoefend op kinderen. Onder andere via richtlijnen betreffende de gezondheid van zwangere vrouwen (1992)43, de arbeidsduur (1993) 44, en ouderschapsverlof (1996) 45. De huidige economische crisis leidt er echter toe dat sommige van deze verworvenheden inzake gelijkheid opnieuw afgevlakt worden. Vrouwen vinden het immers almaar moeilijker om betaald werk te combineren met hun zorgverantwoordelijkheden46. Toegang tot betaalbare, kwalitatief hoogstaande kinderopvang vormt voor moeders een van de grootste hindernissen om (opnieuw) aan het werk te gaan en wordt tot op de dag van vandaag hoofdzakelijk gezien als inclusiestrategie voor de arbeidsmarkt; Het volgende deel behandelt deze diensten verder onder het thema diensten voor kinderen. De rol van kwalitatieve kinderopvang van het jonge kind kan immers van doorslaggevend belang zijn in de ontwikkeling van het kind – in deze context reikt de inhoud van de term ‘kinderopvang’ veel verder voor het kind en voor de maatschappij dan tot voor kort algemeen werd aangenomen.
19
Kader 4: Selectie van EU-initiatieven rond het combineren van werk en gezin ✔ Tussen 1986-96 steunde de Commissie het Europees Netwerk Kinderopvang en andere maatregelen ter bevordering van de combinatie van werk en gezinsverantwoordelijkheden, wat leidde tot een reeks publicaties over daaraan gerelateerde onderwerpen47. ✔ In oktober 2008 stelde de Europese Commissie voor de bepalingen voor moederschapverlof te herzien en op te trekken tot 18 weken, waarvan er zes na de geboorte dienen worden opgenomen48. Deze hervorming geeft aanleiding tot heel wat debat, waarbij de uitbetaling van het loon, de duur van het verlof en de bescherming van de vrouw bij het terug opnemen van haar functie de grootste obstakels blijken te vormen. ✔ Een herziening van de Richtlijn inzake ouderschapsverlof 200949 zal alle werkende ouders het recht geven om na de geboorte of de adoptie van een kind (nu drie maanden) minstens vier maanden verlof op te nemen, waarvan een maand niet overdraagbaar zal zijn. De nieuwe rechten zullen van toepassing zijn op iedereen die werkt, ongeacht het type contract (bijv. bepaalde duur, parttime, uitzendarbeid), maar de mogelijkheid van een proefperiode van maximaal een jaar blijft behouden. Zowel de overheid als de werkgevers/vakbonden zullen daarbij tevens verplicht zijn om de specifieke behoeften in overweging te nemen van ouders van geadopteerde kinderen en van kinderen met lichamelijke of mentale beperkingen of langdurige ziekte. ✔ Op de Europese Top van 8 en 9 maart 2007 beslisten de EU staatshoofden en regeringsleiders om een Europese alliantie voor het gezin in het leven te roepen50. De Alliantie wil via een uitwisseling van gedachten en ervaringen tussen de lidstaten meer impulsen creëren voor een gezinsvriendelijker beleid en wil de samenwerking en het vruchtbaar leren uit elkaars goede praktijken aanmoedigen in de Europese Unie.
i.
Beleidsevaluatie
Diversiteit aan verlofregelingen 20
Hoewel moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof haast universele begrippen zijn geworden, bestaat er een aanzienlijke diversiteit tussen de lidstaten wat betreft de details van deze stelsels, en dat geldt met name voor het ouderschapsverlof (bijv. duur van het verlof, al dan niet betaald (en indien betaald, tot op welke hoogte), flexibiliteit wat betreft de opname (bijv. parttime, of in tijdsblokken) en of het verlof een individueel dan wel een familiaal voorrecht is.
Gebrek aan coördinatie tussen verlofregeling en kinderopvang Er is nood aan complementariteit en coherentie op het vlak van verlofregeling en kinderopvang voor jonge kinderen. Om doeltreffend te zijn, mag de ontwikkeling van beide beleidsterreinen niet op twee snelheden gebeuren.
Onvermogen van het huidige combinatiemodel om in te spelen op de diversiteit van de gezinssituatie Er zou meer aandacht moeten worden besteed aan de diversiteit van de gezinnen die het model van het typische kerngezin niet volgen. Fenomenen als atypische werkpatronen, gezinssamenstelling (bijv. alleenstaande ouders, grote gezinnen, stiefgezinnen), culturele achtergrond en verwachtingen
van de verschillende minderheidsgroepen en de noden van gezinnen met kinderen en/of volwassenen met lichamelijke/mentale beperkingen.
ii.
Monitoringinstrumenten
Het International Network on Leave Policies & Research publiceert regelmatig een internationaal overzicht van de beleidsbeslissingen en onderzoek inzake verlofregelingen en ondersteunt supranationale analyses en monitoring van het respectieve beleid inzake verlofregelingen51. De OESO heeft een online databank ontwikkeld gesteld over gezinsbeleid en de effecten voor gezinnen, met indicatoren voor alle OESO-landen (voor alle EU-lidstaten uitgezonderd Cyprus). Het is een verzameling van alle OESO-databanken (bijv. de OESO-databank van socialezekerheidsuitgaven, de OESOdatabank van uitkeringen en lonen of de OESO-onderwijsdatabank en databanken beheerd door andere (internationale) organisaties). De informatie in de gezinsdatabank wordt onderverdeeld in vier grote categorieën: (i) de structuur van de gezinnen, (ii) de positie van de gezinnen op de arbeidsmarkt, (iii) overheidsbeleid inzake gezinnen en kinderen (inclusief inkomenssteun, verlofregeling, opvang en onderwijs voor de allerjongsten en buitenschoolse opvang) en (iv) de gevolgen voor het kind (waaronder gezondheid van het kind, kinderarmoede, onderwijs/alfabetisering en maatschappelijke participatie)52. In zijn Report Card 853, vertrekt UNICEF voor zijn monitoringbeleid inzake kinderopvang en verlof van het belang van het kind. Er worden verschillende minimumstandaarden of benchmarks voor ouderschapsverlof vooropgesteld, die een duidelijke richtlijn bieden en gebaseerd zijn op een beoordeling van het beleid zoals dat momenteel wordt geïmplementeerd in 25 landen: een van de aanbeveling luidt om bij de geboorte van een kind één ouder het recht te verlenen om gedurende minstens één jaar verlof op te nemen (om prenataal verlof in te plannen, zoals momenteel mogelijk is in minstens zes lidstaten). Een langer moederschapverlof is gunstig voor een hechte moeder/kind band en is cruciaal voor de fysieke en emotionele ontwikkeling en het welzijn van het kind. Dat er tijdens het verlof loon wordt ontvangen is van bijzonder belang, vooral voor gezinnen met lage inkomens die vaak opnieuw aan de slag moeten om het hoofd te bieden aan de toegenomen uitgaven die samen met de nieuwe baby hun opwachting maken in het gezin. Voor ouders die werkloos of zelfstandig zijn, zou het inkomen waarop zij aanspraak kunnen maken niet lager mogen liggen dan het minimumloon of de minimale sociale uitkering.
Beleidsaanbevelingen • Kwalitatieve tewerkstelling voor ouders is van cruciaal belang. Flexibele werkregelingen moeten ouders de kans bieden om een evenwicht tot stand te brengen tussen hun verplichtingen ten overstaan van hun werk en hun gezin. De arbeidsregelingen moeten inspelen op de toenemende diversiteit in de gezinssamenstelling. • Ouderschapsverlof moet betaald worden, universeel toegankelijk en flexibel zijn zodat de ouders het belang van hun kinderen tijdens de kindertijd voorop kunnen stellen. Verlofregelingen moeten rekening houden met de diverse gezinssamenstellingen en deze ondersteunen. • Ouders moeten toegang hebben tot betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande diensten waarop zijzelf en hun kinderen kunnen terugvallen. De dienstverlening moet de almaar groter wordende diversiteit van de werkroosters van de ouders opvangen.
21
3.2 Toegang tot diensten 3.2.1 Vroege kinderjaren Degelijke kinderopvang is bevorderlijk voor de sociale inclusie, net zoals ondersteunende maatregelen ten behoeve van werkende ouders of zorgverstrekkers en gendergelijkheid. De conclusies van de Raad van mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding oordeelden dat ‘Participatie in onderwijs en opvang van hoge kwaliteit in de vroege jeugd, met hoog opgeleid personeel en een goede verhouding tussen aantal kinderen en personeelssterkte, levert bij alle kinderen positieve resultaten op en biedt de grootste voordelen voor de kansarmsten. Adequate stimulansen en ondersteuning, het aanpassen van het aanbod aan de behoeften, alsmede grotere toegankelijkheid, kunnen de participatie van kinderen uit kansarme milieus ten goede komen.’ De EU-activiteiten in dit domein verleenden in het algemeen echter de prioriteit aan de noden van de werkende ouders en van de arbeidsmarkt boven die van de kinderen, en verlegt pas sinds kort de focus op de opvang van het jonge kind en onderwijs als sleutelinterventie om een betere ontwikkeling en een betere inclusie van het kind te promoten.
Kader 5: Selectie van EU-initiatieven rond de vroege kinderjaren ✔ In 2002 stelt de Europese Raad in Barcelona doelstellingen op voor het inrichten van kinderopvangfaciliteiten binnen de bredere context voor economische groei en tewerkstelling en mikt daarmee op een hogere tewerkstellingsgraad van vrouwen en mannen. De lidstaten moeten ‘ernaar streven, rekening houdend met de vraag naar kinderopvangfaciliteiten en met inachtneming van hun nationale regelingen ter zake, voor 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90% van de kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder 3 jaar’.54 Deze doelstellingen werden herhaald in de daarop volgende Europese werkgelegenheidsstrategie 2003 en het Stappenplan voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen (2006-10) dat de Commissie uitstippelde om ‘het bereiken van de Barcelona-doelstellingen voor kinderopvangfaciliteiten te bewerkstelligen’.
22
✔ Een beoordeling door de Commissie van de ‘Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft’ (2008)55 concludeerde dat, hoewel er enige vooruitgang werd geboekt, de kans groot was dat de meeste lidstaten er niet in zouden slagen om de doelstellingen te behalen tegen 2010. De Commissie erkent dat zij geen rechtstreekse macht heeft op het domein van kinderopvang en verbindt er zich in die hoedanigheid toe: de Barcelona-doelstellingen regelmatig te zullen monitoren in het kader van de Strategie voor groei en werkgelegenheid, de ontwikkeling van kinderopvangfaciliteiten te analyseren in het jaarverslag over gelijkheid van vrouwen en mannen dat de Commissie zal voorleggen ter gelegenheid van de Lentetop van de Europese Raad; het uitwisselen van nationale goede praktijken zal stimuleren en onderzoek over de arbeidsomstandigheden in voorschoolse kinderopvangsector aan te moedigen. De expertengroep van de Europese Commissie voor gender- en werkgelegenheidskwesties (EGGE) leverde een studie af over de inrichting van kinderopvangdiensten in de 27 lidstaten (maart 2009)56. ✔ De ‘Conclusies (2009) betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)57 van de ministerraad stelden een Europees referentieniveau van Europese gemiddelde prestatie (benchmark ) vast waarbij ‘minstens 95 % van de kinderen tussen 4 jaar en de leerplichtige leeftijd voor het lager onderwijs deelnemen aan onderwijs in de vroege kinderjaren’.
✔ Het DG Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie legt steeds meer de nadruk op het onderwijs en de opvang in de vroege kinderjaren vanuit het perspectief van de ontwikkeling van het jonge kind. In oktober 2008 vond een Europees symposium plaats over het verbeteren van onderwijs en kinderopvang in de vroege kinderjaren. Een onafhankelijk rapport werd ingediend bij de Europese Commissie door de NESSE-netwerken van experten inzake onderwijs en opvang in de vroege kinderjaren, sleutellessen voor beleidsmakers, juni 2009. Het Uitvoerend Agentschap voor onderwijs, audiovisuele middelen en cultuur (EACEA, The Education, Audiovisual and Culture Executive Agency) heeft een verslag opgemaakt met de titel ‘Onderwijs en opvang van jonge kinderen in Europa: sociale en culturele ongelijkheid aanpakken’ januari 200958. ✔ De Structuurfondesen co-financieren maatregelen ter bevordering van de combinatie van arbeid en gezin, inclusief de uitbouw van kinderopvangfaciliteiten, het opleiden van personeelsleden en het aanbieden van kinderopvang voor ouders die werkzoekend zijn. In de periode 2007-2013 zal naar schatting 0,5 miljard euro door het Structuurfondsen en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling beschikbaar gesteld worden voor het ontwikkelen van kinderopvangfaciliteiten, terwijl 2,4 miljard euro ter beschikking zal staan voor financieringsmaatregelen voor een betere toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt en het makkelijker combineren van beroep en gezinsleven, met inbegrip van toegang tot kinderopvang.
i.
Beleidsevaluatie
Ontoereikende kwaliteit van de diensten voor kinderen Eurochild werpt op dat de Barcelona-doelstellingen het aspect ‘kwaliteit’ verwaarlozen en vele van de essentiële elementen ontbreken voor een krachtig beleid ten opzichte van de kinderjaren . Dat zijn onder meer: kinderen beschouwen als burgers met recht op bescherming, kindergezondheidszorg, onderwijs en opvang in de vroege kinderjaren; een sociale context scheppen waarin diensten voor kinderen hun doel niet voorbij schieten; een inclusief concept hanteren gaande van prenatale tot voorschoolse diensten; ouders betrekken in alle aspecten van de opvoeding van hun kinderen; aandacht schenken aan opleiding, loon en werkomstandigheden van personeelsleden, in het bijzonder in de kinderverzorgingsector59.
23
Kinderopvangdiensten werken volgens voorbijgestreefde concepten Er werd tevens geopperd dat de huidige beleidsfocus inzake ‘kinderopvang’ in de EU en in de lidstaten beperkt en kortzichtig is. Het houdt zowel een reeds lang gevestigd en voorbijgestreefde scheiding in stand tussen kinderopvang en onderwijs in de vroege kinderjaren, en bekrachtigt de traditionele perspectieven (bijv. van opvang ter vervanging van thuiszorg; van kinderen als ‘afhankelijke personen ten laste’). Een doeltreffender benadering zou bestaan uit een inclusief concept van diensten die openstaan voor alle kinderen en gezinnen, waarop een beroep kan worden gedaan voor meerdere doeleinden – niet enkel voor ‘kinderopvang’, maar ook voor vroegtijdig onderwijs, gezinssteun, sociale inclusie en participatie60.
Ouders stuiten op hun weg naar dienstverlening op hindernissen De beoordeling van de Commissie waarschuwt dat ‘er nog veel inspanningen worden geleverd om voldoende beschikbare opvangplaatsen te bieden, vooral voor kinderen onder drie jaar.’ Bovendien is ‘De kinderopvangfaciliteiten zijn bovendien niet altijd betaalbaar en de openingsuren zijn evenmin altijd
verenigbaar met een voltijdse betaalde baan, of met een baan met atypische werktijden.…’ ‘Er moet tot slot ook aandacht worden besteed aan de verbetering van de kwaliteit van de opvangfaciliteiten, onder meer wat de opleiding en de valorisering van de werknemers in die sector betreft.’ 61 Europese Stichting voor de Verbetering van Leef- en Werkomstandigheden 62 stelde in zijn jaarverslag van 2009 over kinderopvang in Europa dat de kinderopvangsector in zijn geheel groeit in Europa, maar dat vaak een gebrek aan beschikbaarheid, hoge kosten en ontoegankelijkheid van de diensten blijven doorwegen. Het onderstreept in het bijzonder de vele moeilijkheden die gezinnen uit kansarme milieus vaak ondervinden met betrekking tot kinderopvang en hoe die leiden tot, of voortvloeien uit, armoede en sociale uitsluiting. Het suggereert dat buitenschoolse opvang in kansarme milieus afhankelijk is van overheidssteun, het engagement van de gemeenschap en van geïntegreerde diensten.
Te weinig nadruk op het sociale-inclusiepotentieel van onderwijs en opvang tijdens de vroege kinderjaren Onderwijs en opvang tijdens de vroege kinderjaren bieden de maatschappij ook een geweldige gelegenheid om armoede, ongelijkheid en kansarmoede terug te dringen. Onderwijsachterstand wordt sterk geassocieerd met het thuismilieu en is meetbaar nog voor de formele schoolloopbaan aanvangt: zo bezitten driejarigen met beter opgeleide ouders, bijvoorbeeld, een woordenschat die dubbel zo groot is dan die van armere, minder opgeleide huishoudens en maken deze kinderen aanzienlijk meer kans op een hoger diploma wanneer ze de leeftijd van 15 jaar hebben bereikt. Onderwijs tijdens de vroege kinderjaren kan helpen in het reduceren van de problemen die kansarme kinderen kunnen ondervinden op het vlak van onderwijs, ontwikkeling en gedrag. Een beduidend deel van de gevoerde onderzoeken ondersteunt de idee dat het aanbieden van kwalitatief hoogstaand onderwijs en kinderopvang in de vroege kinderjaren voor alle kinderen de achterstand verkleint. Via een gedetailleerde kosten- en batenanalyse van de OESO-landen bijvoorbeeld, kwamen de Canadese onderzoekers Cleveland en Krashinky tot volgende vaststelling: ‘Hoewel onderwijs en opvang in de vroege kinderjaren gunstig zijn voor alle kinderen, suggereren de bewijzen duidelijk dat de grootste voordelen uitgaan naar kinderen van de meeste kansarme gezinnen… goede kinderopvang kan, op zijn minst gedeeltelijk, een compensatie vormen voor een kansarm gezinsleven’63 (Officieuze vertaling van: “Although early childhood education and care benefits all children, much of the evidence suggests that the largest benefits flow to children from the most disadvantaged families…good childcare can compensate, at least partially, for a disadvantaged home life.”64). Het potentieel van het bevorderen van de sociale integratie via kwalitatieve kinderopvang en ontwikkeling staat nog in zijn kinderschoenen op de EU-agenda en de eerste stappen zijn pas gezet.
24
ii.
Monitoringinstrumenten
Hoewel het vergelijken van de verwezenlijkingen van de EU-lidstaten op het vlak van onderwijs en kinderopvang in de vroege kinderjaren aanzienlijke methodologische moeilijkheden met zich brengt, reikt de Europese statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) nu ook enkele gedetailleerde gegevens aan over kinderopvangdiensten. Die informatie wordt verkregen via vragen over het benutten van officiële kinderopvangvoorzieningen, het gebruiken van andere regelingen en over het aantal uren per week dat dit gebeurt. De EU-SILC-gegevens tonen aan dat sommige landen beschikken over uitgebreide erkende voorzieningen (inclusief voorschools onderwijs en regelingen via kindercentra), terwijl andere lidstaten meer terugvallen op een ander type regeling (zoals kinderoppassers thuis en/of familie, vrienden en buren). De gegevens over het gebruik van kinderopvangfaciliteiten zijn dan wel informatief, ze vertellen echter niet in welke mate het aanbod voldoet aan de vraag65. Het vergelijken van de kwaliteit van de kinderopvang wordt ernstig gehinderd door het nijpend gebrek aan geharmoniseerde statistische gegevens. Reeds in 1996 publiceerde het Netwerk Kinderopvang
van de Europese Commissie ‘Kwaliteitsdoelstellingen voor kinderopvang’. Het Netwerk formuleerde op de vraag van de Europese Commissie om ‘criteria op te stellen voor het definiëren van kwaliteit in kinderopvang’ 40 doelstellingen, met als uitgangspunt de principes die uiteen waren gezet in de aanbeveling van de Raad van 1992 en die volgens hen in een periode van tien jaar voor alle lidstaten haalbaar waren. Binnen dat pakket zijn de doelstellingen onderling met elkaar verweven en georganiseerd rond negen domeinen: beleid; financiering; niveau en type van dienst; onderwijs; verhouding tussen het aantal kinderen en personeelssterkte; opleiding en tewerkstelling van het personeel; milieu en gezondheid; ouders en de gemeenschap en tot slot performance. De doelstellingen werden helaas niet aangenomen door de Europese Commissie, hoewel ze relevant blijven in de huidige debat66. Report Card 867 van UNICEF suggereert een reeks van 10 benchmarks met de bedoeling een gemeenschappelijke minimale basisstandaard voor kinderopvang in de OESO-landen voorop te stellen. Het verslag bevestigt bepaalde beperkingen van de benchmarks (bijv. ze vertegenwoordigen minimale basisstandaarden in plaats van gegarandeerde hoogstaande kwaliteitsnormen; ze hebben voornamelijk betrekking op buitenhuisopvang via centra in plaats van mantelzorg). Anderzijds geven ze ook een afspiegeling van de beschikbaarheid van eenduidige, internationaal vergelijkbare gegevens. Dat zijn: een minimaal verlofrecht voor ouders; nationale plannen met prioriteit voor kansarme kinderen; een minimumniveau aan kinderopvang voor min-3-jarigen; een minimaal toegangsniveau voor 4-jarigen; minimale opleiding en onderwijs van de personeelsleden; een minimale verhouding tussen het aantal kinderen en de personeelssterkte, een minimum niveau voor overheidssteun; een lage kinderarmoedegraad en universele zorgverlening. Op Europees niveau heeft de Ministerraad, in aanvulling op de Barcelona-doelstellingen, recent binnen het strategisch kader voor onderwijs en opleiding een akkoord bereikt over een benchmark voor de Europese gemiddelde prestatie inzake participatie van kinderen ouder dan 3 jaar aan onderwijs in de vroege kinderjaren, hoewel dat niet wordt ingeschreven als een concrete doelstelling die de individuele lidstaten moeten behalen tegen 2020. ‘…als een verzoek aan de lidstaten om, op basis van de nationale prioriteiten en rekening houdend met de veranderende economische omstandigheden, na te gaan hoe en in welke mate zij ertoe kunnen bijdragen dat de beoogde benchmarks gezamenlijk kunnen worden bereikt via nationale acties’.68 Deze formulering biedt aanzienlijke bewegingsvrijheid op nationaal vlak maar dreigt ook de waarde en impact van de algemene benchmark in zijn geheel te ondergraven.
Beleidsaanbevelingen • De vroege kinderjaren moeten worden erkend als cruciale fase voor het kind op het vlak van onderwijs, ontwikkeling en sociale integratie, die overheidsinvestering vereist in diensten die voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht de ongeacht de positie van de ouders op de arbeidsmarkt. • Kinderopvang moet worden omkaderd met duidelijke kwaliteitscriteria, inclusief professionele kwalificaties, erkenning, opleiding, verhouding personeelssterkte/aantal kinderen, pedagogische opvatting en waarden.
3.2.2 Onderwijs en opleiding De mogelijke rol van onderwijs- en opleidingssystemen in het doorbreken van de spiraal van armoede, sociale handicap en uitsluiting wordt erkend in de conclusies van de Raad van mei69. Die stellen dat ‘Onderwijs- en opleidingsstelsels dragen in beduidende mate bij tot het bevorderen van sociale samenhang, actief burgerschap en persoonlijke ontplooiing in de Europese samenlevingen. Zij kunnen
25
de opwaartse maatschappelijke mobiliteit bevorderen en de cirkel van armoede, sociale achterstelling en uitsluiting doorbreken. Hun rol zou nog groter kunnen worden als ze werden aangepast aan de verscheidenheid in achtergrond van de burgers, wat betreft culturele rijkdom, beschikbare kennis en vaardigheden, en leerbehoeften’. In werkelijkheid verergeren de onderwijssystemen in vele EU-landen de sociale ongelijkheid en blijft de kloof in de onderwijsresultaten van kinderen met verschillende sociaaleconomische achtergrond beduidend groot. Factoren die sociale mobiliteit via onderwijs kunnen afremmen zijn: discriminerende praktijken, segregatie op school, een te sterke nadruk op academische verworvenheden, ontoereikende lerarenopleiding en –ondersteuning, onvermogen van de schoolsystemen om ruimte in te lassen voor diversiteit en individuele groeipaden. Zoals te lezen is in Frazer & Marlier (2010): ‘met name het aanpakken van de onderwijsachterstand en het verbeteren van de toegang tot onderwijs is van belang om zowel de negatieve gevolgen van armoede en sociale uitsluiting op de ontwikkeling van het kind te bestrijden, en de kinderen voldoende bagage te geven om afstand te doen van de intergenerationele erfenis van kansarmoede. In dat opzicht verdienen volgende vier aspecten beleidsaandacht: het belang van onderwijs en ontwikkeling in de vroege kinderjaren; de noodzaak van het uitstippelen van strategieën om schooluitval en onderwijsachterstand tegen te gaan; het belang van integratie van minderheidsgroepen (bijv. etnische minderheden, migranten, kinderen met lichamelijke of mentale beperkingen) in het onderwijssysteem; en de noodzaak om kosten en financiële hindernissen die in de weg staan van participatie aan onderwijs te verkleinen.’ (Officieuze vertaling van: ‘tackling educational disadvantage and improving access to education is particularly important both in order to combat the negative consequences of poverty and social exclusion on the child’s development and in order to empower children and break the intergenerational inheritance of disadvantage. In this regard, four aspects stand out for policy attention: the importance of early childhood education and development; the need to develop strategies to tackle school drop outs and educational disadvantage; the importance of integrating minorities (e.g. ethnic minorities, migrants, children with a disability) in the school system; and the need to reduce costs and financial barriers to participating in education.’)
Kader 6: Selectie van EU-initiatieven rond onderwijson
26
✔ De Europa 2020-strategie zoals die werd aangenomen door de Europese Raad in juni heeft een akkoord bereikt over twee kerndoelstellingen inzake onderwijs en opleiding. De strategie stelt een vermindering van schooluitvalcijfers met 10 % voor tegen 2020 (in 2008 bedroeg dat cijfer in de EU gemiddeld 14,8 %) en een toename tot 40 % van het bevolkingsaandeel met vervolledigde tertiaire onderwijsloopbaan of evenwaardig (momenteel 31 %). Om het EU 2020-doel omtrent voortijdige schoolverlaters te helpen bereiken, wordt een specifiek initiatief gepland. Dat zou een aanneming kunnen zijn van een aanbeveling van de Raad tegen eind 2010. ✔ Het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET2020) identificeert de bevordering van gelijke kansen, sociale cohesie en actief burgerschap als een van de vier strategische objectieven en formuleert vijf Europese benchmarks die een sterke nadruk leggen op het realiseren van kansengelijkheid. In het DG Onderwijs en Cultuur werd onder het directoraat beleidscoördinatie een nieuwe eenheid gecreëerd die zich wijdt aan gelijke kansen en kansengelijkheid in onderwijs en opleiding. ✔ Samenwerking tussen de lidstaten op het vlak van onderwijs en opleiding gebeurt via een Open Methode van Coordinatie die een dwarsdoorsnede maakt van alle domeinen waarop het levenslang leren zich voltrekt, van de vroege kinderjaren tot volwassenenonderwijs. Het
wederzijds leren wordt georganiseerd via ‘peer learning’-clusters70. Daaronder bevindt zich een groep (cluster) die zich toespitst op toegang en sociale inclusie bij levenslang leren71 en een andere groep met focus op het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding. Uit de recente resultaten van deze ‘peer learning’-methode volgde een handboek voor beleidsmakers: Developing coherent and system-wide induction programmes for beginning teachers’ (Coherente en systeembrede begeleidingsprogramma’s voor beginnende leerkrachten). Er wordt tevens geconcentreerd op schoolleiderschap. ✔ In 2008 voerde de Europese Commissie een volksraadpleging uit in verband met het thema migratie en onderwijs. Dat leidde tot een Groenboek over Migratie & Mobiliteit: Uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen.72 In november 2009 nam de Raad voor Onderwijs, Jeugd en Cultuur de Conclusies van de Raad inzake het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond73.aan. De follow-up ter zake wordt gefocust rond: taalondersteuning, gelijke kansen, segregatiebestrijding, ondersteuning van het onderwijsniveau. De volgende stappen op dit domein bestaan uit maatregelen voor net aangekomen migrantenleerlingen, een beleidsnetwerk voor onderwijs aan migrantenkinderen, het monitoren van de prestatiekloof tussen migranten en autochtonen en het verband tussen voortijdige schooluitval en werk.
i.
Beleidsevaluatie
Hindernissen op de weg naar kwalitatief onderwijs Kinderen kunnen de toegang tot hoogkwalitatief onderwijs worden ontzegd om diverse redenen. Segregatie op school kan voortvloeien uit een ingebakken discriminatie in het onderwijssysteem of het gevolg zijn van een progressieve concentratie van kinderen uit kansarme milieus. Segregatie van kinderen met een migrantenachtergrond of minderheidsstatus wordt nauw geassocieerd met lage academische prestaties en hoge schooluitval. Kinderen kunnen ervan weerhouden worden om ten volle te participeren aan het schoolgebeuren omwille van financiële redenen, bijv. vervoerskosten, kostprijs van pedagogisch materiaal. Kinderen van illegale migranten worden mogelijk niet ingeschreven op school uit vrees van de ouders voor ‘verklikking’.74.
Onvermogen om werk te maken van bredere leerresultaten voor kinderen Hoewel het besef groeit dat onderwijs moet focussen op het leerproces van het kind in de breedst mogelijke betekenis, blijft de implementatie op het terrein achterop hinken. Scholen blijven veeleer hameren op het statisch verwerven van kennis, en staan weigerachtig tegenover een dynamisch leerproces dat verband houdt met de algemene sociale, emotionele, fysieke, intellectuele en spirituele ontwikkeling. Een grote uitdaging zit in het ontwikkelen van betere evaluatie-instrumenten voor schoolprestaties, zodat er meer nadruk kan worden gelegd op andere ‘zachte’ competenties.
De kinderrechten komen onvoldoende aan bod Scholen zouden een leeromgeving moeten bieden die studenten noties bijbrengt over de principes van de democratie, respect voor de fundamentele rechten, geweldloze communicatie, interculturele dialoog en diversiteit. Leerkrachten en pedagogische professionals zouden via opleiding vertrouwd moeten worden met kinderrechten, in het bijzonder met het oog op het begrijpen en respecteren van het recht van het kind om gehoord te worden. In Europa voeren vele landen een wettelijke verplichting in om schoolraden te introduceren die kinderen betrekken bij het besluitvormingsproces, maar dat wordt niet steeds op een zinvolle manier ten uitvoer gebracht.
27
Kader 7: Speciale focus op het onderwijs aan Roma-kinderen Commissarissen Špidla en Figel’ noemden de inclusie van de Roma ‘een lakmoesproef voor de Europese Unie als een gemeenschap van rechten en waarden’. Op dit ogenblik ligt de scholingsgraad van Roma-kinderen in het kleuteronderwijs erg laag, en sommigen onder hen raken niet tot op de eigenlijke schoolbanken. Volgens de gegevens van de Wereldbank bedraagt de inschrijvingsgraad van Roma-kinderen die de lagere schoolleeftijd hebben bereikt in onderwijsinstellingen in Centraal en Zuidoost Europa gemiddeld een vierde van die van niet-Roma-kinderen. Ten gevolge van de algemeen lage onderwijsprestaties is het aandeel van Roma-jongeren die deelnemen aan hoger onderwijs nagenoeg verwaarloosbaar, en van diegenen die wel participeren, keert een groot aantal voortijdig de school de rug toe. In vele landen manifesteert segregatie zich door het disproportioneel doorstromen van Romakinderen naar het buitengewoon onderwijs. Zoals bij onderwijssegregatie en institutionele segregatie, is de kwaliteit van het onderwijs in buitengewone scholen inferieur. In het bijzonder bij kansarme bevolkingsgroepen, zoals de Roma, moet van het verzekeren van het onderwijsrendement zo vroeg mogelijk werk gemaakt worden: kwalitatief hoogstaand en inclusief onderwijs in de vroege kinderjaren is van cruciaal belang in het waarborgen van de ontwikkeling en de educatieve schoolrijpheid en bereidt de weg voor op een probleemloze overgang naar de lagere school en een hoger retentiepercentage achteraf. Er zijn een aantal barrières die de inschrijving op school of het voortzetten van de studie verhinderen: discriminatie; geen schoolgereedheid; onvermogen om schoolkosten te betalen; de noodzakelijke bijdrage van bepaalde kinderen aan het gezinsinkomen; de taal van het onderricht die verschilt van de voertaal in het gezin; binnen de gemeenschap een gebrek aan besef van het belang van onderwijs; geen geboorteregistratie en kansarmoede in zijn geheel binnen de Roma-populatie. Het disproportioneel verschuiven van de kosten van de staat naar individuen75 heeft een negatief effect op de armste regio’s en de meest uitgesloten bevolkingsgroepen, waaronder de Roma. De basiseducatie in Europa mag dan wel theoretisch gesproken gratis zijn, in de praktijk brengen fiscale hervormingsmaatregelen officiële en niet-officiële kosten met zich mee. Gecombineerd met de uitgaven voor kledij, voedsel en vervoer kan dat ouders ervan weerhouden om hun kinderen naar school te sturen. Zelfs indien kosten en afstand geen belemmering zouden vormen, zouden bepaalde Roma-ouders ervoor kiezen hun kinderen niet naar school te sturen, uit vrees voor de algemene negatieve behandeling en discriminatie waarvan hun kinderen het slachtoffer zouden kunnen worden.
28
Een algemene aanpak van kansengelijkheid kan nuttig zijn in de strijd tegen achterblijvende onderwijsprestaties, maar bijkomende, doelgerichte maatregelen op nationaal niveau zijn nodig om die groepen te bereiken die het meest worden blootgesteld aan het risico op uitsluiting. De leeromgeving moet ‘kindgericht, kindvriendelijk en positieversterkend’ zijn’76. De nadruk op kwaliteit, elimineren van ongelijkheden, universele dekking, tolerantie en het belang van kleuteronderwijs zijn stuk voor stuk noodzakelijke componenten voor het verzekeren van het recht op onderwijs voor Roma-kinderen.
ii.
Monitoringinstrumenten
Eurostat verzamelt uit verschillende domeinen gegevens die verband houden met onderwijsresultaten, waaronder gegevens over voortijdige schooluitval, het onderwijsniveau, een leven lang leren,
alfabetisering, computer- en internetvaardigheden. Er moet meer aandacht worden geschonken aan onderwijsprestaties van kinderen met een migrantenachtergrond. Het OESO-programma PISA (Programme for International Student Assessment, wereldwijd onderzoek naar de schoolprestaties van scholieren) is een internationaal gestandaardiseerde evaluatie van de kennis en vaardigheden van studenten voor wie het eind van de leerplicht nadert (15-jarigen). Het evalueert de lees- en schrijfvaardigheid en rekenkundige en wetenschappelijke alfabetisering niet louter in termen van het tot een goed einde brengen van het schoolcurriculum, maar in termen van belangrijke kennis en vaardigheden die nodig zijn in het volwassen leven. Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) is een supranationale onderzoeksstudie omtrent de gezondheidsgedragingen van kinderen met schoolleeftijd die in samenwerking met het Regionaal kantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie voor Europa wordt uitgevoerd. De enquête wordt uitgevoerd op school en de data worden verzameld aan de hand van vragenlijsten die de kinderen in de klas invullen. De gegevens zijn belangrijk omdat ze de perceptie van de kinderen in kaart brengt van verschillende criteria, waaronder hun eigen gezondheid, hun schoolomgeving, tevredenheid met de leefsituatie. Het is een van de weinige mechanismen waarmee een Europees vergelijkend beeld kan worden geschetst van het subjectieve kinderwelzijn. Er bestaan nog een aantal andere internationale en Europese onderzoeken die informatie en data leveren over onderwijsprestaties en de houding van kinderen ten aanzien van onderwijsinstellingen: de European Social Survey (ESS); de International Civic and Citizenship education Study; Trends in International Mathematics and Science Studies; European Quality of Life Survey; European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs; Progress in International Reading Literacy Study.
Recommandations politiques • Elk kind (met inbegrip van Roma-kinderen en andere kansarme kinderen) moet toegang hebben tot kwalitatief inclusief onderwijs voor alle kinderen, dat naast de academische prestaties kinderwelzijn en emotionele, sociale en fysieke ontwikkeling van het kind bevordert. • De rol van onderwijs in het voorkomen en doorbreken van de armoedecyclus moet worden versterkt door het neerhalen van alle financiële barrières die onderwijs in de weg staan. Verder moet onderwijs gelijke kansen waarborgen en de noodzakelijke aanvullende ondersteuning bieden om de kansarmoede te compenseren die thuis en binnen de gemeenschap heerst en het voor kinderen moeilijk kan maken om voluit opleiding te genieten en te ontwikkelen. • Er moeten inspanningen geleverd worden om kinderen tot het einde van hun leerplicht school te laten volgen. Middelen daartoe zijn het aanmoedigen van de ouderlijke steun inzake schoolvoltooiing die hen behoedt voor voortijdige schooluitval, en het bieden van geschikte leerpaden voor voortgezet onderwijs en/of beroepsopleiding, rekening houdend met de diversiteit van de leerpatronen en aspiraties van de kinderen.
3.2.3 Gezondheidszorg Ongelijkheden op gezondheidsgebied hebben een doorslaggevende impact op kinderen omdat hun fysieke, emotionele en intellectuele ontwikkeling erdoor wordt beperkt. Die ongelijkheden kunnen starten in de wieg, aanhouden tijdens de verdere levensloop en overgedragen worden op de volgende generatie. Het aanbieden van een kwalitatieve gezondheidszorg is belangrijk in het counteren van maatschappelijke ongelijkheid. Investeren tijdens de zwangerschap, bij de geboorte en tijdens de neonatale periode geeft de beste kans op het terugdringen van de ongelijkheden op het
29
gebied van gezondheid; het prioritair behandelen van de gezondheid van moeders en baby’s kan een levensgroot verschil maken en de cyclus van ziekte en armoede doorbreken.77 Armoede en sociale uitsluiting kunnen het kind in een kwetsbare positie plaatsen wat kan leiden tot mishandeling en exploitatie en nadelig kan zijn voor de gezondheid. Met name kwetsbare kinderen en jongeren lopen een verhoogd risico (bijv. jongeren die opgroei(d)en in een zorginstelling, kinderen van minderheidsgroepen, straatkinderen). Concenteren op arme huishoudens en gezinnen is waarschijnlijk de meest directe manier om de gezondheid van arme kinderen te verbeteren.78 Dat is bijvoorbeeld mogelijk door de onderliggende bepalende factoren van de zwakke gezondheidstoestand van kinderen aan te pakken (zoals slechte voeding en gebrekkige huisvesting) en via drempelverlagende maatregelen, het verstrekken van zorg op maat van de behoeften van de specifieke groepen (zoals preventie en opvolging van ziektes die vaker arme kinderen treffen) en het stimuleren van programma’s voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie. Een universele dekking van de ziekteverzekering beïnvloedt de toegang tot gezondheidszorg in grote mate en één van de belangrijkste uitdagingen daarbij ligt in de wijze waarop wordt omgegaan met diegenen die niet gedekt zijn door een ziekteverzekering, zoals mensen die bijstand ontvangen en migranten.79
Kader 8: Selectie van EU-initatieven rond de gezondheid van kinderen en kinderwelzijn ✔ Witboek van de Commissie ‘Samen werken aan gezondheid: EU-strategie voor 20082013’80. Stippelt een nieuwe strategie uit waarbij het hele beleid van de Gemeenschap een rol moeten spelen in de gezondheidszorg. Tot de doelstellingen moeten maatregelen van de Commissie behoren om de gezondheid van kinderen en jonge mensen te bevorderen met het oog op een gezonde, actieve bevolking en om gezond ouder worden nu en in de toekomst te ondersteunen.
30
✔ Beslissing van de Raad om een tweede programma voor communautaire actie op het gebied van volksgezondheid op te richten (2008-2013)81. Een van de drie objectieven is het bevorderen van gezondheid, onder meer door het wegwerken van de ongelijkheden. Het programma moet, onder andere, de nadruk leggen op het verbeteren van de gezondheidstoestand van kinderen en jongeren en op een gezonde levensstijl waarin aan preventie wordt gedaan. Bij wijze van follow-up lanceerde de Europese Commissie in 2009 Youth Health Initiative.82 ✔ Resolutie van de Raad inzake gezondheid en welzijn van jonge mensen, 200883. Accentueert het belang van het bevorderen van gezondheid en welzijn onder jonge mensen in Europa, evenals het bewustzijn rond voeding, fysieke inspanningen, alcoholmisbruik en seksuele en mentale gezondheid. Verschillende kwesties die verband houden met de leefomstandigheden kunnen een gevaar vormen voor de gezondheid en het welzijn van jonge mensen. De lidstaten en de Commissie nodigden uit om, onder andere, de ‘jeugd’-dimensie te integreren in alle initiatieven rond gezondheid; mee te werken aan het uitbreiden van de kennis over kwesties in verband met jeugdgezondheid door meer onderzoek te voeren en regelmatig verslag uit te brengen over het onderwerp; gegevens over jeugdgezondheid en -welzijn op te nemen in het driejaarlijkse verslag van de Commissie over de situatie van jongeren in Europa.
✔ Mededeling van de Commissie inzake ongelijkheden op het gebied van gezondheidszorg, 200984. Omkadering van een reeks acties waarmee de Commissie lidstaten en andere belanghebbenden zal bijstaan en aanvullen bij het wegwerken van ongelijkheden omtrent gezondheid, waaronder: kernindicatoren vaststellen; financiering bieden via PROGRESS; audits voeren rond ongelijkheden op gezondheidsgebied; goede praktijken uitwisselen; het beter aanwenden van EU Structurele Fondsen voor acties tegen factoren die aan de basis liggen van ongelijkheid op gezondheidsgebied; professionele opleiding uitbouwen; het bewustzijn verhogen en acties ter verbetering van de gezondheidszorg en ter bevordering van de gezondheid stimuleren, evenals preventieve zorg aan migranten, etnische minderheden en andere kwetsbare groepen; en lidstaten aanmoedigen om verder gebruik te maken van bestaande opties van het plattelandsontwikkelingsbeleid en GLB (melk- en fruitschema’s op school). Stelt dat ‘Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de behoeften van mensen die in armoede leven, achtergestelde migranten- en etnische minderheidsgroeperingen, mensen met een handicap, ouderen en kinderen die in armoede leven.’ ✔ GRADIENT85 is een pan-Europees onderzoeksproject dat wordt gefinancierd door het Zevende Kaderprogramma van de EU. Het project loopt tot 2012 en onderzoekt welke de meest doeltreffende acties zijn tegen ongelijkheden op vlak van gezondheid bij gezinnen en kinderen, zodat het politieke dynamisme behouden blijft en operationele strategieën kunnen worden uitgewerkt.
i.
Beleidsevaluatie
Beperkte focus op de gezondheidstoestand van kwetsbare kinderen De EU-acties inzake volksgezondheid zijn grotendeels beperkt gebleven tot het verzamelen van gegevens en informatie, het bevorderen van de gezondheid, bewustmaking en opvoeding. In de voorbije jaren werd op Europees niveau in toenemende mate aandacht geschonken aan kinderen als doelgroep in zijn geheel, en niet zozeer aan kinderen en jongeren met een verhoogd armoederisico. Er werden bepaalde gerichte maatregelen uitgevoerd (in het bijzonder rond alcohol86, tabak87, voeding en lichaamsbeweging88, HIV/AIDS89, consumentenveiligheid90, en voedsel91), hoewel de algemene focus relatief eng bleef. Het merendeel van de maatregelen is niet-bindend, gezien de beperkte bevoegdheden van de EU.
Beperkte focus op de toegang van kinderen tot gezondheidsdiensten Volgens de Mededeling van de Commissie inzake ongelijkheden op gezondheidsgebied92, is er sprake van een algemeen gebrek aan bewustzijn en onvoldoende beleidsprioriteiten en engagement van de lidstaten en andere belanghebbenden om de ongelijkheden op gezondheidsgebied weg te werken. Er zijn onvoldoende vergelijkbare en reguliere gegevens voorhanden (bijv. volgens leeftijd, sociaaleconomische status) en ontoereikende kennis van de determinanten en de effectief uit te voeren beleidsacties. Al deze zaken zijn relevant voor de positie van kinderen, en in het bijzonder voor diegenen onder hen die worden geconfronteerd met armoede en sociale uitsluiting. Hoewel de Mededeling het belang voor kinderen van ongelijkheden op gezondheidsgebied onderkent, is de focus op kinderen in de Mededeling – en in de voorgestelde acties – beperkt.
De geestelijke gezondheid van kinderen vereist meer aandacht De kloof met betrekking tot de geestelijke gezondheid is een erkend feit. In 2008 spoorde het Europees Pact voor Geestelijke Gezondheid en Welzijn, 12-13 juni 2008 (Brussel)93 aan tot actie in vijf prioritaire domeinen, waaronder de geestelijke gezondheid bij jongeren en in het onderwijs. Een daarop
31
volgende Consensusrapport rond ‘Geestelijke gezondheid bij de jeugd en in het onderwijs’94 (2008) van de Commissie/DG Gezondheid en Consumentenbescherming accentueert dat naar schatting 10 tot 20 % van de kinderen en adolescenten lijdt aan een geestesziekte.95 Het stelt ook vast dat vroegtijdige blootstelling aan risicofactoren (bijv. roken of alcoholgebruik tijdens de zwangerschap of andere gewoontes die nadelig zijn voor de gezondheid, beperkte opvoedingscapaciteiten, ouderlijke conflicten, kindermishandeling, verwaarlozing, blootstelling aan huiselijk geweld), en armoede en ongelijkheid bij de jeugd (bijv. door te leven in een gezin met een laag inkomen, wonen in een huurwoning, opgroeien in een kansarme omgeving) geestelijke gezondheidsproblemen kan doen toenemen en nefaste gevolgen kan hebben voor succes in het latere leven. Er wordt een verhoogde graad van geestelijke gezondheidsproblemen waargenomen onder sociaal gedepriveerde groepen, inclusief migrantenpopulaties – dit alles illustreert de link tussen gezondheid en de mate waarin kinderwelzijn ter harte wordt genomen. Hoewel er kwalitatief hoogstaande nationale gegevensbronnen bestaan, zijn er tot op de dag vandaag geen indicatoren die ons in staat stellen om de geestelijke gezondheid van kinderen doorheen de EU-lidstaten te meten en te vergelijken.
ii.
Monitoringinstrumenten
Een eerste set Europese gezondheidsindicatoren werd ontworpen in het kader van het ECHI-project, en de activiteiten worden voortgezet via een reeks Werkgroepen en Task Forces. Van de meer dan 40 prioritaire indicatoren handelen er bijzonder weinig over kinderen en jongeren, en de indicatoren die worden gehanteerd, baseren zich niet op nieuw gepubliceerde gegevens, maar op een compilatie van wat reeds beschikbaar was via andere, openbare bronnen96. Toch bestaat er een reeks indicatoren op EU-niveau om de gezondheid van kinderen na te gaan. Dat zijn: • • • • • •
levensverwachting bij de geboorte (algemeen aanvaarde EU-indicator); zuigelingensterfte (World Development Indicators, WDI); kindersterfte (WGO); laag geboortegewicht, borstvoeding, vaccinatie (OESO); gezondheidsgedrag en de ervaren gezondheid (Health Behaviour in School-aged Children (HBSC)); zelfdodingscijfers (OESO).
Dit verschaft echter geen volledig beeld; zo maken slechts 19 EU-lidstaten deel uit van de OESO.97 Er zijn weinig internationaal vergelijkbare gegevens met betrekking tot de resultaten van bepaalde kwetsbare groepen (bijv. migranten).
32
Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) is een supranationale onderzoeksstudie omtrent de gezondheidsgedragingen van kinderen met schoolleeftijd die in samenwerking met het Regionaal kantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie voor Europa wordt uitgevoerd. De enquête wordt uitgevoerd op school en de gegevens worden verzameld aan de hand van vragenlijsten die de kinderen zelf in de klas invullen. De gegevens zijn belangrijk omdat ze de perceptie van de kinderen in kaart brengt van verschillende criteria, waaronder hun eigen gezondheid, hun schoolomgeving, tevredenheid met de leefsituatie. Het is een van de weinige mechanismen waarmee een Europees vergelijkend beeld kan worden geschetst van het subjectieve kinderwelzijn. Het Regionaal kantoor van de WGO voor Europa houdt ook een database bij met als thema European Health for All (HFA DB) en biedt informatie voor zo’n 600 indicatoren, waaronder gezondheid van het kind en de adolescent.98 De gezondheidsthema’s worden aangestipt binnen het kader van de Nationale Verslagen inzake sociale bescherming en sociale inclusie, maar de verslagen hebben tot nog toe kinderen zelden als kernthema behandeld.
Beleidsaanbevelingen • Kinderen moeten de specifieke doelgroep vormen binnen een bredere inspanning geleverd om gelijkheden op gezondheidsgebied weg te werken en universele toegang tot gezondheidszorg voor arme en sociaal uitgesloten groepen te bereiken – onder andere via een universele dekking van de ziekteverzekering. • Met de erkenning van de kindertijd als cruciale fase voor de fysieke, geestelijke en emotionele ontwikkeling, moeten alle kinderen verzekerd zijn van toegang tot programma’s voor gezondheidsbevordering en preventie. • Met de erkenning dat de graad van geestelijke gezondheidsproblemen hoger is bij sociaal gedepriveerde groepen en dat een groeiend aantal kinderen lijdt onder geestelijke gezondheidsproblemen, moet de geestelijke gezondheidszorg worden uitgebreid en beschikbaar gesteld worden aan meer kinderen die zorg behoeven.
3.2.4 Milieu/huisvesting Kinderen zijn kwetsbaarder dan volwassenen voor een gans gamma van milieuproblemen, waaronder pollutie, verkeersoverlast, voedseladditieven en bodemverontreiniging. Hun lichamen zijn nog in ontwikkelingsfase, ze hebben niet altijd oog voor de gevaren waaraan ze worden blootgesteld en ze hebben minder controle op hun omgeving dan volwassenen. Alle kinderen lijden onder de gevolgen van vervuilde en onveilige omgevingen, maar kinderen die deel uitmaken van de kansarmste bevolkingsgroepen lopen het hoogste risico. Onderontwikkeling en armoede zijn sterk gerelateerd aan de last van aan de omgeving toewijsbare ziekten, en dit geldt nog meer voor kinderen.99 Arme gezinnen hebben weinig of geen keuze wat betreft hun woonplaats en wonen vaker in ongezonde en/of onveilige omgevingen (bijv. gebrekkige huisvesting, overbevolking en geen speelruimte). Dat druist in tegen de alom erkende noodzaak om kinderen op te voeden in een degelijke woning met goede basisvoorzieningen en in een veilige omgeving als essentiële voorwaarde voor hun gunstige langetermijnontwikkeling.100 Kinderen van dakloze gezinnen leven niet vaak op straat, maar worden eerder in vormen van tijdelijk onderdak gevonden en bevinden zich dan ook in een situatie van ‘thuisloosheid’, onstandvastige of ongeschikte huisvesting. Concreet betekent dit onder meer: kinderen van gezinnen die leven in tijdelijke schuilplaatsen, kinderen die samen met hun moeder in opvangtehuizen voor slachtoffers van huiselijk geweld wonen, kinderen van gezinnen die bedreigd worden met uitzetting en kinderen van gezinnen met een zeer gebrekkig onderkomen101.
Kader 9: Een selectie EU-initiatieven rond de relatie van huisvesting en milieu ten overstaan van kinderarmoede en -welzijn ✔ Mededeling van de Commissie ‘Een Europese strategie voor milieu en gezondheid’, 11 juni 2003, COM (2003) 338 definitief. Doelstellingen: het aantal door milieufactoren veroorzaakte ziektegevallen in de EU verminderen; nieuwe door milieufactoren veroorzaakte gezondheidsbedreigingen identificeren en voorkomen; de mogelijkheden van de EU inzake beleidsvorming op dit gebied vergroten. Hoofdstuk 5.3 benadrukt het belang van het accent op kinderen gezien hun bijzondere kwetsbaarheid. De eerste cyclus (2004-2010) is gericht op een duidelijk begrip van het verband tussen omgevingsfactoren en (onder andere): ademhalingsproblemen bij kinderen, astma en allergieën en kinderkanker. Wil met name een geharmoniseerd kader voor EU bio-monitoring (HBM) oprichten met betrekking tot kinderen.
33
✔ Mededeling van de Commissie ‘Een Europees actieplan voor milieu en gezondheid’ 20042010. Wil geïntegreerde milieu- en gezondheidsinformatie ontwikkelen, onderzoek naar milieu en gezondheid opvoeren, beleidsbenaderingen evalueren en communicatie verbeteren. ‘De belangen van de kinderen worden geïntegreerd in alle punten van het Actieplan. Een aantal belangrijke kindergezondheidskwesties zullen worden aangepakt in de monitoring, net zoals de blootstelling aan milieustressoren waarvoor in het bijzonder kinderen gevoeligheid vertonen. Vooral het onderzoek naar vatbaarheid is belangrijk, zodat beleidsantwoorden kunnen worden aangepast aan de noden van kinderen die in omstandigheden verkeren waarvoor ze kwetsbaar zijn.’ (Officieuze vertaling van: ‘The concerns of children are integrated throughout the Action Plan. A number of major child health issues will be covered in the monitoring, as will exposure to the environmental stressors to which children are particularly sensitive. Research on susceptibility is particularly important, so that policy responses can be adjusted to the needs of children in those cases where they are particularly vulnerable.’) ✔ Beslissing van de Raad om een tweede programma voor communautaire actie op het gebied van volksgezondheid op te richten (2008-2013)102. (zie ‘gezondheid van het kind’ hierboven) Wat de acties met betrekking tot het milieu betreft, zou er speciale aandacht moeten worden besteed aan kinderen en andere groepen die bijzonder kwetsbaar zijn voor risicovolle milieuomstandigheden. Het programma zou een aanvulling moeten zijn op de acties die werden ondernomen in het kader van het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010. ✔ Children’s Environment and Health Action plan for Europe. CEHAPE is een initiatief voor Europa, onder leiding van het Regionaal kantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het werd in 2004 door de Europese ministers aangenomen op de vierde Conferentie over milieu en gezondheid en door alle 53 lidstaten van de Europese Regio van de WGO ondertekend. De kernengagementen focussen op vier regionale prioritaire doelstellingen (RPG’s, Regional Priority Goals): 1/ veilig drinkwater, goede sanitaire voorzieningen 2/ bescherming tegen letsels en geschikte fysieke activiteit 3/ schone lucht binnen- en buitenshuis 4/ chemicaliënvrij milieu. Het CEHAPE-actieplan biedt een gedetailleerde begeleiding aan nationale, en tevens lokale, milieu- en gezondheidsautoriteiten bij het ontwikkelen van CEHAPS (Children’s Health and Environment Action Plans) volgens hun eigen prioriteiten en behoeften. De acties worden gegroepeerd in zes categorieën (wetgeving/onderwijs/gezondheidsbevordering, deelname van belanghebbenden, kennisontwikkeling, monitoring en dienstverlening of infrastructuur. Voor de vijfde Ministeriële Conferentie over milieu en gezondheid (Parma, Italië, 10-12 maart 2010) werd de doeltreffendheid van de kindspecifieke acties geëvalueerd.
34
✔ Gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad over sociale bescherming en sociale inclusie 2009. Stelt dat ‘Het bestrijden van dak- en thuisloosheid - een uiterst ernstige vorm van exclusie -, […] behoeven aanhoudende zorg’. ✔ Thuis- en dakloosheid en uitsluiting van de woningmarkt was een prioritair thema van de OMC inzake sociale bescherming en sociale insluiting in 2009 en wordt geanalyseerd in het Gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad, lente 2010.
i.
Beleidsevaluatie
Initiatieven omtrent huisvesting/milieu missen een focus op kinderen Een verslag gericht aan de Commissie rond het thema dakloosheid en uitsluiting van de woningmarkt
(gepubliceerd in december 2009)103 somt de belangrijkste bevindingen op van de analyse die werd uitgevoerd door het Netwerk van Onafhankelijke Experten inzake Sociale Insluiting. Als grootste obstakels die de ontwikkeling van een beleid op niveau van de EU en de lidstaten in de weg staan, markeerde het verslag onvoldoende politiek engagement, gebrek aan inzicht in de problematiek, geen consensus over het bepalen van de geschikte indicatoren, geen of onvoldoende databronnen en ontoereikende (of geen) monitoring en rapportering. Hoewel de algemene problemen die worden aangevoerd ook relevant zijn voor kinderen, wordt in het verslag geen specifieke aandacht besteed aan thuis- en dakloosheid bij kinderen. Om de ontwikkeling van het toekomstige beleid te schragen met informatie vindt op 9/10 december 2010 in Brussel de ‘Europese Conferentie over thuis- en dakloosheid’ plaats. Die wordt georganiseerd door het Belgisch voorzitterschap van de EU, in samenwerking met de Europese Commissie (DG EMPL), FEANTSA (de Europese Federatie van nationale organisaties die met daklozen werken) en de Franse regering. De Conferentie wil een gemeenschappelijk inzicht tot stand brengen tussen alle belanghebbenden, en steunt zich daarbij op de uitvoerige voorbereidende fase waarin ngo’s, onderzoekers, overheidsdiensten, mensen die rechtstreeks werden geconfronteerd met dakloosheid en vertegenwoordigers van de betreffende sectoren betrokken zijn. De beleidsverklaringen van de EU erkennen dat het belangrijk is om te focussen op de impact van milieufactoren op de gezondheid van het kind, maar het is niet duidelijk in welke mate die strategie effectief wordt toegepast. Meer nog, de nadruk op armoede en sociale uitsluiting als risicofactoren blijkt eerder matig te zijn.
ii.
Monitoringinstrumenten
Het Regionaal kantoor van de WGO voor Europa en een groot aantal WGO-lidstaten werkt al sinds 2004 aan een Europees informatiesysteem inzake milieu en gezondheid (EHIS). Dat gebeurt via een reeks projecten die worden gesteund door beurzen van het DG Gezondheid en Consumentenbescherming. Deze EHIS-projecten richtten zich op gezondheidskwesties als prioritaire pan-Europese CEHAPEactiepunten en met name wat de vier regionale prioritaire doelstellingen (RPG’s) betreft. Zesentwintig indicatoren gaan over gezondheidskwesties die in relatie staan tot het milieu, nadelige milieueffecten op de gezondheid van kinderen en actie gericht op het beperken en voorkomen van gezondheidsrisico’s. Voor het merendeel van de indicatoren is er reeds data voorhanden van 13 tot 29 landen; bij bepaalde indicatoren dekken de gegevens nagenoeg alle landen in de Europese regio van de WGO. In 2007 werd een uitgangsbeoordeling geformuleerd104, met een evaluatie van de status en trends van de RPG’s van de eerste helft van het huidige decennium en dit zal ook worden uitgebreid in de toekomst. Ter gelegenheid van de vijfde Ministeriële Conferentie over milieu en gezondheid van maart 2010 werd een bijgewerkt rapporterings- en informatiesysteem uitgebracht105. Er is in beperkte mate informatie voorhanden over kinderen die in verschillende landen te kampen hebben met dakloosheid, maar die is gefragmenteerd en valt soms moeilijk te interpreteren. De officiële cijfers worden op verschillende manieren verzameld en de verantwoordelijkheden worden daarbij vaak verdeeld tussen de verschillende ministeries, dienstverleners of nationale instituten voor statistiek. Op Europees niveau werd nog geen definitie uitgewerkt over het begrip ‘dakloosheid’. Een van de voorstellen tot classificatie is ETHOS – European Typology on Homelessness and housing exclusion –, een typologie die door de werkgroep voor dataverzameling FEANTSA en onderzoekers van het Europees Observatorium voor Thuisloosheid106 werd ontwikkeld. Het ‘European Quality of Life Survey’107 dat door de Europese Federatie voor Leef-en Werkomstandigheden wordt uitgevoerd, bevat eveneens relevante informatie en indicatoren over milieu - en huisvestingsthema’s (bijv. inzake overbevolking, kwaliteit van het lokale milieu, huisvestingsproblemen). De verzamelde informatie is echter afkomstig van respondenten die ouder zijn dan 18, en sluit de visie van kinderen op hun omstandigheden met andere woorden uit.
35
Beleidsaanbevelingen • Het belang van het kind moet in overweging worden genomen en worden geïntegreerd in de stedelijke en territoriale planning. Er moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan een gezond en veilig milieu voor kinderen - zowel in hun woonst als in hun omgeving - dat het recht op spel en onderwijs eerbiedigt. • Betaalbare en kwalitatieve huisvesting voor gezinnen met kinderen verzekeren als oplossing voor de lange termijn om onnodige verhuizingen en schoolwissels te vermijden.
3.2.5 Kinderbescherming en sociale diensten Armoede en sociale uitsluiting maken kinderen kwetsbaarder op het vlak van mishandeling, exploitatie en geweld. Kinderen die al het slachtoffer zijn geworden van deze problemen lopen dan weer een verhoogd risico op armoede en sociale uitsluiting. Armoede en stress blijken – samen met drugs- en alcoholmisbruik - factoren te zijn die nauw en consistent worden geassocieerd met kindermishandeling en verwaarlozing. Kinderen in extreme omstandigheden – zoals straatkinderen, migranten - die veelal op de vlucht zijn voor mishandeling en exploitatie of erin gevangen zitten zijn vaak op zichzelf aangewezen en staan blootgesteld aan ernstige risico’s. Hun weg kan bezaaid zijn met een opeenstapeling van aan elkaar gekoppelde moeilijkheden, die hen op korte of lange termijn dreigen te veroordelen tot armoede. Kinderen onderworpen aan geweld of mishandeling en slachtoffers van exploitatie zullen niet of minder goed studeren. Dat verkleint hun kansen om op lange termijn om aan de armoede te ontsnappen. De toegenomen druk op de werkduur van de ouders als gevolg van langere uren of meerdere jobs, betekent een inkrimping van de beschikbare tijd voor het grootbrengen en verzorgen van kinderen; in ernstige gevallen kan dat zelfs het emotionele welzijn van het kind zwaar ondermijnen.108 Er zijn aanwijzingen die erop duiden dat huiselijk geweld is toegenomen tijdens de recessie wat zou kunnen betekenen dat economische neergang zijn weerslag vindt in gezinnen door toename van huiselijk geweld109.
36
Hoewel de meeste lidstaten armoede en materiële deprivatie niet als aanleiding beschouwen om een kind buiten het biologische gezin te plaatsen, vormen deze factoren in veel landen duidelijk een onderliggende oorzaak. Institutionele zorg wordt momenteel alom erkend als laatste toevlucht. Toch is in vele landen het aantal kinderen dat in instellingen is geplaatst stabiel, of zelfs groeiend als gevolg van onaangepaste middelentoewijzing en planning van zorgalternatieven voor gezinnen. Bepaalde kindergroepen (bijv. de Roma) zijn zwaar oververtegenwoordigd in de groep kinderen die is aangewezen op institutionele zorg. Het is niet ondenkbaar dat zij verkeerd worden gediagnosticeerd als zorgbehoevende en de kans bestaat dat ze omwille van de verkeerde ‘zorg’-redenen worden doorverwezen. Kinderen die uit openbare zorginstellingen komen, worden nog meer blootgesteld aan armoede en sociale uitsluiting, en moeten het vaak zonder familiale of sociale steun stellen. Waar de cijfers beschikbaar zijn, vertegenwoordigt deze groep een belangrijk percentage van de daklozen Een belangrijk thema dat naar voren is gekomen in de Sociale OMC, is de noodzaak om afstand te nemen van de geïnstitutionaliseerde provisie voor kinderen en meer het accent te leggen op gezinnen en zorg binnen de gemeenschap. Doeltreffende beschermingssystemen en sociale diensten voor het kind zijn essentieel bij het garanderen van een hoge mate van bescherming voor kinderen die kwetsbaar en gemarginaliseerd
zijn ten gevolge van discriminatie, mishandeling, verwaarlozing, seksueel misbruik, drugs en alcohol, geestelijke gezondheidsproblemen, of kinderen die om andere redenen werden gescheiden van hun familie en verblijven in zorginstellingen, op straat of als onbegeleide kinderen. Dergelijke dienstverlening voorziet in een zorgcontinuüm – van preventie over reactie op geweldplegingen tot het aanwakkeren van een bewustwording en bewustmaking onder kinderen, ouders en gemeenschappen. Vroegtijdige interventie en preventie via openbare en dienstverlenende instellingen (gezondheid, onderwijs, politie, psychosociale begeleiding) kan bijzonder doeltreffend zijn en de slaagkans op het tijdig identificeren van kinderen met potentiële problemen verhogen zodat zij alle steun die ze nodig hebben daadwerkelijk ontvangen. Waar preventie niet mogelijk was, staan kinderbeschermingssystemen in voor responsieve dienstverlening – via het beheren van pleeg- en adoptiediensten, institutionele dagzorg, beschut wonen en aanverwante diensten voor kwetsbare kinderen en hun ouders, inclusief slachtoffers van mishandeling en kinderen van alcoholverslaafden. Een uiterst belangrijke uitdaging bij het ontwikkelen van effectieve responsieve acties ten overstaan van kinderarmoede en sociale uitsluiting (en dan vooral wat de meer extreme situaties betreft) bestaat erin de kwaliteit en de standaarden voor sociale dienstverlening naar een hoger niveau brengen, de lokale coördinatie te verbeteren en de capaciteit tot vroege interventie op te trekken.110
Kader 10: Een selectie EU-initiatieven rond kinderbescherming die relevant zijn voor kinderarmoede en kinderwelzijn ✔ Kaderbesluit 2002/629/JHA van de Raad van 19 juli 2002 inzake het gemeenschappelijk optreden tegen mensenhandel streeft naar een tot stand brengen van een brede EU-aanpak ten opzichte van mensenhandel door uniformiteit in de definities en gemeenschappelijke richtlijnen aangaande de sancties, aansprakelijkheid en rechtspraak (in herziening in 2010). ✔ Kaderbesluit 2004/68/JHA van de Raad van 22 december 2003 inzake het bestrijden van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie streeft een harmonisatie van de nationale wetgevingen na (in herziening in 2010). ✔ Het voorstel van het Zweedse voorzitterschap voor een meerjarenprogramma betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burger (het ‘Stockholmprogramma’) stelt dat er ‘systematisch en strategisch rekening moet worden gehouden’ met de kinderrechten. ‘Kinderen in bijzonder kwetsbare situaties moeten daarbij speciale aandacht krijgen, met name binnen de context van immigratiebeleid (niet-begeleide minderjarigen, slachtoffers van mensenhandel enz.) en seksuele uitbuiting of mishandeling.’ ✔ Het Daphneprogramma werd in 1997 in het leven geroepen om de NGO’s te ondersteunen in hun strijd tegen geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. Het heeft tot dusver een brede waaier projecten met betrekking tot: geweld binnen het gezin, seksueel geweld, mensenhandel, commerciële seksuele uitbuiting, geweld op scholen en misbruik via internet- en pornobeelden van kinderen gedragen.
Beperkte aandacht voor preventieve maatregelen met betrekking tot kinderbescherming De EU heeft dan wel enkele kinderbeschermingsthema’s behandeld, de aanpak van de EUwetgeving werkt vanuit het perspectief van het onderliggende verdrag (d.w.z. immigratiecontrole, grensoverschrijdende of criminele kwesties) en focust tot vandaag meer op de dimensies van criminaliteit en immigratie dan op de dimensies van bescherming en preventie.111 Hierin komt verandering met nieuwe wetgeving inzake een aantal kinderbeschermingsthema’s, die meer de
37
nadruk gaat leggen op de bescherming van slachtoffers, maar nog steeds een solide wettelijke basis of reactie mist om sterker in te zetten op preventie of om werk te maken van de sleutelprincipes en -praktijken die nodig zijn om een sterk systeem voor kinderbescherming en kinderzorg op poten te zetten. De huidige updates van de Kaderbesluiten inzake seksuele uitbuiting en mensenhandel zijn gestoeld op de wettelijke basis en blijven gefocust op de criminele dimensie, maar bevatten meer aandacht voor de bescherming van slachtoffers, vooral in relatie tot criminele handelingen (en geschillen). De ontwerp-richtlijnen boeken dan ook slechts beperkt vooruitgang in het aanmoedigen van de lidstaten om maatregelen aan te nemen die aansluiten bij de preventieve dimensie. Die is noodzakelijk om de aan aanhoudende en intergenerationele armoede gekoppelde cyclus van uitbuiting en mishandeling te doorbreken.112 Toch is er beterschap in het verschiet. De recente mededeling van de Commissie inzake een actieplan voor niet-begeleide minderjarigen113 gaf uiting aan de intentie van de Commissie om ofwel doelgerichte aanpassingen door te voeren ofwel een specifiek instrument te introduceren dat voor heel Europa gemeenschappelijke normen vaststelt voor onbegeleide minderjarigen. Via geharmoniseerde richtlijnen voor de bescherming van deze groep bijzonder gemarginaliseerde kinderen kan een krachtiger beschermingsmechanisme voor alle gemarginaliseerde kinderen worden gecreëerd, indien in de voorbereidende fase hun lot niet uit het oog wordt verloren. De Raad van Europa daarentegen voert reeds enkele jaren actief strijd tegen geweld tegen kinderen. Tot het arsenaal behoren wettelijk bindende instrumenten (bijv. het EHRM, het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, het Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel), uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, activiteiten van de Commissaris voor de Mensenrechten, en bewustmakingscampagnes (‘Een Europa voor en met kinderen)114.
ii.
38
Monitoringinstrumenten
Een aantal problemen met beschikbare onderzoeksresultaten en statistieken verhinderen het op touw zetten van een accuraat nationaal of Europees evaluatiesysteem voor kinderbescherming. Zo zijn er slechts in een beperkt aantal landen diepgaande onderzoeksgegevens (of zelfs officiële statistieken) aanwezig met betrekking tot alle vormen van geweld tegen kinderen. De gegevens zijn evenmin vergelijkbaar omwille van de discrepantie tussen de sleutelbegrippen die worden gehanteerd in de officiële gegevensverzameling en onderzoeksstudies, tussen wat als wettig of niet wettig wordt beschouwd, tussen de methodes voor gegevensverzameling en tussen de relatieve nadruk op responsieve acties ten overstaan van criminaliteit of het sociale welzijn115. Officiële statistieken met betrekking tot kinderbeschermingsregisters, gewelddadige misdrijven, aantal vervolgingen en strafveroordelingen vertegenwoordigen binnen het kader van geweld tegen kinderen slechts het topje van de ijsberg. Bovendien richten de onderzoeken zich doorgaans op een specifieke en geïsoleerde vorm van geweldpleging, waarbij nauwelijks een verband wordt gelegd tussen de vormen van geweldpleging of met het feit dat kinderen tijdens hun leven vaak verschillende vormen van geweld ondergaan. Het aantal studies waarin de kinderen worden gevraagd naar hun eigen ervaring en mening over geweld en misbruik en de link met sociale uitsluiting is ook relatief beperkt. Ondanks deze moeilijkheden zijn er verschillende pogingen ondernomen om indicatoren op te stellen voor de verschillende dimensies van geweld tegen kinderen. Zo werd op international niveau een Manual for the Measurement of Indicator of Violence against Children ontwikkeld in het kader van de VN-studie over geweld tegen kinderen. Op Europees niveau trachtte een rapport van het FRA (Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten)116 indicatoren betreffende geweld en uitbuiting
van kinderen uit te denken (zowel op seksueel vlak met kinderprostitutie, ‘sekstoerisme’, beelden van pornografie en kindermisbruik als op economisch vlak). Een andere recente FRA-studie117 kwam tot de vaststelling dat het onmogelijk is om zelfs bij benadering uitspraak te doen over de effectieve omvang van kinderhandel. De Transmonee Database van UNICEF bevat informatie over verschillende EU-lidstaten (kandidaatlidstaten potentiële kandidaat-lidstaten en naburige Oostbloklanden) – Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovakije en Slovenië - en haalt daarbij gegevens uit de nationale instituten voor statistiek om een aantal dimensies van kinderbescherming in kaart te brengen, evenals enkele andere onderwerpen, waaronder onderwijs en gezondheid118
Beleidsaanbevelingen • Kinderbescherming en sociale dienstverlening moeten krachtiger worden om via vroegtijdige interventie en preventieve dienstverlening de meest kansarme gezinnen bij te staan en zo een escalatie te vermijden van problemen die kinderen verder in de armoede en in risicovolle situaties dreigen te duwen. • Ervoor zorgen dat kinderen niet worden weggerukt uit hun gezinnen omwille van een gebrek aan zorgmiddelen. De gezinnen moeten daarentegen worden ondersteund in het zelf verzorgen van hun kinderen, vooropgesteld dat dit in het belang van het kind gebeurt, en er moeten inspanningen geleverd worden om de desinstitutionalisering van kinderen te vergemakkelijken. • Bevorderen van de inclusie van alle kinderen die niet in een gezinscontext opgroeien (straatkinderen, kinderen die leven in instellingen, niet-begeleide minderjarigen, kinderen met een tijdelijk onderkomen, enz.) door het waarborgen van aangepaste, kwalitatieve ondersteuning en zorg en toegang tot geïntegreerde diensten waaronder onderwijs, gezondheid enz.
3.3 Actieve participatie van kinderen en jongeren 3.3.1 Het recht van kinderen om gehoord te worden Vanuit kinderrechtenperspectief worden kinderen als gezinsleden en tevens als sociale spelers erkend met eigen rechten. Artikel 12 van het UNCRC benadrukt de rol van het kind als actieve deelnemer in het bevorderen, beschermen en de controle van zijn of haar rechten, en geldt voor alle maatregelen aangenomen door de nationale staten om het Verdrag te implementeren. Hoewel het kinderen geen volledige controle geeft over beslissingen die hen aangaan of de rechten van de ouders overtroeven, vormt Artikel 12 een belangrijke uitdaging ten opzichte van de traditionele visies op kinderen en jeugd. Het verleent de kinderen het recht om gehoord te worden in alle zaken die hen aanbelangen, zowel in het gezin als op school of in de ruimere context van de gemeenschap. Belangrijk daarbij is dat het overheidsbeleid en de wetgeving niet over het hoofd worden gezien. Het artikel erkent niet alleen het belang van het louter luisteren naar de mening van kinderen, maar ook het belang van deze ernstig te nemen119. Met het oog op het concept van ‘toenemende mondigheid’ (Artikel 5, VRK), wordt het belang onderkend van de relevantie van de leeftijd en de maturiteit van kinderen, en van hun begrip van de keuzes die hen te wachten staan120. Het is vooral belangrijk dat kinderen die worden geconfronteerd met armoede en sociale insluiting een middel in handen krijgen om invloed uit te oefenen op de beslissingen die hen treffen. Er bestaan
39
inderdaad obstakels die de participatie van alle kinderen in de weg staan, maar die blijken nog groter te zijn voor kansarme kinderen (en vooral voor de kinderen in de jongere leeftijdsgroepen). Zij voelen zich vaak gestigmatiseerd en gediscrimineerd en de kans is reëel dat de traditionele aanpak voor de raadpleging van kinderen hen niet bereikt. Niettemin hebben kinderen uit gemarginaliseerde groepen (zoals migranten, Romakinderen, straatkinderen, kinderen met beperkingen) belangrijke inzichten en ervaringen die ze kunnen delen. Zoals de Resolutie van de Raad over de participatie van kansarme jongeren, (2008) verwoordt, is het ‘van essentieel belang dat elke jongere in staat wordt gesteld zijn of haar mogelijkheden te ontplooien en actief aan het gemeenschapsleven deel te nemen; hierdoor zal, dankzij het onderlinge vertrouwen dat met andere groepen in de samenleving, onder meer de oudere generaties, wordt gesmeed, de algehele maatschappelijke cohesie worden versterkt;...’.
Kader 11: Selectie uit EU-initiatieven rond het recht van kinderen om te worden gehoord ✔ De mededeling van 2006 ‘Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind’ (COM2006 367), erkende de noodzaak om de samenwerking met belanghebbenden, waaronder kinderen, te verbeteren. Het verbond de EU ertoe om ‘kinderen te betrekken bij de besluitvorming’. Daarop heeft de Europese Commissie opdracht gegeven tot de Eurobarometerenquête over ‘De rechten van het kind’ (2008-2009)121. Deze enquêtes werden uitgevoerd om na te gaan in hoeverre jongeren (15- tot 18-jarigen) op de hoogte zijn van Kinderrechten, van de mate waarin deze rechten worden beschermd en welke acties voorrang moeten krijgen om die rechten op nationaal en op Europees niveau te verbeteren. Een aantal focusgroepen met kinderen tussen 15 en 18 worden nu bevraagd. ✔ Het Actieplan inzake kinderrechten bij het externe optreden van de EU (2008) van de Europese Commissie argumenteert dat het implementeren van kinderparticipatie voor de EU volgende verplichtingen inhoudt: • bevorderen van kansen voor kinderen om voldoende en adequate competenties te verwerven en om hun leiderschap- en onderhandelingsvaardigheden aan te scherpen; • het netwerken tussen bestaande kinderorganisaties ondersteunen; • en de capaciteiten verhogen van overheden en planbureaus om structuren op te zetten voor doeltreffende kinderparticipatie.
40
✔ Het Witboek over jeugd dat in 2001 werd opgesteld, was gebaseerd op een anderhalf jaar durend proces waarvan jongeren, experten op het terrein van jeugdzaken, nationale instanties en NGO’s in de lidstaten en daarbuiten deel uitmaakten. Het in 2005 door de Europese Raad aangenomen Europees pact voor de jeugd benadrukt de participatie door jongeren. De EU gaat met de jongeren een formele gestructureerde dialoog aan, die wordt gecoördineerd door een Europese stuurgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries voor Jeugdzaken, nationale jeugdraden en nationale agentschappen van het ‘Jeugd in actie’-programma van het triovoorzitterschap van de van de Raad van de EU en vertegenwoordigers van de Europese Commissie en het Europees Jeugdforum (om de 18 maanden vernieuwd). De lidstaten richten op hun beurt nationale werkgroepen op om het participatieve proces te bewaken. Deze groepen zullen, onder meer, worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministers voor Jeugdzaken, nationale jeugdraden, lokale en regionale jeugdraden, jeugdorganisaties, mensen die actief betrokken zijn bij de jeugdwerking, diverse jongeren en jeugdonderzoekers.122
i.
Beleidsevaluatie
Beperkt inzicht in zinvolle participatie Het recht van kinderen om te worden gehoord mag dan wel terrein winnen binnen het gezin, de weg naar een brede toepassing van dit principe in scholen, gemeenschappen, overheidsinstanties, wetgevingen en door professionelen die met en voor kinderen werken, blijft lang. Er bestaan vele goede praktijken waarbij kinderparticipatie de kwaliteit van de diensten naar een hoger niveau heeft gebracht en de lokale, regionale en nationale beleidsvoering heeft beïnvloed, maar dat blijven min of meer geisoleerde voorbeelden en geen algemene praktijk.
Initiatieven rond participatie krijgen onvoldoende middelen toegewezen Zinvolle participatie van kinderen aan besluitvorming buiten de gezinscontext vereist een investering van menselijke en financiële middelen. Tevens kan het de tijd die nodig is om tot besluiten te komen, verlengen. Zelfs in landen die de waarde van participatie ruimschoots erkennen, moet het participatieve werk in tijden van economisch druk er als eerste aan geloven bij het budgettaire snoeiwerk.
ii.
Monitoringinstrumenten
Er zijn heel weinig voorbeelden van waar de systematisch verzamelde informatie over kinderparticipatie in de verschillende domeinen precies afkomstig is. Het Observatoire de l’enfance, de la jeunesse et de l’aide à la jeunesse uit het Franstalige landsdeel van België voerde een enquête uit onder 1000 kinderen tussen 10 en 18 jaar over hun eigen ervaring met participatie in verschillende contexten: gezin, school, jeugdorganisaties, interactie met volwassenen, de gemeenschap. Het kwam tot de conclusie dat de meeste kinderen worden gehoord binnen hun gezin, maar dat slechts een kleine fractie van hen de mogelijkheid krijgt om actief te participeren binnen de schoolcontext. Een sterke minderheid van de kinderen blijft verstoken van elke vorm van sociale erkenning buiten het gezin of de school, en ervaart helemaal geen concrete voorbeelden van deelname aan welk democratisch proces dan ook. Slechts een minderheid van de kinderen is goed op de hoogte van de inhoud van het VRK123. UNICEF heeft een pakket indicatoren voor zinvolle kinderparticipatie opgesteld om te peilen naar: de wettelijk verkregen rechten om te participeren, het recht op toegang tot informatie bedoeld voor kinderen, de bewustmaking van kinderen op het vlak van de burgerlijke rechten van kinderen, de mogelijkheden op het beïnvloeden van overheidsbeslissingen en respect voor kinderparticipatie in het dagelijkse leven.124
Beleidsaanbevelingen • De overheden moeten wetten invoeren en beleidslijnen uitstippelen die nodig zijn voor de erkenning van het recht van het kind om gehoord te worden en deel te nemen aan alle besluitvormingsprocessen die hen aanbelangen, en specifieke mogelijkheden aanreiken voor participatie in beleidsvorming • Ervoor zorgen dat de beleidslijnen inzake kinderarmoede en sociale uitsluiting worden uitgewerkt met inachtneming van het inzicht en de meningen van kinderen, ook van de meest gemarginaliseerden onder hen. • Er zich van vergewissen dat iedereen die met en voor kinderen werkt de impact van armoede en sociale uitsluiting begrijpt, evenals de noodzaak om te luisteren naar kinderen en rekening te houden met hun visie.
41
3.3.2 Participatie van kinderen aan sociale, recreatieve, culturele, sportieve en burgerlijke activiteiten Frazer & Marlier benadrukken het belang van toegang tot sociale, recreatieve, sportieve en culturele activiteiten voor het welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van kinderen en actieve insluiting in de maatschappij. Participatie aan sportieve en recreatieve activiteiten opent deuren voor deelname aan het sociale leven, biedt kansen voor persoonlijke ontwikkeling en bevordert de gezondheid. Participatie aan culturele activiteiten draagt bij tot het verwerven van vaardigheden en het opbouwen van het zelfvertrouwen, een gunstiger zelfbeeld en een sterkere persoonlijkheid, het stimuleren van het respect voor culturele diversiteit en zodoende het counteren van discriminatie. Beleidsmaatregelen die de toegang van jongeren met een verhoogd risico op armoede en sociale uitsluiting tot dergelijke activiteiten verruimen, zijn dan ook niet onbelangrijk.125
Kader 12: Een selectie van EU-initiatieven rond participatie van kinderen aan sociale, culturele, recreatieve en burgerlijke activiteiten
42
✔ Het EU-jeugdbeleid legt in toenemende mate het accent op jongerenparticipatie. Doorgaans wordt daarbij gedoeld op jongeren van 15 jaar of ouder – dit valt gedeeltelijk samen met de UNCRC-definitie van kinderen (tot 18 jaar). • Resolutie van de Raad betreffende gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie van en informatie aan jongeren (2003) 126. EU-lidstaten zijn ertoe gehouden het actief burgerschap van de jongeren in de maatschappij en binnen het systeem van representatieve democratie te verhogen en ‘de verschillende manieren om te leren participeren meer ondersteunen. • Mededeling van de Commissie ‘over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren’ (2005)127. ‘ten behoeve van de participatie van jongeren moet de focus blijven liggen op een grotere participatie van jongeren aan het democratisch leven ter plaatse en op meer steun voor initiatieven waardoor jongeren leren participeren.’ • Het ‘Europees Pact voor de jeugd’, in 2005 aangenomen door de Europese Raad. Mikt op een verbetering van onderwijs, opleiding, mobiliteit, arbeidsinpassing en sociale insluiting van jonge Europeanen. Een van de doelstellingen van het daaruit voortvloeiende Programma ‘Jeugd in Actie (2007-2013)128 is het bevorderen van het actief burgerschap van jongeren. • Mededeling van de Commissie (2007)129. Alhoewel deze mededeling vooral aandacht heeft voor jongeren van 15 of ouder zijn enkele delen relevant voor kinderen (15-18 jaar). In deze mededeling spreekt de commissie zijn bezorgdheid uit, onder andere, over de hoge niveaus van kinderarmoede in de EU. ‘Het welzijn van kinderen heeft aantoonbaar sterke invloed op hun latere prestaties op school en op de arbeidsmarkt. … Het doorbreken van het patroon van armoede die van de ene op de andere generatie doorgegeven wordt, is een belangrijke uitdaging…’. • Council resolution on the participation of young people with fewer opportunities (2008)130. Nodigt de lidstaten uit om bij het implementeren van de doelstellingen van de Lissabonstrategie en van het Europees Pact voor de jeugd hoge prioriteit te geven aan jongeren in de meest kwetsbare situaties (bijv. jongeren afkomstig uit kansarme milieus wat betreft studie, sociaaleconomische status of geografische achtergrond of jongeren met beperkingen). Parallel daarmee werd een peer learning-oefening uitgevoerd om het uitwisselen van goede praktijken op het vlak van participatie voor alle jongeren te vergemakkelijken, en de resultaten van die oefening te bundelen in een ‘Good Practice Brochure’131.
• EU-strategie voor de jeugd 2010-2018 – Investeringen en empowerment. Een vernieuwde Open Methode van Coordinatie om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen (2009)132. Bevestigt dat jongeren tot de meest kwetsbare groepen van de maatschappij behoren, vooral in de huidige economische en financiële crisis. Wil ‘Meer kansen voor jongeren creëren op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid’, De toegang van alle jongeren tot en hun volledige participatie aan het maatschappelijk leven bevorderen, en De wederzijdse solidariteit tussen de samenleving en jongeren bevorderen’.
i.
Beleidsevaluatie
De participatie van jongere kinderen blijft buiten beschouwing In de EU focussen de participatieactiviteiten hoofdzakelijk op jongeren van 15 jaar en ouder. Sommige activiteiten betrekken ook kinderen vanaf 13, maar de EU-beleidsdocumenten zeggen weinig of niets over hoe jonge kinderen in het besluitvormingsproces worden betrokken.
Veel jongeren worden nog steeds gemarginaliseerd De niet aflatende inspanningen om prioriteit te verlenen aan de participatie en de inclusie van jongeren ‘die beschikken over minder kansen’ ten spijt, blijft het engagement van gemarginaliseerde jongeren beperkt.
ii.
Monitoringinstrumenten
De Commissie heeft in overeenstemming met de EU-strategie voor de jeugd (2010-2018) een werkgroep samengesteld om de bestaande indicatoren op het gebied van onderwijs, tewerkstelling, sociale insluiting en gezondheid te identificeren en eventuele nieuwe indicatoren te onderzoeken voor beleidsdomeinen waar deze nog niet bestaan, waaronder jeugdparticipatie. Het tot nog toe geleverde werk suggereert dat dit de participatie van jongeren in kaart zal brengen wat betreft het verenigingsleven, sport- en ontspanningsverenigingen en burgerlijke activiteiten. Deze acties zijn ook relevant voor de ontwikkeling van kinderparticipatie in het interne beleid en in de praktijken van de EU. De VN is een pakket indicatoren aan het samenstellen om de jeugdparticipatie te meten.
43
Beleidsaanbevelingens • Erkennen van het belang van cultuur, jeugdwerking en sportactiviteiten voor de inclusie en het welzijn van kinderen uit kansarme milieus. Steun aan gerichte acties om deze bevolkingsgroep te bereiken. • Scholen moeten meer en betere na- en buitenschoolse activiteiten stimuleren zodat alle kinderen toegang krijgen tot culturele, recreatieve en sportieve activiteiten die hun zelfbeeld helpen opbouwen, frustraties wegnemen en hun vorming en welzijn ondersteunen.
44
4. De weg vooruit
4.1 Bestuur en uitvoering Aanbevelingen (gebaseerd op Frazer, Marlier & Nicaise (2010) Verder bouwen op de nieuwe Lissabondoelstellingen inzake sociale inclusie en kinderrechten: •
•
Een duidelijke politieke prioriteit maken van kinderarmoede en kinderwelzijn: • De mededeling van de Europese Raad van 2010 bevat een sterk engagement om de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in het algemeen, en kinderarmoede en sociale uitsluiting in het bijzonder als hoofdpunt op te nemen op de EU 2020-agenda • Op EU-niveau wordt een nieuwe en krachtige Sociale OMC overeengekomen, samen met een uitgebreid rapportagemechanisme voor de lidstaten om het politieke engagement en de toewijding ten overstaan van de gemeenschappelijke sociale doelstellingen van de EU te waarborgen. Kinderarmoede en sociale uitsluiting zouden een hoeksteen moeten vormen, waarover alle lidstaten verslag moeten uitbrengen; • Op EU-niveau werden duidelijke, gekwantificeerde doelstellingen overeengekomen voor het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting in het algemeen en kinderarmoede in het bijzonder. Zo zou de EU de globale kansarmoede bij kinderen 50 % moeten verminderen tegen 2020 aan de hand van begeleidende doelstellingen voor alle EU-lidstaten; • In het EU 2020 Platform wordt kinderarmoede en kinderwelzijn een prominente plaats gegeven. • Op EU-niveau wordt de politieke verbintenis aangegaan om jaarlijks op de Lentetop van de Europese Raad en bij het Europees Parlement verslag uit te brengen over de vorderingen die worden gemaakt in het behalen van de overeengekomen gekwantificeerde doelstellingen (als onderdeel van het jaarlijkse gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale inclusie); en • Aanneming van een werkdocument van de Commissie betreffende kinderarmoede en kinderwelzijn, gevolgd door een EU-aanbeveling die wordt voorgelegd aan de Europese Raad en aan het Parlement. Binnen de Sociale OMC een meerjarig werkprogramma met specifieke focus op kinderarmoede en kinderwelzijn volgen. Mogelijke inhoud: • Een reeks verklaringen/mededelingen/belangrijke gebeurtenissen in bepaalde themagebieden (bijv. vroege kinderjaren, desinstitutionalisering, Roma-kinderen, discriminatie, raadpleging/ participatie van kinderen). • Actie om kinderinclusie dieper te integreren in de EU-beleidslijnen (zie onder, punt 3); • Een werkprogramma rond indicatoren, gegevensverzameling en verdere beleidsanalyse; • Een programma voor doorgedreven wederzijds leren (met peer reviews) en bewustmaking;
45
•
Actie om toe te zien op de integratie van de doelstellingen rond kinderarmoede in de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van de Operationele Programma’s van het Structuurfonds.
•
Zorg dragen voor een verankering van het kinderwelzijn in de globale EU-beleidsvorming • Er worden regelingen getroffen om de potentiële impact van alle EU-beleidsmaatregelen op kinderarmoede en sociale uitsluiting systematisch ‘kindveilig’ te maken. Dat gebeurt bijvoorbeeld via een beoordeling van het sociale effect in alle beleidsdomeinen die specifiek focussen op immigratie, discriminatie, gendergelijkheid, actieve integratie, flexibele werktijden, huisvesting, gezondheid en onderwijs en de Europese agenda inzake duurzame ontwikkeling; • Er wordt een sterkere institutionele samenhang gecreëerd tussen de EU-strategie voor de rechten van het kind en het werk rond de sociale insluiting van kinderen zodat beide projecten elkaar wederzijds versterken; • Het uitvoeren van de EU 2020-agenda garandeert meer samenhang in de sociale beleidsinterventies en op het vlak van tewerkstelling en groei, en vooral tussen de hernieuwde Sociale OMC en de toekomstige regelingen om groei en tewerkstelling te stimuleren.
•
Zorgen voor doeltreffende benchmarking, monitoring en rapportering van de prestaties van de lidstaten om oplossingen op maat aan te bieden voor de uitdagingen waar het beleid voor staat • Binnen het Sociale OMC moet een uitgebreid mechanisme voor regelmatige monitoring en rapportering inzake kinderarmoede en kinderwelzijn op poten worden gezet, dat de aanbevelingen van het verslag van de EU-werkgroep rond kinderarmoede en kinderwelzijn en die van het TARKI/Applica-onderzoek over indicatoren voor kinderwelzijn (zie Bijlage 2) implementeert. Die zouden continu aangepast kunnen worden om verbeteringen aan te brengen in tijdslijnen, de dekking en de relevantie van gerelateerde gegevens (die dan ook betrekking moeten hebben op kinderen die niet in privégezinnen wonen, maar bijvoorbeeld in instellingen). De impact die de crisis uitoefent op kinderen zou ook beter moeten worden gemonitord. • Er moet een jaarlijks scorebord voor kinderwelzijn worden gepubliceerd met daarop de metingen aan de hand van de voor kindergerelateerde thema’s beschikbare indicatoren (bijvoorbeeld in de hierboven opgesomde beleidsdomeinen): inkomensarmoede, gezinsbeleid, vroege kinderjaren, onderwijs, gezondheid, huisvesting en milieu, kinderbescherming en sociale dienstverlening. • Er is ruimte voor een bredere toepassing van ‘gecontextualiseerde benchmarking’133. Een prestatiebeoordeling van de resultaten van de lidstaten op het gebied van kindgericht beleid, samen met een analyse van hun specifieke sociale en economische context, laat toe om beleidsaanbevelingen en groeiobjectieven op maat te formuleren en waarover tussen de Europese Commissie en de nationale regeringen een akkoord moet worden bereikt.
•
Het leren en analyseren op EU-niveau op een hoger niveau brengen • Er moet meer geconcentreerd worden op bepaalde thema’s (bijv. desinstitutionalisering, migrantenkinderen, effect van de crisis op kinderen, dakloze kinderen). • Met het oog op een doortastend beleid moet het programma voor gericht onderzoek worden voortgezet op het gebied van: de intergenerationele aspecten van kinderarmoede; het multidimensionele karakter; kinderen in ‘extreme’ omstandigheden; verbanden tussen sociaaleconomische/politieke systemen en de effecten op kinderarmoede.
46
•
Een grotere rol voor belanghebbenden in het proces • De betrokkenheid van kinderen centraal stellen in het proces en dit vervolgens als thema in het voorgestelde werkprogramma uitwerken; • In het beleidvormingsproces de betrokkenheid van andere actoren die kinderrechten verdedigen, intensifiëren, onder meer van ’NGO’s en lokale diensten.
4.2 Actiestappenplan Datum juni 2010
Document/Gebeurtenis Aanneming EU 2020-strategie
sept. 2010
Belgisch voorzitterschap Conferentie over kinderarmoede en kinderwelzijn
najaar 2010
Initiatieven van het Belgisch voorzitterschap met betrekking tot dit thema: september • 8: Expertenconferentie ‘L’Europe de l’Enfance’, in Antwerpen (Vlaamse overheid – Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media) • 13: Open Methode van Coordinatie in Brussel (FOD Sociale Zekerheid) • 24: Een gewaarborgd minimuminkomen voor iedereen (EAPN – BAPN, Belgisch ministerie) • 28: Onderwijs en sociale inclusie (Vlaamse Regering) oktober • 1-3: Europese Jeugdconferentie (samenwerking tussen de Vlaamse Regering en de Franstalige Gemeenschap) • 14: De sociale inclusie van gezinnen (kabinet Wathelet) november • 16: Ministertop ‘Europe de l’Enfance’ (Franse Gemeenschap) • 8: Mobiliteit van kansarme jongeren (Franse Gemeenschap) Werkdocument van de Europese Commissie Zet de krijtlijnen uit voor het debat rond kinderarmoede en kinderwelzijn en het overleg, die samen leiden tot aanbeveling voor de Commissie/ Raad inzake kinderarmoede en kinderwelzijn Aanneming van een aanbeveling van de Uiteenzetten van bindende doelstelCommissie/Raad inzake kinderarmoede en lingen voor het terugdringen van kinkinderwelzijn derarmoede en van een multidimensionale aanpak van kinderarmoede en kinderwelzijn, onderbouwd door een proces Stappenplan van de Europese Commissie voor Uiteenzetten van de doelstellingen de uitvoering van de aanbeveling van de aanbeveling op EU en nationaal niveau en van een reeks acties om de in de aanbeveling gestelde objectieven te behalen, met passende mijlpalen.
november 2010
voorjaar 2011
voorjaar 2011
Doelstelling Een specifieke doelstelling inzake kinderarmoede vooropstellen Debat opstarten over de EUaanbeveling inzake kinderarmoede en kinderwelzijn De dimensie kinderarmoede en kinderwelzijn integreren in het debat en in het overleg
47
48
Bijlagen
Bijlage 1: Samenvatting van de beleidsaanbevelingenques 1.
Toegang tot adequate middelen
1.1
Inkomsten en uitkeringen
• De landen die het meeste uitgeven op het vlak van sociale uitkeringen (pensioenen niet meegerekend) kennen doorgaans de laagste graad van kinderarmoede. De overheid zou kinderbijslag moeten herwaarderen als een belangrijk instrument van solidariteit tussen de generaties, een erkenning van het waardevolle van de kindertijd, en als investering in de toekomst van Europa. • Universele kinderbijslag is de meest doeltreffende manier om inkomenssteun te verlenen aan gezinnen met kinderen. Die zou automatisch verkregen moeten worden. Daarnaast moeten er doelgerichte uitkeringen zijn, specifiek voor de meest hulpbehoevenden. • Kindvriendelijke inkomenssteun omvat ook uitkeringen die rechtstreeks gericht zijn op kinderen, zoals overheidsgesubsidieerde kinderfondsen, gratis boeken en didactisch materiaal, gratis schoolmaaltijden, gratis toegang tot vrijetijdsactiviteiten en culturele evenementen.
1.2
Combinatie werk en gezin
• Kwalitatieve tewerkstelling voor ouders is van cruciaal belang. Men moet flexibele werkregelingen uitwerken die ouders de mogelijkheid bieden om een evenwicht tot stand te brengen tussen hun verplichtingen ten overstaan van hun werk en hun gezin. De arbeidsregelingen moeten inspelen op de almaar toenemende diversiteit in de gezinssamenstelling. • Ouderschapsverlof moet betaald worden, universeel toegankelijk en flexibel zijn zodat de ouders zo goed mogelijk aan de noden van hun kinderen kunnen tegemoet komen. Verlofregelingen moeten rekening houden met de diverse gezinssamenstellingen en deze ondersteunen. • Ouders moeten toegang hebben tot betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande diensten waarop zijzelf en hun kinderen kunnen terugvallen. De dienstverlening moet ook inspelen op de almaar groter wordende diversiteit van de werkroosters van de ouders ondervangen.
49
2.
Toegang tot diensten en kansen
2.1
Vroege kinderjaren
• De vroege kinderjaren moeten worden erkend als cruciale fase voor het kind op het vlak van vorming, ontwikkeling en sociale integratie, Dit vereist een die overheidsinvestering vereist in diensten die voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht de positie van de ouders op de arbeidsmarkt • meter moeten duidelijke kwaliteitscriteria, inclusief professionele kwalificaties, erkenning, opleiding, verhouding personeelssterkte/aantal kinderen, pedagogische opvatting en waarden uitgewerkt worden voor de kinderopvangdiensten.
2.2
Onderwijs
• Elk kind (met inbegrip van Roma-kinderen en andere kansarme kinderen) moet toegang hebben tot kwalitatief inclusief onderwijs zich bekommert om het kinderwelzijn van alle kinderen en dat naast de aandacht voor de academische prestaties ook aandacht heeft voor de emotionele, sociale en fysieke ontwikkeling van het kind bevordert. • De rol van onderwijs in het voorkomen en doorbreken van de armoedecyclus moet worden versterkt door het neerhalen van alle financiële barrières die onderwijs in de weg staan. Verder moet onderwijs gelijke kansen waarborgen en de noodzakelijke aanvullende ondersteuning bieden om de armoede te compenseren het voor kinderen moeilijk kan maken om zich voluitte ontwikkelen en te vormen. • Er moeten meer inspanningen geleverd worden om kinderen tot het einde van hun leerplicht school te laten lopen. Ouders moeten aangemoedigd worden hun kinderen de school te laten afmaken. Er moeten geschikte leerpaden uitgewerkt worden voor voortgezet onderwijs en/of beroepsopleiding, rekening houdend met de diversiteit van de leerpatronen en aspiraties van de kinderen.
2.3
50
Gezondheidszorg
• Inspanningen die worden geleverd om gelijkheden op gezondheidsgebied weg te werken en universele toegang tot gezondheidszorg voor arme en sociaal uitgesloten groepen te bereiken – onder andere via een universele dekking van de ziekteverzekering. moeten extra aandacht besteden aan kinderen. • Als we erkennen dat de kindertijd een cruciale fase is voor de fysieke, geestelijke en emotionele ontwikkeling, dan spreekt het voor zich dat alle kinderen verzekerd moeten zijn van toegang tot programma’s voor gezondheidsbevordering en preventie. • Met de erkenning dat de prevalentie van geestelijke gezondheidsproblemen hoger is bij sociaal gedepriveerde groepen en dat een groeiend aantal kinderen lijdt onder geestelijke gezondheidsproblemen, moet de geestelijke gezondheidszorg worden uitgebreid en beschikbaar gesteld worden aan het toenemend aantal kinderen die hier nood aan hebben.
2.4
Huisvesting en milieu
• Het belang van het kind moet in overweging worden genomen en worden geïntegreerd in de stedelijke en territoriale planning. Er moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan een gezond en veilig milieu voor kinderen dat het recth op spel en onderwijs eerbiedigt zowel in hun woonst als in hun omgeving. • Betaalbare en kwalitatieve huisvesting voor gezinnen met kinderen garanderen als oplossing op lange termijn en als alternatief voor onnodige verhuizingen en schoolwissels.
2.5
Kinderbescherming en sociale diensten
• Kinderbescherming en sociale dienstverlening moeten in staat gesteld worden om via vroegtijdige interventie en preventieve dienstverlening gezinnen die in armode leven, bij te staan en zo een escalatie te vermijden van problemen die kinderen verder in de armoede en in risicovolle situaties dreigen te duwen. • Men moet ervoor zorgen dat kinderen niet worden weggerukt uit hun gezinnen omwille van een gebrek aan financiële. De gezinnen moeten daarentegen worden ondersteund zodat ze zelf hun kinderen, kunnen opvoeden vooropgesteld dat dit in het belang van het kind gebeurt, en er moeten inspanningen geleverd worden om de de-institutionalisering van kinderen te vergemakkelijken. • De inclusie van alle kinderen die niet in een gezinscontext opgroeien (straatkinderen, kinderen die leven in instellingen, niet-begeleide minderjarigen, kinderen met een tijdelijk onderkomen, enz.) moet men bevorderen, door het waarborgen van aangepaste, kwalitatieve ondersteuning en zorg en hen toegang te geven tot algemene diensten waaronder onderwijs, gezondheid enz.
3.
Participatie van kinderen
3.1
Het recht van kinderen om gehoord te worden
• De overheden moeten wetten invoeren en beleidslijnen uitstippelen die nodig zijn voor de erkenning van het recht van het kind om gehoord te worden en deel te nemen aan alle besluitvormingsprocessen die hen aanbelangen, en aangepaste instrumenten aanreiken voor participatie in dat besluitvormingsproces. • Ervoor zorgen dat de beleidslijnen inzake kinderarmoede en sociale uitsluiting ook de meningen en inzichten van kinderen weerspiegelen ook van de meest achtergestelden onder hen. • Er zich van vergewissen dat iedereen die met en voor kinderen werkt de impact van armoede en sociale uitsluiting begrijpt, evenals en de noodzaak om te luisteren naar kinderen en rekening te houden met hun visie.
3.2
Participatie van kinderen aan sociale, recreatieve, culturele, sportieve en burgerlijke activiteiten
• Het erkennen van het belang van cultuur, jeugdwerking en sportactiviteiten voor de inclusie en het welzijn van kinderen die in armoede leven moet worden onderstreept. Er moeten acties ondernomen worden die zich specifiek naar deze groep richt. • Scholen moeten en betere na- en buitenschoolse activiteiten stimuleren zodat alle kinderen toegang krijgen tot culturele, recreatieve en sportieve activiteiten die hun zelfbeeld helpen opbouwen, frustraties wegnemen en het leerproces en welzijn ondersteunen.
51
Bijlage 2: Bestaande aanbevelingen inzake EU-indicatoren voor kinderwelzijn In 2009 rondden TÁRKI Social Research Institute (Boedapest, Hungarije) en Applica (Brussel, België) een onderzoek af rond ‘Kinderarmoede en kinderwelzijn in de Europese Unie’ voor het DG Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijk kansen, eenheid E.2 Taak 3 van het project had tot doelstelling ‘aanbevelingen formuleren voor een beperkt pakket indicatoren en analyses die zo relevant mogelijk zijn vanuit het perspectief van het kind en die het multidimensionele karakter van kinderarmoede en kinderwelzijn in de Europese Unie zo accuraat mogelijk weergeven’. De bedoeling is om te stroomlijnen met: • • • • •
Het beoordelingskader van de OMC voor sociale bescherming en sociale insluiting. De door de EU-werkgroep geformuleerde aanbevelingen en het reeds geleverde werk tijdens de uitvoering van het Sociale OMC. De bestaande praktijken van de lidstaten op dit gebied. bestaande initiatieven om de belangrijkste aspecten van kinderwelzijn te behandelen (OESO, UNICEF, enz.). de resultaten van empirische analyse.’
Volgende tabel geeft een overzicht van hun voorgestelde kindgerelateerde indicatorenportfolio
52
53
Referenties 1
2 3 4
5
6
7 8
9 10 11 12 13
14 15
16 17 18
54
19
20 21 22 23 24
25 26
27 28 29 30
The highest rates were recorded in Romania (33%), Bulgaria (26%), Italy and Latvia (both 25%), and the lowest in Denmark (9%), Slovenia and Finland (both 12%). Eurostat, 18 Jan 2010. News release ‘Living Conditions in 2008’, STAT 10/10. European Commission COM (2010) 2020: Europe 2020: A strategy for smart, sustainable and inclusive growth. ‘Poverty’ is generally understood to mean income poverty, and is based on data collected at the household level; this is the current EU approach which defines at risk-of–poverty’ (i.e. the numbers of children living in low income families). While important, for children such measures are far from sufficient, and can mask the life changing deprivations to their rights they may be experiencing: a certain income level does not necessarily mean a household has all it needs to provide what a child needs for a good start in life, nor that children are prioritized in household expenditures. As such, child poverty must be defined and addressed using a multidimensional approach, focusing on whether individual children face deprivations to a range of their rights such as health, education, nutrition, participation and protection from harm, exploitation and discrimination. ‘Social exclusion’ focuses on non-participation in social/community life and lack of access to rights which should be available to all citizens, emphasising the multidimensional forms and dynamic processes involved. But there is as yet no agreed child-centred definition of ‘social exclusion’, which would address, for example, the exclusion of some children’s from the world of children as a whole. In 2006 the EU Social Inclusion Process was integrated, as one distinct strand, within a broader process, the EU Social Protection and Social Inclusion process. This brings together the EU’s social inclusion process with strands on pensions and on health care and long-term care. Presidency Conclusions, Council of the European Union 23/24(2006), Brussels. Frazer H., Marlier E. & Nicaise I. (2010) A Social Inclusion Roadmap For Europe 2020 – an independent study commissioned by the Belgian Ministry of Social Integration in the context of the 2010 Belgian Presidency of the Council of the European Union (EU), Chapter 2 – Child Poverty and Social Exclusion (Frazer, Marlier & Nicaise 2010). Frazer, Marlier & Nicaise (2010). See, for instance, the UNICEF summary of evidence for the long-term advantages of high quality early childhood education and care (UNICEF, 2008). Frazer, Marlier & Nicaise (2010). Frazer, Marlier & Nicaise (2010). The Social Protection Committee is the body that is responsible for overseeing the implementation of the EU’s Social Protection and Social Inclusion process. It consists of senior officials from all Member States and from the European Commission. Frazer, Marlier & Nicaise (2010). Social Protection Committee (2008): Child Poverty and Well-Being in the EU: current status and way forward, European Commission. Tackling Child Poverty And Promoting The Social Inclusion Of Children In The EU (2007), Report Of The Network Of Social Inclusion Independent Experts Frazer H., Marlier E. (2007) Tackling child poverty and promoting the social inclusion of children in the EU: Key lessons, European Commission. The Joint Report and the supporting document can be found on the Commission web site at http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/ joint_reports_en.htm#2008 For a full analysis of indicators used to monitor and measure child well-being see Eurochild Policy Briefing Indicators: an important tool for advancing child well-being, prepared as a background paper for the 2009 Eurochild Annual Conference, November 2009. UNICEF (2008) An overview of child well-being in rich countries, Innocenti Report Card 7, Florence. Eurochild (2007) A child rights approach to child poverty: Discussion Paper. Frazer, Marlier & Nicaise (2010). Commission Recommendation on the active inclusion of people excluded from the labour market, Brussels, 30.09.2008 Frazer, H. and Marlier, E. (2007), Tackling child poverty and promoting the social inclusion of children in the EU – Key lessons. Synthesis Report, European Commission . Frazer, Marlier & Nicaise (2010). Marie-Thérèse Letablier, Angela Luci, Antoine Math, Olivier Thévenon (2009), The Costs of Raising Children and the Effectiveness of policies to support parenthood in European countries: a Literature Review. Commission Staff Working Document (2010), Joint Report on Social Protection and Social Inclusion, Brussels. Frazer H., Marlier E. (2009) Minimum Income Schemes across EU Member States, EU Network of National Independent Experts on Social Inclusion. Social Protection Committee, Child Poverty and Well-Being in the EU( 2008): current status and way forward, European Commission. COFACE Recommendations on active inclusion, a tool for fighting family poverty, 16 March 2009.
31
32
33
34 35
36
37 38
39
40
41 42 43
44 45 46 47
48 49 50 51 52
53 54
‘Relative child poverty’ is defined as the percentage of children living below a certain poverty threshold, usually a percentage of the national median income. At EU level the poverty risk threshold is set of 60% of the national median equivalised household income. An important component of attempts to measure child poverty is the equivalence scales used, which weight the needs of different members of within households. The most commonly referred to are the ‘original’ and the ‘modified’ OECD scales, with the latter being predominantly applied in the EU context. Both scales assign the weight of 1 to the first adult. However, while the original OECD scale assigns 0,7 and 0,5 to further adults and children below 16 respectively, for the modified OECD scale the respective weights are 0,5 and 0,3. The effect of using the modified scale is a significant reduction in the statistics on child poverty. For further discussion, see European Union Agency for Fundamental Rights (2009) Developing indicators for the protection, respect and promotion of the rights of the child in the European Union. Eurostat (2010), Combating poverty and social exclusion: A statistical portrait of the European Union 2010, Luxembourg: Publications Office of the European Union. European Union Agency for Fundamental Rights (2009), Developing indicators for the protection, respect and promotion of the rights of the child in the European Union. UNICEF (2008), An overview of child well-being in rich countries, Innocenti Report Card 7, Florence For the Family Affluence Scale (part of WHO’s survey of Health Behaviour in School-age Children) 4 questions are asked: does your family own a car, van or truck?; do you have your own bedroom for yourself?; during the past 12 months, how many times did you travel away on holiday with your family?; how many computers does your family own? The educational possessions (OECD-PISA) scale includes the items: a desk for study; a quiet place to work; a computer for schoolwork; educational software; an internet connection; a calculator; a dictionary; school textbooks. COFACE Position on reconciling family life, private life and professional life to prevent poverty and social exclusion, 15-16 December 2008. OECD (2008) Babies and Bosses: Balancing work and family life, policy brief. The brief summarises information from a series of volumes the same name which covered particular OECD Member States between 2002 and 2007. Council Directive 92/85/EEC of 19 October 1992 on the introduction of measures to encourage improvements in the safety and health at work of pregnant workers and workers who have recently given birth or are breastfeeding (tenth individual Directive within the meaning of Article 16 (1) of Directive 89/391/EEC). Council Directive 93/104/EC, OJ L 307, of 23 November 1993 concerning certain aspects of the organisation of working time, and Council Directive 2003/88/EC, OJ L 299, of the European Parliament and of the Council of 4 November 2003 concerning certain aspects of the organization of working time. An Amended proposal for a directive of the European Parliament and of the Council amending Directive 2003/88/EC concerning certain aspects of the organization of working time, with Commission Directive COM (2005) 246 final, which would end the ‘opt-out’ provision, under which individual workers can waive the right to work no more than 48 hours (net) per week (i.e. not including rest periods) however it has not reached political agreement in the Council of Ministers. The opt-out has been used almost exclusively by the UK. Council Directive 96/34/EC of 3 June 1996 on the framework agreement on parental leave concluded by UNICE, CEEP and the ETUC. Oxfam International/European Women’s Lobby (2010) Women’s poverty and social exclusion in the European Union at a time of recession. E.g.s ‘Leave Arrangements for Workers with Children’ (1994), ‘A Review of Services for Young Children in the European Union 1990-95’ (1996), ‘Family Day Care in Europe’ (1995). Commission Communication, COM(2008) 635 final: A better work-life balance: stronger support for reconciling, professional, private and family life, Brussels. Council Directive 2010/18/EU of 8 March 2010 implementing the revised Framework Agreement on parental leave. http://ec.europa.eu/employment_social/emplweb/families/index.cfm Peter Moss( ed), International Review of Leave Policies and Related Research (2009), Institute of Education, University of London. See: http://www.berr.gov.uk/ files/file52778.pdf . http://www.oecd.org/els/social/family/database UNICEF (2008) The child care transition, Innocenti Report Card 8, Florence. Presidency Conclusions, SN 100/1/02 REV 1, 15-16 March 2002, Barcelona European Council. European Commission, COM(2008) 638 final: Implementation of the Barcelona objectives concerning childcare facilities for pre-school children, Brussels. The provision of childcare services A comparative review of 30 European countries, European Commission’s Expert Group on Gender and Employment Issues (EGGE), March 2009. Council conclusions(2009/C 119/02), of 12 May 2009 on a strategic framework for European cooperation in education and training (‘ET 2020’) . Education, Audiovisual and Culture Executive Agency (EACEA P9 Eurydice) Tackling Social and Cultural Inequalities through Early Childhood Education and Care in Europe.
55
56 57 58 59 60
61
62 63 64 65 66
67 68
69 70 71 72
73
74 75 76
77 78 79 80 81
82
83 84 85 86
Eurochild, Improving the well-being of young children in Europe: the role of early years services, Seminar Background Paper, European Parliament, Brussels, 8 April 2008. Children in Europe (2008) Young children and their services: developing a European approach, discussion paper. European Commission, COM (2008) 638 final, Implementation of the Barcelona objectives concerning childcare facilities for pre-school children, Brussels. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions (2009) Childcare Services in Europe. Cleveland, G. and M. Krashinsky, 2003, Financing ECEC Services in OECD Countries, University of Toronto, Toronto. European Commission Expert Group on Gender and Employment Issues (2009) The provision of childcare services: a comparative review of 30 European Countries, Luxembourg: European Commission. European Commission Network on Childcare and Other Measures to Reconcile the Employment and Family Responsibilities of Men and Women (1996) Quality Targets in Services for Young Children; Proposals for a Ten Year Action Programme; Children in Europe (2008) Young children and their services: developing a European approach, discussion paper. UNICEF (2008), The child care transition, Innocenti Report Card 8, Florence. Council conclusions (2009/C 119/02), of 12 May 2009 on a strategic framework for European cooperation in education and training (‘ET 2020’) . Council conclusions 2010/C 135/02 of 11 May 2010 on the social dimension of education and training. See Knowledge System for Lifelong Learning, www.ksll.net See Inclusion and education in European countries, Muskens, G. August 2009, an independent report commissioned by the European Commission’s DirectorateGeneral for Education and Culture. Commission Communication COM(2008) 423 final: GREEN PAPER Migration & mobility: challenges and opportunities for EU education systems, Council conclusions on the education of children with a migrant background (November 2009), For details of work on migration and education see: http:// ec.europa.eu/education/focus/focus842_en.htm. PICUM (2009), Undocumented Children in Europe: Invisible Victims of Immigration Restrictions Breaking the Cycle of Exclusion, Roma Children in South East Europe, UNICEF, 2007, pp 45. UN Committee on the Rights of the Child, General Comment 1 (2001) , The Aims of Education. World Health Organisation Europe Region, “European strategy for child and adolescent health and development,” (2005) http://www.euro.who.int/__data/assets/ pdf_file/0020/79400/E87710.pdf World Health Organisation Europe Region, “European strategy for child and adolescent health and development,” (2005) http://www.euro.who.int/__data/assets/ pdf_file/0020/79400/E87710.pdf Frazer, Marlier & Nicaise (2010). European Commission, COM (2007) 630 final, White Paper: http://europa.eu/ legislation_summaries/public_health/european_health_strategy/c11579_en.htm European Parliament Decision 1350/2007/EC of 23 October 2007 http:// europa.eu/legislation_summaries/public_health/european_health_strategy/ c11503b_en.htm http://ec.europa.eu/health-eu/youth/index_en.htm European Parliament Resolution C 319 of 20 November 2008 http://europa.eu/ legislation_summaries/education_training_youth/youth/ef0007_en.htm European Commission COM(2009) 567 final, Solidarity in Health: Reducing Health Inequalities in the EU, European Commission, Brussels. www.health-gradient.eu Council Conclusions 9507/04 (Press 163) on alcohol and young people, 1 and 2 June 2004; European Commission COM (2006) 625 final ‘An EU Strategy to support Member States in reducing alcohol related harm’. Council Directive 2003/33/EC of 26 May, 2003 on the approximation of laws, regulations and administrative provisions of the Member States relating to the advertising and sponsorship of tobacco products, 26 May 2003; European Commission, COM(2007) 27 final: Green Paper ‘Towards a Europe free from tobacco smoke: policy options at EU level’. European Commission, COM(2007) 279 final, White Paper ‘A Strategy for Europe on Nutrition, Overweight and Obesity related issues’. European Commission, COM(2005) 654 final, on combating HIV/AIDS within the European Union and in the neighbouring countries 2006-2009. European Commission Proposal, COM(2008) 9 final, for a European Parliament and Council Directive on the safety of toys. European Commission Regulation laying down detailed rules for applying Regulation 1234/2007, of 10 July 2008, as regards Community aid for supplying milk and certain milk products to pupils in educational establishments; Regulation 288/2009 of 7 April 2009 is laying down detailed rules for applying Regulation 1234/2007 as regards Community aid for supplying fruits and vegetables (etc.) to children in educational establishments.
87 88 89 90 91
92 93 95 96 97
98 99 100 101 102 103 104 107 108 109 111 112 113 114 115 116 117 118 119
120 121 122 123 124
125
126
127 128 129
European Commission, COM(2009) 567 final, Solidarity in Health: Reducing Health Inequalities in the EU, European Commission, Brussels. http://www.ec-mental-health-process.net/ http://ec.europa.eu/health/ph_determinants/life_style/mental/docs/ consensus_youth_en.pdf WHO (2005) Mental health: facing the challenges, building solutions. Copenhagen, WHO, 2005. Rigby M, (2009) ‘Indicators of child health as a key component of child well-being’, in ChildONEurope, The ongoing debate on the assessment of children’s conditions of life, Proceedings of the seminar on Child Well-Being Indicators, Florence Bulgaria, Cyprus, Estonia, Latvia, Lithuania, Malta, Romania and Slovenia are not OECD members. http://www.euro.who.int/en/what-we-do/health-topics/Life-stages/ child-and-adolescent-health/facts-and-figures Frazer, Marlier & Nicaise (2010). FEANTSA (2007) Child Homelessness in Europe: An overview of emerging trends. European Parliament Decision 1350/2007/EC of date 23 October 2007 http:// europa.eu/legislation_summaries/public_health/european_health_strategy/ c11503b_en.htm Frazer H., Marlier E. (2009) Homelessness and housing exclusion across EU Member States, Social Inclusion Policy and Practice, CEPS/INSTEAD. D. Dalbokova, M. Krzyzanowski and S. Lloyd (2007) Children’s Health and the Environment in Europe: A Baseline Assessment, WHO. WHO Europe (2010) Health and Environment in Europe: progress assessment, Copenhagen. FEANTSA (ibid). European Foundation for Living and Working Conditions (2009) Second European Quality of Life Survey. ODI (2009): Children in Times of Economic Crisis: Past lessons, future policies. Oxfam International/European Women’s Lobby (2010) Women’s poverty and social exclusion in the European Union at a time of recession. Olivia Lind Haldorsson (2009), speech on ‘Children’s rights and child protection within the EU’, Save the Children seminar, Stockholm. NSPCC (2009), Proposed revision of EU Framework Decision “on combating the sexual exploitation of children and child pornography”, Position Paper. European Commission, COM (2010) 213/3, Action Plan on Unaccompanied Minors (2010 – 2014). Rustemier, S. with Newell, P. (2005) Violence Against Children in Europe: A preliminary review of research, Innocenti Research Centre, UNICEF. Fundamental Rights Agency (2009) Developing indicators for the protection, respect and promotion of the rights of the child in the European Union. Fundamental Rights Agency (2009) Child Trafficking in the European Union: challenges, perspectives and good practices. http://www.transmonee.org/ Ruxton S. (2005) What About Us?: Children’s Rights in the European Union, Euronet . Lansdown G (2005) The Evolving Capacities of the Child, Innocenti Insight, Florence: UNICEF. Flash Eurobarometer 235 (2008): The Rights of the Child and Flash Eurobarometer 273(2009): The Rights of the Child http://ec.europa.eu/youth/index_en.htm L’Observatoire de l’Enfance, de la Jeunesse et de l’Aide à la Jeunesse, L’enquête sur la participation des jeunes âgés de 10 à 18 ans en Communauté française de Belgique, April 2007. UNICEF, Guidance on Meaningful Child Participation (forthcoming as part of the EU-UNICEF Child Rights Toolkit. Frazer, Marlier & Nicaise (2010). Council Resolution 2003/C295/04 of 25 November 2003 on common objectives for participation by and information for young people. European Communication COM(2005) 206 final on European policies concerning youth, Brussels. If adopted, Article I-47 of the European Constitution would have bolster the principle of participatory democracy. Clause 4 in particular, would enable 1 million children in the EU, as European citizens, to ask the European Commission to submit a proposal on matters where they consider their rights should be implemented. European Commission ,COM (2007) 498 final, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions(SEC (2007) 1084 and 1093), on “Promoting young people’s full participation in education, employment and society”, Brussels. European Council 9133/08, Draft Resolution of the Council and the Representatives of the Government of the Member States JEUN53, SOC269, meeting within the Council, on the participation of young people with fewer opportunities, Brussels. Available at http://ec.europa.eu/youth/pdf/doc1084_en.pdf http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0200:FIN:EN:PDF Social Protection Committee (2008) & Marlier and Atkinson (2010).
55
Verantwoordelijke uitgever: Julien Van Geertsom, Koning Albert II-laan 30,1000 Brussel