-1De eerste seconden dat hij wakker werd moest hij zoals altijd nadenken waar hij was en wie hij was. Telkens opnieuw stelde hij zich tijdens deze seconden de vraag of zijn leven echt was of dat zijn verstand iedere keer een nieuw geheugen kreeg. Herinneringen over iets dat nooit was voorgevallen. Of alleen maar in zijn dromen. Zijn leven verliep op een al te ongelooflijke manier om écht te kunnen zijn. Hij zat nu in de bus met anderen. Met de kinderen erbij gerekend ongeveer een dertigtal mensen. De bus, die soms aan grenzen stopte, reed nu al drie dagen. Eerst op dat deel van de planeet wat wij nu nog altijd de postsovjetruimte noemen, daarna, de laatste uren, op de WestEuropese autobaan. Nu waren ze niet meer zo ongerust. Ze maakten zich geen zorgen meer dat ze bij de volgende grens aangehouden zouden kunnen worden. Allemaal reisden ze als toeristen, maar niemand was van plan om terug te gaan. Het maakte nu niets meer uit vanwaar zij kwamen – van Albanië, Joegoslavië, Azerbeidzjan, Tsjetsjenië, Somalië of van nog ergens anders. Zo ver als de grenzen vandaag hun eerdere levens deden lijken, zo ver verwijderd dachten zij vroeger het bestaan dat nu op hen afkwam. Alle passagiers op deze bus hadden hun eigen tragedie meegemaakt. Niet zo omvattend als een globale catastrofe, maar de overweldigende gevoelens die zij persoonlijk ondergingen, waren onbegrensd. Hun levens geraakten in een dramatische periode, waarin het lichaam van het Sovjetimperium, dat te lijvig was geworden, in elkaar was gestort en in zijn val veel volkeren, landen en naties had vernietigd, om nog maar te zwijgen over al het persoonlijk leed … Met gesloten ogen, rustig achterover hangend in de zetel, dacht Arno na over wat er zich op onze planeet afspeelde en probeerde de bedoeling ervan te achterhalen. De botsing van twee millennia had de planeet geschokt. De mensheid was
opnieuw verdeeld geraakt op basis van zielige verschillen en de oorlogen herbegonnen. Vluchtelingen kwamen in stromen, als mieren, of soms ook alleen en probeerden om daar te geraken waar het leven niet zo angstig, hopeloos en gevaarlijk was als in het vaderland dat het rad van fortuin hen had toebedeeld. Onder de talloze mensen die op Aarde onderweg zijn in hun zoektocht naar een ongevaarlijke hemel boven hun hoofd, hadden zij meer geluk gehad dan anderen. Om het even wat er eerder was gebeurd, nu waren ze zonder problemen en op min of meer comfortabele wijze de grens over geraakt. Want op hetzelfde ogenblik moesten anderen afzien in vluchtelingenkampen in Afrika, het Midden-Oosten of elders, of moesten zij verstikken in een ijzeren transportcontainer, of verdrinken in zee omdat zij niet het geluk hadden gehad om van Noord-Korea of enig ander land weg te geraken en een betere plaats te bereiken. Een andere groep had moeten doodvriezen in bossen of bergen om met mensensmokkelaars van Slowakije naar Oostenrijk te kunnen trekken. Trubbels hadden de continenten verstoord, landen uit evenwicht gebracht en een niet onaanzienlijk aantal mensen ertoe gedwongen hun hele leven achter te laten op hun vlucht naar een schuilplaats. Arno hield ervan om in gedachten en van op afstand neer te kijken op de Aarde. Van daaruit bekeken zag ze er vriendelijk en blauw uit. Maar van dichterbij bekeken wordt al snel duidelijk dat het biologisch leven op Aarde gebaseerd is op de dood. De geboorte van ieder levend organisme betekent eveneens dat het aftellen tot zijn overlijdensmoment begonnen is. Ieder levend organisme is gedwongen om andere levende organismes op één of andere manier te doden. Dat is de universele wet : levende organismes consumeren levende organismes. Sommige soorten doden hun soortgenoten in het gevecht om het leven, en anderen eten het vlees van gedode soortgenoten op.
De mens is de best aangepaste soort. Door zijn genetisch programma heeft hij de fysiologische mogelijkheid om vlees te consumeren van de eigen soort, met andere woorden, kannibalisme te bedrijven. Andere soorten hebben eveneens zo’n gen. In het laatste stadium van hun ontwikkeling beginnen kikkervisjes elkaar op te eten in de opdrogende waterplas. Van de duizenden diertjes zal er uiteindelijk maar één, het meest aangepaste, overleven. Arno bedacht dat de mens eigenlijk de grootste kannibaal is. Alleen is het zo dat de mens een alternatief soort van kannibalisme bedrijft: de soortgenoten worden wel vermoord, maar niet opgegeten. Wat er opgegeten wordt zijn de goederen. Olie of andere grondstoffen bijvoorbeeld, of zelfs maar gewoon leefruimte. Dit alternatief kannibalisme - dat nooit of te nimmer verzadigd kan worden - is het allerergst. Hele beschavingen worden erdoor uitgemoord en veroordeeld tot armoede, lijden en dood. Het gaat dan om veel méér mensen dan men mogelijkerwijze zou kunnen opeten. De genetische programma’s van mens, kikkervis en alle andere levende organismes zijn amoreel. Voor hen betekenen de beschavingen van Maya’s of Inca’s helemaal niets. Overleven en voortplanten, dat is de grondwet van het biologisch leven op Aarde. De genenkaart van de mens is haast identiek met die van de aap. Slechts enkele kleine stukjes van de DNA-streng zijn verantwoordelijk voor het verschil tussen mensen en primaten. Insecten, ratten en mensen zijn – waar het hun totaalgewicht in biomassa betreft de dominante soorten op aarde en hebben de meeste kans om te overleven als soort. De menselijke soort, met verstand gewapend, heeft zich te snel voortgeplant. Op sommige plaatsen leven ze opeengepakt als kikkervisjes in een waterplas. En ook de natuur begint terug te slaan door de hulpbronnen en de levensruimte van de mens gevoelig in te perken. De mens maakt oorlog onder leiding van het roofdierinstinct dat door zijn genetisch programma
wordt ingegeven. In deze fase van de eeuwige cyclus is er meer vernietiging dan opbouw. Er is meer duister dan licht en meer haat dan liefde. Oorlog is het toppunt van haat. En komt regelmatig terug, maar voor mensen toch altijd weer onverwacht. Vrede maakt plaats voor oorlog, maar wat wij dachten dat vrede was, bleek alleen maar een korte onderbreking van de eeuwige strijd. Arno dacht: de mens hoeft niet gekwetst te worden door het leven omdat het van richting verandert. De stroom des levens bracht hem eerst op een mooi strand, later dan weer naar stenen, watervallen en draaikolken. Meer dood dan levend werd hij door de ene golf na de andere meegesleurd. Het is niet nodig zich gekwetst te voelen door het leven omdat het vroeger beter was. Iedereen vindt van zichzelf dat hij een beter lot verdient. Maar in feite verdient niemand een lot, noch beter, noch slechter. De reden is simpel: ons lot of fatum is het enig leefbare, het unieke dat voor ons werd weggelegd. Het leven met al zijn bochten, draaikolken en watervallen vormt één geheel. Sommige wendingen van het lot, waarvan wij denken dat ze een grote betekenis hebben, stellen in feite niet veel voor. Alleen het geheel heeft betekenis, beginnend bij de bron en uitmondend in de eeuwigheid. Volgens de eeuwige wet van het leven kunnen wij het geluk slechts begrijpen wanneer wij weten wat lijden is. De enige mogelijkheid tot evenwicht ligt in het eeuwige gevecht tussen tegengestelden. Overal waar er licht is, zijn er schaduwen. Waar leven is, is dood. Wreed en zinloos is het principe waarop het aardse leven is gebaseerd. De betekenis van dit leven lijkt het volgende te zijn: het eindeloze ontvangen en doorgeven aan de volgende generatie van het eigen genotype, dat hiermee rijker wordt en met één schakel, met één mensenleven wordt uitgebreid. Alsof iemand beslist had om voor altijd de boodschap te
bewaren die als een voorlopig onleesbare code in ons genotype is vastgelegd. Het biologisch leven is van oorsprong al meedogenloos. Niets of niemand kan op deze planeet leven zonder schadelijk te zijn voor anderen. Niemand kan leven zonder de angst schade te lijden. Zelfs de meest meedogende vorm van leven, het plantenrijk, moet andere levende organismen doden om te kunnen overleven. Ieder feest van het leven is een feest van de dood. Zelfs het onschuldigste dier, de koe, moet dagelijks proteïnes eten in de vorm van de duizenden en duizenden insecten die ze iedere keer samen met het plantaardig voedsel tot zich neemt. Zelfs de vegetariër met de hoogste morele standaard kan de wet van de betekenis der dingen niet doorbreken: om te kunnen leven moet ieder organisme andere organismes doden en vechten om niet door anderen gedood te worden. Ook al zou het de vegetariër lukken om niet te doden voor zijn voedsel, toch staat zijn huis op een stukje planeet dat vroeger de levensruimte uitmaakte van duizenden andere organismes. Om olie, kolen, gas, ijzererts of wat dan ook te verkrijgen maakt hij zichzelf medeplichtig aan de catastrofe op deze planeet . De sprinkhaan heeft niet minder rechten om te leven dan een koe of een amoebe, want allen ontvangen het leven uit dezelfde bron. Maar volgens de wet van de betekenis der dingen vernietigt de mens sprinkhanen. Leven is eindeloos vechten om te overleven. En dat wil niemand. Iedereen wil gewoon leven. Maar de enige keuze die de natuur ons voorhoudt is vechten om te overleven en overleven tot de dood. Het heeft geen zin teleurgesteld te zijn omdat het leven niet interessant genoeg was, of niet rustig genoeg, of te wreed of te moeilijk. Het leven is, was, en zal alleen maar zijn op de enig mogelijke manier: onherhaalbaar en niet opnieuw verkrijgbaar.
Vanaf het ogenblik dat de mens op de aardbol verschijnt, is hij veroordeeld tot het leven en hij wordt met datzelfde leven onderscheiden bij zijn overlijden. In de zichtbaar dichter wordende duisternis dreven achter het busvenster de pijnlijk nauwkeurig ingedeelde en ondanks de winter nog groene landschappen voorbij. Het hoofd van Inga, een nog aantrekkelijke en ongeveer veertigjarige vrouw, was gedurende haar slaap tot op zijn schouder gezakt. Ze werd wakker, wreef haar slapende handen en stopte Arno’s gedachten met de vraag: ‘Hoe gaat het, schatje? Hoe gaat het met je hoofd, heb je nog pijn?’ Natuurlijk had hij nog hoofdpijn, zoals altijd. Hoofdpijn was voor hem een levenslang te verdragen straf. ‘Dank je schat, veel beter. Met mij is het goed maar ik kan me voorstellen hoe vermoeiend de laatste twee dagen voor jou zijn geweest.’ ‘Met mij gaat het ook wel, maar voor die arme kinderen is het een ellende’ zei ze, terwijl ze probeerde te glimlachen. Twee uitgeputte jongens, één van vijf en één van tien, lagen te slapen in de zetels achter hen. Inga was een echte vrouw. Ondanks alles gelukte het haar een elegante, maar niet opzichtige maquillage te bewaren. Ook nu was ze met een kleine eyeliner bezig haar expressieve, mooie en in de hoeken lichtjes opgetrokken ogen te accentueren, ondanks het feit dat dit overbodig was. ‘Wat denk je’, vroeg ze, terwijl ze het potloodje en de spiegel terug in haar handtas stopte. ‘Hoe lang moeten wij nog rijden?’ ‘Ik denk nog een uur of drie’. ‘Het is al bijna donker. We zullen waarschijnlijk helemaal te laat komen . We moeten meteen beginnen zoeken naar een hotel. Ik zou willen weten wat we nu kunnen verwachten. Zou
het voor ons mogelijk zijn ons daar aan te passen? Wat denkt jouw ruggenmerg1 daarover ?’ ‘Maak je geen zorgen, Vosje, alles komt in orde.’ Hij trachtte haar zo goed en zo kwaad als het kon gerust te stellen, maar zijn eigen ziel was vervuld met twijfel en onzekerheid. ‘Alles komt op zijn pootjes terecht. Voor de kinderen zal het zeker veel beter zijn dan tevoren. Maar voor ons wordt het iets harder. Desadaptatie. We zullen nu enkele jaren in verplichte ledigheid moeten doorbrengen met héél weinig geld om van te leven en ons miserabel moeten voelen totdat wij de taal geleerd hebben en een verblijfs- en werkvergunning krijgen. Dat wordt zeker moeilijk. Veel gezinnen van migranten gaan kapot door al die problemen.’ ‘Och, dat hoeven wij toch niet te verwachten zeker? Na alles wat we samen hebben doorgemaakt is dat toch onmogelijk. Mijn takken en wortels zijn sinds lang met de jouwe vergroeid, we zijn mettertijd bloedverwanten geworden.’ ‘Ja, hetzelfde voel ik’, antwoordde Arno, lichtjes in haar hand knijpend. ‘Wij vormen één geheel, ik hou zoveel van jou als een aardbewoner maar van een aardse vrouw kan houden … maar hoe dan ook, we zullen ons heel wat moeite moeten getroosten. Onder de totaal nieuwe omstandigheden zullen wij niet beter aangepast zijn dan pubers. En dat terwijl je gewend bent om in mij een sterke, volwassen man te zien. Ik denk dat we door een heleboel teleurstellingen heen zullen moeten gaan, teleurstellingen niet alleen in onszelf, maar misschien ook in elkaar. En na al die moeite zullen wij ons tot de laatste dag herinneren dat we geen echte Europeanen zijn… maar dat weet je zelf ook. Wij hebben het er al zo vaak over gehad.’ ‘Ja, maar jezelf geen echte Europeaan voelen is toch beter dan jezelf een echt lid voelen van een minderheid in om het even 1
Deze uitspraak is volledig identiek aan de Nederlandse uitspraak: Wat zegt jouw dikke teen daarvan?
welke post-Sovjetrepubliek. Ik bid God dat we nooit terug naar Navrodia moeten. Misschien ooit wel, voor een korte tijd, gewoon op bezoek. Ik zal nooit de oorlog vergeten, vooral niet de vrouwen die tussen de puinhopen van de stad lijken vervoerden op zelfgemaakte karretjes.’ ‘Dat is moeilijk om te vergeten, het was erg. Maar ook al zal het nooit vergeten worden, op den duur zal het achter in ons geheugen belanden. We zullen het ons dan herinneren als een kwade droom.’ Herinneringen kwamen bovendrijven en hij stopte met praten. De aarde trilde voortdurend onder de ontploffingen. De lucht was zwaar en zwart van brand en kruitdampen. Zelfs overdag was het donker. In de kapotte straten van de vernielde stad lagen her en der lijken van mensen en dieren, vooral honden die door min of meer toevallige scherven en kogels geraakt waren. Tanks veranderden de wegen in modderpoelen, soms wel tot een meter diep. Het grootste deel van de mannelijke inwoners – toch zij die beslist hadden om in de stad te blijven - waren vermoord door soldaten en de overblijvers moesten zich verstoppen om in leven te blijven. Vrouwen wandelden als geesten tussen de puinhopen, op zoek naar lijken van familie of kennissen om te begraven. Aan sommige lijken waren boobytraps vastgemaakt om de mensen die ze wilden begraven, te vermoorden. De ene mens vermoordt de andere precies om dié reden waarvoor ze de toestemming kregen om te moorden: verschillen in mening, ideeën, uiterlijk en tradities. Na enkele dagen in hun nesten te hebben doorgebracht hadden de scherpschutters van beide partijen hun verstand verloren en schoten zonder het minste onderscheid op alles wat zich roerde. De dood vierde de oorlog met kannibalistische orgieën. ‘Natuurlijk zal onze psyche nog vele jaren lijden onder deze schokken, maar laten we proberen het te vergeten. Wij
moeten verder leven. Nog maar eens opnieuw beginnen en gewoon verder leven.’ ‘Ik hoop dat dit de laatste keer was’, zuchtte Inga. ‘Ik ben moe. En was er nog die ongelukkige emigratie naar Turkije. En toen we eindelijk terug thuis waren en een nieuw leven probeerden op te bouwen, brak de oorlog opnieuw uit. Maar we hebben geen keus, dus zullen we ook ditmaal opnieuw beginnen.’ De aaneenrijging van de dramatische gebeurtenissen van de laatste jaren had hen alles ontnomen waarmee ze vroeger zo onuitsprekelijk sterk verbonden waren en ontnam hen nog steeds veel van alles wat ze hartstochtelijk liefhadden en waarvan ze dachten dat het onmogelijk was ooit afscheid te kunnen nemen. Hun manier van leven, de meeste van hun vrienden en kennissen, de ziekenhuizen waar ze werkten, het huis waar zij woonden, de straat waar dat huis stond, de stad waar deze straat lag en zelfs het land waarin zich deze stad bevond, waren verdwenen. De diepste roerselen van de mensenziel kunnen niet beschreven worden door mensenwoorden. Om dat zelfs maar bij benadering te doen zijn er talloze boeken geschreven en toch weten wij dat geen enkel daarvan de volledige diepte van het menselijk gevoel kan peilen. De mens, zo klein in het aangezicht van de eeuwigheid, heeft onbegrensde gevoelens gekregen. Maar hoe groot de mens ook is, toch verzinkt hij in het niet ten opzichte van grote gebeurtenissen zoals de opkomst van de Byzantijnse periode die de Romeinse verving, of de verandering van de wereld na de Tweede Wereldoorlog, of na de val van het Sovjetimperium. De bus, waarvan de ruiten al donker waren, reed nu door de straten van Brussel. Ze stopte op een plaats tegenover Station Noord, liet de passagiers uitstappen, keerde om en zette met de achterlichten een laatste rood, in de mist vervloeiend punt achter alles wat tot hun vorig leven behoorde.
Vanaf dat ogenblik verplaatste het verleden zich volledig naar dat deel van de geest waar oude en bijna vergeten herinneringen bewaard worden. Het leven van de asielzoeker zette zijn eerste stap op de onderste trede. Die gebeurtenis heeft in het leven van pas aangekomen mensen steeds een heel bijzondere betekenis. Maar van de weinigen die daar rond liepen had niemand ook maar iets gemerkt. Sommige nieuwkomers werden afgehaald door bekenden, die hen zonder veel ophef omhelsden en vervolgens rustig wegleidden. Het was donker. Rond de straatlampen hing een mistig schijnsel. Het motregende en er stond een koude wind. Met hun slaperige kinderen die niet goed begrepen wat er gebeurde, gingen zij het stationsgebouw binnen. Iedereen droeg iets, zelfs de jongste had een boekentas op zijn rug en een plastic zak in zijn handje. Het station was binnen net als buiten: vreemd en groot. Het tafereel in ogenschouw nemend zagen zij mensen die zich haastten om hun trein te halen of om buiten te geraken en hier en daar ook groepjes van mensen die geen haast hadden en met elkaar stonden te praten. Zij droegen ook andere kleren. Ze luisterden aandachtig en hun gehoor filterde automatisch de Russische woorden uit het geroezemoes. ‘Kijk eens’, zei Inga, ‘deze mensen spreken Russisch. We kunnen misschien aan iemand vragen wat we nu verder moeten doen?’ ‘Ik denk’, antwoordde Arno, ‘dat we nu naar het hotel moeten gaan, en morgenvroeg naar het commissariaat. Maar vragen mag ook.’ Ze naderden een groep van vijf, zes mensen, waar eveneens kinderen bij stonden. Na een snelle begroeting kwamen ze te weten dat er in Brussel enorm veel vluchtelingen waren, nog meer dan ooit tevoren. Alleen al de oorlogen in het Midden-Oosten dwongen tien-, neen, honderdduizenden mensen om over de grenzen te
vluchten. Duizenden onder hen bereikten iedere maand Brussel, waar het hoofdkwartier van de Navo ligt. De vluchtelingenstroom was enorm. Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kon per dag zo’n 300 mensen verwerken, maar nog meer mensen wilden hier binnen geraken. Ook hadden ze vernomen dat ze meteen na de sluiting van het station, zo rond twaalf uur dus, naar het commissariaat moesten vertrekken. En ze moesten buiten de nacht doorbrengen in de regen. Als ze in een hotel gingen slapen, hadden ze ’s morgens geen kans meer op een gesprek. ‘Het schijnt dat na Nieuwjaar de asielprocedure nog een stuk moeilijker gaat worden’, legde iemand uit. ‘Dus moeten jullie nu meteen proberen of er is geen kans meer tot na Nieuwjaar.’ ‘Misschien is het toch beter in het hotel te gaan slapen en morgenvroeg om vier uur naar het commissariaat te gaan?’, vroeg Arno. ‘Ik kan me niet goed voorstellen hoe ik met vrouw en kinderen de decembernacht op straat moet doorbrengen.’ ‘Dat heeft geen enkele zin, het zal niet lukken. Het is niet logisch om nu nog voor vier uurtjes naar een hotel te gaan. Om het even wat jullie doen, je zal minstens vijf uur op straat in de regen moeten doorbrengen en zonder enige garantie dat jullie zullen binnen geraken. Jullie zijn niet de eersten en ook niet de laatsten, … en er zullen ook nog veel kinderen bij zijn. Dit is de tweede nacht dat ik hier ben, gisteren heb ik in een hotel geslapen. Om half vijf ben ik naar het commissariaat gekomen en desalniettemin raakte ik niet binnen, het was al te laat. Dus ik kan beter met mijn kinderen vier uur extra wachten op straat, dan nog een hele dag. Kijk, ik heb vier truien over elkaar aangetrokken en raad jullie aan hetzelfde te doen; trek de kinderen alles aan wat je aan warme kleren bij hebt. Vergeet jullie tassen niet mee te nemen, warme kleren, water, boterhammen en zet de tassen bij elkaar op een manier dat jullie erop kunnen zitten.’
‘Oh hemel’, was het enige wat Arno kon zeggen terwijl hij in Inga’s ogen keek, die van verrassing helemaal rond geworden waren. Ze hadden het zich helemaal anders voorgesteld. Na een kort overleg beslisten ze een deel van zijn spullen in de bagagekluis achter te laten en zich meteen naar het commissariaat te begeven. Gelukkig lag het maar een kilometer van het station verwijderd. Helemaal aan het eind van de lange muur van het commissariaat zagen ze een ijzeren poort, opengewerkt met vaardig gehamerd smeedwerk, waar al een vijftigtal mensen wachtten. Het merendeel zat met de rug tegen de muur en beschermde zich tegen de regen met grote stukken plastic, waaronder zich de silhouetten van vrouwen, mannen en kinderen aftekenden. Verschillende talen waren hoorbaar: Arabisch, Russisch, Engels, Frans en nog een aantal andere talen die ze niet kenden. Sommigen wandelden heen en weer voor de muur, anderen bleven gewoon staan. Allemaal hadden ze een lange reis achter de rug, een reis die iedereen geleerd had de dingen te nemen zoals ze zijn, zich aan te passen en vooral niet te proberen de omstandigheden te veranderen. Inga zat aan het einde van de rij met de kinderen bij zich, gekleed in alle warme spullen die ze had kunnen vinden, inclusief waterdichte regenjassen. Het gesprek in het station had zijn nut bewezen. Ze zat daar met een warme pet op het hoofd, haar armen rond de kinderen geslagen. Die bleven rustig. Ze hadden in hun nog jonge leven ergere dingen doorgemaakt. Ze sluimerden naast hun moeder. Intussen vernam hij dat de anderen het plastic gevonden hadden in een container om de hoek. Toen hij zag dat er nog een groot stuk in lag voelde hij zich gelukkig omdat dit hem
de mogelijkheid verschafte een beetje bescherming te bieden aan zijn dierbaren waarvoor hij nu zo weinig kon doen. Het stuk plastic waarmee hij zijn gezin toedekte bewasemde onmiddellijk. Daaronder voelde het toch een beetje warmer en zo waren ze beter beschermd tegen de regen. Inga’s schaapsleren jas, die normaal in winters vriesweer comfortabel en licht was, was zwaar en nat door de motregen, maar bleef toch enigszins behaaglijk. Ze dekte de kinderen toe met de panden ervan. ‘Nu is het goed’, zei ze van onder het plastic, terwijl ze probeerde om zowel opgewektheid als rust in haar stem te leggen: ‘We hebben nu een goed plaatsje gevonden en kunnen zo de nacht zelfs doorbrengen indien nodig. Ik had het mij eigenlijk anders voorgesteld, maar er is niks aan te doen. Iedereen moet het verdragen, dus wij ook.’ ‘We moeten er doorheen’, zei hij, met pijn in zijn hart naar Inga en de kinderen kijkend. En naar alle anderen die er stonden, liepen of zaten. Het groepje mensen deinde steeds verder uit. Het begin van 2001 had een rijke oogst aan rampen opgeleverd en dus ook aan mensen die probeerden zich te redden. ‘Hoe zal het gaan met jou?’, vroeg ze. In haar stem hoorde hij de bezorgdheid doorklinken. ‘Hoe zal je heel de nacht op de been blijven in de regen? Je jas is nu al kletsnat!’ ‘Ach, schat’, zei hij, ‘maak je geen zorgen over mij, je hebt zelf gezegd dat we het zullen verdragen.’ ‘Je zal verkouden worden …’ ‘Neen’, antwoordde hij, ‘ik word niet ziek, we hebben al veel erger meegemaakt. Wat kan er met mij gebeuren zolang jij van me houdt?’ Ze lachte, want dit was haar lievelingsuitspraak en het kreeg haar altijd aan het lachen. In de donkere en lege straat doemde het licht van autokoplampen op. Ze naderden en een afremmende
politieauto werd zichtbaar. Eén van de twee inzittende politiemannen streek met de lichtstraal uit zijn zaklantaarn langs de rij wachtende mensen, hier en daar halt houdend op de silhouetten onder het plastic. Vervolgens doofde het licht en de auto reed weer weg. ‘Ik denk dat ze in dit alles niets ongewoons bemerkt hebben’, zei Inga. Haar door het licht en het motorgeluid opgewekte nieuwsgierigheid deed haar het hoofd van onder het plastic uit steken. ‘Ze zouden beter voor tenten zorgen, om nog maar te zwijgen van toiletten, is er dan geen Rode Kruis in dit land of wil niemand iets met ons te maken hebben?’ ‘Ze zien dit al twee weken iedere nacht’, sprak een man van ongeveer vijfenveertig jaar die wat verderop stond. ‘Goedenavond, ik hoorde Russisch en heb als landgenoot besloten om met jullie te spreken. Mijn naam is Sergei. Mag ik vragen vanwaar jullie gekomen zijn?’ ‘Aangenaam, ik ben Arno, dit is mijn vrouw Inga, en wij komen uit Navrodia.’ ‘Goed, aangename kennismaking, zijn jullie al lang in België?’ vroeg Sergei. ‘Dit is ons tweede uur’, antwoordde Arno, onderwijl trachtend een glimlach tevoorschijn te toveren. ‘Welkom dan, ik ben hier al zeven jaar, en al die jaren ben ik al zo vaak bij het commissariaat geweest dat het nu niet meer nodig is. Ik bezit nu de Belgische nationaliteit. maar ik heb mijn zoon meegebracht om zich aan te geven. Daar zit hij onder het plastic. Toen ik vroeger kwam om mezelf op te geven2 was er hier veel minder volk. Zullen we misschien even wandelen en babbelen om zo de nacht wat te verkorten?’ ‘Dat is goed’, beaamde Arno en hij draaide zich om naar zijn vrouw: ‘We zullen een beetje wandelen, schat.’
2
In modern Russisch wordt het woord ‘opgeven’ ook gebruikt bij overgave aan de vijand. De intonatie is dus psychologisch een beetje die van ‘verraad’.
‘Akkoord, probeer maar niet verkouden te worden’, antwoordde ze, zich alweer afwendend om de kinderen beter toe te dekken met het krakende plastic. Ze liepen langs de in breedte en lengte zichtbaar aangezwollen rij die nu al een flink stuk van het blok in beslag nam. ‘Heb je geen spijt dat je gekomen bent?’ vroeg Arno. Hij probeerde te stoppen met rillen van de kou, die van overal leek te komen. ‘Ik weet het zelf niet’, zei Sergei, ‘hier is het natuurlijk rustiger. Dat is de belangrijkste reden waarom ik hier wil wonen: de rust. Maar je kan je niet voorstellen hoe groot het verschil is tussen ons bestaan en dat van de mensen hier in Europa. Een heel ander leven met totaal andere mensen, dat kon ik me toen ook niet inbeelden. Ik ga niet alles vertellen, want dat kan ik zelfs niet. Je zal er zelf wel achter komen. Had ik een keuze, dan zou ik willen wonen waar ik mijn kindertijd en de rest van mijn leven heb doorgebracht. Maar die keuze had ik niet. En nu zeker niet meer … ik werd in Grozny geboren en bracht er mijn hele leven door. Om het even wat de mensen zeggen, voor mij was het de beste stad ter wereld. Totdat de Sovjet-Unie uiteenviel, evenals de broederschap der volkeren, die met een zodanig geweld op elkaar gestuit is dat de hele wereld nog nazindert onder de schok. Het huis waar ik woonde, de universiteit waar ik studeerde, de school waar ik als leraar werkte, alles is plat gebombardeerd.’ Ze waren tot op het einde van de blok gewandeld; om de hoek begon een zeer brede straat waarlangs glazen en cementen gebouwen oprezen. Af en toe passeerde er een auto. ‘Zullen we teruggaan?’, vroeg Sergei, in de motregen naar de hemel opkijkend. ‘Laten we terugkeren’, zei Arno, ‘en vertel maar eens wat er verder zal gebeuren. Ik hoop dat we morgen binnen zullen geraken. Maar wat dan? Hoe werken al die mechanismen?’
‘Ze zullen op de eerste dag, of later, een eerste interview afnemen. Ze gaan luisteren, alles opschrijven en beslissen of je aanvraag verworpen wordt of niet. Je krijgt dus een negatieve of positieve beslissing. Als ze positief is, sturen ze je naar het OCMW van één of andere stad. Dan krijgen jullie een leefloon en hulp om de taal te leren, om vervolgens een stiel te leren. Na een zekere tijd komt er een tweede interview. Soms gebeurt dat pas na enkele jaren’. ‘Zo ongelooflijk lang.' ‘Ja, je moet er op voorbereid zijn dat in België alles lang gaat duren. Ik heb mijn tweede interview pas drie jaar later gekregen. En dan wacht je nog een paar jaar op het antwoord. En al die tijd mag je niet werken en het leefloon is amper genoeg om van te leven omdat het leven veel te duur is. Stel dat het verzoek wordt verworpen, dan krijg je helemaal geen leefloon. Dan komt het noordse bontdier.' ‘Welk bontdier?’ ‘Pesets. Euh, ik bedoel pizdets3. Op sommige momenten had ik zin om fruit te eten en dan ging ik naar de markt en proefde van iedere kraam een stukje totdat mijn honger over was.’ ‘Ja, ik zie dat je het niet gemakkelijk hebt gehad’, zei Arno medelevend. ‘Ach ja, dat is allang over’, lachte Sergei. “Nu gaat alles wel goed, ik heb de nationaliteit én een baan. En ook mijn gezin heb ik gelukkig kunnen overbrengen. Ik leg klinkers en heb een vast contract dat zelfs door Belgen zeer gegeerd is.’ ‘En wat gebeurt er na het tweede interview?’ ‘Na al dat onderzoek krijg je een tweede positieve beslissing en een verblijfsvergunning en dan kun je rustig afwachten tot je na een jaar of acht de nationaliteit verkrijgt. Is de beslissing echter negatief, dan ga je in beroep - dat duurt enkele maanden 3
Sergei gebruikt eufemistisch het woord voor een poolvos in het Russisch, nl. ‘pesets’ maar zegt danj toch ‘pizdets’, een onbeleefde Russische krachtterm die hij liever had vermeden om geen slechte indruk te wekken.
– en daarna krijg je misschien het bevel om het land te verlaten. Ofwel beslissen ze om je dossier opnieuw te bekijken. Zo gaat het verder totdat ze twee negatieve of twee positieve beslissingen hebben genomen. Eerst een positieve, en dan bij het tweede interview een negatieve, is altijd slecht, want daarna is het heel moeilijk om bij het commissariaat een vergunning te krijgen. Maar je kan ook in beroep gaan en de procedure nog verlengen. Als je de procedure lang genoeg kunt rekken, heb je kans om geregulariseerd te worden en zo toch uiteindelijk de nationaliteit en een verblijfsvergunning te krijgen.’ ‘Dat klinkt erg lang en ingewikkeld’, zei Arno. ‘Ja, veel te lang en veel te log. Bovendien is het te duur voor de regering, want meestal krijgen de mensen in de tussentijd een loon, sommigen komen zelfs alleen maar daarvoor, vooral uit achtergebleven Afrikaanse landen. Maar de laatste tijd zie ik meer landgenoten dan Afrikanen. Sommigen sparen zelfs van dat loon en werken zwart overal waar ze kunnen, omdat ze denken dat ze op die manier het geld bijeen kunnen krijgen om terug te gaan. Daarom wordt de wet nu opnieuw bekeken. Blijkbaar zal de procedure vanaf de eerste januari aanzienlijk ingekort worden en zullen de asielaanvragers al een definitief antwoord krijgen op de eerste dag en zal er geen loon meer uitgekeerd worden. Ze gaan asielzoekers niet meer naar het OCMW, maar naar asielcentra sturen.’ ‘Dus daarom is het hier nu zo druk?’ ‘Ik denk het wel. Maar de wereld is de laatste tijd ook fel in beweging gekomen. Overal zijn er problemen: hier oorlog, daar een aardbeving en nog elders een dictatoriaal regime. En op sommige plaatsen is er gewoon geen voedsel.’ Verder babbelend over koetjes en kalfjes, wandelden ze terug langs de rij. Soms nam de regen wat af, daarna herbegon hij weer met hernieuwde kracht en dwong hen beiden met de rug tegen de muur, waar ze beschutting vonden en verder konden praten.
‘Waarom ben je naar België gekomen’, vroeg Arno, ‘en niet bijvoorbeeld naar Duitsland?’ ‘O broeder, ik heb overal van het lijden geproefd. Uiteindelijk ben ik hier beland. Je zal veel dingen leren begrijpen die je je nu nog niet kunt voorstellen.’ Er bleven mensen arriveren, sommigen met auto’s, maar verreweg de meesten te voet. Nu stonden er al enkele honderden in de rij, tot op het uiteinde van de blok. Inga en de kinderen zaten nog op dezelfde plaats en warmden zich wat, dicht tegen elkaar. Opeens begon de kleinste, die normaal voor zijn vijf jaar heel geduldig was, luid en gekwetst te huilen. Een plasje water dat zich in de plooien van het plastic had gevormd sijpelde per ongeluk in zijn kraag. Samen met een paar mensen die zich voor en achter hen bevonden en die verschillende talen spraken, kon Inga hem kalmeren en viel hij terug in slaap. Er was geen enkele logica in al wat er met de mensen gebeurd was die door het lot onder de muren van het commissariaat werden samengebracht. Het krachtig mechanisme dat de verhouding regelt tussen chaos en orde is onbegrijpelijk. Het leven op aarde gaat verder, ondanks alle verwikkelingen en de wreedheid van de wetten die het leven besturen. Het aantal omlopen en de draaisnelheid van de planeet wordt bepaald door de wet van de betekenis der dingen. Zij bepaalt dat onze planeet na een zeker aantal omlopen in de Zon valt en vervolgens samen met haar in een Zwart Gat verdwijnt totdat de hele cyclus eindigt met een explosie die de geboorte inluidt van weer nieuwe werelden en planeten. Daarna zal ergens, op één daarvan, het leven herbeginnen en de mens zal na een lange evolutie weer gewapend zijn met verstand, een erger wapen dan klauwen, tanden, bekken of vergif. En dan zal hij een eeuwige oorlog beginnen. De hoeveelheid bloed die in deze oorlog verspild zal worden is veel groter dan al het bloed dat roofdieren te land, te zee en in de lucht door alle tijden heen hebben vergoten . En dan, dan begint alles weer opnieuw.
’s Morgens troepten de mensen alweer samen. De staart van de rij reikte al tot om de hoek van de blok. Mensen bleven komen en schoven achter aan. Het werd duidelijk dat velen onder hen die dag niet meer zouden binnen geraken. Allemaal stonden ze dicht bijeen, een vermoeide en zenuwachtige massa. Kinderen probeerden dicht bij de voeten van hun ouders te blijven. Om acht uur ’s morgens kwamen er geüniformeerde veiligheidsmensen. De rij werd omzoomd met nadarhekkens zodat er een smalle doorgang ontstond. Sergei zei: ‘Ik ga mijn plaats innemen, ik wens jullie veel geluk’. ‘Voor jou hetzelfde’, antwoordde Arno. Ze schudden elkaar de hand en baanden zich een weg door de rij vermoeide, ongewassen en uitgeputte mensen. Dankzij het daglicht werd het een beetje warmer. De hemel wat lieflijker ook. Hij bereikte zijn gezin weer en de kinderen stonden nog steeds dicht bij hun moeder. De zenuwachtige staart van de rij drumde naar voren en veroorzaakte wanorde. Er ontstond enig gedrang en de veiligheidsmensen schreeuwden Engelse bevelen met een Frans accent in een poging de zaak te kalmeren. Ze hadden vooral last van degenen die te laat gekomen waren en in hun wanhoop probeerden om alsnog over de hekkens te klimmen. Eindelijk ging de poort open en de rij erachter perste zich door de grote glazen deur aan de zijkant van de blok het gebouw binnen. Aan de ingang gaf iedereen zijn naam en het land van herkomst. En ontving dan een bonnetje met een nummer. De mensen werden op beleefde wijze gefouilleerd, er werd hen voorgesteld de armen te strekken. Sommigen staken meteen hun handen in de lucht. Blijkbaar was dat de normale gang van zaken in het gebied waar ze vandaan kwamen. Bagage werd via een lopende band door een röntgenmachine gestuurd, de mensen door een metaaldetector - net als in de
luchthaven - en uiteindelijk bevonden zij zich in een hall, even groot als een gemiddelde bioscoopzaal, met rijen stoelen erin opgesteld. Er waren een aantal deuren. Boven die deuren brandden er al nummertjes. Degene wiens nummer verscheen boven één van deze deuren werd door het personeel afgehaald en verzocht mee binnen te gaan. Ze hadden een paar vrije stoelen gevonden om op te zitten. De kinderen voelden zich haast weer goed. De jongste zat te spelen met het computerspelletje dat hij altijd bij zich droeg. De oudste was meteen in slaap gevallen. Met donkere wallen onder de ogen, verward haar en gekreukte kleren ging Inga onmiddellijk naar het toilet en na enkele minuten kwam ze terug, gewassen, geborsteld en een beetje opgefrist. ‘Ik heb mijn pluimen een beetje gladgestreken. Wat denk je, gaan we vandaag nog een interview krijgen? In de rij heb ik gehoord dat ze de laatste tijd veel werk hebben en de interviews uitstellen’. ‘Ik weet het niet’, antwoordde hij. ‘Zoals ik het begrepen heb, zullen ze vandaag onze aanvraag in ontvangst nemen en sturen ze ons naar de sociale dienst van één of andere stad om verder voor ons te zorgen. Of misschien ook naar een asielcentrum. Maar dat zal wel niet want wij hebben kinderen bij.’ ‘Ik heb gehoord dat je met kinderen ook in een asielcentrum kan belanden.’ ‘Ja, dat kan, maar normaal alleen in situaties waar zij denken dat je aanvraag op niets gebaseerd is en ze je dus een negatief advies geven. Ik heb gehoord dat sommigen van hier naar een deportatiecentrum gebracht worden. Er gebeurt van alles. Het blijkt zelfs dat sommigen zich op verschillende plaatsen onder andere namen laten inschrijven om meer leefloon te krijgen. Bij ons is dat helemaal anders, dus maak je geen zorgen, alles komt goed.’
‘Ik maak me geen zorgen’, antwoordde Inga, ‘Als er iemand bestaat die een vergunning gaat krijgen, dan zijn wij het wel. Ik ga een dutje doen, ik ben heel erg moe.’ Ze zocht de juiste positie om te zitten en sloot haar ogen. Mensen gingen de deuren binnen waarboven de nummers verschenen. Af en toe opende een personeelslid een deur en riep de namen af van mensen en landen en dan kwam er iemand naar hen toe, kregen ze een papier of moesten met die persoon mee naar binnen gaan. Er weerklonken veel namen van landen en mensen, vooral namen uit Iran, Afghanistan, Irak, Somalië, Rwanda, Nigeria, Pakistan en ongetwijfeld nog veel andere plaatsen. Na een tijdje zaten er veel minder mensen in de zaal. Arno vocht tegen de slaap, stond op, wandelde rond, waste zijn gezicht en nam nieuw plaats naast de slapende Inga. Onverwacht schoof het doek open dat eerst een deel van de muur verborg. Ze konden een grote ruimte zien die deed denken aan het podium van een theater. Aan de achterkant van dat podium stond een grote tafel, met daarachter enkele mannen en vrouwen die met hun gezicht naar de mensen in de zaal gekeerd zaten. Achter hen hing een levensgroot schilderij tegen de muur. Het was een portret van een glad geschoren man van ongeveer vijfenveertig jaar, gekleed in een antiek uniform met lange jas en degen. Ergens van opzij kwam een man binnen met een wit hemd zonder das en een zwarte, netjes gestreken broek. Aan zijn voeten had hij nieuwe, blinkende, zwarte schoenen en hij hield een bundeltje papieren in zijn hand. Op zijn borst droeg hij een badge met daarop de woorden ‘vertaler’ in verschillende talen, ook in het Russisch. Hij keek eerst de zaal in, dan op zijn papier en riep vervolgens Arno’s nummer af. Deze probeerde zijn vrouw en kinderen niet wakker te maken, stapte naar de vertaler die hem beleefd een stoel aanwees en ging zitten met het gezicht naar de mensen aan de tafel en met de rug naar de zaal. De vertaler
zat op een andere stoel, naast hem, met één zijde naar de mensen aan de tafel gekeerd, en met zijn andere zijde naar de zaal, waar iedereen met interesse begon te volgen wat er gebeurde. ‘En, vertel maar, wat was uw motivatie om uw vaderland in te ruilen voor een vreemd land?’, vroeg een verzorgde en kortgeknipte jongeman met een embleem op zijn mooie zwarte colbert. De vraag was in het Russisch, dat verbaasde hem zeer. ‘In plaats van uw eigen land ter hulp te snellen in moeilijke tijden’, klonk het beschuldigend. De vertaler draaide meteen zijn hoofd naar de zaal en vertaalde de vraag eerst in het Engels, dan zonder pauze in het Frans en dan nog in enkele andere onverstaanbare talen. Er ontstond even meer beweging in de zaal en iedereen begon met toenemende interesse te luisteren. Arno voelde een zekere frustratie. ‘Sorry’, zei hij, ‘hoe zit het met de vertrouwelijkheid?’ ‘Maak u geen zorgen’, zei iemand van de mensen achter de tafel: ‘geen probleem, wij bewaren de vertrouwelijkheid’. Het antwoord werd meteen vertaald naar de zaal toe. ‘Maar wat dan met al die mensen in de zaal en waarom deze vreemde vertaling?’ ‘Maakt U zich niet ongerust, dat is onze methode. Ieder van deze mensen krijgt een papier met daarop onze vragen en Uw antwoorden en ondertekent dat alsof hij het zelf heeft gezegd. Met andere woorden, Uw antwoorden zijn die van een deel van de mensheid. En vertegenwoordigers van de mensheid zitten ook in de zaal. U moet antwoorden, zo is het systeem. Zo, omwille van welke oorzaken moest u een heilig idee verraden, uw moederland verlaten in moeilijke tijden en met schaamte deserteren?’ ‘Ik ben helemaal niet gedeserteerd’, antwoordde Arno verloren. ‘Ik heb aan niemand trouw gezworen. Ik ben geen soldaat. De waarden waarmee ik ben opgegroeid zijn officieel fout verklaard. De belangrijkste spirituele oriëntatie van mijn
leven, die ik probeerde te bewaren, werd tot vijand verklaard en moest vernietigd worden samen met mij, de drager van die ideeën. Ik kwam hierheen omdat er anders een grote kans bestond dat ik samen met mijn gezin zou omkomen. Tussen twee kwaden, het verliezen van mijn vaderland of het verliezen van mijn leven, heb ik het kleinste gekozen’, antwoordde hij, proberend te bekomen van de schok veroorzaakt door dit al te vreemde interview. Op dit moment liet de zaal een goedkeurend gebrom horen. ‘Dus U stelt Uw persoonlijk belang boven het nationale?’ ‘Ja’, antwoordde hij, niet meer verrast door het absurde van dit interview. ‘Wij hoeven niet te spreken over mijn land want dat bestaat niet meer. Ik heb de keuze gemaakt om mijn genen voort te planten in betere omstandigheden. De kans dat ze zouden overleven op het stuk planeet vanwaar ik gekomen ben is zo goed als nihil.’ Hij was zelf verrast door zijn woorden want het zou nooit eerder bij hem opgekomen zijn om zoiets te zeggen. Een vrouw met blonde, korte haren en groene ogen, die in het midden zat en al die tijd ofwel goedkeurend, ofwel met hoon glimlachend naar hem keek, toonde bij deze woorden meer aandacht en interesse. ‘Ik zie dat je bekend bent met de wet van de betekenis der dingen. Momentje’, zei ze, terwijl ze in het bundeltje papieren begon te bladeren en er ééntje uithaalde. ‘Ja, natuurlijk, in de laatste kerst van het millennium, met een Koninklijke naam en hart. Uit de dood verrezen. Bij de voeten van Sint.Lambertus. Ja, dat moet hem zijn.’ ‘Ik begrijp helemaal niet wat er gebeurt’, zei Arno. ‘Waarover praten we hier eigenlijk?’ ‘Natuurlijk begrijpt U niet wat we zeggen, monsieur. Uw missie is zwaar geheim, ook voor Uzelf tot het Uur gekomen is. Dat zijn de voorwaarden.’ ‘De voorwaarden waarvan? Mag ik ook weten wat er hier gebeurt?’ vroeg hij.
‘De voorwaarden van uw missie. Ik verzeker U, monsieur, de puzzelstukken zullen op de juiste wijze samenvallen. Wanneer de tijd rijp is, zult U het vernemen. Alles op zijn beurt.’ Toen zij deze onbegrijpelijke zinnen had uitgesproken, liet zij haar blik ronddwalen en hernam: ‘Ik zie geen enkel bezwaar om deze persoon zijn missie te laten voortzetten in ons land.’ ‘De voorafgaande periode was onzeker’, zei iemand van achter de tafel. ‘Hij heeft bepaalde fouten gemaakt.’ De kortharige vrouw antwoordde: ‘Inderdaad, maar hij heeft het overleefd. Alleen wie niets doet, maakt geen fouten. Bovendien zal hij zich nog beijveren om het leven te redden van een burger van het Koninkrijk.’ ‘Is hij één der Wijzen?’ ‘Neen, hij is één der Ontwaakten.’ ‘O, als het er zo een is, dan hebben wij geen vragen meer. Laat hem maar blijven. Maar ik zou sterk willen aanbevelen geen korte posities te kopen bij een opwaartse trend.’ Na deze uiterst raadselachtige woorden zei iemand met een typisch slepend, Limburgse accent ‘Volgens mij kan hij wel blijven.’ Het was een potig kereltje met een rond gezicht, rode wangen, een bloemkoolneus, kleine blauwe oogjes en een goedhartige maar tezelfdertijd sluwe glimlach die niet van zijn gezicht week. En verder, terwijl hij uit zijn zak een appel haalde die hij onderzoekend langs alle kanten bekeek, en hem toen aan zijn brede en verfomfaaide broek afveegde om er vervolgens een sappige beet in te doen: ‘Hij kan helpen bij het oogsten of nog iets anders. Die éne mond méér zal het verschil ook niet maken. We zullen hem leren spreken en werken zoals wij doen. En laat hem hier maar wonen. Zeker als jullie zeggen dat hij een Ontwaakte is met een missie. Zo kom je ze niet overal tegen.' Alles wat de roodwangige in eenvoudige dorpstaal gezegd had werd door Arno duidelijk begrepen, zelfs al had hij nooit
eerder Nederlands gehoord. Het stoorde hem niet meer dat de vertaler zonder ophouden sprak. ‘Stuur hem terug naar zijn land van herkomst’, zei iemand helemaal aan het uiteinde van de tafel in het Russisch. Het was een kalende man met een zuur gezicht en koude, dicht bij elkaar staande ogen die nietszeggend voor zich uitkeken. De vertaler trok een boos gezicht en schreeuwde deze woorden onmiddellijk in de richting van de zaal in verschillende talen die Arno niet kende. Maar toch begreep hij dat sommige woorden op verschillende wijze vertaald werden. Soms luidde het ‘wegjagen’, dan weer ‘wegvegen’ of ‘weggooien’. ‘We gooien hem en al de anderen buiten, want in mijn gezin moet mijn vrouw nu ook werken, al twee jaar ploeteren we allebei zonder ophouden om alle belastingen te betalen om deze immigranten te voeden! En zij zullen op hun beurt de criminaliteit voeden!’ Terwijl ze met de handen een bezwerend gebaar maakte zei de kortgeknipte blonde vrouw in wit hemd in het Frans met een grappig accent: ‘Luister niet naar hem.’ De vertaler neigde zijn hoofd naar het oor van Arno en vertaalde snel: ‘Luister niet naar deze waanzinnige. Tot onze spijt verplicht de wet ons hen te tolereren en rekening met hen te houden. U zegt dat als u niet hierheen gekomen was, uzelf en uw gezin het leven gelaten zouden hebben. Geen enkel idee kan het vermoorden van een ander mens goedpraten. Bestaat er een oudere en eenvoudigere waarheid? Wij zijn ertegen dat U of wie dan ook vermoord wordt. Aangezien dit nu in onze handen ligt, zullen we U en Uw familie redden. Leef nog lang en gelukkig in ons Koninkrijk.’ Bij deze woorden glimlachten de mensen achter de tafel en knikten goedkeurend. Anderen gaven uitdrukking aan hun twijfel en ontevredenheid. ‘Natuurlijk’, zei iemand met een stierachtig uiterlijk en kort geknipt haar, ‘en wij zullen belastingen betalen. Nog één leegganger erbij, met heel zijn gezin. Ze zullen op onze nek
leven en wij maar betalen. Misschien liegt hij wel! Misschien heeft hij daar wel iets uitgehaald en komt nu hier voor een gratis vakantie. Hij is comfortabel naar hier gereisd met het vliegtuig en wordt helemaal niet vervolgd. Zijn toeristenvisum zal hij in de luchthaven in kleine snippers door het toilet gespoeld hebben en hier komt hij een vervalsing laten zien die hij eerder ergens gekocht heeft om te kunnen aantonen dat hij er een aantal grenzen mee is overgestoken.’ ‘Zo denk ik er ook over’, zei een ander. ‘Ze verzinnen allerlei verhalen om ons en onze democratische wetten te kunnen misbruiken. Ze blijven hier bij ons omdat ze hun gezinnen niet kunnen onderhouden in eigen land. Ook al behoort hij misschien tot de Ontwaakten, toch is hij niet één van de besten. Soms denk ik dat iemand te vroeg verklaard heeft dat hij een Ontwaakte is.’ ‘Geweldig’, zei de groenogige , ‘dan moeten jullie uitzoeken of hij de waarheid vertelt of niet, of hij één der Ontwaakten is of niet. Als jullie willen, mogen jullie daar zelfs bewijzen van vragen. En als alles klopt kan hij blijven. Einstein was ook eens een vluchteling. Wat er ook zal gebeuren, hij moet nog het leven redden van een burger van dit Koninkrijk. Hij moet die beproeving doorstaan, dan kunnen wij dit gesprek herbeginnen, maar voor mij is alles duidelijk.' Haar beslissing stelde voorlopig iedereen tevreden. Iedereen keek naar de man die in het midden aan tafel zat en die leek op Aramus van de Drie Musketiers. Deze begon, terwijl hij in de ogen van Arno keek, te praten: ‘U zal heel wat moeilijkheden moeten doorstaan. U zal sterven en opnieuw geboren worden. U zal door doornen heen moeten zonder te weten of er nog meer doornen zullen volgen, of de ontsnapping. Ook zonder te weten of U te lijden hebt in naam der vrijheid of in naam van nog meer lijden. U zal heel hard moeten werken zonder beloning. U zal om dit werk niet gewaardeerd, maar zelfs uitgelachen worden. Mensen lachen anderen uit omdat zij een hart van oud brood hebben en
ongeschoold zijn, maar ik beloof u dat u naar een mooi bloeiend veld gevoerd zal worden dat in de plaats zal komen van de meedogenloze winter.’ De vertaler boog zich naar het oor van Arno en zei met de lichtjes spottende stem van Inga: ‘Word wakker, ze roepen ons’. Arno veerde recht en strompelde nog slaapdronken naar de deur. Achter die deur werden zij ontvangen, met behulp van een vertaler werd hen gevraagd naar paspoortgegevens, met een computer werden vingerafdrukken genomen en foto’s gemaakt. Een kopje zoete, warme koffie werd aan Inga gegeven omdat ze door de vermoeidheid even bewusteloos was gevallen en zelf kreeg hij een pilletje tegen de hoofdpijn en uiteindelijk stonden zij weer buiten voor de middagpauze. En hadden ze een papier gekregen waarop stond dat zij tot de procedure waren toegelaten. Na een uur moesten zij zich terug aanbieden bij het commissariaat. Alle zichtbare ruimte rond het gebouw werd opgevuld door mensen die buiten kwamen. Sommigen namen een hapje op de banken en anderen al rechtstaande. Toen ze gezien hadden dat er geen plaats was, gingen ze zitten op één van de granieten funderingen voor het ijzeren hek. Maar ze werden weggestuurd door een boze, op een dvornik4 gelijkende man met een grote snor die met de handen gesticuleerde en autoritair iets brulde in de voor hen onverstaanbare Franse taal. ‘Blijkbaar is hij niet zo blij met onze aanwezigheid hier’, zei Inga. ‘Kijk, er is een bank vrijgekomen.’ Ze aten hun boterhammen op en dronken water uit plastieken flesjes. Ze voelden zich nu een beetje opgeknapt. Ondanks de aanvaring met de dvornik. Ze voelden zich beter door het warmere weer, het eten in de frisse lucht en het feit dat hun 4
Een dvornik was een soort van Russische conciërge en opzichter die belast was met de zorg voor een wooneenheid.
leven nu weer een bepaalde richting uitging. Met dat gevoel gingen ze terug naar de zaal. Om vijf uur ’s namiddags kwamen ze opnieuw buiten met hun eerste Belgische document, een bijlage 5, in handen. Hun namen en foto’s stonden erop. Dit document bewees dat zij werden toegelaten tot de asielprocedure, dat het eerste interview werd vastgelegd op 10 maart volgend jaar en dat zij minstens tot het eind van de procedure in het Koninkrijk mochten verblijven. Op dit papier stond eveneens dat zij zich in Zandhoven bij de sociale dienst dienden aan te melden om een leefloon te krijgen en de eerste stappen te zetten op het pad van integratie. Na ongeveer een uur vonden ze een hotel. Net daarvoor hadden ze een brede, mooie deur van glas gezien die fel leek op een hoteldeur. Niet lettend op het rode licht, waren ze samen met hun kinderen en bagage binnengevallen en deden de rondborstige dame in een rode, zijden nachtpon die naar beneden kwam flink in een lach schieten. Toen ze uiteindelijk het hotel gevonden hadden, trokken ze naar boven, ontdeden zich van hun bovenkleding en vielen op de gedekte bedden in slaap.
5
De bijlage wordt ook ‘annexe’ genoemd, en is het eerste document dat asielzoekers krijgen bij inschrijving.