Opleidingsprofiel
Dans Uitstroomprofielen Danser & Choreograaf
Werkgroep Opleidingsprofielen Dans
oktober 2002
Voorwoord Voor u ligt het document Opleidingsprofiel Dans. Dit landelijk gemeenschappelijk profiel is opgesteld door een voor dat doel in het leven geroepen werkgroep in opdracht van het Netwerk Dans. Het opleidingsprofiel is eigendom van de in dit netwerk vertegenwoordigde vijf bekostigde hogescholen met dansopleidingen op hbo-niveau en de aangewezen opleiding van de dansacademie Lucia Marthas. Het Opleidingsprofiel Dans biedt de opleidingen, studenten, docenten, beroepspraktijk en bestuurders collectieve uitspraken over de kwalificaties waaraan elke afgestudeerde danskunstenaar moet voldoen. Opleidingsprofielen en de daarin opgenomen opleidingskwalificaties zijn sturend en richtinggevend voor de hogescholen bij de vorming van hun opleidingscurricula. Ze beschrijven wat individuele opleidingen gemeen hebben en geven een kader voor eigen profilering. Binnen het kunstvakonderwijs worden in totaal tien nieuwe opleidingsprofielen opgesteld, die tezamen inzicht geven in de structuur en samenhang van de opleidingskwalificaties van afgestudeerden van de initiële kunstopleidingen op hbo-niveau. Het voorliggende profiel heeft betrekking op het opleidingsprofiel dans, uitstroomprofiel danser en choreograaf. Het Opleidingsprofiel Docent Dans wordt in een apart document vervat. Het Opleidingsprofiel Dans is een vertaling van het beroepsprofiel uit het rapport Beroep Kunstenaar/Profiel Dans (1999). Voorts is rekenschap gegeven van enkele belangrijke ontwikkelingen in het onderwijs en zijn ook de algemene eisen en procedures voor hboopleidingen van toepassing. Dit laatste betekent onder meer dat dit profiel en de daarin beschreven kwalificaties ter validering worden voorgelegd aan de beroepspraktijk. Worden de gemeenschappelijke opleidingskwalificaties voldoende herkend en sluiten ze aan bij de beroepseisen zoals geformuleerd in het beroepsprofiel? Uiteindelijk wordt elk opleidingsprofiel bestuurlijk vastgesteld door alle hogescholen die de desbetreffende opleiding verzorgen. Voor inzicht in de samenhang van de afzonderlijke opleidingsprofielen wordt verwezen naar de notitie Naar een Kwalificatiestelsel Kunstonderwijs van het sectoraal adviescollege kunstonderwijs. Omwille van de zelfstandige leesbaarheid is een beperkt aantal algemene zaken in de opleidingsprofielen opgenomen. Waar in de tekst de mannelijke vorm wordt gebruikt kan ook de vrouwelijke worden gelezen.
2
Inhoudsopgave Voorwoord 1. 1.1 1.2 1.3 1.4
2
Inleiding .................................................................................................................................4 Herstructurering Kunstvakonderwijs ...................................................................................4 Projectorganisatie Kunstvakonderwijs.................................................................................4 Kwalificatiestelsel Kunstonderwijs......................................................................................5 Toekomst..............................................................................................................................5
2.
Herindeling opleidingenaanbod kunstonderwijs ...............................................................6
3.
Status en werkwijze ..............................................................................................................8
3.1 3.2 3.3 4. 4.1 4.2 4.3 5. 5.1 5.2 5.3
Status van het opleidingsprofiel ...........................................................................................8 Werkwijze ............................................................................................................................8 Terugkoppeling ..................................................................................................................10 Uitgangspunten ...................................................................................................................11 Explicitering van eisen.......................................................................................................11 Competentiebenadering......................................................................................................11 Formulering van de competenties ......................................................................................11 Visie op beroep en werkveld ..............................................................................................14 Beroep en onderwijs...........................................................................................................14 Danspraktijk .......................................................................................................................14 Danskunstenaar ..................................................................................................................14
6. Positie in het onderwijsveld ...............................................................................................16 6.1 Hoger onderwijs .................................................................................................................16 6.2 Relatie tot het wetenschappelijk onderwijs........................................................................17 6.3 Relatie tot het middelbaar beroepsonderwijs .....................................................................17 7. 7.1 7.2 7.3 7.4
Kwalificaties: competenties & gedragsindicatoren..........................................................18 Opleidingsprofiel Dans, uitstroomprofiel Danser ..............................................................18 Opleidingskwalificaties uitstroomprofiel Danser...............................................................19 Opleidingsprofiel Dans, uitstroomprofiel Choreograaf......................................................25 Opleidingskwalificaties uitstroomprofiel Choreograaf ......................................................26
Bijlage: Competentiegericht opleiden en leren
3
1.
Inleiding
1.1
Herstructurering Kunstvakonderwijs
Het opstellen van opleidingsprofielen gebeurt in het kader van de herstructurering van het kunstonderwijs, die weer past in het bredere ontwikkelingsperspectief van het hoger onderwijs. De profielontwikkeling is een gefaseerd proces, waarvoor de algemene vergadering van de HBO-raad in 1997 het stramien bepaalde (zie Stramien Opleidingskwalificaties hbo). Het opleidingsprofiel (inclusief opleidingskwalificaties) is de middelste stap in het proces: het is de vertaling van het beroepsprofiel en de grondslag voor opleidingscurricula. De profielontwikkeling heeft verschillende, gerelateerde doelen. Ze faciliteert een eenduidiger begrippenapparaat, en daarmee een betere in- en externe communicatie en een betere meetbaarheid en vergelijkbaarheid van opleidingen. Voorts dient zij een betere kwaliteit en kwaliteitszorg van het onderwijsaanbod: de operatie zal namelijk leiden tot meer gestructureerde en transparante structuren, minder versnippering en meer en betere (lees: gestructureerde, doorzichtige, doelmatige, flexibele en samenhangende) afstemming van de opleidingen op elkaar én de beroepspraktijk. Al deze factoren zullen de verankering van het kunstvakonderwijs in de maatschappij ten goede komen.
1.2
Projectorganisatie Kunstvakonderwijs
In het kader van de herstructurering is in 1997 de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs geïnstalleerd. Een van de opdrachten was om beroepsprofielen en startkwalificaties op te stellen voor het kunstonderwijs. Uitgangspunt hierbij was om te starten in de beroepspraktijk: het beschrijven van die beroepen waar het kunstvakonderwijs in principe voor zou moeten opleiden. Per kunstdiscipline zijn daartoe beroepsprofielen beschreven, zodat op grond van deze beschrijvingen kon worden bekeken hoe het onderwijsaanbod in het kunstonderwijs zich verhield ten opzichte van de ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Om de vergelijkbaarheid van de beroepsinformatie uit de verschillende sectoren te vergroten en een vertaling mogelijk te maken naar eindtermen en curricula is door de Projectorganisatie gewerkt met een format; een vast stramien waarin de informatie beschreven moest worden. Daarin is een onderscheid gemaakt tussen beroepsprofiel en startkwalificatie. Met beroepsprofiel wordt in dit verband bedoeld een beschrijving van de activiteiten die een beroepsbeoefenaar ontplooit na een aantal jaren praktijkervaring. Bij de startkwalificaties is de jonge professional die net een kunstvakopleiding achter de rug heeft het uitgangspunt. In het beroepsprofiel is op activiteitenniveau een indeling gemaakt in de vier dimensies van het professioneel kunstenaarschap: de artistieke, de theoretische, de technische en de maatschappelijke dimensie. Bij de startkwalificaties gaat het om de kwalificaties waar een beginnend kunstenaar over moet beschikken om een succesvolle start in de beroepspraktijk te kunnen maken. Hier geldt de indeling in kennis en inzicht, vaardigheden en attitude. De kwaliteit en de bruikbaarheid van het ontwikkelde materiaal zijn door de Projectorganisatie in verschillende werkconferenties getoetst en zowel vertegenwoordigers van de beroepspraktijk als van het kunstonderwijs bleken zich in grote mate in het eindresultaat te kunnen vinden. In mei 1999 heeft de Projectorganisatie haar rapport Beroep Kunstenaar gepresenteerd.
4
1.3
Kwalificatiestelsel Kunstonderwijs
De Projectorganisatie Kunstvakonderwijs heeft zich niet meer bezig gehouden met de vertaling van de beroepsprofielen in opleidingsprofielen. Hiervoor is in 2001 een vervolgtraject gestart onder regie van de HBO-raad, passend binnen de gangbare hbo-procedures, met het sectoraal adviescollege kunstonderwijs in een aansturende en coördinerende rol. Allereerst zijn er vijf op het beroepenveld afgestemde domeinen onderscheiden: Beeldende Kunst en Vormgeving, Film en Televisie, Muziek, Theater en Dans. Binnen deze domeinen zijn de zg. disciplinenetwerken benaderd om te komen tot het opstellen van de opleidingsprofielen. In dit proces speelt de afstemming met de beroepspraktijk een belangrijke rol. Om de dialoog met de beroepspraktijk gestalte te geven is er een convenant afgesloten tussen de HBO-raad (als vertegenwoordiger van de betrokken hogescholen) en de Federatie van Kunstenaarsverenigingen (als vertegenwoordiger van de beroepspraktijk). In het convenant is onder andere vastgelegd dat de beroeps- en opleidingsprofielen periodiek worden besproken met het beroepenveld. De profielen zullen uiteindelijk na een marginale toets door het bestuur van de HBO-raad, en advisering door het sectoraal adviescollege kunstonderwijs, door de betrokken hogescholen op bestuurlijk niveau worden vastgesteld. In de politieke en bestuurlijke besluitvorming zijn de beroepsprofielen van de Projectorganisatie tot vertrekpunt verklaard voor de ontwikkeling van het kwalificatiestelsel voor het kunstvakonderwijs. De doelstelling is om te komen tot een transparant, samenhangend geheel. 1.4
Toekomst
De bestuurlijke kaders zijn momenteel sterk in ontwikkeling. Dit heeft ook zijn weerslag op het opstellen van opleidingsprofielen. Bovendien is dit de eerste keer dat er een opleidingsprofiel voor de domeinen in het kunstonderwijs wordt opgesteld. Daarnaast zijn er natuurlijk de ontwikkelingen in de beroepspraktijk zelf die van invloed kunnen zijn op het opleidingsprofiel. Dit geeft dan ook de relatieve betekenis aan van gemaakte keuzes en uitwerkingen. Actualiseren en aanscherpen van zowel beroepsprofiel als opleidingsprofiel zal in de toekomst nodig zijn.
5
2.
Herindeling opleidingenaanbod kunstonderwijs
Met ingang van het studiejaar 2002-2003 worden de kunstvakopleidingen die geregistreerd staan in het Centraal Register voor Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) anders ingedeeld. Dit heeft ook gevolgen voor de hbo-opleidingen op het terrein van de dans. Een duidelijke plaatsbepaling komt niet alleen de kwaliteit en kwaliteitszorg van de betreffende kunstvakopleidingen zelf ten goede. Ze functioneert ook als referentiekader voor de beoordeling van specialisaties en opleidingen die zich bevinden op de grensgebieden van het kunstvakonderwijs. Het geeft inhoudelijke criteria voor de beoordeling en positionering van opleidingen die zijn samengesteld uit elementen van het kunstvakonderwijs en bijvoorbeeld een andere hbo-discipline. Gelet op de inhoudelijke analyse van de werkvelden in de beroepsprofielen is gekozen voor opleidingen die breed georiënteerde, op een of meer terreinen gespecialiseerde, en bovendien 'ondernemende' afgestudeerden afleveren. Bij de herindeling is uitgegaan van de volgende criteria: breed gedefinieerde opleidingen, alleen specifiek waar noodzakelijk Dit met het oog op een zo groot mogelijke inzichtelijkheid in het opleidingenaanbod, op voldoende flexibiliteit in het vormgeven van nieuwe opleidingsvarianten, als ook op het op langere termijn creëren van voldoende perspectief op een eenduidig bekostigingsarrangement. De indeling moet tegemoet komen aan de eisen van doelmatigheid en beheersbaarheid. zo min mogelijk differentiatie Waar mogelijk moet de druk op differentiatie in het onderwijsaanbod worden beperkt. Dit kan door innovatie binnen bestaande opleidingen en een betere afstemming van de programmering tussen opleidingen. De indeling moet een flexibele, functionele onderwijsprogrammering mogelijk maken en aansluiting mogelijk maken op verwante disciplines en vakgebieden buiten het kunstvakonderwijs. beroepsgericht De opleidingen hebben een beroepsgerichte identiteit en oriëntatie. Ze dienen uit te gaan van voor studenten herkenbare beroepsbeelden en hebben een karakteristieke en herkenbare set van (kern)kwalificaties. Een en ander komt ook tot uitdrukking in een consistente naamgeving. onderscheid naar kerndisciplines en vakgebieden De opleidingen zijn inhoudelijk gebaseerd op onderscheiden kerndisciplines en vakgebieden. De uiteindelijke indelingssystematiek kent domeinen, opleidingen en uitstroomprofielen (en daarbinnen opleidingsvarianten). Dans is een zelfstandig domein geworden, naast de domeinen Theater, Muziek, Film/Televisie en Beeldende Kunst. In alle domeinen behalve Film/Televisie is een docentopleiding onderscheiden. De uitstroomprofielen zijn gebaseerd op het onderscheid tussen uitvoerend en scheppend. De nieuwe indeling opleidingenaanbod kunstonderwijs in schema: Domein Beeldende Kunst en Vormgeving
Opleiding (CROHO-geregistreerd) Opleiding Autonome Beeldende Kunst Opleiding Vormgeving
Uitstroomprofiel
U-profiel Visuele Communicatie U-profiel Productontwerp U-profiel Ruimtelijk ontwerp 6
Film en TV Muziek
Opleiding Docent Beeldende Kunst en Vormgeving Opleiding Film en TV Opleiding Muziek
Theater
Opleiding Docent Muziek Opleiding Theater
Dans
Opleiding Docent Drama Opleiding Dans
U-profiel Musicus U-profiel Muziektechnologie U-profiel Compositie U-profiel Acteur U-profiel Theatermaker U-profiel Danser U-profiel Choreograaf
Opleiding Docent Dans CROHO = het wettelijk Centraal register opleidingen hoger onderwijs Uitstroomprofielen worden niet in het CROHO geregistreerd, maar zijn op grond van bestuurlijke afspraken bindend voor de afzonderlijke hogescholen. Deze nieuwe indeling heeft uitsluitend betrekking op de eerste fase (bachelorfase) en wordt per 1 september 2002 van kracht. Voor elk van de opleidingen is een opleidingsprofiel met opleidingskwalificaties opgesteld, met – waar van toepassing – een verbijzondering naar uitstroomprofiel. In feite is er dus sprake van in totaal 16 ‘profielen’. De indeling van de docentenopleidingen in de komende bachelor-master structuur is nog een punt van bestuurlijke discussie.
7
3.
Status en werkwijze
3.1
Status van het opleidingsprofiel
Dit landelijke opleidingsprofiel geldt voor alle instellingen in Nederland die de beroepsopleiding verzorgen met de CROHO-benaming Dans en de zich hier onder scharende aangewezen opleidingen Dans. Het profiel is opgesteld door een werkgroep ingesteld door het Netwerk Dans, het netwerk waarin alle Nederlandse dansacademies zijn vertegenwoordigd. De tekst is onder verantwoordelijkheid van het Netwerk Dans tot stand gekomen, is haar eigendom en wordt door haar beheerd. Uitgangspunt en ijkpunt bij het opstellen van het opleidingsprofiel waren de beroepsprofielen en startkwalificaties Dans die in 1999 door de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs zijn opgesteld en zijn neergelegd in het rapport “Beroep Kunstenaar” (Utrecht, mei 1999). De beroepsprofielen van de Projectorganisatie zijn gevalideerd door zowel de onderwijsinstellingen als de beroepspraktijk. Het profiel is tot stand gekomen volgens de procedures die voor alle hbo-opleidingen door de HBO-raad zijn afgesproken. Dat betekent onder meer dat dit profiel en de daarin beschreven kwalificaties van afgestudeerden ter validering zijn voorgelegd aan een representatieve vertegenwoordiging uit de beroepspraktijk. Na afstemming met de beroepspraktijk, een marginale toets door het bestuur van de HBO-raad en advisering door het sectoraal adviescollege kunstonderwijs zullen de profielen uiteindelijk door de betrokken hogescholen op bestuurlijk niveau worden vastgesteld. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de notitie Naar een Kwalificatiestelsel Kunstonderwijs van het sectoraal adviescollege kunstonderwijs. 3.2
Werkwijze
Over de totstandkoming van opleidingsprofielen zijn door de HBO-raad enkele regieafspraken gemaakt: de disciplinenetwerken nemen het initiatief tot de uitvoering van het opstellen van de opleidingsprofielen en het sectoraal adviescollege kunstonderwijs coördineert zonodig. De (voormalige) Projectorganisatie Kunstvakonderwijs in de persoon van Fons Schneijderberg (projectleider) is gevraagd dit proces te ondersteunen. Daarnaast is onderwijskundige expertise en ondersteuning ingeroepen bij onderwijskundig adviesbureau Savant Learning Partners. De door het Netwerk Dans in het leven geroepen werkgroep bestaat uit Guido Severien (voorzitter), Annelies Schrijnen van Gastel (Rotterdamse Dansacademie) en Trudy van der Toorn (Savant Learning Partners). Daarnaast is Mirjam van der Linden als “ghostwriter” gevraagd het proces te ondersteunen. Bij het schrijven van het opleidingsprofiel is dezelfde methodiek gebruikt als in de andere disciplines van het kunstvakonderwijs. Deze is in de volgende stappen onder te verdelen: stap 1: de input uit de beroepsprofielen inventariseren Input voor de opleidingprofielen vormen de eerder vastgestelde beroepsprofielen. De daarin benoemde startkwalificaties dienden als uitgangspunt voor de opleidingkwalificaties. De werkgroepen hebben daartoe de elementen uit het beroepsprofiel plus de startkwalificaties losgeknipt, waarbij gemarkeerd werd welke elementen uit welke bronnen kwamen.
8
stap 2: aanvullen indien nodig (met nieuwe ontwikkelingen, het hbo-criterium, etc) Het opleidingsprofiel is te zien als de vertaling van het beroepsprofiel in onderwijsdoelen. Het betreft hier echter niet een één-op-één vertaling. Er dient met een aantal aspecten rekening gehouden te worden: • De te formuleren opleidingskwalificaties moeten voldoende toekomstgericht en toekomstvast zijn, en bovendien 'houdbaar'. • De te formuleren opleidingskwalificaties moeten het hbo-criterium bevatten. Het Hoger Onderwijs criterium moet tot uiting komen in de opleidingskwalificaties. Dat betekent onder meer dat de innoverende, experimentele taak van het kunstvakonderwijs zijn weerslag moet hebben op de te formuleren opleidingskwalificaties. Om die reden is na de inventarisatie vanuit het beroepsprofiel in een tweede stap gekeken naar aanvullingen, en ook wel naar elementen uit het beroepsprofiel die al zodanig verouderd bleken dat ze beter geschrapt konden worden. stap 3: de elementen in competentiegebieden onderbrengen De beroeps- en startkwalificaties waren geclusterd in een aantal dimensies: de artistieke dimensie, de theoretische, de vaktechnische, en de maatschappelijke. Voor de docenten is daar nog een onderwijskundige / didactische / (ped)agogische dimensie aan toegevoegd. Mede vanwege de herkenbaarheid voor het beroepenveld is deze indeling zoveel mogelijk gehandhaafd en vertaald naar competentiedomeinen, die al in paragraaf 2.3 beschreven zijn. De theoretische dimensie is daarbij vervallen, daar deze niet past in een competentiegerichte benadering. stap 4: de geclusterde input zo nodig onderbrengen bij de nieuw benoemde uitstroomprofielen Voor een aantal opleidingsprofielen geldt dat ze geformuleerd zijn voor uitstroomprofielen die niet als zodanig benoemd werden in de beroepsprofielen. Overigens was dit voor het opleidingsprofiel dans niet ingrijpend, daar de indeling van de beroepsprofielen grotendeels overeenkomt met de nieuwe uitstroomprofielen. stap 5: kwalificaties clusteren in competenties, gekozen uit bestaande competentiesets De in stap 1 en 2 geïnventariseerde kwalificaties zijn in stap 3 ondergebracht in drie competentiedomeinen (voor de docent 4). In stap 5 werd per competentiedomein een nadere clustering aangebracht, in competenties. Daarbij werd ook geput uit bestaande competentiesets. Dit waren sets van bureaus als Pimedia, GITP, en Berenschot, aangevuld met hbo-competenties. Uitgangspunt bij deze clustering was dat het aantal competenties niet te groot mocht worden. stap 6: 'schuiven' met kwalificaties totdat alle elementen bij de competenties ondergebracht zijn Na stap 5 bleek al snel dat de competentiedomeinen waaronder de kwalificaties in stap 3 geclusterd waren, beperkingen opleverden. In stap 6 is daarom de vrijheid genomen te schuiven met de kwalificaties, waarbij de benoemde competentieset leidend was. stap 7: competentieset voorleggen aan de disciplinenetwerken, gezamenlijk competentie omschrijvingen formuleren
9
Omdat de competentieset sturend is voor de opleidingsprofielen, zijn deze bij wijze van tussenstap voorgelegd aan de disciplinenetwerken, ter accordering. De netwerken hebben toen van elke competentie een omschrijving gemaakt, per uitstroomprofiel. Tegelijkertijd vond in deze fase een check plaats op de volledigheid van de competentiesets, en werd het aantal ervan in de meeste netwerken teruggebracht tot een stuk of tien. stap 8: kwalificaties formuleren als gedragsindicatoren en voorzien van toelichting, ook in de vorm van gedragsindicatoren De input per competentie werd nu in de vorm van gedragsindicatoren gegoten: de opleidingskwalificaties en de toelichting daarop. Deze stap was zeer ingrijpend, omdat hierbij de echte vertaalslag plaatsvond. De startkwalificaties, die geformuleerd waren in termen van kennis, vaardigheid en attitude, werden in deze fase geïntegreerd tot gedragsindicatoren. De startkwalificaties vormden de leidende bron, alleen als de werkgroep dat noodzakelijk achtte, werden elementen uit de beroepskwalificaties toegevoegd. stap 9 en 10: de concept opleidingsprofielen voorleggen aan de hogescholen en het beroepenveld In grote lijnen is de procedure voor de legitimatie of validatie van de opleidingsprofielen conform de in het door de Algemene Vergadering van de HBO-raad vastgestelde stramien opleidingskwalificaties hbo opgenomen procedure. Dit betekent dat de netwerken voor alle (CROHO-)opleidingen een voorstel doen via het sectoraal adviescollege aan het bestuurlijk overleg van de hogescholen die de desbetreffende opleidingen verzorgen. De HBO-raad pleegt nog een marginale toets, met name aan de hand van het stramiendocument. De betrokken hogescholen stellen de opleidingsprofielen uiteindelijk vast. Onderdeel van deze procedure is dat de profielen worden besproken met het werkveld. 3.3
Terugkoppeling
In het belang van consistentie, transparantie en een gemeenschappelijk draagvlak heeft gedurende al deze stappen voortdurend overleg heeft plaatsgevonden tussen de werkgroep, het netwerk en de instellingen. De werkgroep heeft tijdens het opstellen van het Opleidingsprofiel Dans de voortgang herhaaldelijk teruggekoppeld aan het netwerkoverleg. De instellingen hebben gelegenheid gekregen commentaar te leveren op de conceptversies, waarna correcties zijn doorgevoerd. Waar relevant heeft er tussentijds collegiale sondering plaatsgevonden op opleidingsniveau.
10
4.
Uitgangspunten
4.1
Explicitering van eisen
Dit opleidingsprofiel is gebaseerd op enkele belangrijke onderwijskundige uitgangspunten. De dansvakopleidingen behoren tot het hoger beroepsonderwijs en dienen dus te voldoen aan de eisen die het kwalificatiestramien hbo stelt: •
•
•
• •
4.2
De opleidingskwalificaties moeten voor het beroepenveld herkenbaar zijn. In hoofdstuk twee kwam reeds aan bod dat het dansvakonderwijs de danspraktijk moet weerspiegelen: het opleidingsprofiel is een onderwijskundige vertaling van het beroepsprofiel en dus ook van ontwikkelingen in het werkveld. De opleidingskwalificaties moeten het hbo-niveau duidelijk specificeren, o.a. in lerend, reflectief, innovatief, analytisch, probleemoplossend, visionair en creërend vermogen. Deze specificatie is eens te meer van belang gezien de recentelijke opkomst van dansopleidingen op mbo-niveau De opleidingskwalificaties moeten toekomstgericht zijn. Afgestudeerden moeten zich blijven ontwikkelen, hun competenties blijven uitbouwen. Immers: elk diploma heeft een houdbaarheidsdatum. Hiertoe moet een student tijdens de opleiding het lerend vermogen ontwikkelen. In dit verband zijn de opleidingskwalificaties toekomstgericht opgesteld. De opleidingskwalificaties moeten helder en waar mogelijk niet te gedetailleerd geformuleerd zijn en waar van toepassing aansluiten bij internationale ontwikkelingen. De opleidingskwalificaties moeten observeerbaar zijn (vandaar de formulering in gedragsindicatoren) en meetbaar (vandaar het incorporeren van criteria).
Competentiebenadering
Competentiegericht opleiden en leren is een innovatieve onderwijsvisie die in het hbo breed wordt toegepast en goed aansluit bij tradities in het dansonderwijs. De competentiebenadering gaat uit van een integrale benadering van kennis, vaardigheden en attitude. Om in de beroepspraktijk bekwaam te kunnen handelen moet de dansstudent leren deze drie handelingsaspecten samenhangend toe te passen. De leeromgeving moet de aankomende danskunstenaar stimuleren om door middel van reflectie inzicht te geven in de wijze waarop hij zijn praktische ervaringen verbindt met theoretische kennis en de conclusies die hij daaruit trekt voor verdere ontwikkeling. Competentiegericht opleiden en leren neemt de (individuele) student als vertrekpunt. Diens zelfsturing, zelfverantwoordelijkheid en lerend vermogen staan centraal in het curriculum. Een persoon is competent wanneer hij probleemoplossend kan denken en handelen. Het kunstvakonderwijs hanteert de volgende omschrijving: `Iemand is competent wanneer hij in staat is op basis van kennis, vaardigheden en houdingen keuzes te maken uit zijn handelingsrepertoire, die tot resultaat hebben dat de probleemstellingen die zich in de verschillende beroepscontexten aan hem voordoen, adequaat – passend in de situatie – worden aangepakt, conform zijn rol en verantwoordelijkheid. Dat vermogen wordt zichtbaar door te kijken naar gemaakte keuzes, verantwoording daarvan en reflectie daarop.’ 4.3
Formulering van de competenties
In het opleidingsprofiel worden de volgende indelingen gehanteerd: competentiedomeinen, competentieset, competenties en opleidingskwalificaties in de vorm van gedragsindicatoren. 11
•
competentiedomein = cluster van samenhangende competenties. Analoog aan de beroepsprofielen worden drie clusters onderscheiden: het artistiek competentiedomein, het vaktechnisch competentiedomein en het professioneelmaatschappelijk competentiedomein. Deze domeinen benaderen de danskunstenaar respectievelijk als artiest, vakman en professional in zijn omgeving. Hoewel niet vertaald in een apart competentiedomein, is de theoretische component niet verdwenen uit de opleidingskwalificaties, maar geïntegreerd in de drie overige domeinen. Daarbij is de kanttekening op zijn plaats dat de theoretische kennis van studenten op de dansvakopleidingen in zijn algemeenheid een (blijvend) punt van aandacht is. Tekenend hiervoor is o.a. de opmerking van de Visitatiecommissie Dans 2001 dat het theoretisch niveau in het gehele domein Dans als onvoldoende mag worden aangemerkt.
•
competentieset = cluster van competenties Elk opleidingsprofiel voor het KUO hanteert een set competenties, die in wezen de opleidingskwalificaties clusteren. Het aantal competenties binnen de verschillende sets varieert van zeven tot dertien. Dat het er niet meer zijn, heeft te maken met de gewenste sturing die de competentieset moet hebben. Een groter aantal competenties leidt al snel tot diffuse ontwikkeling.
•
competentie = vermogen. Competenties zijn de richtinggevers van de opleidingskwalificaties. In de opleidingsprofielen Dans wordt elke competentie kort gedefinieerd. Er worden 11 competenties onderscheiden bij de differentiatie danser en 12 bij de differentiatie choreograaf, die allemaal van toepassing zijn op het uitstroomprofiel: visie, creërend vermogen, communicatief vermogen, analyserend vermogen, ambachtelijk vermogen, ondernemerschap, omgevingsgerichtheid, organiserend vermogen, lerend vermogen, reflectief vermogen en innovatief vermogen. De laatste drie zijn zeer typerend voor het profiel van een hbo-opleiding. Sommige competenties zijn binnen meerdere competentiedomeinen van belang. Op elk vermogen zijn verschillende uitingsvormen en ontwikkelingsniveaus van toepassing.
•
opleidingskwalificaties in de vorm van gedragsindicatoren. De opleidingskwalificaties zijn geformuleerd in termen van waarneembaar gedrag: gedragsindicatoren. Ze beschrijven de competenties in de vorm van waarneembaar gedrag en in die beschrijving zijn dus ook de benodigde kennis, vaardigheden en attitude vervat. Ze vormen een vertaling van de startkwalificaties van de beginnende kunstenaar. Het opleidingsprofiel Danser telt 23 opleidingskwalificaties en dat van Choreograaf 30. Per opleidingskwalificatie is een toelichting gegeven, ook in de vorm van gedragsindicatoren. Deze toelichting is richtinggevend bij de concretisering van de opleidingskwalificaties.
De competenties en gedragsindicatoren vormen geen allesomvattend, onfeilbaar of absoluut toetsingsinstrument, maar vooronderstellen een deskundige beoordelaar, die bij de toepassing van de competenties nuances kan aanbrengen. In de formulering van de competenties is niet precies het niveau aan te geven dat de student bereikt moet hebben. De competenties geven over het algemeen alleen de aard van het te ontwikkelen vermogen aan. De indicatoren zijn een hulpmiddel om vast te stellen in hoeverre het vermogen ontwikkeld is.
12
Voor een nadere toelichting op competentiegericht opleiden en leren wordt verwezen naar de bijlage bij dit document.
13
5.
Visie op beroep en werkveld
5.1
Beroep en onderwijs
Het opleidingsprofiel vertaalt het beroepsprofiel in onderwijsdoelen. Het beroepsprofiel van de danskunstenaar is, na consultatie van de beroepspraktijk, vastgelegd in het rapport Beroep Kunstenaar/Profiel Dans (1999). Beschreven worden de dominante ontwikkelingen in de danspraktijk, de in dat licht relevante beroepen of functies en tot slot de zogenaamde startkwalificaties, de kwaliteiten dan wel competenties waarover beginnende danskunstenaars moeten beschikken. Het dansvakonderwijs deelt de in het rapport Beroep Kunstenaar/Profiel Dans verwoorde visie op de danspraktijk en op het beroep danskunstenaar. Desalniettemin is het belangrijk te beseffen dat de praktijk een dynamische is: voortdurend in verandering, in internationaal perspectief en in vele verschijningsvormen. De relatie tussen praktijk en onderwijs is dientengevolge een constant ademende: in beweging en voor verandering vatbaar. Op de nieuwste ontwikkelingen wordt hieronder in het kort nader in gegaan. 5.2
Danspraktijk
De danskunst: een kunstvorm die per definitie gekenmerkt wordt door een internationale dimensie tot uiting komend in een grensoverschrijdend kunstzinnig blikveld en een internationale samenstelling van de beroepsbevolking, waar ook ter wereld. Ontwikkelingen in dit internationale werkveld moeten een plek krijgen op de opleidingen, ten einde de jonge danskunstenaar voldoende geëquipeerd de echte wereld in te kunnen sturen. De belangrijkste ontwikkelingen in de danspraktijk duiden stuk voor stuk op een veeleisende en ogenschijnlijk tegenstrijdige combinatie van verbreding en verdieping. Veelzijdigheid is het toverwoord. Naast het van oudsher internationale karakter van de danskunst wordt deze al geruime tijd en steeds nadrukkelijker interdisciplinair van aard. Een team van specialisten op diverse gebieden is verantwoordelijk voor het multimediale eindproduct. Het lichaam krijgt andere medespelers naast zich, met de computergestuurde beeld- en audiotechnieken als nieuwste toevoeging, een duidelijk gevolg van de technologisering van de maatschappij. Maar niet alleen de grenzen tussen disciplines vervagen. Ook het onderscheid tussen stijlen en stromingen wordt diffuser. Behalve (westers) klassiek en modern, vermengen nu ook kunst en populaire cultuur (met name streetdance). De multiculturele samenleving sijpelt slechts mondjesmaat door – hoe internationaal de dans van oudsher ook is en hoezeer in de amateursector de vraag naar nieuwe dansstijlen en werelddans ook toeneemt. De sporadische combinatie van niet-westerse met westerse dansvormen en de vertoning van niet-westerse dans op de reguliere theaterpodia, zijn echter wel aanzetten die kunnen doorzetten. Last but not least tekent diversiteit ook de beoogde doelgroepen (jonger, cultureel diverser) en de organisatievorm van de danskunst. De vaste (grote) gezelschappen liggen midden in een wijdvertakt netwerk van (kleine) ad hoc initiatieven, waar tijdelijke samenwerkingsverbanden de organisatorische infrastructuur bepalen.
5.3
Danskunstenaar
De danskunstenaar is een individu, professioneel werkzaam binnen de danskunst. Het is een verzamelterm voor drie beroepenclusters: de danser, de choreograaf en de docent dans. In het 14
rapport Beroep Kunstenaar/Profiel Dans worden geen specialismen onderscheiden. Desalniettemin kan een danskunstenaar zich natuurlijk wel onderscheiden, door zijn persoonlijkheid, ‘bagage’ en keuzen met betrekking tot het soort producties, werkvelden, werkwijzen en functies. In principe zijn de professies van danser, choreograaf en docent dans respectievelijk uitvoerend, scheppend en docerend, maar de werkelijkheid is minder schematisch. Niet alleen is de beroepspraktijk van een danskunstenaar gemengd. Ook het onderscheid tussen de drie beroepen zelf is niet altijd gebaseerd op harde scheidslijnen. Wel moet een danskunstenaar altijd een stevige dansachtergrond hebben. Typerend in dit verband is de alom gesignaleerde opwaardering en uitbreiding van de scheppende competenties van de danser. De danser treedt steeds vaker op als ‘co-auteur’, of cochoreograaf. Hij danst/voert uit en improviseert/creëert. Ook willen (student-)dansers meer en meer zelf stukken maken. De andere kant van de medaille is dat de choreograaf niet meer de enige auteur is – zijn optreden is dat van een artistiek coördinator – of dat de functies van danser en choreograaf volledig samenvallen. Ook de docent dans krijgt, met name in de groeiende amateurdans, steeds vaker het verzoek om dansproducties te maken en uit te voeren. Het vervagen van grenzen levert interessante vragen en discussies op met betrekking tot definities en competenties. Om het profiel Choreograaf van de opleiding Dans te verhelderen stelt de Visitatiecommissie Dans 2001 voor een onderscheid te maken tussen choreografen en dansmakers: binnen de initiële opleiding worden ‘dansmakers’ opgeleid; de omschrijving ‘choreograaf’ zou voorbehouden moeten zijn aan afgestudeerden van de tweede fase opleiding. Hiermee zou de benaming choreograaf een exclusievere status krijgen. Hoewel hierover op dit moment nog geen eensluidend standpunt is ingenomen is met de komst van een bekostigde voortgezette opleiding tot choreograaf een belangrijke stap gezet binnen het onderwijs naar de erkenning en professionalisering van het beroep van choreograaf. Vooral in het kader van de invoering van de bachelor/master-structuur die een internationale vergelijking mogelijk zou moeten maken, ligt een uitdaging voor het Nederlandse dansvakonderwijs zich in internationaal opzicht verder te profileren. Als de huidige ontwikkelingen doorzetten moet de toekomstige danskunstenaar veelzijdig, creatief, flexibel en ondernemend zijn. Hij is een allrounder. Een uitvoerend kunstenaar met scheppende potenties. Breed inzetbaar wat betreft dansvormen (technieken, stijlen), soort producties, werkvelden (organisatiestructuur), werkwijzen, functies, publieksgroepen en podia betreft. Hij moet zijn eigen vak optimaal beheersen, maar ook open staan voor andere visies en attituden. Hij moet individualistisch en doelgericht zijn plan kunnen trekken, maar ook kunnen samenwerken en van koers veranderen. Hij stippelt zelf zijn loopbaan uit op een arbeidsmarkt die even allround is als hij. De opleidingen Dans met uitstroomprofielen danser en choreograaf dienen de ontwikkeling van de hierop toegespitste artistieke, vaktechnische en professioneel-maatschappelijke competenties te faciliteren. In hoofdstuk 7 van dit document zijn de competenties waarover een afgestudeerde danser of choreograaf moet beschikken omschreven.
15
6.
Positie in het onderwijsveld
6.1
Hoger onderwijs
Zoals voor elke hoger opgeleide is er ook voor de hoger opgeleide danskunstenaar een aantal algemene eisen te formuleren. De hoger opgeleide beroepsbeoefenaar beschikt over de navolgende eigenschappen. Deze dienen in het programma’s van de kunstvakopleidingen te worden aangeleerd, c.q. bevorderd. -
-
-
De hoger opgeleide is in staat om op zijn handelen en denken te reflecteren door daar afstand van te nemen, te analyseren en te evalueren. De hoger opgeleide heeft een voortdurende metapositie ten opzichte van zijn eigen plaats in samenleving en beroepsveld. Hij kent de eigen kernkwaliteiten en de daarbij behorende valkuilen en uitdagingen. Hij is in staat om het eigen denken en handelen te relativeren en daar met een (wijze) glimlach naar te kijken. Het is daarbij vanzelfsprekend dat het eigen handelen en denken te allen tijde is te beredeneren en te verantwoorden, o.a. in heldere presentaties aan de omgeving. Hij laat daarbij zien over een visie op de maatschappelijke rol van de hoger opgeleide te beschikken. De hoger opgeleide beschikt over probleemoplossend vermogen, is in staat samenhang in denken en handelen te zien, te analyseren en te integreren. Hij doorziet complexe structuren en weet rode lijnen aan te brengen. De hoger opgeleide neemt initiatieven en weet innovaties te bewerkstelligen. Hij is vanuit die positie in staat om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep en kan de eigen beheersing van het beroep op peil houden o.a. door zelfstandig nieuwe kennis te verwerven. Creativiteit om de persoonlijke ontplooiing gaande te houden is daartoe een vereiste. Hij opereert solo of in (multidisciplinair) teamverband, kan leiding geven en is in staat om te functioneren in steeds wisselende situaties. De onderliggende theorie is van academisch niveau en is geïnternaliseerd. Hij heeft een brede algemene ontwikkeling. Op basis van kritische kennis en mede vanuit beheersing van onderzoek weet hij wanneer dient te worden gesproken of gezwegen. Hij is zodanig communicatief, qua taalgebruik en houdingen, dat hij stimulerend kan werken in alle processen waarbij hij betrokken is.
16
6.2
Relatie tot het wetenschappelijk onderwijs
Het hbo-onderwijs onderscheidt zich van het wetenschappelijk onderwijs voornamelijk door zijn vakmatige en beroepsgericht oriëntatie. Dit onderscheid is bij de dans, gezien het werkveld waarvoor zij opleidt, in relatie tot het wetenschappelijk onderwijs noodzakelijkerwijs groot. Daarnaast is waar in het wetenschappelijk onderwijs het cognitieve aspect de boventoon voert in het dansvakonderwijs vooral het artistieke aspect van belang. De komst van de bachelor/master-structuur in het hbo heeft vooralsnog bescheiden gevolgen voor het domein Dans zelf. Met ingang van studiejaar 2002/2003 start in Nederland de eerste tweede fase opleiding Choreografie. Deze tweejarige choreografieopleiding (Dance Unlimited) is bedoeld voor personen met een vakdiploma danser, dansdocent of choreograaf. Hoewel er in praktijk nog weinig relatie bestaat tussen het dansvakonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs, biedt de komst van deze bachelor/master-structuur met een masteropleiding Choreografie aanleiding om hierin in de toekomst te investeren. Hierbij valt te denken aan een intensivering van de relatie met vakgebieden als theaterwetenschappen of kunsten cultuurgeschiedenis. Daarnaast biedt het vakgebied van de bewegingswetenschappen mogelijke banden. 6.3
Relatie tot het middelbaar beroepsonderwijs
Eerder is gesteld dat de specificatie van het hbo-niveau eens te meer van belang is gezien de recentelijke opkomst van dansopleidingen op mbo-niveau. Definiëring van niveau is wenselijk om helderheid te verschaffen met betrekking tot kwaliteitsniveau, beroeps- en werkveldoriëntatie. De aard, relevantie en het niveauverschil tussen de verschillende opleidingsniveaus dienen expliciet te worden. In het kader van een goede afbakening is overleg op bestuurlijk niveau tussen HBO-raad en BVE-raad noodzakelijk.
17
7.
Kwalificaties: competenties & gedragsindicatoren
7.1
Opleidingsprofiel Dans, uitstroomprofiel Danser
De competenties van de opleiding Dans, uitstroomprofiel danser zijn verdeeld in drie domeinen: • artistiek competentiedomein • vaktechnisch competentiedomein • professioneel-maatschappelijk competentiedomein Per domein zijn een aantal competenties onderscheiden die van toepassing zijn. Een aantal competenties is binnen meerdere competentiedomeinen van belang. De matrix hieronder laat dat zien: domein Artistiek competentiedomein competentie 1. visie 2. creërend vermogen 3. vermogen tot samenwerken 4. communicatief vermogen 5. analyserend vermogen 6. ambachtelijk vermogen 7. ondernemerschap 8. omgevingsgerichtheid 9. lerend vermogen 10. reflectief vermogen 11. innovatief vermogen
Vaktechnisch competentiedomein
Professioneelmaatschappelijk competentiedomein
In dit hoofdstuk vindt u de competentiegerichte opleidingskwalificaties voor het uitstroomprofiel Danser, geformuleerd in termen van gedrag. Daarna volgt een nadere concretisering van de opleidingskwalificaties, die als richtlijn gebruikt kunnen worden. Voor de Danser zijn in totaal 23 opleidingskwalificaties benoemd (cijfers). Daarnaast vindt u per opleidingskwalificatie een toelichting (bolletjes). Die toelichting is vormgegeven met gedragsindicatoren, die richtinggevend zijn bij de concretisering van de opleidingskwalificaties. De toelichting heeft als functie: • de gebruikte begrippen in de eindkwalificatie te concretiseren • de opleidingskwalificaties kleur en diepgang te geven De toelichtingen hebben geen voorschrijvend karakter. Ze zijn te beschouwen als een richtlijn.
18
7.2
Opleidingskwalificaties uitstroomprofiel Danser
Artistiek competentiedomein Visie De danser bezit het vermogen om opvattingen en overtuigingen op het eigen vakgebied te verwerven en voelt een innerlijke noodzaak deze te communiceren en productief te maken in dans(theater)producties. 1. zet zijn ambitie in voor de dans; hij houdt van zijn vak en is bevlogen • •
is merkbaar intrinsiek gemotiveerd om beroepsmatig te dansen; ervaart een sterke motivatie om te dansen en/of dans te maken;
2. werkt vanuit een visie op danskunst en kan deze toelichten • • •
staat open voor vernieuwingen binnen de dans in de volle breedte en kan deze integreren in zijn eigen visie; heeft een gefundeerde mening over kwaliteit in relatie tot dans en maakt deze zichtbaar in zijn uitvoerende werkzaamheden in dans(theater)producties; heeft een mening over dans in relatie tot andere kunsten en kan deze toelichten;
Creërend vermogen De danser bezit het vermogen om concepten en artistieke ideeën (van de choreograaf) in dans vorm te geven. 3. Onderzoekt en geeft zichtbaar vorm aan de eigen identiteit als danskunstenaar • •
ontwikkelt (het begin van) een persoonlijke bewegingstaal en persoonlijk dansmateriaal; heeft inzicht in zijn eigen creatieve processen en kan dit inzicht vertalen in dans;
4. vertaalt choreografisch concepten in beweging • • • •
gebruikt op creatieve wijze kernelementen van dans: kracht, tijd en ruimte en het lichaam als instrument; draagt bij aan de realisatie en vormgeving van danskunstwerken door zijn fysieke eigenschappen en persoonlijkheid in te zetten binnen het concept van een choreograaf; zet ideeën, gedachten en mentale beelden (van de choreograaf) om in beweging; doet inspiratie op via een choreograaf of uit de omringende wereld en vertaalt deze in beweging
Vermogen tot samenwerken De danser bezit het vermogen om vanuit de eigen deskundigheid samen met anderen een actieve bijdrage te leveren aan een gezamenlijk product of proces.
19
5. draagt vanuit vakmanschap en functie adequaat bij aan de samenwerking die is vereist bij de totstandkoming van dans(theater)producties • • • • •
kan solistisch werken, maar ook samen met andere dansers; kan samenwerken met betrokkenen uit andere kunstdisciplines; laat zien zich binnen de samenwerking, naast zijn eigen aandeel, verantwoordelijk te voelen voor het geheel; is in staat, vanuit zijn vakspecialistische deskundigheid, in teamverband bij te dragen aan de totstandkoming van projecten, presentaties of dans(theater)producties; stemt zijn inbreng in dansvoorstellingen af op andere dansers en andere betrokkenen in relatie tot onder andere muziek, licht, geluid, decor, kostuums en nieuwe media;
Communicatief vermogen De danser bezit het vermogen om zijn handelen in de verschillende beroepscontexten zowel mondeling als schriftelijk effectief en efficiënt over te brengen, af te stemmen en te verantwoorden. 6. Communiceert met beroepsgenoten en belanghebbenden over inhoud en betekenis van dans • •
Communiceert met collegae en belanghebbenden over wetenswaardigheden en ontwikkelingen binnen de dans en reflecteert daarop; Communiceert met collegae en belanghebbenden over onder andere de technische, artistieke, (kunst)historische, culturele, maatschappelijke en sociale aspecten van het dansvak;
7. Communiceert met belangstellenden en buitenstaanders over dans • •
brengt artistieke ideeën en fascinatie voor de dans over op anderen en communiceert over de betekenis van dans; communiceert over (de betekenis van) dans en beweging met buitenstaanders en nietberoepsgenoten werkzaam in de professionele theaterpraktijk; Vaktechnisch competentiedomein
Analytisch vermogen De danser bezit het vermogen om ‘artistieke’ producten en processen ‘aan de danskunst’ te ontleden. 8. heeft analytisch inzicht in (de context van) dans en kan hierover communiceren • • • •
werkt met basaal analytisch inzicht in (de context van) dans en beweging; ontleedt relevante processen en aspecten; werkt vanuit kennis over de relatie tussen de oorsprong, inhoud en vorm van de beweging; gebruikt lichaam, tijd, kracht en ruimte als elementen van analyse om zijn dansmateriaal te ontwikkelen en/of uit te voeren;
9. heeft analytisch inzicht in zijn eigen functie en rol en handelt van daaruit als danskunstenaar
20
• • • • •
weet wat er van hem verwacht wordt en kan dit uitvoeren; bereidt zich adequaat voor op zijn werkzaamheden en levert de gewenste kwaliteit; handelt vanuit zijn rol en taak vóór, tijdens en na een voorstelling en tijdens de desbetreffende repetities; presenteert zich overtuigend op audities; kan eenvoudige remplacent- of understudy-werkzaamheden uitvoeren en toont daarbij een beginnend inzicht over de totale choreografie, voorstelling;
Ambachtelijk vermogen De danser bezit het vermogen om een breed scala aan instrumentele vaardigheden en ambachtelijke kennis vakbekwaam toe te passen in zijn werkzaamheden. 10. laat in zijn handelen en communiceren zien over kennis van de dansvakinhoudelijke ontwikkelingen in de divers(e) werkvelden te beschikken •
• • •
laat in zijn handelen en communiceren zien dat hij vakinhoudelijke ontwikkelingen binnen de internationale danssector volgt en dat hij kennis heeft van het werkveld en de veranderende beroepspraktijk; houdt de vaktechnische en artistieke beheersing van diverse dansvormen op peil en ontwikkelt het niveau waar mogelijk verder; laat in zijn handelen en communiceren merken over kennis van toonaangevende choreografen en gezelschappen met het bijbehorende repertoire en stijlbenadering te beschikken; kan zichzelf en zijn werkzaamheden in een historische context plaatsen en maakt daarbij gebruik van zijn kennis van dans- en cultuurgeschiedenis;
11. laat in zijn handelen en communiceren merken over kennis van de andere kunsten in relatie tot zijn danskunstenaarschap te beschikken • • •
heeft inzicht in de mogelijke relatie tussen de verschillende kunstdisciplines en de punten waarop samenwerking aan kan worden gegaan; werkt vanuit basale kennis van andere vakgebieden (drama, beeldende kunst, audiovisuele kunst, muziek en literatuur) in relatie tot dans; volgt de ontwikkelingen in de andere kunsten in relatie tot zijn danskunstenaarschap;
12. werkt vanuit bewustzijn van de trainingsdiscipline voor het optimaliseren van de eigen fysieke vaardigheid • • • •
is gedisciplineerd: traint dagelijks; heeft een hoog fysiek en mentaal uithoudingsvermogen, is een doorzetter; houdt danstechnische vaardigheden op hoog niveau, actueel en breidt deze waar mogelijk en wenselijk uit; maakt zich nieuwe ontwikkelingen op het terrein van lichaamstraining eigen;
21
13. hanteert bewust diverse werkmethoden, stijlen en technieken bij het creëren, onderhouden en (her)instuderen van choreografieën • • • • •
toont grondig inzicht in danstechnieken en dansstijlen; maakt gebruik van de opbouw, systematiek en terminologie van een of meer bestaande danstechnieken; gebruikt zijn kennis van de betekenis van specifieke bewegingsvormen voor specifieke aspecten van danstraining; herkent de (historische) betekenis van bewegingsvormen ten behoeve van (dans)repertoire en kan dat toelichten; hanteert gangbare werkmethoden bij creëren, onderhouden en herinstuderen van choreografieën;
14. gebruikt kennis van het theater en theatervormgevingsmiddelen • • • • • •
werkt vanuit kennis met betrekking tot het theaterproductieproces, termen en begrippen; werkt met diverse theatervormgevingsmiddelen (stem, muziek, licht, geluid, decor, nieuwe media, kostuums, kap- en grimewerk); gebruikt zijn kennis van acteerstijlen, mime, stemgebruik in hun betekenis voor de dans(historie); herkent de (historische) betekenis van bewegingsvormen en -stijlen ten behoeve van (dans)repertoire en kan dat toelichten; oriënteert zich op een voorstellingslocatie snel en maakt zich deze als werkplek eigen; is vaardig met kostuums, grime, haardracht, schoeisel en wisselingen daarvan;
15. hanteert bewust danstechnieken en instrumentele vaardigheden • •
hanteert één of meer bestaande danstechnieken op professioneel niveau: voert deze uit, improviseert en creëert ermee op hoog niveau; maakt bewust en kundig gebruik van lichaam en stem;
Ondernemerschap De danser bezit het vermogen om zelfstandig vorm te geven aan een professioneel bestaan binnen de danswereld. 16. Presenteert zichzelf • •
Presenteert zichzelf overtuigend in audities en sollicitatiegesprekken; is in staat een constructief gesprek te voeren als werknemer met een werkgever;
17. houdt zich op de hoogte van overheidsregelingen en arbeidsrechtelijke ontwikkelingen • •
houdt zich op de hoogte van de regelingen van overheden ter bevordering van de kunsten en de danskunst in het bijzonder; maakt gebruik van de kenmerken van arbeidscontracten in de diverse segmenten van het werkveld en de lopende dans-cao, arbo-regels, rechten en plichten als werknemer;
22
18. is in staat om op korte en lange termijn voorzieningen te treffen • • • • • •
werkt met zakelijk inzicht bij de vormgeving aan eigen cultureel ondernemerschap; organiseert zijn handelingen en activiteiten in relatie tot de zakelijke kant van het werk adequaat; onderzoekt voortdurend zijn arbeidsmogelijkheden in de nabije toekomst en is gaandeweg gericht op het verdere verloop van zijn maatschappelijke carrière; maakt, indien nodig, gebruik van (sociale) regelingen, diensten van instellingen en (medische)voorzieningen die relevant zijn voor het kunnen functioneren als danskunstenaar; weegt het eigen (gezondheids)belang af tegen het (arbeids)belang van de werkgever en communiceert daarover; kan – in het licht van de fysieke belastbaarheid – de zakelijke voorzieningen treffen, die nodig zijn om op de langere termijn als danskunstenaar werkzaam te blijven;
19. onderkent het belang van relevante netwerken • •
onderhoudt een netwerk naar potentiële werkgevers, productiehuizen, danswerkplaatsen, culturele instellingen, subsidiënten, beleidsmedewerkers en publiek; maakt gebruik van zijn kennis van bestaand repertoire, gezelschappen en choreografen; Professioneel-maatschappelijk competentiedomein
Omgevingsgerichtheid De danser bezit het vermogen om relevante omgevingsfactoren in de samenleving te signaleren en te gebruiken in dans(theater)producties.
20. laat in zijn dansen en manier van werken een eigen (maatschappelijk) engagement zien • • • • •
legt verbanden tussen culturele en maatschappelijke uitingen en ontwikkelingen; getuigt van inzichten en opvattingen over de functie en plaats van dans (en de andere kunsten) in verschillende sectoren van de samenleving; kan de betekenis van de (dans)kunst binnen de samenleving en de (actuele) geschiedenis ervan toelichten; stelt zich op de hoogte van het werk en ideeën van vakgenoten en van kunstenaars uit andere disciplines en andere culturen en laat zich daardoor inspireren; staat open voor ontwikkelingen op maatschappelijk, cultureel en wetenschappelijk gebied en gebruikt dit waar mogelijk in zijn werkzaamheden;
Lerend vermogen De danser bezit het vermogen om te leren en zich blijvend te ontwikkelen binnen de dans.
23
21. houdt relevante kennis en vaardigheden op peil en kan deze vernieuwen • • • • •
organiseert zijn eigen ontwikkeling door middel van scholing, opleiding en loopbaanplanning en toont dat in zijn werk; past brede vakkennis en culturele kennis toe, houdt deze actueel en breidt deze uit op diverse gebieden; houdt de technische en artistieke beheersing van diverse dansvormen op peil en ontwikkelt ze verder; maakt zich nieuwe ontwikkelingen op het terrein van lichaamstraining eigen; kent de voorzieningen om zich tijdig om te scholen ter voorbereiding op een tweede carrière;
Reflectief vermogen De danser bezit het vermogen om te reflecteren op het eigen handelen om tot betere prestaties te komen. 22. kan reflecteren op het eigen handelen en de uitkomsten daarvan adequaat vertalen • • • •
reflecteert op de eigen mogelijkheden, grenzen, lacunes en ontwikkeling; heeft inzicht in zijn specifieke affiniteiten, kwaliteiten en uitvoeringsniveau als danser, kan daarop reflecteren zijn handelen verbeteren; corrigeert zichzelf naar aanleiding van zelfobservatie of feedback van anderen, handelt daarbij respectvol naar zichzelf en naar anderen; reflecteert op zijn vermogen om ideeën, gedachten en mentale beelden van de choreograaf te vertalen in beweging;
Innovatief vermogen De danser bezit het vermogen om mogelijkheden te verkennen en onderzoek te doen op het eigen vakgebied 23. heeft een kritische en onderzoekende houding gericht op vakinhoudelijke vernieuwing en op doorgroei in beroep en vakgebied • • •
onderzoekt vakinhoudelijke ontwikkelingen, integreert deze in de eigen visie en past ze toe; gaat uitdagingen aan, zoekt stimulansen, determineert nieuwe problemen en lost ze op of overwint ze; toont een kritische, flexibele en onderzoekende houding, gericht op innovatie en op doorgroei in beroep en vakgebied;
24
7.3
Opleidingsprofiel Dans, uitstroomprofiel Choreograaf
De competenties van de opleiding Dans, uitstroomprofiel Choreograaf zijn verdeeld in drie domeinen: • artistiek competentiedomein • vaktechnisch competentiedomein • professioneel-maatschappelijk competentiedomein Per domein zijn een aantal competenties onderscheiden van toepassing zijn. Een aantal competenties is binnen meerdere competentiedomeinen van belang. De matrix hieronder laat dat zien: domein Artistiek Vaktechnisch Professioneelcompetentiedomein competentie domein maatschappelijk competentie competentiedomein 1. visie 2. creërend vermogen 3. vermogen tot samenwerken 4. communicatief vermogen 5. analyserend vermogen 6. ambachtelijk vermogen 7. ondernemerschap 8. omgevingsgerichtheid 9. lerend vermogen 10. reflectief vermogen 11. innovatief vermogen 12. organiserend vermogen In dit hoofdstuk vindt u de competentiegerichte opleidingskwalificaties voor het uitstroomprofiel Choreograaf, geformuleerd in termen van gedrag. Daarna volgt een nadere concretisering van de opleidingskwalificaties, die als richtlijn gebruikt kunnen worden. Voor de Choreograaf zijn in totaal 30 opleidingskwalificaties benoemd (cijfers). Daarnaast vindt u per opleidingskwalificatie een toelichting (bolletjes). Die toelichting is vormgegeven met gedragsindicatoren, die richtinggevend zijn bij de concretisering van de opleidingskwalificaties. De toelichting heeft als functie: • de gebruikte begrippen in de eindkwalificatie te concretiseren • de opleidingskwalificaties kleur en diepgang te geven De toelichtingen hebben geen voorschrijvend karakter. Ze zijn te beschouwen als een richtlijn.
25
7.4
Opleidingskwalificaties uitstroomprofiel Choreograaf
Artistiek competentiedomein Visie De choreograaf bezit het vermogen om opvattingen en overtuigingen op het eigen vakgebied te verwerven en voelt een innerlijke noodzaak deze te communiceren en productief zichtbaar te maken in choreografieën. 1. zet zijn ambitie in voor de dans; hij houdt van zijn vak en is bevlogen • • • •
is merkbaar intrinsiek gemotiveerd om beroepsmatig te dans te maken, te choreograferen; ervaart een sterke motivatie om te dansen, dans te maken, te choreograferen; laat zijn gedrevenheid zien, onder meer door de wijze waarop hij de dansers overtuigt van zijn ideeën; is gefascineerd door beweging, dans (theater) en danskunst en ervaart het als noodzaak een rol te spelen in de ontwikkeling daarvan;
2. werkt vanuit een persoonlijke en authentieke kunstzinnige visie op danskunst en kan deze toelichten • • • • •
staat open voor vernieuwingen binnen de dans in de volle breedte en kan deze integreren in zijn eigen visie; heeft een uitgesproken mening over kwaliteit in relatie tot dans en maakt deze zichtbaar in zijn choreografieën en dans(theater)producties; heeft een gefundeerde mening over dans in relatie tot andere kunsten en kan deze toelichten; vertelt een eigen ‘verhaal’, brengt iets persoonlijks over en doet dit op een authentieke manier; handelt autonoom: denkt en handelt onafhankelijk en toont authenticiteit in zijn creaties;
Creërend vermogen De choreograaf bezit het vermogen om scheppend om te gaan met intuïties, waarnemingen, indrukken en emoties door deze in concepten en artistieke ideeën te vertalen en in een choreografie vorm te geven. 3. Onderzoekt en geeft zichtbaar vorm aan de eigen identiteit als dansmaker, choreograaf •
• •
ontwikkelt (het begin van) een eigen danstaal, dansmateriaal en/of dansvorm uit de bestaande danstechnieken, -vormen en –stijlen die adequaat zijn ter uitdrukking van het eigen innerlijk en/of zijn artistieke uitgangspunten; heeft inzicht in zijn eigen creativiteitsproces en kan dit inzicht vertalen in een werkwijze; zet zijn fysieke eigenschappen, persoonlijkheid en eigenheid in bij de realisatie en vormgeving van een danskunstwerk;
26
4. zet inspiratie zichtbaar om in een choreografisch concept • • •
laat in zijn werk zien over een groot voorstellingsvermogen te beschikken, denkt in bewegingen en beelden; doet inspiratie op uit de omringende wereld en zet deze zichtbaar om in artistieke ideeën en een choreografisch concept voor een dansvoorstelling; geeft vorm aan ideeën ontleend aan dansante, dramatische, muzikale, beeldende en maatschappelijke denkbeelden en/of uitgangspunten;
5. vertaalt concepten in danskunstwerken • • • •
gebruikt op creatieve wijze kernelementen van dans: kracht, tijd en ruimte en het lichaam als instrument; zet ideeën, gedachten en gevoelens om in dans en beweging; creëert danskunstwerken door zijn verhaal, intellectuele bagage, inspiratiebron, mentaal concept om te zetten in dansvoorstellingen; initieert het proces waarbij danskunstwerken worden gerealiseerd met behulp van dansers en theatermiddelen;
Vermogen tot samenwerken De choreograaf bezit het vermogen om samen met overige betrokkenen (veelal multidisciplinair) een actieve bijdrage te leveren aan een gezamenlijk product of proces. 6. draagt vanuit vakmanschap en functie adequaat bij aan de (multidisciplinaire) samenwerking die is vereist bij de totstandkoming van een dans(theater)productie • • • •
kan solistisch werken, maar ook samen met andere dansers, danskunstenaars; kan multidisciplinair werken al dan niet in teamverband; kan samenwerken met betrokkenen uit andere kunstdisciplines: componist, licht-, décor- en kostuumontwerper, regisseur scriptschrijver, dramaturg etc; kan de samenwerking met anderen organiseren;
Communicatief vermogen De choreograaf bezit het vermogen om zijn handelen in de verschillende beroepscontexten zowel mondeling als schriftelijk effectief en efficiënt over te brengen, af te stemmen en te verantwoorden. 7. Communiceert met beroepsgenoten en belanghebbenden over inhoud en betekenis van dans • •
Communiceert met collegae, medewerkers en belanghebbenden over wetenswaardigheden en ontwikkelingen binnen de dans en reflecteert daarop; Communiceert met collegae, medewerkers en belanghebbenden over onder andere de technische, artistieke, (kunst)historische, culturele, maatschappelijke en sociale aspecten van het dansvak;
27
8. Communiceert met belangstellenden en buitenstaanders over inhoud en betekenis van dans en beweging • • •
brengt op inspirerende wijze artistieke ideeën en fascinatie voor de dans over op anderen; communiceert over (de betekenis van) dans en beweging met buitenstaanders en nietberoepsgenoten werkzaam in de professionele theaterpraktijk; verwoordt en presenteert doelgericht zijn ideeën naar productionele en zakelijke medewerkers en derden zoals publiek, pers, media, subsidiënten, beleidsmedewerkers, en culturele instellingen; Vaktechnisch competentiedomein
Analyserend vermogen De choreograaf bezit het vermogen om artistieke producten en processen te ontleden
9. heeft analytisch en compositorisch inzicht in dans en kan hierover communiceren • • • • • • • •
werkt vanuit compositorisch denken met betrekking tot alle ingrediënten en elementen van dans; werkt met grondig analytisch inzicht in beweging, dans en dans(theater)producties; gebruikt lichaam, tijd, kracht en ruimte als elementen van analyse; ontleedt relevante artistieke en productieprocessen en -aspecten; werkt vanuit kennis over de relatie tussen de oorsprong, inhoud en vorm van de beweging; analyseert de danstaal en theatervoorstellingen uit verleden en heden en weet welke aspecten attractief of innovatief zijn, bepaalt hierin zijn standpunt en maakt keuzes; analyseert choreografieën en muzikale composities grondig en doeltreffend; gebruikt een methode van dans-, choreografie- en voorstellingsanalyse bij de communicatie met betrokkenen en derden binnen en buiten de danssector;
10. heeft analytisch inzicht in zijn eigen functie en rol en handelt van daaruit als choreograaf • •
weet wat er van hem verwacht wordt, bereidt zich adequaat voor op zijn werkzaamheden en levert de gewenste kwaliteit; handelt vanuit zijn rol en taak vóór, tijdens en na een repetities en tijdens de desbetreffende voorstellingen;
Ambachtelijk vermogen De choreograaf bezit het vermogen om een breed scala aan instrumentele vaardigheden en ambachtelijke kennis vakbekwaam toe te passen in danskunstwerken.
28
11. Functioneert als vakbekwaam choreograaf zowel met betrekking tot het choreografisch concept als de uitvoering daarvan • • • • •
levert kwaliteit, tijdens repetities, voorstellingen en/of trainingen; kan diverse visies op de danskunst herkennen en benoemen; initieert, inspireert, organiseert, stuurt en begeleidt het werkproces; laat in het gebruik van opbouw, systematiek en terminologie van dans zijn kennis en inzicht in het medium zien; maakt gebruik van zijn kennis, inzicht in de diverse publieksgroepen;
12. laat in zijn handelen en communiceren zien over kennis van de dansvakinhoudelijke ontwikkelingen in de divers(e) werkvelden te beschikken •
• • •
laat in zijn handelen en communiceren zien dat hij vakinhoudelijke ontwikkelingen binnen de internationale danssector volgt en dat hij kennis heeft van het werkveld en de veranderende beroepspraktijk; houdt de vaktechnische en artistieke beheersing van diverse dansvormen op peil en ontwikkelt het niveau waar mogelijk verder; laat in zijn handelen en communiceren merken over kennis van toonaangevende choreografen en gezelschappen met het bijbehorende repertoire en stijlbenadering te beschikken; kan zichzelf en zijn werkzaamheden in een historische context plaatsen en maakt daarbij gebruik van zijn kennis van dans- en cultuurgeschiedenis;
13. laat in zijn handelen en communiceren merken over kennis van de andere kunsten in relatie tot zijn danskunstenaarschap te beschikken • • •
heeft inzicht in de mogelijke relatie tussen de verschillende kunstdisciplines en de punten waarop samenwerking aan kan worden gegaan; werkt vanuit basale kennis van andere vakgebieden (drama, beeldende kunst, audiovisuele kunst, muziek en literatuur) in relatie tot dans; volgt de ontwikkelingen in de andere kunsten in relatie tot zijn danskunstenaarschap;
14. werkt vanuit bewustzijn van de trainingsdiscipline voor het optimaliseren van de fysieke vaardigheid • • • • •
maakt optimaal gebruik van zijn fysieke en mentale mogelijkheden voor het uitoefenen van de danskunst; is gedisciplineerd: traint regelmatig, zo mogelijk dagelijks; heeft fysiek en mentaal uithoudingsvermogen; houdt danstechnische vaardigheden op peil, actueel en breidt deze waar mogelijk en wenselijk uit; maakt zich nieuwe ontwikkelingen op het terrein van lichaamstraining eigen;
29
15. maakt optimaal gebruik van de fysieke en creatieve vaardigheden en eigenschappen van zijn (dans)medewerkers • • • •
maakt optimaal gebruik van de (fysieke) vaardigheden en eigenschappen van zijn (dans)medewerkers; zet fysieke en andere vaardigheden van zijn (dans)medewerkers in als instrument ter expressie van een eigen gedachte, idee of beeld; werkt vanuit bewustzijn over fysieke en mentale mogelijk- en onmogelijkheden en preventie van problemen; gebruikt zijn kennis van anatomie, fysiologie, psychologie, voedingsleer, blessurepreventie en eerste hulp bij dansongeval;
16. past bewust vaardigheden en (dans)technieken toe als instrument bij het instuderen van choreografieën • • • • •
toont grondig inzicht in bestaande dansvormen, -technieken en –stijlen en gebruikt deze waar mogelijk; herkent en gebruikt zijn kennis van de betekenis van specifieke bewegingsvormen voor specifieke aspecten van danstraining; werkt vanuit kennis over de relatie tussen de oorsprong, inhoud en vorm van de beweging; gebruikt zijn eigen danstechniek als instrument ter overdracht van dansmateriaal; maakt gebruik van de opbouw, systematiek en terminologie van een of meerdere bestaande danstechnieken;
17. past bewust compositietechnieken en –methoden toe als instrument bij het creëren van choreografieën • • • • • •
denkt en werkt esthetisch, conceptueel en compositorisch en is constant alert op kwaliteit; gebruikt bij het componeren zijn kennis en inzicht in de verschillende bestaande compositiemethoden; werkt vanuit compositorische kennis op het gebied van dans, alsook op dat van andere kunstdisciplines (zoals muziek en beeldende kunst); maakt gebruik van dansnotatie- en registratiesystemen, al dan niet met behulp van een pc. gebruikt zijn kennis van acteerstijlen, mime, stemgebruik in hun betekenis voor de dans(historie); hanteert één of meer bestaande danstechnieken (klassiek, modern e.a.), improviseert en creëert ermee;
18. gebruikt kennis van het theater en theatervormgevingsmiddelen • • • • •
werkt vanuit kennis met betrekking tot het theaterproductieproces, -termen en begrippen; werkt met diverse theatervormgevingsmiddelen (stem, muziek, licht, geluid, decor, nieuwe media, kostuums, kap- en grimewerk); herkent de (historische) betekenis van bewegingsvormen en -stijlen ten behoeve van (dans)repertoire en kan dat toelichten; kan kostuums, grime, haardracht, schoeisel en wisselingen daarvan inzetten bij een dansproductie; kan videoregistraties maken en gebruiken;
30
19. geeft leiding aan de dansers • • •
•
brengt zijn fascinatie en/of inspiratie over op de dansers, stimuleert tot medewerking en presenteert zich overtuigend op repetities en bijeenkomsten; geeft leiding aan de dansers en maakt daarbij gebruik van zijn kennis van de emotionele aspecten van het vak en leerprocessen bij dansers; laat blijken zicht te hebben op de specifieke kwaliteiten die dansers en andere uitvoeringsmedewerkers moeten hebben voor de creatie, uitvoering en het onderhoud van zijn kunstproduct; hanteert de gangbare procedures en werkwijze bij audities en is in staat dansers adequaat te casten;
Ondernemerschap De choreograaf bezit het vermogen om zelfstandig vorm te geven aan een professioneel bestaan binnen de danswereld. 20. Presenteert zichzelf en zijn producten • • •
Presenteert zichzelf overtuigend in audities en sollicitatiegesprekken; kan zijn concepten en ideeën verbaliseren ten behoeve van het verkrijgen van financiering, productie- en verkoopmogelijkheden van zijn product; denkt en werkt mee aan de ontwikkeling van op zijn stijl en positie toegesneden promotiemogelijkheden;
21. houdt zich op de hoogte van overheidsregelingen en arbeidsrechtelijke ontwikkelingen • •
houdt zich op de hoogte van de werking, regelingen van overheden ter bevordering van de kunsten en de danskunst in het bijzonder; maakt gebruik van de kenmerken van arbeidscontracten in de diverse segmenten van het werkveld en de lopende dans-cao, arbo-regels, rechten en plichten als werknemer;
22. is in staat om op korte en lange termijn zakelijke voorzieningen te treffen • • • •
werkt met zakelijk inzicht bij de vormgeving van zijn eigen cultureel ondernemerschap; onderzoekt voortdurend zijn arbeidsmogelijkheden in de nabije toekomst en is gaandeweg gericht op het verdere verloop van zijn maatschappelijke carrière; maakt, indien nodig, gebruik van (sociale) regelingen, diensten van instellingen en (medische)voorzieningen die relevant zijn voor het kunnen functioneren als danskunstenaar; handelt adequaat op het gebied van administratie en beheer (documentatie, archivering, conservering, automatisering);
23. onderkent het belang van relevante netwerken • • •
onderhoudt een netwerk naar potentiële werkgevers, productiehuizen, danswerkplaatsen, culturele instellingen, subsidiënten, beleidsmedewerkers en publiek; maakt gebruik van zijn kennis van bestaand repertoire, gezelschappen en choreografen; onderhoudt contacten met relevante personen op de potentiële plaatsen voor productie en afzet van zijn product;
31
24. organiseert zijn handelingen en activiteiten in relatie tot de zakelijke kant van het werk adequaat; • • • • •
bereidt zich adequaat voor op zijn werkzaamheden en hanteert een efficiënte planning; is in staat projecten, producten, presentaties en voorstellingen te initiëren; organiseert en neemt deel aan verschillende vormen van overleg; overziet de organisatie en planning die voortvloeit uit de gekozen werkmethode en/of samenwerkingsverband; kan in wisselende samenwerkingsverbanden werken aan projecten, producten, presentaties en dans(theater)producties; Professioneel-maatschappelijk competentiedomein
Omgevingsgerichtheid De choreograaf bezit het sensitieve vermogen om relevante omgevingsfactoren in de samenleving te signaleren en te gebruiken in dansproducties 25. laat een eigen maatschappelijk engagement zien in zijn choreografische werk • • • •
legt verbanden tussen culturele en maatschappelijke uitingen en ontwikkelingen; getuigt van inzichten en opvattingen over de functie en plaats van dans (en de andere kunsten) in verschillende sectoren van de samenleving; kan de betekenis van de (dans)kunst binnen de samenleving en de (jongste) geschiedenis ervan toelichten; staat open voor ontwikkelingen op maatschappelijk, cultureel en wetenschappelijk gebied en gebruikt dit waar mogelijk in zijn werkzaamheden;
26. laat in zijn communiceren blijken dat hij op de hoogte is van internationale artistieke en maatschappelijke ontwikkelingen • • •
stelt zich op de hoogte van het werk en ideeën van vakgenoten en van kunstenaars uit andere disciplines en culturen en laat zich daardoor inspireren; kijkt over grenzen van kunstdisciplines, nationaliteiten en culturen heen met besef van waarde, betekenis, toepasbaarheid van de eigen discipline; communiceert met collegae en belangstellenden over internationale artistieke ontwikkelingen en reflecteert daarop;
Lerend vermogen De choreograaf bezit het vermogen om te leren en zich blijvend te ontwikkelen binnen de dans. 27. houdt relevante kennis en vaardigheden op peil en kan deze vernieuwen • • • •
organiseert zijn eigen ontwikkeling door middel van scholing, opleiding en loopbaanplanning en toont dat in zijn werk; past brede vakkennis en culturele kennis toe, houdt deze actueel en breidt deze uit op diverse gebieden; houdt de technische en artistieke beheersing van diverse dansvormen op peil en ontwikkelt ze waar nodig verder; maakt zich nieuwe ontwikkelingen op het terrein van lichaamstraining eigen;
32
Reflectief vermogen De choreograaf bezit het vermogen om te reflecteren op het eigen handelen om tot betere prestaties te komen. 28. kan reflecteren op eigen proces en product en de uitkomsten daarvan adequaat verwerken • • • •
reflecteert op de eigen mogelijkheden, grenzen, lacunes en ontwikkeling; heeft inzicht in zijn specifieke affiniteiten en kwaliteiten als danser, dansmaker en docent, kan daarop reflecteren en zijn handelen verbeteren; corrigeert zichzelf naar aanleiding van zelfobservatie of feedback van anderen, handelt daarbij respectvol naar zichzelf en naar anderen; maakt gebruik van zijn inzicht in de specifieke kwaliteiten die hijzelf bezit voor creatie, uitvoering en onderhoud van zijn kunstproduct;
Innovatief vermogen De choreograaf bezit het vermogen om mogelijkheden te verkennen, onderzoek te doen en te experimenteren op het eigen vakgebied. 29. heeft een kritische en onderzoekende houding gericht op vakinhoudelijke vernieuwing en op doorgroei in beroep en vakgebied • • • • • •
streeft aantoonbaar naar innovatie van het productie- en/of leerproces; levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de danskunst; gaat uitdagingen aan, zoekt stimulansen, determineert nieuwe problemen in zijn medium en lost ze op of overwint ze; toont een kritische, flexibele en onderzoekende houding, gericht op innovatie en op doorgroei in beroep en vakgebied; staat open voor de betekenis van kunstonderzoek en theorievorming over de (dans)kunst; onderzoekt vakinhoudelijke ontwikkelingen, integreert deze in de eigen visie en past ze toe;
Organiserend vermogen De choreograaf bezit het vermogen om het creatieve en productionele proces doelbewust, doelgericht en doelmatig te organiseren. 30. Organiseert zijn handelingen en activiteiten in relatie tot het werk adequaat • • • • •
bereidt zich adequaat voor op zijn werkzaamheden en hanteert een efficiënte planning; organiseert de benodigde faciliteiten ten behoeve van zijn werkzaamheden; organiseert en neemt deel aan verschillende vormen van overleg; geeft sturing aan het repetitie- en productieproces; motiveert en begeleidt artistieke, productionele en zakelijke medewerkers bij de uitwerking van een artistiek concept;
33
Bijlage: Competentiegericht opleiden en leren 1. Onderwijsvisie Een opleidingsprofiel dient in te gaan op de visie op onderwijs, de onderwijsvorm die aansluit bij de kwalificaties. Met intact laten van de verantwoordelijkheid van de hogescholen om dit profiel te vertalen naar hun onderwijsprogramma's, kan een aantal algemene uitspraken worden gedaan. In de formulering van competenties ligt een opvatting over opleiden en leren besloten. Competentiegericht opleiden en - leren kenmerken zich door een integrale benadering van kennis, vaardigheden en attitude, en door zelfsturing en een op de student gericht curriculum. a. een integrale benadering van kennis, vaardigheden en attitude Onderwijs dat als kernbegrip competentie hanteert, zal integratief zijn: meer integratie van theorie en praktijk, de beroeps- en persoonlijkheidsvorming, vaardigheden en deskundigheidsgebieden. Competentiegericht onderwijs vervangt het vakgericht denken door te denken vanuit de vraag: hoe kan de student een bepaalde, goed omschreven competentie verwerven. Het gaat dan niet meer om modulair onderwijs waarin studenten bekwaamheid verwerven via het behalen van studiepunten op afzonderlijke kennis- en vaardigheidsdoelen, maar om onderwijs waarin de vraag of de student over de vereiste competenties beschikt belangrijker is. Competentiegericht opleiden vraagt dus om onderwijssettings waarin kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd worden aangeboden. Ontwikkeling van competenties vindt plaats in leeromgevingen waarin verantwoordelijk handelen verbonden is met de uitoefening van complexe activiteiten in authentieke werksituaties (producerend leren). Dat gebeurt in leeromgevingen waarin herkenbare contexten worden aangeboden, wanneer de aankomende professional gestimuleerd wordt om door middel van reflectie inzicht te geven in de wijze waarop hij zijn praktische ervaringen verbindt met theoretische kennis en de conclusies die hij daaruit trekt voor verdere ontwikkeling. b. zelfsturing en een op de student gericht curriculum Bij competentiegericht opleiden en - leren staan begrippen centraal als zelfverantwoordelijkheid, zelfsturing en ontwikkeling van het lerend vermogen van de student. De (individuele) student staat centraal. Voorwaarde voor het ontwikkelen van competenties is ruimte voor studenten om hun eigen ontwikkeling binnen hun beroepsperspectief actief te sturen om zo al aanwezige competenties op een hoger niveau te brengen of nieuwe competenties te ontwikkelen.
34
Dimensies waarin het competentiegerichte leren gestalte krijgt, zijn: a. de rol van de docent b. de rol van de student c. de didactische werkvormen d. de wisselwerking tussen binnenschools en buitenschools leren e. de toetsvorm Zichtbaar maken van gedrag als basis van kwalificeren zegt iets over de toetsvorm (die uiteraard bekwaamheden toetst) en ook over de vorm van het onderwijs. Daarin dient ruim plaats gemaakt te worden voor praktijkleren, gekoppeld aan nagebootste of reële situaties in de beroepspraktijk. Voor de uitwerking van het opleidingsprofiel is de keuze gemaakt voor een competentiegerichte benadering. Dit sluit zowel aan op binnen de hbo ter hand genomen onderwijskundige innovaties, als op tradities binnen het dansonderwijs. Opleidingskwalificaties werden tot voor kort onderverdeeld in kennis, houding en vaardigheden. Hoewel deze aspecten essentieel zijn voor het beroepshandelen, had het opsplitsen van het handelen in deze aspecten in de opleiding het risico van verzelfstandiging. Daarmee ontwikkelden studenten onvoldoende het vermogen om later in de beroepspraktijk te handelen op basis van de bekwaamheid om deze aspecten in hun samenhang toe te passen. Houdingsaspecten en technieken werden doorgaans onvoldoende onderbouwd met kennis en vice versa. Een aanpak waarbij de opleidingskwalificaties vanuit competenties zijn geformuleerd komt daar meer aan tegemoet. Voor het kunstonderwijs geldt daarbij dat de opleiding op veel gebieden al kenmerken vertoonde van een competentiegerichte aanpak. Dit bleef echter grotendeels impliciet. Het begrip competentie kent een lange voorgeschiedenis. De literatuur is uitgebreid en groeit nog steeds. Er zijn diverse definities, opvattingen en nuanceringen. Dit kan leiden tot een relativerende houding tegenover het gebruik van competenties. Ten onrechte, want ondanks de verschillen is er een grote mate van overeenstemming over het belang van een competentiebenadering voor individuen, opleidingen en organisaties. Deze bijlage gaat in op het wezen van competenties (paragraaf 2), de wijze waarop de competentiegerichte opleidingskwalificaties binnen het KUO zijn vormgegeven (paragraaf 3), en een legitimatie daarvan vanuit de eisen die eraan gesteld zijn in het hbo-stramien (paragraaf 4). Paragraaf 5 gaat nader in op het verband tussen het beroepsprofiel, de opleidingskwalificaties, eindtermendocumenten en de onderwijsvormgeving. Deze paragraaf bevat ook een verklaring en een omschrijving van de verschillende gehanteerde termen. Paragraaf 6 gaat nader in op de mate van detaillering in de verschillende beroepsprofielen van het KUO. Die mate van detaillering is deels bepaald door de gekozen werkwijze om de vertaalslag van de beroepskwalificaties naar de competentieset met de gedragsindicatoren te maken.
35
2.
Competenties
Eén van de centrale kenmerken van de opleidingsprofielen voor het Kunstonderwijs (KUO) is dat de vereiste kwalificaties competentiegericht zijn opgezet. Achtergrond van deze keuze is dat de beschrijving van opleidingskwalificaties in termen van afzonderlijke kennis-, vaardigheids- en attitudedoelen geen recht doet aan wat van afgestudeerde studenten wordt verwacht: het vermogen om kennis, vaardigheden en houding te integreren in complexe beroepssituaties. Met andere woorden: voldoende beheersing van die afzonderlijke kennis- en vaardigheidsdoelen is geen garantie dat een student in staat is om in complexe beroepssituaties adequaat te handelen. Van het begrip 'competentie' bestaan veel omschrijvingen. Het KUO heeft gekozen voor de omschrijving dat iemand competent is als hij in staat is op basis van kennis, vaardigheden en houdingen keuzes te maken uit zijn handelingsrepertoire die tot resultaat hebben dat de probleemstellingen die zich in de verschillende beroepscontexten aan hem voordoen adequaat – passend in de situatie – worden aangepakt, conform zijn rol en verantwoordelijkheid. Dat vermogen wordt zichtbaar door te kijken naar gemaakte keuzes, verantwoording daarvan en reflectie daarop. Referentiepunt bij competentiegericht leren is de concrete beroepspraktijk. In de beroepspraktijk bestaat het werk uit het uitvoeren van relatief complexe taken. Om dat werk goed te kunnen doen, moet de betrokken professional niet alleen in staat zijn om op eigen initiatief kennis en vaardigheden te verwerven die daarvoor nodig zijn, maar moet hij ook in staat zijn om blijvend te leren van opgedane ervaringen en om methodisch te experimenteren. 3. Hoe zijn competentiegerichte opleidingskwalificaties vormgegeven? De volgende elementen zijn gebruikt bij de vormgeving van de competentiegerichte opleidingskwalificaties binnen het dansonderwijs: • competentiedomein • competentieset • competentie • omschrijving van de competentie • opleidingskwalificaties in de vorm van gedragsindicatoren Hieronder worden de verschillende elementen beschreven. Daaruit wordt duidelijk hoe de opbouw en de vormgeving van de competentiegerichte opleidingskwalificaties eruit ziet. • competentiedomein Een competentiedomein is een overkoepelend gebied waarin een aantal voor de kunstenaar samenhangende competenties zijn ondergebracht. De competentiedomeinen vormen tezamen de domeinen die eigen zijn aan kunstenaar en/of kunstvakdocenten. De volgende competentiedomeinen zijn onderscheiden binnen de opleidingsprofielen: 1. het artistiek competentiedomein 2. het vaktechnisch competentiedomein 3. het professioneel-maatschappelijk competentiedomein Voor de kunstvakdocenten is er nog vierde domein toegevoegd: 4. het kunstpedagogisch competentiedomein
36
De oorsprong van de identificatie van deze domeinen heeft zijn grondslag in de beroepsprofielen. Daarin werden deze al onderkend, zij het dat in de beroepsprofielen ook nog een theoretisch domein benoemd werd. In de competentiebenadering is daar echter te weinig grond voor. Het artistiek competentiedomein benadert de kunstenaar als artiest, het vaktechnisch competentiedomein heeft de kunstenaar als vakman als invalshoek, het professioneelmaatschappelijk competentiedomein beschrijft de kunstenaar als een professional in zijn omgeving. Het kunstpedagogisch competentiedomein, toegevoegd bij de kunstvakdocent, beschrijft uiteraard de docentvermogens. Deze vier domeinen vormden een denkkader, een vertrekpunt om de competentieset voor de verschillende opleidingen binnen het KUO te identificeren en vast te stellen. In hoeverre de domeinen een rol zullen blijven spelen, bijvoorbeeld in de vormgeving van het onderwijs, is nog niet duidelijk. Daar wordt in de verschillende opleidingsprofielen ook verschillend mee omgegaan. In sommige profielen zijn competenties heel nadrukkelijk ondergebracht bij één domein, andere profielen leggen accenten, weer andere schrijven competenties toe aan meerdere domeinen. • competentieset Elk opleidingsprofiel voor het KUO hanteert een set competenties, die in wezen de opleidingskwalificaties clusteren. Het aantal competenties binnen de verschillende sets varieert van zeven tot dertien. Dat het er niet meer zijn, heeft te maken met de gewenste sturing die de competentieset moet hebben. Een groter aantal competenties leidt al snel tot diffuse ontwikkeling. • competentie Duidelijk is nu dat competenties geformuleerd zijn als vermogens: creërend vermogen, vermogen tot samenwerking, etc. Dat is wezenlijk voor de benadering die het KUO gekozen heeft. De student ontwikkelt zijn vermogens. Daarbinnen zijn allerlei uitingsvormen en ontwikkelingsniveaus mogelijk, die duidelijk worden uit het gedrag dat de student vertoont. Over de verschillen in uitingsvormen en ontwikkelingsniveaus gaan we iets nader in, te beginnen met het verschil in uitingsvormen. De acteur die het vermogen tot samenwerking ontwikkelt, zal dat binnen een andere context, binnen een andere omgeving, doen dan de docent drama. De uitingsvormen zijn verschillend, bij de acteur uit het vermogen tot samenwerking zich bijvoorbeeld in de inbreng die hij heeft in theatrale producties. Bij de docent drama uit het vermogen tot samenwerking zich bijvoorbeeld ook in de wijze waarop hij samen met collega's uit andere disciplines themagericht onderwijs verzorgt. Voorts is van groot belang te beseffen dat binnen competenties verschil in ontwikkelingsniveaus bestaat. Om een heel eenvoudig voorbeeld te geven: de competentie communicatief vermogen ontwikkelt een mens in zijn leven steeds verder. Te beginnen met het reactieve vermogen tot communiceren: we geven antwoord als ons iets gevraagd wordt. Dat ontwikkelt zich op een volgend level tot het actieve vermogen tot communiceren: we gaan uit onszelf effectieve boodschappen uitzenden. Daarna volgt het pro-actieve level, waarop we met vooruitziende blik beseffen dat bepaalde boodschappen overtuigend uitgezonden moeten worden omdat daar vraag naar zal komen. Om te eindigen met het excellente, innovatieve communiceren: we zijn in staat om inspirerend te communiceren. Kortom, de competenties zelf zijn niet de opleidingskwalificaties, het zijn wel uitdrukkelijk de richtinggevers van de kwalificaties. Het gaat er immers niet om dat de student bepaald gedrag kan vertonen; de kern van het onderwijs is dat hij zijn vermogens ontwikkelt, zodanig dat hij het gedrag van een startende kunstenaar of een startende kunstvakdocent vertoont, op het moment
37
dat hij zijn opleiding afrondt. Gedurende zijn loopbaan als kunstenaar of als kunstvakdocent zal hij de competenties nog verder ontwikkelen. Verderop, bij de toelichting op de opleidingskwalificaties in de vorm van gedragsindicatoren, zal dit nog duidelijker worden. Tot slot is het van belang nog iets nader in te gaan op een drietal competenties: lerend vermogen, reflectief vermogen en innovatief vermogen. Deze drie competenties zijn af te leiden uit de beroepskwalificaties, maar ze hebben daarnaast een prominente plaats gekregen omdat ze passen binnen het profiel van een hbo-opleiding. Lerend vermogen als wezenlijke voorwaarde om je blijvend te ontwikkelen en om de overige competenties een leven lang verder uit te bouwen. De competenties worden daarmee ook tot doorgroei-competenties. Reflectief vermogen omdat reflecteren op jezelf en reflecteren op anderen voorwaarde is om tot bewuste gedragsverandering te komen. In de competentiedefinitie die het KUO gekozen heeft, is niet voor niets sprake van ''...en reflectie daarop". Innovatief vermogen tot slot is een typische hbo-competentie. Van een hbo-student mag verwacht worden dat hij heeft leren denken, dat hij een visie ontwikkeld heeft en dat hij dit alles zal aanwenden om zijn beroep op innovatieve wijze vorm te geven. • omschrijving van de competentie Bij elke competentie in het competentieprofiel is een definitie, een omschrijving van die competentie toegevoegd, zoals deze geldt voor het uitstroomprofiel van de betreffende opleiding. Deze omschrijving is toegevoegd omdat zeer verschillende beelden kunnen bestaan bij competenties. • opleidingskwalificaties in de vorm van gedragsindicatoren Onder het kopje 'competentie' is gesteld dat een competentie geformuleerd is als een vermogen, dat zich uit in bepaald gedrag. Bepaald gedrag is daarmee een indicator voor de aanwezigheid van een bepaalde competentie op een bepaald ontwikkelingsniveau. Een aantal gedragsindicatoren tezamen geven een helder beeld van de stand van zaken ten aanzien van de competentie-ontwikkeling. De opleidingskwalificaties zijn dan ook geformuleerd in waarneembaar studentgedrag. De gedragsindicatoren geven tezamen aan dat de student gekwalificeerd is om als acteur of theatermaker werkzaam te zijn. Ze vormen daarmee de opleidingskwalificaties. Niet de competenties zelf, maar de gedragsindicatoren vormen dus de opleidingskwalificaties. Een opleidingskwalificatie is daarmee een uitspraak waarin de competenties van een pas afgestudeerde van een KUO-opleiding wordt omschreven, in de vorm van een gedragsindicator. De opleidingskwalificaties van de opleiding zijn een vertaling van de startkwalificaties van de beginnende beroepsbeoefenaar. Benadrukt moet worden dat de opleidingskwalificaties, die in termen van waarneembaar studentgedrag beschreven zijn, niet gerealiseerd kunnen worden zonder de daarvoor benodigde kennis, vaardigheden en attitude. Deze liggen dus besloten in de beschrijving van het gedrag. Van groot belang is voorts dat bij het beoordelen van competenties niet alleen het waarneembare gedrag in een specifieke situatie wordt beoordeeld, maar dat ook onderzoek plaatsvindt naar de overwegingen bij de keuzes die de student gemaakt heeft. In de door het KUO gekozen competentiedefinitie is immers sprake van de zin dat vermogen zichtbaar wordt door te kijken naar gemaakte keuzes, verantwoording daarvan en reflectie daarop.
38
De verantwoording en reflectie moeten duidelijk maken welke elementen de student uit de context heeft geselecteerd, welke kennis, vaardigheden en houding een rol hebben gespeeld bij zijn beoordeling van de situatie en het gekozen gedrag. 5. Eisen aan competentiegerichte opleidingskwalificaties Het kwalificatiestramien hbo stelt algemene eisen aan de opleidingskwalificaties. De opleidingskwalificaties dienen: voor het beroepenveld herkenbaar te zijn het hbo-niveau duidelijk te specificeren toekomstgericht te zijn helder en waar mogelijk niet te gedetailleerd geformuleerd te zijn en waar van toepassing aan te sluiten bij internationale ontwikkelingen observeerbaar en meetbaar te zijn. Hieronder wordt toegelicht op welke wijze de opleidingskwalificaties voor het KUO voldoen aan de gestelde eisen. • De opleidingskwalificaties dienen door het beroepenveld herkend te worden. De opleidingskwalificaties vormen een rechtstreekse vertaling van de startkwalificaties uit de verschillende beroepsprofielen. De beroepsprofielen zijn in nauwe samenwerking met het beroepenveld opgesteld en ook door hen erkend. De opleidingsprofielen zijn ook weer ter toetsing aan het beroepenveld voorgelegd. • De opleidingskwalificaties dienen het hbo-niveau duidelijk te specificeren. Niet alleen in de drie eerder met name genoemde hbo-competenties (lerend vermogen, reflectief vermogen en innovatief vermogen) komt het hbo-niveau tot uiting. Ook in de omschrijving en in de gekozen gedragsindicatoren is het hbo-niveau geëxpliciteerd. Dit uit zich in allerlei vormen van analytisch vermogen, probleemoplossend vermogen, visionair en creërend vermogen. Het KUO hecht hier zeer veel belang aan, ook om de positionering ten opzichte van mbo en wo in haar profielen aan het licht te brengen. • De opleidingskwalificaties dienen toekomstgericht te zijn. Competenties en competentiegerichte opleidingskwalificaties hebben een langere ''houdbaarheidsdatum'' dan de ''oude'' opleidingskwalificaties, die veelal in termen van kennis en vaardigheden gesteld waren. Niets veroudert immers sneller dan kennis. Daarmee is al iets gezegd over de toekomstgerichtheid van de opleidingskwalificaties. Voorts dient opgemerkt te worden dat zowel bij het opstellen van de beroepsprofielen als ook nu weer bij het formuleren van de opleidingsprofielen voortdurend expliciet de vraag is gesteld naar de toekomstgerichtheid. Waar mogelijk zijn de te verwachten toekomstige ontwikkelingen in het vakgebied opgenomen in de vorm van opleidingskwalificaties. •
De opleidingskwalificaties dienen helder en waar mogelijk niet te gedetailleerd geformuleerd te zijn en waar van toepassing aan te sluiten bij internationale ontwikkelingen. Omdat de opleidingskwalificaties geformuleerd zijn in termen van waarneembaar gedrag, laat de helderheid niet te wensen over. De mate van detaillering is voortdurend een punt van aandacht geweest. Teveel detaillering is niet goed, omdat er te weinig sturing uit volgt en ook omdat dat de 'houdbaarheid' niet ten goede komt. Te weinig detaillering echter leidt tot ongewenste vaagheid.
39
• De opleidingskwalificaties dienen observeerbaar en meetbaar te zijn. Deze laatste eis aan de opleidingskwalificaties is van groot belang. Op de observeerbaarheid van de als gedragsindicatoren geformuleerde opleidingskwalificaties valt weinig af te dingen. Niet alle opleidingskwalificaties zijn echter direct meetbaar. Om meetbaarheid te verkrijgen moeten de opleidingskwalificaties een criterium bevatten. Er is gekozen om die criteria niet 'kwantitatief' te benoemen, daar dit de 'houdbaarheid' en de 'toepasbaarheid' voor de verschillende onderwijsinstellingen niet ten goede komt. •
Opleidingskwalificaties, direct gericht op artistieke prestaties zijn observeerbaar, aantoonbaar. De meetbaarheid is echter lastiger: hoe ‘goed‘ of ‘hoog’ moet die prestatie zijn, wanneer is goed goed genoeg? Er is voor gekozen om hier niet al te stringente uitspraken over te doen. Dit wordt, binnen de marges die het hbo-niveau stelt, overgelaten aan de verschillende onderwijsinstellingen zelf. 5. Verband met beroepsprofiel - eindtermen – onderwijsvormgeving Om per opleiding de inhoudelijke afstemming onderwijs-arbeidsmarkt te duiden, onderscheidt de Algemene Vergadering de volgende in de tijd in elkaars verlengde liggende activiteiten: 1.
2.
3.
het primair onder de verantwoordelijkheid van het werkveld opstellen van het beroepsprofiel met beroepskwalificaties te vertalen in: het primair onder de verantwoordelijkheid van de hogescholen opstellen van het opleidingsprofiel met (landelijk gemeenschappelijke) opleidingskwalificaties uit te werken in: het onder de verantwoordelijkheid van de hogeschool opstellen van het curriculum met eindtermen.
40
In schema: beroepsprofiel
... met daarin activiteiten
... veelal geformuleerd in
per beroep
termen van gedrag
... en daarvan afgeleid
... geformuleerd in termen
startkwalificaties per
van kennis, inzicht,
beroep
vaardigheden en attitudes
... worden per
... in termen van zichtbaar
uitstroomprofiel vertaald
gedrag
naar
(gedragsindicatoren)
opleidingskwalificaties
... en opgenomen in het opleidingsprofiel
... dat instellingen gebruiken voor hun eindtermen-documenten
... met daarin competentie-
... in termen van zichtbaar
gerichte eindtermen per
gedrag
afstudeerrichting
(gedragsindicatoren)
41
6. Over de mate van detaillering Zoals in paragraaf 4 al te lezen was, is de mate van detaillering voortdurend een punt van aandacht geweest. Teveel detaillering is niet goed, omdat er te weinig sturing uit volgt en ook omdat dat de 'houdbaarheid' niet ten goede komt. Te weinig detaillering echter leidt tot ongewenste vaagheid. Er is getracht hierin een aanvaardbare balans te vinden. Die heeft erin geresulteerd dat er voor de Danser in totaal 23 opleidingskwalificaties benoemd zijn, verdeeld over 11 competenties en voor de Choreograaf 30, verdeeld over 13 competenties. Voor de Docent Dans wordt naar evenredigheid gestreefd. In de praktijk zal de juiste mate van detaillering moeten worden vastgesteld. Op basis van deze eerste generatie opleidingsprofielen zal een goede balans gezocht kunnen worden.
42