32
Meerkeuze-opgaven
Opgaven bij hoofdstuk 12 12.6
Van een lineaire tweepoort is poort 1 als ingang en poort 2 als uitgang op te vatten. Bij de Z-parametervoorstelling van deze tweepoort geldt dan: a: b: c: d:
12.7
Van een lineaire tweepoort (onbelast) zijn eerst de Y-parameters gemeten: Y11 = ½ S; Y12 = Y21 = 100 mS; Y22 = 2 S. Vervolgens wordt poort 2 van deze tweepoort (tussen de klemmen 2 en 2') extern kortgesloten. Dan geldt: a: b: c: d:
12.8
Y22 wordt oneindig groot (want U2 = 0) Y22 wordt nul (vanwege de kortsluiting) Y22 is nu niet meer bepaald Y22 verandert niet
Voor deze tweepoort geldt: a: b: c: d:
12.9
Z22 is de uitgangsimpedantie bij open ingang Z22 is de uitgangsimpedantie bij kortgesloten ingang Z22 is de uitgangsimpedantie bij open uitgang Z22 is de uitgangsimpedantie bij kortgesloten uitgang
Z11 = 2 kS Z11 = 3 kS H11 = 2 kS Y11 = 2 mS
Bij metingen aan een lineaire tweepoort wordt de ingangsspanning U1 steeds gelijk aan 24 V gehouden. Verder geldt: 1) bij open, onbelaste uitgang is U2 = 12 V en I1 = 3 A 2) bij kortgesloten uitgang is I2 = !2 A en I1 = 4 A. De ‘uitgangsimpedantie’ Z22 is dan gelijk aan: a: 2 S
b: 4 S
c: 6 S
d: 8 S
Elektrische Netwerken
33
12.E.1 Van een lineaire tweepoort zijn Z11, Z12, Y11 en Y12 bekend; de overige parameters zijn (nog) niet bekend. Op basis van deze gegevens zijn nu: a: b: c: d:
Z21 en Y21 WEL te berekenen; maar Z22 en Y22 NIET Z21, Y21, Z22 en Y22 NIET te berekenen H11 en H12 WEL te berekenen, maar H21 en H22 NIET alle overige Z-, Y- en H-parameters WEL te berekenen
12.E.2 Van een lineaire tweepoort zijn de Z-parameters bekend: Z11 = 1 kS, Z12 = Z21 = 10 kS, Z22 = 50 kS. Dan geldt voor deze tweepoort: a: b: c: d:
Y11 = +1 mS Y11 = !1 mS H11 = 1 kS H12 = 0,2 kS
12.E.3 Voor een lineaire tweepoort geldt: Z12 = Z21, en Z11 = ½Z22. Aan deze tweepoort doen we twee metingen: ! ingangsspanning U1 = 5 V 6 kortsluitstroom aan de uitgang I2,k = !1 A ! ingangsstroom I1 = 1 A 6 open spanning aan de uitgang U2,o = 5 V. Als we nu op de ingang weer 5 V aansluiten (U1 = 5 V), hoe groot is dan de open spanning aan de uitgang U2,o? a: 1 V
b: 2 V
c: 2½ V
d: 5 V
12.E.4 Van bovenstaande tweepoort zijn de Z-parameters gegeven. Daarmee is te berekenen dat in de getekende situatie de spanning Ux gelijk is aan: a: b: c: d:
28 [V] 35 [V] 42 [V] geen van deze waarden is juist
34
12.10
Meerkeuze-opgaven
Van bovenstaande lineaire tweepoort zijn de H-parameters bekend: H11 = 1 kS, H12 = +10, H21 = !10, H22 = 1 mS. Op poort 1 van deze tweepoort (tussen de klemmen 1 en 1') is een 5mA stroombron aangesloten; poort 2 is belast met een 3 kS weerstand. De aangegeven stroom I2 is in dit geval: a: !12½ mA
12.11
b: +25 mA
d: +50 mA
Van bovenstaande tweepoort (tussen de klemmen A-B en C-D) is de tweepoortparameter Y11 (de 'ingangs-admittantie') gelijk aan: a: +10.j /3 mS b: +10.j mS
12.12
c: !50 mA
c: !10.j mS
d: !10.j /3 mS
Aan een lineaire tweepoort doen we twee metingen: 1: aan poort 1 sluiten wij een spanningsbron aan; poort 2 blijft onbelast. Voor een bronspanning u1(t) = 10.cos(Tt) V blijkt nu: i1(t) = 2.cos(Tt) mA en de (open) spanning u2,o(t) = 2.sin(Tt) V. 2: aan poort 1 sluiten wij een stroombron aan; poort 2 wordt kortgesloten. Voor een bronstroom i1(t) = 1.cos(Tt) mA blijkt nu: u1(t) = 5.sin(Tt) V en de (kortsluit-) stroom i2,k(t) = ½.sin(Tt) mA. Uit deze resultaten berekenen wij de complexe Y-parameters. Voor Y12 blijkt: a: b: c: d:
Y12 = +1 +j [mS] Y12 = +1 !j [mS] Y12 = !1 +j [mS] Y12 = !1 !j [mS]
Elektrische Netwerken
35
12.E.5 Van een lineaire tweepoort is ‘poort 1’ als ingang en ‘poort 2’ als uitgang te beschouwen. Bij de Y-parameter voorstelling van deze tweepoort geldt: a: b: c: d:
Y22 is de uitgangs-admittantie (of -geleiding) bij open ingang. Y22 is de uitgangs-admittantie bij kortgesloten ingang. Y22 is de uitgangs-admittantie bij open uitgang. Y22 is de uitgangs-admittantie bij kortgesloten uitgang.
12.E.6 Voor deze tweepoort geldt: a: Z11 = 3 kS b: Z12 = 1 kS c: Y21 = !1/6 mS d: Y22 = 1/2 mS 12.E.7 Voor deze tweepoort geldt: a: Z22 = 4 b: Z12 = 4 kS c: Y11 = 1/6 . 0,167 mS d: Y12 = !250 :S 12.E.8 Aan een lineaire tweepoort doen we twee metingen: 1: aan poort 1 sluiten wij een spanningsbron aan; poort 2 blijft onbelast. Voor een bronspanning U1 = 10 V blijkt nu: I1 = 2 mA en de (open) spanning U2,O = 2 V. 2: aan poort 1 sluiten wij een stroombron aan; poort 2 wordt kortgesloten. Voor een bronstroom I1 = 1 mA blijkt nu: U1 = 5 V en de (kortsluit-) stroom I2,k = ! ½ mA. Uit deze resultaten berekenen wij de Z-parameters. Er blijkt: a: Z11 = 0 kS b: Z12 = 0 kS c: Z21 = 0 kS d: Z22 = 0 kS
36
Meerkeuze-opgaven
Opgaven bij hoofdstuk 13 De volgende drie vragen hebben alle betrekking op de overdracht Hv = U2/U1 van het onderstaand netwerk.
13.10
13.11
De amplitudekarakteristiek *Hv* wordt geschetst op de normale log/log schaal, volgens afspraak voor een Bode diagram. De vorm lijkt dan het meest op:
Er is in dit netwerk sprake van resonantie. De resonantiefrequentie noemen we
To, en de overdracht U2/U1 bij deze frequentie noemen we Hv(To). In dit geval geldt: a: To = b: To . c: To = d: To .
13.12
(precies gelijk) (ongeveer gelijk) (precies gelijk) (ongeveer gelijk)
en en en en
Hv(To) = 1 Hv(To) = 1 Hv(To) = ½ Hv(To) = ½
Na berekening van de ‘3dB punten’ blijkt voor de bandbreedte B te gelden:
Elektrische Netwerken
13.13
37
Wij beschouwen de overdracht Hv = U2/U1 van het bovenstaand netwerk. Daarvoor geldt dat 20.log*Hv* = 20.log*U2/U1* gelijk is aan: a: 0 dB voor T 6 4 b: 0 dB voor T 6 4 c: !6 dB voor T 6 4 d: 0 dB voor T 6 4
en onbepaald voor T 6 0 en 0 dB voor T 6 0 en !4 dB voor T 6 0 en !4 dB voor T 6 0
R = 100 S L = 500 mH C = 200 :F 13.14
Wij beschouwen de overdracht Hv = U2/U1 van het bovenstaand netwerk. Bij de resonantiefrequentie T0 is de overdracht 20.log*Hv* = 20.log*U2/U1* gelijk aan: a: 0,0 dB
13.15
b: !0,90 dB
c: !0,95 dB
d: !6,0 dB
Gegeven is de volgende overdrachtsfunctie Hv(s):
Voor de bijbehorende overdrachtsfunctie Hv(T) geldt: a: b: c: d:
Hv(T) heeft (precies) twee polen en drie nulpunten Hv(T) heeft (onder meer) een nulpunt bij T = 100 rad/s Hv(T) heeft (onder meer) een pool bij T = 20 rad/s Hv(T) heeft (onder meer) een pool bij T = 10 rad/s
38
Meerkeuze-opgaven
De volgende drie vragen hebben betrekking op de (complexe) admittantie Y van het nevenstaand netwerk. 13.E.1 De absolute waarde (modulus) van de admittantie, *Y*, wordt geschetst op de normale log/log schaal, volgens afspraak voor een Bode diagram. De vorm lijkt dan het meest op:
13.E.2 De fasekarakteristiek, arg(Y), wordt geschetst op de normale lin/log schaal, volgens afspraak voor een Bode diagram. De vorm lijkt dan het meest op:
13.E.3 Zijn de twee volgende beweringen WAAR of ONWAAR: 1: de grenswaarden *Y*max en *Y*min zijn NIET afhankelijk van de waarde van de condensator C 2: voor de fasehoek n = arg(Y) geldt: !¼B < n < +¼B a: b: c: d:
Beide beweringen zijn WAAR Bewering 1 is WAAR, maar bewering 2 is ONWAAR Bewering 1 is ONWAAR, maar bewering 2 is WAAR Beide beweringen zijn ONWAAR
13.E.4 Wij schatten de overdracht Hv = U2/U1 van het hiernaast gegeven netwerk, op basis van ‘technisch inzicht’. De amplitudekarakteristiek *Hv*, geschetst op de normale log/log schaal, lijkt het meest op:
Elektrische Netwerken
39
De volgende drie vragen hebben betrekking op de (complexe) overdracht Hv = U2/U1 van het hiernaast gegeven netwerk. 13.E.5 De amplitudekarakteristiek *Hv* wordt geschetst op de normale log/log schaal, volgens afspraak voor een Bode diagram. De vorm lijkt dan het meest op:
13.E.6 De fasekarakteristiek arg(Hv) wordt geschetst op de normale lin/log schaal, volgens afspraak voor een Bode diagram. De vorm lijkt dan het meest op:
13.E.7 Zijn de twee volgende beweringen WAAR of ONWAAR: 1: de resonantiefrequentie To is mede afhankelijk van de waarde van de weerstand R 2: de bandbreedte B is mede afhankelijk van de waarde van de weerstand a: b: c: d:
Beide beweringen zijn WAAR Bewering 1 is WAAR, maar bewering 2 is ONWAAR Bewering 1 is ONWAAR, maar bewering 2 is WAAR Beide beweringen zijn ONWAAR
40
Meerkeuze-opgaven
Opgaven bij hoofdstuk 14
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het nevenstaand netwerk.
14.12
Wij willen alle spanningen in dit netwerk bepalen met de knooppuntsmethode. Hoeveel onafhankelijke knooppunt-potentiaal vergelijkingen zijn er (minimaal) nodig én voldoende? a: 3
14.13
b: 4
c: 5
d: 6
Wij willen alle stromen in dit netwerk bepalen met de maasstroom-methode. Hoeveel onafhankelijke maasstroomvergelijkingen zijn er (minimaal) nodig én voldoende? a: 3
b: 4
c: 5
d: 6
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het nevenstaand netwerk.
14.14
Stel dat uit een berekening zou blijken dat Ux = 35 V; dan volgt daaruit: a: Io = 0 mA
14.15
b: Io = 50 mA
c: Io = 100 mA d: Io < 0 mA
We sluiten Rb = 300 S aan, tussen de klemmen, zoals hierboven getekend. De stroom Io is dan: a: 66 b mA
b: 126 b mA
c: 166 b mA
d: 216 b mA
Elektrische Netwerken
14.16
41
In een netwerk gelden de volgende knooppunt-potentiaal vergelijkingen:
Na oplossing van deze vergelijkingen blijkt: a: UA < UB en UB < 3,5 V b: UA < UB en UB > 3,5 V c: UA > UB en UB < 3,5 V d: UA > UB en UB > 3,5 V
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hiernaast weergegeven complexe netwerk.
14.17
Voor dit netwerk is de knooppuntvergelijking voor knooppunt A in de eenvoudigste vorm: a: b: c: d:
14.18
(2 + 3j).UA ! 3j.UB (2 + 3j).UA ! 3j.UB (2 + 3j).UA ! 3j.UB (2 + 3j).UA ! 3j.UB
= = = =
+ 12 + 17 j + 12 ! 7 j ! 18 ! 12 j ! 18 + 12 j
In dit netwerk zijn twee maasstromen aangegeven; voor de derde maasstroom IA is de referentierichting rechtsom (zie boven). Voor de fase daarvan geldt: a: b: c: d:
!½B # arg (IA) < 0 arg (IA) = 0 0 < arg (IA) < + ½B +½B # arg (IA) < +1½B
[rad] [rad] [rad] [rad]
42
Meerkeuze-opgaven
De volgende drie vragen hebben alle betrekking op het hiernaast gegeven netwerk.
14.E.1 Wij willen alle stromen in dit netwerk berekenen met de maasstroommethode. We kunnen de maasstromen op diverse manieren kiezen; vier van de mogelijkheden zijn hiernaast geschetst. Voor optimale toepassing van de maasmethode is één van deze mogelijkheden echter ‘minder geschikt’, omdat deze tot een groter aantal vergelijkingen leidt. Welk van deze vier varianten is ‘minder geschikt’? 14.E.2 Wij willen alle spanningen in dit netwerk bepalen met de knooppuntsmethode. Bij knooppunt (Ua) hoort de vergelijking (in de eenvoudigste vorm): a: 3.Ua ! 2.Uc = + 26 b: 7.Ua ! 2.Uc = + 35 c: 3.Ua ! 2.Uc = + 45 d: 3.Ua ! 2.Uc = !45 14.E.3 Wij willen alle spanningen in dit netwerk bepalen met de knooppuntsmethode. Bij knooppunt (Uc) hoort de vergelijking (in de eenvoudigste vorm): a: !3.Ua + 7.Uc ! 2.Ud = 150 b: 3.Ua + 6.Ub ! 13.Uc + 2.Ud = !30 c: 3.Ua ! 7.Uc + 2.Ud = 60 d: !3.Ua + 7.Uc ! 2.Ud = 30
Elektrische Netwerken
43
De volgende drie vragen hebben alle betrekking op onderstaand netwerk.
14.E.4 Stel dat we in dit netwerk de maasstroom-methode willen toepassen. Een bepaalde keuze van de maasstromen noemen wij ‘minder geschikt’ als deze leidt tot een groter aantal vergelijkingen. Welk van de nevenstaande varianten is in deze zin ‘minder geschikt’ te noemen? 14.E.5 De maasstromen zijn gekozen zoals hiernaast is aangegeven. Stel dat na berekening blijkt: IE = !8 mA. Daaruit volgt dan voor Ua (de potentiaal in het punt a): a: b: c: d:
Ua = !19 V Ua = +13 V Ua = !30 V geen van deze drie waarden is juist
14.E.6 Stel dat na berekening blijkt: Ud = !49 V en Ue = 20 V. Dan is de spanning Ux (over de stroombron van 13 mA) gelijk aan: a: !9 V
b: 49 V
c: 78 V
d: 147 V
44
Meerkeuze-opgaven
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op onderstaand netwerk.
14.E.7 Wij willen in dit netwerk de maasstroom-methode gebruiken. Stel dat de maasstromen gekozen zijn zoals hiernaast aangegeven. Welke van de onderstaande vergelijkingen is dan de enig juiste?
!3.IA + 6.IB ! IC = ! 12 !3.IA + 12.IB ! IC = ! 66 c: !3.IA + 18.IB ! 6.IC = !126 d: !3.IA + 18.IB ! 6.IC = !273 a: b:
14.E.8 In het gegeven netwerk stellen we de knooppuntpotentiaal-vergelijkingen op, in eerste (ruwe) opzet. Slechts één van de volgende vergelijkingen is goed. Welke?
Elektrische Netwerken
45
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hiernaast gegeven netwerk. Alle componenten (bronnen en weerstanden) zijn bekend.
14.E.9 Wij willen alle stromen in dit netwerk bepalen met de maasstroommethode. Hoeveel onafhankelijke maasstroom vergelijkingen zijn er nodig (minimaal)? a: 2
b: 3
c: 4
d: 5
14.E.10 Wij willen alle spanningen in dit netwerk bepalen met de knooppuntsmethode. Hoeveel onafhankelijke knooppunt-potentiaal vergelijkingen zijn er nodig? a: 2
b: 3
c: 4
d: 5
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hiernaast gegeven netwerk. Alle componenten (bronnen en weerstanden) zijn bekend.
14.E.11 Wij willen alle stromen in dit netwerk bepalen met de maasstroommethode. Hoeveel onafhankelijke maasstroom vergelijkingen zijn er nodig (minimaal)? a: 2
b: 3
c: 4
d: 5
14.E.12 Wij willen alle spanningen in dit netwerk bepalen met de knooppuntsmethode. Hoeveel onafhankelijke knooppunt-potentiaal vergelijkingen zijn er nodig? a: 2
b: 3
c: 4
d: 5
46
Meerkeuze-opgaven
De volgende drie vragen hebben alle betrekking op nevenstaand netwerk.
14.E.13 We willen in dit netwerk de maasstroom-methode toepassen, en kiezen de maasstromen zoals hiernaast weergegeven. Na berekening blijkt dat IA = 10 mA. Daaruit volgt: a: Ua = 0 V
b: Ua = 10 V
c: Ua = 15 V
d: Ua = 20 V
14.E.14 In dit netwerk zijn de maasstromen gekozen zoals hiernaast getekend. Helaas is bij onze uitwerking echter het een en ander fout gegaan! Van onderstaande mogelijkheden a t/m d is slechts één juist. Welke? a: b: c: d:
De maasstromen zijn niet goed gekozen Maas C: 21.IC ! 9.ID ! 11.IE = 130 Maas D: 9.IC ! 9.ID ! 5.IE = 100 Maas E: !11.IC ! 5.ID + 11.IE = 60
14.E.15 Bij hetzelfde netwerk stellen wij nu de knooppunt-potentiaal vergelijkingen op, in eerste opzet. Slechts één van de volgende vergelijkingen is goed. Welke?
Elektrische Netwerken
14.E.16 In een netwerk gelden de volgende knooppunt-potentiaal vergelijkingen:
Na oplossing van deze vergelijkingen blijkt: a: UA > 10 V b: UA > UB en UA < 10 V c: UA = UB en UA < 10 V d: UA < UB en UA < 10 V
14.E.17 In een bepaald netwerk gelden de volgende maasstroomvergelijkingen: 1) 7.IA ! 3.IB = 28 2) !IA + 6.IB ! 2.IC = 182 3) ! IB + IC = !18 Na berekening blijkt dat de waarde van de maasstroom IC gelijk is aan: a: 24 A b: 12 A c: 20,5 A d: een andere waarde
14.E.18 In een netwerk gelden de volgende knooppunt-potentiaal vergelijkingen:
Na oplossing van deze vergelijkingen blijkt: a: UA ! UB = + 4,0 V b: UA ! UB = + 0,7 V c: UA ! UB = ! 4,0 V d: UA ! UB = ! 0,7 V
47
48
Meerkeuze-opgaven
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op onderstaand netwerk.
14.E.19 Voor dit netwerk is de knooppuntvergelijking voor knooppunt A in de eenvoudigste vorm: a: b: c: d:
3.UA ! UB = ! 2 3.UA ! UB = !30 3.UA ! UB = +30 3.UA ! UB = + 6
14.E.20 In dit netwerk zijn twee maasstromen aangegeven; voor de derde maasstroom IA is de referentierichting rechtsom (zie boven). Voor deze stroom geldt: a: b: c: d:
IA 2 > IA 0 > IA !2 > IA
$ 2 [mA] $ 0 [mA] $ !2 [mA] [mA]
14.E.21 In een netwerk gelden de volgende knooppunt-potentiaal vergelijkingen, in de eenvoudigste vorm:
Na oplossing van deze vergelijkingen blijkt: a: UA > UB b: c: d:
UA > UC UA = UB UA = UC
Elektrische Netwerken
49
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hiernaast gegeven netwerk.
14.E.22 In dit netwerk stellen we de knooppuntpotentiaal-vergelijkingen op, en vereenvoudigen die zoveel mogelijk. Slechts één van de volgende vergelijkingen is goed. Welke? a: 5.Ua ! 4.Ub = 3 b: 5.Ua ! 4.Ub = 12 c: !5.Ua + 4.Ub = 3 d: !5.Ua + 4.Ub = 12 14.E.23 In dit netwerk stellen we de knooppuntpotentiaal-vergelijkingen op, in eerste opzet (dus nog niet in de eenvoudigste vorm). In het knooppunt ‘c’ geldt:
50
Meerkeuze-opgaven
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hiernaast gegeven complexe netwerk.
14.E.24 Voor dit netwerk is de knooppuntpotentiaal-vergelijking voor het knooppunt A te schrijven als: k.UA ! l.UB = m , waarin k, l en m complexe getallen voorstellen. Er geldt dan:
HINT:
Kijk goed naar de opzet van de gegeven uitdrukkingen en niet zozeer naar de waarden zelf. Let ook op het minteken: k.UA ! l.UB = m
14.E.25 Stel dat de volgende knooppuntpotentiaal-vergelijkingen gelden: (1+3j).UA ! (1+2j).UB = 30 UA ! (1!j).UB = 0 Dan is UB, de potentiaal in punt B, gelijk aan: a: +10 V b: !10 V c: +10j V d: !10j V
Elektrische Netwerken
51
14.E.26 In een complex vervangingsnetwerk gelden de volgende knooppuntpotentiaal vergelijkingen, in de eenvoudigste vorm:
We lossen deze vergelijkingen op. Uit de gevonden waarden voor UA en UB blijkt dan: a: UA + UB = 1 + j [V] b: UA + UB = 1 ! j [V] c: UA + UB = 5/6 + 3½ j [V] d: UA + UB = 5/6 ! 3½ j [V]
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op dit complex netwerk.
14.E.27 Voor maas B geldt de volgende maasstroom-vergelijking: a: !(200!400j).î A + (200!100j).î B ! (300!400j).î C = +54j b: !200.î A + (200!100j).î B = +54j c: !(200!400j).î A + (200!100j).î B ! (300!400j).î C = !54j !200.î A + (200!100j).î B = !54j d: 14.E.28 Stel ! alleen voor deze vraag ! dat de beide bronnen stroombronnen waren in plaats van spanningsbronnen. In dat geval moeten wij definiëren: a b: c: d:
1 onbekend knooppuntpotentiaal en 3 onbekende maasstromen. 1 onbekend knooppuntpotentiaal en 1 onbekende maasstroom. 3 onbekende knooppuntpotentialen en 1 onbekende maasstroom. 3 onbekende knooppuntpotentialen en 3 onbekende maasstromen.
52
Meerkeuze-opgaven
14.E.29 In een complex vervangingsnetwerk gelden de volgende knooppuntpotentiaal vergelijkingen, in de eenvoudigste vorm:
We lossen deze vergelijkingen op. Uit de gevonden waarden voor UA en UB blijkt dan: a: UA ! UB = + 1 [V] b: UA ! UB = ! j [V] c: UA ! UB = 1 ! j [V] d: UA ! UB = 1 + j [V] De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hieronder weergegeven complexe netwerk:
14.E.30 Voor dit netwerk is de knooppuntvergelijking voor knooppunt A in de eenvoudigste vorm: a: b: c: d:
(5 + 2j).UA ! 5.UB (5 + 2j).UA ! 5.UB (5 + 2j).UA ! 5.UB (5 + 2j).UA ! 5.UB
= ! 14 ! 8j = + 44 ! 22j = + 66 = ! 66
14.E.31 In dit netwerk zijn twee maasstromen aangegeven; voor de derde maasstroom IA is de referentierichting rechtsom (zie boven). Voor de fase daarvan geldt: a: b: c: d:
!½B # arg (IA) < 0 arg (IA) = 0 0 < arg (IA) < + ½B arg (IA) = + ½B
[rad] [rad] [rad] [rad]
Elektrische Netwerken
Opgaven bij hoofdstuk 15 De volgende twee vragen hebben beide betrekking op het hiernaast weergegeven netwerk. 15.5
In dit netwerk geldt: a: U1 = 11 V b: I1 = 1 mA c: I2 = 10/11 mA d: géén van deze drie beweringen is juist
15.6
In bovenstaand netwerk geldt voor de ingangsweerstand Rin = U1/I1 : a: Rin $ 100 kS b: 100 kS > Rin $ 0 kS c: 0 kS > Rin $ !100 kS d: !100 kS > Rin
15.7
In nevenstaand netwerk geldt voor de ingangsweerstand Rin = U1/I1: a: b: c: d:
15.8
Rin $ +10 kS 0 < Rin < +10 kS 0 > Rin > !10 kS Rin # !10 kS
In nevenstaand netwerk is de ingangsimpedantie Rin tussen de klemmen A en B: a: b: c: d:
100 S 175 S 200 S 400 S
53
54
Meerkeuze-opgaven
15.9
De open klemspanning Uo in bovenstaand netwerk is: a: Uo . +1 V (ongeveer) b: Uo = +1 V (precies) c: Uo . !1 V (ongeveer) d: Uo = !1 V (precies)
15.10
In nevenstaand netwerk is de ingangsimpedantie Rin tussen de klemmen A en B:
15.11
a:
100 S
b: c: d:
175 S 200 S 400 S
De open klemspanning Uo in dit netwerk is: a: b: c: d:
Uo = 30 V Uo = 24 V Uo = 18 V Uo = 12 V (Hint: één knooppuntvergelijking, bij het aangegeven punt X; Ux = Uo!)
Elektrische Netwerken
15.E.1 In nevenstaand netwerk levert de gestuurde bron een stroom die gelijk is aan 99× I. Voor de ingangsimpedantie Rin tussen de klemmen A en B geldt dan: a: b: c: d:
Rin # 100 S 100 < Rin # 200 S 200 < Rin # 1000 S 1000 < Rin S
15.E.2 De (open) klemspanning Uo in nevenstaand netwerk is: a: b: c: d:
!1 V !2 V !3 V !4 V
15.E.3 De open klemspanning Uo in dit netwerk is: a: b:
Uo = !90 V Uo = 53 V
c: d:
Uo = 12 V Uo = 6 V (Hint: gebruik de knooppunt-methode)
15.E.4 De open klemspanning Uo in dit netwerk (let op de pijlrichting bij de bron!) is ongeveer: a: b: c: d:
Uo . 3 V Uo . 13 V Uo . 53 V Uo . !13 V (Hint: gebruik de knooppunt-methode)
55
56
Meerkeuze-opgaven
Opgaven bij hoofdstuk 16
16.6
Stel dat in bovenstaand netwerk de waarden van alle componenten (bronnen en weerstanden) bekend.zijn. De aangegeven stroom Ix moet berekend worden. Wat is daarvoor de handigste methode, met het kleinste aantal vergelijkingen of anderszins het minste rekenwerk? a: b: c: d:
16.7
toepassing van de maasstroom methode toepassing van de knooppuntpotentiaal methode toepassing van de basiswetten (Kirchhoff) en superpositie toepassing van de theorema's van Norton en/of Thévenin
De waarden van all componenten in bovenstaand netwerk zijn bekend. De aangegeven stroom Ix moet berekend worden. Wat is daarvoor de handigste methode (met het minste rekenwerk) ? a: b: c: d:
toepassing van de maasstroom methode toepassing van de knooppuntpotentiaal methode toepassing van de basiswetten (Kirchhoff) en superpositie toepassing van de theorema’s van Thévenin en/of Norton
Elektrische Netwerken
De volgende twee vragen hebben beide betrekking op onderstaand netwerk.
16.8
We laten de belastingweerstand Rb = 300 S bij deze vraag weg. De stroom Io moet berekend worden (zonder de last Rb). Wat is daarvoor de handigste methode (met het minste rekenwerk) ? a: b: c: d:
16.9
toepassing van de maasstroom methode toepassing van de knooppuntpotentiaal methode toepassing van de basiswetten (Kirchhoff) en superpositie toepassing van de theorema's van Norton en/of Thévenin
We sluiten Rb = 300 S aan, tussen de klemmen, zoals hierboven getekend. De stroom Io moet berekend worden (met Rb als last). Wat is daarvoor de handigste methode (met het minste rekenwerk) ? a: b: c: d:
toepassing van de maasstroom methode toepassing van de knooppuntpotentiaal methode toepassing van de basiswetten (Kirchhoff) en superpositie toepassing van de theorema's van Norton en/of Thévenin
57
58
Meerkeuze-opgaven
16.E.1 Welke methode is het meest geschikt om de spanning over de weerstand R = 300 S in bovenstaand netwerk te berekenen? a: b: c: d:
toepassing van de maasstroom methode toepassing van de knooppuntpotentiaal methode toepassing van de basiswetten (Kirchhoff) en superpositie toepassing van de theorema's van Norton en/of Thévenin
16.E.2 In het bovenstaand netwerk moet de (open) spanning Ux worden bepaald. Wat is daarvoor de handigste methode, met het kleinste aantal vergelijkingen of anderszins het minste rekenwerk? a: b: c: d:
toepassing van de maasstroom methode toepassing van de knooppuntpotentiaal methode toepassing van de basiswetten (Kirchhoff) en superpositie toepassing van de theorema's van Norton en/of Thévenin