Openbare aanbestedingen in de gww Doelmatigheid van geschiktheidseisen Sander Hardeman Arno van der Vlist
Inhoudsopgave Conclusies op hoofdlijnen 1
Inleiding 1.1 1.2 1.3
2
Ontwerp van openbare aanbestedingsprocedures 2.1 2.2 2.3
3
Ontwerp Data openbare aanbestedingen Empirische analyse
Geschiktheidseisen en prijsvorming 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4
Aanleiding Doelstelling en onderzoeksvragen Leeswijzer
Prijsvorming Deelname aannemer Inschrijfbedrag Data Empirische analyse
Doelmatigheid van geschiktheidseisen 4.1 4.2 4.3
Methodiek Scenario’s Effect van omzeteis op de inschrijfbedragen
7 11 11 12 13
15 15 17 23
27 27 28 31 37 47
53 53 54 56
Referenties
59
EIB-publicaties
61
5
6
Conclusies op hoofdlijnen
In dit onderzoek wordt gekeken naar de toepassing en de doelmatigheid van geschiktheidseisen bij openbare aanbestedingen van werk. Onderzocht wordt welke keuzes aanbesteders maken en welke kenmerken van invloed zijn op die keuzes tijdens het ontwerp van de aanbestedingsprocedure. Vervolgens wordt onderzocht welke invloed het ontwerp heeft op de uitkomst van de aanbesteding, door achtereenvolgens de deelname aan aanbestedingen en de inschrijfprijs te analyseren. Tenslotte gaan we in op de vraag onder welke condities geschiktheidseisen in openbare aanbesteding van werken in Nederland doelmatig zijn. Het onderzoek is gebaseerd op openbare aanbestedingen van gww-werken, welke zijn aangekondigd in de periode januari 2009 tot mei 2010. Hoewel een aanzienlijk deel van de markt voor openbare aanbestedingen van gww-werken in dit onderzoek is betrokken, is dit geen volledig overzicht. De gebruikte dataset omvat alleen aanbestedingen van gww-werken door Nederlandse gemeenten welke op prijs worden aanbesteed. In totaal hebben er in de onderzochte periode ongeveer 2.025 openbare aanbestedingen van gww-werk door 322 van de in totaal 441 Nederlandse gemeenten plaatsgevonden. Ongeveer 88% van alle openbare aanbestedingen in de onderzochte periode werd gegund op prijs. De gebruikte dataset bevat 500 openbare aanbestedingen van werk, door 157 gemeenten, waarop in totaal 4.792 inschrijvingen zijn gedaan door 850 verschillende aannemers. Het totaal van de aanneemsommen waarop dit onderzoek is gebaseerd bedraagt € 317 miljoen. Conclusies en aanbevelingen • We stellen vast dat aanbesteders kritisch moeten kijken naar de hoogte van referentie- en omzeteisen, vooral bij grote werken. Tenzij referentie- en omzeteisen een sterke positieve invloed hebben op de kwaliteit van het geleverde werk, kan het bij grotere werken maatschappelijk voordelig zijn deze geschiktheidseisen lager te stellen dan nu gebruikelijk is. Het aanpassen van de omzeteisen heeft daarbij een sterker effect dan het aanpassen van de referentie-eisen. • Transactiekosten maken vooral bij kleinere werken een aanzienlijk deel uit van de aanneemsom door het grote aantal bieders. Mogelijkheden om de transactiekosten te verminderen moeten dan ook aangegrepen worden. Zo dienen aanbesteders referentie-eisen op uniforme wijze in de aankondiging op te nemen. • In het aanbestedingsproces spelen tijds- en ruimtelijke aspecten een belangrijke rol: het moment van aanbesteden, de planning van de uitvoering en de locatie zijn van invloed op deelname en inschrijfbedragen. Een goede planning door de aanbesteder kan tot een lagere prijs leiden, een juiste timing van de inschrijver kan in een hogere opbrengst resulteren.
7
Aanbesteders Professionele aanbesteders stellen minder vaak eisen aan de jaaromzet van potentiële inschrijvers, evenals aanbesteders die een extern adviesbureau in de arm hebben genomen. Professionele aanbesteders lijken in de toepassing van geschiktheidseisen de risico’s van de werken in te schatten. Zo stellen kleine gemeenten die minder ervaring hebben met openbare aanbesteding meer eisen om zich ervan te vergewissen dat de gww-werken naar behoren worden uitgevoerd. De keuze in het ontwerp lijkt tevens gerelateerd aan het type werk. Zo worden in de aanbestedingsprocedures van sportterreinen nauwelijks financiële of zowel technische als financiële geschiktheidseisen toegepast. Bij aanbestedingsprocedures van overige civieltechnische werken worden technische en/of financiële geschiktheidseisen vaker toegepast. De omvang van het werk en het verwachte aantal inschrijvers lijken geen verband te houden met de keuzes in het ontwerp. Kortom, aanbesteders lijken de mogelijke implicaties van geschiktheidseisen in termen van concurrentie en prijsvorming nauwelijks mee te nemen in de keuze van het ontwerp van openbare aanbestedingen. Aanbesteders van werken die op korte termijn moeten worden opgeleverd stellen over het algemeen vaker geschiktheidseisen. Effect op deelname Bedrijven voor welke de referentie-eis relatief hoog is in vergelijking tot de bedrijfsgrootte, schrijven minder vaak in op openbare aanbestedingen. Ditzelfde geldt voor bedrijven voor welke de omzeteis relatief hoog is. Daarnaast blijkt dat de toepassing van technische geschiktheidseisen bij kleine werken een negatief effect heeft op deelname. De meeste werken (ca. 83%) zijn echter van een zodanige omvang dat van technische geschiktheidseisen geen belemmerende werking meer uitgaat. Bedrijven die inschrijven doen dit vooral op werken in hun eigen regio. In periodes met veel aanbestedingen neemt de deelnamewaarschijnlijkheid per bedrijf af. Wanneer er 31% meer aanbestedingen plaatsvinden dan gemiddeld per week, zijn er 6% minder inschrijvers per aanbesteding. De deelname varieert ook met het type werk. Bij aanbestedingen van bruggen, tunnels en overig civieltechnisch werk schrijven meer bedrijven in dan bij overige werken (waaronder cultuurtechnisch en waterbouwkundig werk). Effect op prijs Het bedrag waarmee deelnemers inschrijven, wordt in de eerste plaats bepaald door eigenschappen van het werk zelf. Daarnaast zijn de inschrijfbedragen lager bij aanbestedingen met een groter aantal inschrijvers, voornamelijk als gevolg van toenemende concurrentie. Het inschrijfbedrag hangt ook samen met de afstand tussen vestigingsplaats van de inschrijver en plaats van het werk. Bedrijven die zich op 68 km van de bouwplaats bevinden, schrijven in met 3% hogere bedragen dan bedrijven op 35 km. Ook wanneer minder tijd beschikbaar is om het werk te voltooien, zijn de inschrijfbedragen hoger. Zo leidt een halvering van de beschikbare tijd tot 9% hogere inschrijfbedragen. In periodes dat de orderportefeuilles van gww-bedrijven meer gevuld zijn, zijn de inschrijvingen die zij doen bij openbare aanbestedingen ook hoger. Een toename van de orderportefeuille met 3% leidt tot 0,3% hogere inschrijfbedragen. De inschrijfbedragen van combinaties zijn 27% hoger dan de inschrijfbedragen van
8
aannemers die zelfstandig inschrijven, waarschijnlijk doordat bedrijven vooral combinaties vormen bij complexere (en daardoor duurdere) werken. Grotere bedrijven schrijven niet significant lager in dan kleinere bedrijven en inschrijvers die vaak tegen elkaar concurreren, schrijven niet significant lager in dan bedrijven die tegen veel verschillende inschrijvers concurreren. Doelmatigheid Het verhogen van de omzeteisen bij openbare aanbesteding leidt tot een afname van het aantal verwachte inschrijvers en tot hogere inschrijfbedragen. Het verlagen van de omzeteisen leidt tot lagere inschrijfbedragen. In tabel 1 is voor drie aanbestedingen, variërend in grootte, weergegeven hoe de totale kosten variëren bij een verandering van de referentie- en omzeteis, bij verschillende veronderstellingen over de transactiekosten. Het verlagen van de referentie-eis met 47% en van de omzeteis met 33% (dit zijn geen ongebruikelijke variaties in de geschiktheidseisen) bij een gemiddelde aanbesteding met een aanneemsom van € 700.000 leidt gemiddeld tot 1,4% lagere inschrijfbedragen. Rekening houdend met transactiekosten geeft dit een maatschappelijk voordeel van € 5.700. Wanneer de kwaliteit niet met meer dan € 5.700 afneemt, is deze verlaging van de omzeteis vanuit maatschappelijk oogpunt een rendabele keuze. Bij grotere projecten neemt het kosten/batensaldo verhoudingsgewijs sterk toe (ervan uitgaande dat de effecten symmetrisch zijn). Er zijn aanwijzingen dat opdrachten in de huidige praktijk van aanbesteden en inschrijven (bijvoorbeeld als gevolg van inschrijven onder de kostprijs) niet altijd terechtkomen bij de aannemer met de laagste kosten. Hierdoor vallen de daadwerkelijke maatschappelijke voordelen mogelijk lager uit dan door ons geschat. Het vraagt echter meer onderzoek om te bepalen hoe groot de maatschappelijke kosten zijn die ontstaan als gevolg van een suboptimale allocatie. In aanbestedingsprocedures waar ook kwaliteitsaspecten worden meegewogen bij de gunning, zoals bij economisch meest voordelige inschrijving (EMVI), spelen bij de deelnamebeslissing en het inschrijfbedrag mogelijk andere
Tabel 1
Maatschappelijk voordeel bij het veranderen van de referentie- en omzeteis, voor drie verschillende projecten, in procenten van de aanneemsom
Aanneemsom
€ 150.000 € 700.000 € 2.500.000
Gehanteerde transactiekosten per inschrijver
Verlaging eisen (voordeel in %)
Verhoging eisen (voordeel in %)
€ 2.000 € 2.875 € 3.750
-0,7 0,8 7,0
0,3 -1,0 -2,9
Bron: EIB
9
factoren een rol. De transactiekosten liggen in dat geval waarschijnlijk hoger, zowel aan aanbesteders- als opdrachtnemerskant. Dit geldt ook voor werken waarbij het ontwerp deel uitmaakt van het contract. Meer onderzoek is nodig om te weten welk effect andere gunningscriteria hebben op deelname en inschrijving. In het ontwerp van openbare aanbesteding wordt impliciet verondersteld dat geschiktheidseisen tot een hogere kwaliteit leiden. In hoeverre dat stelselmatig geldt, is de vraag. Daar is meer onderzoek voor nodig. Op basis van een degelijk onderzoek kan bepaald worden welke kwalitatieve effecten het uitsluiten van bedrijven op basis van geschiktheidseisen heeft. Zo kan de omzeteis bijvoorbeeld gebruikt worden om het risico te verkleinen dat de winnende inschrijver het werk niet tijdig naar tevredenheid kan opleveren. Meer onderzoek is echter nodig om te weten hoe groot het risico van vertraagde oplevering is, welke maatschappelijke kosten deze risico’s met zich meebrengen en of er daarnaast ook andere kwalitatieve gevolgen zijn
10
1
1.1
Inleiding
Aanleiding
Al enige tijd is er een discussie gaande over de proportionaliteit van de gehanteerde geschiktheidseisen in openbare aanbestedingen. Bij veel openbare aanbestedingen wordt de opdracht gegund aan de laagste inschrijver die voldoet aan de gestelde eisen. Volgens veel kleine aannemers beletten geschiktheidseisen hen regelmatig om deel te nemen aan aanbestedingen, waardoor concurrentie bij deze openbare werken beperkt wordt. In een recente enquête geeft ongeveer zes op de tien aannemers aan dat zij regelmatig niet voldoen aan de geschiktheidseisen en daardoor geen inschrijving doen, terwijl ze de omschreven werkzaamheden wel zouden kunnen uitvoeren (Hardeman en Jansen, 2009). Tabel 1.1 laat zien welke geschiktheidseisen door de bedrijven die werkzaam zijn in de grond-, water- en wegenbouw (gww) als meest belemmerend worden ervaren. Uit tabel 1.1 valt op te maken dat twee van de drie bedrijven ervaring met vergelijkbare werken als één van de meest belemmerende eisen noemen. Ook plaatsen veel bedrijven vraagtekens bij de proportionaliteit van omzeteisen1. In dit onderzoeksrapport bekijken we de doelmatigheid van het toepassen van geschiktheidseisen. We onderzoeken welke factoren ten grondslag liggen aan de keuzes die de aanbesteder maakt met betrekking tot deze eisen, vervolgens stellen we vast wat de invloed van deze keuzes is op de prijs en tenslotte maken we een afweging tussen de kosten en de baten van het toepassen van
Tabel 1.1
Gww-bedrijven naar de geschiktheidseisen waaraan zij bij openbare aanbestedingen niet altijd kunnen voldoen, terwijl ze het werk wel zouden kunnen uitvoeren
Geschiktheidseis Referentie-eisen Omzet ISO 9001/VCA Bankgarantie Anders Weet niet/geen antwoord
Percentage gww-bedrijven 66 54 5 4 35 2
Bron: EIB
1 De helft van de respondenten gaf daarnaast aan dat de geschiktheidseisen zijn aangescherpt in de afgelopen jaren.
11
geschiktheidseisen. Op deze manier willen we vaststellen of aanbestedingsprocedures doelmatig zijn vormgegeven. Het beslissingsprobleem van de aanbesteder heeft betrekking op het laten uitvoeren van het werk tegen een zo gunstig mogelijke prijs/kwaliteitsverhouding. In de meeste openbare aanbestedingen is de vereiste kwaliteit vooraf in detail beschreven in tekeningen en bestekken en worden de opdrachten gegund aan de laagste inschrijver. De inschrijvingen betreffen daarmee een homogeen product. De aanbesteders gebruiken geschiktheidseisen voornamelijk om zich ervan te verzekeren dat alleen bedrijven inschrijven, die over voldoende financiële en/of technische capaciteiten beschikken en dus de gewenste kwaliteit daadwerkelijk kunnen leveren. De aanbesteder kan bij iedere aanbesteding opnieuw invulling geven aan deze geschiktheidseisen. Niettemin is niet met zekerheid vast te stellen dat geschiktheidseisen tot een betere kwaliteit leiden. De vraag rijst welke factoren bepalend zijn voor de verschillen in geschiktheidseisen bij verschillende aanbestedingen. Boes en Dorée (2007) geven aan dat aanbesteders het ontwerp van de aanbestedingsprocedure niet erg belangrijk vinden. Aanbestedingsstrategie komt na zaken als calculatie, projectmanagement en regelgeving. De economische literatuur over veilingen gaat niet expliciet in op de vraag wat bepaalt of, en welke, geschiktheidseisen door aanbesteders worden toegepast. De literatuur geeft wel aan dat de mate van concurrentie bij de aanbesteding onder meer afhankelijk is van het aantal inschrijvingen (Brannman e.a., 1987), waarbij nieuwkomers agressiever inschrijven en met aanzienlijk lagere inschrijfbedragen winnen dan de gevestigde inschrijvers (De Silva e.a., 2003). Ook geeft de literatuur aan dat aanbestedingsprocedures waarbij vooraf informatie over de waarde van de opdracht (bijv. kostenramingen) is vrijgegeven, tot meer agressieve inschrijvingen en een hogere waarde voor de aanbesteder leiden (De Silva e.a., 2008). Uit deze literatuur is op te maken dat de vorm van de aanbestedingsprocedure van invloed kan zijn op het uiteindelijke resultaat. Een systematische analyse van de rol van het ontwerp in openbare aanbestedingen ontbreekt echter. Een uitzondering wordt gevormd door Estache en Iimi (2008, 2009). In Estache en Iimi (2008) worden weg-, waterbouw- en elektriciteitsprojecten in ontwikkelingslanden onderzocht. Hun resultaten geven aan dat het procedureontwerp van invloed is op de prijs van infrastructuur. In Estache en Iimi (2009) worden de aanbestedingen van de elektriciteitsprojecten nader beschouwd. De uitkomsten duiden erop dat het procedureontwerp en de mate van competitie wederzijds effect hebben op elkaar, al zijn door het geringe aantal observaties (21 aanbestedingen) de resultaten niet te generaliseren. 1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen
Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de vraag in hoeverre geschiktheidseisen doelmatig aangewend worden in openbare aanbesteding van gww-werk. Dit doen we in drie stappen. Eerst willen we onderzoeken welke keuzes aanbesteders maken en welke kenmerken van invloed zijn op die keuzes tijdens het ontwerp van de aanbestedingsprocedure. Ten tweede willen we analyseren welke invloed het ontwerp heeft op de uitkomst van de aanbesteding. Heeft een hogere eis, ceteris paribus, minder inschrijvers tot gevolg en betekent dat een hogere prijs? Vervolgens willen we ingaan op de vraag in hoeverre geschiktheidseisen in openbare aanbesteding van werken in Neder-
12
land doelmatig zijn. Wegen de baten op tegen de kosten? Hoeveel mag de extra kwaliteit kosten die gepaard zou moeten gaan met het selecteren van geschikte inschrijvers? 1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 gaan we in op het ontwerp van openbare aanbestedingsprocedures door de aanbesteder. In hoofdstuk 3 gaan we vervolgens in op de rol van geschiktheidseisen in de prijsvorming in openbare aanbestedingsprocedures. In hoeverre geschiktheidseisen doelmatig zijn is onderwerp van hoofdstuk 4.
13
14
2
Ontwerp van openbare aanbestedingsprocedures
In dit hoofdstuk bekijken we de keuzes die de aanbesteder maakt bij het ontwerp van de procedure. In paragraaf 2.1 beschrijven we het keuzeprobleem van de aanbesteder. Paragraaf 2.2 bestaat uit een beschrijving van de overheidsopdrachten voor gww-werken. Deze analyse is gebaseerd op de EIB Monitor Aanbestedingen in Nederland en betreft openbaar aanbestede gwwwerken gegund in de periode januari 2009 tot mei 2010. In paragraaf 2.3 analyseren we welke kenmerken bepalend zijn voor de variatie in de geschiktheidseisen bij openbare aanbestedingen. 2.1
Ontwerp
Het doel van de aanbesteder is om de aanbestedingsprocedure zodanig vorm te geven dat de best mogelijke prijs/kwaliteit-verhouding wordt behaald. Dit ontwerpproces omvat onder andere de keuze van het type te volgen procedure, de gunningscriteria en de geschiktheidseisen. In figuur 2.1 is weergegeven welke opties de aanbesteder heeft. Figuur 2.1 geeft aan dat het ontwerpproces van de aanbesteding begint met de keuze van het soort procedure: openbare aanbesteding, openbare aanbesteding met voorselectie (ook bekend als niet-openbare procedure) of een ander type, zoals concurrentiegerichte dialoog of onderhandelingsprocedure, of indien de regelgeving dat toestaat een onderhandse procedure. Ook wordt een keuze
Figuur 2.1
Ontwerpmogelijkheden bij openbare aanbesteding van werken
Aanbesteding
Openbaar (geen voorselectie)
Laagste prijs
Geschiktheidseisen
Geen eisen
Openbaar met voorselectie
Anders
Economisch meest voordelig
Geschiktheidseisen
Geen eisen
Bron: EIB
15
gemaakt tussen de gunningscriteria laagste prijs en de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI). In het eerste geval zal de opdracht worden gegund aan de aannemer die de laagste inschrijving doet. In het tweede geval (EMVI) kent de aanbestedende dienst ook een waarde toe aan een aantal vooraf gespecificeerde aspecten, zoals planning of beperking van overlast, waarna de opdracht zal worden gegund aan de aannemer die de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan. Vervolgens worden ook de geschiktheidseisen in de procedure vastgesteld. De geschiktheidseisen zijn facultatief en omvatten technische en financiële geschiktheidseisen. Technische geschiktheidseisen - Technische geschiktheid kan meestal worden aangetoond door middel van een goede en tijdige uitvoering van één of meer vergelijkbare werken in het verleden (aangeduid als referentiewerken)2. Andere gebruikelijke eisen betreffen het bezit van speciale certificaten, zoals ISO 9001 (waarin wordt verklaard dat een gestructureerd kwaliteitsmanagementsysteem in de onderneming wordt toegepast) of VCA (dat toeziet op veilige en gezonde werkwijzen in de onderneming). Financiële geschiktheidseisen – Financiële geschiktheid kan aangetoond worden met een balans of een accountantsverklaring waaruit blijkt dat de aannemer over voldoende financiële draagkracht beschikt. De meest voorkomende financiële eis heeft betrekking op de jaaromzet van de onderneming, die gemiddeld over de laatste drie jaar boven een minimale waarde moet liggen. Daarnaast kan een bankgarantie gevraagd worden om (gedeeltelijke) terugvordering van betalingen te garanderen in geval van wanprestatie of faillissement van een aannemer. Het proces van procedureontwerp is de keuze tussen t alternatieven bij openbare aanbesteding, waarin de set van keuzemogelijkheden t = 1…T een eindige set is van alle mogelijke, wederzijds exclusieve alternatieven (Train, 2003). De optimale keuze voor aanbesteder i bij werk j is procedureontwerp t dat voorziet in het grootste nut Uijt, zodanig dat (2.1)
Uijt > Uijt' ∀t ‡ t’ met i = 1, ..., I en j = 1, ..., J en t = 1, …, T
Conform de literatuur, scheiden we nut Uijt in een waarneembare en een niet-waarneembare component, zodanig dat (2.2)
Uijt = V(xijt, sj )+εijt,
waarbij V(xijt, sj ) bestaat uit de meetbare kenmerken xijt van de mogelijke procedureontwerpen t, zoals die worden waargenomen door de aanbesteder i en kenmerken van de aanbesteding sj en de foutterm εijt ~ƒ(ε). Verschillende discrete keuzemodellen hebben betrekking op verschillende aannames over de verdeling ƒ(ε). De waarschijnlijkheid dat aanbesteder i kiest voor procedure t is
2 Het is niet noodzakelijk dat deze opdrachten door middel van openbare aanbesteding zijn verkregen, dit zou ook werk kunnen zijn dat bijvoorbeeld onderhands gegund werd. In de praktijk worden echter bij onderhandse aanbestedingen bouwbedrijven uitgenodigd waar de aanbesteder al eerder goede ervaringen mee heeft opgedaan.
16
(2.3)
Pijt = Pr(εimt - εijt < Vijt -Vijt'∀t ‡ t’).
In paragraaf 2.3 analyseren we welke waarneembare factoren de keuze van de aanbesteder bepalen, door een verband te leggen tussen waargenomen keuzes en waarneembare kenmerken. Alvorens we overgaan tot de empirische specificatie beschrijven we in de volgende paragraaf eerst de data. 2.2
Data openbare aanbestedingen
De dataset is afkomstig uit de EIB Monitor Aanbestedingen, welke betrekking heeft op de openbare aanbestedingen van gww-werken in Nederland. De EIB Monitor Aanbestedingen bevat naam, adres en contactgegevens van de aanbestedende dienst, het bureau dat nadere informatie verstrekt, procedurele informatie over de geschiktheidseisen en kenmerken van het werk zoals het type werk, de locatie en doorlooptijd. De dataset is aangevuld met informatie over het aantal inschrijvers, details van de inschrijvers en de bijbehorende inschrijfbedragen. De gebruikte data hebben betrekking op openbare aanbestedingen van gww-werken, welke zijn aangekondigd in de periode januari 2009 tot mei 2010. Hoewel een aanzienlijk deel van de markt voor openbare aanbestedingen van gww-werken in dit onderzoek is betrokken, is dit geen volledig overzicht. De gebruikte dataset omvat alleen aanbestedingen van gww-werken door gemeenten welke op prijs worden aanbesteed. In totaal hebben er in de onderzochte periode ongeveer 2.025 openbare aanbestedingen van gww-werk door 322 van de in totaal 441 Nederlandse gemeenten plaatsgevonden. De gebruikte dataset bevat 500 openbare aanbestedingen van werk, door 157 gemeenten en 9 stadsdelen, waarop gezamenlijk 4.792 inschrijvingen zijn gedaan. Het totaal van de aanneemsommen bedraagt € 317 miljoen. Tabel 2.1 geeft informatie over de geschiktheidseisen.
Tabel 2.1
Percentage openbare aanbestedingen waarbij geschiktheidseisen worden toegepast
Percentage openbare aanbestedingen Technische geschiktheidseisen Referenties ISO 9001 VCA
99 55 47
Financiële geschiktheidseisen Jaaromzet Bankgarantie
82 99
N
500
Bron: EIB
17
Openbare aanbestedingen waarbij wordt gegund op andere criteria dan prijs alleen (de EMVI’s) zijn niet in de dataset opgenomen3. Uit tabel 2.1 is op te maken dat referentie-eisen zeer gebruikelijk zijn: in 99% van de onderzochte openbare aanbestedingen zijn deze van toepassing. Bij 55% van de aanbestedingen moeten de technische vaardigheden worden aangetoond door middel van een ISO 9001-certificering, een VCA-certificering wordt geëist bij 47% van de aanbestedingen. Naast de technische geschiktheidseisen worden er financiële geschiktheidseisen gesteld. Financiële geschiktheidseisen betreffende de jaaromzet zijn van toepassing in ongeveer 82% van de aanbestedingen en een bankgarantie wordt bij 99% van de aanbestedingen gevraagd. In de praktijk gebruiken aanbesteders meestal combinaties van geschiktheidseisen. Op basis van tabel 2.1 stellen we vier pakketten van geschiktheidseisen samen. Deze vier pakketten onderscheiden zich door het wel of niet hebben van technische geschiktheidseisen en door het wel of niet hebben van financiële geschiktheidseisen. Technische geschiktheidseisen betreffen ISO 9001 en/of VCA certificering. Financiële geschiktheidseisen betreffen eisen met betrekking tot de jaaromzet. Aangezien eisen met betrekking tot referenties en bankgaranties zo algemeen gebruikelijk zijn, gebruiken we deze niet in de classificatie. Uit tabel 2.2 is op te maken dat bij de meerderheid van de in ons onderzoek betrokken aanbestedingsprocedures zowel technische als financiële geschiktheidseisen van toepassing zijn. Bij 57% van de procedures worden zowel eisen gesteld met betrekking tot certificering als met betrekking tot de jaaromzet. Bij 25% is alleen een omzeteis van toepassing en bij 8% alleen een eis met betrekking tot ISO 9001- en/of VCA-certificering. Bij één op de tien procedures worden geen geschiktheidseisen gesteld met betrekking tot certificering of jaaromzet. De vraag die we in dit hoofdstuk willen beantwoorden, is welke kenmerken van invloed zijn op de keuze van aanbesteders in het procedureontwerp. We postuleren dat de aanbestedingsprocedures kunnen variëren met de mate van professionaliteit van de aanbesteder, kenmerken van het werk en verwachtingen die de aanbesteder heeft met betrekking tot het aantal inschrijvers. Mate van professionaliteit Een kenmerk dat van invloed kan zijn op de werkwijze van aanbestedende diensten, is de mate van professionaliteit. Er zijn verschillende indicatoren mogelijk voor de mate van professionaliteit. In de eerste plaats kan worden verondersteld dat de professionaliteit van een aanbesteder samenhangt met de grootte. Gemeenten met meer inwoners hebben een grotere organisatie met meer gespecialiseerde medewerkers. We gebruiken de totale lengte aan wegen onder beheer ook als indicator voor grootte. Professionaliteit hangt ook samen met het beschikbare budget van de aanbesteder. Hoe groter het budget voor de aanleg en onderhoud van wegen, sportterreinen en riolering, hoe groter de 3 In negen van de tien aanbestedingen is de laagste prijs het gunningscriterium, terwijl in één op de tien aanbestedingen de economisch meest voordelige inschrijving het gunningscriterium is. Wat de geschiktheidseisen betreft, zijn er geen significante verschillen tussen de procedures met verschillende gunningscriteria. Vanwege de mogelijke effecten van het gunningscriterium op de inschrijfbedragen (die we in hoofdstuk 3 nader bekijken) zijn deze aanbestedingen hier buiten beschouwing gelaten.
18
Tabel 2.2
Percentage aanbestedingen naar pakket van geschiktheidseisen
Financiële geschiktheidseis: jaaromzet (in procenten) Wel Niet
Technische geschiktheidseis: ISO 9001 en/of VCA certificering Wel
Niet
57 8
24 10
N=500 Bron: EIB
organisatie en hoe meer gespecialiseerd het personeel mogelijkerwijs kan zijn. Ten tweede hangt de professionaliteit samen met de mate van ervaring met openbare aanbesteding in de organisatie. We gebruiken het aantal en de totale (naar 2006 gedefleerde) omvang van de openbare aanbestedingen van civieltechnische werken van gemeenten in de periode 2000 tot 2006 daarom als indicatie voor professionaliteit. Ten derde hangt professionaliteit samen met het al dan niet gebruik maken van externe kennis en ervaring. Hiervoor gebruiken we informatie met betrekking tot de inhuur van externe adviesbureaus door de aanbesteder. Kenmerken van het werk Kenmerken van het werk kunnen invloed hebben op de keuze van het procedureontwerp van de aanbesteder. Het type werk kan een bepalende factor zijn omdat sommige gww-werken complexer zijn en daardoor meer expertise en kennis vereisen om het project correct en tijdig te voltooien dan andere type werken. Om type werk te onderscheiden maken we gebruik van de numerieke code volgens de CPV (Common Procurement Vocabulary). Deze code wordt toegekend door de aanbesteder. We hebben een classificatie gemaakt van de typen civieltechnische werken, waarbij alle voorkomende werken zijn onderverdeeld in 7 groepen, gebaseerd op de eerste cijfers van de CPV-code. Er is waarschijnlijk sprake van heterogeniteit binnen de groepen werken omdat veel projecten componenten bevatten die deel uitmaken van meerdere groepen. Sommige aanbesteders gebruiken in die gevallen de code van het belangrijkste onderdeel, anderen voegen één of meer extra codes toe, en weer anderen delen het werk in bij een algemene code, die hoger in de hiërarchische structuur staat (zoals 4500 voor alle soorten bouwwerkzaamheden).
19
Tabel 2.3
A B C D E F G
Indeling van types werk
Bijbehorende CPV-codes
Type werk
45221 45220, 45222, 45223 45231, 45232 45233, 45234 45236 4524, 4525 Overige
Bruggen en tunnels Overige civieltechnische werken Buizen, leidingen en kabels Aanleg en onderhoud van wegen Aanleg en onderhoud sportterreinen Waterbouwkundige werken Overig
Bron: EIB
Ten tweede is de grootte van het werk van belang. Deze kan niet ex ante door ons geschat worden met de beschikbare informatie4. We zullen de mediaan van de inschrijvingen daarom gebruiken als indicator van de projectomvang. Ten derde hangt het procedureontwerp samen met de urgentie waarmee het werk moet worden uitgevoerd. We gebruiken de tijd (uitgedrukt in aantal dagen) tussen de eerste aankondiging en de aanbestedingsdatum als indicator voor urgentie. Deze indicator wordt beïnvloed door veranderingen in het plan, een groter dan verwacht aantal vragen van potentiële inschrijvers, of procedurele fouten en rectificaties. Daarom gebruiken we het aantal dagen tussen de opening van de inschrijvingen en de datum waarop met het werk kan worden begonnen als een tweede indicator voor urgentie. Verwachtingen met betrekking tot het aantal inschrijvers Aanbesteders zullen zich in het procedureontwerp mogelijk laten leiden door verwachtingen met betrekking tot het aantal inschrijvers. Verwachtingen kunnen gebaseerd zijn op backward looking or forward looking expectations. In geval van backward looking expectations maken aanbesteders gebruik van informatie over het aantal inschrijvers uit voorgaande aanbestedingen. We hebben geen informatie over de verwachting die aanbesteders hebben met betrekking tot het aantal inschrijvers. We veronderstellen hier dat aanbesteders perfecte informatie hebben over het aantal inschrijvers en gebruiken het aantal inschrijvers ex post als indicator5. Een samenvattend overzicht van de data is weergegeven in tabel 2.4. 4 Aanbesteders laten weliswaar vaak vooraf een kostenbegroting maken, maar zijn terughoudend in het vrijgeven van deze informatie. In 14% van de onderzochte aanbestedingen is de hoogte van deze kostenraming bekend en in bijna alle gevallen in de onderzochte periode is de laagste inschrijving lager dan de kostenraming. Gemiddeld ligt de laagste inschrijving 28% onder de raming. De verhouding laagste inschrijving/kostenraming varieert tussen 0,36 en 1,01. 5 Wanneer een combinatie van bedrijven gezamenlijk een inschrijving doet, is dit als één inschrijver geteld. Bij één op de zes aanbestedingen wordt door één of meerdere combinaties ingeschreven.
20
21
Gem.
Gem.
87.689 181
69.468 0,29 0,04 0,12 0,12 0,27
54.186 100
40.935 0,48 0,21 0,50 0,24 0,38
0,32 0,32 0,45
0,19
68.153 0,46
168
95.505
254.049 695
S.d.
Pakket 0 geen eisen
157.109 276.706 478 959
S.d.
Totaal
Overzicht van de data, per eisenpakket en voor het totaal.
Professionaliteit Omvang gemeente (inw.) 120.804 586 Lengte van wegen (km)2 Budget voor wegen, sportterreinen en riolering/ afvalwaterzuivering (x € 1000, 30.639 gemiddeld 2005-2009)2 Aantal aanbestedingen 76 aanbesteder in periode 2000-20062 Volume van aanbestedingen door aanbesteder in periode 31.764 2000-2006 (x € 1000)2 Dummy voor extern bureau 0,36 Eigenschappen van het werk Dummy type A (CPV 45221) 0,04 Dummy type B (CPV 45220, 45222, 45223) 0,43 Dummy type C (CPV 45231) 0,06 Dummy type D (CPV 45233, 45234) 0,18
Variabele1
Tabel 2.4
0,35 0,10 0,18
0,05
48.287 0,40
114
58.628
183.244 709
Gem.
0,48 0,30 0,38
0,22
62.270 0,50
161
85.463
237.331 650
S.d.
Pakket 1 alleen eis m.b.t. ISO 9001 + VCA
0,48 0,05 0,16
0,04
21.699 0,24
57
15.558
75.271 405
Gem.
0,50 0,22 0,37
0,20
19.200 0,43
49
26.382
74.251 267
S.d.
S.d.
0,48 0,06 0,17
0,05
26.451 0,42
58
22.088
0,50 0,23 0,37
0,21
31.498 0,50
69
35.860
103.052 124.117 578 429
Gem.
Pakket 2 Pakket 3 alleen omzeteis eisen ISO 9001 + VCA en omzet
22
646
18
31 4,1
635
38
27 9,6 500
Bron: EIB
1 Bedragen zijn omgerekend naar het prijsniveau van 2006 2 Deze gegevens zijn voor 479 aanbestedingen bekend 3 Deze gegevens zijn voor 481 aanbestedingen bekend
0,17 0,15 0,42
S.d.
0,03 0,02 0,23
Gem.
Totaal
9,1 52
13
38
558
0,10 0,02 0,35
Gem.
4,3
17
8
574
0,30 0,14 0,48
S.d.
Pakket 0 geen eisen
10,2 40
34
50
876
0,05 0,05 0,23
Gem.
4,7
62
46
1.430
0,22 0,22 0,42
S.d.
Pakket 1 alleen eis m.b.t. ISO 9001 + VCA
Overzicht van de data, per eisenpakket en voor het totaal.
Dummy type E (CPV 45236) Dummy type F (CPV 4524,4525) Dummy type G (overige) Ex post omvang werk (laagste inschrijving, x € 1000) Publicatietermijn (aantal dagen tussen eerste publicatie en opening enveloppen)3 Aanvangstermijn (aantal dagen tussen opening enveloppen en start werk) Verwachtingen Ex post aantal inschrijvers Aantal
Variabele1
Vervolg tabel 2.4
9,8 121
29
37
549
0,02 0,01 0,23
Gem.
3,9
28
10
453
0,16 0,09 0,42
S.d.
Pakket 2 alleen omzeteis
9,5 287
28
38
651
0,02 0,03 0,21
Gem.
4,0
27
14
540
0,13 0,16 0,41
S.d.
Pakket 3 eisen ISO 9001 VCA en omzet
Een samenvattend overzicht van de data is weergegeven in tabel 2.4. Analyseren we de indicatoren omtrent professionaliteit van aanbesteders dan blijkt uit tabel 2.4 dat er grote verschillen zijn tussen aanbesteders. De gemeenten variëren in grootte van 8.000 tot 756.000 inwoners en in weglengte van 47 tot 1.803 km. Deze verschillen komen ook tot uitdrukking in de eigenschappen budget, aantal en volume van openbare aanbestedingen tussen 2000 en 2006, en in het wel of niet inhuren van externe adviseurs. We verwachten dat deze variatie zichtbaar is in de mate van professionaliteit en daarmee mogelijk van invloed op de ontwerpen van de aanbestedingsprocedures. De onderzochte openbare aanbestedingen variëren ook in eigenschappen van het werk. Uit tabel 2.4 is uit kolom ‘Totaal’ op te maken dat twee types werkzaamheden domineren: wegenbouw en -onderhoud en overig civieltechnisch werk. De eerste betreft vooral de aanleg en het onderhoud van wegen en fietspaden, de tweede betreft vooral herinrichting en bouw- en woonrijp maken van terreinen, waarbij grondwerk, werkzaamheden met betrekking tot de riolering en de buurtinrichting een grote rol spelen. De omvang van de projecten is gemiddeld € 635.000. Ook urgentie noemden we reeds als eigenschap van het werk. De meeste projecten worden 20 tot 40 dagen voor de aanbestedingsdatum aangekondigd. In enkele gevallen is deze termijn meer dan 100 dagen, wat erop zou kunnen wijzen dat de procedure tijdelijk heeft stilgelegen. Met betrekking tot de tweede indicator voor urgentie zien we dat in 42% van de procedures de aannemer onmiddellijk nadat de opdracht is gegund kan beginnen. In 20% van de gevallen ligt de begindatum tussen 20 en 30 dagen na datum aanbesteding. Voor de resterende 38% geldt dat de aanvangsdatum meer dan 30 dagen na de aanbesteding is. De vraag rijst in hoeverre geschiktheidseisen variëren met de bovengenoemde kenmerken. In tabel 2.4 zijn de data opgesplitst naar het pakket geschiktheidseisen; geen eisen, alleen technische eisen, alleen financiële eisen, en zowel technische als financiële geschiktheidseisen. Uit de beschrijvende statistieken blijkt dat geschiktheidseisen variëren met de mate van professionaliteit. Professionele gemeenten (gemeten naar aantal inwoners, budget voor infrastructuur en aantal en volume aanbestedingen in de periode 2000-2006) stellen in tegenstelling tot gemeenten met minder ervaring met openbare aanbesteding, minder vaak geschiktheidseisen. Geschiktheidseisen variëren ook met het type werk. Voor bijvoorbeeld wegenbouwwerken worden relatief vaak geen geschiktheidseisen gesteld, voor overige civieltechnische werken gebeurt dit relatief weinig. In meer dan de helft van de gevallen worden, onafhankelijk van het type werk, zowel technische als financiële geschiktheidseisen gesteld. De openbare aanbestedingen in de data variëren ook in verwachtingen. Het aantal inschrijvers varieert tussen 2 en 23, met een gemiddelde van 10. Het verwachte aantal inschrijvers kan een belangrijke bepalende factor zijn in het procedureontwerp, omdat de aanbesteder de geschiktheidseisen zou kunnen gebruiken als middel om het aantal deelnemers te beperken. 2.3
Empirische analyse
De empirische specificatie voor de set van keuzemogelijkheden t = 1…T die we testen is in de vorm
23
(2.4)
V(xij, sj )= ƒ(professionaliteitj,werkij, E [inschrijversij ])
waar professionaliteit, werk en E[inschrijvers] indicatoren zijn voor verschillende eigenschappen van aanbesteder, het werk en verwachtingen omtrent het aantal inschrijvers. We hebben de coëfficiënten geschat voor de invloed van elk van deze eigenschappen op de keuze met betrekking tot het toepassen van geschiktheidseisen. Deze schattingen zijn uitgevoerd met een multinomial logit model (Maddala, 1983). We maken gebruik van Stata10. In tabel 2.5 zijn de schattingsresultaten weergegeven, met het gekozen eisenpakket (geen technische en financiële eisen, alleen technische eisen, alleen financiële eisen of zowel technische als financiële eisen) als afhankelijke variabele. De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.5. Uit tabel 2.5 is op te maken dat tien parameters significant zijn, waarvan zeven parameters bij een significantieniveau van 1%. De verklaarde variatie R2 is 9%, hetgeen niet ongebruikelijk is bij individuele of microdata. Dit geeft tevens aan dat er nog andere factoren een rol spelen. Samenvattend kunnen we op basis van deze resultaten het volgende zeggen voor de in dit onderzoek betrokken aanbesteders: • De coëfficiënten voor LOG bevolking (het aantal inwoners van de gemeente) zijn significant negatief voor pakketten twee en drie. Dit geeft aan dat de relatieve waarschijnlijkheid dat de aanbesteder financiële geschiktheidseisen stelt, afneemt met de bevolking. Anders geformuleerd: wanneer het aantal inwoners groter is, kiest de aanbesteder vaker voor een procedure zonder technische en financiële geschiktheidseisen, daarbij controlerend voor mogelijke verschillen in het type werk6. Professionaliteit van de aanbesteder leidt tot minder financiële eisen. Dit kan betekenen dat professionele aanbesteders naar hun perceptie goed in staat zijn de complexiteit en risico’s van de werken in te schatten. Anders gesteld, kleine gemeenten die minder ervaring hebben met openbare aanbesteding stellen meer eisen om zich ervan te vergewissen dat de gww-werken naar behoren worden uitgevoerd. Dit wordt bevestigd door het negatieve verband tussen de betrokkenheid van een extern adviesbureau en de toepassing van financiële geschiktheidseisen in het ontwerp. Dit duidt erop dat aanbesteders die een extern adviesbureau in de arm hebben genomen, minder vaak eisen stellen aan de jaaromzet dan aanbesteders die dat niet doen. Voor de vraag in hoeverre door professionele aanbesteders andere methodes worden gehanteerd om zich te verzekeren van voldoende kwaliteit, ervan uitgaande dat geschiktheidseisen tot een hogere kwaliteit leiden, is meer onderzoek nodig. • De keuze in het ontwerp lijkt tevens gerelateerd aan type werk. Bij de aanbesteding van sportterreinen is de waarschijnlijkheid dat de aanbesteder pakket twee of drie kiest relatief klein in vergelijking met aanbestedingen van overig gww-werk (categorie G in tabel 2.3). Bij de aanbesteding van overige civieltechnische werken is de waarschijnlijkheid dat de aanbesteder 6 Hetzelfde beeld ontstaat wanneer we de totale weglengte onder beheer gebruiken als indicator voor professionaliteit. De indicator voor budget (de totale jaarlijkse begroting voor wegenbouw, riolering en sportterreinen) is sterk gecorreleerd met bevolking en weglengte, en geeft dan ook een vergelijkbaar resultaat.
24
Tabel 2.5
Variabele1
Determinanten van ontwerp in openbare aanbestedingprocedures Coëfficiënt2, 3 Standaard deviatie
Pakket 1: alleen technische eisen LOG bevolking DUM externe adviseur DUM bruggen en tunnels DUM overige civieltechnische werk DUM buizen, leidingen en kabels DUM aanleg en onderhoud van wegen DUM aanleg en onderh. sportterreinen DUM waterbouwkundig werk LOG omvang werk Aanvangstermijn LOG aantal inschrijvers Constante Pakket 2: alleen financiële eisen LOG bevolking DUM externe adviseur DUM bruggen en tunnels DUM overige civieltechnische werk DUM buizen, leidingen en kabels DUM aanleg en onderhoud van wegen DUM aanleg en onderh. sportterreinen DUM waterbouwkundig werk LOG omvang werk Aanvangstermijn LOG aantal inschrijvers Constante Pakket 3: technische en financiële eisen LOG bevolking DUM externe adviseur DUM bruggen en tunnels DUM overige civieltechnische werk DUM buizen, leidingen en kabels DUM aanleg en onderhoud van wegen DUM aanleg en onderh. sportterreinen DUM waterbouwkundig werk LOG omvang werk Aanvangstermijn LOG aantal inschrijvers Constante
-0,00 0,16 0,90 1,72*** 0,96 0,26 -0,07 1,87 0,16 0,04*** 0,33 -4,42
0,23 0,54 1,10 0,66 0,80 0,65 0,98 1,32 0,28 0,01 0,52 5,25
-0,61*** -0,99** 0,61 1,85*** 0,08 -0,08 -0,79 0,21 -0,08 0,03*** -0,17 8,45**
0,19 0,45 0,91 0,55 0,70 0,50 0,86 1,48 0,22 0,01 0,40 4,12
-0,40** -0,01 0,82 1,93*** 0,26 0,13 -1,21 1,32 0,10 0,03*** -0,28 4,34
0,17 0,41 0,83 0,52 0,59 0,44 0,74 1,13 0,20 0,01 0,37 3,75
1 LOG staat voor de natuurlijke logaritme van de variabele 2 Geschat met pakket 0 (geen technische en financiële eisen) als referentieuitkomst 3 Significant op 5%:**, significant op 1%:***
Bron: EIB
25
pakket één, twee of drie kiest significant groter in vergelijking met aanbestedingen van overig gww-werk. Dit laatste geldt ook voor bruggen- en tunnelbouw in vergelijking met de overige soorten werk, al is dat verband iets minder sterk. Dit betekent dat bij het ontwerp van de aanbesteding van bruggen- en tunnelbouw en overige civieltechnische werken aanbesteders geneigd zijn vaker geschiktheidseisen toe te passen. Een mogelijke verklaring voor deze verschillen is dat binnen één opdrachtgevende organisatie meerdere diensten/afdelingen verantwoordelijk zijn voor elk een eigen type werk, waarbij elke afdeling zijn eigen geschiktheidseisen hanteert. Zo kunnen aanbestedingen van sportvoorzieningen uitgevoerd worden door een andere gemeentelijke organisatie dan de overige infrastructurele werken. Een andere, meer aannemelijke, verklaring is dat aanbesteders bij werken waarvan complexiteit en risico’s minder goed ingeschat kunnen worden vaker geschiktheidseisen toepassen. • De omvang van het werk en het verwachte aantal inschrijvers lijken geen verband te houden met de keuzes in het ontwerp. Beide coëfficiënten zijn klein, niet significant en hebben wisselende tekens. Urgentie (indicator aanvangstermijn) heeft een geringe maar significant positieve coëfficiënt. Klaarblijkelijk willen aanbesteders middels geschiktheidseisen zich ervan verzekeren dat urgente werken op tijd en volgens de gestelde kwaliteitseisen worden opgeleverd.
26
3
Geschiktheidseisen en prijsvorming
In dit hoofdstuk bekijken we welke factoren verder van invloed zijn op de prijsvorming. In paragraaf 3.1 schetsen we hoe de aanbesteding en gunning plaatsvinden. In paragraaf 3.2 en paragraaf 3.3 benoemen we de kenmerken van aanbesteder, inschrijver en werk, welke van invloed kunnen zijn op respectievelijk deelname en inschrijfbedrag. In paragraaf 3.4 beschrijven we de deelnemers en hun inschrijvingen op openbare aanbestedingen van werken in Nederland. Tenslotte analyseren we in paragraaf 3.5 de invloed van de gevonden factoren op de gedane inschrijvingen. 3.1
Prijsvorming
Aanbesteders plaatsen na het procedureontwerp een openbare aankondiging over het uit te voeren werk. Aannemers kunnen op hun beurt een prijs indienen voor het uitvoeren van het werk conform bestek en tekeningen. Om in aanmerking te komen moet de offerte (met eventuele overige vereiste verklaringen) tijdig in een gesloten envelop worden ingediend. Op de datum van aanbesteding worden de enveloppen met daarin de inschrijfbedragen geopend en kan, als het een aanbesteding op laagste prijs betreft, het voornemen tot gunning direct daarna worden vastgesteld. In het geval van een aanbesteding op economisch meest voordelige inschrijving zal de inschrijving getoetst worden op de beschreven kwaliteitsaspecten (als duurzaamheid, planning of overlast), waarna het voornemen tot gunning gaat naar de inschrijver met de beste totaalscore. Tenzij de inschrijving niet voldoet aan de gestelde eisen, of één van de betrokken partijen om een andere reden bezwaar maakt, zal de opdracht vervolgens binnen 15 dagen definitief gegund worden aan deze aannemer. Deze praktijk wordt in de economische theorie aangeduid als een veiling van het type first-price sealed bid (zie tekstbox 1). Veilingen In de economische theorie over veilingen wordt onderscheid gemaakt tussen vier types veilingen: ascending auction, descending auction, secondprice sealed bid, first-price sealed bid (zie Klemperer, 2004 of Krishna, 2010). Verschillen in de uitkomst van veilingen zijn terug te voeren op: i. het type en de regels van de veiling, ii. de mate van onafhankelijkheid van informatie (private informatie, affiliated informatie tot common informatie), en iii. het gedrag van bieders omtrent risico’s (risicozoekend, risiconeutraal tot risicomijdend). Openbare aanbestedingen van werken in de bouw zijn veelal te kenmerken als first-price sealed bid auctions (laagste prijs, gesloten enveloppe), waarbij gezien de RAW bestekken ten minste een deel van de informatie gemeenschappelijk is en waarbij bieders als risico-neutraal aangeduid kunnen worden. In de economische literatuur van veilingen is geconstateerd dat in dergelijke veilingen de winner’s curse een rol kan spelen. Er is sprake van de winner’s curse wanneer een bieder na afloop ontdekt dat hij te competitief geboden heeft.
27
3.2
Deelname aannemer
De keuze om wel of niet deel te nemen aan een openbare aanbesteding kan gezien worden als het eindresultaat van een groot aantal subkeuzes. De beslissing om meer werk in opdracht te willen krijgen is daar bijvoorbeeld één van, maar ook de keuze om dit via inschrijving op een openbare aanbesteding te willen doen (in tegenstelling tot andere vormen van opdrachtverkrijging) en de keuze over welke typen werk de calculatie zijn aandacht gaat verdelen. Ook het consequent níet meedoen is in dit opzicht een (al dan niet bewuste) keuze, die bijvoorbeeld kan worden ingegeven door de aanname dat de winstkans groter is bij werk dat op een andere manier wordt verkregen. Met deelname gaan kosten gepaard, waaronder de kosten van de calculatie. Een aannemer zal daarom per aanbesteding beslissen of deze kosten moeten worden gemaakt. Alleen wanneer de te verwachten winst opweegt tegen de te maken kosten (inclusief kosten van inschrijving) zal een inschrijving gedaan worden. Het ontwerp van de openbare aanbestedingsprocedure speelt daarbij een rol. Zo zijn geschiktheidseisen direct van invloed op de mogelijkheid tot deelname. Aan de hand van de literatuur zullen we de belangrijkste factoren in de deelnamebeslissing benoemen. We maken hierbij onderscheid tussen factoren die gerelateerd zijn aan de procedure of het werk (en dus voor alle potentiële deelnemers aan een bepaalde aanbesteding gelijk zijn), factoren die gerelateerd zijn aan bedrijven, factoren die te maken hebben met de (verwachte) concurrentie en factoren die gerelateerd zijn aan de conjuncturele situatie. Een overzicht van de factoren die in de literatuur worden genoemd wordt gegeven in tabel 3.1. Procedurespecifieke factoren Onder procedurespecifieke factoren verstaan we in dit hoofdstuk die eigenschappen welke per procedure, en dus ook per werk, kunnen verschillen. Dit zijn het procedureontwerp zelf, zoals bijvoorbeeld de van toepassing zijnde geschiktheidseisen, maar ook eigenschappen van het aan te besteden werk, zoals grootte en type. In de eerste plaats zal de deelnamebeslissing samenhangen met de geschiktheidseisen zoals in hoofdstuk twee genoemd. Deze eisen geven aan waaraan een aannemer tenminste moet voldoen om voor verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure in aanmerking te komen. Het is weliswaar mogelijk voor bedrijven die niet aan de geschiktheidseisen voldoen om toch een inschrijving in te dienen, maar na opening van de enveloppen wordt van (in ieder geval de laagste) inschrijvers gecontroleerd of zij voldoen aan de vereisten, waarna eventuele inschrijvingen die niet voldoen, vrijwel zeker afvallen. We verwachten daarom dat bedrijven die onmiskenbaar niet aan de geschiktheidseisen voldoen, geen inschrijving zullen indienen. Uit hoofdstuk 2 bleek dat de meest toegepaste geschiktheidseisen betrekking hebben op referenties, technische geschiktheid (aantoonbaar d.m.v. certificaten), bankgaranties en jaaromzet. Over de invloed van geschiktheidseisen op deelname is in de literatuur weinig bekend. Estache en Iimi (2009a) onderzochten de relatie tussen technische eisen op het aantal inschrijvers, al zijn de bedoelde criteria meer te vergelijken met een voorselectie bij openbare aanbesteding dan bij de hierboven bedoelde (technische) geschiktheidseisen. Zij vonden geen significant verband.
28
Een andere belangrijke factor in de deelnamebeslissing, die in de literatuur genoemd wordt, is de omvang van het werk. De indicator die hiervoor meestal wordt gebruikt is de vooraf gemaakte raming. De Silva e.a. (2009) vinden een positief verband tussen de hoogte van de raming en de deelnamewaarschijnlijkheid bij asfaltprojecten. Bij bruggenbouw is het verband niet significant. In het onderzoek van Estache en Iimi (2009a) wordt een positief verband gevonden tussen de raming en het aantal deelnemers, al vinden ze in een ander onderzoek (2009b) geen significant effect tussen raming en deelname. Estache en Iimi gebruiken daarnaast nog enkele fysieke eigenschappen om de grootte van het werk aan te duiden, zoals de geïnstalleerde capaciteit, het totaal aan hoogspanningsleidingen en de lengte van de wegen, maar de relaties tussen deze variabelen en de deelnamewaarschijnlijkheid zijn wisselend positief en negatief. Om te controleren voor omvang en complexiteit van het werk wordt door De Silva de grootte van het bestek (uitgedrukt in het aantal bestekposten) gebruikt. De deelnamewaarschijnlijkheid is kleiner bij werken met een groter aantal bestekposten. De Silva e.a. (2009) vinden een significant verband tussen het aantal geplande werkdagen en deelname, maar het teken van deze relatie is bij asfaltprojecten negatief en bij bruggenbouwprojecten positief. Een laatste belangrijke procedurespecifieke eigenschap is het type werk. De Silva e.a. (2009) laten bijvoorbeeld zien dat de deelnamewaarschijnlijkheid verschilt tussen asfaltprojecten en bruggenbouwprojecten. De mate waarin de deelnamewaarschijnlijkheid afhangt van het aantal bestekhouders, het aantal werkdagen en de afstand, verschilt per type. De types werk waarop wordt ingeschreven zullen sterk samenhangen met de vereiste specialismen in relatie tot de kennis en ervaring die in het bedrijf aanwezig zijn, en met de gekozen strategie. In een enquête onder 200 gww-bedrijven zegt negentig procent van de bedrijven dan ook dat de geschiktheid van het soort werk van belang is in de keuze om al dan niet deel te nemen (Hardeman en Jansen, 2010). De Silva e.a. verwachten echter ook dat het risico dat een aannemer te laag inschrijft (de zogenaamde winner’s curse) varieert met eigenschappen van het werk. Vanwege de relatief grote onzekerheid in de kosten van het bouwen van een brug (in vergelijking tot asfalteren) veronderstellen zij dat aanbestedingen van bruggenbouwwerk, in tegenstelling tot asfalteerwerk, getypeerd kunnen worden als common value, waar de winner’s curse zich kan voordoen. Bedrijfsspecifieke factoren Bedrijfsgerelateerde eigenschappen die in de literatuur genoemd worden zijn onder andere de grootte van het bedrijf, de beschikbare capaciteit c.q. ruimte in de orderportefeuille en de afstand tot het werk. De Silva e.a. (2009) maken onderscheid tussen grote en kleinere bedrijven. Grote bedrijven schrijven significant vaker in op aanbestedingen van verschillende typen werk. De orderportefeuille is van belang bij de beslissing om wel of niet in te schrijven op een aanbesteding. De Silva e.a. (2009) zien dat de deelnamewaarschijnlijkheid kleiner is wanneer een aannemer verder boven zijn gemiddeld benutte capaciteit zit. Ook het onderzoek van Estache en Iimi (2009a) laat zien dat deelname waarschijnlijker is als bedrijven een matig gevulde orderportefeuille hebben. De derde genoemde bedrijfsgerelateerde factor is de afstand tot het werk. De Silva e.a. (2009) hanteren de afstand tot het werk als verklarende variabele in een model voor de deelnamebeslissing. Het verband is sterk negatief, wat erop
29
duidt dat de deelnamewaarschijnlijkheid afneemt met de afstand tussen bedrijf en werk. De meeste bedrijven geven de voorkeur aan werk binnen een kleine regio rondom de bedrijfsvestiging (zie ook Porter en Zona, 1993). Bedrijven die al aan het werk zijn in een bepaalde regio, hebben een grotere deelnamewaarschijnlijkheid bij nieuwe aanbestedingen in dezelfde regio, wat volgens De Silva e.a. wijst op de aanwezigheid van synergievoordelen. Verwachtingen met betrekking tot de concurrentie Ook verwachtingen met betrekking tot de concurrentie spelen een rol. In de empirische literatuur met betrekking tot aanbesteding van gww-projecten in de VS is het gebruikelijk de verwachtingen met betrekking tot het aantal concurrenten en bepaalde eigenschappen van de concurrentie in de analyse te betrekken, omdat op het moment van het voorbereiden van de inschrijvingen al bekend is wie de potentiële concurrenten zijn. De lijst met bestekhouders is openbare informatie. In Nederland is het niet gebruikelijk dat aanbesteders informatie over de gegadigden voor de sluitingstermijn publiekelijk naar buiten brengen. Bouwbedrijven kunnen wel verwachtingen hebben met betrekking tot concurrentie. In sommige gevallen organiseert de aanbesteder voorafgaand aan de aanbesteding een bijeenkomst waar gegadigden vragen kunnen stellen of de locatie kunnen bezichtigen. Op basis hiervan kunnen de aanwezigen een verwachting vormen met betrekking tot het aantal inschrijvers. Uit het onderzoek van De Silva e.a. (2009) komt naar voren dat er een negatief verband is tussen het aantal bestekhouders en de deelnamewaarschijnlijkheid. Als het potentiële aantal inschrijvers toeneemt, neemt de waarschijnlijkheid dat een bestekhouder een inschrijving doet af. Uit dit onderzoek blijkt geen significant verband tussen de deelname door een aannemer en de deelnamepercentages van de concurrerende bestekhouders. Conjuncturele factoren Tenslotte zijn er nog conjuncturele eigenschappen die van invloed kunnen zijn op de deelname. De Silva e.a. (2009) gebruiken indicatoren als het werkloosheidspercentage, het driemaandelijks gemiddelde projectvolume en het driemaandelijks gemiddelde aantal bouwvergunningen, maar vinden geen eenduidige en significante verbanden met de deelnamewaarschijnlijkheid. Een toename van het volume aanbesteed werk kan op korte termijn een negatief effect hebben op de deelnamewaarschijnlijkheid, omdat bedrijven hun capaciteit niet snel kunnen aanpassen. Een samenvattend overzicht van de gebruikte indicatoren uit de literatuur is te vinden in tabel 3.1.
30
Tabel 3.1
Deelnamebepalende factoren in literatuur1
De Silva e.a. De Silva e.a. (2009) (2009) (asfalt) (bruggen) Afhankelijke variabele
Deelname
Onafhankelijke variabelen Technische geschiktheidseisen Kostenraming + Grootte van het werk (bestekposten) -Grootte van het werk (verschillende eenheden) Tijdsduur (aantal werkdagen) -Type werk Grootte van bedrijf ++ Orderportefeuille/benuttingsgraad o Afstand tot het werk --Reeds aan het werk in de betreffende regio +++ Aantal bestekhouders --Gemiddeld deelnamepercentage andere bestekhouders o Werkloosheidspercentage o Reëel projectvolume per kwartaal o Gemiddeld aantal bouwvergunningen o
Deelname
o
Estache & Iimi (2009a)
Estache & Iimi (2009b)
Aantal deelnemers
Deelname
-+++
o
o div. ++
o/-o
div. ++ ----
---/o
o
++ -o o o
1 Met een + of - is het verband aangegeven tussen de variabelen. o = niet significant. Eén teken betekent significant op 10%, twee betekent significant op 5% en drie tekens betekent significant op 1%
Bron: EIB
3.3
Inschrijfbedrag
Wanneer een aannemer besloten heeft deel te nemen aan een openbare aanbesteding, volgt de fase van het vaststellen van het inschrijfbedrag. Een aannemer die inschrijft op een aanbesteding van werk heeft tot doel het optimale inschrijfbedrag te bepalen, gegeven zijn verwachte kosten en de verwachte verdeling van inschrijvingen van andere inschrijvers. De verwachte winst op een inschrijving van inschrijver k op werk j is in het eenvoudigste model:
31
(3.1)
πkj (bkj - ckj) φ (bkj )
waarbij b de hoogte van het inschrijfbedrag is, c de totale kosten voor het werk, en φ(bkj) de waarschijnlijkheid dat bedrag bkj de winnende inschrijving is. Een inschrijfbedrag onder de kostprijs verhoogt de winkans, maar zorgt ervoor dat de aannemer verlies maakt wanneer het de aanbesteding wint. Een hogere inschrijving leidt tot winst wanneer de opdracht gewonnen wordt, maar de winkans wordt kleiner. Wanneer bedrijven rationeel handelen, zullen ze hun inschrijfbedrag zodanig kiezen dat de verwachte winst maximaal is. De vraag die we willen beantwoorden is welke factoren de variatie in inschrijfbedrag bkj van inschrijver k op werk j bepalen. We kunnen bkj schrijven als (3.2)
bkj = g (werkj,Bk,Wkj )+εkj
waarbij de hoogte van het inschrijfbedrag afhankelijk is van eigenschappen van het werk, bedrijfsspecifieke factoren Bk en concurrentiefactoren Wkj. Hieronder zetten we kort uiteen welke factoren volgens de literatuur een rol spelen in de hoogte van de inschrijving. Procedurespecifieke factoren De belangrijkste prijsbepalende factoren zijn de eigenschappen van het werk. De hoeveelheden materiaal en arbeid en bijkomende werkzaamheden (de term ckj in vergelijking (3.1)) worden in de literatuur vaak benaderd met de vooraf gemaakte kostenraming. De Silva e.a. hanteren de kostenraming direct als prijsbepalende factor, en Bajari en Ye (2003) gebruiken de raming om een relatief inschrijfbedrag te definiëren (inschrijfbedrag/raming). Deze raming dient hiermee als referentieprijs aan de hand waarvan de invloed van de overige prijsbepalende eigenschappen kan worden bestudeerd. Andere gebruikte maatstaven om het werk te typeren zijn: de beschikbare tijd waarin het werk wordt uitgevoerd (De Silva, 2009), het aantal verschillende besteksposten (De Silva, 2009) en fysieke eigenschappen van het werk (zoals het aantal kilometers hoogspanningsleiding, Estache en Iimi, 2009a). Niet alleen de in het bestek omschreven onderdelen, maar ook het verwachte meerwerk is van invloed op het inschrijfbedrag. Niet zelden vallen de daadwerkelijke kosten hoger uit dan de oorspronkelijke aanneemsom (Bajari e.a., 2007). Onvolledigheden in het bestek en de mogelijkheid van wijzigingen tijdens de uitvoering van het werk leiden tot onzekerheid met betrekking tot het uiteindelijke product en de kosten daarvan. Bajari e.a. stellen vast dat inschrijvers strategisch omgaan met onvolledigheden in het bestek en dat verwachte aanpassingskosten een belangrijke prijsbepalende factor zijn. Een aannemer die verwacht dat hij na onderhandeling een goede marge krijgt op eventueel meerwerk, kan overwegen lager in te schrijven wanneer hij veel meerwerk voorziet. Bajari e.a. vinden dat bij 414 aanbestedingen van bestratingswerk in de VS aanpassingskosten gemiddeld 10% van het winnende inschrijfbedrag bedragen. Het vrijgeven van kostenramingen is van belang, volgens De Silva e.a (2008). Hun conclusie is dat het publiekelijk vrijgeven van de kostenraming voorafgaand aan de aanbesteding, met name bij projecten met een grote onzekerheid over de kosten, zorgt voor lagere inschrijvingen (bruggenbouw versus asfalte-
32
ren). De asymmetrie wordt minder doordat alle deelnemers nu gemeenschappelijke kennis hebben over de kosten, waardoor de spreiding in inschrijfbedragen afneemt. De inschrijfbedragen zijn vooral bij de bruggenbouwprojecten lager. Estache en Iimi (2009a) laten zien dat inschrijfbedragen bij aanbestedingen waarbij technische criteria (hetzij als voorselectie hetzij als toelatingseis) van toepassing zijn, significant hoger zijn. Bedrijfsspecifieke factoren Eén van de eerste onderzoeken naar prijsbepalende factoren bij de aanbesteding van infra-projecten is van Gaver en Zimmerman (1977). Daarin stellen zij vast dat inschrijvingen hoger zijn naarmate de hoeveelheid werk die de inschrijver in portefeuille heeft hoger is, naarmate er minder tijd beschikbaar is om het project af te ronden en naarmate de firma kleiner is. Jofre-Bonet en Pesendorfer (2000) bevestigen dat het inschrijfbedrag (onder meer) samenhangt met capaciteitsbeperkingen. Ook De Silva e.a. (2009) en Bajari en Ye (2003) laten zien dat inschrijfbedragen hoger zijn voor bedrijven met een vollere orderportefeuille. De afstand tot het werk heeft een positieve invloed op het bedrag waarmee aannemers inschrijven op werk. Zowel Bajari e.a. (2008) als De Silva (2009) vinden dat de kosten die gepaard gaan met transport van materiaal en personeel doorgerekend worden in het inschrijfbedrag. Ook de invloed van (mogelijke) afspraken tussen aannemers op inschrijfbedragen is veelbesproken. Gupta (2001) onderzocht bijvoorbeeld het effect van contact (ontmoetingen) tussen inschrijvers bij aanbestedingen op de inschrijfbedragen en vond dat de inschrijfbedragen hoger liggen bij aanbestedingen waaraan clusters van bedrijven deelnemen die vaak op dezelfde aanbestedingen inschrijven. Het is makkelijker om afspraken te maken met de concurrenten wanneer de concurrentie uit een kleinere groep bedrijven bestaat en wanneer dit bij herhaling dezelfde bedrijven zijn (zie Porter en Zona, 1993). Dergelijke afspraken zullen een prijsverhogend effect hebben. In paragraaf 1.1 werd al gerefereerd aan het werk van De Silva e.a. (2003) die vaststelden dat nieuwe inschrijvers veel agressiever inschrijven en vaker winnen met lagere inschrijfbedragen. Deze auteurs stellen dat, hoewel te verwachten is dat nieuwe deelnemers hogere kosten hebben dan ervaren inschrijvers, een gebrek aan ervaring tot lagere inschrijvingen leidt. Tevens blijkt uit hun onderzoek een negatief verband tussen het percentage gewonnen inschrijvingen tot op heden en het inschrijfbedrag: bedrijven die in het verleden relatief vaak wonnen schrijven over het algemeen lager in, maar hun winnende inschrijvingen zijn niet significant lager. Een laatste prijsbepalende factor die we hier noemen is de aanwezigheid van synergievoordelen. Deze voordelen kunnen betrekking hebben op de achtereenvolgende aanbesteding van twee of meer gerelateerde werken of kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat een aannemer reeds voor de aanbesteder heeft gewerkt, of reeds aan het werk is in de regio. Een verband tussen inschrijving op nieuw werk en eerder verkregen werk wordt gelegd door De Silva e.a. (2005).
33
Een aannemer kan een synergetisch voordeel hebben bij een aanbesteding, wanneer hij een eerdere aanbesteding voor een gerelateerd project ook heeft gewonnen. Het gaat daarbij dus om projecten die herhaaldelijk worden aanbesteed. Inschrijvers die synergievoordelen hebben, schrijven in met lagere bedragen dan inschrijvers die deze voordelen niet hebben. Het is echter niet helemaal duidelijk of synergievoordelen altijd tot lagere inschrijfbedragen leiden. In een later onderzoek van De Silva e.a. (2009) vinden zij geen significante relatie tussen het reeds aan het werk zijn in de regio en de inschrijfbedragen. Ook vinden zij een positieve relatie tussen het winnen van een voorgaande aanbesteding en het inschrijfbedrag. Verwachtingen met betrekking tot de concurrentie De mate van concurrentie speelt een belangrijke rol. Hoe meer concurrentie, hoe kleiner de winkans per aannemer. Estache en Iimi (2009a) gebruiken het aantal deelnemers als maat voor de concurrentie en De Silva e.a. (2005, 2009) gebruiken daarnaast de gemiddelde succesratio van de bestekhouders (het aantal gewonnen aanbestedingen gedeeld door het aantal deelgenomen aanbestedingen van de concurrerende bedrijven). Het effect van een toenemend aantal inschrijvers is echter niet eenduidig. Estache en Iimi (2009a) laten zien dat de inschrijfbedragen lager zijn bij een groter aantal inschrijvers, maar maken geen onderscheid naar type werk. De Silva e.a. (2009) laten zien dat in het geval van asfalteerwerk de prijs afneemt met een groter verwacht aantal inschrijvers, maar dat in geval van bruggenbouw dit niet geldt. Ook verschillende eigenschappen van de concurrenten zijn in de bovengenoemde onderzoeken betrokken. Bajari en Ye (2003) en De Silva (2003) vinden geen verband tussen de orderportefeuilles van de concurrentie en het inschrijfbedrag. Bajari en Ye (2003) laten zien dat de inschrijfbedragen hoger zijn naarmate de afstand (tussen vestigingsplaats en werk) onder de concurrenten toeneemt. De Silva e.a. (2003 en 2009) vinden een negatief verband tussen de gemiddelde winpercentages van de concurrenten en het inschrijfbedrag. Inschrijvers die geconfronteerd worden met concurrenten die relatief vaak winnen, schrijven in met lagere bedragen. Conjuncturele factoren In het onderzoek nemen De Silva e.a. (2009) die conjuncturele indicatoren mee voor de invloed op de prijs welke ook in de deelnamebeslissing meegenomen zijn. Bij projecten van het type bruggenbouw lijkt er een negatief verband tussen het werkloosheidspercentage en de inschrijfbedragen en een positief verband tussen het driemaandelijks gemiddelde aantal bouwvergunningen en de inschrijfbedragen. Bij de asfaltprojecten zijn geen significante verbanden gevonden tussen het werkloosheidspercentage, het driemaandelijks projectvolume en het aantal bouwvergunningen enerzijds en de inschrijfbedragen anderzijds. Gupta (2001) vindt een negatief verband tussen werkloosheid en inschrijfbedragen. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de gebruikte indicatoren in enkele studies naar de invloed van diverse eigenschappen op de prijs bij openbare aanbestedingen.
34
35
Onafhankelijke variabelen Technische geschiktheidseisen Kostenraming Grootte (aantal bestekposten) Tijdsduur (aantal werkdagen) Grootte van het werk (verschillende eenheden) Type werk Nieuwe deelnemer Biedt tegen nieuwe deelnemer Contact tussen inschrijvers Orderportefeuille/benuttingsgraad Orderportefeuille van de concurrenten Afstand tot het werk Afstand van de concurrenten Concentratie van werken Reeds aan het werk in de betreffende regio +++ +++ o
++ o
o
o ++
o
Bedrag
div. div.
+++ +++
Bedrag
De Silva e.a. Estache & Iimi (2009) (2009a) (bruggen)
+++ +++ +
Bedrag
De Silva e.a. (2009) (asfalt)
Prijsbepalende factoren in literatuur
Afhankelijke variabele
Tabel 3.2
+++ o +++ + -
Bedrag/ raming
Bajari en Ye (2003)
++ o o o
-o
++
Bedrag
De Sliva e.a. (2003)
+++
+++
Laagste inschr.
Gupta (2001)
36
Bron: EIB
o -o --o +++
-o o o o
Bedrag
--
Bedrag
De Silva e.a. Estache & Iimi (2009) (2009a) (bruggen)
+ o
Bedrag
De Silva e.a. (2009) (asfalt)
Prijsbepalende factoren in literatuur
Inschrijver heeft synergievoordelen Inschrijver heeft geen synergievoordelen Gemiddeld percentage gewonnen (Verwachte) aantal inschrijvers cq. bestekhouders Gemiddelde percentage gewonnen werk andere bestekhouders Werkloosheidspercentage Reëel projectvolume per kwartaal Gemiddeld aantal bouwvergunningen
Afhankelijke variabele
Vervolg tabel 3.2
Bedrag/ raming
Bajari en Ye (2003)
--
-o
Bedrag
De Sliva e.a. (2003)
+++
---
Laagste inschr.
Gupta (2001)
3.4
Data
We gebruiken de dataset zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, aangevuld met de namen en inschrijfbedragen van alle inschrijvers op die aanbestedingen. In totaal betreft het 500 openbare aanbestedingen van gww-werken, waarop in totaal 4.792 inschrijvingen zijn gedaan door 850 verschillende aannemers. Deze werken zijn in de periode januari 2009 tot mei 2010 aanbesteed door in totaal 157 Nederlandse gemeenten. Alleen de inschrijvingen door gespecialiseerde bouwbedrijven7, geregistreerd bij Cordares zijn in de analyse betrokken. Aan de data zijn de bedrijfsgegevens van de bouwbedrijven toegevoegd, zowel van de deelnemers aan openbare aanbestedingen als van bouwbedrijven die in de door ons onderzochte periode niet deelnamen aan openbare aanbestedingen van werken in de gww. Op basis van de hierboven besproken literatuur komen wij tot een aantal eigenschappen waarvan we verwachten dat ze een rol spelen in de verklaring van deelname en/of hoogte van de inschrijving. In deze paragraaf beschrijven we hoe deze factoren zijn geoperationaliseerd. Procedurespecifieke factoren De werken zijn naar type en grootte ingedeeld in één van de totaal 12 categorieën. Voor de indeling naar type zijn de categorieën uit tabel 2.3 vereenvoudigd tot een indeling in drie types. Types A en B zijn hierbij samengevoegd, evenals types C en D en types E, F en G. Per type werk zijn de werken ingedeeld in vier grootteklassen van gelijke omvang. Als maatstaf voor de grootte van het werk
Tabel 3.3
Aantal aanbestedingen naar type en grootteklasse
Type
I II III
Grootteklasse
Bruggen, tunnels en overig civieltechnisch werk Buizen, leidingen en kabels en aanleg en onderhoud van wegen Overige, waaronder cultuurtechnisch en waterbouwkundig werk Totaal
1
2
3
4 Totaal
60
59
60
59
238
30
30
30
30
120
36
35
36
35
142
126
124
126
124
500
Bron: EIB
7 Deelnemers die niet gespecialiseerde bouwbedrijven zijn, omvatten loonbedrijven of cultuurtechnische bedrijven (1.423 van totaal 4.792 inschrijvingen). Van deze deelnemers hebben we geen achtergrondkenmerken. Wel blijkt uit de analyse dat de inschrijfbedragen niet kwalitatief afwijken van gespecialiseerde bouwbedrijven.
37
Figuur 3.1
30
Aanbestedingen naar grootte van het werk (x € 1.000)
%
25
20
15
10
5
0
050
5075
75100
100150
150200
200300
300500
500750
7501.000
1.000- 1.5001.500 2.000
2.0003.000
3.0005.000
5.0007.500
Grootteklasse werk (aanneemsom x € 1.000)
Bron: EIB
is de mediaan van de inschrijvingen gehanteerd. In tabel 3.3 is weergegeven hoe de types werk omschreven kunnen worden en hoeveel procedures er per type werk en per grootteklasse in de data voorkomen. In figuur 3.1 zijn de aanbestedingen verdeeld naar grootte, uitgaande van de laagste inschrijving per aanbesteding. De grootte varieert van € 45.000 tot € 7,3 miljoen en de mediaan bedraagt € 438.000. Het werk kan verder getypeerd worden aan de hand van de beschikbare bouwtijd. Het aantal dagen tussen de gunning en de geplande opleverdatum, of tussen de geplande aanvangsdatum en de geplande opleverdatum, wordt in de verdere analyse onder de noemer uitvoeringstijd gebruikt om weer te geven hoeveel tijd beschikbaar is voor de uitvoering van de werkzaamheden. Technische en financiële geschiktheideisen vormen belangrijke producedurespecifieke factoren. Van de referentie-eisen blijken in de praktijk veel verschillende varianten gebruikt te worden. Een typische referentie-eis luidt bijvoorbeeld:“…gedurende de periode van vijf jaren voorafgaand aan de datum van aanbesteding op een vakkundige en regelmatige wijze hebben uitgevoerd en tijdig opgeleverd, verleend uitstel daarin begrepen, ten minste twee soortgelijke werken op het gebied van asfaltverhardingen, met een aanneemsom of een gefactureerd bedrag gelijk aan of groter dan € 175.000,-.” Om de referentie-eisen in de analyse te betrekken, zijn de eisen vertaald naar een uniforme indicator
38
op basis van referentieperiode en aantal, type en hoogte van de referenties. De eis is meer belemmerend naarmate de referentieperiode korter is en het aantal en de hoogte hoger zijn. Ook geldt dat een specifieke typering van het referentiewerk meer belemmerend is dan een vergelijkbare eis waarbij een niet nader gespecificeerd type werk mag worden genoemd. Referentie-eisen zijn meer belemmerend naarmate de werken waarvan ervaring gevraagd wordt minder vaak voorkomen. Als bijvoorbeeld de minimale omvang (in het genoemde voorbeeld € 175.000) veel hoger is dan de gemiddelde aanneemsom van werken van dat type, zijn er relatief weinig werken die kunnen worden opgevoerd als referentie. We definiëren een functie hj(hoogtej, typej) die het aandeel mogelijke referentiewerken in het totaal aantal werken weergeeft. Op basis van de dataset kunnen we een schatting maken van hj(.), waarbij we impliciet veronderstellen dat de verdeling van aanbestedingen naar type en grootte de afgelopen vijf jaar (de langste periode die in referentie-eisen wordt genoemd) constant is gebleven. Dit doen we voor elk van de drie types werk (I, II en III), zoals genoemd in tabel 3.3, en voor alle types werk gezamenlijk (er zijn in de praktijk ook referentieeisen waarbij geen nadere typeaanduiding wordt vermeld). In figuur 3.2 is het verloop van hj(.) weergegeven voor de verschillende types. Zo geldt bij een referentie-eis van € 100.000 dat bijna alle projecten van het betreffende type werk voldoen. Dit aandeel neemt af naarmate referentie-eis toeneemt. Er zijn meer projecten van type I dan van de beide andere types, waardoor een referentie-eis, die luidt dat er “minimaal één soortgelijk werk” moet zijn uitgevoerd bij type I, minder belemmerend zal zijn dan dezelfde referentie-eis bij een werk van type II of III. Op basis van deze maatstaf is een indicator voor de mate van belemmering van een referentie-eis geformuleerd8: qj (3.3)
rj (hoogtej, typej, qj, periodej )= periodej x hj (hoogtej, typej )
waarbij de mate van belemmering toeneemt met het aantal geëiste werken qj en afneemt met de tijdsperiode periodej waaruit de referenties mogen worden geput en met het aandeel van de referentie-eis hj(.). Wanneer bijvoorbeeld vijf werken over een periode van vijf jaar worden gevraagd met een omvang die gelijk is aan de gemiddelde omvang van werken, en er geen nadere typering is, dan is de belemmering rj(.)=2,0. Wordt één referentiewerk over vijf jaar geëist met een omvang van € 100.000 van type II dan is de belemmering rj (.) ongeveer 0,9. Eisen met betrekking tot het beschikken over een ISO 9001- of VCA-certificaat worden, evenals in hoofdstuk 2, weergegeven door middel van de dummy-variabele DUMtecheis. Naast de technische geschiktheidseisen nemen we financiële geschiktheidseisen mee in de analyse. We typeren procedures niet alleen op het wel of niet hebben van een omzeteis, maar we betrekken de hoogte van deze omzeteis in 8 Bij aanbestedingen met meerdere referentie-eisen is de totale eis zodanig bepaald dat deze zwaarder is dan elk van de afzonderlijke eisen, maar minder zwaar dan het product van de afzonderlijke eisen.
39
Figuur 3.2
Grafische weergave van de indicator hj(hoogtej, typej) voor het aandeel van mogelijke referentieprojecten in de totale voorraad per type werk
Aandeel 1,00 0,90 0,80 0,70 0,60 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 0,00 Hoogte referentie-eis (x € 1.000) Alle types Type I Type II Type III
Bron: EIB
de analyse. In de praktijk is het gebruikelijk de omzeteis als redelijk te beschouwen wanneer deze ongeveer 200% van de waarde van het uit te voeren werk op jaarbasis bedraagt (www.leidraadaanbesteden.nl). In jurisprudentie worden omzeteisen van 300% of hoger als disproportioneel beschouwd. In de aankondigingen van aanbestedingen worden omzeteisen meestal uitgedrukt in bedragen en, omdat de waarde van het werk pas bekend is wanneer de aanbesteding heeft plaatsgevonden, kan het (achteraf bekeken) natuurlijk voorkomen dat eisen disproportioneel blijken te zijn, zeker in tijden waarin de aanneemsommen bij aanbestedingen gemiddeld lager liggen dan de vooraf door de aanbesteder gemaakte ramingen. In figuur 3.3 is weergegeven hoe hoog de omzeteisen gemiddeld zijn in verhouding tot de omvang van het werk. Bij werken die worden aanbesteed voor minder dan € 100.000 is de gemiddelde omzeteis 490% van de aanneemsom (dat is exclusief de werken waar geen omzeteisen worden gehanteerd). Bij grotere werken zijn de relatieve omzeteisen lager, bij de grootste werken (meer dan € 2 miljoen) is de vereiste gemiddelde jaaromzet ongeveer 200% van de uiteindelijke aanneemsom. Bedrijfsspecifieke factoren De referentie-eis vertalen we naar een bedrijfsspecifieke factor referentiedrempel die gelijk is aan rj(hoogtej, typej, qj, periodej) gedeeld door het aantal werkenden. Kleine bedrijven zullen meer belemmerd worden dan grote bedrijven, bij een gelijke referentie-eis. Omdat we verwachten dat de omzet aan opgeleverde
40
Figuur 3.3
600
Omzeteis in verhouding tot de grootte van het werk (vereiste jaaromzet gedeeld door laagste inschrijving) gemiddeld per grootteklasse van het werk
%
500
400
300
200
100
0 < 100
100-200
200-500
500-1.000
1.000-2.000
2.000
Grootteklasse werk (aanneem som x € 1.000 )
Bron: EIB
referentiewerken in de praktijk toeneemt met het aantal werkenden, verwachten we dat de waarschijnlijkheid dat een aannemer aan de referentie-eis voldoet toeneemt met het aantal werkenden en toeneemt met het aantal werken in de totale referentievoorraad. De omzeteis vertalen we op dezelfde wijze naar een bedrijfsspecifieke factor. Kleine bedrijven zullen meer belemmerd worden dan grote bedrijven, bij een gelijke omzeteis. Omdat de gerealiseerde jaaromzet in de praktijk ongeveer evenredig is met het aantal werkenden, verwachten we dat de waarschijnlijkheid dat een aannemer aan de omzeteisen voldoet, toeneemt met het aantal werkenden en afneemt met een toenemende omzeteis. De variabele omzetdrempel is de hoogte van de omzeteis (in miljoenen euro’s) gedeeld door het aantal werkenden. We verwachten dat de omzetdrempel een belangrijke factor is in de deelnamebeslissing. Voor de omvang van de orderportefeuille zijn meerdere maatstaven beschikbaar. Vanuit de maandelijkse EIB/CBS conjunctuurenquête is een gemiddelde hoeveelheid onderhanden werk beschikbaar voor de Nederlandse gww-bedrijven. In de onderliggende periode schommelde deze indicator voor de hoeveelheid werk tussen 6,0 en 6,7 maanden (figuur 3.4). De indicator voor mogelijke invloed van collusie, onderlinge afspraken etc., is samengesteld op dezelfde wijze als Gupta (2001), door voor iedere aannemer de
41
Figuur 3.4
Gemiddelde orderportefeuille van de gww-bedrijven
6,8
Orderportefeuille (maanden)
6,6
4
6,2
6
5,8
5,6
jan-09 feb-09 mrt-09 apr-09 mei-09 jun-09 jul-09 aug-09 sep-09 okt-09 nov-09 dec-09 jan-10 feb-10 mrt-10 apr-10 mei-10
Bron: EIB
ratio REL = Ninschrijvers /Ninschrijvingen uit te rekenen. Ninschrijvers is hierin het totale aantal verschillende concurrerende inschrijvers waar de aannemer mee te maken krijgt in de onderzochte periode. Ninschrijvingen is het totale aantal concurrerende inschrijvingen dat wordt uitgebracht in alle aanbestedingen waar de aannemer aan meedoet. De waarde van de indicator REL ligt tussen nul en een. Wanneer de inschrijver bij elke aanbesteding waaraan hij meedoet dezelfde concurrenten treft, zal deze indicator naar nul gaan. Wanneer de betreffende inschrijver bij de aanbestedingen waaraan hij meedoet, altijd andere concurrenten treft, is Ninschrijvers gelijk aan Ninschrijvingen en is de indicator gelijk aan één. Tenslotte wordt per aanbesteding het gemiddelde van deze waarden berekend. Hierdoor kunnen we onderscheid maken tussen aanbestedingen waarbij inschrijvingen worden gedaan door bedrijven die vaak tegen dezelfde bedrijven bieden en aanbestedingen waarbij inschrijvingen worden gedaan door bedrijven die verhoudingsgewijs veel verschillende concurrenten treffen. Deze indicator varieert bij de onderzochte aanbestedingen tussen 0,22 en 0,98 (figuur 3.5). We verwachten dat bij aanbestedingen waaraan aannemers deelnemen die vaak dezelfde concurrenten treffen, een grotere kans bestaat op (expliciete of impliciete) afspraken, waardoor de inschrijfbedragen mogelijk hoger zijn. Om de invloed van afstand op het inschrijfbedrag te schatten, bepalen we de hemelsbrede afstand tussen de plaats van het werk en de vestigingslocatie van de inschrijver. In figuur 3.6 is weergegeven hoe groot deze afstand is. De Nederlandse gwwbedrijven blijven over het algemeen dicht bij huis. De helft van alle inschrijvingen vindt plaats binnen 28 km van de bedrijfsvestiging.
42
Figuur 3.5
De verdeling van de indicator voor onderlinge ontmoetingen
% 25
20
15
10
5
0 00,05
0,05- 0,1- 0,15- 0,2- 0,25- 0,3- 0,35- 0,4- 0,45- 0,5- 0,55- 0,6- 0,65- 0,7- 0,75- 0,8- 0,85- 0,90,95 0,1 0,15 0,2 0,25 0,3 0,35 0,4 0,45 0,5 0,55 0,6 0,65 0,7 0,75 0,8 0,85 0,9 REL
0,951
Bron: EIB
Figuur 3.6
12
Verdeling (in procenten van alle inschrijvingen) van de afstand tussen bedrijfsvestiging en het werk waar de bedrijven op inschrijven
%
10
8
6
4
2
0 0-5 5-10 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95- 100-105-110-115- 120-125-130-135-14015 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 120 125 130 135 140 145 Afstand (km)
Bron: EIB
43
Verwachtingen met betrekking tot de concurrentie Aannemers kunnen verwachtingen hebben over het aantal concurrerende inschrijvers op basis van bijvoorbeeld voorgaande aanbestedingen en kunnen deze verwachtingen een rol laten spelen bij het vaststellen van het inschrijfbedrag. We hebben geen informatie over de verwachting die aannemers hebben met betrekking tot het aantal inschrijvers. We veronderstellen hier dat aannemers perfecte informatie hebben over het aantal inschrijvers en gebruiken het aantal inschrijvers ex post als indicator. Conjuncturele factoren Het aantal aanbestedingen van werk in een bepaalde periode kan van invloed zijn op de prijsvorming. In perioden waarin weinig wordt aanbesteed, is de verwachting dat meer bedrijven per aanbesteding zullen inschrijven en vice versa. In figuur 3.8 is weergegeven hoe het aantal aanbestedingen van werk varieert. Hierbij zijn, om een zo goed mogelijk beeld van de markt te krijgen, ook openbare aanbestedingen met voorselectie en openbare aanbestedingen door andere aanbesteders (waaronder provincies, waterschappen en het rijk) meegerekend. We verwachten dat de deelnamebeslissing mede beïnvloed wordt door de hoeveelheid voorbereidende werkzaamheden aan de bedrijvenkant waarmee deelname gepaard gaat en we veronderstellen dat verschillende aanbestedingsvormen en verschillende aanbesteders substitueerbaar zijn. In figuur 3.8 is te zien hoe in de bouwvak en rond kerst het aantal aanbestedingen sterk terugvalt.
Figuur 3.7
Frequentieverdeling van het aantal inschrijvers per aanbesteding
% 12
10
8
6
4
2
0 1
Bron: EIB
44
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 Aantal inschrijvers
15
16
17
18
19
20
21
22
Figuur 3.8
Aantallen aanbestedingen van werk
350
Aantal aabestedingen
300
250
200
150
100
Aantal aanbestedingen per week
apr-10
mei-10
apr-10
mrt-10
feb-10
mrt-10
feb-10
jan-10
jan-10
jan-10
dec-09
dec-09
nov-09
okt-09
nov-09
okt-09
sep-09
sep-09
aug-09
aug-09
jul-09
aug-09
jul-09
jun-09
jun-09
mei-09
apr-09
mei-09
apr-09
mrt-09
mrt-09
feb-09
feb-09
0
mrt-09
50
Aantal aanbestedingen in de komende maand
Bron: EIB
Een samenvattend overzicht van de data is in tabel 3.4 gegeven. We maken daarbij onderscheid tussen deelnemende bedrijven en de totale populatie van bedrijven. De inschrijfbedragen variëren tussen € 50.000 en € 8,9 miljoen, met een gemiddelde van € 720.000. Het gemiddelde aantal inschrijvingen bedraagt 11,2. De afstand die inschrijvers gemiddeld moeten afleggen om de plaats van het werk te bereiken is 35 km (tegen 96 km voor alle in het onderzoek betrokken bedrijven). De gemiddelde hoeveelheid werk in de orderportefeuille varieerde in de onderzochte periode tussen 6,0 en 6,7 maanden en is voor de inschrijvers niet anders dan voor de totale populatie. Inschrijvingen die worden uitgebracht door combinaties van bedrijven worden in onze analyse behandeld als zijnde een deelname door beide bedrijven. In het totaal aantal inschrijvingen per aanbesteding tellen zij gezamenlijk als één. De procedurespecifieke eigenschappen gelden in het schattingsmodel voor elk van de combinanten. Dat betekent dat elk van de combinanten aan de technische eisen en de omzeteisen moet voldoen. In de praktijk is het inderdaad zo dat bij inschrijving in combinatie elk van de combinanten over de vereiste certificaten moet beschikken. Met betrekking tot de omzet gelden soms echter lichtere eisen. Inschrijvers in combinatie mogen dan bijvoorbeeld volstaan met een gezamenlijke omzet van 125% of 150% van het genoemde bedrag. Ongeveer 2% van de inschrijvingen wordt in combinatie uitgebracht.
45
Het bedrag waarmee een combinatie inschrijft wordt ook gerelateerd aan de afzonderlijke prijsbepalende factoren per deelnemer. De inschrijvers variëren sterk in aantal werknemers. De gemiddelde bedrijfsgrootte van de inschrijvers is 224 fte, vergeleken met 74 fte voor de gehele populatie. De indicator voor de mate van ontmoeting tussen inschrijvers is 0,44, de indicator voor de zwaarte van referentie-eisen is 0,14 en de omzeteis in relatie tot bedrijfsomvang is gemiddeld 0,05 (miljoen per fte). Voor de gehele populatie van bedrijven is de referentie-drempel 0,80 en de omzetdrempel 0,29. Het aantal aanbestedingen per week is gemiddeld 54, maar kent een grote variatie als gevolg van de vakantieperiodes. Het aantal aanbestedingen per maand is gemiddeld 183. In twee op de drie aanbestedingen zijn technische geschiktheidseisen van toepassing.
Tabel 3.4
Overzicht van de data
Variabele Alleen inschrijvende bedrijven Inschrijfbedrag (€) Aantal inschrijvers Afstand (km) Orderportefeuille (mnd) DUMcombinatie Aantal werknemers REL Referentiedrempel Omzetdrempel (x € 1 mln/werkn) N=3.369
Gemiddelde
St.dev.
720.135 11,2 35 6,3 0,02 224 0,44 0,14 0,06
704.257 4,2 33 0,18 0,14 439 0,12 1,00 0,19
48.950 8.876.000 1 23 0 265 6 6,7 0 1 1 1463 0,22 0,98 0 46,29 0 5,0
55 745.079 125 0,17 244 8,37 0,63 17 44 0,48
0 371 61.250 8.604.155 15 1346 6 6,7 1 1463 0 522 0 10,0 4 116 66 324 0 1
Alle bedrijven x procedures Afstand (km) 96 Grootte van het werk (med.,€) 731.462 Uitvoeringstijd (dgn) 132 Orderportefeuille (mnd) 6,3 Aantal werknemers 74 Referentiedrempel 0,80 Omzetdrempel (x € 1 mln/werkn) 0,29 Aantal o.a. per week 54 Aantal o.a. maand vooruit 183 DUMtechnische eisen 0,65 N=1.146 bedrijven x 500 procedures = 573.000 Bron: EIB
46
Min.
Max.
3.5
Empirische analyse
De empirische specificatie die we testen is in de vorm
y1kj =
(3.4) y2kj =
1 als y *1kj = m ( eisenj,werkj , Bk ,Wkj ) +
{ {
1kj
0
0 in andere gevallen l ( werkj , Bk ,Wkj ) + 2kj als y1kj = 1 als y1kj = 0 ontbreekt
waar y*1kj een niet waarneembare variabele is die een indicatie geeft van het nut dat ontleend wordt aan het deelnemen aan de aanbesteding en die afhankelijk is van procedurespecifieke factoren waaronder de geschiktheidseisen eisenj en eigenschappen van het werk werkj, bedrijfsspecifieke factoren Bk en concurrentiefactoren Wkj. De variabele y1it is hiervan het wel waarneembare gevolg, namelijk de keuze om wel (y1it= 1) of niet (y1it= 0) deel te nemen. Het inschrijfbedrag, dat hier wordt voorgesteld door y2it, wordt alleen waargenomen als y*1it ≥ 0 , en hangt af van procedurespecifieke factoren, bedrijfsspecifieke factoren, verwachtingen met betrekking tot de concurrentie en de conjuncturele situatie. We hebben de coëfficiënten geschat voor de invloed van elk van deze eigenschappen op de keuze om deel te nemen en de hoogte van het inschrijfbedrag. Deze schattingen zijn uitgevoerd met een Heckman selectiemodel (Heckman, 1979). We maken gebruik van de full maximum likelihood procedure in Stata10. Het Heckman selectie model maakt het mogelijk te controleren voor selectiviteit in inschrijfbedragen. Het is heel goed mogelijk dat bedrijven die relatief hoge inschrijvingen zouden doen, minder vaak deelnemen aan openbare aanbestedingen. Als er factoren zijn die zowel de deelnamebeslissing als de hoogte van de inschrijving beïnvloeden, is het belangrijk dat deze invloeden worden meegenomen. In tabel 3.5 zijn de schattingsresultaten weergegeven, met een dummy voor deelname als afhankelijke variabele in de eerste stap en de logaritme van de inschrijving als afhankelijke variabele in de tweede stap. De resultaten geven het effect van de genoemde factor weer, daarbij rekening houdend met alle andere opgenomen factoren. De correlatie ρ tussen de fouttermen ε1 en ε2 in vergelijking (3.4) is -0,19. Dit wijst erop dat er geen significant selectie-effect is. Bedrijven die niet deelnemen aan openbare aanbestedingen zouden (als zij wel zouden deelnemen) niet met andere bedragen inschrijven dan bedrijven die wel deelnemen aan openbare aanbestedingen9. Hierna zullen we de resultaten ook in deze volgorde bespreken. Deelname Zowel de referentiedrempel, gedefinieerd als de zwaarte van de referentieeisen in verhouding tot de bedrijfsgrootte, als de omzetdrempel gedefinieerd als omzeteis in relatie tot de bedrijfsgrootte in termen van fte, houden negatief verband met de deelnamewaarschijnlijkheid. Dit geeft aan dat bedrijven voor 9 Met alleen de omzeteisen (en niet de referentie-eisen) in de specificatie is er wel sprake van een significant selectie-effect.
47
Tabel 3.5
Schattingsresultaten1
Variabele
Coëfficiënt2
Standaard deviatie
Deelname Referentiedrempel Referentiedrempel^2 Omzetdrempel Omzetdrempel^2 DUM technische eis DUM Tech x LOGomvang LOG afstand Orderportefeuille LOG aantalwerken/week LOG aantalwerken/maand DUM type werk 1 DUM type werk 2 Constante N=573.000
-0,117*** 2,2E-4*** -1,243*** 0,132*** -1,505*** 0,123*** -0,480*** 0,030 -0,080*** -0,044 0,094*** -0,012 0,136
0,016 0,3E-4 0,058 0,007 0,170 0,013 0,006 0,042 0,020 0,027 0,017 0,020 0,357
LOG inschrijfbedrag LOG aantal inschrijvers LOG afstand LOG uitvoeringstijd/grootte Orderportefeuille DUM combinatie LOG bedrijfsgrootte REL Constante N=3.369
-0,099*** 0,038** -0,131*** 0,106*** 0,237*** -0,006 0,019 10,86***
0,013 0,015 0,009 0,030 0,037 0,004 0,048 0,211
1 In de tabel zijn de coëfficiënten behorende bij 12 dummies voor de verschillende categorieën werk niet weergegeven 2 Significant op 5%: **, significant op 1%: ***
Bron: EIB
wie de eisen relatief hoog zijn in vergelijking tot de bedrijfsgrootte, veel minder vaak inschrijven. Dit is niet verrassend, want het doel van de referentie- en omzeteisen is om bedrijven met een bepaalde minimale ervaring en omvang te selecteren. Daarmee verzekert de aanbesteder zich ervan dat de inschrijvers beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om het werk uit te voeren en dat zij dit ook binnen redelijke termijn kunnen voltooien. Daarnaast zijn de referentie- en omzeteisen gerelateerd aan de omvang van het werk en zullen veel kleine bedrijven niet inschrijven op werken die zo groot zijn dat men ze niet in het gewenste tijdsbestek kan uitvoeren. Het positieve verband tussen
48
deelname enerzijds en het kwadraat van de beide drempels anderzijds, geeft aan dat het verband tussen deelnamewaarschijnlijkheid en (referentie- c.q. omzet-)drempel relatief minder sterk wordt naarmate de drempel toeneemt (dat is bij hogere referentie-eis, hogere omzeteis of kleinere bedrijfsomvang). De toepassing van technische geschiktheidseisen heeft een negatief effect op de deelnamewaarschijnlijkheid. Dit zou kunnen komen doordat dergelijke eisen vaker worden gesteld bij grotere werken, waar ook het aantal deelnemers lager is (bijvoorbeeld als gevolg van hogere omzeteisen). Vanwege deze interactie of samenhang tussen de omvang van het werk en de toepassing van technische geschiktheidseisen, hebben we de variabele DUM Tech x LOGomvang toegevoegd, welke het product is van de dummy DUM technische eis en de logaritme van de mediaan van de inschrijfbedragen. Deze heeft de waarde nul als er geen ISO 9001- of VCA-certificaat wordt gevraagd en neemt anders een waarde aan die gerelateerd is aan de grootte van het werk. Dat de coëfficiënt bij deze variabele significant positief is, geeft aan dat de toepassing van technische geschiktheidseisen (bij gelijkblijvende grootte van het werk) een positief effect heeft op de deelnamewaarschijnlijkheid. Technische geschiktheidseisen zijn bij grote werken, rekening houdend met alle overige factoren, geen reden om niet deel te nemen. Bij kleine werken kunnen technische geschiktheidseisen wel belemmerend werken. Het omslagpunt (geen rekening houdend met het type werk), waarbij geschiktheidseisen een belemmerende rol gaan spelen, ligt rond € 250.000 (ongeveer 17% van de onderzochte werken is kleiner). Mogelijk beschikken kleinere bedrijven (voor wie de omvang bij deze kleine werken geen belemmering meer vormt) minder vaak over een ISO 9001 en/of VCA-certificering. Dit is consistent met de gegevens uit Hardeman en Jansen (2009) inzake de proportionaliteit van geschiktheidseisen (zie ook tabel 1.1). De resultaten geven aan dat er een duidelijk negatief verband is tussen de afstand van de bedrijfsvestiging tot de locatie van het werk enerzijds en de deelnamewaarschijnlijkheid anderzijds. Dit bevestigt dat de inschrijvers relatief vaak inschrijven op werken in hun eigen regio. Dit is consistent met bevindingen van Gupta (2001). Het aantal aanbestedingen van werk (met en zonder voorselectie) in de betreffende periode houdt ook verband met de deelname. De coëfficiënt behorend bij LOG aantalwerken/week geeft aan dat een toename van het aantal aanbestedingen leidt tot een afname van de deelnamewaarschijnlijkheid. In een week met 31% (één standaarddeviatie) meer aanbestedingen dan gemiddeld, is de deelnamewaarschijnlijkheid ongeveer 6% lager (wat ceterus paribus leidt tot 6% minder inschrijvingen). Het aantal aanbestedingen in de maand volgend op de betreffende aanbesteding heeft ook een negatieve relatie met de deelnamewaarschijnlijkheid, zij het iets minder sterk. Dit kan te maken hebben met het verschijnsel dat aanbesteders voorafgaand aan vakantieperiodes (bouwvak, kerst en mei) nog snel hun aanbestedingen op de markt brengen, waardoor perioden met weinig aanbestedingen vaak worden voorafgegaan door korte perioden met veel aanbestedingen en daarmee minder inschrijvers per aanbesteding. De deelname varieert ook met het type werk. Bij aanbestedingen van werken van type I (bruggen, tunnels en overig civieltechnisch werk) zijn meer inschrijvingen dan bij werken van type III (zijnde overige werken, waaronder cultuur-
49
technisch en waterbouwkundig werk). Type II onderscheidt zich niet significant van type III. Verschillen in deelname tussen types werk is consistent met de gegevens uit Hardeman en Jansen (2010), die vinden dat 90% van de gww-bedrijven het type werk van belang vinden in de keuze om al dan niet deel te nemen. Inschrijfbedrag Het bedrag waarmee deelnemers inschrijven wordt in de eerste plaats bepaald door eigenschappen van het werk. We corrigeren voor heterogeniteit van werken door per categorie van type en grootte van werk een fixed-effect te schatten. Deze zijn in de tabel met schattingsresultaten weggelaten. Het inschrijfbedrag heeft een significant negatieve relatie met het aantal inschrijvers. Dit kan op twee manieren geïnterpreteerd worden. In de eerste plaats ligt het aantal inschrijvers over het algemeen lager bij grotere werken (bijvoorbeeld als gevolg van de hogere eisen die bij grotere werken van toepassing zijn). In de tweede plaats wordt dit verband versterkt door het effect dat de toenemende concurrentie heeft op de inschrijvingen. Als bedrijven elk een eigen onafhankelijke kostenfunctie hebben die voor anderen niet bekend is, zullen de deelnemers de hoogte van de inschrijving dichter bij hun echte kosten moeten plaatsen om (conform vergelijking (3.1)) te compenseren voor de winkans die afneemt met een groter aantal inschrijvers. We veronderstellen echter dat, door de werken in te delen in vier grootteklassen, de variatie in deelnemeraantallen binnen een grootteklasse, die het gevolg is van verschillen in eisen, zo klein is dat het tweede effect, de toenemende concurrentie, overheerst10. De grootte van de coëfficiënt geeft aan dat een toename van het aantal inschrijvers van 8 naar 9 (een toename van 12,5%) gemiddeld leidt tot ruim 1% lagere inschrijfbedragen. Uit het positieve verband tussen afstand en inschrijfbedrag kunnen we afleiden dat bedrijven die zich verder van de bouwplaats bevinden, hoger inschrijven. Dit duidt erop dat inschrijvers de kosten die gepaard gaan met het transport doorberekenen in het inschrijfbedrag. Inschrijvers die op 68 km afstand gevestigd zijn, zijn gemiddeld 3% duurder dan bedrijven die zich op 35 km van de bouwplaats bevinden. De beschikbare tijd (het aantal dagen tussen aanvang werk en geplande opleverdatum) in verhouding tot de grootte van het werk heeft een sterk negatief verband met de hoogte van de inschrijving. Deze variabele geeft aan hoeveel tijd beschikbaar is voor de bouw, controlerend voor de grootte. Het teken voor de coëfficiënt komt overeen met de bevinding van Gaver en Zimmerman (1977) dat inschrijfbedragen hoger zijn naarmate minder tijd beschikbaar is. De schatting geeft aan dat een verdubbeling van de beschikbare tijd leidt tot inschrijvingen die gemiddeld 9% lager liggen. In periodes dat de orderportefeuilles van gww-bedrijven meer gevuld zijn, zijn de inschrijvingen die zij doen bij openbare aanbestedingen ook hoger. Een toename van de orderportefeuille met 3% leidt tot 0,3% hogere inschrijfbedra10 We hebben de schattingen ook uitgevoerd met een groter aantal grootteklassen. Dit heeft geen belangrijke gevolgen voor de uitkomsten.
50
gen. Dit geeft aan dat bedrijven die dichter bij hun maximaal beschikbare capaciteit zitten, over het algemeen hogere kosten hebben, of dat bedrijven de resterende capaciteit hoger waarderen naarmate deze kleiner wordt. In het eerste geval is de verklaring dat extern personeel en materieel moet worden ingehuurd, wat relatief duur is. In de tweede verklaring moet de opbrengst van het laatste stukje capaciteit compenseren voor het verlies aan mogelijkheden om in te springen op een andere gelegenheid die zich in de nabije toekomst voor zou kunnen doen. In de schattingen hebben we een dummy opgenomen voor inschrijvingen die in combinatie worden gedaan. Combinaties worden soms gevormd om kennis en expertise te bundelen en risico’s te verdelen. Een dergelijke samenwerking leidt echter tot hogere inschrijvingen in vergelijking met zelfstandig opererende inschrijvers. De inschrijfbedragen van combinaties zijn gemiddeld 27% hoger dan de inschrijfbedragen van aannemers die zelfstandig inschrijven. Dit kan te maken hebben met de hogere kosten die gepaard gaan met het aangaan en onderhouden van een combinatie. Dan zouden combinaties echter nauwelijks werken gegund krijgen. Waarschijnlijker is daarom dat inschrijvers combinaties vormen om de benodigde kennis benodigd voor meer complexe werken bijeen te brengen en de risico’s van complexe projecten te verdelen. Deze complexiteit zou kunnen leiden tot hogere inschrijfbedragen. In de schatting is ook de grootte van bedrijven als mogelijke verklarende variabele opgenomen. Het verband tussen de grootte van bedrijven en de inschrijving is negatief. Grotere bedrijven schrijven gemiddeld lager in dan kleinere bedrijven. Schaalvoordelen kunnen hier de reden voor zijn. Het verband is echter gering en niet significant. De coëfficiënt voor de variabele REL, in relatie tot het inschrijfbedrag, is positief. Deze resultaten wijzen erop dat bij aanbestedingen met inschrijvers die vaak tegen elkaar inschrijven, de inschrijfbedragen lager zijn dan bij aanbestedingen met inschrijvers die tegen veel verschillende inschrijvers concurreren. Dit verband is overigens niet significant.
51
52
4
Doelmatigheid van geschiktheidseisen
In dit hoofdstuk schetsen we wat het effect is van de geschiktheidseisen op de maatschappelijke kosten van de aanbesteding. Hierbij onderscheiden we de prijs waarvoor het werk gegund wordt, de transactiekosten waarmee de procedure gepaard gaat en de kwaliteit van het opgeleverde werk. 4.1
Methodiek
Door de toepassing van geschiktheidseisen worden sommige aannemers uitgesloten van de mogelijkheid tot inschrijven. We zagen in paragraaf 3.5 dat referentie-eisen en omzeteisen een belemmerend effect hebben. Voor technische geschiktheidseisen zagen we dat deze bij grotere werken (ca. 83% van de onderzochte projecten) niet belemmerend werken. De referentie-eis en de omzeteis beïnvloeden het aantal inschrijvers en zijn als gevolg daarvan een bepalende factor met betrekking tot de hoogte van de inschrijfprijzen. De vraag rijst nu hoe groot het effect van deze eisen op de prijs is en wat dit betekent voor de kosten van het aan te besteden project. Hogere geschiktheidseisen leiden niet automatisch tot een hogere kwaliteit. In dat geval kunnen we schatten wat de doelmatigheid is van geschiktheidseisen bij gelijkblijvende kwaliteit op het niveau van de maatschappij. Door het geringere aantal inschrijvingen zullen de transactiekosten afnemen. Transactiekosten zijn alle kosten die gepaard gaan met de openbare aanbesteding, maar die niet direct betrekking hebben op de uitvoering van het aanbestede werk. De kosten van het organiseren van de openbare aanbesteding door de aanbesteder en het indienen van een inschrijving door de aannemers wordt door Sira (2009) becijferd op gemiddeld € 40.000 per openbare aanbesteding. De marginale transactiekosten, de kosten van een extra inschrijving, bestaan voor de aanbesteder hoofdzakelijk uit het informeren van deze inschrijver (dat wil zeggen het verzenden van de nota van inlichtingen en het proces-verbaal van aanbesteding). Wij stellen deze extra kosten voor de aanbesteder op nul. De kosten die gemaakt worden door de inschrijvers worden door enkele bedrijven desgevraagd geschat op ongeveer € 2.000 per inschrijving. Sira (2009) hanteert een bedrag voor de totale lasten voor bedrijven van € 3.750 per inschrijver per aanbesteding. Bij grote werken zullen de kosten van een calculatie hoger liggen dan bij kleine werken. Bij de berekening van de maatschappelijke kosten passen we de lage en de hoge schatting van de transactiekosten toe op kleine respectievelijk grote werken. Bij het gemiddelde project bedragen de transactiekosten € 2.875. In figuur 4.1 is weergegeven hoe het verwachte aantal inschrijvers zich ontwikkelt als functie van de referentie- en omzeteis, bij de gemiddelde aanbesteding11. In dit figuur is een kunstmatige relatie gelegd tussen de referentie-eis en 11 We gaan er van uit dat de effecten symmetrisch verdeeld zijn rond het gemiddelde.
53
Figuur 4.1
Aantal inschrijvers en hoogte van de inschrijfbedragen als functie van de referentie- en omzeteisen
Referentie-eis 1,75
2,75
3,75 103
12
102
10
101
8
10 0
6
99
4
98
2
97
0
500
1 000
. 1.500
2.000
2.50 0
Prijs (prijs bij omzeteis 1,75 m = 100)
Aantal inschrijvers
0,75 14
96
Omzeteis (x € 1.000) Aantal inschrijvers
Prij s
Bron: EIB
de omzeteis. Het aantal inschrijvers daalt van ruim 12 bij een referentie-eis van 1,0 en een omzeteis van € 700.000 naar ruim 8 bij een referentie-eis van 3,8 en een omzeteis van € 2,5 miljoen. De inschrijfprijzen nemen bij deze verandering met ruim 4% toe. 4.2
Scenario’s
We veronderstellen een drietal representatieve openbare aanbestedingen van werk door een Nederlandse gemeente. Deze drie projecten verschillen van elkaar in grootte, referentie-eis en omzeteis, de overige eigenschappen zijn gelijk aan de gemiddeldes van de gebruikte dataset. Het kleinste project heeft een aanneemsom van € 150.000, het middelste project een aanneemsom van € 700.000 en het grootste project een aanneemsom van € 2,5 miljoen. De werken worden aanbesteed in september 2009 (een periode waarin in Nederland dagelijks circa 11 werken worden aanbesteed en de gemiddelde orderportefeuille van gww-bedrijven ongeveer 6,3 maanden is). De geplande opleverdatum van het gemiddelde project is vier maanden na de aanbesteding (voor het kleine en grote project is de werktijd evenredig korter respectievelijk langer). Bij de aanbesteding worden, naast de gebruikelijke eisen zoals een bankgarantie van 5%, een vergelijkbaar referentieproject en de beschikking over ISO 9001- en VCA-certificering, ook referentie- en omzeteisen gesteld. Om in aanmerking te komen voor deelname, dienen de inschrijvers in de afgelopen vijf jaar minimaal drie vergelijkbare projecten met een omvang van ten minste € 375.000
54
naar tevredenheid te hebben opgeleverd. Dit komt overeen met een r(.) van 2,03. Dit getal is gebaseerd op de mediaan van de referentie-eisen in de middelste grootteklasse. Voor het kleine project bedraagt de referentie-eis 1,07 en voor het grote project 3,94. Bij de aanbesteding zijn ook omzeteisen van toepassing. Inschrijvers moeten de afgelopen drie jaar een jaarlijkse omzet van minimaal € 1,75 miljoen (bij het gemiddelde project) hebben gehad. Dit bedrag voor de omzeteis is gebaseerd op de mediaan van de verhouding tussen omzeteis en aanneemsom in de betreffende grootteklasse. Voor het kleine project bedraagt de omzeteis € 440.000 en voor het grote project € 3,65 miljoen. We schetsen nu twee scenario’s waarin de referentie- en omzeteisen worden gewijzigd. Voor elk van de drie genoemde projecten schatten we wat het effect is van een verlaging van de eisen en wat het effect is van een verhoging van de eisen. De verlaagde referentie- en omzeteisen zijn zodanig gekozen dat 25% van de aanbestedingen in de betreffende grootteklasse een lagere referentierespectievelijk omzeteis heeft. De verhoogde referentie- en omzeteisen zijn zodanig gekozen dat 75% van de aanbestedingen in die grootteklasse een lagere referentie- respectievelijk omzeteis heeft. In tabel 4.1 zijn deze eisen voor de verschillende werken in de drie scenario’s weergegeven. De spreiding in referentie-eisen is bij kleine werken niet zo groot (een factor drie tussen het hoge en het lage scenario) als bij grote werken (factor 20). De spreiding in omzeteisen is daarentegen in de grootteklasse van € 100.000 - € 200.000 wel groot. Het verschil tussen de verhoogde en de verlaagde omzeteis is ongeveer een factor 7. In de grootteklasse € 0,5 miljoen tot € 1 miljoen is de omzet in het lage scenario € 1,16 miljoen en in het hoge scenario € 2,45 miljoen. Bij de werken groter dan € 2 miljoen wordt bij één op de drie aanbestedingen geen omzeteis gesteld, als gevolg waarvan de omzeteis in het lage scenario bij die grootteklasse op nul is gesteld.
Tabel 4.1
Grootte van het werk (x € 1.000)
Referentie- en omzeteisen bij de geschetste scenario’s
Referentie- en omzeteis per scenario (omzeteis x € 1.000) Verlaagde eisen (eerste kwartiel) Referentie
150 700 2.500
0,76 1,41 0,74
Mediaan (tweede kwartiel)
Omzet Referentie 111 1.160 0
1,07 2,03 3,94
Omzet 440 1.750 3.650
Verhoogde eisen (derde kwartiel) Referentie Omzet 2,17 3,66 14,00
765 2.450 5.550
Bron: EIB
55
4.3
Effect van referentie- en omzeteisen op de inschrijfbedragen
Bij de aanbesteding van het gemiddelde project doen, bij de referentie-eis van 2,03 en de omzeteis van € 1,75 miljoen, bijna tien aannemers een inschrijving. De inschrijvers komen over het algemeen uit de nabije omgeving: acht van de tien inschrijvers bevinden zich binnen een straal van 50 kilometer van het werk. De deelnemers zijn wel heel gevarieerd in grootte: het aantal werknemers varieert tussen tien en meer dan 1.000 fte. De inschrijfbedragen lopen uiteen van € 700.000 tot € 900.000. Met behulp van het model in hoofdstuk 3 kunnen we nu inschatten wat de effecten zijn van een verandering in de geschiktheidseisen12. De referentiedrempel (de hoogte van de referentie-eis gedeeld door het aantal werkenden) varieert per aannemer, maar bedraagt in het hierboven geschetste voorbeeld gemiddeld 0,42. De omzetdrempel (de hoogte van de omzeteis gedeeld door het aantal werknemers) bedraagt gemiddeld 0,36. Het verhogen van de referentieeis van 2,03 naar 3,6613 en van de omzeteis van € 1,75 miljoen naar € 2,45 miljoen leidt ertoe dat de gemiddelde drempels evenredig toenemen tot 0,76 (referentiedrempel) en 0,51 (omzetdrempel). Dit heeft tot gevolg dat de gemiddelde deelnamewaarschijnlijkheid, en daarmee het aantal deelnemers, in de hiervoor geschetste situatie afneemt met 14%. Het verhogen van de omzeteis van € 1,75 miljoen per jaar naar € 2,45 miljoen per jaar zorgt in dit voorbeeld voor een afname van het verwachte aantal inschrijvers van 9,6 naar 8,2. Deze afname van het aantal inschrijvers leidt tot inschrijfbedragen die gemiddeld 1,6% hoger zijn. Anders geformuleerd: wanneer op het eerder genoemde gemiddelde project de referentie-eis met 71% en de omzeteis met 41% verhoogd zouden worden, zouden de inschrijfbedragen gemiddeld 1,6% hoger liggen. Op een aanneemsom van € 700.000 heeft de verhoging van de eisen door de afnemende concurrentie een prijsverhogend effect van € 11.000. Uitgaande van extra (in dit geval minder) transactiekosten ter hoogte van € 2.875 per inschrijver, brengen we op de hogere prijs van € 11.000 een bedrag van 1,4 maal € 2.875 in mindering. De maatschappelijke kosten van de verhoging van de referentie- en omzeteisen komen daarmee op € 7.000 per aanbesteding, ofwel 1,0%14 . We kunnen deze redenatie ook volgen bij een verlaging van de referentie- en omzeteisen. Het verlagen van de referentie-eis van 2,03 naar 1,41 (bijvoorbeeld door de vereiste omvang van referentiewerken met 47% te verlagen) en het verlagen van de omzeteis met 33% tot € 1,16 miljoen leidt tot een toename van het verwachte aantal inschrijvers met 15% en daarmee tot een daling van de gemiddelde inschrijfbedragen van 1,4%. De totale kosten van de aanbesteding zouden daarmee (1,4 extra inschrijvers en een € 9.700 lagere prijs) € 5.700 lager 12 We berekenen deze effecten op basis van de schatting van alle inschrijfbedragen, dus niet alleen van de laagste inschrijving. 13 Dit komt bijvoorbeeld overeen met het verhogen van de omvang van referentiewerken van € 375.000 naar € 640.000, maar kan ook bereikt worden door meer referenties te vragen, de periode waarover referenties mogen worden aangevoerd korter te maken, een tweede, aanvullende referentie-eis te stellen of een combinatie hiervan. 14 Het kan voorkomen dat een opdracht niet terecht komt bij de inschrijver die de laagste kosten heeft (de zogenaamde winner’s curse). Dit brengt extra maatschappelijke kosten met zich mee, die we in dit onderzoek buiten beschouwing laten.
56
Tabel 4.2
Maatschappelijk voordeel bij het veranderen van de referentie- en omzeteis voor drie verschillende projecten, in procenten van de aanneemsom
Aanneemsom
€ 150.000 € 700.000 € 2.500.000
Verlaging eisen
Verhoging eisen
-0,7 0,8 7,0
0,3 -1,0 -2,9
Gehanteerde transactiekosten per inschrijver € 2.000 € 2.875 € 3.750
Bron: EIB
uitvallen. Wanneer het verlagen van de referentie- en omzeteisen met 47% respectievelijk 33% een kwaliteitsverlies tot gevolg heeft dat, uitgedrukt in monetaire termen, overeenkomt met minder dan 0,8%, is dit vanuit maatschappelijk kosten-baten perspectief een verantwoorde keuze. In tabel 4.2 is voor de drie projecten weergegeven wat de maatschappelijke kosten/baten in beide scenario’s zijn. Wanneer de referentie-eis bij het kleine project wordt verlaagd van 1,07 naar 0,76 en de omzeteis wordt verlaagd van € 440.000 naar € 111.000, stijgt de deelname met 18% en daalt de prijs met 1,7%. Als we veronderstellen dat de transactiekosten ongeveer € 2.000 per inschrijver bedragen, blijkt dat deze verlaging van de eisen onvoldoende extra competitie oplevert om de extra transactiekosten te compenseren, waardoor een negatief kosten/batensaldo overblijft. Het verhogen van de referentie- en omzeteisen geeft in dit geval een heel gering voordeel, als gevolg van de verminderde transactiekosten. Bij een groot project zijn de baten bij een verlaging van de omzeteis relatief groot met zo'n 7% (of kosten bij een verhoging van 3%). In de praktijk is het gebruikelijk om de hoogte van de referentie- en omzeteisen beide te koppelen aan de grootte van het werk. Het gebeurt echter ook dat deze relatie tussen beide eisen niet aanwezig is, bijvoorbeeld wanneer wel referentie-eisen van toepassing zijn, maar geen omzeteisen. Uit de analyse blijkt dat een verandering in de omzeteis aanmerkelijk meer effect heeft dan een vergelijkbare verandering in de referentie-eis.
57
58
Referenties
Bajari, P. and Ye, L., Deciding between competition and collusion, The Review of Economics and Statistics, 85: 971–989, 2003. Bajari, P., Houghton, S. and Tadelis, S., Bidding for incomplete contracts: an empirical analysis of adaptation costs, Working paper, 2007. Boes, H en A. Dorée, Procurement policy and the adoption of integrated contracts for civil works by local authorities: a case study for the Netherlands. Proceedings CIB World Building Congress, 2007. Brannman, L., Klein, J.D., and Weiss, L.W., The Price Effects of Increased Competition in Auction Markets, The Review of Economics and Statistics, 69: 24-32, 1987. De Silva, D.G., Jeitschko, T.D., and Kosmopoulou, G., Entry and bidding in common and private value auctions with an unknown number of rivals, Review of Industrial Organization, 35: 73-93, 2009. De Silva, D.G., Dunne, T., Kankanamge, A., Kosmopoulou, G., The impact of public information on bidding in highway procurement auctions, European Economic Review, 52: 150–181, 2008. De Silva, D.G., Jeitschko, T.D. and Kosmopoulou, G., Stochastic synergies in sequential auctions, International Journal of Industrial Organization, 23: 183-201, 2005. De Silva, D.G., Dunne, T. and Kosmopoulou, G., An empirical analysis of entrant and incumbent bidding in road construction auctions, The Journal of Industrial Economics, 51: 295-316, 2003. Estache, A. and Iimi, A., Auctions with endogenous participation and quality thresholds: evidence from ODA infrastructure procurement, Ecares working paper 2009-006, 2009a. Estache, A and Iimi, A., Bidders’entry and auctioneer’s rejection, applying a double selection model to road construction procurement auctions, World bank Policy research working paper 4855, 2009b. Estache, A and Iimi, A., Procurement Efficiency for Infrastructure Development and Financial Needs Reassessed World bank Policy research working paper 4662, 2008. Gaver, K.M., and Zimmerman, J.L., An Analysis of Competitive Bidding on BART Contracts, The Journal of Business, 50: 279-295, 1977. Gupta, S., The Effect of Bid Rigging on Prices: A Study of the Highway Construction Industry, Review of Industrial Organization, 19: 453–467, 2001. Hardeman, S. en Jansen, F.J., Bouw in beeld, EIB, Amsterdam, diverse jaren. Heckman, J.J., Sample selection Bias as a specification error, Econometrica, 47: 153-161.1979. Jofre-Bonet en Pesendorfer, 2000. Klemperer, P., 2004, Auctions: Theory and Practice. Princeton University Press. Krishna, V., 2010, Auction Theory. Second edition. Academic Press. Maddala, G.S., Limited dependent and qualitative variables in econometrics, Cambridge University Press, 1983. Klemperer, P., Auction theory: a guide to the literature, Journal of economic surveys, 13: 227-286, 1999. Porter, R. en Zona, J. Detection of Bid Rigging in Procurement Auctions. Journal of Political Economy, 101: 518–538. 1993.
59
Sira, Lastenontwikkeling aanbestedingsbeleid, Onderzoek naar de lastenontwikkeling door de nieuwe Aanbestedingswet en het bijbehorende flankerende Beleid, Sira Consulting, 2009. Train, K. Discrete Choice methods with Simulation, Cambridge University Press, 2003. Leidraad Aanbesteden, http://leidraadaanbesteden.nl/leas/tekst/7_geschiktheid___selectie/7_5_3_2/gezichtspunten_voor_proportionele_geschiktheidseisen, geraadpleegd 9 september 2010.
60
EIB-publicaties
2006 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2006 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2006 De Nederlandse regio’s Vraag naar kantoren tot 2015 Bouwbedrijven 2006, ontwikkelingen en vooruitzichten Bouwen in: Noord-Nederland, Noord-Holland en Utrecht, Oost-Nederland, Zuid-Nederland en Zuid-Holland (Bouwend Nederland) Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in de aan de bouw toeleverende industrie en de bouwmaterialenhandel Eindevaluatie Arboconvenant Funderingsbranche Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2005 Arbowensen en -behoeften van bouwbedrijven en werknemers 2005 (ARBOUW) Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in ontwerpbureaus Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2005 (ARBOUW) Activity Based Costing in het bouwbedrijf Prestatietoeslag in de restauratiebouw Bouwen op vertrouwen Internetgebruik door bouwbedrijven De kabel- en leidingsector; -investeringsvolume en opdrachtgeverschapSectorprofiel schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2005-2012 De bouwarbeidsmarkt in het najaar van 2005 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2005 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2005
61
Bedrijfseconomische kencijfers van gespecialiseerde bedrijven in de bouw in 2005 Algemene kosten in het bouwbedrijf in 2005 Verkenning knelpunten bij duurzaam, zuinig en materiaalarm aanbesteden en bouwen (RWS/DWW) Het arbeidsbestand in de bouwnijverheid in 2005 De bouwbedrijven in 2005 2007 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2007 Beperking hypotheekrenteaftrek ‘Gevolgen voor de bouwproductie en woningmarkt’ Opdrachtgevers aan het woord - meting 2006 Infrastructuurmonitor MIT 2007 De restauratieproductie tot 2011 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces Bouwbedrijven 2007 Ontwikkelingen - Vooruitzichten Sectorprofiel stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf 2005-2012 Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2006 De sector civiele betonbouw marktontwikkelingen, opdrachtgeverschap en werkgelegenheid Bouwconcerns in beeld 2006/2007 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2006 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2006 Het arbeidsbestand in de bouw in 2006 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2006 (ARBOUW) Transparantie in de bouwpraktijk De bouwbedrijven in 2006
62
2008 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2007 Kostendruk van wet- en regelgeving in het gespecialiseerde aannemingsbedrijf Infrastructuurmonitor MIRT 2008 Bouw in beeld 2007 Openbaarvervoerinfrastructuur in een geliberaliseerde markt Algemene kosten in het bouwbedrijf Het ziekteverzuim in de bouw in 2007 Kwaliteit van de dienstverlening en het bestuurlijk proces van lagere overheden De markt voor restauratie en onderhoud van monumenten tot 2013 Uitdagingen en beleidsopties bij nieuwbouw van woningen Regionale ontwikkelingen en beleid na 2009 De Vastgoedlezing 2008 Crisis op de Nederlandse woning- en vastgoedmarkt? (ASRE) Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2007 Bouwconcerns in beeld 2007/2008 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2007 (ARBOUW) 2009 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2009 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2008 Middenkaderopleidingen in de bouw Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2007 Bouw in beeld 2008
63
Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2009-2014 De zelfstandige zonder personeel in de bestratingsbranche Het ziekteverzuim in de bouw in 2008 Hervorming van de woningmarkt Reïntegratie van langdurig zieke werknemers in de bouw Bouwconcerns in beeld 2008-2009 2010 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2010 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2008 Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2008 Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2008 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2010-2015 Zzp’ers in de bouw De arbeidsmarkt in de bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche Ondergrondse netwerken en grondwaterbeheer Ziekteverzuim in de bouw 2009 Nacht- en weekendwerk in het wegonderhoud Bouw in beeld 2009 De bouwarbeidsmarkt 2010-2015 Bedrijfseconomische kencijfers gespecialiseerde bedrijven 2007-2008 Strategie en crisis Vrouwen in technische functies Infrastuctuurmonitor MIRT 2011 2011 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2011 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2007-2009
64
Economisch Instituut voor de Bouw Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 58248 1040 HE Amsterdam t (020) 583 19 00 f (020) 583 19 99
[email protected] www.eib.nl Desktop publishing: M.B. Wakidjan-Nijbroek, EIB Druk: Stadsdrukkerij Amsterdam N.V.
65
66
67
68