Opdrachten Een kostenoverzicht maken van een bedrijf Doel Na deze opdracht kun je: • verschillende kosten van een bedrijf noemen; • verschillende kosten van een bedrijf verdelen. Benodigheden Voor deze opdracht heb je nodig: • een computer met Word; • een printer. Oriëntatie Figuur 1-1: Wat voor bedrijfskosten zou een zalmkwekerij hebben?
Het spreekwoord zegt: Voor niks gaat de zon op. En dat is ook zo. Want bij bijna alles wat je doet, maak je kosten. Heb je er weleens over nagedacht wat jij allemaal kost? Figuur 1-2:
•
a Wat is jouw hobby?
•
b Wat heb je allemaal voor je hobby nodig?
•
c Hoeveel kost jouw hobby ongeveer per maand?
•
d Aan wat voor dingen geef jij zelf nog meer geld uit? Noem ten minste vijf dingen.
Bedrijfskosten Ook bedrijven maken kosten. Voordat je als ondernemer je product kunt verkopen, moet je namelijk allerlei dingen betalen. Zoals brandstof, gas en licht, personeel en belastingen. Alle kosten bij elkaar noem je de bedrijfskosten. Je kunt bedrijfskosten verdelen in drie groepen, namelijk kosten voor: • productiemiddelen; • diensten van derden; • belastingen. • e Wat is de beste omschrijving van bedrijfskosten? – □ Kosten die een bedrijf maakt om te kunnen produceren. – □ De kosten die je maakt om een bedrijf te kunnen beginnen. – □ De kosten van brandstof, gas en licht.
Productiemiddelen Productiemiddelen vormen een kostenpost voor een bedrijf. Het zijn de middelen die je nodig hebt om een product te maken. In deze tabel zie je welke productiemiddelen er zijn. Figuur 1-3:
Sommige productiemiddelen gaan lang mee. Denk maar eens aan een sorteermachine of een bakoven. Daar heb je jaren plezier van. De koeien van een melkveehouder of de appelbomen van een fruitkweker zijn ook productiemiddelen. Zulke productiemiddelen noem je duurzame productiemiddelen. Bij duurzame productiemiddelen heb je afschrijvingskosten. Een nieuwe auto is meer waard dan een auto van tien jaar oud. Als een nieuwe auto € 30.000,- kost, dan is die na 10 jaar bijvoorbeeld nog maar € 3.000,- waard.
Je schrijft elk jaar een deel van deze waardevermindering af. Met de afschrijving bereken je wat het duurzame productiemiddel elk jaar minder waard wordt. Figuur 1-4: Drie voorbeelden van een duurzaam productiemiddel: een heftruck, koeien en een opslagloods.
•
f Bedenk welke productiemiddelen jouw stagebedrijf nodig heeft. Noteer in de tabel bij elk productiemiddel een voorbeeld. Productiemiddel Voorbeeld van productiemiddelen in... Grondstoffen Hulpstoffen Machines Arbeid
•
•
g Wat is een duurzaam productiemiddel? Kruis het aan. – □ de stroom van een windmolen – □ een seizoensarbeider – □ zaad van éénjarige planten – □ een kersenboom h Een computer van € 1000,- is na twee jaar nog maar € 500,- waard. Elk jaar trek je € 250,- van de oorspronkelijke waarde af. Hoe noem je dit?
Diensten van derden Een ondernemer maakt ook kosten voor diensten van derden. Dit zijn diensten van mensen die je niet zelf in dienst hebt. Ze zijn in vaste dienst bij een ander bedrijf. Voorbeelden zijn de boekhouding die door een boekhouder wordt gedaan en het vervoer van koeien door een veevervoerbedrijf. Figuur 1-5: Een grondverzetbedrijf dat graafwerk doet voor een hovenier is een voorbeeld van diensten van derden.
•
i Maakt jouw stagebedrijf ook gebruik van diensten van derden? Zo ja, van welke?
Belastingen Bedrijven betalen ook belasting. Voorbeelden zijn: • de onroerend zaakbelasting voor het bedrijfspand; • de motorrijtuigenbelasting voor een trekker; • de loonbelasting voor je loon; • de milieubelasting voor bestrijdingsmiddelen. BTW is ook een soort belasting. Als bedrijf betaal je BTW over goederen of diensten die je koopt. Bovenop de verkoopprijs betaal je dan nog 3, 6 of 19% BTW. Het bedrag dat je aan BTW betaalt, zijn geen echte kosten, omdat ondernemers dat later weer terugkrijgen van de belastingdienst. • j Waarom reken je de BTW niet echt tot de kosten van een bedrijf?
Uitvoering Je gaat samen met een klasgenoot een kostenoverzicht maken voor een bedrijf. Jullie verzinnen het bedrijf zelf. Dit kan bijvoorbeeld een melkveehouderij zijn, maar ook een tuincentrum, een groentewinkel, een boomkwekerij, een manege of een heel ander bedrijf. 1 Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee. 2 Overleg over wat voor soort bedrijf jullie het kostenoverzicht gaan maken. Het moet een soort bedrijf zijn waar je al eens stage hebt gelopen. Noteer het bedrijf van jullie keuze.
3 Verzin een leuke naam voor het bedrijf. Welke naam hebben jullie gekozen?
4 Open Word op de computer. 5 Type de naam van het bedrijf op de lege pagina. Maak daaronder een korte beschrijving van jullie bedrijf. – Welke producten verkopen jullie? – Hoeveel personeel werkt er in het bedrijf? – Wat voor machines staan er in het bedrijf? Enzovoort. 6 Maak deze schema's na in Word. Schrijf achter elke kostenpost ten minste drie voorbeelden van de kosten die dit bedrijf maakt. Tip: bel je stagebedrijf en vraag welke kostenposten zij hebben. Je kunt ook een soortgelijk bedrijf opbellen. Vraag of het uitkomt dat je voor school een paar vragen stelt. Productiemiddel Voorbeeld van productiemiddelen in... Grondstoffen Hulpstoffen Machines Arbeid
Voorbeelden van diensten van derden voor ons bedrijf
Voorbeelden van belastingen voor ons bedrijf
7 Print de pagina's uit en doe ze in een mapje. 8 Sla het document zo op dat je het later gemakkelijk kunt terugvinden. Afsluiting Jullie hebben een kostenoverzicht gemaakt voor jullie bedrijf. Jullie klasgenoten hebben voor hun bedrijf ook een kostenoverzicht gemaakt. a Vorm met een van de andere groepjes een groepje van vier. b Vergelijk jullie kostenoverzicht met het kostenoverzicht van het andere groepje. c Hebben jullie klasgenoten kosten genoteerd die jullie zelf zijn vergeten? Zo ja, welke dan?
d Hebben jullie alle kosten op de juiste plaatsen genoteerd? Zo niet, welke kosten staan dan op de verkeerde plaats?
e Verbeter zo nodig jullie kostenoverzicht op de computer en print de pagina's opnieuw uit.
Winst of verlies berekenen Doel Na deze opdracht kun je: • winst of verlies berekenen met gegevens uit een tabel. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een rekenmachine. Oriëntatie Figuur 1-6:
Stel, je bent jarig en je wilt al je klasgenoten uitnodigen voor een feest. Dat zijn 30 jongens en meisjes. Voor het feest huur je een zaaltje en een dj. • a Wat moet je behalve de zaalhuur en de dj nog meer betalen als je een feest houdt?
•
b Hoeveel euro ben je daar ongeveer aan kwijt, denk je?
•
c Hoe zou je op de kosten van het feestje kunnen besparen? Noem drie manieren.
Winst Als ondernemer maak je niet alleen kosten. Je maakt ook winst. Om je winst te kunnen berekenen, moet je weten wat de kost- en verkoopprijs van je product is. Ook moet je de omzet van je bedrijf weten en alle productiekosten. •
d Welke gegevens heb je nodig om de winst te berekenen?
Kostprijs Om de winst te kunnen berekenen, heb je om te beginnen de kostprijs nodig. Om de kostprijs van één product te berekenen, tel je alle kosten op die je maakt bij het produceren van zulke producten. Deze kosten deel je door het aantal producten dat je maakt. In een formule ziet de berekening van de kostprijs er als volgt uit. Figuur 1-7:
•
e Hovenier Beek kweekt 5.000 buxusboompjes. Bekijk het overzicht van de productiekosten. Overzicht productiekosten Stuk grond
€ 3.500,-
Overige kosten
€ 10.000,-
Totale kosten
€ 13.500,-
Bereken de kostprijs van één buxusboompje. Laat zien hoe je het berekend hebt.
Figuur 1-8: Om een buxusboompje te laten groeien, worden heel veel kosten gemaakt.
Verkoopprijs De kostprijs is niet hetzelfde als de verkoopprijs. Die moet immers wat hoger liggen, anders heb je niks verdiend. De verkoopprijs min de kostprijs is je winstmarge. Boven op de verkoopprijs reken je ook nog BTW. Dit is wettelijk verplicht. In een formule ziet de berekening van de verkoopprijs er als volgt uit.
Figuur 1-9:
•
f Hovenier Beek wil zijn buxusboompjes verkopen. De winstmarge per boompje is € 0,50. De BTW is 6%. (Je berekent de BTW over de kostprijs + de winstmarge.) Bereken de verkoopprijs van één buxusboompje. Laat zien hoe je dat hebt gedaan.
Omzet De omzet van een bedrijf is het bedrag dat je per jaar binnenkrijgt met de verkoop van je producten. Het aantal producten dat je verkoopt, noem je de afzet. In een formule ziet de berekening van de omzet er als volgt uit. Figuur 1-10:
Omzet is niet hetzelfde als winst, want van de omzet moeten de kosten nog worden afgetrokken. Aan je omzet kun je wel zien of je het goed doet als ondernemer. •
g Hovenier Beek verkoopt 4.589 buxusboompjes. Bereken zijn omzet. Laat zien hoe je dat hebt gedaan.
Winst berekenen Om je winst te berekenen, trek je de inkoopkosten en de productiekosten van de omzet af. In een formule ziet dit er als volgt uit. Figuur 1-11:
•
h Hovenier Beek heeft de 5.000 buxusboompjes voor € 1.000,- ingekocht. Zijn totale productiekosten waren € 13.500,-. Neem de omzet over van vraag g en bereken de winst. Laat zien hoe je dat hebt gedaan.
Uitvoering Je gaat de kosten en opbrengsten van het verjaardagsfeest uit de Oriëntatie berekenen. Er komen 30 jongens en meisjes. De zaalhuur is € 75,-. De dj die je gaat inhuren, kost € 100,-. Om de kosten te delen heb je besloten dat al je klasgenoten € 5,- entreegeld moeten betalen. Je ouders hebben beloofd elk € 35,- mee te betalen.
1 In de tabel staat wat je allemaal nodig hebt voor het feestje. Reken per artikelsoort uit wat de kosten zijn. Noteer de kosten in de tabel. Artikelen Prijs per stuk Totaal per artikelsoort 50 flessen frisdrank
€ 0,60
€
4 taarten
€ 3,80
€
20 zakken chips
€ 1,10
€
20 zakjes noten
€ 1,20
€
2 kazen
€ 8,90
€
10 worsten
€ 1,60
€
2 Tel het totaal van alle artikelen op. Noteer het totaalbedrag in de volgende tabel bij ‘Eten en drinken’. Kosten feestje Eten en drinken Zaalhuur Dj Totale kosten
3 Noteer ook de kosten van de zaalhuur en de dj in de tabel. 4 Tel alle kosten op. Noteer dit bedrag in de tabel bij ‘Totale kosten’. 5 Bereken de opbrengsten van het feestje. Noteer ze in de volgende tabel. Opbrengsten feestje Entreegeld (30 personen) Bijdrage ouders Totale inkomsten
6 Je weet wat je kosten zijn. En je weet ook hoeveel geld je binnenkrijgt. Moet je nu zelf nog wat bijbetalen? Of houd je juist geld over? Noteer je berekening in de tabel. Verschil tussen kosten en opbrengsten Totale kosten Totale opbrengsten Winst of verlies
7 Heb je nu winst of verlies gemaakt? – □ Winst – □ Verlies 8 Hoe zou je de kosten van het feestje kunnen verlagen?
9 Hoe zou je de opbrengsten van het feestje kunnen verhogen?
Afsluiting Je hebt met gegevens uit een tabel winst of verlies berekend. a Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee.
b Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van je klasgenoot. c Hebben jullie verschillen ontdekt? Zo ja, reken dan beiden je antwoorden nog eens na. Als jullie er niet uitkomen, vragen jullie de docent wat het goede antwoord is. d Wat kan een ondernemer doen als hij geld nodig heeft voor zijn bedrijf? Noem ten minste twee mogelijkheden.
Balansen maken Doel Na deze opdracht kun je: • uitleggen wat een balans is; • uitleggen wat debet en credit betekenen; • een balans maken. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een rekenmachine. Oriëntatie Figuur 1-12:
In je eigen kamer staan je eigen spullen. Die spullen zijn je bezittingen. Wat zijn jouw bezittingen waard? • a
Noteer je vijf belangrijkste bezittingen in de eerste kolom van de tabel. Bezittingen
Waarde
1 2 3 4 5 Totaal
• •
b Hoeveel zijn jouw belangrijkste bezittingen ongeveer waard? Noteer de waarde van je bezittingen in de tweede kolom van de tabel. Noteer ook de totale waarde. c Heb je ook schulden? Heb je bijvoorbeeld geld van iemand geleend? Of moet je je scooter nog afbetalen? Noteer links wat voor schuld je hebt en rechts hoe groot die schuld is. Noteer ook de totale waarde. Schulden Waarde 1 2 3 Totaal
De balans Ook als ondernemer maak je een overzicht van je bezittingen. En van je schulden. Het is belangrijk dat je weet hoeveel geld je hebt en hoeveel geld je nog moet betalen. Daarom maak je een balans. Dit is een overzicht van alle bezittingen en schulden van een bedrijf op een bepaald moment. Bijvoorbeeld op 1 september. In de tabel zie je een voorbeeld van de balans van bloemenwinkel Anita.
Je hebt altijd twee kolommen in een balans. Links staan de bezittingen en rechts de schulden. De onderdelen van de beide kolommen noem je balansposten. Zo is het winkelpand bijvoorbeeld een balanspost. Een balans moet altijd in evenwicht zijn. Het totaalbedrag van je bezittingen en je schulden moet in de balans dus gelijk zijn. •
d Kijk naar de balans van bloemenwinkel Anita. Vul de zin aan:
•
•
Dit is het overzicht van de bezittingen en schulden van bloemenwinkel Anita op de datum e Noem drie balansposten uit de balans van bloemenwinkel Anita.
f Een maand later is het totaal van de schulden van bloemenwinkel Anita € 328.000,-. Hoeveel is het totaal van de bezittingen?
Bezittingen De bezittingen van een bedrijf staan in de linkerkolom van de balans. Alle bezittingen hebben een bepaalde waarde. Die staat er in de balans bij.
Aan de linkerkant van de balans zie je ook ‘debiteuren’ staan. Debiteuren zijn mensen die nog iets moeten betalen aan je bedrijf. Het bedrag dat je nog tegoed hebt, reken je in de balans vast mee bij de bezittingen. De linkerkolom van een balans noem je ook wel de debetkant. In plaats van ‘bezittingen’ staat daarom meestal het woordje ‘ debet’ boven de linkerkolom.
Figuur 1-15: De bezittingen van een bloemenwinkel zijn de bloemen en planten, maar bijvoorbeeld ook de kassa, het inpakpapier en het winkelpand.
•
g Er zijn mensen die nog geld moeten betalen aan bloemenwinkel Anita. Hoe noem je deze mensen?
•
h Hoeveel moeten deze mensen nog aan bloemenwinkel Anita betalen?
Schulden De schulden van een bedrijf staan in de rechterkolom van de balans. De waarde van deze schulden staat erbij. Een voorbeeld van schulden is het ‘eigen vermogen’. Een ondernemer steekt vaak eigen geld in zijn bedrijf. Dit eigen geld noem je ook wel eigen vermogen. Het eigen vermogen dat je in je bedrijf steekt, is dus eigenlijk geld dat je van jezelf leent: een schuld.
Aan de rechterkant van de balans zie je ook ‘crediteuren’ staan. Crediteuren zijn mensen aan wie je nog wat moet betalen, zoals de computerwinkelier bij wie je een computer hebt gekocht. Je hebt een schuld aan die winkelier. De rechterkolom van een balans heet ook wel de creditkant. In plaats van ‘schulden’ staat daarom meestal het woordje ‘ credit’ boven de rechterkolom. •
•
i Vul in ‘debet’ of ‘credit’. – Bij boekhouden zeg je in plaats van ‘schulden’ ook wel . – Bij boekhouden zeg je in plaats van ‘bezittingen’ ook wel . j Wie is een crediteur van bloemenwinkel Anita? Kruis het aan. – □ Scholengemeenschap Ter Have die 200 rozen voor de diploma-uitreiking heeft besteld. – □ Groothandel Orchidee die 200 rozen aan bloemenwinkel Anita heeft geleverd.
Uitvoering Je gaat van een bedrijf de balans maken. 1 Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee. 2 Bekijk de volgende tabel. In de tabel staan vijftien omschrijvingen van bezittingen en schulden van manege Hippopolis. Kruis aan of de omschrijving over een bezit gaat of over een schuld. Bezittingen en schulden van manege Hippopolis Bezit Schuld De hypotheek op het bedrijfspand Het geld dat de manege in kas heeft Een lening van de ouders van de eigenaar De paarden in de manege De klimaatinstallatie Rekeningen die klanten van de manege nog moeten betalen Het bedrijfspand waarin de manege is gevestigd Rekeningen die het bedrijf nog moet betalen aan leveranciers Het eigen vermogen dat de eigenaar in zijn bedrijf heeft gestoken Het geld dat de manege op de bank heeft staan Zakken paardenvoer voor de paarden De inrichting van het kantoor
Bezittingen en schulden van manege Hippopolis
Bezit
Schuld
Een lening van de bank De paardentrailers van het bedrijf De hogedrukspuit van de manege
3 Bekijk de lijst met balansposten van manege Hippopolis. Balansposten van manege Hippopolis
Waarde
Banklening
€ 164.000,-
Machines
€ 33.000,-
Crediteuren
€ 5.500,-
Kassaldo
€ 700,-
Bedrijfspand
€ 180.000,-
Banksaldo
€ 6.000,-
Debiteuren
€ 2.000,-
Paarden
€ 45.000,-
Lening ouders
€ 35.000,-
Grond
€ 142.000,-
Paardentrailer
€ 20.000,-
Kantoorinrichting
€ 10.000,-
Eigen vermogen
€ 82.500,-
Overige materialen
€ 21.000,-
Hypotheek
€ 180.000,-
Paardenvoer
€ 1.000,-
4 Zet de bezittingen en schulden van de manege op de juiste plaats in de balans. Noteer ook de waarden. Er staan al een paar kostenposten ingevuld. Balans van manege Hippopolis op 01-10-2005 Bezittingen (Debet)
Schulden (Credit) Eigen vermogen 82.500,-
Kassaldo 700,Hypotheek 180.000,Grond 142.000,Overige materialen 21.000,Totaal
Totaal
5 Tel de waarden in de kolom met de bezittingen (debet) op. Doe dit ook bij de kolom met de schulden (credit). Noteer de totaalbedragen in de balans bij ‘Totaal’. Zijn beide totaalbedragen hetzelfde? Zo niet, dan hebben jullie een fout gemaakt. Zoek de fout op en verbeter de balans. Afsluiting Jullie hebben van een bedrijf de balans opgemaakt. a Zijn de volgende beweringen over de balans juist of onjuist? Geef jullie antwoorden met kruisjes aan. Beweringen over de balans Juist Onjuist Geld dat je zelf in een bedrijf stopt, staat aan de creditkant. Als het totaal aan de debetkant toeneemt, dan neemt de creditkant af.
Beweringen over de balans Schulden noteer je aan de debetkant. De hypotheek voor een bedrijfspand staat aan de creditkant. De bloemen in een bloemenwinkel staan aan de debetkant. Rekeningen die je nog moet betalen, staan aan de creditkant. De akkergrond van een akkerbouwer staat aan de creditkant.
b Bekijk deze balans. Kleur de dingen die op de verkeerde plaats staan.
c Kijk samen met jullie docent de antwoorden na. d Hebben jullie fouten gemaakt? Zo ja, welke fouten hebben jullie dan gemaakt?
e Verbeter zo nodig de fouten. Reken alles nog een keer goed na.
Veranderingen op de balans doorvoeren Doel Na deze opdracht kun je: • veranderingen op de balans doorvoeren. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een rekenmachine.
Juist
Onjuist
Oriëntatie Figuur 1-18:
Banksaldo en kassaldo Het geld dat in de kassa zit en het geld dat je op de bank hebt staan, horen bij de bezittingen van het bedrijf. Beide staan dus in de linkerkolom. Je noemt deze balansposten ‘Kassaldo’ en ‘Banksaldo’. •
a Noem twee dingen waardoor je banksaldo kan afnemen.
•
b Noem twee dingen waardoor je banksaldo kan toenemen.
Veranderingen op de balans Een balans blijft niet altijd hetzelfde. Je kunt bijvoorbeeld geld lenen bij de bank en dit op je bankrekening storten. Dan verandert het bedrag bij de balanspost ‘Banksaldo’. Net als het bedrag bij de balanspost ‘Banklening’. Na elke verandering op de balans moet je een nieuwe balans maken. Je moet er steeds voor zorgen dat het totaalbedrag van de linkerkolom hetzelfde is als het totaalbedrag in de rechterkolom.
•
c Bekijk de balans van bloemenwinkel Anita. Lees de volgende informatie goed door. – Anita leent € 10.000,- extra van de bank. Haar schuld aan de bank wordt dus hoger. – Anita stort die € 10.000,- op haar bankrekening. Het bedrag dat op de bankrekening van de bloemenwinkel staat, wordt dus ook hoger.
•
d Bekijk de balans van bloemenwinkel Anita na de lening. Welke balansposten zijn er veranderd door de extra lening? Kleur die. e Welke bedragen staan er nu bij deze balansposten? Schrijf ze hier op.
•
•
f Zowel in de debet- als de creditkolom is er € 10.000,- bijgekomen. Het totaalbedrag van deze kolommen verandert dus ook. Welk totaalbedrag staat er nu bij de debet- en de creditkolom?
Veranderingen in de debet- en de creditkolom Bij de lening van Anita veranderde er iets in de creditkolom: de schuld aan de bank werd € 10.000,- groter. Maar ook in de debetkolom veranderde iets: het bedrag op de bankrekening werd € 10.000,- hoger. Omdat er aan beide kanten geld is bijgekomen, veranderen de totaalbedragen ook. Zowel het totaalbedrag aan de debetals de creditzijde wordt € 10.000,- hoger. •
g
Lees deze informatie goed door. – Een klant (debiteur) van Anita betaalt een rekening van € 250,-. De schuld van de klant aan Anita wordt kleiner. – De klant stort het geld op de bankrekening van bloemenwinkel Anita. Het bedrag dat op de bankrekening staat, wordt dus groter.
• •
•
h Bekijk de balans van bloemenwinkel Anita na betaling van de rekening. Welke balansposten zijn er veranderd? Kleur die. i Welke bedragen staan er nu bij deze balansposten? Schrijf ze hier op.
j Zijn de totaalbedragen veranderd? – □ ja – □ nee
Veranderingen in één kolom Bij de betaalde rekening veranderden er twee dingen. • De schuld van de klant (debiteur) aan bloemenwinkel Anita werd kleiner. • Het bedrag op de bankrekening van bloemenwinkel Anita werd groter. Hier veranderden dus alleen dingen in de debetkolom. Dat kan ook voorkomen. Het totaalbedrag van de kolom blijft dan hetzelfde. Uitvoering Je gaat samen met een klasgenoot een aantal veranderingen op een balans doorvoeren. 1 Vorm met een klasgenoot een groepje van twee. 2 Bekijk de balans van De hof van Eden, de groentewinkel van Linda van Eden.
3 Linda leent € 5.000,- extra van de bank. De bank stort dit bedrag op haar bankrekening. Welke balanspost verandert er aan de creditzijde? – □ Eigen vermogen – □ Banklening – □ Crediteuren 4 Welke balanspost verandert er aan de debetzijde bij deze extra lening? – □ Inventaris – □ Debiteuren – □ Banksaldo 5 Noteer de namen van beide balansposten in de eerste kolom van de tabel. Naam balanspost Toename Afname Hoeveel? Nieuw bedrag
6 7 8 9
Kruis aan of het bedrag bij de balanspost door de lening toeneemt of afneemt. Noteer in de tabel met hoeveel euro de balanspost toeneemt of afneemt. Wat wordt het nieuwe bedrag bij deze balansposten? Noteer het in de tabel. Welke bedragen op de balans veranderen nog meer?
10 Linda koopt voor die € 5.000,- een nieuwe koelcel. Hierdoor staat er nu minder geld op haar bankrekening, maar ze heeft wel een nieuw bezit. Er veranderen twee balansposten aan de debetzijde. Welke? Noteer de balansposten in de eerste kolom van de volgende tabel. Balansposten Oud saldo Nieuw saldo
11 Wat was het oude saldo bij deze balansposten? Kijk in de balans en bij de tabel van opdracht 4. Vul het oude saldo in de tabel in. 12 Wat is het nieuwe saldo? Vul dit in de tabel in. 13 Veranderen de totaalbedragen ook? – □ ja – □ nee 14 Linda betaalt een rekening van € 500,- aan een leverancier. Hierdoor staat er € 500,- minder op haar bankrekening. Haar schuld aan de leverancier wordt € 500,- lager.
Er verandert een balanspost aan de debetzijde en een balanspost aan de creditzijde. Welke? Noteer dit in de tabel. Balansposten Oud saldo Nieuw saldo
15 Wat was het oude saldo bij deze balansposten? Kijk in de balans en bij de tabel van opdracht 9. Vul het oude saldo in de tabel in. 16 Wat is het nieuwe saldo? Vul dit in de tabel in. 17 Veranderen er ook nog andere bedragen op de balans? Zo ja, welke?
Afsluiting Je hebt veranderingen op de balans van groentewinkel De hof van Eden doorgevoerd. a Zijn de volgende beweringen over veranderingen in de balans juist of onjuist? Geef je antwoorden met kruisjes aan. Beweringen over veranderingen in de balans Juist Onjuist Bij veranderingen in een balans, kan het totaalbedrag ook veranderen. Als een klant een rekening betaalt, wordt het bedrag bij ‘Banksaldo’ lager. Als een klant een rekening betaalt, veranderen er alleen balansposten in de debetkolom.
b In deze balans zit een fout. Schrijf op wat de fout is.
c Kijk samen met je docent je antwoorden na. d Heb je fouten gemaakt? Zo ja, welke fouten heb je dan gemaakt?
e Verbeter zo nodig de fouten. Reken alles nog een keer goed na.
Nog meer veranderingen op de balans doorvoeren Doel Na deze opdracht kun je: • veranderingen op de balans doorvoeren. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een rekenmachine; • een kladblaadje;
•
computer met Word.
Oriëntatie Figuur 1-24:
a Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee. b Bekijk de volgende tabel. Verandering Een debiteur betaalt met contant geld een rekening. Het geld gaat in de kas.
Welke balansposten veranderen?
Toename
Afname
o Crediteuren
o Debiteuren o Kassaldo o Banklening Een bedrijf verkoopt een deel van zijn inventaris. De opbrengst wordt op de rekening van het bedrijf gestort.
o Bedrijfspand
o Crediteuren o Inventaris o Banksaldo Een bedrijf koopt nieuwe goederen in. De goederen worden niet meteen betaald. Het bedrijf heeft dus een schuld aan de leverancier.
o Banklening
o Voorraad o Crediteuren o Kassaldo Een ondernemer heeft een lening bij de bank. Elke maand betaalt hij van die lening € 2000,- af.
o Banksaldo
o Bedrijfspand o Inventaris o Banklening
c Kruis aan welke balansposten volgens jullie veranderen. Kruis ook aan of de balanspost toeneemt of juist afneemt.
Uitvoering Je gaat nu samen met je klasgenoot nog een keer veranderingen doorvoeren op de balans. 1 Vorm met een klasgenoot een groepje van twee. 2 Bekijk de balans van Roba Moderna, de kledingwinkel van Rob Marechal.
3 Van welke datum is deze balans?
4 Maak deze balans na in Word. 5 Rob koopt op 2 november een nieuwe computer. De computer kost € 800,-. Hij betaalt de computer niet direct. – Welke balansposten veranderen er volgens jullie?
– Kopieer de balans van 31 oktober. Voer de veranderingen van 2 november door op de balans. – Bereken het nieuwe totaalbedrag van de debet- en creditkolom. Zijn beide totaalbedragen hetzelfde? Zo niet, reken alles dan nog een keer goed na en herstel wat je fout hebt gedaan. 6 Rob betaalt op 21 november met geld uit de kassa zijn zus € 1.000,- terug. – Welke balansposten veranderen er volgens jullie?
– Kopieer de balans van 2 november. Voer de veranderingen van 21 november door op de balans. – Bereken het nieuwe totaalbedrag van de debet- en creditkolom. Zijn beide totaalbedragen hetzelfde? Zo niet, reken alles dan nog een keer goed na en herstel wat je fout hebt gedaan. 7 Rob betaalt op 30 november via de bank een rekening van € 1.300,- aan een leverancier. – Welke balansposten veranderen er volgens jullie?
– Kopieer de balans van 21 november. Voer de veranderingen van 30 november door op de balans. – Bereken het nieuwe totaalbedrag van de debet- en creditkolom. Zijn beide totaalbedragen hetzelfde? Zo niet, reken alles dan nog een keer goed na en herstel wat je fout hebt gedaan. 8 Print de pagina’s met de balansen uit. 9 Sla het document zo op dat je het straks gemakkelijk kunt terugvinden. Afsluiting Jullie hebben veranderingen doorgevoerd op de balans van kledingwinkel Roba Moderna. a Vind je het doorvoeren van veranderingen op de balans moeilijk? Waarom wel of waarom niet?
b Waarom is het belangrijk om alle veranderingen in een bedrijf goed bij te houden? – □ Omdat je dit volgens de wet moet doen. Doe je het niet, dan ben je strafbaar.
– □ Omdat je dan precies weet wat de financiële situatie van het bedrijf is. – □ Omdat je dan meteen kunt zien of je nieuwe voorraad moet inkopen. c Kijk samen met je docent jullie antwoorden na. d Hebben jullie fouten gemaakt? Zo ja, welke fouten hebben jullie dan gemaakt?
e Verbeter zo nodig de fouten. Reken alles nog een keer goed na.
Het grootboek Doel Na deze opdracht kun je: • uitleggen wat een grootboekrekening is; • het grootboek openen. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een computer met Word. Oriëntatie
Het grootboek Je hebt in de vorige opdrachten veranderingen op de balans verwerkt. Dit noem je boekhouden. In de opdrachten heb je voor alle bezittingen en schulden steeds een nieuwe balans gemaakt. Maar dat hoeft niet. Het is veel handiger om alleen de veranderingen te noteren. Je maakt dan voor alle balansposten een aparte kaart. Bijvoorbeeld een kaart voor de inventaris en een kaart voor de crediteuren. Op deze kaart houd je de veranderingen van deze balanspost bij. Alle kaarten bij elkaar noem je het grootboek. •
a Wat is de beste omschrijving van een grootboek? – □ Alle balansen van een bedrijf bij elkaar. – □ Een soort kaartenbak. – □ Alle kaarten met balansposten bij elkaar. – □ Een overzicht van je bezittingen.
De grootboekrekening De kaarten uit het grootboek noem je de grootboekrekeningen. Van elke balanspost maak je een grootboekrekening. In de volgende figuur zie je hoe je dit doet. In plaats van één grote balans met dertien balansposten krijg je nu dertien losse grootboekrekeningen.
•
b Teken een grootboekrekening voor het bezit Winkelpand. Je hoeft de grootboekrekening nog niet in te vullen.
Het grootboek openen Voor je veranderingen in het grootboek kunt noteren, moet je het eerst openen. Bij het openen van een grootboek moet je een aantal gegevens invullen. Die gegevens neem je over van de balans. In figuur zie je de grootboekrekening van het banksaldo van Bobs Dierenshop. Figuur 1-27: De grootboekrekening van het banksaldo van Bobs Dierenshop.
In de kolom ‘Datum’ vul je de datum van de balans in. Bij ‘Omschrijving’ noteer je ‘Balans’: je hebt de gegevens immers van de balans overgenomen. In de kolommen ‘Debiteren’ en ‘Crediteren’ vul je het bedrag in. Als het in de balans in de kolom ‘Debet’ staat, vul je het hier in bij ‘Debiteren’. Als het bedrag in de balans in de kolom ‘Credit’ staat, vul je het hier in bij ‘Crediteren’. •
c Bekijk de grootboekrekening voor het banksaldo van Bobs Dierenshop. In welke kolom zie je: – hoeveel geld er op de bank staat?
– op welke datum dit bedrag op de bankrekening stond?
– dat het banksaldo is overgenomen uit de balans?
Uitvoering
1 Bekijk de balans van Peters Ponyclub. 2 Open Word op de computer. 3 Maak in Word een grootboekrekening, zoals in de voorbeelden uit de Oriëntatie. Vul de gegevens van de balans nog niet in. 4 Kopieer de grootboekrekening tien keer, zodat je in totaal elf grootboekrekeningen krijgt. 5 Typ in elke tabel de naam van de grootboekrekening. Oftewel: ‘Grootboekrekening bedrijfspand’, ‘Grootboekrekening paardentrailer’, enzovoort. 6 Open de grootboeken op de juiste manier. 7 Print de pagina’s met de grootboekrekeningen uit. 8 Sla het document zo op dat je het straks gemakkelijk kunt terugvinden. Afsluiting Je hebt nu zelf grootboekrekeningen geopend. a Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee. b Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van je klasgenoot. c Hebben jullie verschillen ontdekt? Zo ja, zoek dan in de Oriëntatie op hoe je het grootboek moet openen. Als jullie er niet uitkomen, vragen jullie de docent wat het goede antwoord is. Verbeter zo nodig de grootboekrekeningen en print ze opnieuw uit. d Waarom is het handig om met grootboekrekeningen te werken?
Werken met grootboekrekeningen Doel Na deze opdracht kun je: • boekingen verwerken in het grootboek. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een rekenmachine; • een computer met Word; • het grootboek uit opdracht ‘Het grootboek’; • een printer.
Oriëntatie
Boekingsregels voor bezit Een verandering invullen in het grootboek, noem je een boeking verwerken. Je noteert daarbij de datum van de verandering in de grootboekrekening. Ook geef je de omschrijving van de verandering, bijvoorbeeld: lening, factuur of bankafschrift. In de kolommen ‘Debiteren’ en ‘Crediteren’ vul je in met hoeveel euro een bezit of een schuld is toegenomen of afgenomen. Het invullen van de kolommen ‘Debiteren’ en ‘Crediteren’ doe je volgens de boekingsregels. Voor de bezittingen gelden de volgende boekingsregels. Figuur 1-29:
Dus: als Bob voor € 200,- cavia’s inkoopt bij de fokker, neemt het bezit Dieren met € 200,- toe. Hij noteert de waarde van de cavia’s in de kolom ‘Debiteren’ van de grootboekrekening ‘Dieren’. Figuur 1-30:
•
a Bob koopt een nieuwe kassa voor zijn winkel. Die kassa kost € 2.000,-. Hij krijgt er op 6 augustus 2005 een factuur voor. Verwerk de aanschaf van de kassa in de grootboekrekening Inventaris. GROOTBOEKREKENING INVENTARIS Datum
Omschrijving
Debiteren
01-08-2005
Balans
14.000,-
Crediteren
Totaal
•
b Op 10 augustus krijgt Bob een afschrift van zijn girorekening: het bedrag voor de kassa is afgeschreven. Het bezit Giro is dus met € 2.000,- afgenomen. Verwerk dit in de grootboekrekening. GROOTBOEKREKENING GIRO Datum
Omschrijving
Debiteren
Crediteren
GROOTBOEKREKENING GIRO 01-08-2005
Balans
7.000,-
Totaal
Boekingsregels voor schulden Voor de schulden zijn de boekingsregels net andersom. Figuur 1-31:
Dus: als Bob de rekening voor de cavia’s betaalt, wordt zijn schuld aan de fokker € 200,- kleiner. Deze fokker is een crediteur. Bob noteert de € 200,- in de kolom ‘Debiteren’ van de grootboekrekening Crediteuren. Figuur 1-32:
•
c Bob lost op 15 augustus 2005 € 1000,- van zijn banklening af. Verwerk dit in de grootboekrekening Banklening. GROOTBOEKREKENING BANKLENING Datum
Omschrijving
01-08-2005
Balans
Debiteren
Crediteren 10.500,-
Bankafschrift
Totaal
•
d Op 27 augustus neemt Bob een extra hypotheek van € 40.000,-. Zijn hypotheekschuld neemt dus toe. Verwerk deze toename in de grootboekrekening Hypotheek.
GROOTBOEKREKENING HYPOTHEEK Datum
Omschrijving
01-08-2005
Balans
Debiteren
Crediteren 135.000,-
Extra hypotheek
Totaal
Een boeking verwerken Bij een boeking heb je altijd met twee grootboekrekeningen te maken. Als je bijvoorbeeld iets koopt en niet direct betaalt, neemt je bezit toe, maar ook je schuld. En als je je schuld aflost, gaat dat geld weer van je bankrekening af. Als Bob voor € 200,- cavia’s koopt, neemt zijn bezit Dieren toe. Er verandert dus iets in de grootboekrekening Dieren. Maar ook in de grootboekrekening Crediteuren verandert iets. Bob heeft nu namelijk een schuld aan de fokker van de cavia’s, een crediteur. Je verwerkt de boeking dus in deze twee grootboekrekeningen: Figuur 1-33:
•
e Op 29 augustus schaft Bob een navigatiesysteem voor zijn bedrijfswagen aan. Het kost hem € 300,-. Hij betaalt contant uit de kas. Verwerk de boeking in de grootboekrekeningen Bedrijfsauto en Kassaldo. GROOTBOEKREKENING BEDRIJFSAUTO Datum
Omschrijving
Debiteren
01-08-2005
Balans
8.000,-
Factuur
Totaal
Crediteren
GROOTBOEKREKENING KASSALDO Datum
Omschrijving
Debiteren
01-08-2005
Balans
1.960,-
Crediteren
Kasbewijs
Totaal
Uitvoering Je gaat een aantal boekingen verwerken op de grootboekrekeningen van Peters Ponyclub. 1 Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee. 2 Bekijk de balans van Peters Ponyclub.
3 Open het Word-bestand met de grootboekrekeningen van Peters Ponyclub uit opdracht ‘Het grootboek’. 4 Op 3 augustus leent Peter € 5.000,- extra van de bank. Het geld wordt overgemaakt op zijn bankrekening. Vul dit schema in: – noteer welke twee grootboekrekeningen je moet invullen; – noteer om welk bedrag het gaat; – kruis aan of het om een bezit of een schuld gaat; – kruis aan of het bezit/de schuld afneemt of toeneemt. GrootboekBedrag Bezit rekening
Schuld
Neemt af
Neemt toe
5 Verwerk de lening van 3 augustus in het grootboek. Denk aan de boekingsregels! 6 Op 4 augustus koopt Peter twee Welsh pony’s voor € 2.000,-. Hij betaalt via de bank. Vul het schema in. GrootboekBedrag Bezit Schuld Neemt Neemt rekening af toe
7 Verwerk de aanschaf van de pony’s in het grootboek. Denk aan de boekingsregels. 8 Op 6 augustus betaalt Peter € 1.500,- uit de kassa aan zijn timmerman. Vul het schema in.
Grootboekrekening
Bedrag
Bezit
Schuld
Neemt af
Neemt toe
9 Verwerk de betaling van de timmerman in het grootboek. 10 Op 12 augustus betaalt Peter een rekening van € 1.000,- aan zijn hooileverancier. Hij betaalt via de bank. Verwerk dit in het grootboek. Denk aan de boekingsregels. 11 Op 25 augustus stort Peter € 2.900,- kasgeld op de bank. Verwerk dit in het grootboek. 12 Tel in de kolommen ‘Debiteren’ en ‘Crediteren’ de bedragen op. Noteer de totaalbedragen van alle grootboekrekeningen. 13 Print de pagina’s met de grootboekrekeningen uit. 14 Sla het document zo op dat je het straks gemakkelijk kunt terugvinden. Afsluiting Je hebt vijf veranderingen verwerkt in de grootboekrekeningen van Peters Ponyclub. a Vergelijk jullie antwoorden met de antwoorden van een ander tweetal. b Hebben jullie verschillen ontdekt? Zo ja, reken dan jullie antwoorden nog eens na. Als jullie er niet uitkomen, vragen jullie de docent wat het goede antwoord is. Verbeter zo nodig de grootboekrekeningen en print ze opnieuw uit. c Op welke grootboekrekening hebben jullie de meeste boekingen verwerkt?
Van grootboek naar balans Doel Na deze opdracht kun je: • uit het grootboek een balans samenstellen. Benodigheden Bij deze opdracht heb je nodig: • een rekenmachine. Oriëntatie
Een nieuwe balans maken Om boekingen te verwerken, zijn grootboekrekeningen heel handig. Maar je bent het overzicht van alle geldstromen wel een beetje kwijt. Dat was op de balans duidelijker te zien. De oplossing is om van de grootboekrekeningen weer een nieuwe balans te maken. •
a Houd jij precies bij wanneer je geld uitgeeft of geld erbij krijgt? Waarom wel of waarom niet?
•
b
Noteer een goede manier om je inkomsten en uitgaven per maand bij te houden.
•
c Hoe kun je nu aan het eind van de maand gemakkelijk zien hoeveel geld je hebt?
Proefbalans Voor je een nieuwe balans maakt, stel je een proefbalans op. In de proefbalans zet je alle totalen van de verschillende grootboekrekeningen weer onder elkaar. Je noteert dus per grootboekrekening wat het totaalbedrag in de kolom ‘Debiteren’ is en wat het totaalbedrag in de kolom ‘Crediteren’ is. Figuur 1-36: Bobs Dierenshop
Bob van Bobs Dierenshop zet de totaalbedragen van de grootboekrekening Banklening in de proefbalans. Hij noteert het totaalbedrag onder ‘Debiteren’ in de proefbalans onder ‘Debet’. Het totaalbedrag onder ‘Crediteren’ noteert hij in de proefbalans onder ‘Credit’. Als er in een kolom geen bedrag staat, hoeft hij in de proefbalans niets te noteren.
Figuur 1-37: Van grootboekrekeningen naar proefbalans.
•
d Wat voor bedragen noteer je in de proefbalans?
•
e Kleur in de proefbalans waar je de gegevens van deze grootboekrekening ziet staan. GROOTBOEKREKENING EIGEN VERMOGEN
•
Datum
Omschrijving
Debiteren
Crediteren
01-08-2005
Balans
4.545,-
114.610,-
Totaal
4.545,-
114.610,-
f Vul de gegevens van deze grootboekrekening op de juiste manier in de proefbalans in. GROOTBOEKREKENING GIRO Datum
Omschrijving
Debiteren
01-08-2005
Balans
7.000,-
Totaal
7.000,-
Crediteren
Nieuwe balans Nadat je de proefbalans hebt gemaakt, maak je de nieuwe balans. In de nieuwe balans staan de saldo’s van alle grootboekrekeningen. Een saldo is het getal dat je krijgt als je twee getallen van elkaar aftrekt. Je berekent het saldo van een grootboekrekening door het kleinste bedrag van het grootste bedrag af te trekken. In de proefbalans van Bobs Dierenshop staat er bij de balanspost Bedrijfsauto € 8.000,- in de debetkolom en € 1.000,- in de creditkolom. Je trekt het kleinste bedrag van het grootste bedrag af: € 8.000,- − € 1.000,- = € 7.000,-. De bedrijfsauto is een bezit. Dus komt het saldo in de nieuwe balans in de debetkolom te staan. In figuur zie je de proefbalans én de nieuwe balans van Bobs Dierenshop. Figuur 1-38: De proefbalans en de nieuwe balans van Bobs Dierenshop.
Soms staat er in de proefbalans maar één getal. Bij de balanspost Crediteuren staat alleen in de kolom Credit een getal: € 2.250,-. Het saldo in de nieuwe balans wordt dan: € 2.250,- − € 0,- = € 2.250,-. De balanspost Crediteuren is een schuld. Dus komt het saldo in de nieuwe balans in de creditkolom te staan. •
g Bekijk de proefbalans van Bobs Dierenshop. Bereken het bedrag dat bij de balanspost Goederen in de nieuwe balans komt te staan. Laat zien hoe je het berekend hebt.
•
h Vul het bedrag voor de balanspost Goederen op de juiste plaats in de nieuwe balans in. i Bekijk de proefbalans van Bobs Dierenshop. Bereken het bedrag dat in de nieuwe balans bij de balanspost Giro komt te staan. Laat zien hoe je het berekend hebt.
•
•
j Vul het bedrag voor de balanspost Giro op de juiste plaats in de nieuwe balans in.
Uitvoering Je gaat uit een grootboek een nieuwe balans samenstellen. 1 Vorm samen met een klasgenoot een groepje van twee. 2 Bekijk de grootboekrekeningen van kaaswinkel Jan den Hollander. Figuur 1-39:
3 Van welke maand zijn deze grootboekrekeningen?
4 Bereken bij elke grootboekrekening de totaalbedragen voor de kolommen Debiteren en Crediteren. Noteer de totaalbedragen in de grootboekrekeningen. 5 Noteer de totale debet- en creditbedragen van de grootboekrekeningen in de proefbalans. Balanspost Proefbalans Nieuwe balans op 01-01-2006 Debet Bedrijfspand Bedrijfsauto Inventaris Goederen Banksaldo Kassaldo Debiteuren Eigen vermogen Hypotheek Banklening
Credit
Debet
Credit
Balanspost
Proefbalans
Nieuwe balans op 01-01-2006
Lening broer Crediteuren Totaal
6 Tel de bedragen in de debetkolom van de proefbalans op. Doe dit ook met de bedragen in de creditkolom. Noteer de totaalbedragen in de proefbalans. Zijn beide totaalbedragen hetzelfde? Zo niet, dan hebben jullie een fout gemaakt. Zoek de fout op en verbeter de balans. 7 Wat is de datum van de nieuwe balans?
8 Schrijf op hoe je het saldo van een balanspost voor de nieuwe balans berekent.
9 Vul deze tabel in. Doe het zo: – noteer de naam van de balanspost; – bereken het saldo; – kruis aan of de balanspost een bezit of een schuld is. Balanspost Saldo
Bezit
Schuld
10 Vul het saldo van de balansposten op de juiste plaats in de nieuwe balans in. Bedenk of het aan de debetof de creditkant moet staan. 11 Noteer de totale debet- en creditbedragen in de nieuwe balans. Zijn beide totaalbedragen hetzelfde? Zo niet, dan hebben jullie een fout gemaakt. Zoek de fout op en verbeter de balans. Afsluiting Je hebt uit het grootboek een nieuwe balans samengesteld. a Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een ander tweetal. b Hebben jullie verschillen ontdekt? Zo ja, reken dan beiden je antwoorden nog eens na. Als jullie er niet uitkomen, vragen jullie de docent wat het goede antwoord is. c Vond je het invullen van de balansen moeilijk? Waarom wel of waarom niet?
d Hoe kun je zien of kaaswinkel Jan den Hollander het goed heeft gedaan? Vul aan. Door de bedragen van de balans te vergelijken met die van de balans.