Oorlogsgruwel in de Mandelstreek Over dader- en slachtofferschap op Schuwe Maandag Wie de streek rond Roeselare bezoekt en het heden en verleden wil vergelijken, heeft twee nieuwe gidsen ter beschikking. De ene is digitaal, de andere op papier. De App ‘Achter het front van 14-18’ en de wegwijzer ‘Schuwe Maandag in Roeselare’ slingeren je honderd jaar terug, naar maandag 19 oktober 1914. Ik waag me op het traject met de vraag: ‘Waar, en hoe kwamen de Duitse troepen de Mandelstreek binnen?’
Benedict Wydooghe Het Duitse doel is eenvoudig die dag: Duinkerke. Vanuit Brugge marcheren twee legers richting IJzer, twee andere concentreren zich op Menen-Ieper. Daartussen in trekt het 23ste van Tielt naar Diksmuide. Hun oponthoud in Roeselare resulteert in een moordpartij die de geschiedenis ingaat als ‘Schuwe maandag.’ Het is al een klassieker in oktober ’14. Als het Duitse leger te lang opgehouden wordt, dan bekopen gewone mensen dat. Dat is zo in Namen en Dinant, dat is zo in Aalst, in Werchter en in Leuven. De Teutoonse terreur noemt hen weerspannige burgers, de geschiedschrijving noemt hen slachtoffers. De lijst is lang, treurig en onvolledig. Lang omdat meer dan 130 Belgische plaatsen een gelijkaardig scenario meemaken. Treurig omdat dit soort geweld tegen burgers zich honderd jaar later nog herhaalt. En onvolledig omdat nieuw onderzoek doet vermoeden dat er een pak meer burgerslachtoffers zijn dan gedacht. Erg grondig zijn de slachtoffers niet bestudeerd sinds Henri Pirenne beweerde dat er vanaf oktober 1914 geen burgers meer omkomen. Komt daar bij dat de horror zo gewelddadig is dat die op ongeloof botst. Begin oktober schrijft de onderwijzer van Alveringem dat roddels ronddwalen en er niet teveel geloof te hechten is aan de verschrikkingen. Geleidelijk stelt hij zijn mening bij. Op 9 oktober twijfelt hij niet meer. Vluchtelingen bevestigen alles en Max Deauville rapporteert over gotische inscripties met krijt op de voordeuren. ‘Niet plunderen, hier wonen brave mensen’ staat er. Als het krijt wegwaait, herkrijten bewoners het opschrift, zo diep zit de angst. In Roeselare doen mensen hetzelfde. Als ze niet wegvluchten tenminste. Want pakweg de helft van de bevolking slaat op de vlucht.
Het oude station Lente 2014. Al wie met lokaal en regionaal erfgoed bezig is, bereidt zich voor op de herdenkingsmarathon 14-18. In Arhus, de splinternieuwe Roeselaarse bibliotheek staat de studiedag ‘Ereteken of Litteken’ van erfgoedcel TERF op het menu. Voorbij de rotonde op de Bruggesteenweg passeer ik spoorlijn 66. Hier stond ooit het station van Beveren en hier verschanste zich ooit een Frans cavaleriekorps. Hun paarden staan strategisch geparkeerd bij Hooglede, want ze zijn moeilijk inzetbaar in de vlakte. In Hooglede wordt het landschap uitgestrekt en golvend en daar is de slanke en licht bewapende cavalerie op zijn best. Rond Roeselare zijn defensieve verrassingsoperaties meer aangewezen. Op het spoor Brugge-Kortrijk flitst nu een treinstel voorbij. In minder dan een minuut arriveert het in Roeselare. Zo snel vergaat het de jonge Duitsers op 19 oktober niet. Het Frans vuur duwt hun panikerende voorpost naar de dorpskom van Beveren. Via de Wijnendalestraat volg ik hun
traject, maar er zijn nauwelijks nog vergelijkingspunten. De rechte betonstrook heeft 15.12.60 als gietdatum, ik lees het af in de zijkant van de weg. In 1914 was dit een hobbelige kasseiweg die zich de Statiestraat noemde. Na de afbraak van het station, wijzigde de straatnaam in de Wijnendalestraat, naar het gehucht bij het ronde punt dat ik zojuist voorbijreed. Hier ergens woonde de ongelukkige spoorwegarbeider Victor Manhaeve. Door hun verrekijkers zien de Duitsers hem spreken met een Fransman. Als ze zijn huis passeren, halen ze hem en zijn dochter uit de kelder en schieten hem zonder pardon neer. Het meisje mag terug het huis in. Ze is elf. Langs café De Preute rijd ik Beveren binnen. In de ogen van de Duitsers dient de kerktoren als een signaalpost en ze sluiten er pastoor Meersseman tot halfvier op. Op het monument onder de toren traceer ik de datum 19 oktober 1914 één keer. Het is de ongelukkige Manhaeve. ‘Valselijk van spionage beschuldigd’ staat er. Is dit de enige burgers uit Beveren die het leven laat op Schuwe Maandag? Ik weet het niet. Het lijkt onwaarschijnlijk.
‘t Trompetje Tussen kerk en kerkhof is er een café-frituur. Toen was dit café ’t Trompetje. Ook nu zijn de rolluiken neer. Bij het zien van de eerste Uhlanen en hun piekhelmen, springt de cafébaas bleek van de schrik in zijn beerput. Dat was wellicht in de zomer van 1914. Zo vertelt meester Lievens het jarenlang in het tweede en het vierde studiejaar in de dorpsschool. In oktober zijn die eerste Uhlanen al lang verleden tijd en in niets te vergelijken met de woestelingen die nu op de deuren bonken. Geen burger is op straat en op het kerkplein sust de Duitse aalmoezenier Galley de gemoederen. ‘Vandaag zullen enkelen sterven’ zegt hij profetisch, voor ze een tweede keer naar het vijandelijke station oprukken. Even later bekopen hij en enige anderen het met hun leven. In Beveren dringen de soldaten de huizen binnen. Uit De Trompette halen ze zes mensen, plaatsen hen tegen de gevel om te ‘erschossen.’ Een onderofficier verhindert dat.
Van De Vierweg naar Rodenbach Het is mistig vroeg en ik zoek verder naar het Duitse traject van die gruwelijke maandag. Hun doortocht naar de Mandelstad verloopt niet alleen langs de Bruggesteenweg. Een boogscheut verder, in de Ardooiesteenweg vernevelen de wolken de zon. Of is het de maan? Ook in 1914 hangt er een lichte nevel, maar de zichtbaarheid is goed. Nu zijn de tegenliggers enkel herkenbaar aan hun koplampen, ze komen uit Tielt en Ardooie. Bij de Schuwe Maandagstraat en De Vierweg sla ik een straat in, parkeer bij een wijkje. Een verhaal doet de ronde dat gijzelaars in deze buurt eigenhandig hun graf delven voor hun terechtstelling. Een koude, marmeren steen in een kapel draagt 39 namen. Ze delen hun sterfdatum. De kapel uit 1923 zou deze onschuldigen met het ‘hart door ’t Duitse lood doorboord’ eeuwig herdenken met foto’s en souvenirs. Die eeuwigheid duurde zestien jaar. De opschriften en de foto’s worden in mei 1940 verwijderd uit angst. En dan klaart het op. Goddelijk licht, ver weg waaien windmolens synchroon hun drie wieken. De weg kronkelt naar de Spanjeschool. De autoradio brengt het nieuws van acht uur. Iets over Syrië, iets over vluchtelingen. Bij het schooltje stappen kinderen uit auto’s. Moeders praten in bosjes en sjorren boekentassen op kinderruggen. Hier is de geschiedenis is onder het zebrapad geveegd. Hier werden ‘weerspannigen’ gefusilleerd. Niemand staat nog stil bij, en misschien hoeft dat niet eens. Enkele kinderen sloegen op de vlucht. Ze verdronken. Op de speelplaats is het jengelen tot de bel rijen vormt. De gps stuurt me de recente Mandellaan over, tot bij brouwerij Rodenbach. In de Spanjestraat dwingen Franse straatbarricades de vijand naar een open terrein. Dat is nu de Onze-Lieve-
Vrouwemarkt, het Rodenbach-stadion en vooral veel dichte bebouwing. Ik ben in Krottegem. In 1914 passeren de Duitsers de Spanjemolen – lang zal hij er niet meer staan- en het Smiske bij de vierwegstraat. Behalve een haag belemmert niets hun zicht tot aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Bij het kerkje en de arbeidershuisjes errond, delven Roeslaarse burgers en Franse soldaten in de vroege ochtend haastig loopgraven. Een spade diep is voldoende en de toren is een prima observatie- en schutterspost.
Voetbalkantine Ik parkeer. Uit mijn schooltas haal ik een naslagwerk uit 1989. Robert Baccarne en Jan Steen schreven naar aanleiding van 75 jaar schuwe maandag hun klassieker ‘Van Rousselare tot Langemarck’. Hun geciteerde Duitse regimentsboeken vertellen het ‘andere’ verhaal. Dat begint om tien uur in de morgen, als ze de gebarricadeerde Spanje- en Bruanestraat insluipen. De pinhelmen concentreren zich op dakpannen die verschuiven of op open ramen. Van de Franse valstrik weten ze niets. Ze naderen die ene haag en de Fransen wachten lang tot hun salvo een gevecht inleidt. Geen Fransoos raakt gewond. Als het na een uur stil wordt, ligt de weide vol Duitse lichamen. Ze hangen bloedend in de haag. Sommigen hebben de kleren opengerukt om te ademen. Eentje sterft met de rozenkrans tussen de vingers, anderen zitten in de houding waarbij ze de schop hanteren, gravend bij de haag. Hoeveel lijken er zijn, is onduidelijk. Schattingen lopen uiteen van dertien tot dertig. Met een plannetje zoek ik waar de haag stond, naar de plaats waar de tragedie zich afspeelde. Bij een afsluiting tussen de oude bibliotheek en het voetbalveld, metsen twee bouwvakkers een kantine. ‘Hier moet het zijn. Het kan niet anders’ denk ik. Hun truweel swingt van links naar rechts en als ik ze in mijn vizier krijg, gaan ze schaften. Ik ga naast hen zitten, het plan en het boek op mijn schoot. Of ze weten dat hier Duitsers omkwamen? Dat ze pal op een bloedige frontlijn een cafetaria bouwen? Natuurlijk niet. Wat had ik wel gedacht? Een stormloop over het voetbalplein kunnen ze zich nog voorstellen, maar de rest vraagt fantasie. Veel fantasie.
‘Mit! Heraus’ Naar het stadhuis. Daar hangt een gigantisch doek: Alfons Blommes schilderij Schuwe Maandag. Blomme borstelt het in 1927 voor een schoolmuseum. Het werk is wellicht het indrukwekkendste en kunstzinnigste oorlogssouvenir uit de regio. Het toont hoe vlammen boven Roeselare uitslaan, het toont de havenbuurt en de Wallenstraat, twee stadsdelen die niet bij elkaar liggen. Uit het hoge raam van het stadhuis kijk ik uit op de markt en ik beeld me in hoe een officier de executie verijdelt. Als alternatief binden soldaten de gegijzelden twee aan twee en zetten ze hen te schande. Blommes tafereel is niet expliciet maar krachtig. Zo krachtig dat het in staat is om er honderden tragische taferelen aan te verbinden. Tragische taferelen zoals het verhaal van de oud-secretaris Van Eeckhoutte. ‘Mit! Heraus’ klinkt het als hij zijn deur opent. ‘Sie haben geschossen!’ Op het plein achter brouwerij Rodenbach gaan huizen in vlammen op en wordt hij met andere gijzelaars samengedreven. ’s Avonds komen ze als een levend schild naar de markt. De Fransen verdwenen met de noorderzon en de Duitsers steken de nachtelijke stad in de fik. De vuurgloed is kilometers ver te zien. ‘O welcher schöne Abend!’ hoort iemand een jonge Duitser zeggen. Voor Alfons Denys is het beeld verschrikkelijk gevaarlijk. ‘Welke angstige nacht hebben de thuisgebleven stadsgenoten en zelfs de gevluchten, die den vuurpoel van uren en uren ver konden ontwaren op hunne noodlottige vlucht, niet doorgebracht.’
Wat Blommes schilderij suggereert, is de Duitse angst. De nervositeit voor sluipschutters. De angst zoals de voorhoede die beleeft als ze in de namiddag langs Roeselare heen oprukt en bij Hooglede traag straten en landerijen dwarst. Die soldaten zien vanop de helling hoe rookpluimen boven het laaggelegen Roeselare opstijgen. Projectielen uit Kachtem en Beveren (kanonnen in een boomgaard tussen kerk en de Ardooiseweg) slingeren in een boog naar het Mandeldal tot drie uur na de middag. Hoogledenaar Boudewijn Roelens ziet intussen de grijze soldatenmassa zo ver zijn oog reikt. Ze overspoelen de glooiende velden en zijn niet tegen te houden rond Hooglede. Draden knippen ze door, heggen kappen ze weg en ze doorzoeken ze alle boerderijen, alle huizen en tuinen. Roelens vlucht de kelder in en hoort ze de voordeur openbeuken. Achteraf ziet hij doorwoelde bedden en kleren die uit de kast wapperen. In de stal is het koetszeil vol bajonetsteken. Wat Blomme niet schildert, is hoe de mars in Staden halt houdt en hoe de nachtelijke gevechten daar een ramp zijn voor de bevolking. Wat Blomme niet schildert is hoe Esen een dag later de Duitse verliezen bij Diksmuide betaalt: vijftig burgers met de bajonet omgebracht. Wat Blomme niet schildert is de rest van de streek. En toch is zijn Schuwe Maandag een krachtig, universeel tafereel, herkenbaar door al wie het huis uit gesleurd wordt. . Poelkapelle en Oostnieuwkerke, Moorslede en Beselare lopen leeg… Het geweld passeert in Kachtem, Gits, Beerst, Handzame, Westrozebeke, Passendale… In Rumbeke gaan zestig huizen in vlammen op. Dertien burgers worden gefusilleerd
Eretekens of littekens Het onrecht dat deze mensen is aangedaan en hun brute behandeling is vaak beschreven, in tegenstelling tot het verhaal van hun daders. Hun lust om te doden, het plezier dat zij beleven aan het folteren blijft op heden taboe. Van het stadhuis van Roeselare naar de nieuwe bibliotheek is het een paar minuten stappen. In de bieb dampen koppen koffie. Hier zijn de erfgoedwerkers en de gidsen in hun nopjes. Ik ben er voor de studiedag ‘Ereteken of litteken.’ Marjan Verplancke focust uitgerekend hier op die ene, sinistere vraag ‘Wat zet gewone mensen aan tot gruwelijk kwaad?’ Verplancke is pedagogisch verantwoordelijke in de Mechelse Dossinkazerne. Ze bestudeerde het fenomeen en noemt het de ‘duivelse transitie’. Soldaten, ooit normale burgers en in dit geval jonge, zelfs hoffelijke intellectuelen evolueren tot drieste moordenaars of verkrachters. ‘De inleefoefening is niet bedoeld om hun daden te verschonen’ zegt ze, ‘maar om de daders te begrijpen.’ Schuwe Maandag kent vele parallellen. Dronepiloten zetten hun kinderen ‘s morgens af bij een schooltje en bombarderen een uur later vanuit Arizona Afghanistan. Een interview met een oud Vietnamsoldaat Billy, vanachter een tafel vol pillen, maakt de zaal vol erfgoedwerkers stil. Billy weet dat de braafste jongen het doden in zich heeft. Billy vertelt over zijn ‘first kill’ en hoe de herhaling hem opvrolijkt als bij een orgasme. ‘Dat is de reden waarom niemand de daderverhalen horen wil.’ Het daderschap is geen exces van een individuele gestoorde. Het is een collectief gevolg van het stapsgewijs verschuiven van normen en context. In 1968 is Mỹ Lai wereldnieuws als een zoveelste Schuwe Maandag of een zoveelste Tamines. In het boerendorp slachten mariniers er de vrouwen, kinderen en baby’s af als kippen: in greppels gegooid en met M60’s beschoten. Het monument meldt er meer dan vijfhonderd namen, dat van Tamines telt er 315, de kapel in Roeselare 39. Intussen zijn deze lokale trauma’s schoolvoorbeelden van geweld tegen de weerloze.
Hottentotten uit België De daders, soldaten zonder ervaring leren hun bajonet op een strozak kennen. Na acht weken ‘opleiding’ stappen deze ‘Kinderregimenter’ de fröliche Krieg in. Hoe een worstelend lichaam zich verzet, weten ze niet. ‘Man hat geschossen!’ is het signaal om de regimentsdiscipline te verlaten en
onder groepsdruk ‘ervaring’ op te doen. Gevaar lopen ze niet. De actie gebeurt onder invloed en varieert van het platbranden van huizen tot deportatie. Vaak escaleert het tot verminking en verkrachting, tot proces-loze executies of mensenjacht. En omdat seksueel geweld weinig sporen nalaat en onbespreekbaar is in 1914 is ook over de verkrachtingen weinig geschreven. In 2013 was het de reden bij uitstek om Syrië te ontvluchten. Zowel toen als nu is het stil bij die slachtoffers en zijn hun verhalen ontwijkend. Honderd jaar geleden vertelt een dertienjarig meisje dat haar hemdje onder het bloed zit, meer niet. En een verkrachte dame vindt het onnodig ‘de rest’ te vertellen. Het dagboek van majoor Rudolf Lange die vaak in de streek frequenteert toont hoe hij tegen ‘de feiten’ aankijkt. In Battice vermoorden ze 33 burgers, Lange noemt het ‘vernieling.’ Als Lange de Belgen een walgelijk volk noemt, een kromme, vuile bende, dan doet hij geen militaire uitspraak maar een etnische. Het gaat om wij en zij, de beschaving tegenover de minderwaardige Hottentotten uit België. Wat de wreedheden ten overvloede tonen, is dat de oorlog geen onderscheid maakt tussen militairen en burgers. In mei 1927 (dit is geen tikfout) spreken Duitse verslagen niet over Belgische burgers, maar over onmenselijke, laffe moordenaars. Na de studiedag rijd ik langs het kerkhof in de Arme-Klarenstraat. Ik passeer het praalgraf van Rodenbach en ontdek wat ik eigenlijk al wist, namelijk dat hij nauwelijks ouder werd dan vele soldaten: 24.Ik passeer het graf van Alfons Blomme en zijn vrouw met een opschrift dat me sinds mijn kindertijd in de oren bleef hangen. En dan vind ik een troepje gelijke graven. Vijf onder hen komen uit Beveren. Het buikgevoel klopte, in Beveren vielen minstens zes slachtoffers. Behalve de ongelukkige spoorwegman, ontdek ik de graven van Emiel Beckers (46 jaar), Theodule Beernaert (23 jaar), Henri Demeulenaere (23 jaar), Jules Dubaere (17 jaar) en Basiel Dumortier (20 jaar). Nevel en mist zijn verdwenen. De zon werpt een prettig licht op hun zerkjes. Het enige dat me rest is een groet aan hen.
Zelf op (I-) pad? Johan Delbeke en zijn leerlingen van de Broederschool maakten de ronduit schitterende gids Schuwe Maandag in Roeselare. De presentatie ervan, exact honderd jaar later bij de kapel bleef bij velen aan de ribben kleven. Hun publicatie is te bestellen door overschrijving van 10 euro op IBAN: BE68 7386 1342 9234; BIC: KREDBEBB. Bezitters van een smart Phone of een tablet hoeven niet te twijfelen en plaatsen de 1418-app van erfgoedcel TERF gratis op hun toestel. De toepassing is even gebruiksvriendelijk als de reisgids van Delbeke. Twee aanraders dus. Wie nog dieper wil graven kan terecht in de bibliotheek Arhus voor de klassieker van Robert Baccarne en Jan Steen. Van Rousselare tot Langemarck. Het werd bij de 75 verjaardag van de oorlog uitgegeven bij De Windroos in Beernem. Les Atrocités allemandes. La vérité sur les crimes de guerre en France et en Belgique van John Horne & Alan Kramer (Tallanier, Parijs, 2011) is voor wie er echt niet genoeg van krijgt. Voor de rest van deze tekst gebruikte ik Dirk Verhelst, Het Duits militair kerkhof 1914-1918 in Hooglede. (Groeninghe, Kortrijk 1996) en de informatie die ik kreeg van Marc Vangheluwe die opgroeide in Beveren.