Ontwikkelings Plan Economie Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam Vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004
Postbus 626 1000 AP Amsterdam Telefoon 020 - 527 37 00 Telefax 020 - 527 37 77 www.roa.nl
december 2004
De gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang vormen samen de stadsregio Amsterdam.
➔ OPERA
Regio Amsterdam
Zestien gemeenten samen voor bereikbaarheid, leefbaarheid en economische ontwikkeling.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
december 2004 Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam Vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004
➔ OPERA
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
II
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Ten geleide
Contrasten en identiteit ‘Tegenstellingen die samengebald tot contrasten een sterke identiteit vormen, het lijkt wel dialektiek’ . Woorden uit mijn afscheidsboekje van Zaanstad ‘Dansen op het Veen’. Maar ze weerspiegelen ook goed mijn ervaringen als voormalig ambassadeur van de regionaal-economische strategie van het ROA – later OPERA gaan heten. Als je aan zo’n proces van een nieuwe regionale beleidsvisie begint, kan je je snel verliezen in alle mogelijke tegenstellingen die er zijn. Maar je kan ook proberen om zo snel mogelijk de gemeenschappelijkheid boven tafel te krijgen. Terugkijkend op mijn ambassadeurschap kan ik vaststellen dat het regionale denken bij alle partners al zo goed ontwikkeld was, dat we de contrasten vooral als kansen hebben benaderd, als basis voor de regionale identiteit en als mogelijkheden om het gezamenlijke belang – het versterken van de internationale concurrentiepositie – verder vorm te geven. De kracht van de regio ligt immers in zijn diversiteit. Kenniseconomie en haven, bloemenveiling en ICT, toerisme en logistiek – in de regio Amsterdam zijn het allemaal sterke clusters, vaak van internationale allure. En dan ben ik nog niet uitputtend in het noemen van alle clusters. Vaak lijken al die clusters niet zo veel met elkaar te hebben, anders dan dat ze in de regio Amsterdam actief zijn. OPERA laat zien dat er juist wél die samenhang is. Deze samenhang draagt sterk bij aan de regionale kracht en potenties. Ambassadeurs worden veelal met moeilijke missies op pad gestuurd. Ze moeten een boodschap verkopen, anderen overtuigen van het gelijk of op zijn minst de goede contacten
onderhouden. Gelukkig heb ik daarmee tijdens mijn ambassadeurschap niet mee te maken gekregen. Ik heb in de regio vooral veel enthousiasme ontmoet, samen met de bereidheid om mee te doen en te denken. Ook dat heeft bijgedragen tot deze OPERA. Beide aspecten – de samenhangende, gediversifieerde structuur én de bestuurlijke context gericht op samenwerking – leggen stevige fundamenten onder een daadkrachtig regionaal economisch beleid. Of, om dicht bij mijn citaat te blijven: contrasten komen samen tot een evenwichtige compositie. Met recht mag ik dus de komende jaren veel verwachten van de regio Amsterdam. Ik houd jullie vanuit Tilburg in de gaten!
Ruud Vreeman, Burgemeester Tilburg Voormalig ambassadeur OPERA
III
Voorwoord
Voorwoord
De ‘gouden jaren’ zijn voorbij, maar er liggen genoeg mogelijkheden om de regionale economie voor een langere periode haar glans te laten hervinden. Dat is eigenlijk in het kort de strekking van het Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam, kortweg OPERA. Met OPERA heeft de regio Amsterdam een analytisch en strategisch kader voor het economisch beleid van de komende jaren. Nauwgezet brengt het de ontwikkelingen van de afgelopen decennia op Noordvleugelschaal in beeld. Wat bij die terugblik opvalt, is dat de buitengewoon gunstige ontwikkelingen in de jaren 90 van de vorige eeuw voorafgegaan zijn door enkele decennia van stagnatie en in sommige opzichten zelfs van achteruitgang. Het aanpassingsproces is langdurig en pijnlijk geweest, maar heeft uiteindelijk wel geleid tot een robuuste regionaal-economische structuur. De huidige structuur is breed en divers. De regionale economie is gefundeerd op sterke clusters, zoals onder meer het luchthavencomplex en daarmee verbonden sectoren, het haven-industrieel cluster, maar ook een sterke zakelijke dienstverlening en de ICT/nieuwe media cluster. Vooral de tweede helft van de jaren ’90 kan beschouwd worden als een historisch uitzonderlijke groeiperiode. Dit soort groeicijfers zullen we niet snel weer meemaken. Maar de uitgangspositie is goed om ook in de toekomst de uitdagingen aan te gaan waar een grootstedelijke regio in een globaliserende economie voor gesteld wordt. De huidige conjuncturele stagnatie is evenmin maatgevend als de hausseperiode in de voorafgaande jaren. Wel zullen we er voor moeten zorgen dat die tijdelijke terugval niet uitmondt in een structureel verzwakte positie.
Dat betekent dat we als regionale overheden er de komende jaren hard aan moeten trekken! Onze (beperkte) rol moeten we adequaat vervullen, door consequent, pro-actief én enthousiast de optimale voorwaarden voor een vitale economie te scheppen. Want ondanks vergrijzingstendensen, zullen er tot 2030 circa 300.000 nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd moeten worden. En dat in een omgeving waarin de internationale wedijver bij het vasthouden en aantrekken van bedrijven steeds heftiger wordt. Andere Europese regio’s zetten daarbij alles op alles om hun positie te versterken, terwijl nieuwe, geduchte concurrenten zich aanmelden. OPERA schetst de kansen en geeft op hoofdlijnen aan hoe de verdere ontwikkeling van de regionale economie gestalte kan krijgen. Willen we voor de langere termijn een gezonde ontwikkeling, dan zullen we op de korte termijn velerlei maatregelen moeten nemen. Onze economie zal productiever, kennisintensiever en innovatiever moeten worden. Maar ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van werklocaties, de ontwikkeling van de lucht- en zeehaven, nieuwe initiatieven op het gebied van toerisme en de realisatie van een regionaal glasvezelnet zijn noodzakelijke ingrediënten voor een vitale ontwikkeling. Duidelijk is dat het ROA dit niet alleen kan. Niet alleen de ROA-gemeenten, maar ook de aangrenzende gemeenten, het bedrijfsleven en de provincie, zullen snel met elkaar aan de slag moeten om de ambities van OPERA waar te maken. In het UitvoeringsProgramma OPERA (UP-OPERA) vullen we met elkaar de concrete acties verder in. Tenslotte wil ik iedereen bedanken die bijgedragen heeft aan de totstandkoming van OPERA. Het is een intensief proces
geweest, waarin velen hun steentje hebben bijgedragen. Het feit dat de Regioraad unaniem heeft ingestemd met OPERA geeft aan dat het draagvlak groot is. Dat stemt, nu het op de uitvoering gaat aankomen, optimistisch. Immers, het besef dat vele zaken een regionale aanpak vragen is groot, het enthousiasme om dingen met elkaar te doen is aanwezig en over de koers zijn we het met elkaar eens. Dat lijken me voldoende bouwstenen voor een effectief regionaal-economisch beleid in de komende jaren!
Cees Loggen Portefeuillehouder Economische Aangelegenheden van het Regionaal Orgaan Amsterdam
IV
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Inhoud 1
Inleiding
2
4
De gouden jaren: 1996 – 2001
22
1.1 1.2 1.3
OPERA: doel en reikwijdte De beleidscontext: ruimtelijk rijksbeleid en regionale ambities Urgentie: conjunctuur en structuur
3 3 4
2
Algemene economische context
8
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Opbloei van de grootstedelijke economie Groeidynamiek in economische clusters Ruimtelijke uitsortering Verdichting, spreiding en diversificatie Conclusie
23 23 26 28 29
2.1 2.2 2.3 2.4
De economie van de regio in vogelvlucht Internationaal werkzame trends De essentie van de metropolitane economie De metropolitane positie van de regio Amsterdam
9 9 10 12
5
De huidige ruimtelijk economische structuur
30
3
Beknopte historische terugblik: de regio op hoofdlijnen 1973 – 2001
5.1 5.2 5.3 5.4
Specialisatiepatronen Bijdragen aan de regionale economie Vestigingspatronen en onderlinge samenhang van de clusters De aantrekkingskracht voor buitenlandse bedrijven
31 32 35 40
16
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Ontwikkeling van de regionale productie: van stagnatie naar bloei Verschuivingen binnen de regio Regionalisering van de arbeidsmarkt: toenemende samenhang
17 17 19 20
6
Toekomstscenario’s
42
6.1 6.2 6.3
Inleiding De regionale verdeling van woningen en beroepsbevolking Enkele groeiscenario’s
43 43 44
V
Inhoud
7
Sterkte zwakte analyse
50
9
Strategie: de kansen benutten
76
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Inleiding Trends Sterkte zwakte analyse van de productiestructuur Naar een robuuste regionale productiestructuur Sterkte zwakte analyse van de ruimtelijk economische structuur
51 51 52 57 59
9.1 9.2 9.3 9.4
Vier structuurdoelstellingen Een internationaal concurrerend vestigingsmilieu Positionering binnen de Deltametropool Naar een meer samenhangende, gediversifieerde en ruimtelijk evenwichtige structuur De kenniseconomie Bedrijfslocaties Bereikbaarheid Arbeidsmarkt en woonmilieus Versterking van specifieke clusters De rol van het ROA
77 79 81
8
Ruimtelijke voorwaarden
62
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7
De beleidsopgaven Woningbouw Arbeidsmarkt Kenniseconomie Bedrijfslocaties Bereikbaarheid en infrastructuur Naar een evenwichtige ruimtelijk economische structuur: de sturingsvraag
63 63 63 66 67 71 73
9.5 9.6 9.7 9.8 9.9 9.10
82 83 84 86 86 87 89
Samenvatting
92
Bijlage
96
2
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
1
Inleiding
3
Inleiding
1.1
OPERA: doel en reikwijdte
Tot de taken van de zogenaamde Kaderwetgebieden behoort de periodieke opstelling van een regionaal economische visie. Zo werd in 1998 de in opdracht van het Regionaal Orgaan Amsterdam opgestelde regionaal economische ontwikkelingsstrategie, de RES1, in de Regioraad bestuurlijk vastgesteld. Ook de nieuwe wetgeving2 voorziet in de opstelling van een dergelijk beleidskader, ten behoeve van de stimulerende en coördinerende functie die de WGR+ gebieden hebben ten aanzien van regionaal economisch beleid. De Regionale Agenda van het ROA3 bevat drie centrale ambities: • Een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht; • het bieden van een goed en sociaal klimaat voor de inwoners; • zorgen voor een duurzame leefomgeving. Van deze regionale agenda maken ondermeer ook een Regionaal Verkeers- en Vervoersplan, een Regionale Woonvisie en een Ruimtelijk Ontwikkelings Plan deel uit. Daarmee wordt de mogelijkheid geboden te komen tot een integrale benadering van ruimtelijk samenhangende problemen en potenties. Het voorliggende document, ‘Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam’, kortweg OPERA, vormt de invulling van de economische invalshoek. Evenals bij de vigerende ontwikkelingsstrategie past daarbij een uitvoeringsprogramma, met concrete projecten gericht op versterking van de economie in het ROA-gebied. Dit uitvoeringsprogramma zal afzonderlijk gepubliceerd worden. Toch gaat het OPERA verder dan alleen het ontwikkelen van een visie. Op basis van een ruimtelijk economische analyse, een sterkte zwakte analyse en een aantal mogelijke scenario’s voor de toekomst van de economie in de regio, wordt
ook een strategie geschetst ter versterking van de structuur van de regionale economie. Daarbij is een viertal structuurdoelstellingen leidend: • Een zo’n goed mogelijke benutting van het specifieke profiel van de regionale economie; • handhaving van een breed geschakeerde productiestructuur in de regio; • vergroting van de samenhang binnen de regionale economie; • een ruimtelijk evenwichtige economische dynamiek binnen de regio. Vanuit deze doelstellingen en de daaraan ten grondslag liggende analyses worden majeure acties en beleidslijnen als gezamenlijke strategie geformuleerd. Deze liggen niet alleen op het vlak van de ruimtelijke economie in enge zin, zoals de afgestemde ontwikkeling van bedrijfslocaties, maar hebben ook betrekking op bijvoorbeeld infrastructurele vraagstukken. De toenemende ruimtelijke schaal waarop maatschappelijke en economische verbanden zich voltrekken, noopt bestuurders hun perspectief te verbreden tot over de geografische grenzen van het gebied heen waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen. Op verschillende schaalniveaus krijgt de daaruit voortvloeiende samenwerking vorm: van WGR+ tot vleugelniveau en Randstedelijk niveau. Tegen die achtergrond is er voor gekozen de analyses uit te breiden tot voorbij de grenzen van het ROA-gebied. Gelet op de intensieve relaties binnen het Noordzeekanaal gebied en tussen het ROAgebied enerzijds en de agglomeratie Haarlem, Almere en het Gooi & Vechtstreek anderzijds, hebben de analyses van OPERA ook betrekking op deze gebieden en de IJmond.4
1.2
De beleidscontext: ruimtelijk rijksbeleid en regionale ambities
Inmiddels heeft het Kabinet in vervolg op de Vierde Nota Extra de Nota Ruimte vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijke ordeningbeleid zijn vastgelegd. Momenteel vinden besprekingen plaats over de invulling van de daarbij behorende Uitvoeringsagenda. Het rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijk economische vraagstukken is inmiddels vastgelegd in de nota ‘Pieken in de Delta’. Tenslotte is ook de Nota Mobiliteit, de opvolger van het Nationaal Verkeers& VervoersPlan, door het Kabinet vastgesteld. Mede tegen de achtergrond van deze ontwikkeling van het ruimtelijke Rijksbeleid, heeft de regio op verschillende schaalniveaus haar visie en ambities op het eigen gebied geformuleerd. Zowel in ROA- en Noordvleugelverband als op Randstedelijk niveau werd in de ambtelijke en bestuurlijke contacten met het Rijk gereageerd op concept teksten van de Nota Ruimte, ‘Pieken in de Delta’ en de nota Mobiliteit.
4
Tijdens de Derde Noordvleugelconferentie, in september 2003, namen de betrokken bestuurders in gezamenlijkheid besluiten met betrekking tot omvang, fasering en ruimtelijke verdeling van de regionale woningbouwopgave van ca. 150.000 tussen 2010 en 2030 te bouwen woningen, evenals over het daaruit voortvloeiende programma aan infrastructurele investeringen. Voorzien is dat de bij de Vierde Noordvleugelconferentie, die begin 2005 zal plaatsvinden, de ruimtelijk economische invalshoek centraal zal staan. Ook vanuit die optiek is het van belang dat de regio beschikt over een actuele ruimtelijk economische visie op het niveau van de Noordvleugel en over een ruimtelijk economische strategie om de gestelde opgaven tegemoet te treden en de geformuleerde ambities te realiseren. OPERA neemt de besluitvorming van de Derde Noordvleugelconferentie als uitgangspunt en reikt analyses en een strategie aan voor de Vierde Noordvleugelconferentie. In het licht van deze algemene beleidscontext en gelet op de urgentie om de internationale concurrentiepositie van de Randstad – zowel qua aantrekkelijkheid als wat betreft het innovatieve vermogen en het productiviteitsniveau – op korte termijn te verbeteren, is onder verantwoordelijkheid van het Bestuurlijk Overleg Economische Zaken en Kennisinfrastructuur Regio Randstad een Economische Strategie voor de Randstad (ESR) opgesteld5. In dit overleg zijn de vier grote steden, de vier Kaderwetgebieden en de vier provincies vertegenwoordigd. Kern van deze strategie is dat, om de concurrentie aan te kunnen met buitenlandse grootstedelijke regio’s, een metropolitane strategie gevolgd zou moeten worden, in aanvulling op de mainportstrategie en de op vleugelniveau ontwikkelde strategieën6. Deze economische strategie voor de Randstad richt zich op de geza-
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
menlijke potenties en op beleidsacties en maatregelen die relevant zijn voor de Randstad als samenhangende economische entiteit. Als zodanig – maar ook wat betreft de overige aspecten van de versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad – kan de ESR als een complement op de onderhavige economische strategie voor de regio Amsterdam beschouwd worden. De ESR is inmiddels aangeboden aan de Staatssecretaris van Economische Zaken. Zoals gezegd is de invalshoek in het OPERA een economische, zij het met een integrale blik. Het accent ligt daarom op ruimtelijk economische problemen en oplossingsrichtingen. Interne en externe bereikbaarheid, maar in toenemende mate ook de beschikbaarheid van gedifferentieerde woonmilieus spelen een cruciale rol bij een ook in economisch opzicht vitale regio. Aan deze onderwerpen wordt dan ook in het OPERA ruimschoots aandacht gegeven, zowel bij de probleemanalyse als bij de voorgestelde ontwikkelingsstrategie.
1.3
Urgentie: conjunctuur en structuur
Kort na de eeuwwisseling kwam een einde aan een periode van uitzonderlijke economische bloei in de regio Amsterdam. Met name in de tweede helft van de jaren 90 presteerden de nationale en daarbinnen vooral de regionale economie en die van de stad Amsterdam bijzonder goed, ook in vergelijking met het buitenland. Er was sprake van een zeer gelukkige samenloop van incidentele, conjuncturele en structurele omstandigheden. De effecten van de vorming van één Europese markt, de ICT-revolutie, relatief harmonieuze internationale politieke verhoudingen, explosieve ontwikkelingen op effecten- en woningmarkten en de herwaardering van steden als vestigingsplaats voor bedrijven en burgers vormden het gunstige samenstel van factoren dat ten grondslag lag aan een krachtige groei van productie, werkgelegenheidtoename en toenemende arbeidsparticipatie. Ook de omslag was niet alleen van conjuncturele aard. Weliswaar waren er al voorafgaand aan de gebeurtenissen op 11 september 2001 tekenen van stagnatie zichtbaar in de internationale economie, omgetwijfeld hebben de daarop volgende onzekere internationale politieke ontwikkelingen, zoals de oorlog in Irak, een negatief stempel gezet op de ontwikkeling van consumenten- en producentenvertrouwen. De krachtige appreciatie van de Euro vis-à-vis de dollar vormde vervolgens een extra belastende factor. Ook andere niet-economische factoren vormden een belasting voor de nationale en de internationale economie, zoals de MKZ-crisis en de uitbraak van de SARS-epidemie.
5
Inleiding
grafiek 1.1 ontwikkeling groei brutoproductie volume
grafiek 1.2 ontwikkeling groei productie arbeidsvolume
regio amsterdam
en productievolume
De sterke internationale oriëntatie van de economie van de regio Amsterdam, met krachtige specialisaties in de luchtvaartsector, Europese hoofdkantoren en distributiecentra, ICT & nieuwe media en toerisme, brengt een bovengemiddelde ontvankelijkheid mee voor internationale ontwikkelingen. Toch manifesteerde de algemene economische teruggang zich relatief laat en, in eerste instantie, in vrij milde mate in negatieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt ijlen, zoals ook blijkt uit grafiek 1.2, achter op die van de productie.
% 5
% 8 7
4
6 3
5 4
2
3
1
2 0
Elk van de deelregio’s ondervond de gevolgen van de recessie op de arbeidsmarkt in de vorm van stagnatie of zelfs afname van de werkgelegenheid, met als gevolg oplopende werkloosheid.
1 -1
0 -1
2 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2000
2003
2004
2005
Arbeidsvolume
ontwikkeling werkgelegenheid en werkloosheid in deelregio’s
Amsterdam
Zaanstreek / Waterland
Amstelland / Meerlanden
Haarlem / IJmond
Almere
2002
Productie
Bron: Amsterdamse Economische Verkenningen 2004, SEO
tabel 1.1
2001
Mutatie werkzame personen Werkloosheid in % Mutatie werkzame personen Werkloosheid in % Mutatie werkzame personen Werkloosheid in % Mutatie werkzame personen Werkloosheid in % Mutatie werkzame personen Werkloosheid in %
Bron: Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam
2000
2001
2002
2003
2004
16.000
8.000
- 4.000
-8.000
-7.000
6,6
4,3
4,8
7,2
9,3
-2.000
3.000
-1.000
-1.000
-1.000
2,5
2,4
2,8
4,8
5,9
9.000
1.000
3.000
-1.000
-6.000
2,2
1,6
2,7
5,5
6,7 -4.000
0
5.000
3.000
0
3,4
3,0
4,6
5,3
5,8
3.000
4.000
4.000
2.000
1.000
4,6
4,9
5,0
6,6
7,4
6
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
grafiek 1.3 jaarlijkse mutatie economische groei
(o.b.v. aev, 2004, seo) Groei BBP in %
2000
2001
2002
2003
2004
Mondiaal
Nederland
EU-15
Regio Amsterdam
2005
De variatie in conjuncturele effecten op de arbeidsmarkt in de deelregio’s is grotendeels toe te schrijven aan verschillen in economische structuur. Zo ondervond Amsterdam vooral de gevolgen van achteruitgang in de sectoren internationaal toerisme, zakelijke diensten en ICT. Amstel- en Meerlanden werden geconfronteerd met de problemen in de luchtvaart, Zaanstreek en IJmond met stagnatie in de industriële export. Almere bleek minder ontvankelijk voor de conjuncturele beweging dankzij een relatief groot aandeel in de verzorgende sectoren, dus de bevolkingsvolgende werkgelegenheid. Ondanks deze dempende factor nam ook in Almere de werkloosheid fors toe, mede als gevolg van de relatief sterk groeiende beroepsbevolking. Voor de lange termijn – die het eigenlijke onderwerp vormt van dit OPERA – zijn uiteraard veeleer structurele ontwikkelingen van belang dan de hier beschreven korte termijn conjunctuurbewegingen. De koploperpositie die Nederland – en daarbinnen de regio Amsterdam – in de loop van de jaren 90 op Europees niveau wist te bereiken, kalfde na de eeuwwisseling in snel tempo af. De teruggang in economische groei was sterker dan in de Europese Unie als geheel, terwijl het verwachte herstel vooralsnog minder sterk is. Dit klemt te meer daar de economische groei in de EU zich later herstelt dan elders en de komende periode vooralsnog ook relatief lage groeicijfers laat zien, zoals blijkt uit grafiek 1.3. Ook de hoge posities die Amsterdam in de jaren 90 op internationale ranglijsten met betrekking tot de aantrekkelijkheid van het vestigingklimaat wist te bezetten, zijn aan erosie onderhevig.
Het besef breekt door dat de voortreffelijke prestaties die Nederland als geheel en de regio Amsterdam in het bijzonder in de jaren 90 aan de dag legden, het zicht ontnomen hebben aan onderliggende factoren, die de internationale concurrentiepositie ondermijnd hebben. Nederland blijft achter bij elders, niet alleen wat betreft de ontwikkeling van de productiviteit en van innovaties, maar ook qua relatieve attractiviteit bij het aantrekken én vasthouden van internationaal mobiele bedrijvigheid. Zo blijkt uit een internationale benchmarkstudie7 dat de regio Groot Amsterdam in het bijzonder slecht scoort op bereikbaarheid over de weg en op het beschikbare woningaanbod. De ontwikkeling van de productiviteit blijft achter bij grootstedelijke regio’s in het buitenland8. Het is evident dat de economie van de regio Amsterdam in het slop dreigt te geraken als niet spoedig voortgang geboekt wordt met betrekking tot cruciale factoren als het innovatieve vermogen, de bereikbaarheid en het opleiden, vasthouden en aantrekken van schaarse arbeidskracht. De internationale wedijver wordt immers heftiger. Bestaande concurrenten winnen aan kracht, nieuwe concurrenten dienen zich aan en internationale krachtenvelden wijzigen zich in hoog tempo. Moeizaam in de loop van de jaren 90 verhoogde arbeidsparticipatiecijfers, ook onder de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt, laten dalende trends zien. De regio Amsterdam staat al met al dus voor grote opgaven, zowel op de korte als op de langere termijn. Zoals uit het vervolg zal blijken, beschikt de regio over voldoende potenties om de internationale concurrentieslag aan te gaan.
7
Inleiding
Daarbij zal echter wel tempo gemaakt moeten worden bij het treffen van maatregelen, het uitvoeren van al bestaande plannen en het realiseren van voorgenomen investeringen. OPERA richt zich daarbij in het bijzonder op het ruimtelijk beleid voor de lange termijn en op gezamenlijke regionale potenties en knelpunten. Het beperkt zich daarbij tot versterking van de economische structuur van de regio als geheel. 1
Daarnaast zullen ook op lokaal niveau en van Rijkszijde inspanningen op uiteenlopende beleidsterreinen getroost moeten worden – zoals op het vlak van infrastructuur, onderwijs, arbeidsmarkt, belastingregimes en regelgeving – om de economische groei op voldoende niveau te brengen, niet alleen om de werkloosheid opnieuw terug te dringen en de arbeidsparticipatie te verhogen, maar ook om voldoende economisch draagvlak te creëren om voorzieningenniveaus op peil te houden en te verbeteren. Het Stabiliteitspact van de EU is daarbij een complicerende factor, maar mag geen excuus vormen om de investeringen na te laten die nodig zijn voor het bereiken van de doelstellingen van Lissabon – een duurzame, internationaal concurrerende kenniseconomie – in Nederland én in de regio Amsterdam.
Regionaal Economische Ontwikkelingsstrategie, ‘Gebundelde kwaliteit’, ROA, Amsterdam 1998
2
Wet Gemeenschappelijke Regeling +, december 2004 door de Tweede Kamer vastgesteld.
3
‘Lijnen naar de Toekomst, Regionale Agenda 2003 - 2006’, ROA, 2002
4
Deze regio omvat het gebied waarop de bestuurlijke Noordvleugelconferenties betrekking hebben én ’t Gooi & de Vechtstreek. Deze twee laatst genoemde deelregio’s zijn daarom minder diepgaand geanalyseerd dan de rest van de regio.
5
‘Economische Strategie Randstad, een gezamenlijke metropolitane strategie en een economische agenda voor een internationaal concurrerende de Randstad’, Bureau Regio Randstad, Utrecht, 2004. Zie ook paragraaf 9.3.
6
Naast het Noordvleugel- en het Zuidvleugelverband is inmiddels ook voor het resterende deel van de Randstad bestuurlijke samenwerking ontstaan: de NV Utrecht, dat naast de provincie Utrecht ook het Gooi omvat.
7
ECORYS: ‘Internationale benchmark regionaal investeringsklimaat’, Rotterdam, 2001
8
‘Economische Strategie Randstad’, op. cit.
8
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
2
Algemene economische context
9
Algemene economische context
2.1
De economie van de regio in vogelvlucht
De regio Amsterdam wordt gekenmerkt door een grote landschappelijke verscheidenheid en een sterke diversiteit aan landelijke en stedelijke vestigingsmilieus. Duinlandschappen en geestgronden in het westelijk deel, bos- en heidelandschappen in het Gooi, oude droogmakerijen in het noorden, jonger polderlandschap in de Haarlemmermeer en – veel recenter – het nieuwe Flevoland; het sterk verstedelijkte gebied van Amsterdam, Amstelveen, Diemen en de Zaanstreek, oudere middelgrote steden als Haarlem en Hilversum, opkomende groeigemeenten als Hoofddorp en Almere en kleinere plaatsen als Aalsmeer, Naarden-Bussum, Purmerend, Uithoorn en Velsen en dorpen in het landelijke gebied als Aerdenhout, Blaricum, Broek in Waterland en Middenbeemster. Geomorfologische omstandigheden en ligging hadden een bepalende invloed op de historische ontwikkeling van verstedelijkingspatronen en economische activiteiten. Enerzijds is het gebied ingeklemd tussen Noordzee en voormalige Zuiderzee, anderzijds heeft het poorten ontwikkeld naar de nationale en internationale economie: door de lucht via Schiphol, over water via Noordzeekanaal en IJmond, IJmeer en Amsterdam-Rijnkanaal, over land via weg- en spoorinfrastructuur. Landbouw en landbouwproducten verwerkende nijverheid, verschillende industrieën, handel, logistiek en uiteenlopende diensten konden zich ontwikkelen dankzij investeringen in droogmakerijen, stedenbouw en infrastructuur. Al vroeg vormde de regio een netwerkstad door de onderlinge verbindingen en arbeidsverdeling. De stad Amsterdam maakt daarbij al eeuwen deel uit van nationale en internationale stedelijke netwerken.
De economische ontwikkeling heeft verschillende fasen en transitieprocessen doorlopen. Toch zijn gemeenschappelijke kenmerken – zoals de knooppuntpositie op een kruispunt van internationale stromen van goederenvervoer, het verkeer van personen en informatie, de daarmee gepaard gaande internationale oriëntatie en ermee verbonden bedrijvigheid –, en een brede verscheidenheid aan economische activiteiten gebleven. Luchthavencluster, havenindustrieel complex, overige logistieke activiteiten en agribusiness zijn sterk internationaal georiënteerd. Datzelfde geldt in mindere of meerdere mate voor zakelijke en financiële diensten, ICT & nieuwe media en toerisme & congreswezen. Veel van die clusters zijn onderling met elkaar verbonden, als vestigingsvoorwaarde, als toeleverancier of als afzetmogelijkheid. Dit brede palet van stuwende clusters wordt gecomplementeerd met verzorgende activiteiten, zoals detailhandel, toeleverende diensten en de non-profitsector. Die sterke positie is niet steeds onbedreigd geweest en uitdagingen deden zich steeds opnieuw voor. Nieuwe concurrenten in binnen- en buitenland kwamen op, handelsstromen verlegden zich, bedrijfstakken stagneerden of verdwenen zelfs. Vroeg of laat kwamen daar echter gepaste antwoorden op, zoals het Noordzeekanaal toen de vaart om de oost te omslachtig werd, Schiphol toen de burgerluchtvaart serieuze vormen begon aan te nemen en de ontwikkeling van moderne kantoorlocaties toen de industrie als banenmotor begon te stokken. Ook nu zijn er nieuwe trends en ontwikkelingen in de internationale omgeving die vragen om bezinning op de eigen positie in de nationale en internationale economische omgeving.
2.2
Internationaal werkzame trends
Vierde een kleine eeuw geleden het internationale economisch liberalisme nog hoogtij, vooral tijdens het interbellum en – in afnemende mate – in de decennia na de tweede wereldoorlog domineerde het protectionisme en vervolgens de nationale economische politiek. De GATT en later het WTO-verdrag, de vorming van één gemeenschappelijke Europese markt en vervolgens van de Europese muntunie, bevorderden krachtig het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal, personen en informatie over nationale grenzen heen. De uitbreiding van de EU naar Midden en Oost Europa, de ontwikkeling van Rusland en China naar een markteconomie en de opkomst van nieuwe grote economieën als Brazilië en India geven daaraan nieuwe impulsen en zullen de komende decennia mee bepalend worden voor het gezicht van de internationale markten, de internationale arbeidsverdeling en de concurrentieverhoudingen. Aan de orde zijn hierdoor voortschrijdende ruimtelijke arbeidsverdeling, verschuivende gravitatievelden van aantrekkingskracht voor bedrijvigheid, toenemende internationale concurrentie, convergentie van macro-economische condities en een navenant toenemend belang van regiospecifieke factoren bij het vasthouden en aantrekken van bedrijvigheid. Ruimtelijke herschikkingen zullen onvermijdelijk blijken. Op mondiaal niveau voltrekt zich allengs de ontwikkeling van een samenhangende netwerkeconomie.
10
Het zijn echter niet alleen institutionele veranderingen en verschuivingen in geopolitieke verhoudingen die hun invloed doen gelden. De afgelopen decennia getuigen van revolutionaire technologische ontwikkelingen en andere vormen van innovatie. De vervanging van natuurlijke grondstoffen door synthetische maakt de vestigingplaats van productiebedrijven minder afhankelijk van de vindplaats van natuurlijke hulpbronnen, maakt deze min of meer ‘footloose’. De ontwikkeling van materiaalkunde en nanotechnologie leidt tot een vergaande miniaturisering van producten, waardoor toepassingsmogelijkheden zich uitbreiden en relatieve transportkosten ervan dalen. De voortgaande snelle ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie maakt ook de coördinatie van productie- en distributieprocessen en van uiteenlopende vormen van dienstverlening over steeds grotere afstanden tegen dalende kosten mogelijk. Als gevolg van deze trends schrijdt de ruimtelijke arbeidsverdeling verder voort, zodat het goederentransport in omvang sneller groeit dan de productie. Tegelijk leidt de snelle ontwikkeling van ICT en de toepassing daarvan tot doorbraken en versnelde voortgang op andere technologiegebieden, zoals dat van logistiek, energie, nieuwe media én van de ‘lifesciences’, met niet alleen nieuwe toepassingen op het vlak van de medische wetenschap, maar ook ondermeer op dat van de voedselproductie. Kennis, het vermogen deze om te zetten in innovaties en de competenties die toepassingen effectief en efficiënt toe te passen vormen zo een cruciale concurrentiefactor, zowel bij het aantrekken en vasthouden van bedrijvigheid als bij het voortbrengen van goederen en diensten. Een steeds geringer deel van de bedrijvigheid staat niet of slechts in beperkte mate bloot aan die toenemende internationale concurrentie.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Bij de zogenaamde kenniseconomie gaat het dus niet alleen om geavanceerde technieken bij nieuwe producten en verbeterde productieprocessen, maar ook om de kwaliteiten van de factor arbeid en om innovaties in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe markten en van nieuwe organisatievormen. De hoge kosten van R&D, van het aanboren van nieuwe markten en van penetratie in bestaande markten, dwingen tot schaalvergroting in de vorm van fusies, overnames en strategische allianties, zowel nationaal als internationaal. Die schaalvergroting gaat veelal gepaard met ruimtelijke concentratie van de bedrijvigheid in een beperkt aantal regio’s. Een van de vragen die rijst bij de ontwikkeling naar een mondiale kennis- en netwerkeconomie is die naar de economische betekenis van steden en grootstedelijke regio’s.
2.3
De essentie van de metropolitane economie
Door sommigen is enige tijd beweerd dat de ontwikkeling van ICT ‘the death of distance’ zou inluiden1. Het voortbrengen van goederen en diensten zou immers voortaan op willekeurige plaatsen kunnen plaatsvinden. Daarmee zou ook de bijl gezet zijn in de economische ratio van steden. Als afstand er niet meer toe zou doen, zou dat evenzeer gelden voor nabijheid en dus ook voor de ruimtelijke concentratie van activiteiten. Deze gedachtegang verliest echter enkele belangrijke economische voordelen van ruimtelijke concentratie uit het oog. In de eerste plaats de interne schaalvoordelen. Tot op een bepaald niveau worden forse efficiencyvoordelen geboekt door bedrijfs- en andere activiteiten op grotere schaal uit te voeren.
In de tweede plaats – en voor de economische betekenis van steden zo mogelijk nog belangrijker – zijn er externe schaalvoordelen, die voor een niet onbelangrijk deel slechts geplukt kunnen worden door ruimtelijke concentratie. Het betreft hier de klassieke agglomeratievoordelen zoals de aanwezigheid van een arbeidsmarkt; de nabijheid van toeleveranciers en afzetmarkt; de beschikbaarheid van uiteenlopende voorzieningen op het vlak van onderwijs, cultuur en openbaar bestuur; infrastructurele voorzieningen waaronder havens, luchthavens en spoorwegstations. Slechts bij voldoende ruimtelijke concentratie en massa is er voldoende financieel draagvlak voor dergelijke stedelijke voorzieningen. Naast deze min of meer klassieke agglomeratievoordelen valt nog een tweetal soorten voordelen van ruimtelijke concentratie te onderscheiden, die aan belang winnen bij een sterkere innovatie- en marktdynamiek en in de context van de zich ontwikkelende netwerkeconomie.2 Ten eerste gaat het niet alleen om ‘economies of scale’, maar ook om ‘economies of scope’; in iets andere woorden: niet alleen de omvang van markten en voorzieningen is van belang, maar ook de diversiteit ervan. Een snelle en flexibele wisseling van toeleveranciers, van afzetmogelijkheden en van de inzet van arbeid is een noodzakelijke voorwaarde voor de dynamiek van markten en van innovaties. Ten tweede gaat het om sterk met de kennis- en netwerkeconomie verbonden voordelen, n.l. ‘economies of interactivity’: Innovaties zijn primair het gevolg van de combinatie van kennis en inzichten. Een deel van de gecumuleerde kennis wordt vastgelegd, digitaal of op schrift. Naast deze ‘codified knowledge’ is er – minstens zo belangrijk – ‘tacit knowledge’, het vermogen die kennis praktisch toe te passen. Deze is opgeslagen in de hoofden van mensen en wordt overgedragen en gecombineerd door ‘face to face’ contacten. Naast
11
Algemene economische context
virtuele ontmoetingen via telecommunicatie zijn fysieke ontmoetingen dus noodzakelijk voor de overdracht van kennis en de combinatie van kennis en inzicht en dus ook voor innovaties. ICT is dus geen substituut voor fysiek verkeer, maar vormt er een complement op en vormt er zelfs een stimulans voor. Dat maakt steden tot de broedplaatsen bij uitstek voor vernieuwing, niet alleen in wetenschappelijk, maar ook in economisch opzicht. Naarmate steden een centralere knooppuntpositie hebben in regionale, nationale en internationale netwerken, komen er bij de voordelen van interne interactie ook voordelen van externe interactie. Dat geldt niet alleen voor de uitwisseling van informatie, het geldt evenzeer voor de uitwisseling van goederen, diensten en personen. Massa, diversiteit en interactie hangen nauw samen en versterken elkaar. Hoe omvangrijker een grootstedelijke regio, hoe groter de verscheidenheid en hoe meer interactie. Tegelijk geldt: de positie in internationale netwerken wordt mede – maar niet uitsluitend – bepaald door de omvang ervan. Onderkend moet echter worden dat de massa aan internationaal georiënteerde activiteiten van groot belang is voor het draagvlak voor een internationale luchthaven met een gunstige positie in internationale netwerken van vliegverkeer.
Wat betekent dit nu in ruimtelijk economische termen? De in paragraaf 2.2 beschreven trends leiden tot nieuwe vestigingspatronen. De coördinatie van productie- en distributieprocessen concentreert zich in grootstedelijke regio’s, in de vorm van nationale en internationale hoofdkantoren. Datzelfde geldt voor de top van de financiële en zakelijke dienstverlening. Primaire vestigingsvoorwaarde is internationale bereikbaarheid, zowel via een eminente telecommunicatie-infrastructuur als via infrastructuren voor fysiek verkeer, met name luchthavens. Zij vestigen zich dan ook bij voorkeur op t.o.v. de luchthaven gunstig gelegen stedelijke locaties. Naast dit complex van coördinatie of regie activiteiten, concentreren zich in grootstedelijke regio’s ook activiteiten waar informatie volgens niet gestandaardiseerde processen gecombineerd wordt: de creatieve activiteitencluster. Het gaat daarbij om activiteiten als R&D, kennisinstellingen, juridische en zakelijke consultancy, oude en nieuwe media, ICT, openbaar bestuur etc. Ook hiervoor is internationale bereikbaarheid van belang, ook in fysieke zin, maar even belangrijk is de onderlinge bereikbaarheid. De stad biedt dit type activiteiten een intensief interactie- en innovatiemilieu en zij vestigen zich dan ook bij voorkeur op typisch grootstedelijke locaties met veel mogelijkheden tot interactie. Tenslotte concentreren ook logistieke activiteiten zich in de grootstedelijke regio’s, in het bijzonder rond lucht- en zee-
havens en andere vervoersknooppunten. Ten dele gaat het om ruimte-extensieve activiteiten die zich wat verder van de hoogstedelijke vestigingsmilieus af vestigen, deels vanwege de noodzaak van een uitstekende externe bereikbaarheid, deels vanwege de relatief lage toegevoegde waarde in verhouding tot de benodigde ruimte. Het inzicht wint terrein dat deze drie clusters van activiteiten typerend zijn voor de ontwikkeling naar een metropolitane economie en als zodanig worden ze van strategische waarde beschouwd. Dat neemt niet weg dat in ver ontwikkelde metropolen, zoals Londen, nog steeds andere clusters en activiteiten zoals industriële bedrijfstakken op relatief grote schaal gevestigd zijn3, zij het in het algemeen meer aan de randen van het hoogstedelijke vestigingsmilieu. Daarnaast zijn er tal van bedrijfstakken, zowel in de materiaal georiënteerde bedrijfstakken als in de dienstensectoren die – naast hun verzorgende functie – een belangrijke voorwaardenscheppende dan wel toeleverende functie hebben voor de overige sectoren. Voorbeelden hiervan zijn horeca, detailhandel, installatiebedrijven, bewakingsdiensten en schoonmaak- en cateringbedrijven.
12
2.4
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
De metropolitane positie van de Regio Amsterdam
kaart 1
99 grootste nederlandse bedrijven (a.p.)
kaart 2
amerikaanse en japanse bedrijven
Dankzij haar ligging, lange traditie van internationale oriëntatie en van kennisontwikkeling en -uitwisseling, opgebouwd kapitaal in de vorm van woonmilieus, infrastructuur en grootstedelijke voorzieningen, de aanwezigheid van de luchthaven en diversiteit aan economische activiteiten is de uitgangspositie van de regio Amsterdam niet ongunstig. Het afgelopen decennium is de aantrekkelijkheid voor internationaal mobiele activiteiten toegenomen. De regio kent een vrij sterke concentratie van grote nationale bedrijven en van buitenlandse bedrijven. Onderstaande figuren illustreren die positie in nationaal verband.
0
15km
Aantal Japanse bedrijven 40 20 10 5 1 0
Aantal Amerikaanse bedrijven 40 20 10 5 1
50km 1 Bedrijf
Bron: Financieel Dagblad: Compendium Nederlandse Bedrijfsleven 2000, aangevuld met Handboek Nederlandse Beursfondsen 2000 Bron: EZ Research Amsterdam
Bron: Buck Consultants International
13
Algemene economische context
Ook voor wat betreft de concentratie van regieactiviteiten, van creatieve activiteiten en van logistieke activiteiten neemt de regio landelijk een toppositie in. Regieactiviteiten concentreren zich op knooppuntlocaties in de agglomeraties, creatieve activiteiten richten zich wat meer op binnenstedelijke milieus (maar ook op meer groene milieus, zoals het Gooi) en logistieke activiteiten worden sterk aangetrokken door de mainports en knooppunten buiten het stedelijke gebied.
kaart 3
hoofdkantoren van de 500 grootste bedrijven in nederland aantal bedrijven per km2
Bron: Bureau Louter, ‘Clusters onder de loupe’, 2003
Meer dan 1,0 0,6 tot 1,0 0,4 tot 0,6 0,3 tot 0,4 0,1 tot 0,3
14
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
kaart 4
werkgelegenheidsdichtheid (werkzame personen per km2)
Regieactiviteiten
Creatieve activiteiten
Meer dan 93 28 tot 93 13 tot 28 5 tot 13 2 tot 5 minder dan 2
Meer dan 88 36 tot 88 12 tot 36 4 tot 12 1 tot 4 minder dan 1
Voorlopig samenvattend kan vastgesteld worden dat de regio een sterke concentratie kent van buitenlandse en grote Nederlandse bedrijven, van metropolitane clusters en van industriële activiteiten. Alvorens nader in te gaan op de uitgangspositie van de regio geven we in de volgende hoofdstukken een gedetailleerder beeld van de achterliggende periode, de meest recente ontwikkelingen en de verwachtingen voor de regio op langere termijn.
Bron: W.H. Kleyn & P.J. Louter, ‘Economische nabijheid en bereikbaarheid in de Deltametropool’, Amsterdam/Delft, 2003
kaart 5
werkgelegenheidsdichtheid (werkzame personen per km2)
Logistieke activiteiten Meer dan 56 22 tot 56 12 tot 22 6 tot 12 3 tot 6 minder dan 3
Bron: Kleyn & Louter, 2003
Tenslotte blijkt uit kaart 6 dat de Amsterdamse regio nog steeds een sterke concentratie van kapitaalintensieve respectievelijk – en in mindere mate – een concentratie van niet-kapitaalintensieve industrie kent. De kapitaalintensieve industrie concentreert zich in de havengebieden, terwijl de overige industrie zich meer aangetrokken voelt door stedelijke milieus. Dat geldt natuurlijk in het bijzonder voor de grafische industrie die in het Amsterdamse sterk vertegenwoordigd is.
Totaal strategische activiteiten Meer dan 254 81 tot 254 44 tot 81 18 tot 44 6 tot 18 minder dan 6
15
Algemene economische context
kaart 6
aantal arbeidsplaatsen bereikbaar over de weg binnen 20 resp. 10 minuten
Kapitaal intensieve industrie
Overige industrie
20 minuten, Nederland
20 minuten, Nederland
Meer dan 7.387 4.726 tot 7.387 3.259 tot 4.726 1.994 tot 3.259 830 tot 1.994 minder dan 830
Meer dan 15.258 9.820 tot 15.258 6.819 tot 9.820 4.143 tot 6.819 1.857 tot 4.143 minder dan 1.857
10 minuten, Deltametropool
10 minuten, Deltametropool
Meer dan 1.889 1.165 tot 1.889 707 tot 1.165 335 tot 707 84 tot 335 minder dan 84
Meer dan 4.193 2.594 tot 4.193 1.595 tot 2.594 840 tot 1.595 231 tot 840 minder dan 231
1
Frances Cairncross, ‘The Death of Distance, How the communications revolution is changing our lives’, Harvard (1997)
2
Zie voor het onderstaande ook W.H. Kleyn & P.P. Tordoir: ‘Van Randstad naar Deltametropool? Synopsis en nadere beschouwing’, Amsterdam (2003)
3
Bron: Kleyn & Louter, op.cit., 2003
Zie b.v. Nederlands Economisch Instituut: ‘Internationale Benchmark Regionale Investeringskwaliteit’ (2001)
16
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
3
Beknopte historische terugblik: de regio op hoofdlijnen 1973-2001
17
Beknopte historische terugblik: de regio op hoofdlijnen 1973-2001
3.1
Inleiding
Een goede interpretatie van de huidige algemene economische context en van de stand van de economie in de regio vraagt om een beeld van de ontwikkeling op langere termijn, ook in retrospectief. In dit hoofdstuk wordt daarom kort stil gestaan bij de ontwikkelingen in het laatste kwart van de vorige eeuw. Enkele trends in de ontwikkeling van de regio worden globaal weergegeven. Deze trends – zoals de bevolkingsontwikkeling, de opkomst van Almere, ruimtelijk economische verschuivingen binnen en naar de regio, de wederopbloei van de stedelijke economie en de regionalisering van de arbeidsmarkt – zullen naar verwachting ook een rol gaan spelen in de economische ontwikkeling van de regio in de komende decennia. Deze komen uitvoeriger aan de orde in hoofdstuk 6. Daaraan voorafgaand wordt in hoofdstuk 4 gedetailleerder ingegaan op het nabije verleden, n.l. op de ontwikkelingen in de periode vanaf 1996, en in hoofdstuk 5 op de economische structuur.
3.2
Ontwikkeling van de regionale productie: van stagnatie naar bloei
De jaren 70 en de eerste helft van de jaren 80 werden gekenmerkt door stagnatie in de economische groei. Dat gold niet alleen voor de regio Amsterdam, ook de ontwikkeling van de nationale economie stagneerde, terwijl ook de internationale economie zich zwak ontwikkelde. Het is de periode van oliecrises en grootschalige industriële herstructurering. De arbeidskracht die vrijkwam door diepteinvesteringen in de industrie en schaalvergroting kon niet worden benut door uitbreiding in andere sectoren, terwijl de verplaatsing van arbeidsintensieve productie naar lage lonen landen zijn tol eiste. Het Amsterdamse werd relatief sterk getroffen door deze exogene ontwikkelingen, maar er kwamen ook specifieke factoren bij. Amsterdam was niet alleen een van de belangrijkste industriesteden van het land, zodat verplaatsing van industrie naar elders en diepte-investeringen relatief veel banenverlies opleverden, de stad werd ook getroffen door de teloorgang van de scheepsbouw en stagnatie in het havenbedrijf. In de jaren 1975, 1979 en 1985 was er zelfs sprake van recessie. Onderstaande figuur geeft die ontwikkeling helder weer.
figuur 3.1 jaarlijkse mutatie van het (bruto) productievolume
in de regio amsterdam (in %) 8 6 4 2 0 ’72 ’74 ’76 ’78 ’80 ’82 ’84 ’86 ’88 ’90 ’92 ’94 ’96 ’98 ’00 ’02 -2 -4 -6 Bron: Stichting Economisch Onderzoek
18
jaarlijkse mutatie bruto productie
1970-1982
1983 – 1995
1996 – 2000
Wereldhandel
4,6
5,8
6,0
Nederland
2,2
2,9
3,2
Regio Amsterdam
1,1
2,7
3,9
Amsterdam
0,2
1,5
3,5
Omgeving Amsterdam
3,2
4,7
4,7
Haarlem / IJmond
1,1
2,5
2,9
Bron: SEO, 2002; Regio Amsterdam: Amsterdam + Zaanstreek + Amstelland + Meerlanden + Waterland; Omgeving: Regio exclusief Amsterdam
tabel 3.2 ontwikkeling van bevolking, arbeidsvolume en werkloosheid 1970 – 2000
jaarlijkse mutatie bevolking
Nederland Regio Amsterdam Amsterdam Omgeving Amsterdam Haarlem / IJmond jaarlijkse mutatie arbeids-volume
Ook elders waaierden stedelijke economische activiteiten uit naar de omgeving en verder weg. De omgeving van Amsterdam – en dat gold vooral voor het zuidelijk deel – bleek zich per saldo juist voorspoediger te ontwikkelen dan Nederland als totaal.
tabel 3.1 ontwikkeling van de bruto productie 1970 - 2000
niveau werkloosheid
De periode vanaf halverwege de jaren 80 werd gekenmerkt door een gestage groei van de productie. Na een terugval volgend op de eerste Golfoorlog (1993 en 1994) zette de groei in het productievolume zelfs flink door, met een jaarlijkse groei van 4% of meer in de jaren 1997 t/m 2000. Binnen de regio waren er forse verschillen in groeitempo, zeker ook in het eerste deel van de hier beschouwde periode. Uit onderstaande tabel blijkt dat de zwakke ontwikkeling van de regio in hoge mate te wijten was aan de stagnerende stedelijke economie. Dat gold ook voor andere grote steden in binnen- en buitenland. Er werd gesproken over de crisis van de grote steden. Was de binnenstad van Amsterdam in de jaren 50 en 60 nog één van de grotere werkgelegenheidsconcentraties in West Europa, de decennia daarop volgend geven tot aan halverwege de jaren 90 een gestage afkalving te zien.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Bron SEO, 2001
1970-1982
1983 - 1995
0,7
0,6
1996 – 2000 0,5
-0,4
0,5
0,4
-1,5
0,5
0,5
1,4
1,2
0,7
-0,5
0,0
0,0
Nederland
-0,2
1,0
1,9
Regio Amsterdam
-0,8
0,6
2,0
Amsterdam
-1,5
0,2
2,1
Omgeving Amsterdam
0,5
1,7
2,3
Haarlem / IJmond Nederland
-0,3
0,1
1,0
9,7
8,3
3,8 6,0
Regio Amsterdam
10,1
9,1
Amsterdam
12,9
13,7
8,3
Omgeving Amsterdam
9,5
4,8
4,5
Haarlem / IJmond
9,5
4,8
4,5
19
Beknopte historische terugblik: de regio op hoofdlijnen 1973-2001
De periode 1983 tot 1995 gaf vervolgens herstel te zien, niet alleen van de wereldeconomie, maar ook van de nationale en regionale economie, zij het dat de regionale groei van de productie aanvankelijk nog achter bleef bij de nationale ontwikkeling. In de tweede helft van de jaren 90 ontwikkelde de wereldeconomie zich nog gunstiger, terwijl ook de groei in de nationale economie doorzette. Nederland ontwikkelde zich in die jaren tot een van de Europese koplopers in economische ontwikkeling. De groei in de omgeving van Amsterdam bleef op een hoog peil, terwijl de stad een inhaalrace inzette. In die periode wist de stedelijke economie zelfs het hoge nationale groeitempo te overtreffen. Daarentegen bleef de groei in de agglomeratie Haarlem en die in IJmond juist wat achter bij het nationale gemiddelde. Ook de bevolkingsontwikkeling en de ontwikkeling op de arbeidsmarkt van de regio weken af van het nationale gemiddelde. Terwijl de Nederlandse bevolking in de periode 1970 - 1982 groeide met 0,7% per jaar, daalde de bevolkingsomvang in de regio met 0,4% en in de stad Amsterdam zelfs met 1,5%. Dit verschil in ontwikkeling werd grotendeels veroorzaakt door het gevoerde overloopbeleid vanuit de stad naar de omgeving, waar de bevolking zelfs veel harder groeide dan landelijk, n.l. met 1,4%. De afname van de bevolking gedurende de jaren 80 en de zeer beperkte groei van de productie gingen in de regio gepaard met een afname van het arbeidsvolume en hoge werkloosheidsniveaus, met name in de stad Amsterdam. De in de tabel 3.2 opgenomen cijfers betreffen de werkloosheid volgens de scherpe definitie volgens het CBS. Was in 1994 in Amsterdam een op de zeven van de beroepsbevolking
werkloos, volgens de ruimere definitie – werkzoekenden zonder baan – was dat jaar zelfs een op de vier werkloos. Ook qua werkgelegenheidsontwikkeling vormde de periode tussen 1983 en 1995 een overgangsperiode naar de periode van bloei in de tweede helft van de jaren 90: aanvankelijk een net iets bij het nationaal gemiddelde achterblijvende ontwikkeling van de regio als totaal, als resultante van een zeer beperkte groei in de stad en een meer dan gemiddelde groei in de omgeving van de stad. De tweede helft van de jaren 90 kan zonder meer gekenschetst worden als de periode van stedelijke wederopbloei. Niet alleen was er sprake van een uitbundige groei van de productie en van groei van het arbeidsvolume, de stad Amsterdam raakte ook weer in trek als woonstad – ook in de hogere segmenten van de woningmarkt – met een bevolkingsgroei die het nationaal gemiddelde zelfs evenaarde. Het arbeidsvolume in de stad nam zelfs 0,2 % punt harder toe dan het nationaal gemiddelde, terwijl ook de groei van het arbeidsvolume van de regio als totaal boven dit gemiddelde bleef uitsteken (0,1 %-punt). Het werkloosheid-percentage liep sterk terug, zij het dat het ook rond de eeuwwisseling nog ver uitkwam boven het nationaal gemiddelde, met name in de stad. Inmiddels nam ook de arbeidsparticipatie toe. Lag de participatiegraad in 1970 nog op het niveau van 58%, in 2000 was deze opgelopen tot 70%. De ontwikkelingen in het gebied van de agglomeratie Haarlem en IJmond waren over de gehele periode minder uitgesproken: in de periode van stagnatie wat minder ongunstig dan in de rest van de regio, maar ook minder gunstig in de herstel- en bloeiperiode. Ook de bevolkingsgroei bleef daar in de loop van de jaren 90 stagneren.
3.3
Verschuivingen binnen de regio
De afgelopen drie decennia was een verschuiving waarneembaar in de verdeling van de regionale bruto productie. Het aandeel van Amsterdam en deelregio’s ten noorden (Zaanstreek, Waterland) en ten westen (IJmond, Haarlem) van Amsterdam in de regionale productie nam af, terwijl het aandeel van de deelregio’s ten zuiden (Meerlanden, Amstelland) en ten oosten (Almere) toenam. Deels vloeit deze verschuiving voort uit de groei van Almere, maar voor het grootste deel werd ze veroorzaakt door de krachtige dynamiek in de zuidflank van de regio, dankzij een sterke ontwikkeling van de logistiek rond Schiphol en van de dienstensector in het zuidelijk deel van de regio. De sterkste verschuivingen deden zich voor in de eerste twee decennia, waarbij vooral de stad Amsterdam aandeel verloor en het noordelijke en westelijke deel hun aandeel wisten vast te houden. In de jaren 90 liep het tempo van de verschuiving terug, terwijl de stad zijn aandeel vrijwel wist vast te houden. In de tweede helft van dit decennium won de stad zelfs enig aandeel terug, terwijl het noordelijke en westelijk deel nu juist aandeel moesten prijsgeven.
20
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
figuur 3.2 verschuiving in de reële regionale bruto productie (bron: seo, 2002)
figuur 3.3 ontwikkeling van de werkgelegenheid in deelregio’s
(x1.000) bron: ez research o.b.v. gegevens cbs 500 450
1971
400 350 1981
300 250 200
1991
150 100 2001
50 0
0%
20%
40%
60%
80%
zuiden/oosten noorden/westen Amsterdam
De verschuiving in de verdeling van de productie werd ook gereflecteerd in de uiteenlopende ontwikkelingen van de werkgelegenheid in de deelregio’s. Uit figuur 3.3. blijkt duidelijk de sterke groei van de werkgelegenheid in het zuidwestelijke deel – Haarlemmermeer, Amstelveen, Aalsmeer en Uithoorn – vooral vanaf de tweede helft van de jaren 80, de groei van Almere vanaf die laatste periode en de stagnatie en zelfs achteruitgang in de stad Amsterdam in de periode tot aan halverwege de jaren 80. Met een terugval tijdens de recessie van 1992 en 1993 her-
’75
’77 ’79 ’81
’83 ’85 ’87 ’89 ’91 ’93 ’95 ’97 ’99 ’01
IJmond Aggl. Haarlem Zaanstreek Amstel-, Meer, Waterland
Amsterdam Gooi & Vechtstreek Almere
stelde de banengroei in Amsterdam zich echter daarna in een tempo dat zelfs dat van het zuidwestelijk deel van de regio overtrof. Ook ’t Gooi & de Vechtstreek en in iets minder mate de Zaanstreek en de agglomeratie Haarlem wisten van de groei in de tweede helft van de beschouwde periode te profiteren, zij het in veel mindere mate dan de hierboven aangeduide deelregio’s. De ontwikkeling in IJmond had in de loop van de tijd een wat wisselend karakter maar bleef per saldo stagneren.
3.4
Regionalisering van de arbeidsmarkt: toenemende samenhang
Men name in grootstedelijke regio’s nemen pendelstromen gestaag toe. In het algemeen is de werkfunctie in de centrale stad sterker dan in het omliggende gebied, terwijl in het omliggende gebied in het algemeen de woonfunctie sterker vertegenwoordigd is in verhouding tot de werkfunctie. Met de ruimere mogelijkheden voor vervoer, zowel per eigen auto als per OV, is de geografische scheiding tussen woonen werkfuncties sterker geworden. Ook het volkshuisvestingsbeleid dat in de jaren 60 en 70 op gang kwam, heeft sterk bijgedragen aan de pendel door het stimuleren van overloop naar groeigemeenten als Purmerend en Hoorn. Toch is de omvang van de pendel in de Amsterdamse regio – ook gerekend naar de omvang – in internationaal perspectief relatief bescheiden1. Exacte gegevens over pendelstromen zijn beperkt beschikbaar. Tabel 3.3 geeft een beeld van de ingaande en uitgaande pendel tussen 1995 en 2001. Beide stromen namen in deze periode in de regio als geheel en vooral in Amsterdam toe, zowel absoluut als in verhouding tot het totaal aantal werkzame personen. Ook de in- en uitgaande pendel in de omgeving van Amsterdam nam licht toe, zij het niet in verhouding tot het aantal werkzame personen. In de agglomeratie Haarlem/ IJmond doet zich juist het omgekeerde verschijnsel voor: de uitgaande pendel is groter en groeit harder dan de inkomende pendel. Verwacht moet worden dat pendelstromen ook in de toekomst zullen blijven groeien, mede afhankelijk van de verdeling van woonmilieus over de regio. In de stad Amsterdam – en zoals we in hoofdstuk 6 zullen zien – met name in de Haarlemmermeer kan die groei in inkomend pendelsaldo
21
Beknopte historische terugblik: de regio op hoofdlijnen 1973-2001
Tabel 3.3 pendel in 1995 en 2001 ontwikkeling inkomende en uitgaande pendel, aantal werkzame personen en pendelsaldo in % 1995 abs.
2001 saldo
abs.
12,5%
Regio
1995 saldo 12,9%
abs. ROA-gebied excl. Amsterdam
saldo
2001 abs.
6,2%
2,8%
Inkomende pendel
187
217
Inkomende pendel
125
Uitgaande pendel
79
88
Uitgaande pendel
108
125
867
1.003
Werkzame personen
274
324
Werkzame personen
Amsterdam
24,8%
27,2%
Haarlem/ IJmond
134
-9,3%
-9,9%
Inkomende pendel
174
216
Inkomende pendel
33
Uitgaande pendel
67
78
Uitgaande pendel
48
58
431
507
Werkzame personen
161
191
Werkzame personen
saldo
39
Bron: EZ Research Amsterdam o.b.v. gegevens van SEO
tegengegaan worden door vooral in de hogere segmenten van de woningmarkt meer woningen te bouwen. Hoe dan ook zal de historische trend tot regionalisering van de arbeidsmarkt in de toekomst verder doorzetten. Er is daarbij een sterk verband tussen scholingsniveau en geografische reikwijdte van de arbeidsmarkt. Voor hoger opgeleiden is het relevante arbeidsmarktbereik zich sterk aan het uitbreiden, tot op het Randstedelijke en zelfs internationale schaalniveau2. Geografische verruiming van de arbeidsmarkt heeft overigens een positieve invloed op de vermindering van kwalitatieve discrepanties tussen vraag en aanbod, en moet dus niet alleen bezien worden vanuit de optiek van belastende effecten voor weg- en OV-infrastructuur.
1
‘Woon-werkpendel in de regio Amsterdam: een internationale vergelijking’, TNO-INRO, Delft 2001
2
Zie o.m W. H. Kleyn & P.P. Tordoir: ‘Van Randstad naar Deltametropool? Synopsis en nadere beschouwing’, Amsterdam, 2003 en P. Hooimeijer & O. Atzema: ‘Arbeid: bindende factor in de Deltametropool’, Utrecht, 2003.
22
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
4
De gouden jaren: 1996-2001
23
De gouden jaren: 1996-2001
4.1
Opbloei van de grootstedelijke economie
Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, wordt het laatste kwartaal van de vorige eeuw gekenmerkt door transitieprocessen, zowel in de productiestructuur als in het ruimtelijke patroon van bedrijvigheid. Leek de stagnatie van de jaren 70 aanvankelijk alleen op regionaal niveau doorbroken te worden, in het laatste decennium van de vorige eeuw zien we een opmerkelijke opbloei van de stedelijke economie. De economie van de steden leek zich eerst ‘binnenste buiten te keren’, als gevolg van naar buiten gerichte krachten. Congestie terwijl bereikbaarheid juist aan belang won, gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden voor vooral ruimte-extensieve activiteiten, maar ook structurele verschuivingen zoals industriële herstructurering en een verminderde aantrekkelijkheid van de stad als woonplaats waren hiervan de belangrijkste oorzaken. Vooral in de tweede helft van de jaren 90 is er sprake van een grootstedelijke ‘revival’, niet alleen in de zin dat de grote stad weer een grote aantrekkingskracht aan de dag begon te leggen als woonplaats maar ook als vestigingsplaats voor uiteenlopende vormen van economische bedrijvigheid.
Figuur 4.1 illustreert die ruimtelijk economische dynamiek1. De sterkste verdichting van werkgelegenheid deed zich voor in het grootste deel van Amsterdam binnen de ring, langs de Zuidas in Buitenveldert, in Amsterdam Zuidoost, in Hoofddorp, Aalsmeer en Almere. Een wat minder sterke banengroei valt waar te nemen rond Schiphol, in Amstelveen, Zaanstreek, Purmerend, Uithoorn, Beverwijk, Velsen en Hilversum. Een nog geringere verdichting deed zich voor in overig Gooi & Vechtstreek, de agglomeratie Haarlem en in de landelijke gebieden. De vraag is nu in welke sectoren de groei zich bij uitstek voordeed.
4.2
kaart 4.1 groei aantal arbeidsplaatsen per km2, 1996-2001 totale bedrijvigheid
Groeidynamiek in economische clusters
In een aan dit document ten grondslag liggende studie2 is de ruimtelijk economische dynamiek onderzocht voor een twaalftal clusters van economische activiteiten. In tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van deze clusters van activiteiten3. Uit deze tabel blijkt onder meer dat de totale werkgelegenheid in de regio veel sneller groeide dan in Nederland als geheel, maar ook dat de banengroei in de informatie georiënteerde clusters veel sterker was in de regio dan nationaal, dat ook de groei in de personen georiënteerde clusters nog uitstak boven het hoge nationale cijfer, terwijl de groei in de materiaal georiënteerde clusters – op een lager niveau – juist wat achterbleef bij het nationale gemiddelde4.
Meer dan 543 240 tot 543 120 tot 240 49 tot 120 9 tot 49 minder dan 9
24
De groei concentreerde zich dus vrij sterk in typisch stedelijke economische activiteiten. De lagere groei in de materiaal georiënteerde clusters wordt deels veroorzaakt doordat deze zich veel beter lenen voor verhoging van de arbeidsproductiviteit dan de overige sectoren. Toch deed zich ook in sommige van deze sectoren een sterke, bovengemiddelde groei in de werkgelegenheid voor, zoals binnen het luchthavencomplex en het wegvervoer. In figuur 4.2 is aangegeven hoe sterk de groei was in elk van de clusters afzonderlijk, zowel in Nederland als geheel, als in de regio Amsterdam. Opvallend is de zeer sterke groei in de clusters ICT & nieuwe media5, en – in mindere mate – ook de zakelijke diensten, de coördinatie activiteiten, wegtransport, luchthavenactiviteiten en toerisme & congreswezen. Niet alleen zijn dit typen activiteiten met bovengemiddelde groei, maar het zijn ook activiteiten waarin de regio sterk gespecialiseerd is en waarbij het groeitempo hoger lag dan in Nederland als geheel6. Ook in de havenindustriële cluster en in de cluster agribusiness was de groei in de regio Amsterdam groter dan in Nederland als geheel. Anderzijds was de groei in de groothandel en in de niet kapitaalintensieve industriële bedrijfstakken juist lager dan landelijk en in het laatste geval zelfs negatief.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
tabel 4.1 ontwikkeling werkgelegenheid per 1000 inwoners voor drie combinaties van clusters, 1996-2001 Gebied
Materiaal georiënteerd
Informatie georiënteerd
Personen georiënteerd
Coördinatieactiviteiten
Toerisme & congreswezen
Zakelijke diensten
Detailhandel
ICT/nieuwe media
Non-profit
Totaal
Havenindustrieel Luchthaven Clusters
Wegtransport Groothandel Industrie Agribusiness
Nederland
7,4
18,1
24,4
58,5
Regio Amsterdam
6,6
37,3
27,7
81,7
tabel 4.2 ontwikkeling werkgelegenheid per cluster van activiteiten, regio Amsterdam 1996-2001 Cluster
mutatie
Cluster
mutatie
Havenindustrieel
2.000
Zakelijke diensten
24.500
Luchthaven & Wegvervoer
11.500
ICT & Nieuwe Media
31.000
Toerisme & Congreswezen
17.000 10.000
Groothandel
500
Overige Industrie
-1.500
Detailhandel
Agribusiness
1.000
Non profit
Coördinatie
22.500
31.500
Totaal
172.000
tabel 4.3 ontwikkeling werkgelegenheid per 1000 inwoners voor drie combinaties van clusters, 1996-2001 Totale bedrijvigheid
Materiaal georiënteerd
Informatie georiënteerd
Personen georiënteerd
Amsterdam + Diemen
-4%
30%
9%
23%
Amstel- en Meerlanden
15%
15%
4%
28%
2%
2%
4%
6%
Haarlem + IJmond
4%
6%
6%
13%
Almere + Gooi &Vechtstreek
12%
21%
7%
21%
Totaal
6%
19%
7%
19%
Zaanstreek + Waterland
25
De gouden jaren: 1996-2001
figuur 4.3 ontwikkeling aantal werkzame personen
in nederland als geheel en in de regio amsterdam
per cluster per deelregio 1996-2001
10 Jaarlijkse groei
Toch geeft de ruimtelijke economische dynamiek die zich in dit halve decennium voltrok wél sterke aanwijzingen over de richting waarin de regionale economie zich zou kunnen ontwikkelen. Opvallend is de zeer krachtige ontwikkeling van de ICT-, coördinatie- en zakelijke dienstenclusters in de stad Amsterdam, de zuidwest- en oostflank, de sterke groei van de luchthaven- en wegvervoercluster en de agribusiness in de zuidwestflank en de groei van de overige industrie in de oostflank. De stedelijke economie moet het vooral hebben van de informatie en personen clusters, terwijl de zuidwesten oostflank juist sterk scoren op de materiaal- en informatie clusters.
figuur 4.2 ontwikkeling aantallen ardbeidsplaatsen
%
Groei aantal ardbeidsplaatsen van 1996-2001 ICT en (nieuwe) media
9
Non profit
8
Detailhandel
7 Toerisme & Congr. Zakelijke diensten
6 Nederland
In tabel 4.2 en figuur 4.3 wordt een overzicht gegeven van de mutaties in arbeidsplaatsen. In vijf jaar werd in de regio in deze periode veel meer werkgelegenheid gegenereerd dan in de twee voorafgaande decennia bij elkaar! Deze gouden periode mag dus niet als maatgevend beschouwd worden voor de toekomst.
ICT & N.M.
5
Coördinatie-activiteiten Wegtransport en distributie
4
Luchthavencomplex
Toerisme en congreswezen
Zakelijke Diensten
Non-profit sector Groothandel
3
Arbeidsplaatsen totaal Overige Detailhandel
2
Coördinatie
Agribusiness
Industrie
1
Inwoners Haven-industrieel complex
0
Overige Industrie
Agribusiness
-1 -1
0
1
2
3
4
5
6
Regio Amsterdam Bron: Bureau Louter
7
8
9
Groothandel
10
Jaarlijkse groei
Luchth. & Wegverv.
Haven-industrie
-12.000
-7.000
-2.000
3.000
Almere + Gooi & Vechtstreek Zaanstreek + Waterland Haarlem + IJmond Amstel- + Meerlanden Amsterdam + Diemen
8.000
13.000
18.000
26
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
kaart 4.2 t/m 4.7 ontwikkeling aantal arbeidsplaatsen per km2, 1996 –2001
4.3
Ruimtelijke uitsortering
kaart 4.2 havenindustrieel complex
kaart 4.3 luchthavencomplex
Kennelijk hebben zich verdere processen van ruimtelijke uitsortering voorgedaan. Ruimte-extensieve activiteiten – veelal materiaal georiënteerd – en activiteiten die sterk afhankelijk zijn van externe bereikbaarheid verschuiven daarbij naar buiten, naar locaties met minder ruimtedruk respectievelijk naar locaties met een gunstige ligging ten opzichte van de externe infrastructuur. Vooral personen en in minder mate informatie georiënteerde activiteiten trekken juist dichter naar het stedelijk gebied. In de kaarten 4.2 t/m 4.7 is voor een zestal clusters de ruimtelijke dynamiek in de periode 1996 - 2001 weergegeven. Deze illustreren het patroon van regionale specialisatie. Daarbij zij bedacht dat activiteiten binnen een cluster een afwijkend vestigingsgedrag aan de dag kunnen leggen, zoals b.v. delen van de procesindustrie binnen de havenindustriële cluster, groothandelsactiviteiten binnen de agribusinesscluster en cateringbedrijven en reisbureaus binnen de luchthavencluster. Meer dan 10,0 3,6 tot 10,0 1,1 tot 3,6 0,0 tot 1,1 -2,2 tot 0,0 minder dan -2,2
Meer dan 12,54 4,51 tot 12,54 3,03 tot 4,51 1,96 tot 3,03 1,24 tot 1,96 minder dan 1,24
27
De gouden jaren: 1996-2001
kaart 4.4 agribusinesscomplex
Meer dan 5,1 1,6 tot 5,1 0,3 tot 1,6 -0,5 tot 0,3 -2,3 tot -0,5 minder dan -2,3
kaart 4.5 ict en (nieuwe) media
Meer dan 113,9 34,6 tot 113,9 9,0 tot 34,6 2,3 tot 9,0 0,2 tot 2,3 minder dan 0,2
kaart 4.6 coördinatieactiviteiten
Meer dan 71,6 20,7 tot 71,6 7,0 tot 20,7 1,9 tot 7,0 0,1 tot 1,9 minder dan 0,1
28
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
kaart 4.7 toerisme en congresleden
Meer dan 50,1 19 tot 50,1 9,8 tot 19 3,8 tot 9,8 0,6 tot 3,8 minder dan 0,6
4.4 Verdichting, spreiding en diversificatie Opvallend is dat ook in de agribusiness en havenindustriële clusters sprake is van een verdere verdichting van de werkgelegenheid, ondanks de toegenomen arbeidsproductiviteit. Tegelijk is er sprake van een zekere ruimtelijke concentratie in termen van werkgelegenheid. De overige clusters laten zowel een verdere ruimtelijke verdichting als een ruimtelijke uitdijing van arbeidsplaatsen zien. In alle klassedichtheden neemt het aantal arbeidsplaatsen immers toe. De sterkste verdichting doet zich echter op de reeds meest ruimtelijk geconcentreerde plaatsen voor. Dat geldt in het bijzonder voor de personen en informatie georiënteerde activiteiten in de meest verstedelijkte gebieden. Het hiervoor beschreven proces van ruimtelijke uitsortering heeft er toe geleid dat in grote delen van de regio de structuur minder divers is geworden. Dat geldt zowel voor de meer landelijke gebieden als voor de meest verstedelijkte gebieden, zoals moge blijken uit kaart 4.8 7. Daarin zijn de rood gekleurde gebieden qua productiestructuur in deze periode meer divers geworden, terwijl de blauwe gebieden juist een wat eenzijdiger productiestructuur hebben gekregen. In landelijke gebieden zien we zowel diversificatie als specialisatie optreden. Specialisatie deed zich met name voor in Amsterdam, vooral rond de grote kantoorlocaties, rond Schiphol, in delen van de Zaanstreek en van Almere. Niettemin kent de regio als totaal – zoals we in hoofdstuk 5 zullen zien – een breed geschakeerde productiestructuur. Ook in de toekomst mag voortzetting van processen van ruimtelijke uitsortering verwacht worden. Het tempo waarin wordt sterk bepaald door het tempo van economische groei, onder meer als gevolg van het positieve verband tussen conjunctuur en verhuisdynamiek.
kaart 4.8 mutatie diversificatie van sectoren
Van 1996-2001 Ontwikkeling Gini-index Meer dan 0,04 0,02 tot 0,04 0,01 tot 0,02 -0,01 tot 0,01 -0,03 tot -0,01 minder dan -0,03
Bron: Bureau Louter, 2003
29
De gouden jaren: 1996-2001
4.5
Conclusie
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat in de periode 1996 - 2001 een in historisch perspectief uitzonderlijke sterke groei van werkgelegenheid plaats vond, in de regio als geheel in verhouding tot het – internationaal gezien hoge – nationaal gemiddelde en in het bijzonder in de stad Amsterdam en in de zuidflank. Het groeitempo van deze conjuncturele golf lag ver boven de trend van het tamelijk gunstige CPB scenario European Coordination voor de periode 1995 - 2020. De sterkste groei deed zich voor in ICTen nieuwe media, zakelijke diensten, coördinatie, logistiek, luchtvaart en toerisme & congreswezen. Deze ontwikkeling ging gepaard met een sterke verdichting en enige uitdijing van arbeidsplaatsen, terwijl een verdere ruimtelijke uitsortering en daarmee ook regionale specialisatie optrad, met name met betrekking tot de materiaal georiënteerde activiteiten. Als gevolg daarvan namen samenhang en complementariteiten tussen de deelregio’s toe en werd het netwerkkarakter van de ruimtelijk economische structuur op regionale schaal versterkt. Deze trends werpen weliswaar licht op de mogelijke ruimtelijk economische ontwikkelingen op de lange termijn, maar het tempo van economische groei en de toename van de werkgelegenheid mogen absoluut niet als maatgevend beschouwd worden voor de komende decennia. In hoofdstuk 6 komen we hierop uitvoerig terug.
1
Bron: Bureau Louter: ‘Clusters onder de loupe’. De werkgelegenheid is gemeten per postcodegebied en weergegeven volgens de potentiaalbenadering met ‘distance decay’, d.w.z. er is een ruimtelijk voortschrijdend gemiddelde berekend, waarbij het aantal arbeidsplaatsen op de coördinaat voor 100% meetelt en op enige afstand voor een aflopend percentage, tot 0% op 3 km hemelsbreed. De overige gegevens en kaarten m.b.t. clusters zijn aan deze studie ontleend.
2
Zie vorige noot
3
In de bijlage is de samenstelling van deze clusters weergegeven. Tot het havenindustrieel complex behoort o.m de procesindustrie en aanverwante groothandel; tot de luchthavencluster worden o.m de cateringbedrijven gerekend; tot de agribusiness de veilingen en aanverwante groothandel; tot de coördinatiecluster de financiële en zakelijk dienstverlening en tot toerisme & congreswezen de horeca.
4
Onderscheid gebaseerd op : P.J. Louter. (1994) ‘Materiaalgeoriënteerde, personengeoriënteerde en informatiegeoriënteerde activiteiten: een andere kijk op regionale werkgelegenheidsgroei’. In: H. Scholten en S.C. de Groot (redactie) Arbeidsmarkt en sociale zekerheid, Eburon, Delft.
5
In de ICT & NM cluster is de enge definitie gehanteerd. Volgens de ruimere OESOdefinitie groeide deze cluster in deze periode veel sneller in de regio dan landelijk en veel sneller in Amsterdam dan in de regio. Zie TNO, W. Manshanden: De Amsterdamse ICT & Nieuwe mediacluster (2001)
6
Afgezien van de luchthavencluster. Het overgrote deel van de nationale werkgelegenheid is weliswaar in de regio geconcentreerd, doch de groei in andere regio’s lag op een nog iets hoger niveau.
7
Bron: Bureau Louter (2003), op.cit.
30
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
5
De huidige ruimtelijk economische structuur
31
De huidige ruimtelijk economische structuur
5.1
Specialisatiepatronen
Zoals we hebben gezien vinden in de loop van de tijd processen van ruimtelijke uitsortering plaats. Uiteenlopende typen activiteiten zoeken hun eigen specifieke vestigingmilieus op. ‘Pushfactoren’ en ‘pullfactoren’ hebben uiteenlopende invloed op vestigingspatronen. Sommige activiteiten worden sterk aangetrokken door hoogstedelijke vestigingmilieus, andere zoeken juist gebieden met lage ruimtedruk, weer andere zijn sterk gebonden aan zee- of luchthaven of aan externe weginfrastructuur. Vaak gaat het om het vinden van een balans tussen die aantrekkingsfactoren, waarbij de huisvestingsprijs mee bepalend is voor de feitelijke vestigingsplaatskeuze. De verscheidenheid aan typen vestigingsmilieus binnen de regio leidt ook tot variaties in specialisatiepatroon in de verschillende deelregio’s. De sterke ruimtelijk economische dynamiek in de periode 1996 - 2001, die in het vorige hoofdstuk werd beschreven, heeft deze ruimtelijke specialisatie verder versterkt. Een scherp beeld van de mate waarin de deelregio’s zijn gespecialiseerd in de verschillende clusters wordt verkregen door hun specialisatiepatroon af te zetten tegen het nationaal gemiddelde. De resultaten daarvan zijn weergegeven in tabel 5.1. De regio als geheel kent sterke specialisaties in de clusters coördinatieactiviteiten, ICT & nieuwe media, luchthaven& wegvervoer en distributie, toerisme & congreswezen en zakelijk diensten. Op subregionaal niveau valt een zeer sterke specialisatie waar te nemen in het luchthaven-, wegvervoer& distributiecomplex in de Haarlemmermeer, het agribusinesscomplex in Aalsmeer e.o, het havenindustrieel complex in Velsen, het mediacomplex in Hilversum en groothandelsactiviteiten in Weesp.
tabel 5.1 relatieve vertegenwoordiging aantal arbeidsplaatsen per cluster en als totaal per deelregio in verhouding tot het nationaal gemiddelde (Nederland = 100, 2001) Locatiequotient Indeling clusters
Relatieve vertegenwoordiging t.o.v. aantal inwoners 1 Hav/ind.
2/3
4
Luchth
Groot
wegv.
ha.
5
6
7
8
Over.ind.
Agri
Coörd
9
10
Zak.di. ICT& NM
Toer Congr
11
12
DetH
Non prof.
13 Overig
Totaal incl. overig 140
Amsterdam/Diemen
66
66
120
45
10
378
227
301
238
105
149
105
Amstelveen/O-Amstel
28
146
164
20
73
303
212
309
84
107
93
101
117
128
91
115
64
1.178
66
71
193
115
120
45
80
138
Haarlemmermeer
73
2.506
288
110
112
137
174
471
194
146
70
178
229
Haarlem
35
45
72
107
7
75
132
126
114
99
137
85
99
Aalsmeer/Uithoorn
Zuid-Kennemerland Velsen/Beverwijk Heemskerk e.o. Zaanstad
13
13
66
16
14
104
104
35
182
81
137
62
83
634
85
103
87
21
81
73
28
86
116
84
107
109
65
25
51
25
63
51
55
21
67
67
69
63
57
188
109
78
119
15
149
67
54
54
96
83
94
90
Purmerend
18
19
76
46
6
62
49
39
59
88
92
79
66
Beemster/Waterland
83
52
95
73
73
97
73
33
75
69
39
86
67
Almere
42
42
134
57
19
59
141
132
58
81
75
62
75
Hilversum
57
26
87
99
4
183
123
588
105
101
107
85
116
Overig ’t Gooi
99
12
99
67
18
158
109
84
77
87
68
75
78
Weesp e.o.
65
76
368
190
54
149
93
125
64
80
47
83
101
Totaal Regio
97
199
120
65
53
213
153
211
146
100
108
96
116
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
Nederland
Bron: Bureau Louter, op. cit., 2003 LQ tussen 100 en 200 (voor Totale Regio tussen 100 en 150) LQ hoger dan 200 (voor Totale Regio hoger dan 150) LQ in deelregio lager dan 80 voor totaal
32
Een sterke specialisatie in de cluster ICT & nieuwe media is ook te vinden in Amsterdam1, Haarlemmermeer, Almere en Amstelveen. Amsterdam en Amstelveen kennen daarnaast sterke specialisaties in de coördinatie-activiteiten en zakelijke diensten en Amsterdam ook in toerisme & congreswezen. Ook ’t Gooi, Zaanstad, Weesp en Haarlemmermeer hebben een relatief sterke specialisatie in coördinatieactiviteiten. Daarnaast is Zaanstad sterk gespecialiseerd in havenindustriële activiteiten. Deelregio’s met een vrij sterke specialisatie in groothandel zijn ook Haarlemmermeer, Amstelveen en Almere. Daarnaast kent Almere specialisaties in zakelijke diensten en in ICT & nieuwe media. Laatst genoemde cluster is ook vrij sterk vertegenwoordigd in Aalsmeer/ Uithoorn, Haarlem en Weesp. Tenslotte is specialisatie in de overige industrie op regionaal niveau weliswaar beperkt vergeleken met het nationaal gemiddelde, maar kennen vooral Weesp en in mindere mate Zaanstad, Haarlem en Haarlemmermeer een bovengemiddelde specialisatie in de desbetreffende bedrijfstakken. Uit de laatste kolom van tabel 5.2 blijkt ook dat er grote verschillen tussen de deelregio’s zijn met betrekking tot de werkfunctie. Meer dan welke deelregio ook telt de Haarlemmermeer een zeer groot aantal arbeidsplaatsen in verhouding tot de woonachtige bevolking. Een tweede positie in dit opzicht wordt ingenomen door Amsterdam en Aalsmeer / Uithoorn. Ook in Amstelveen en in Hilversum is het aantal arbeidsplaatsen relatief groot ten opzichte van het aantal inwoners. Daar staan typische forensengemeenten tegenover zoals Heemskerk, Purmerend, Almere en plaatsen in de Beemster, Waterland en overig ‘t Gooi.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
5.2
Bijdragen aan de regionale economie
Gaf de voorgaande paragraaf ons een beeld van de specialisatie van de regio is in zijn totaliteit en van de deelregio’s, in paragraaf 5.2 richten we ons op de ruimtelijke structuur van de productie zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de vestigingspatronen van activiteiten en in de bijdragen van de deelregio’s aan de regionale economie. Tabel 5.2 geeft aan welk aandeel de deelregio’s hebben in het totaal aantal banen per cluster en in het totaal van de regionale werkgelegenheid. Daarmee wordt ook een beeld gekregen van het huidige relatieve gewicht van de deelregio’s in de gehele regio. Tegelijk blijkt uit tabel 5.2 dat groeiverschillen en ruimtelijke herschikkingen ten spijt, elk van de deelregio’s nog over een tamelijk breed geschakeerde productiestructuur beschikt, zij het dat er wel degelijk sprake is van specialisatie, zoals beschreven in paragraaf 5.1.
De bijdragen per cluster per deelregio weerspiegelen niet alleen deze specialisatiepatronen, maar verdisconteren ook de relatieve omvang van de clusters per deelregio. Zo is het leeuwendeel van de arbeidsplaatsen in de havenindustriële cluster geconcentreerd in Velsen, Zaanstreek en Amsterdam, waarbij Amsterdam bijna een kwart van het totaal voor zijn rekening neemt. De overige industrie is veel sterker gespreid over de regio, maar ook in deze cluster is toch nog bijna een kwart van de arbeidsplaatsen in de stad Amsterdam te vinden. De groothandel is minder sterk gespreid en kent zijn grootste concentraties in Amsterdam (36%), Haarlemmermeer (14%) en Almere (8%). Luchthavenactiviteiten, wegvervoer en distributie zijn in zeer hoge mate te vinden in de Haarlemmermeer met meer dan 70% en – in veel mindere mate – in Amsterdam met 12%.
tabel 5.2 aandeel deelregio’s in aantal arbeidsplaatsen in de regio per cluster in 20012
A’dam/Diemen
Haven-
Luchth.
indus.
& wegv.
24,7%
11,9%
Grooth. 36,2%
Overige
Agribu-
Coordi-
Zak.
ICT&
Toer. &
Detail-
Non
indus.
siness
natie
Diensten
N.M.
Congr.
handel
profit
24,7%
6,6%
64,3%
51,5%
58,8%
38,2%
50,0%
53,7%
Totaal 43,6%
Amstelland
4,3%
4,2%
8,1%
3,6%
58,2%
6,9%
7,1%
8,4%
4,3%
7,4%
4,7%
7,1%
Haarlemmermeer
4,3%
71,4%
13,6%
9,6%
12,1%
3,7%
6,5%
12,7%
7,5%
8,3%
3,7%
11,2%
3,0%
1,8%
6,0%
12,3%
1,7%
4,0%
8,2%
4,7%
9,3%
9,5%
12,9%
8,3%
IJmond
34,3%
2,5%
5,6%
7,8%
6,0%
2,7%
3,5%
1,0%
4,4%
8,0%
6,0%
6,3%
Zaanstad
12,6%
3,5%
4,2%
11,8%
1,8%
4,5%
2,8%
1,7%
2,4%
6,2%
5,0%
5,1%
Waterland
4,7%
1,6%
6,0%
7,8%
7,0%
3,2%
3,4%
1,4%
3,9%
6,3%
4,7%
4,7% 4,6%
Agglom. Haarlem
Almere
3,1%
1,5%
8,1%
6,2%
2,6%
2,0%
6,6%
4,5%
2,9%
5,9%
5,0%
Gooi en Vechtstr.
9,1%
1,4%
12,2%
16,2%
3,8%
8,7%
8,1%
14,2%
6,5%
10,1%
8,1%
9,1%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal
33
De huidige ruimtelijk economische structuur
Ook de agribusiness cluster kent een zeer sterke concentratie, rond Aalsmeer met bijna 60% en in mindere mate met 12% in de Haarlemmermeer en 7% in Waterland (inclusief Purmerend). De coördinatie en zakelijke dienstenclusters kennen een relatief grote spreiding, maar ook hier domineert Amsterdam met bijna tweederde respectievelijk ruim de helft van alle arbeidsplaatsen. De ICT & Nieuwe media cluster is sterk in Amsterdam met ruim de helft van de arbiedsplaatsen, ’t Gooi met 14% en Haarlemmermeer met 13%. Ook de cluster toerisme & congreswezen kent een vrij sterke concentratie in Amsterdam (59%), de agglomeratie Haarlem (9%) en de Haarlemmermeer (8%). De kwartaire sector is weliswaar deels bevolkingsvolgend, maar alleen Amsterdam (50%) en Haarlem (13%) hebben een aandeel dat substantieel uitgaat boven hun aandeel in de totale regionale werkgelegenheid.
gebieden een hoge toegevoegde waarde per inwoner zullen laten zien. De kaarten 5.1 en 5.2 tonen het resulterende beeld. Vanuit de optiek van de ruimteproductiviteit is uiteraard de toegevoegde waarde per km2 relevant. Deze is de resultante van concentratie van arbeidsplaatsen en van toegevoegde waarde per arbeidsplaats. Kaart 5.3 brengt dit in beeld. grafiek 5.1 arbeidsvolume en productie naar bedrijfstak
Non Profit
Zakelijke diensten
Consumentendiensten
Groothandel
In het voorgaande zijn omvang, dynamiek en betekenis van de verschillende bedrijfstakken vooral gemeten in aantallen arbeidsplaatsen. Uit onderstaande grafiek is duidelijk dat zulks maar zeer ten dele terecht is3. In het bijzonder de industrie, maar in mindere mate ook financiële diensten, logistiek, bouw, ICT en groothandel dragen veel meer bij aan de regionale productie dan men op grond van de bijdrage aan de regionale werkgelegenheid zou verwachten. Deze bedrijfstakken kennen dus een verhoudingsgewijs zeer hoge arbeidsproductiviteit. In het licht van de algemene demografische ontwikkeling is dit een niet onbelangrijke waarneming. Verwacht mag immers worden dat gebieden met een sterke concentratie van deze activiteiten ook een hoge toegevoegde waarde per arbeidsplaats kennen. Evenzeer mag verwacht worden dat specifieke werk-
ICT
Bouw
Logistiek
Financiële diensten
Industrie
0
5
10
15
Arbeidsvolume (x 10.000 arbeidsjaar); Regio Amsterdam 2001 Productie (in miljarden Euro’s) Bron: EZ Research o.b.v. gegevens SEO
20
25
34
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
kaart 5.1, 5.2 en 5.3 toegevoegde waarde per arbeidsplaats, per 1.000 inwoners resp. per km2 kaart 5.1 € per arbeidsplaats
Meer dan 54.334 50.021 tot 54.334 47.111 tot 50.021 44.533 tot 47.111 41.945 tot 44.533 minder dan 41.945
kaart 5.2 € per 1.000 inwoners
Meer dan 44.719 30.162 tot 44.719 21.985 tot 30.162 15.962 tot 21.985 10.975 tot 15.962 minder dan 10.975
kaart 5.3 € 1 mln per km2
Meer dan 190 94 tot 190 51 tot 94 24 tot 51 7 tot 24 minder dan 7
35
De huidige ruimtelijk economische structuur
De toegevoegde waarde per arbeidsplaats blijkt met name hoog in Velsen, Zaanstreek en het Westelijk havengebied dankzij de concentraties van het havenindustrieel complex, in de Haarlemmermeer dankzij Schiphol en de coördinatiecluster – waarvan financiële diensten deel uitmaken – evenals in Amsterdam Zuidoost, de Zuidas en Amstelveen. De toegevoegde waarde per inwoner volgt dit patroon gedeeltelijk en bereikt met name hoge waarden op bedrijventerreinen, bij het staalcomplex in Velsen en het agribusinesscomplex Aalsmeer e.o. Ook de samenstelling van de bedrijvigheid in Amsterdam Zuidoost en in de Haarlemmermeer resulteert in hoge waarden. Tenslotte volgt de toegevoegde waarde per km2 enigszins het stedelijk patroon en is met name hoog op Schiphol, een groot deel van Amsterdam binnen de ring en op de Zuidas en in Zuidoost.
5.3
Vestigingspatronen en onderlinge samenhang van de clusters
Personen georiënteerde clusters Een deel van de hier onderscheiden clusters heeft primair een verzorgende functie, dat wil zeggen de gehele kwartaire sector (‘non profitcluster’) en de detailhandel. De ontwikkeling ervan is grotendeels bevolkingsvolgend, zij het dat ze ten dele ook een toeleverende en voorwaardenscheppende rol spelen voor de overige bedrijvigheid. Het spreidingpatroon volgt globaal dat van de verstedelijking, zij het dat – zoals we eerder zagen – grotere steden een meer dan evenredig deel voor hun rekening nemen. Deze hebben immers – op grond van schaalvoordelen – een groter verzorgingsgebied.
Voorbeelden daarvan zijn rechtspraak en kennisinstellingen. Met 235 duizend en 106 duizend arbeidsplaatsen maken zij 22% respectievelijk 10% uit van het totaal aantal arbeidsplaatsen in de regio. Ook de cluster toerisme & congreswezen behoort tot de personen georiënteerde clusters. Voor een klein deel kan ook deze cluster beschouwd als een verzorgende, bevolkingsvolgende groep van activiteiten, aangezien cultuur, sport en recreatie, reisbureaus en de horeca ertoe gerekend worden. Daarnaast heeft de cluster een voorwaardenscheppende rol voor ander typen bedrijvigheid en een sterk stuwende betekenis waar het gaat om buitenlandse toeristen en congresgangers. Naast de luchtvaart profiteren ook detailhandel, groothandel en cruisevaart van de aantrekkingskracht op toeristen en congresgangers. De betekenis van het congreswezen gaat daar nog bovenuit voorzover het gaat om wetenschappelijke congressen. Verschillende kennisinstituten dragen sterk bij aan het grote aantal internationale congressen. Op wereldschaal behoorde Amsterdam tot voor kort tot de top 10 van internationale congressteden. Met zijn 84 duizend arbeidsplaatsen draagt deze cluster voor 8% bij aan de regionale werkgelegenheid. Kaart 5.4 geeft het ruimtelijk patroon weer van arbeidsplaatsen per km2. Amsterdam domineert sterk, maar daarnaast zien we concentraties in Haarlem, Hilversum, Zandvoort, Edam/ Volendam, Zaanstreek, Hoofddorp en op Schiphol.
kaart 5.4 aantal arbeidsplaatsen per km2: cluster toerisme & congreswezen (2001)
Meer dan 321 116 tot 321 58 tot 116 29 tot 58 9 tot 29 minder dan 9
36
Informatie georiënteerde clusters Zoals gezegd neemt het belang van deze clusters sterk toe. Informatie verzameling, overdracht, uitwisseling en verwerking in de meest uiteenlopende vormen maakt een groeiend deel uit van het economische denken en handelen. Informatie & Communicatie Technologie wordt beschouwd als een doorbraaktechnologie. Niet alleen wetenschappelijke domeinen, maar steeds meer maatschappelijke velden en alle bedrijfstakken worden gepenetreerd door ICT en ondervinden daarvan de innoverende invloed in de vorm van nieuwe producten, productieprocessen, diensten, markten en organisatievormen. De regie over en de coördinatie van productieprocessen, logistieke ketens en diensten is niet langer denkbaar zonder ICT. Ook de media en nieuwe media – naast telecommunicatie – en computerbedrijven – worden tot deze cluster gerekend. De sterke concentratie van mediabedrijven en IT-contentbedrijven in de regio biedt een uitstekende uitgangspositie. De aanstaande hoogwaardige uitwisseling van vloeiende beelden naast die van spraak en data over glasvezelinfrastructuren, aangevuld met draadloze verbindingen, luidt ongetwijfeld een nieuwe fase in de ICT-revolutie in, met nog onafzienbare potenties voor nieuwe mediale vormen en wetenschappelijke, maatschappelijke en economische toepassingen. De betekenis van deze cluster gaat dus ver uit boven die van direct gegenereerde werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Met zijn zeer sterke groei in een korte periode tot bijna 83 duizend arbeidsplaatsen heeft de cluster overigens al een aandeel van bijna 8% in de totale regionale werkgelegenheid. Onderstaand wordt in kaart 5.5 het spreidingspatroon weergegeven. De verschillende componenten blijken aangetrokken door uiteenlopende – zij het in het algemeen wel stedelijke – vestigingmilieus4.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Content bedrijven, veelal van geringe omvang nestelen zich in typische hoogstedelijke milieus, met veel mogelijkheden voor frequente fysieke uitwisseling. Daarmee zoeken ze dezelfde biotoop als de andere ‘creative industries’5. De grotere telecom- en IT bedrijven vestigen zich vooral op de grotere kantoorlocaties. Naast Amsterdam, waar meer dan de helft van de cluster is gevestigd, zowel in de binnenstadsmilieus als in Zuidoost, langs de Zuidas en op Teleport, zien we het media complex in Hilversum en concentraties in Hoofddorp, Haarlem, Amstelveen en Almere. Ook de cluster coördinatieactiviteiten wint sterk aan belang. Het gaat hier om de regisseurs en zenuwcentra van de moderne economie: de hoofdkantoren en financiële diensten. Hier wordt – vaak mondiaal – informatie vergaard, verwerkt en omgezet in beslissingen zowel van strategische, als van operationele logistieke aard ter coördinatie van uiteenlopende bedrijfsactiviteiten, die vaak op grote onderlinge afstanden worden uitgevoerd. Ze zijn dus bij uitstek internationaal georiënteerd. Voor hen is de nabijheid van een luchthaven met hoog frequente directe verbindingen met zakelijke bestemmingen, zowel continentaal als intercontinentaal een absolute vestigingsvoorwaarde. Aangezien in de statistieken hoofdkantoren niet afzonderlijk te identificeren zijn, zijn deze hier niet opgenomen in deze cluster. De 500 grootste zijn echter apart in beeld gebracht in hoofdstuk 2.
kaart 5.5 aantal arbeidsplaatsen per km2: ict- en nieuwe mediacluster (2001)
Meer dan 308 108 tot 308 36 tot 108 11 tot 36 2 tot 11 minder dan 2
37
De huidige ruimtelijk economische structuur
Daaruit blijkt dat de Amsterdamse regio, dankzij de combinatie van de mainport Schiphol en een grootstedelijk vestigingsmilieu, een relatief zeer grote aantrekkingskracht uitoefent, zowel op de grote hoofdkantoren van Nederlandse bedrijven als op de Europese hoofdkantoren van Amerikaanse, Europese en Aziatische ondernemingen. Circa twee derde van de arbeidsplaatsen is dan ook in Amsterdam te vinden, naast kleinere concentraties in Amstelveen, Hoofddorp, Zaanstad en Hilversum. Nog los van deze hoofdkantoren maakt deze cluster met meer dan 88 duizend arbeidsplaatsen bijna 8,5% uit van het regionale totaal aan arbeidsplaatsen. Bij de cluster zakelijke diensten gaat het in feite ook om informatieverwerking. Tot deze cluster wordt een brede schakering van zakelijke diensten gerekend, waaronder bij voorbeeld diensten als die van bedrijfsconsultants, accountants, juridische adviesbureaus, ontwerp- en architectenbureaus, call centra etc. Hun vestigingspatroon kenmerkt zich wat meer door spreiding over de regio, zij het dat ook voor deze cluster geldt dat meer dan de helft in Amsterdam gevestigd is. Daarnaast zijn er vooral concentraties in Almere, Amstelveen, Haarlemmermeer, Haarlem en Hilversum. Met meer dan 82 duizend arbeidsplaatsen draagt deze cluster bijna 8% bij aan het regionaal totaal.
Materiaal georiënteerde clusters Hoewel het luchthavencomplex ook bij de personen georiënteerde clusters gerekend zou kunnen worden en in essentie zijn belangrijkste meerwaarde voor de regio gelegen is in zijn functie voor passagiers, wordt het hier ingedeeld bij de materiaal georiënteerde clusters. Met Schiphol is immers een complex van overige logistieke activiteiten verbonden, zoals groothandel en wegtransport. Schiphol bezet in Europa niet alleen de vierde positie qua aantallen passagiers maar qua vracht vervoer zelfs een derde plaats. Veelal is het zelfs zo dat Europese hoofdkantoren neerstrijken in de regio samen met hun Europese distributiecentrum, terwijl in sommige gevallen de grote vrachtstromen via de Amsterdamse havens verlopen en snel benodigde producten worden ingevlogen. Op de luchthaven zelf zijn ca. 50 duizend arbeidsplaatsen geconcentreerd, ter afhandeling van vracht en passagiers en in de nevenactiviteiten zoals kantoren, horeca en detailhandel. Samen met wegvervoer en distributie omvat de cluster 60 duizend arbeidsplaatsen, goed voor ca. 6% van het regionale totaal. Meer dan 70% daarvan is geconcentreerd in de Haarlemmermeer; 12% in Amsterdam. Naast de directe betekenis van Schiphol voor toegevoegde waarde en werkgelegenheid – en het indirecte belang voor toeleverende bedrijven – is de luchthaven ongetwijfeld één van de belangrijkste vestigingsvoorwaarden voor de regio, zo niet de belangrijkste. Dat geldt in elk geval voor de internationaal georiënteerde activiteiten, zoals de coördinatiecluster, de cluster toerisme & congreswezen, het agribusinesscomplex in Aalsmeer e.o., de ICT & Nieuwe mediacluster en delen van de zakelijke dienstverlening, groothandel en industrie. Andersom zorgen die clusters voor relatief veel draagvlak voor een – in verhouding tot de omvang van de nationale
economie – grote luchthaven die in staat is veel frequente, directe lijnen met continentale en interncontinentale bestemmingen te onderhouden. Daarin ligt ook de kern van de relatief hoge positie in de hiërarchie van internationale luchtvaartnetwerken, de essentie dus van de hub functie van Schiphol. Een internationaal concurrerend vestigingsmilieu kan evenmin zonder de luchthaven, als de luchthaven het kan stellen zonder een concurrerend grootstedelijk vestigingsmilieu. Ook voor de havenindustriële cluster geldt dat de betekenis ervan niet uitsluitend gelegen is in de overslag van goederen. De laatste jaren winnen de havens ook aan belang voor de cruisevaart. Jaar in jaar uit doen zo’n 100 van die schepen Amsterdam aan, goed voor € 45 miljoen aan omzet in de regio per jaar6. Veel meer dan voor de luchtvaart geldt, is de betekenis van deze cluster uiteraard gelegen in zijn goederen georiënteerde karakter. De directe bijdrage van deze cluster aan de regionale werkgelegenheid is relatief beperkt. Met ruim 36 duizend arbeidsplaatsen maakt de cluster ca. 3% uit van het regionale totaal. Zoals eerder aangegeven gaat het hier wel om een grote bijdrage aan de geproduceerde toegevoegde waarde, per jaar ca. € 9 miljard.
38
Evenals Schiphol bezetten de Amsterdamse havens in de wereldrangorde een positie tussen de 20 en de 30. Europees bezetten de havens qua overslag een vijfde plaats. Dankzij een gestage groei in het afgelopen decennium hebben de havens inmiddels een marktaandeel van ca. 8% in de range Le Havre – Hamburg. Een belangrijk kenmerk van de haven is het karakter van toegevoegde waarde activiteiten, waar bijvoorbeeld Rotterdam een veel sterker accent op transito heeft. De grootste wereldhaven is weliswaar zes maal zo groot, maar toegevoegde waarde en werkgelegenheid zijn slechts twee maal zo groot. Kapitaalintensieve bedrijvigheid zoals de staal-, chemieen voedingsmiddelenindustrie worden tot deze cluster gerekend, maar ook binnenvaart, visafslag en aan havenactiviteiten verwante groothandel vormen er onderdeel van. Het merendeel van deze activiteiten is gevestigd aan het Noordzeekanaalgebied, in IJmond, in de Zaanstreek en aan de IJ-oevers in Amsterdam. Daarnaast zijn er kleinere havens in de regio met veelal een primaire functie voor de pleziervaart, zoals Durgerdam, Monnickendam, Volendam, Muiden en aan de Oostvaardersdijk in Flevoland. Aanverwant zijn er activiteiten in scheepsbenodigdheden, scheepsreparatie, en scheepsnieuwbouw, zoals in Aalsmeer en aan de Zaan.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
kaart 5.6 aantal arbeidsplaatsen per km2: havenindustriële cluster (2001)
Meer dan 104 48 tot 104 25 tot 48 12 tot 25 3 tot 12 minder dan 3
kaart 5.7 aantal arbeidsplaatsen per km2: cluster overige industrie (2001)
Meer dan 203 121 tot 203 73 tot 121 36 tot 73 10 tot 36 minder dan 10
39
De huidige ruimtelijk economische structuur
De cluster overige industrie, waartoe de niet kapitaalintensieve bedrijfstakken behoren, is zoals eerder opgemerkt niet sterk in de regio vertegenwoordigd. Toch draagt deze cluster met bijna 55 duizend arbeidsplaatsen nog 5% bij aan de totale regionale werkgelegenheid, mede dankzij het relatief arbeidsintensieve karakter. Het gaat om een breed scala aan industriële activiteiten die voor een niet onbelangrijk deel op bedrijventerreinen gevestigd zijn. Daarnaast is er ook bedrijvigheid die daarbuiten gevestigd is, zoals de grafische industrie, diamantindustrie en installatiebedrijven. Zij hebben vaak een toeleverende functie voor andere vormen van bedrijvigheid en ontlenen daar een belang aan dat uitgaat boven de directe bijdrage aan de regionale economie. Uit kaart 5.7 blijkt het spreidingspatroon, met concentraties in de Zaanstreek, zoals in Krommenie, in Haarlem, Amsterdam, Weesp, Hilversum, Naarden en Almere en kleinere concentraties in Volendam, Purmerend en Beverwijk.
Het agricomplex in de regio wordt sterk gedomineerd door de sierteelt en de mondiale positie van de bloemenveiling in Aalsmeer, uiterst gunstig gelegen t.o.v. Schiphol. Dit complex is een typische cluster, waarbij teelt, verpakking, handel, logistiek etc. zeer nauw met elkaar verbonden zijn. Daarnaast vinden verspreid activiteiten plaats op het gebied van akkerbouw, glastuinbouw, veeteelt en bloementeelt, zoals in de Haarlemmermeer, op de geestgronden achter de duinen, in de Beemster en rond Purmerend. De groothandelsmarkt in Amsterdam heeft binnen deze cluster een belangrijke stadsdistributieve functie. In totaal omvat de cluster ca. 23 duizend arbeidsplaatsen.
De beide overige materiaal georiënteerde clusters – wegvervoer & distributie en groothandel – zijn sterk verbonden met de overige clusters. Deels concentreren ze zich op bedrijventerreinen, deels langs uitvalswegen, maar vooral ook rond Schiphol, de havens en industriële concentraties. De combinatie van een ruimte-extensief karakter, de daarmee gepaard gaande relatief geringe toegevoegde waarde per km2 en het belang van externe bereikbaarheid brengen met zich mee dat een deel van deze activiteiten zich verplaatst naar gebieden met een relatief geringe ruimtedruk, maar op locaties met een gunstige ligging ten opzichte van de hoofdinfrastructuur. Dat laatste geldt voornamelijk voor de sector wegvervoer, zij het dat een deel van de distributiefunctie binnen stedelijk gebied blijft. Ook de groothandel behoudt een vrij sterke vertegenwoordiging in de stedelijke gebieden. Zo is het aandeel in de totale regionale werkgelegenheid in de groothandel van Amsterdam 36%, dat van de Haarlemmermeer 14% en dat van Almere 8%. De bijdrage aan de totale regionale werkgelegenheid van beide sectoren is met zo’n 67 duizend arbeidsplaatsen bijna 7%.
40
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
tabel 5.3 ontwikkeling aantal buitenlandse vestigingen7
5.4 Totaal 1992 - 2003
Jaar van vestiging
aandeel in ’92
’93
’94
’95
’96
’97
’98
’99
’00
’01
’02
’03
Absol.
regio (%) Vest.
Aalsmeer/Uithoorn
1
1
2
Almere
2
1
3
Amstelveen, incl. O.Amstel
3
2
3
2
5
1
Amsterdam, incl Diemen
13
21
16
20
35
32
Haarlemmermeer
4
9
1
5
8
15
Schiphol
3
3
2
7
6
Zaanstad Totaal
1 28
40
22
41
66
5
1
1
7
24
3
5
3
1
38
5
4
38
35
41
398
52
60
10
10
12
122
16
11
11
10
3
116
15
20
4
1
0
767
100
100
1 2
5
2
6
6
3
36
42
44
11
14
10
12
21
16
15
1
1
1
68
75
93
93
A.p.
66
59
64
0
De aantrekkingskracht voor buitenlandse bedrijven
Zoals blijkt uit tabel 5.3, is het aantal bedrijven dat van elders aangetrokken kon worden in het afgelopen decennium sterk toegenomen. Het blijkt ook dat de internationale conjunctuur zijn invloed doet geleden op het aantal aangetrokken bedrijven. De regionale verdeling is tamelijk stabiel, zij het dat een geringe verschuiving waarneembaar is tussen het eerste en het tweede deel van de periode. Almere, Amsterdam en vooral Schiphol winnen aandeel, terwijl de Haarlemmermeer en Amstelveen iets moesten prijsgeven. In de laatste kolom van 5.3 is de regionale verdeling van het aantal arbeidsplaatsen opgenomen, in de op één na laatste kolom de regionale verdeling van het aantal aangetrokken vestigingen. De aangetrokken bedrijven leverden een forse bijdrage aan de totale werkgelegenheid, vooral dankzij de doorgroei van deze bedrijven, maar ook door toeleveranties aan die bedrijven. Figuur 5.1 geeft het totale aantal directe arbeidsplaatsen weer van de aangetrokken bedrijven, d.w.z. de initiële arbeidsplaatsen plus de doorgroei. Opvallend is het brede spectrum aan typen activiteiten, maar ook de zeer dominante positie van de cluster ICT, Media etc. Deze waarneming bevestigt de bijzondere potenties van de Amsterdamse regio voor deze cluster van activiteiten.
41
De huidige ruimtelijk economische structuur
figuur 5.1 arbeidsplaatsen aangetrokken
buitenlandse bedrijven bron: ez research 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 1
5.000
Voor de ICT & NM cluster is hier de enge definitie gehanteerd. Volgens de ruimere OESO definitie is de regio en vooral Amsterdam nog sterker in deze cluster gespecialiseerd dan de hier gehanteerde cijfers aangeven. Zie TNO,
0 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
W. Manshanden: De Amsterdamse ICT & Nieuwe mediacluster (2001)
2
Bron: EZ Research Amsterdam o.b.v. gegevens van Bureau Louter
Logistiek en distributie
3
Bron: EZ Research Amsterdam o.b.v. gegevens van SEO
ICT, Media, Reclame, Ontwerp
4
Zie ook TNO, W. Manshanden: De Amsterdamse ICT & Nieuwe mediacluster (2001)
5
Deze term is zeer in zwang geraakt door het boek van Richard Florida: ‘The rise of
Zakelijke en financiele diensten
the creative class’ (NY, 2002). Daarmee wordt het innovatieve karakter aangeduid
Hotels
van de scheppende beroepen in de brede zin van het woord. Florida benadrukt
Industrie
– terecht – het belang van diversiteit en tolerantie als voorwaarden voor een
Life Sciences
innovatieve, dynamische stedelijke economie. Zijn benadering doet sterk denken aan die van Schumpeter die de nadruk legde op de rol van de entrepreneur in het
NGO/int. organisations
proces van ‘creatieve destructie’.
Overige/onbekend
6
Jaarverslag gemeente Amsterdam (2001)
7
Bron: EZ Research: via EZ Amsterdam aangetrokken buitenlandse bedrijven. Het bestand omvat niet alle buitenlandse bedrijven, terwijl in een aantal gevallen het aantal arbeidsplaatsen onbekend is. Feitelijk zijn er dus niet alleen meer buitenlandse bedrijven terwijl ook het aantal arbeidsplaatsen op een nog hoger niveau ligt. Niettemin verkrijgen we een redelijk beeld van de ontwikkeling in de tijd en de verdeling naar typen activiteiten.
42
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
6
Toekomstscenario's
43
Toekomstscenario's
6.1
Inleiding
De regio staat de komende decennia voor forse beleidsopgaven. Zoals we gezien hebben wordt een toenemend deel van de bedrijvigheid internationaal mobiel, wordt de buitenlandse concurrentie heviger – zowel waar het gaat om het aantrekken en vasthouden van bedrijven, als wat betreft productiviteit en innoverend vermogen. Daarbij komt dat ook de factor arbeid mobieler wordt, zelfs tot op het internationale niveau. Dat geldt in het bijzonder voor hoger geschoolden en schaars creatief talent. Afgezien van technologische ontwikkeling, innovatie, verbetering van productiviteit en het boeken van schaalvoordelen, kan arbeid de limiterende factor bij verdere economische groei worden. Enerzijds wint immers de kwaliteit van arbeid aan belang, anderzijds wordt diezelfde arbeid ook in kwantitatief opzicht schaarser als gevolg van een internationaal afvlakkende bevolkingsgroei. Tegelijk neemt de vergrijzing toe, zodat een relatief kleinere actieve beroepsbevolking voor de opgave staat grootschalige voorzieningen te financieren. Naast wedijver om de bedrijvigheid ontstaat aldus een strijd om het vasthouden en aantrekken van schaarse arbeid. Dat betekent dat ook geïnvesteerd zal moeten worden in een aantrekkelijk woon-, leef- en werkklimaat. Op zich is ook in dit opzicht de uitgangspositie van de Amsterdamse regio niet slecht. Vergeleken met elders beschikt de regio over een relatief jonge bevolking, groeit de bevolking wat harder en zullen vergrijzingstendensen wat later hun invloed doen gelden. De mate waarin de bevolkingsprognoses voor de regio zich zullen realiseren hangt echter in hoge mate af van eerder genoemde kwaliteiten, de mate waarin de regionale economie zich weer in positieve zin weet te ontwikkelen én het tempo waarin geschikte woonmilieus gecreëerd en woningbouw gerealiseerd zullen worden.
6.2
De regionale verdeling van woningen en beroepsbevolking
In dit hoofdstuk gaan we er van uit dat de ontwikkeling van de regionale verdeling van de beroepsbevolking bepaald zal worden door de verdeling van de woningbouw over de regio. De bij de derde Noordvleugelconferentie onderscheiden woningbouwvarianten worden daarbij als gegeven beschouwd. Daarbij werd beoogd ruimte te vinden voor bijna 150 tot 164 duizend woningen in de periode tot 2030. Op basis van ramingen van de gemiddelde bezettingsgraad van de woningen, de demografische opbouw en de ontwikkeling van de bruto arbeidsparticipatie komen we tot de beschikbare beroepsbevolking. Bij de 3e Noordvleugelconferentie is een drietal woningbouwvarianten onderscheiden. 1. Almere grote stad 2. Zuidwest naar Almere 3. Stedelijk zuidwest Bij de eerste variant wordt van meet af aan ingezet op maximale bevolkingsgroei in Almere. Bij de derde variant worden zoveel mogelijk de mogelijkheden benut die er in de zuidwesthoek van de regio zijn te vinden. Bij de tweede variant wordt geprobeerd tijd te winnen voor doorgroei in Almere door vooral in de beginperiode mogelijkheden aan de zuidwestzijde te benutten om in de tweede fase het accent naar Almere te verschuiven. In alle varianten nemen Amsterdam ongeveer een derde en Purmerend, Zaanstad, Haarlem, Amstelveen en Weesp samen ongeveer een zesde deel van de totale woningbouwopgave voor hun rekening. Ter illustratie wordt in kaart 6.1 een beeld gegeven van de voorkeursvariant, ‘van Zuidwest naar Almere’.
Het dilemma is duidelijk: de economische groeipotenties liggen – tenminste in absolute zin – vooral in het grootstedelijke gebied van Amsterdam en rond Schiphol, terwijl tegelijkertijd vanwege de uitbreidingsruimte van Schiphol en de milieuzones daaromheen de mogelijkheden voor verstedelijking beperkt zijn. Ook voor Amsterdam geldt dat – met name door planologische restricties – de mogelijkheden voor een grotere opvang van woningbouw beperkt zijn. In de volgende paragraaf zullen we enkele economische scenario’s ontwikkelen, die de mogelijke ontwikkeling van de vraag naar arbeid op langere termijn in beeld brengen.
kaart 6.1 woningaantallen 2010 – 2030
Bron: DRO Amsterdam
44
6.3
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Enkele groeiscenario’s
Het zijn vooral exogene factoren, d.w.z. factoren die niet beïnvloedbaar zijn vanuit het beleid, die de potenties voor economische groei bepalen. Op grootheden zoals de ontwikkeling van de wereldhandel heeft het regionale beleid immers geen invloed van enige betekenis. De voorspelbaarheid van de groeiperspectieven is evenmin erg groot. Daarom zijn enkele groeiscenario’s opgesteld, op basis van de lange termijn scenario’s die door het CPB in de tweede helft van de jaren 90 werden ontwikkeld voor de periode 1995 - 2020. Daarbij werd gekozen voor het gematigd optimistische scenario ‘European Coordination’ met een landelijk groeitempo van het BNP van 2,75% per jaar. Ter vergelijking: in het ‘Global competition’ scenario bedraagt het jaarlijkse groeitempo 3,25% en in het ‘Divided Europe’ scenario 1,5%. De toename van de arbeidsvraag in de regio is gebaseerd op de geregionaliseerde gegevens van het CPB en doorgetrokken tot 20301. Dat betekent een werkgelegenheidsgroei tussen ca. 10% en ruim 40% in het Noord-Hollandse gedeelte van de regio tussen 2000 en 2030 en tussen bijna 40% en bijna 140% in Almere in dezelfde periode. Er is geen rekening gehouden met afvlakking in de groei van de bevolking tussen 2020 en 2030 ten opzichte van het daaraan voorafgaande decennium. Uiteraard ligt het groeitempo op een substantieel lager niveau dan in de zeer uitzonderlijke periode in de jaren 90.
In het lage scenario (EC scenario) is het uitgangspunt dat de bloeiperiode gevolgd wordt door een periode van tegenspoed, waardoor de werkgelegenheid uiteindelijk per saldo terugvalt naar het geraamde niveau conform het oorspronkelijke CPB-scenario. De zeer snelle ontwikkeling in de periode 1995 – 2001 wordt dus in de periode tot 2030 gevolgd door een zeer trage ontwikkeling. In de hoge scenario’s (EC scenario PLUS) is het uitgangspunt nu juist dat de oorspronkelijk geraamde groei zich de komende decennia zal voordoen bovenop het reeds behaalde niveau na de bloeiperiode. Dat is zowel voor de relatieve groei als voor de absolute groei volgens dit scenario gedaan. Daarmee is de bandbreedte in mogelijke werkgelegenheidsontwikkeling bepaald voor de regio als totaal; deze ligt tussen de 188 en 410 duizend arbeidsplaatsen bij een verwachte toename van het arbeidsaanbod van maximaal 230 duizend personen. Het scenario waarbij het aantal arbeidsplaatsen per jaar groeit zoals voorzien was voor de periode 1995 – 2020 (bovenop de reeds gerealiseerde), blijkt vrijwel overeen te komen met 1% werkgelegenheidsgroei per jaar. Zie grafiek 6.1. Als gevolg van verschillen in aantrekkingskracht en in samenstelling van bedrijfstakken treden er echter sterke groeiverschillen op tussen de deelregio’s. In een extra scenario is daarvoor een correctie toegepast, gebaseerd op de groeiverschuiving tussen de deelregio’s die zich voltrok tussen 1988 en 2001. Er is in dit scenario vanuit gegaan dat deze zich ook de komende decennia zal voortzetten. In grafiek 6.2 worden deze verschuivingen in beeld gebracht.
grafiek 6.1 scenario’s groei regionale werkgelegenheid
bron: ez research o.b.v. gegevens van cbs en cpb 1.600.000
1.400.000 Regio 1.200.000
1.000.000
800.000
600.000
400.000
200.000
0 1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 2016 2020 2024 2028
EC/CPB + (absoluut) Conform oorspronkelijk EC/CPB EC/CPB + (relatief ) 1% groei/jaar EC/CPB (absoluut)
45
Toekomstscenario's
grafiek 6.2 ontwikkeling aandelen subregio’s in totaal
bron: ez research o.b.v. gegevens van cbs en cpb % 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1988
1994
2000
2006
2012
2018
Almere
IJmond
Amstelland
Meerland
Amsterdam
Waterland
Haarlem
Zaanstad
2024
2030
Er is sprake van een sterke toename van het aandeel van Almere en Meerlanden, terwijl het aandeel van Haarlem en vooral IJmond afneemt. Datzelfde geldt, zij het in veel mindere mate ook voor Amsterdam, dat in de tweede helft van de jaren 90 aandeel wist terug te winnen. Voor Almere geldt dat dit scenario (EC PLUS, met extra ‘shift’) een dubbele verschuiving in zich bergt. Enerzijds de reeds in het CPB EC scenario voorziene verschuiving vanwege bevolkingsgroei en de verhoudingsgewijs ruime vestigingsmogelijkheden, anderzijds de tot 2030 doorgetrokken verschuiving binnen de Noordvleugel die zich voortzette in de tweede helft van de jaren 90. Voor IJmond geldt dat wanneer dit scenario zich zou voltrekken er zelfs sprake is van afnemende werkgelegenheid, tot aan een afname van een kwart in 2030 wanneer deze verschuiving zich volledig zou voordoen.
De bandbreedtes tussen de hoogste en laagste scenario’s zijn relatief groot, aangezien de onzekerheidsmarges omgekeerd evenredig zijn aan de omvang (in arbeidsplaatsen). In grafiek 6.3 is naast de beschreven scenario’s ook aangegeven hoe het arbeidsaanbod zich zou ontwikkelen, afhankelijk van de verdeling van woningbouw aantallen per deelregio. Voor de deelregio’s Almere, Amsterdam (inclusief Diemen) en de Meerlanden zijn de mogelijke lange termijn ontwikkelingen ter vergelijking op gelijke schaal in beeld gebracht. In grafiek 6.4 zijn de scenario’s voor alle deelregio’s in kaart gebracht2. Keuze voor de woningbouw variant ‘Almere grote stad’ zou een toenemend uiteenlopen van vraag naar en aanbod van arbeid in Almere met zich meebrengen, zelfs bij het hoge scenario ‘EC PLUS met extra shift’. Keuze voor ‘Stedelijk zuidwest’ leidt daarentegen tot convergentie van vraag en aanbod. Bij de voorkeursvariant ‘van zuidwest naar Almere’ groeien vraag en aanbod in de eerste periode naar elkaar, terwijl op termijn alsnog een zekere divergentie optreedt. Niet uitgesloten moet echter worden dat de aantrekkingskracht op de wat langere termijn groter wordt, enerzijds vanwege toenemende ruimtedruk in de rest van de regio, anderzijds omdat het attractief vermogen van middelgrote steden groter is dan van kleinere steden.
46
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
grafiek 6.3 ontwikkeling vraag naar en aanbod van arbeid 1988-2030
700.000
700.000 Amsterdam
Almere
600.000
600.000
500.000
500.000
400.000
400.000
300.000
300.000
200.000
200.000
100.000
100.000
0
0 1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 2016 2020 2024 2028
700.000
1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 2016 2020 2024 2028
Voor de Meerlanden geldt grosso modo het omgekeerde. Zeker in het geval waarin de verschuiving zich voortzet overeenkomstig het ‘EC-scenario PLUS met extra shift’ overtreft de groei van de werkgelegenheid de toename van het arbeidsaanbod, zodat ook het inkomend pendel saldo toeneemt. De woningbouwvariant ‘Stedelijk zuidwest’ kan tot een naar elkaar toegroeien van vraag en aanbod leiden, wanneer de groei niet te zeer uitkomt boven het scenario EC PLUS (relatief). Bij uitvoering van de woningbouwopgave volgens de variant ‘Van zuidwest naar Almere’ blijft het potentiële pendelsaldo in absolute termen in de periode tot 2020 globaal constant. Dat laatste geldt voor Amsterdam slechts wanneer zich het laagste scenario zou voordoen, waarbij de periode van voorspoed gevolgd wordt door een periode van stagnatie. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de stad met een toenemend inkomend pendelsaldo te maken zal blijven krijgen, mede afhankelijk van het tempo waarin woningbouw gerealiseerd wordt.
EC/CPB + (relatief ) Meerlanden
600.000
EC/CPB + extra shift EC/CPB + (absoluut)
500.000
Conform oorspronkelijk EC/CPB EC/CPB (absoluut)
400.000
arbeidsaanbod 1988-2001 300.000
aanbod obv ‘Almere grote stad’
200.000
aanbod obv ‘ZW naar Almere’ aanbod obv ‘Stedelijk Zuidwest’
100.000 0 1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 2016 2020 2024 2028
Tenslotte bevat tabel 6.1 de uitkomsten van de werkgelegenheidsscenario’s, terwijl in grafiek 6.4 de vraag naar en het aanbod van arbeid van de deelregio’s in is beeld gebracht (met variërende schaal!).
47
Toekomstscenario's
tabel 6.1 ontwikkeling werkgelegenheid 1988-20013, 1996-2001 en tot 2030 volgens scenario’s
Almere
’96-’01
’01-’30
’01-’30
’30
Index
’88-’01
’96-’01
’01-’30
’01-’30
’30
Index
per jaar
per jaar
totaal
stand
2.000=100
per jaar
per jaar
per jaar
per jaar
stand
2.000=100
-486
-14.087
45.313
75,8
855
24.798
84.198
140,8
EC/CPB + extra shift
1.937
56.177
102.217
237,5
EC/CPB + (relatief)
1.499
43.462
89.502
208,0
27.395
73.435
170,7
EC/CPB + (absoluut)
803
23.297
82.697
138,3
13.262
59.302
137,8
EC/CPB (absoluut)
958
27.787
87.187
138,2
Conform oorspronkelijk EC/CPB
945
27.395
59.302
191,5
Conform oorspronkelijk EC/CPB
803
23.297
87.187
145,8
EC/CPB + extra shift
707
20.494
60.514
157,1
490
14.216
54.236
140,8
404
11.718
51.738
134,3
132
3.832
43.852
113,8
3.544
EC/CPB + extra shift
6.312
183.034
659.134
139,6
Waterland
-262
-216
6.514
188.898
664.998
140,8
EC/CPB + (relatief)
5.097
147.821
623.921
138,2
EC/CPB + (absoluut)
EC/CPB (absoluut)
2.659
77.105
553.205
117,1
EC/CPB (absoluut)
Conform oorspronkelijk EC/CPB
5.097
147.821
553.205
132,1
Conform oorspronkelijk EC/CPB
404
11.718
43.852
138,2
1347
39.067
104.017
160,1
EC/CPB + extra shift
708
20.540
84.220
136,1 140,8
9.528
17.076
EC/CPB + extra shift EC/CPB + (relatief) EC/CPB + (absoluut)
1.596
3.126
EC/CPB (absoluut) Conform oorspronkelijk EC/CPB EC/CPB + extra shift EC/CPB + (relatief) EC/CPB + (absoluut)
4.964
7.002
EC/CPB (absoluut) Conform oorspronkelijk EC/CPB Haarlem
EC/CPB + (relatief)
457
2.568
EC/CPB + (relatief)
Meerlanden
EC/CPB + extra shift
945
EC/CPB + (absoluut)
Amstelland
IJmond
EC/CPB (absoluut)
EC/CPB + (absoluut)
Amsterdam
’88-’01 per jaar
EC/CPB + extra shift
Zaanstad
914
26514
914.64
140,8
EC/CPB + (relatief)
644
18.671
83.621
128,7
EC/CPB + (absoluut)
170
4924
69.874
107,6
EC/CPB (absoluut)
18.671
69.874
138,2
98.514
246.534
171,0
1.895
54.957
202.977
140,8
EC/CPB + (absoluut)
1.492
43.274
191.294
138,2
EC/CPB (absoluut)
Regio
21.515
34.962
809
23.461
8.7141
739
21.440
85.120
137,5
571
16.555
80.235
129,6
739
21.440
80.235
138,2
14.152 410.408
1.396.478
143,8
11.219
325.348
1.311.418
135,0
6.493
188.291
1.174.361
120,9
480
13.927
161.947
112,3
Conform oorspronkelijk EC/CPB
11.219
325.348
1.174.361
140,2
1.492
43.274
161.947
132,7
1% groei per jaar
11.374 329.844
1.315.914
134,8
230
6.668
94.528
109,1
3.4101
121.961
140,8
31.733
119.593
138,2
EC/CPB (absoluut)
1.065
30.899
118.759
137,1
= hoogste scenario
Conform oorspronkelijk EC/CPB
1.094
31.733
118.759
138,1
= laagste scenario
1.074
1.496
EC/CPB + (relatief)
1.176 8.09
1.165
1.860
Conform oorspronkelijk EC/CPB
644 3.397
1.094
EC/CPB + (relatief) EC/CPB + (absoluut)
1.147
48
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
grafiek 6.4 ontwikkeling vraag naar en aanbod van arbeid 1988-2030
140.000
120.000
100.000
Haarlem
Amstelland
120.000
IJmond
90.000
100.000
80.000
100.000
70.000
80.000
60.000
80.000
50.000
60.000 60.000
40.000 40.000
40.000 20.000
20.000
0
0
30.000 20.000 10.000
1988
1993
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
100.000
0 1988
1993
1998 2003 2008 2013
2018
90.000 Zaanstreek
90.000
70.000 60.000
1993
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
180.000 Waterland
80.000
80.000
1988
2023 2028
Almere
160.000
70.000
140.000
60.000
120.000
50.000
100.000
50.000 40.000
80.000
30.000
60.000
20.000
20.000
40.000
10.000
10.000
20.000
0
0
0
40.000 30.000
1988
1993
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
1988
1993
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
1988
1993
49
Toekomstscenario's
Voor de goede orde – en wellicht ten overvloede – zij hier beklemtoond dat het hier gaat om beleidsarme scenario’s en niet om toekomstramingen. Wel geven ze een realistisch beeld van de maximale bandbreedte tussen mogelijke ontwikkelingen. De waarschijnlijkheid dat de lange termijn ontwikkeling overeenkomt met het hoge respectievelijk lage scenario varieert echter van subregio tot subregio. Zo is het waarschijnlijker dat Almere het hoge scenario bereikt dan andere subregio’s, terwijl voor IJmond het omgekeerde geldt. Voor de regio als geheel is het echter niet erg waarschijnlijk dat het hoge scenario in totaliteit overtroffen wordt. De feitelijke ontwikkeling zal uiteraard sterk afhangen van de internationale context en van de mate waarin succesvol gewerkt wordt aan de kwaliteit van het vestigingmilieu en de oplossing van knelpunten op het vlak van bij voorbeeld arbeidsmarkt en bereikbaarheid.
700.000 Amsterdam 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 1988
1993
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
300.000 Meerlanden EC/CPB + (relatief )
250.000
1
EC/CPB + extra shift 200.000 150.000
Bij de regionalisering naar het provinciale niveau heeft het CPB voor Noord Holland een negatieve correctie (index 1995 – 2020 van 134 naar 127) en voor
EC/CPB + (absoluut)
Flevoland een aanzienlijke positieve correctie (index 1995 -2020 van 126 naar 190)
Conform oorspronkelijk EC/CPB
toegepast . Deze correcties zijn gebaseerd op de verschuiving die optrad tussen 1975 en 1995. Voor Flevoland is deze, positieve, correctie in de onderhavige analyse
EC/CPB (absoluut)
gehandhaafd. In het licht van de als structureel op te vatten positieve trendbreuk
100.000
arbeidsaanbod 1988-2001
in het zuidelijk gedeelte van Noord Holland gedurende de jaren 90 – dankzij
aanbod obv ‘Almere grote stad’
50.000
aanbod obv ‘ZW naar Almere’ 0
de wederopbloei van stedelijke regio’s en Schiphol – is de negatieve correctie voor zuidelijk Noord-Holland niet doorgevoerd.
2
aanbod obv ‘Stedelijk Zuidwest’ 1988
1993
1998 2003 2008 2013
2018
2023 2028
Voor de leesbaarheid is daarbij de schaal aangepast aan de omvang van vraag en aanbod
3
Bron: CBS
50
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
7
Sterkte Zwakte Analyse
51
Sterkte Zwakte Analyse
7.1
Inleiding
Alvorens nader in te gaan op de vraag met welke grote beleidsopgaven de regio de komende decennia geconfronteerd wordt en op welke wijze deze uitdagingen in het licht van de mogelijke toekomst het beste aangegaan kunnen worden, volgt in hoofdstuk 7 een sterke zwakte analyse van de stuwende clusters in de regionale economie en van het regionale vestigingsmilieu. Daaraan voorafgaande volgen hier enkele reeds in de hoofdstukken 2, 3 en 4 besproken trends die naar verwachting een dominante rol zullen spelen bij de economische ontwikkeling van de regio.
7.2
Trends
Internationale concurrentie De globalisering zet door, de nationale grenzen fungeren steeds minder als barrières voor het economische verkeer. Het ontstaan van de Europese Monetaire Unie en de uitbreiding van de Europese Unie geven aan dit proces nieuwe impulsen. Macro-economische factoren boeten aan belang in, terwijl het gewicht van lokale en regionale factoren juist toeneemt. Eén van de gevolgen van deze ontwikkeling is dat grootstedelijke agglomeraties meer rechtstreeks met elkaar wedijveren bij het aantrekken en vasthouden van bedrijvigheid. Dat geldt ook – en in het bijzonder – voor de open Amsterdamse regio. Bedrijven worden steeds meer ‘footloose’, onder meer als gevolg van de ontwikkeling van ICT, convergentie van macroeconomische condities en het verdwijnen van nationale barrières voor het economische verkeer. Het toenemende belang van R&D en het ontwikkelen ván en binnendringen ín nieuwe markten gaat gepaard met schaalvergroting door overnames, allianties en fusies. De internationale concurrentie wordt niet alleen heftiger, ook het relatieve gewicht van een aantal vestigingsfactoren is veel zwaarder geworden: kennis en het vermogen die te benutten, de kwaliteit van de arbeidsmarkt, de positie ten opzichte van internationale, nationale en regionale netwerken en interne en externe bereikbaarheid. De economische ratio achter de stedelijke groei is gelegen in agglomeratievoordelen: schaal, diversiteit en interne en externe interactie. Een van de gevolgen is een zekere concentratie in een beperkt aantal grootstedelijke regio’s.
Kenniseconomie Snel ontwikkelende kennis wordt in steeds hoger tempo omgezet in innovaties. Het gaat daarbij niet alleen om technische vernieuwing maar ook om nieuwe organisatiemethoden, nieuwe markten e.d. Cruciale factoren bij de verdere economische ontwikkeling zijn arbeid en, grotendeels door het innoverend vermogen bepaalde, productiviteit. Innovativiteit wordt in hoge mate bepaald door intensieve en frequente interacties binnen en tussen verschillende disciplines. Dit maakt steden tot potentiële broedplaatsen van vernieuwing. Essentieel zijn ontmoetingsplaatsen en samenwerkingsrelaties, zowel binnen de stad als nationaal en internationaal. Kennisinstellingen die in open wisselwerking met hun omgeving functioneren zijn op zich onvoldoende. Het gaat er ook om adequaat ‘human capital’ te ontwikkelen, aan te trekken en vast te houden. De ontwikkeling naar een breedbandige ICT-glasvezelinfrastructuur wordt meer en meer als het fundament van de toekomstige kenniseconomie beschouwd. Deze biedt immers de mogelijkheid van een ongebreidelde, hoogkwalitatieve uitwisseling van bewegend beeld, geluid en data. Daarmee ontstaan tal van nieuwe mogelijkheden op wetenschappelijk, economisch en maatschappelijke gebied. In binnen- en buitenland worden onder invloed van deze verwachting veel lokale, regionale en nationale publieke initiatieven ontwikkeld om te komen tot een universele aanleg van het laatste ontbrekende stuk in de glasvezel-infrastructuur naar burgers, instellingen en bedrijven1. Arbeidsmarkt Internationaal neemt het gevraagde scholingsniveau toe, zij het niet in alle sectoren in dezelfde mate. Dit is een van de aspecten van de kenniseconomie. Tegelijk neemt ook het
52
scholingsniveau van de beroepsbevolking nog steeds toe. Toch zijn er, getuige de verschillen in vacaturegraad en werkloosheidsniveaus per opleidingsniveau, nog steeds discrepanties tussen vraag en aanbod. In de hogere segmenten zijn meer tekorten, in de lagere meer overschotten2. Dit komt ook tot uitdrukking in de geografische reikwijdte van de verschillende segmenten. Een toenemend deel van de markt is internationaal (niet alleen topfuncties, steeds meer ook technici, creatieve beroepen, architecten, juristen e.d.). Voor de lager geschoolden is aan de andere zijde van het spectrum de arbeidsmarkt geografisch zeer beperkt, zowel wat betreft pendel als migratie. In kwantitatief opzicht domineert vooralsnog echter het regionale niveau. Het leeuwendeel van de banengroei kwam de afgelopen periode tot uitdrukking in een stijgende arbeidsparticipatie en een dalende werkloosheid bij een groeiende beroepsbevolking en – voor een beperkt deel – in stijgende pendelsaldo’s. Deze laatste component, die in de regio Amsterdam naar internationale maatstaven overigens niet erg groot is, wordt sterk bepaald door de relatieve aantrekkelijkheid van woon- en verblijfsmilieus, inclusief stedelijke voorzieningen en geschikte huisvesting. Migratie en pendel gaan in zekere mate hand in hand. Bedrijfslocaties Onder invloed van verschillende trends is sprake van een ruimtelijke scheiding van bedrijfsfuncties, zoals productie, distributie, toeleverende en regieactiviteiten. Bedrijven streven naar een optimale locatie al naar gelang het type activiteiten, hetgeen leidt tot segmentering in de markten voor bedrijfslocaties. Deze gaat gepaard met verschillende locatiepreferenties: ruimte-extensief naar relatief goedkope grond, autoafhankelijk langs uitvalswegen, bedrijven met
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
veel interactie naar binnenstedelijke milieus, enz. Dit leidt tot ‘ruimtelijke uitsortering’. Mate en tempo waarin dit proces zich voordoet, worden sterk bepaald door het tempo van de economische groei, de beschikbaarheid van locaties en grondprijsverschillen. Deze ruimtelijke uitsortering kan zwakkere economische functies die wel een belangrijke rol spelen (bij voorbeeld consumenten- en producentendiensten) wegdrukken uit het stedelijke weefsel. Bij bedrijfshuisvesting gaat het niet alleen om uiteenlopende typen bedrijventerreinen, zoals natte en droge terreinen, terreinen van verschillende milieucategorieën, logistieke terreinen, hoogwaardige bedrijvenparken en om kantoorlocaties. Het gaat ook om winkelhuisvesting, bedrijfsverzamelgebouwen en andere kleinschalige bedrijfshuisvesting. Zo is in Amsterdam van de totale werkgelegenheid slechts 20% op bedrijventerreinen en 20% op kantoorlocaties gevestigd. Er is dus sprake van een vrij sterke functiemenging op verschillende schaalniveaus, al naar gelang het type activiteiten. Bedrijventerreinen hebben bij uitstek een lange planningshorizon die door ruimtedruk eerder naar achteren dan naar voren schuift. Bereikbaarheid Voor het functioneren van de netwerkeconomie is een ongestoord verkeer van personen, goederen en informatie (inclusief kapitaal) een ‘conditio sine qua non’, zowel binnen de regio als extern. Als gevolg van ruimtelijke scheiding van functies, toenemende interactie via ‘face to face’ contacten en een historisch toenemende geografische reikwijdte van particuliere contactenpatronen, neemt de mobiliteit van goederen en personen sterk toe. Dat geldt voor verschillende schaalniveaus, van lokaal en regionaal tot Randstedelijk, nationaal en internationaal. Intensiteit en frequentie van het
verkeer tussen knooppunten nemen af met de afstand, maar nemen toe met de omvang van de knooppunten. Het kriskras-element in mobiliteitspatronen neemt op kortere afstanden sterk toe. De groei van personen- en vrachtverkeer neemt sneller toe dan het economische groeitempo als gevolg van regionalisering van de arbeidsmarkt, geografische uitbreiding van markten voor goederen en diensten en groei van het sociale en vrijetijdsverkeer.
7.3
Sterkte zwakte analyse van de productiestructuur
Onderstaand wordt voor 8 van de 12 eerder besproken clusters een sterkte zwakte analyse in beeld gebracht. Het betreft de stuwende activiteiten, terwijl wegvervoer en groothandel niet als aparte clusters in kaart zijn gebracht. Lag in de hoofdstukken 4 en 5 de nadruk op de ruimtelijke spreidingspatronen, ruimtelijke dynamiek, omvang en groei, onderstaand ligt het accent op ontwikkelingen binnen de clusters en op omgevingsvariabelen. Weliswaar kenmerken de clusters zich door specifieke dynamiek en door specifieke ruimtelijke condities, maar ze kennen ook gemeenschappelijke, meer generieke elementen. Voor elk van de clusters blijken internationale trends in vestigingsvoorwaarden, marktontwikkelingen – zoals internationalisering en schaalvergroting – en fysieke condities, zoals bereikbaarheid, ruimtedruk en adequate locaties, een prominente rol te spelen bij de dynamiek en mogelijkheden voor toekomstige ontwikkeling.
53
Sterkte Zwakte Analyse
luchthaven/wegtransport cluster Sterkten
Zwakten
• snelle groei luchtvaart
• schaarste aan (logistieke) bedrijventerreinen
• nabijheid internationaal stedelijk vestigingsmilieu, met name Amsterdam en – in mindere mate – Rotterdam
• landzijdige bereikbaarheid staat onder druk
• centrale positie Schiphol in Randstad
• milieuoverlast (vooral geluidshinder)
• sterke positie Schiphol als Europese hub, met vele frequente rechtstreekse wereldwijde bestemmingen voor
• beperkte doorgroeimogelijkheden • grote thuismarkt ontbreekt
passagiers • ligging t.o.v. intercontinentale routes
• enigszins perifeer gelegen in Europa t.o.v. concurrenten
• ‘open skies agreement’ met V.S.
• kritische massa steunt te veel op transferpassagiers Kansen
• ontwikkeling van de Zuidas
Bedreigingen • onzekere positie KLM home-carrier na overname door Air France
• aanleg tweede terminal
• concurrentie Oost Europa (wegtransport)
• groei herkomst-bestemmingsverkeer • vergroten van de baancapaciteit, waardoor doorgroei mogelijk is tot circa 85 miljoen passagiers in 2020 • verenigd Europa vergroot kans op level playing field • na overname KLM door Air France mogelijk extra passagiers • dankzij HSL-verbindingen vergroting marktbereik
• opkomst ‘point to point’-verbindingen • schaalvergroting, concentratie en beperking aantal hub’s • door groot aandeel transit passagiers, afhankelijkheid van dominantie van ‘Hub and spoke’ systeem • onderhandelingen over luchthavenverdragen minder bilateraal (EU) • verkeerscongestie
• specialisatie op zakelijke markten
coördinatiecluster Sterkten
Zwakten
• aanwezigheid hoogstedelijk vestigingsmilieu
• congestie
• nabijheid Schiphol
• niet per definitie vestigingsplaats nationale hoofdkantoren
• hoogwaardige telecommunicatie infrastructuur
• vrij kleine thuismarkt
• breed scala buitenlandse banken • hoogwaardige zakelijke dienstverlening • meertaligheid van de bevolking • fiscaal klimaat Kansen
Bedreigingen
• ontwikkeling Zuidas als internationale toplocatie
• schaalvergroting en ruimtelijk concentratie regiefuncties in Europese metropolen
• versterking samenhangend vestigingsmilieu Randstad
• toenemende buitenlandse concurrentie • afnemend fiscaal voordeel (‘fiscal rulings’) • imago
54
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
financiële/zakelijke dienstencluster Sterkten
Zwakten
• lange traditie Amsterdam als financieel centrum
• conjunctuurgevoeligheid zakelijke diensten
• aanwezigheid van De Nederlandse Bank en EURONEXT
• autobereikbaarheid vanuit andere delen van het land
• mondiale hoofdkantoren twee van de top 10 banken
• vrij kleine thuismarkt
• sterke concentratie van buitenlandse banken • hoog opgeleid personeel • meertaligheid van de bevolking • nabijheid Schiphol Kansen
Bedreigingen
• ontwikkeling Zuidas als internationale toplocatie
• centralisatie aandelenhandel in andere steden (Londen)
• ruim aanbod van kantoorruimte
• verdere schaalvergroting
havenindustriële cluster Sterkten
Zwakten
• toenemend aandeel in overslag West-Europa
• staat te weinig bekend als ‘grote haven’
• relatief veel toegevoegde waarde / werkgelegenheid
• door kleine thuismarkt grote exportgevoeligheid
• snelle toename goederenoverslag
• positie die regio in het stukgoed en containervervoer inneemt
• ruimte dankzij Afrikahaven
• bereikbaarheid van de haven: toenemende afhankelijkheid van Noordersluis en overbelasting wegennet
• breed netwerk en samenwerkingsverbanden
• kwaliteit en capaciteit achterlandverbindingen via weg en rail
• een relatief gunstige ‘modal split’ in het vrachtvervoer • snelst groeiende haven van NW Europa: 4e haven in de range Hamburg – Le Havre Kansen
Bedreigingen
• tweede zeesluis
• dreigend tekort aan haventerreinen
• toenemende groei containervaart
• op langere termijn onvoldoende milieuruimte
• door schaalvergroting, concentratie en globalisering meer netwerken van rederijen en grote bedrijven;
• het vinden van goed opgeleide medewerkers
participatie hierin bevordert groei • uitbreiding natte terreinen in ANZKG-verband • uitbreiding van de EU (meer goederenstromen van en naar Midden en Oost Europa)
• imagoprobleem: ‘is de Amsterdamse haven wel nodig?’ • uitplaatsing milieuhinderlijke bedrijven uit overige delen van de stad naar het havengebied leidt tot onnodig niet-haven gerelateerd grondgebruik
• uitbouwen relatie luchthaven – zeehaven
• onveiligheid van en criminaliteit op haventerreinen
• ontwikkeling van intermodaal goederenvervoer
• oprukkende woonbebouwing
55
Sterkte Zwakte Analyse
industriële (overige) cluster Sterkten
Zwakten
• grote diversiteit aan bedrijvigheid
• imago
• onderlinge verwevenheid van bedrijven
• onvoldoende innovatief
• aanwezigheid van zee- en luchthaven
• onvoldoende kennisoverdracht instellingen naar industrie
• internationale oriëntatie van de regio
• door kleine thuismarkt grote export-gevoeligheid
• kennisintensiteit Kansen
Bedreigingen
• versterkte inzet op innovaties
• gebrek aan bedrijventerreinen
• verbetering bereikbaarheid
• beperkte milieuruimte voor vestiging en uitbreiding • hoge loonkosten in verhouding tot productiviteit • scholingskeuze jongeren: onvoldoende keuze techniek • verplaatsing naar Oost en Midden Europa
ict en nieuwe mediacluster Sterkten
Zwakten
• sterk accent op ‘content’-bedrijven, aansluitend bij sterke bedrijfstakken als design, publishing en marketing
• nog geen ‘last mile’ (aansluiting op breedband-infrastructuur) voor het MKB, instellingen en burgers
• intensieve grootstedelijke interactiemilieus
• nog veel jonge bedrijven, deels nog onvoldoende professioneel opererend
• grote zakelijke afzetmarkt
• onvoldoende organisatiegraad
• aanwezigheid AMSIX als grootste internetknooppunt op vasteland van Europa en na Londen de grootste ter wereld • vooraanstaande kennisinstellingen op ICT-gebied • groot aanbod hoog opgeleiden en creatieve mensen • ICT en NM is reeds een sterke economische cluster die in Amsterdam sneller groeit dan regionaal en regionaal sneller dan landelijk • nabijheid Schiphol • hoogwaardige locaties voor grote telecom en IT-bedrijven Kansen
Bedreigingen
• aanleg ‘last mile’ glasvezelinfrastructuur
• beperkt aanbod van kleinschalige, flexibele bedrijfshuisvesting
• stimuleren benutting van ICT door MKB
• snel opkomende concurrentie in binnen- als buitenland
• promotie als ICT-regio
56
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
toeristische en congrescluster Sterkten
Zwakten
• Amsterdamse grachtengordel uniek in de wereld
• beperkte capaciteit hotels
• landschap en kleine oude stadjes in de regio
• beperkte omvang/ opvangcapaciteit Amsterdam Centrum
• nabijheid van luchthaven Schiphol
• gebrek aan samenwerking in toeristische sector
• tolerante sfeer
• middelmatige promotie-inspanningen
• aanwezigheid van vermaarde culturele instellingen
• relatie stad-regio
• kennisinstellingen als basis voor internationale congressen • aanwezigheid congresfaciliteiten Kansen
Bedreigingen
• toenemende koopkracht toeristen
• dreiging terrorisme
• stabiel groeiende sector
• draagvlak bevolking binnenstad
• ontwikkeling nieuwe toeristische centra en attracties, ook buiten de stad
• opkomst andere toeristische steden (zoals Praag, Barcelona, Dublin)
• spreiding in tijd en ruimte
• actievere promotie door concurrerende steden
• bundeling van promotionele activiteiten
• tekort aan hotelcapaciteit
• focus op specifieke marktsegmenten
• oplopende prijzen horeca • tekortschieten van Openbaar Vervoer • kwaliteit openbare ruimte
agrarische cluster Sterkten • internationale positie
Zwakten • door kleine thuismarkt grote exportgevoeligheid
• hoge dynamiek
• ruimtedruk
• nabijheid Schiphol • zeer sterk samenhangende cluster (van teelt t/m distributie) • hoog kennisniveau • efficiënte productiewijze • VBA Kansen
Bedreigingen
• verbetering N201
• bereikbaarheid over de weg
• innovatie /marktverbreding
• verschuivingen in internationale handelsstromen
57
Sterkte Zwakte Analyse
7.4
Naar een robuuste regionale productiestructuur
Binnen de context van een snelle transitie van de mondiale economie en een zeer gunstige conjuncturele ontwikkeling heeft de Amsterdamse regio het afgelopen decennium veel gewonnen aan elan en dynamiek. De regio vormt een knooppunt binnen netwerken die zich op verschillende geografische niveaus verder ontwikkelen. De regio heeft ook de kansen benut die voortvloeien uit die positie, zoals de mainport ontwikkeling van Schiphol, het aantrekken van buitenlandse bedrijven en een sterke uitbouw van de ICT en nieuwe mediacluster. Klassieke en nieuw opkomende vestigingsvoordelen werden goed benut. Deze zijn deels structureel van aard, zoals de ligging van de regio, en deels in een lange historie opgebouwd, zoals de luchthaven, de zeehavens en specialisaties zoals in de grafische industrie, bloemen en de media. Daarmee zijn nog niet alle potenties benut, terwijl tegenover sterktes ook zwaktes staan en tegenover nieuwe kansen ook nieuwe bedreigingen.
Diversiteit, samenhang en profiel van de productiestructuur De vraag doet zich voor in hoeverre de economie van de regio Amsterdam robuust genoeg is om de golven van conjunctuur en transities van de internationale economie te weerstaan. De beoordeling daarvan dient uit verschillende invalshoeken plaats te vinden: diversiteit, samenhang en profiel. Bij een robuuste economie zijn deze in voldoende evenwicht. Naarmate de regionale productiestructuur breder geschakeerd is, is de regionale economie ook minder gevoelig voor conjuncturele invloeden. Als gevolg van ruimtelijke uitsorteringsprocessen zijn verschillende activiteiten minder goed vertegenwoordigd, die voorheen een dominante positie innamen, met name in de industriële sectoren. Daar staat de opkomst tegenover van een nieuwe sterke cluster: de ICT en nieuwe media. Bovendien heeft ruimtelijke uitsortering er weliswaar toe geleid dat activiteiten meer gespreid zijn, maar voor de regionale economie behouden zijn gebleven. Het proces van ruimtelijke specialisatie voltrekt zich dus ten dele op regionaal niveau. Subregio’s worden qua productiestructuur zo meer gespecialiseerd en daardoor weliswaar minder ‘compleet’, de regio als geheel weet een brede productiestructuur te handhaven.
Het ziet er naar uit dat de samenhang in de regio de afgelopen decennia eerder versterkt dan verzwakt is. Enerzijds omdat ruimtelijke specialisatie zich voor een goed deel op regionaal niveau heeft voorgedaan, zodat de complementariteit tussen de subregio’s is toegenomen. Anderzijds omdat opkomende clusters gemeenschappelijke sterke punten in het vestigingsprofiel benut hebben. Voorbeelden daarvan zijn de relaties tussen enerzijds de luchthaven en anderzijds internationale hoofdkantoren en distributiecentra, agribusiness, ICT en toerisme & congreswezen. Een ander voorbeeld van sterke samenhang is die tussen veel industriële activiteiten, zoals staal, voedingsmiddelen en chemie, en het havencomplex. Die met een sterke diversiteit gepaard gaande samenhang legt ook de basis voor het profiel van de economie van de regio. Gemeenschappelijke kenmerken van de regionale economie zijn de sterke internationale oriëntatie, de knooppuntfunctie die op verschillende schaalniveaus en via alle vervoerswijzen ingenomen wordt en het kennis- en contactintensieve karakter van de meeste economische clusters. Daarmee kent de regio Amsterdam in beginsel een goede uitgangspositie in de context van de ontwikkeling naar een mondiale netwerk- en kenniseconomie.
58
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Kwaliteit van het vestigingsmilieu: toenemende concurrentie Een vitale regionale economie stelt ook nieuwe uitdagingen wat betreft het vestigingmilieu, zoals de ruimtelijke inpassing van werk- en woonmilieus en het waarborgen van de bereikbaarheid. Naast nieuwe markten zijn er nieuwe concurrenten, niet alleen metropolen zoals Londen en Parijs, maar ook middelgrote agglomeraties, zoals Brussel, Frankfurt, Barcelona, Dublin en enkele Oost Europese steden. Specifieke ‘man made’ factoren op lokaal, regionaal en hoger schaalniveau worden steeds belangrijker voor het functioneren, aantrekken en vasthouden van bedrijvigheid. Momenteel wordt de regio door het internationale bedrijfsleven gezien als een aantrekkelijke vestigingsregio. Vele internationale concerns hebben in de regio al hun Europese hoofdkwartier of distributiecentrum gevestigd. Per jaar komen daar vele tientallen nieuwe vestigingen bij, groot en klein. Als open gemeenschap in een open economie profiteert de Amsterdamse regio van de toenemende internationalisering.
Maar diezelfde tendens leidt ook tot een toenemende concurrentie tussen steden en regio’s. Neemt de aantrekkelijkheid van een regio voor investeerders af, dan gaan nieuwe vestigingen al snel naar andere locaties. De prominente positie die Amsterdam de tweede helft van de jaren 90 innam in internationale benchmarks is aan erosie onderhevig, onder meer als gevolg van bij de concurrenten achterblijvende bereikbaarheid per OV en over de weg. De regio beschikt niettemin in beginsel over een goede uitgangspositie om de komende jaren een gezonde economische groei te realiseren, mits het vestigingsmilieu en de productiviteit op internationaal concurrerend niveau terug gebracht worden. De regio en het bedrijfsleven moeten de kansen benutten die de economische structuur biedt, en tegelijkertijd de bedreigingen onderkennen en aanpakken. De toenemende economische dynamiek houdt immers ook in, dat een bedreiging snel kan leiden tot stilstand of zelfs achteruitgang. In paragraaf 7.5 worden de sterke en de zwakke kanten van de ruimtelijk economische structuur van de regio in beeld gebracht, evenals de kansen voor verdere ontwikkeling en de bedreigingen die het hoofd moeten worden geboden. Veel bedreigingen kunnen niet alleen door economisch beleid worden gepareerd; een integrale aanpak is noodzakelijk. Op basis van deze sterkte/zwakte analyse en de in hoofdstuk 8 te formuleren beleidsopgaven voor de komende decennia wordt in het afsluitende hoofdstuk een ontwikkelingsstrategie gepresenteerd.
59
Sterkte Zwakte Analyse
7.5
Sterkte zwakte analyse van de ruimtelijk economische structuur
sterkte zwakte analyse van de ruimtelijk economische structuur
Algemeen
Sterkten
Ruimtelijk
Kansen
• Imago
• Open attitude
• Geen samenhangende, eenduidige profilering
in regio, Deltametropool en toegangspoort
• Afname specifieke nationale voordelen
• Culturele diversiteit
• Veiligheid
NW Europa
• Stijging kostenpeil
• Positie in Deltametropool • Complementaire regio (haven, luchthaven, agglomeratie, middelgrote steden, landelijke gebieden, water)
• Brede schakering, sterke samenhang en voldoende profiel • Concentratie van kennisinstellingen • Aanwezigheid mainport en zeehavens • Hoog opleidingsniveau
• Internationaal relatief weinig massa, diversiteit en interactie • Onvoldoende benutting netwerkpositie regio en Deltametropool
• Strategische positionering als knooppunt
Bedreigingen
• Internationale oriëntatie
• Ligging in NW Europa aan Noordzee en in Delta
Productiestructuur
Zwakten
• Benutten centrale posities binnen Deltametropool, door betere verbindingen • Benutten massa en diversiteit Randstad • Verbetering ruimtelijke kwaliteit woon-, werken leefomgeving
• Bevorderen samenwerking tussen kennisinstel• Achterblijvende productiviteit en innovaties • Zwakke positie innovaties door MKB • Onvoldoende uitwisseling tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven
lingen en tussen instellingen en bedrijfsleven • Verbreding markten en kennisintensieve sectoren
• Stagnatie publieke investeringen
• Geluidsbelasting Schiphol Onvoldoende ruimte doorgroei Schiphol en havens • Te restrictief beleid • Beperkte ruimte voor ontwikkeling woonen werklocaties • Verschuiving zwaartepuntenmondiaal • Toename internationale concurrentie • Schaalvergroting • Bereikbaarheid Ruimtedruk c.q. NIMBY c.q. planologische restricties
• Intensiveren van ICT-gebruik in MKB
• Kwaliteit openbare ruimte
• Uitbouwen relatie luchthaven – zeehaven
• Onvoldoende hooggeschoolde beroepsbevolking
60
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Sterkten
Zwakten
Kansen
Bedreigingen
Bedrijfslocaties
• Toenemende schaarste aan bouwkavels en
• Verscheidenheid aan locaties • Kwaliteit locaties
• Prijsniveau
• Zuidas
• Schaarste kleinschalige huisvesting
• Zaanstad (Inverdan)
• Geen ‘sense of urgency’ in regio
• Schaarste hoogwaardige bedrijvenparken
• Benutten knooppunten
• Veroudering bedrijventerreinen
• Schaarste logistieke terreinen
• Ruimte Almere
• Eenzijdig aanbod regio in kantorensector
• Lange planningstermijn
• Ruime kantorenmarkt
• De druk op bouwen van woningen laat weinig
stijgende prijzen
Bereikbaarheid
ruimte voor ontwikkeling bedrijfslocaties
• Internationale knooppunten Schiphol, havens, AMSIX-ICT-ruggengraat
• Ontbreken ‘last mile’ in ICT-breedbandinfra
• Benutten mainportfunctie
• Capaciteit hoofdwegennet
• Benutten ‘value added’ element in havens
• Verstrengeling lokaal,
• 2e zeesluis
• Congestie rond Schiphol en andere economische zwaartepunten binnen de regio
• Voorsprong als ICT-regio uitbouwen
• Dichtslibben infrastructuur binnen de regio
• Zwak regionaal OV
• Benutten knooppunten, weginfrastructuur én OV
• Toenemende concurrentie
• Zwakke stedelijke radialen
• Stadsdistributie
regionaal en (inter-) nationaal verkeer
en tangenten
van andere regio’s
• Vervoersmanagement
Arbeidsmarkt
• Het ‘afhaken’ van zwakkere groepen • Relatief jonge bevolking • Relatief hoogopgeleid • Relatief veel talenkennis • Sterke concentratie intellectuelen / creatieven
• Nog te lage arbeids-participatie (bv. vrouwen)
• Beter vasthouden hoog opgeleiden / creatieven
• Knelpunten in specifieke segmenten
• Benutten van de rijk geschakeerde beroepsbe-
• Kwalitatief en kwantitatief tekort aan woningen
volking
• Teruglopen talenkennis, waar die elders toeneemt • Internationalisering arbeidsmarkt met meer attractieve concurrenten
Woonmilieus
• Vergrijzing
• In delen van de regio sterk attractieve woonmilieus • Diversiteit landschaps-kwaliteiten in de regio
• Slecht functionerende markt, bovendien veel scheefwonen • Stagnatie woningbouw • Kwaliteit winkelapparaat
• Beter functioneren markt
• Te trage productie
• Evenwicht terugbrengen bij nieuwbouw (hogere
• Stijgende prijzen
segmenten) • Benutten herwaardering stedelijk wonen
• Acuut tekort studenten-huisvesting • Verschraling van consumentendiensten
61
Sterkte Zwakte Analyse
Organisatie
Cultuur
Kennis
Sterkten
• Sterke kennisinfrastructuur • Eerste aanzetten tot meer spin off (Scienceparks)
• Redelijk breed en diep aanbod
• Regionale samenwerking (ROA, Noordvleugel, Schiphol, NZKG, enz.)
Zwakten
• Onvoldoende benutting, zeker door lokaal MKB • Her en der slechte huisvesting kennisinstituten • Onvoldoende uitwisseling
• Onvoldoende ruimte voor vernieuwing/ avant garde
• Overleg en afstemming is onvoldoende efficiënt en effectief • Bestuurlijke dichtheid door veel lagen
Kansen
Bedreigingen
• Betere benutting, zoals meer innoverende starters en doorstarters
• Schaarste aan studenten, zeker in bèta-disciplines
• Benutting ICT door MKB in overige sectoren
• Niet vast kunnen houden alumni
• Versterking relaties onderling, met bedrijven
• Verplaatsing R&D uit Nederland
• Ontwikkelen van nieuwe culturele trekkers
• Achterblijven vernieuwing
• Spreiding van kunst- en cultuuraanbod over de
• Nieuwe concurrenten • Onvoldoende verblijfs-accommodatie
regio
• Stroomlijnen overleg- en afstemmingsmechanismes • Versterken eenheid en slagkracht
1
• Trage menings- en besluitvorming • Onvoldoende organisatie richting Randstad, Rijk
Zie b.v. ‘Slagkracht door glas’, Rapport van de Commissie Andriessen, Amsterdam (2003), ‘Glas Helder’ Rapport van de Commissie Andriessen II, Den Haag (2004) en ‘De glazen Maas, Rotterdam, stad van kansen’, Rapport van de Commissie Andriessen III, Rotterdam (2004); Zie ook: EU-Groenboek en nieuwe EU-regelgeving m.b.t. elektronische diensten en infrastructuur.
2
Zie b.v. Amsterdamse Economische Verkenningen, SEO, 2003.
62
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
8
Opgaven en ruimtelijke condities
63
Opgaven en ruimtelijke condities
8.1
De beleidsopgaven
Uit de voorafgaande hoofdstukken blijkt dat de regio voor forse beleidsopgaven voor de komende decennia staat, wil ze haar economische vitaliteit behouden en uitbouwen. Vanuit ruimtelijk economisch perspectief liggen die opgaven primair op het vlak van bedrijfslocaties, bereikbaarheid, arbeidsmarkt, kenniseconomie en woonmilieus. Er zijn complexe relaties tussen deze beleidsvelden, zodat het beleid alleen met een integrale ruimtelijke aanpak kans van welslagen heeft. In dit hoofdstuk worden de specifieke beleidsopgaven op de hierboven aangeduide terreinen aan de orde gesteld in hun onderlinge samenhang, zowel kwantitatief als kwalitatief. Daarbij komen ook de relaties met andere beleidsvelden aan de orde.
8.2
Woningbouw
Veelal wordt de bevolkingsomvang voor de economische ontwikkeling als een exogeen gegeven beschouwd. Gezien de sterke aantrekkingskracht die Amsterdam van oudsher uitoefent, met name op jongeren, en de hernieuwde aantrekkingskracht van grootstedelijke regio’s in het algemeen is de beschikbare woningvoorraad echter van grote invloed op de bevolkingsomvang. De ontwikkeling van woonmilieus is daarom in hoge mate bepalend voor de omvang en de ruimtelijke spreiding van de beroepsbevolking en dus ook mee bepalend voor de werkgelegenheidsopgave. In paragraaf 6.2 is bij de ontwikkeling van uiteenlopende scenario’s daarom uitgegaan van één demografisch scenario voor de regio als geheel, terwijl de groei van de beroepsbevolking per deelregio werd afgeleid van de toename van de woningvoorraad in de onderscheiden woningbouwvarianten.
Zoals we gezien hebben wordt de totale woningbehoefte van de regio tot 2030 geraamd op 150 à 165 duizend woningen. Op de eerder onderscheiden varianten voor de verdeling daarvan over de regio gaan we hier niet nader in. In paragraaf 8.3 komen we daar op terug. In de Nota Ruimte is een aantal eerder voorziene woningbouwlocaties als optie geschrapt, zoals in de Legmeerpolder, terwijl ook de mogelijkheden in de Haarlemmermeer beperkt zijn. Het zal daarom niet gemakkelijk zijn de benodigde ruimte voor de totale opgave te vinden. Bij de VINEX-norm van 30 woningen per ha. zou het gaan om 5000 ha. Gezien de opbouw van de bevolking en de herwaardering voor stedelijk wonen, kan dit cijfer substantieel omlaag, afhankelijk van de mate waarin het mogelijk blijkt ook ruimte voor binnenstedelijke bouwlocaties te vinden. Met name voor Amsterdam, in mindere mate ook voor Zaanstad en wellicht ook voor Haarlemmermeer zijn daarom stedelijke transformaties aan de orde, al dan niet ten koste van nu nog binnen het stedelijk gebied gelegen bedrijventerreinen. Bij de Rijksnorm van 40% binnenstedelijk woningbouw en de VINEX-norm zou bijna 2000 ha. op binnenstedelijk gelegen locaties benodigd zijn. Bij een ruimtelijk zeer sterk geconcentreerde bouw van 80 woningen per ha. (zoals in het Oostelijk Havengebied) zou deze oppervlakte kunnen afnemen tot nog altijd 750 ha. Daarmee resteert een ruimtebehoefte voor woningen voor de regio als geheel van 3750 ha. Gezien de druk op de woningmarkt – met als gevolg ondermeer schaarste aan betaalbare huisvesting voor studenten en andere starters op de woningmarkt – en gelet op de wens de groei van het pendelsaldo te beperken, zullen de inspanningen er op gericht zijn een hoog percentage stedelijke woningbouw te realiseren. Het zijn niet alleen deze kwantitatieve doelstellingen en een evenwichtige opbouw
van woonmilieus die aan de orde zijn. Het functioneren van de woningmarkt als zodanig zal ook flink moeten verbeteren, wil deze vestigingsvoorwaarde op voldoende concurrerend peil gebracht kunnen worden.
8.3
Arbeidsmarkt
De opbouw van de bevolking in de regio Amsterdam geeft een van het nationaal gemiddelde afwijkend beeld. In verhouding tot elders in het land zijn het aandeel jongeren en de relatieve omvang van de potentiële beroepsbevolking groot. De vergrijzing treedt hier ook later en in mindere mate op. Voor de regio als geheel geldt dat de potentiële beroepsbevolking momenteel 69% van de totale bevolking vormt; dit percentage daalt tot 63% in 2030. Binnen de regio zijn er variaties. Zo maakt in Bloemendaal 61% van bevolking deel uit van de potentiële beroepsbevolking, in Almere 69% en in Amsterdam 72%. Op basis van de ontwikkeling van de arbeidsparticipatiegraad per deelregio kan hieruit de beroepsbevolking per deelregio afgeleid worden. In paragraaf 6.3 is de ontwikkeling daarvan grafisch weergeven, met een verdeling over de subregio’s al naar gelang de gekozen woningbouwvariant. Tabel 8.1 geeft de totalen voor de regio als geheel weer. De beroepsbevolking zal naar verwachting toenemen met ongeveer een kwart, d.w.z. met maximaal ruim 230 duizend personen tot ca. 1,11 miljoen. Bovendien zijn er momenteel ongeveer 70 duizend werklozen in de regio. Daarmee komt de werkgelegenheidsopgave op maximaal ca. 300 duizend. Dat komt ongeveer overeen met een werkgelegenheidstoename van gemiddeld bijna 1% per jaar. Tegenover deze toename van het arbeidsaanbod staat volgens de in hoofdstuk 6 geschetste scenario’s een mogelijke toename van de vraag van tussen de ca. 190 en 410 duizend
64
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
personen. In beginsel zou het dus mogelijk zijn voldoende banen te scheppen voor de gehele regionale beroepsbevolking. In het hoogste, zeer optimistische, scenario zou het aantal inkomende pendelaars moeten stijgen van ca. 215 duizend nu tot 325 duizend in 2030, uitgaande van een constant aantal uitgaande pendelaars. Andersom moet in elk geval rekening gehouden worden met een toenemend inkomend pendelsaldo. Voldoende woningbouw beperkt deze toename weliswaar, maar trendmatige geografische verbreding van de arbeidsmarkt brengt hoe dan ook een stijging mee. Er moet m.a.w. rekening gehouden worden met een werkgelegenheidsopgave die nog enkele tienduizenden ligt boven de eerder genoemde 300.000 werkzame personen. Indien het groeitempo zich alsnog conform het oorspronkelijke EC scenario van het CPB zou ontwikkelen, valt de groei terug tot ruim 188 duizend banen over de eerste drie decennia, met een schamele 6500 banen gemiddeld per jaar voor de gehele regio. In dat geval wordt de werkgelegenheidsopgave dus bij lange na niet gehaald.
Uitgaande van de bij de 3e Noordvleugel conferentie vastgestelde voorkeursvariant ‘Van Zuidwest naar Almere’, ligt het beschikbare arbeidsaanbod ca. 16 duizend onder de genoemde 1,11 miljoen. Er zou een deprimerende werking uit kunnen gaan op de economische groei van een tekortschietend arbeidsaanbod. Naar de mate waarin in de omgeving van de regio voldoende woningaanbod gecreëerd wordt en de regionale arbeidsmarkt aantrekkelijk genoeg is, zal dit tekort aan aanbod gecompenseerd kunnen worden door groei van het inkomend pendelsaldo. Voor een deel zal een mogelijke krapte op de arbeidsmarkt ook opgevangen worden door een toename van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit. Binnen de regio zullen hoe dan ook kwalitatieve discrepanties tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt optreden, die gecompenseerd worden door toenemende pendel binnen de regio. Eerder werd al opgemerkt dat juist de delen van de regio waarin de ruimte voor woningbouw het ruimst is, niet
tabel 8.1 mogelijke ontwikkeling van regionale vraag naar en aanbod van arbeid Vraag Scenario
Aanbod
Stand
Groei per jaar
2001
2030
2001-2030
EC/CPB + (relatief)
986.070
1.396.478
410.408
14.152
EC/CPB + (absoluut)
986.070
1.311.418
325.348
Conform oorspronkelijk EC /CPB
849.013
1.174.361
325.348
EC/CPB (absoluut)
986.070
1.174.361
1% groei/ jaar
986.070
1.315.914
Woningbouwvariant Stand
Groei per jaar
2001
2030
2001-2030
‘Almere grote stad’
882.405
1.113.524
231.119
7.970
11.219
‘ZW naar Almere’
882.405
1.097.829
215.424
7.428
11.219
‘Stedelijk Zuidwest’
882.405
1.089.798
207.393
7.151
188.291
6.493
aantal werklozen
70.000
329.844
11.374
inkomende pendel
217.000
Bron: EZ Research Amsterdam, o.b.v. CBS, CPB, SEO en Primos
samenvallen met de delen waarin de economische potenties het grootst zijn. Uit grafiek 6.4 bleek dat met name de Haarlemmermeer en Almere daarbij tegenpolen vormen. In tabel 8.2 is de ontwikkeling in de aandelen in de vraag naar en het aanbod van arbeid in beeld gebracht. Weliswaar neemt het aandeel van Almere in de totale vraag naar arbeid toe, zelfs bij het voor Almere gunstigste scenario ‘extra shift’ en bij de voorkeursvariant blijft het forse ecart tussen vraag en aanbod bestaan. Dit scenario impliceert overigens ook voor Haarlemmermeer een verdere groei van het aandeel in de totale regionale vraag. In veel mindere mate geldt dat ook voor Amstelland en Waterland. Haarlem en IJmond zien daarentegen in dat scenario hun aandeel verder afnemen, evenals Zaanstad. Laatst genoemde drie deelregio’s zien hun aandeel hoe dan ook afnemen als gevolg van een ten opzichte van de gehele regio ongunstige samenstelling van de productiestructuur. Zij zouden juist baat hebben bij een groeiscenario dat zo dicht mogelijk ligt bij het oorspronkelijke EC scenario voor de gehele regio. Voor deze deelregio’s ligt er dus ook de kwalitatieve opgave om hun productiestructuur te verbeteren.
65
Opgaven en ruimtelijke condities
tabel 8.2 ontwikkeling vraag naar en aanbod van arbeid en het aandeel van subregio’s in regionaal totaal 2001 %
2030 %
Groei Per jaar
2001 %
2030 %
‘Almere grote stad’
8,3
15,2
3.303
‘ZW naar Almere’
8,3
13,2
2.492
8,3
10,3
1.357
Subregio
Vraag
Almere
EC/CPB + extra shift
4,7
7,3
1.937
EC/CPB + (relatief)
4,7
6,4
1.499
‘Stedelijk Zuidwest’
EC/CPB + (absoluut)
4,7
5,6
945
EC/CPB (absoluut)
4,7
5,0
457
Conform oorspronkelijk EC/CPB Amsterdam
Amstelland
Meerlanden
Haarlem
IJmond
Waterland
Zaanstad
Aanbod
Groei per jaar
3,8
5,0
945
EC/CPB + extra shift
48,3
47,2
6.312
‘Almere grote stad’
40,2
38,0
2.381
EC/CPB + (relatief)
48,3
47,6
6.514
‘ZW naar Almere’
40,2
38,6
2.381
EC/CPB + (absoluut)
48,3
47,6
5.097
‘Stedelijk Zuidwest’
40,2
38,9
2.381
EC/CPB (absoluut)
48,3
47,1
2.659
Conform oorspronkelijk EC/CPB
47,7
47,1
5.097
EC/CPB + extra shift
6,6
7,4
1.347
‘Almere grote stad’
5,9
5,8
422
EC/CPB + (relatief)
6,6
6,5
914
‘ZW naar Almere’
5,9
5,9
422
EC/CPB + (absoluut)
6,6
6,4
644
‘Stedelijk Zuidwest’
5,9
5,9
422
EC/CPB (absoluut)
6,6
5,9
170 1.042
Conform oorspronkelijk EC/CPB
6,0
5,9
644
EC/CPB + extra shift
15,0
17,7
3.397
‘Almere grote stad’
8,8
9,7
EC/CPB + (relatief)
15,0
14,5
1.895
‘ZW naar Almere’
8,8
10,5
1.297
EC/CPB + (absoluut)
15,0
14,6
1.492
‘Stedelijk Zuidwest’
8,8
12,4
1.986
EC/CPB (absoluut)
15,0
13,8
480
Conform oorspronkelijk EC/CPB
14,0
13,8
1.492
EC/CPB + extra shift
8,9
6,8
230
EC/CPB + (relatief)
8,9
8,7
1.176
EC/CPB + (absoluut)
8,9
9,1
1.094
EC/CPB (absoluut)
8,9
10,1
1.065
Conform oorspronkelijk EC/CPB
10,3
10,1
1.094
EC/CPB + extra shift
6,0
3,2
-486
‘Almere grote stad’
9,2
7,3
10
EC/CPB + (relatief)
6,0
6,0
855
‘ZW naar Almere’
9,2
7,4
10
EC/CPB + (absoluut)
6,0
6,3
803
‘Stedelijk Zuidwest’
9,2
7,9
178
EC/CPB (absoluut)
6,0
7,4
958 803 186
‘Almere grote stad’
11,0
9,8
424
‘ZW naar Almere’
11,0
10,0
424
‘Stedelijk Zuidwest’
11,0
10,0
424
Conform oorspronkelijk EC/CPB
7,5
7,4
EC/CPB + extra shift
4,1
4,3
707
‘Almere grote stad’
8,0
6,8
EC/CPB + (relatief)
4,1
3,9
490
‘ZW naar Almere’
8,0
6,9
186
EC/CPB + (absoluut)
4,1
3,9
404
‘Stedelijk Zuidwest’
8,0
7,0
186
EC/CPB (absoluut)
4,1
3,7
132
Conform oorspronkelijk EC/CPB
3,8
3,7
404
EC/CPB + extra shift
6,5
6,0
708
‘Almere grote stad’
8,6
7,4
217
EC/CPB + (relatief)
6,5
6,2
809
‘ZW naar Almere’
8,6
7,5
217
EC/CPB + (absoluut)
6,5
6,5
739
‘Stedelijk Zuidwest’
8,6
7,5
217
EC/CPB (absoluut) Conform oorspronkelijk EC/CPB
6,5 6,9
6,8 6,8
571 739
66
8.4 Kenniseconomie De kern van de kenniseconomie is dat een groeiend aandeel van de toegevoegde waarde bestaat uit een of andere vorm van kennis. In die zin is de kenniseconomie in het geheel geen nieuw verschijnsel. Kennis van navigatie en zeeroutes waren van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de vroege koloniale mogendheden Spanje, Portugal en Nederland en vormden de basis voor hun economische hegemonie. Het industriële kapitalisme kreeg zijn werkelijke dynamiek eerst bij de grootschalige toepassing van wetenschappelijk kennis in het productieproces, met onder meer als gevolg een enorme toename van de productiviteit. Maar ook in andere sectoren is het gecumuleerde kennis die leidt tot hogere productiviteit. Zoals we in paragraaf 5.2 zagen, dragen – naast de industrie en in mindere mate – ook financiële diensten, logistiek, bouw en ICT veel meer bij aan de regionale productie dan men op grond van hun aandeel in de totale werkgelegenheid zou verwachten. Het gaat dus niet alleen om technologische kennis die omgezet wordt in nieuwe productieprocessen en producten, maar ook bij voorbeeld om kennis van markten, om nieuwe diensten, om nieuwe organisatiemethoden en logistieke concepten. Bij voortgaande internationalisering staat een steeds groter deel van de bedrijvigheid bloot aan buitenlandse concurrentie. Dat geldt zeker ook voor de sterk op de internationale omgeving gerichte economie van de Amsterdamse regio. Het gaat er dus niet alleen om dat de aantrekkelijkheid van de regio de toets van de internationale wedijver aan kan bij het aantrekken en vasthouden van bedrijvigheid. Die bedrijvigheid concurreert ook op productiviteit en op innoverend vermogen, op straffe van verlies van marktaandeel en op termijn het verdwijnen van gehele bedrijfstakken. De drijvende
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
kracht achter innovatie is dus internationale concurrentie. Het zijn uiteraard primair de bedrijven die de slag om de vernieuwing aan moeten gaan. Zonder voldoende hoogwaardig ‘human capital’ gaat die slag echter hoe dan ook verloren. De vraag naar hoog opgeleiden overtreft het aanbod daarvan, ook in de regio Amsterdam, die een relatief hoog percentage hoogopgeleiden kent. Daarmee blijven we achter bij veel landen om ons heen1. Ook een drastische verlaging van het percentage vroegtijdige schoolverlaters zou niet alleen bijdragen aan een hogere participatiegraad, maar ook aan de voorwaarden voor een vitale kenniseconomie. In alle bedrijfstakken neemt het belang van kennis immers toe. Voor de zogenaamde kennisdiensten geldt dat a fortiori. De kernactiviteit van informatie georiënteerde diensten is immers de verwerking van informatie. Deze diensten concentreren zich in het bijzonder in hoogstedelijke vestigingsmilieus. Maar ook in andere opzichten zijn stedelijke agglomeraties bij uitstek brandpunten van vernieuwing. Deze komt immers tot stand door de combinatie van kennis, dus door interactie, zowel intern als extern. Stedelijke interactie biedt dan ook een broedplaatsmilieu voor innovaties en voor innovatief ondernemerschap. Een van de feilen van de Nederlandse economie is dat de kennisinfrastructuur internationaal weliswaar in verschillende domeinen en disciplines zeer hoog aangeslagen wordt, zo niet toonaangevend geacht wordt, maar dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen en de maatschappelijke toepassing van kennis ernstig tekort schieten. Regionale initiatieven zoals de KennisKring Amsterdam richten zich op de algemene circulatie van kennis en inzichten tussen kennisinstellingen, bedrijfsleven
en overheden. Lokale initiatieven zoals Amsterdam Sciencepark zijn niet zonder succes. Er zullen echter op veel grotere schaal vergelijkbare initiatieven genomen moeten worden om de volle vrucht van de concentratie aan kennisinstellingen in de regio te kunnen plukken. In de kenniseconomie – en dus ook bij de verdere ontwikkeling van innovaties – is de elektronische uitwisseling van informatie op alle schaalniveaus van cruciaal belang. Het digitale verkeer van data, spraak en beelden neemt exponentieel toe. De behoefte aan bandbreedte op de desbetreffende infrastructuur groeit navenant. Sterker nog, we staan aan de vooravond van een nieuwe ICT-revolutie, waarbij ook bewegende beelden op grote schaal uitgewisseld worden. Dat geldt nu al in het wetenschappelijk bedrijf, in snel tempo dienen zich ook de mogelijkheden aan voor permanente uitwisseling van bewegend beeld van hoge kwaliteit tussen bedrijven, instellingen en huishoudens. De wetenschappelijke, economische en maatschappelijke toepassingsmogelijkheden zijn ongekend. Dat vergt wel de aanleg van het laatste ontbrekende stukje glasinfrastructuur tussen de reeds ruim voorhanden hoofdinfrastructuur (internationaal, nationaal, tussen en binnen steden, in de Randstad) enerzijds en bedrijven, instellingen en woningen anderzijds.
67
Opgaven en ruimtelijke condities
Zoals in paragraaf 7.1 bleek, is voor open toegankelijke, universele aanleg hiervan een rol voor lokale en nationale overheden onontbeerlijk. In Azië, Noord Amerika en Europa komen momenteel dergelijke initiatieven in hoog tempo van de grond. ‘Wireless’ technieken spelen daarbij een complementaire rol, terwijl de technologische en economische duurzaamheid van bestaande koper- en COAX-verbindingen beperkt is. Alom wordt her- en erkend dat het bij de universele aansluiting van glasvezelinfrastructuur gaat om niets meer of minder dan het fundament onder de toekomstige kenniseconomie. De initiatieven terzake die door Amsterdam en Almere2 genomen zijn, zouden zich moeten verbreden naar de andere delen van de regio. Juist door zijn sterke concentratie van ICT bedrijvigheid en in het bijzonder van nieuwe media bedrijven en andere vormen van creatieve bedrijvigheid kan de regio hier een concurrentievoordeel behalen bij maatschappelijke en economische innovaties.
8.5
Bedrijfslocaties
Bedrijventerreinen In het uitvoeringsprogramma van de vigerende regionaal economische ontwikkelingsstrategie is de ontwikkeling van de Regionale BedrijfsLocatie Monitor (RBLM) opgenomen, als aanvulling op de nationale BedrijfsLocatieMonitor (BLM) van het rijk. De RBLM3 beperkt zich tot ramingen van de vraag
naar en inventarisatie van het harde aanbod van bedrijventerreinen in de verschillende segmenten en deelregio’s. Op grond daarvan worden kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties tussen vraag en aanbod per segment in beeld gebracht, zodat de omvang van de planningsopgaven helder wordt. Aan de ramingen van de regionale vraag naar bedrijventerreinen ligt het European Coordination scenario van het CPB ten grondslag, evenals bij de in hoofdstuk 6 gehanteerde scenario’s voor de toekomstige werkgelegenheid. Uiteraard zijn er meer factoren die de omvang van de terreinenbehoefte bepalen. Zo is als gevolg van de sterk stijgende arbeidsproductiviteit bij de industriële bedrijfstakken niet zo zeer het aantal banen, maar de fysieke productie maatgevend en bij de havens evenmin de werkgelegenheid maar veeleer de omvang van de goederenstromen. Anders dan bij de nationale bedrijfslocatiemonitor zijn de fysieke productie c.q. de goederenstromen bij deze bedrijfssectoren als uitgangspunt genomen. Voor de overige bedrijfstakken geldt, evenals bij de nationale monitor, de ruimtebehoefte per arbeidsplaats als vertrekpunt. Voorts wordt rekening gehouden met verhuisbewegingen, verschuivingen binnen de productiestructuur – zoals de verschuiving naar kantoorwerkgelegenheid – en voortgaande ruimtelijke intensivering. Tabel 8.1 geeft de planningopgaven weer per segment en deelregio met als tijdhorizon 2010, 2020 respectievelijk 2030. Voor alle duidelijkheid: onder planopgave wordt verstaan het
daadwerkelijk in ontwikkeling kunnen nemen van locaties (‘harde plannen’). Zo zijn er in het Streekplan Noord-Holland Zuid wel reserveringen (circa 700 ha) voor bedrijventerreinen gedaan, maar daarmee is nog niet in alle gevallen de daadwerkelijke realisatie onweerlegbaar gegarandeerd. (‘zachte plannen’) Bij de berekening van de planopgave is nog geen rekening gehouden met onttrekkingen aan het aanbod. Deze kunnen in de loop van de tijd sterk oplopen. Zo verloor Amsterdam in de jaren 90 ca. 10 ha. per jaar aan bedrijventerreinen door functiewijziging. Zoals eerder werd geconstateerd zouden transformaties in verband met binnenstedelijke woningbouwopgaven een veelvoud kunnen eisen. Voor Almere liggen er vooral planopgaven voor gemengde terreinen en bedrijvenparken; voor Amsterdam vooral voor natte terreinen, bedrijvenparken en logistieke terreinen; met name voor Meerlanden, maar in mindere mate ook voor Zaanstreek vooral voor gemengde terreinen en logistieke terreinen. Ook voor Waterland en IJmond geldt er nog een verdere toename van de vraag naar gemengde terreinen, logistieke terreinen en/of bedrijvenparken.
68
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
tabel 8.3 planopgaven naar segment en deelregio 2002 - 2010
Gemengd +
Gemengd *)
Logistiek
Bedrijvenpark
Nat havent.
Droog havent.
Totaal
Amsterdam
4
-104
29
17
-1
-107
50
Amstelland
1
-60
5
3
0
0
9
Meerlanden
8
164
-66
-38
0
0
172
Waterland
3
-42
18
11
0
0
32
Zaanstreek
1
16
11
-20
-6
7
35
-1
8
6
-7
7
6
27
IJmond Almere
25
71
-27
32
0
0
128
Totaal
43
259
93
63
7
13
453
2002 - 2020
Gemengd +
Gemengd
Logistiek
Bedrijvenpark
Nat havent.
Droog havent.
Totaal
Amsterdam
7
-34
50
29
188
-79
274
161
Amstelland
1
-50
8
5
0
0
14
-36
Meerlanden
309
Tot. (subst.)4
14
321
-16
-10
0
0
335
Waterland
5
0
30
18
0
0
53
53
Zaanstreek
4
60
28
-10
7
12
111
101
IJmond
-1
35
16
-2
16
10
77
74
Almere
101
209
3
75
0
0
388
388
Totaal
132
625
135
127
211
22
1.252
1.050
Tot., met substitutie5
131
541
119
105
211
-57
1.050
2002 - 2030
Gemengd +
Gemengd *)
Logistiek
Bedrijvenpark
Nat havent.
Droog havent.
Totaal
Amsterdam
10
36
71
41
377
-51
484
Amstelland
2
-40
11
7
0
0
-20
Meerlanden
20
478
34
17
0
0
549
Waterland
7
42
43
26
0
0
117
Zaanstreek
6
104
45
0
20
17
191
IJmond
-1
62
26
3
25
14
129
Almere
178
348
33
119
0
0
677
Tot., met substitutie
222
1.029
263
212
422
-20
2.128
Bron: EZ Research Amsterdam, gebaseerd op Regionale BedrijfsLocatieMonitor Negatieve waarden geven zeker beschikbaar aanbod weer boven de verwachte vraag en vormen dus een reserve *) gemengd: t/m milieucategorie 4; gemengd plus: t/m milieucategorie 5
Nogal eens wordt bij de raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen geabstraheerd van verschillen tussen segmenten en deelregio’s. Ten dele is dit juist. Zeker op de lange termijn vindt een zekere functionele en/of ruimtelijke substitutie plaats. Overschotten in de ene deelregio kunnen tekorten in een andere deelregio opvangen, zeker wanneer de schaarste in de ene deelregio vergeleken met de andere ook tot uitdrukking komt in prijsverschillen. Voor veel activiteiten heeft de bedrijventerreinenmarkt immers een regionaal karakter. Toch moet deze elasticiteit niet overschat worden. Investeringen in met name de goederen georiënteerde bedrijfstakken kennen vaak lange afschrijvingstermijnen. Andere activiteiten weten zich sterk gebonden aan een deelregio in verband met afnemers, toeleveranciers of arbeidskrachten of achten de alternatieve vestigingsplaats vanwege de ligging of andere kwaliteiten minder aantrekkelijk dan de eerder gekozen locatie. Evenmin moeten de mogelijkheden voor functionele substitutie overschat worden. Toegestane milieucategorieën en/of functionele omgevingseisen vanuit het bedrijf beperken de elasticiteit van de vraag. Absolute factoren als haven- of luchthavengebondenheid beperken uiteraard ook de mogelijkheden tot substitutie. Om toch een beeld te krijgen van de invloed van substitutie op de totale netto behoefte is voor 2020 de planningsopgave ook bij volledig functionele en/of geografische substitutie vastgesteld, terwijl voor 2030 hoe dan ook is uitgegaan van volledige substitutie. Voor de periode tot 2020 zou daardoor maximaal ca. 200 ha. beschikbaar kunnen komen. Daartoe zou wel geïnvesteerd moeten worden. Zo zou met name droog haventerrein omgezet moeten worden in natte terreinen. Er liggen dus nog forse planningsopgaven, waarbij op de lange termijn voor een deel ruimte gevonden kan worden
69
Opgaven en ruimtelijke condities
grafiek 8.1 ontwikkeling oplevering kantoorruimte en leegstandspercentage (bron: dro amsterdam) %
Ontwikkeling bij 1,2% resp. 2,3% groei kantoorgebruik 600.000
24 22 20
500.000
18 16
400.000
14 12
300.000
10 8
200.000
6 4
100.000
2 0
0 ’00
’01
’02
’03
’04
’05
’06
’07
’08
’09
’10
’11
’12
’13
’14
’15
’16
’17
m< _ oplevering Amsterdam bij 1,2%
m< _ oplevering overig ROA+ bij 1,2%
_ oplevering Amsterdam bij 2,3% m<
_ oplevering overig ROA+ bij 2,3% m<
% leegstand Regio bij 1,2% groei
% leegstand Regio bij 2,3% groei
’18
’19
’20
Leegstand in %
Kantoorlocaties6 De kantorenmarkt wordt in het algemeen gekenmerkt door een cyclisch verloop, dat in de literatuur bekend staat als de varkenscyclus. In de opgaande fase van de conjunctuur kan de ontwikkeling van nieuw aanbod de vraag veelal niet volgen, terwijl ook in de neergaande fase het beschikbare aanbod zich onvoldoende snel aanpast aan de afnemende vraag. Het gevolg is een sterk fluctuerend patroon waarbij periodes van schaarste afgewisseld worden door periodes van forse leegstand. Deze ontwikkeling deed zich bij uitstek voor in de afgelopen periode. Tegen de eeuwwisseling daalde de leegstand tot een laagterecord van ca. 2%, ver onder het frictieniveau van 5 à 8%, met als gevolg sterk oplopende prijzen. Vervolgens nam de kantoorvoorraad in de regio Amsterdam7 tussen 2000 en 2004 met 29% toe van 7.4 naar 9.5 miljoen m2. Voor de stad Amsterdam gold een toename van 25%, van 5.1 miljoen naar 6.4 miljoen m2. De teruglopende vraag resulteerde in snel oplopende leegstandspercentages. Begin 2004 was de leegstand opgelopen tot 18.5% van de regionale voorraad. Voor de deelregio’s bedragen deze percentages: Amsterdam 17%, Zaanstreek 18%, Waterland 10%, Amstelland 21% en Meerlanden en Almere beide 24%. De uitbreiding van de voorraad tussen 2000 en 2004 leidde voor 60% tot toename van de leegstand. Als gevolg daarvan zal de nieuwbouw voor vele jaren kunnen terugvallen tot een basisniveau van ca. 50.000 m2, afhankelijk van het tempo waarin de markt zich zal herstellen. Ervan uitgaande dat verdere nieuwbouw gepaard zal gaan met een in omvang vergelijkbare herbestemming van oudere panden resulteert een ontwikkeling
waarbij, afhankelijk van het tempo van economische groei, een leegstandsniveau van 8% bereikt kan worden rond 2011 of 2017.
Oplevering in m 2
door beschikbare capaciteit in te zetten voor tekorten in andere segmenten en of deelregio’s.
70
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Daarbij is uitgegaan van de groeiscenario’s zoals die beschreven werden in paragraaf 6.3. De te verwachten ontwikkeling in kantoorgebruik bij het hoge en het lage scenario bij de gehanteerde veronderstellingen en de daaruit voortvloeiende leegstandsontwikkeling zijn weergegeven in grafiek 8.1. Eerst rond 2010 respectievelijk 2016 zou de productie weer op een peil van ca. 100.000 m2 per jaar gebracht kunnen worden, waarvan ongeveer de helft in Amsterdam. Tabel 8.4 geeft de benodigde ontwikkelingscapaciteit aan, waarbij rekening wordt gehouden met een reserve voor 5 jaar.
Als de nieuwbouwvraag wordt vergeleken met de nieuwbouwcapaciteit dan wordt duidelijk dat er niet alleen sprake is van een groot overaanbod van bestaande kantoorruimte, maar tevens van een aanzienlijke overcapaciteit van direct beschikbare uitgiftemogelijkheden8. Bovendien staan er in de regio nog diverse ontwikkelingsprojecten op stapel of op de tekentafel. Van de binnen 5 jaar te ontwikkelen capaciteit is circa 1,9 miljoen m2 kantoorruimte bij projectontwikkelaars in voorbereiding en 1,3 miljoen m2 nog vrij uitgeefbaar. Deze nieuwbouwmogelijkheden zijn het dubbele van de nieuwbouwvraag tot 2010 plus benodigde reservecapaciteit zoals verondersteld bij snelle economische ontwikkeling. Bij minder snelle economische ontwikkeling is het zelfs het viervoudige van de vraag plus reservecapaciteit.
tabel 8.4 benodigde plancapaciteit bij laag resp. hoog scenario Groei kantoorgebruik 1,2% per jaar
Groei kantoorgebruik 2,3 % per jaar
Benodigde plancapaciteit ROA+Almere
Amsterdam
Overig ROA+Almere
Bron: DRO Amsterdam
2004-’10
2004-’15
2004-’20
2004-’10
2004-’15
2004-’20
nieuwbouwvraag
300.000
550.000
1.000.000
300.000
1.550.000
2.800.000
benodigde reservecapaciteit
500.000
500.000
500.000
1.250.000
1.250.000
1.250.000
Totaal benodigd
800.000
1.050.000
1.500.000
1.550.000
2.800.000
4.050.000
nieuwbouwvraag
180.000
330.000
560.000
180.000
880.000
1.580.000
benodigde reservecapaciteit
250.000
250.000
250.000
700.000
700.000
700.000
Totaal benodigd
430.000
580.000
810.000
880.000
1.580.000
2.280.000
nieuwbouwvraag
120.000
220.000
440.000
120.000
670.000
1.220.000
benodigde reservecapaciteit
250.000
250.000
250.000
550.000
550.000
550.000
Totaal benodigd
370.000
470.000
690.000
670.000
1.220.000
1.770.000
Voor het regionale ruimtelijk beleid is het dus gewenst een fasering aan te brengen in de ontwikkeling van nieuwbouwcapaciteit voor kantoren. Daarbij moet uiterst terughoudend worden omgegaan met het aanmaken van ontwikkelingscapaciteit. Aanvulling met nieuwe plancapaciteit is kwantitatief gezien voorlopig niet nodig. Op enkele strategische of specifieke uitzonderingen na – zoals een eerste fase van Almere-Poort, Inverdan in Zaanstad en Sciencepark Watergraafsmeer – behoeven binnen de regio tot 2010 geen nieuwe locaties in ontwikkeling te worden genomen. Daarmee wordt versnippering van ontwikkelingen en onnodige concurrentie en prijsbederf tussen locaties beperkt. Verwachtingen over de inkomsten uit kantooruitgifte zouden moeten worden afgestemd op het veronderstelde regionale uitgiftetempo, omdat grotendeels in dezelfde vijver wordt gevist. Vooral in gebieden zoals Meerlanden – waar de werkfunctie blijft groeien zonder dat de beroepsbevolking daarbij meegroeit – zou kritisch moeten worden gekeken naar het in ontwikkeling nemen van nieuwe kantoorterreinen. Er zal dus een grotere selectiviteit aan de dag gelegd moeten worden bij de ontwikkeling van plancapaciteit respectievelijk bij de omzetting van plancapaciteit in feitelijk nieuwbouw, niet alleen qua fasering, maar ook met betrekking tot het type locatie. Vanuit de optiek van het benutten van agglomeratievoordelen verdienen locaties met een relatief hoge centraliteit ten opzichte van de economische zwaartepunten sterk de voorkeur boven meer perifeer gelegen locaties. Bovendien biedt concentratie op knooppuntlocaties, zeker wanneer er sprake is van gemengde programma’s, een veel beter perspectief voor de afwikkeling van verkeer per OV. Zoals blijkt uit grafiek 8.2 is er vooralsnog ruim voldoende
71
Opgaven en ruimtelijke condities
plancapaciteit op typen locaties, die niet alleen vanuit mobiliteitsoogpunt, maar ook vanuit de optiek van de ontwikkeling van hoogkwalitatieve stedelijke milieus de voorkeur verdienen. grafiek 8.2 ontwikkelingscapaciteit kantoren naar locatietype
(bron: dro amsterdam) Ontwikkelingscapaciteit naar locatietype 1.400.000 1.200.000
800.000 600.000 400.000 200.000
ig
n
ht rk
pa
eb kg w
er
ac
ie
ijk
de
en
ra nw oo
w s/ ad st
w
ijk
tl un pp
oo
ce
at oc
oc pl kn
nt
ie
ie at
ili to
sm ad st en nn
s
s
eu
0
bi
Capaciteit in m 2
1.000.000
Amsterdam
Zaanstreek/Waterland
Amstelland
Almere
Meerlanden
Overige locaties Het leeuwendeel van de werkgelegenheid bevindt zich niet op formele bedrijfslocaties. Zo is in Amsterdam ca. 20% van de werkgelegenheid geconcentreerd op bedrijventerreinen en ca. 20% op kantoorlocaties. De overige bedrijvigheid is dus genesteld in het stedelijk weefsel, gemengd met andere stedelijke functies. Ten dele gaat het hier om verzorgende activiteiten, zoals openbaar bestuur, onderwijs, cultuur en detailhandel, ten dele ook om stuwende activiteiten, zoals kleinere zakelijke diensten, ICT & nieuwe media, groothandel en verzorgende industrie, zoals installatiebedrijven. Het betreft veelal bedrijvigheid met hoge interactie met de stedelijke omgeving. Ook veel startende bedrijven, die gedijen in stedelijke incubatiemilieus, behoren er toe. Ze zijn niet alleen van maatschappelijk belang door hun verzorgende functie en hun bijdrage aan de levendigheid van wijken, ze spelen ook – nog los van hun directe economische bijdrage – een voorwaardenscheppende rol voor de stedelijke economie in het algemeen. De mate waarin ruimtelijke menging met andere functies mogelijk is loopt sterk uiteen, al naar gelang het type activiteiten. In sommige gevallen kunnen plinten bij hoogbouw in de vraag voorzien, in andere gevallen is er behoefte aan kleinschalige binnenstedelijke bedrijventerreinen. Er is ook sprake van een zeer sterke vraag naar kleinschalige bedrijfshuisvesting in een stedelijke context, zoals in de vorm van bedrijfsverzamelgebouwen. Zo wordt in een recente studie de jaarlijkse behoefte aan kleinschalige bedrijfshuisvesting in Amsterdam geraamd op ruim 60 duizend m2 bvo per jaar9. Voor een goed deel betreft het een inrichtingsvraagstuk dat primair op lokaal niveau opgelost moet worden en waarvoor
een regionale raming van de behoefte aan fysieke ruimte niet alleen zeer complex, maar ook minder zinvol is.
8.6 Bereikbaarheid en infrastructuur De krachtige ruimtelijk structurerende werking van infrastructuur op lage schaalniveaus brengt met zich mee dat niet alleen aandacht gegeven moet worden aan interne en externe bereikbaarheid in het algemeen, maar ook aan de specifieke vormgeving van uiteenlopende vormen van infrastructuur. Ook het belang van de luchthaven en van de zeehavens voor de regionale ontwikkeling vraagt aandacht voor specifieke infrastructurele vraagstukken. Eén van de grootste uitdagingen waarvoor de regio de komende decennia staat, is het waarborgen van de interne en externe bereikbaarheid voor verschillende vervoerswijzen. Het accommoderen van de zakelijke en privé personenmobiliteit en van het goederenvervoer is niet alleen cruciaal voor een vitale regionale economie, de groei ervan ligt op een nog hoger niveau dan het economisch groeitempo. Dat geldt in het bijzonder voor het goederenvervoer. Voor de periode 1995 - 2020 raamt het CPB bij het European Coordination scenario een landelijk groei van de personenautomobiliteit met 30% aan voertuigkilometers, terwijl het goederentransport in die periode zou toenemen met 160%10. Gecorrigeerd voor een hoger economisch groeitempo zou dit voor de periode 2000 - 2030 een groei betekenen van de personenmobiliteit van meer dan 40% en voor de groei van het goederenvervoer van bijna 230%. Er is weinig grond om te veronderstellen dat deze groei in de regio achter zou blijven bij het landelijk gemiddelde.
72
In het personenvervoer is een krachtige ‘modal shift’ nodig, zowel wat betreft het woon-werkverkeer als andere vormen van privé vervoer en het zakelijk vervoer. Primair kan die gevonden worden in geconcentreerde kantorenbouw op vervoersknooppunten met railontsluiting, zoals aangegeven in paragraaf 8.5. De herwaardering voor stedelijk wonen versterkt dit perspectief. Toch zal het personenvervoer – met name in de zakelijke sfeer – een toenemend beslag leggen op de weginfrastructuur. Naast benuttingsmaatregelen en beter verkeersmanagement is uitbreiding van infrastructuur daarom onvermijdelijk, ook op korte termijn. Daarbij dienen maatregelen gericht op ontvlechting van lokaal, regionaal en (inter-)nationaal verkeer genomen te worden, met verknoping tussen OV- en weginfrastructuur op strategische punten. Een of andere vorm van beprijzing, met een naar tijd gedifferentieerd tarief op bepaalde trajecten, lijkt onvermijdelijk.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
De beperkte mogelijkheden voor een ‘modal shift’ voor goederentransport op kortere afstanden brengen onvermijdelijk een toenemend beslag op de weginfrastructuur met zich mee. De door voortgaande ruimtelijke arbeidsverdeling gestimuleerde, krachtige toename van het goederenvervoer zal steeds meer gaan bijdragen aan de toenemende behoefte aan weginfrastructuur respectievelijk een betere benutting daarvan. Voor vervoer over langere afstanden kunnen transport over spoor en water een gedeeltelijke oplossing brengen. Een groot deel van het goederenvervoer vindt echter over kleine afstanden plaats, met sterk wisselende trajecten en is dus aangewezen op fijnmazige infrastructuur en dus ook op vervoer over de weg. Bovendien is ook bij andere vervoerswijzen na- en voortransport over de weg noodzakelijk, zoals bij voorbeeld bij de stadsdistributie. Naar verwachting zal, ondanks verschuivingen tussen vervoerswijzen, per saldo het aandeel van het wegverkeer in het totale vervoer de komende decennia onveranderd op ca. 70% blijven liggen11. Vergelijking van de vestigingpatronen van goederenproductie en distributie met die van diensten en informatie georiënteerde activiteiten leert dat de laatst genoemde weliswaar veel sterker geconcentreerd voorkomen in het stedelijk weefsel, maar dat – niet tegenstaande langdurige
processen van ruimtelijke uitsortering en ruimtelijke specialisatie – de goedereneconomie ruimtelijk nog steeds sterk betrokken is op stedelijke agglomeraties. De goederensectoren zijn echter meer geconcentreerd rond de lucht- en zeehavens, aan stadsranden en langs uitvalswegen. Vanuit de optiek van de beperkte mogelijkheden tot ‘modal shift’ voor het goederenvervoer is deze concentratie gunstig. Een grotere spreiding beperkt immers de mogelijkheden tot een vervoersefficiënte afwikkeling van inkomende en uitgaande stromen. Een belangrijk criterium voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen ligt daarom in het zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande concentraties, onverlet de specifieke eisen voor uiteenlopende vormen van productie en logistiek. Geconcentreerde bedrijventerreinen bieden – onder meer door bundeling – vooral in de arbeidsintensieve sectoren mogelijkheden voor meer openbaar vervoer en vervoersmanagement voor het woon-werkverkeer, zij het uiteraard op veel geringere schaal dan bij kantoorlocaties. Kan er dus wel degelijk vanuit de ruimtelijke inrichting bijgedragen worden aan geleiding van de mobiliteit, zoals gezegd is, naast een betere benutting, uitbreiding van infrastructuur onvermijdelijk. De acties die opgenomen zijn in het document van de derde Noordvleugelconferentie dienen dan ook tijdig uitgevoerd te worden, wil de regio niet dichtslibben, zowel intern als extern.
73
Opgaven en ruimtelijke condities
8.7
Naar een evenwichtige ruimtelijk economische structuur: de sturingsvraag
In paragraaf 7.4 werd geschilderd hoe de economie van de regio Amsterdam zich aan het ontwikkelen is tot een robuuste structuur, die bestand is tegen conjunctuurgolven en transities in de internationale economie. De regionale economie werd daarbij beoordeeld op de balans tussen variatie, samenhang en profiel. Ondanks processen van ruimtelijke uitsortering en specialisatie, ook op hogere schaalniveaus, kent de regio een breed geschakeerde productiestructuur. Deze vergt ook een breed scala aan typen bedrijfslocaties. Om de samenhang te versterken en complementariteiten te benutten zijn voortreffelijke verbindingen binnen de regio een noodzakelijke voorwaarde. Het specifieke economische profiel ontleent de regio aan haar internationale oriëntatie, haar knooppuntfunctie op verschillende schaalniveaus en het contact- en kennisintensieve karakter van de meeste economische clusters. Dat profiel brengt met zich mee dat ook de externe bereikbaarheid via uiteenlopende vervoerswijzen de toets van de internationale concurrentie moet kunnen doorstaan. De aanhoudende stagnatie in de internationale economie en verschuivingen in het internationale krachtenveld stellen de regio op korte en lange termijn voor complexe opgaven. In OPERA concentreren we ons op de lange termijn en dus op de structuur van de regionale economie.
Natuurlijk zijn er binnen de regio qua productiestructuur ook sterke verschillen, samenhangend met specifieke kwaliteiten, zoals ligging en agglomeratievoordelen. Niet alle delen van de regio lenen zich voor elk type activiteiten. In de paragrafen 4.2 en 5.2 kwam dit duidelijk tot uitdrukking in regionale specialisatiepatronen, ruimtelijke vestigingspatronen van uiteenlopende clusters en de verschillen in bijdragen aan de regionale economie. Zolang er een globaal evenwicht is tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod worden die intraregionale verschillen in het algemeen in het lokale economische beleid wel geaccepteerd. Bij oplopende werkloosheid groeit echter de druk juist die bedrijvigheid aan te trekken en te accommoderen waarvan een hoog groeipotentieel verwacht wordt. Er dient daarbij overigens wel onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende gemeenten. Sommige accepteren een typische woonfunctie, waar andere blijven inzetten op een krachtige werkfunctie. Afgezien van deze verschillen in lokale preferenties moet erkend worden dat de economische potenties van alle subregio’s niet even groot zijn en dat de feitelijke vestiging van bedrijvigheid zich slechts in beperkte mate laat sturen. Vanuit het beleid kunnen optimale voorwaarden voor specifieke activiteiten geschapen worden, het is de markt die daar al dan niet positief op reageert.
Vanuit tweeërlei optiek wordt nochtans bijzondere aandacht gevraagd voor een meer evenwichtige regionale economie. Het gaat daarbij in feite om twee uiteenlopende, maar sterk onderling gerelateerde invalshoeken. In de eerste plaats is er in het licht van de toenemende druk op de infrastructuur de krachtige wens om tot een meer evenwichtige woon-werkbalans te komen, teneinde de intraregionale pendel te beperken. In de tweede plaats is er de wens kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt terug te dringen. Deze manifesteren zich vooral in perioden van hoogconjunctuur, wanneer zich in verschillende segmenten van de arbeidsmarkt simultaan grote overschotten en grote tekorten voordoen. Daarmee is ook de onderlinge relatie tussen beide invalshoeken duidelijk. Naarmate de samenhang op de arbeidsmarkt toeneemt door goede onderlinge verbindingen worden kwalitatieve discrepanties terug gedrongen, maar neemt tegelijk de pendel toe.
74
Dit stelt het beleid voor dilemma’s. Moet en kan bedrijvigheid afgeleid worden naar typische woonregio’s of moeten er nu juist woningen gebouwd worden in economisch sterke gebieden? Moet de vraag naar arbeid afgestemd worden op het beschikbare aanbod of juist andersom? Dit vraagstuk kwam pregnant naar voren in paragraaf 6.2, waar de bestuurlijke keuzes van de derde Noordvleugelconferentie besproken werden. Onder ogen gezien moet worden dat de trend tot toenemende pendel, zowel binnen de regio als daarbuiten op zich onvermijdelijk is. Met name in de hogere segmenten van de arbeidsmarkt nemen de banenmobiliteit en de geografische reikwijdte toe, terwijl de verhuismobiliteit daar geen gelijke tred mee houdt. De positieve keerzijde van pendel is dat kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt teruggedrongen worden, de negatieve is de belasting van de infrastructuur. Erkend moet worden dat, ook al is de pendel in de Amsterdamse regio naar internationale maatstaven niet uitzonderlijk groot, het in het verleden gevoerde overloopbeleid bijdraagt aan de omvang van pendelstromen. Andersom kan de groei van pendel gemitigeerd worden door een meer evenwichtige ontwikkeling van woonmilieus. In de concrete situatie zijn de mogelijkheden voor woningbouw in de sterkste economische groeigebieden echter beperkt, terwijl de mogelijkheden voor economische groei in de typische woongebieden eveneens beperkt zijn of nog tot ontwikkeling gebracht moeten worden. Daarbij moet onder ogen gezien worden dat de sturing op woningbouw effectiever is dan op de ontwikkeling van werkgelegenheid.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
De bestuurlijke keuze voor de variant ‘Zuidwest naar Almere’ is in dit licht en gelet op de beperkingen in het zuidwestelijk deel van de regio een logische keuze. Dat betekent wel dat in de eerste fase simultaan gewerkt moet worden aan woningbouw in het zuidwestelijk deel van de regio en aan het scheppen van voorwaarden voor economische doorgroei in Almere. Lukt dat niet of in onvoldoende mate dan zal de economische ontwikkeling van de regio stagneren dan wel leiden tot een sterkere toename van zowel meer pendelbewegingen binnen de regio als naar de regio. Tenslotte is er de vraag naar het te voeren arbeidsmarkt beleid respectievelijk het sectorspecifieke economische beleid. Op laag schaalniveau ligt het voor de hand het economische beleid – of het nu gaat om voorwaardenscheppend beleid dan wel stimulerings- of acquisitiebeleid – sterk te richten op de specifieke potenties van de desbetreffende regio. De samenstelling van het lokale arbeidsaanbod vormt daarvan weliswaar een component, maar er zijn tal van locatiefactoren die veel dominanter zijn bij het vestigingsgedrag van bedrijven. Voorbeelden daarvan zijn de ligging ten opzichte van infrastructurele netwerken en de nabijheid van grootstedelijke voorzieningen, van de luchthaven en van andere economische centra. Het arbeidsmarktbeleid moet daarom primair een vraag georiënteerd karakter dragen, terwijl het sectorspecifieke beleid om een brede oriëntatie op de economische omgeving vraagt. Een en ander klemt te meer daar er geen één op één relatie is tussen te ontwikkelen bedrijfstakken en de specifieke arbeidsvraag, gezien de samenhang tussen economische activiteiten onderling, zoals in de vorm van toeleveranties12.
Voor het lokale beleid impliceert dit dat het zoeken van een balans tussen specialisatie en variatie mogelijk wordt naarmate er meer massa aan activiteiten is. Ook vanuit de optiek van bestendigheid tegen economische conjunctuur is voldoende accent op verscheidenheid gewenst. Anderzijds vergen schaalvoordelen en het benutten van specifieke potenties ook voldoende accent op specialisatie. Het vinden van een goede balans vergt een voortdurende aandacht voor de eigen specifieke sterktes en de uitbouw daarvan en voor de ‘opportunities’ die zich in de economische omgeving voordoen, inclusief de ontwikkelingen en potenties in de andere delen van de regio. Daarmee kan ook de samenhang binnen de regionale economie vergroot worden en kunnen gemeenschappelijke sterktes beter worden benut. Daartoe dient wel voldaan te worden aan de conditie dat er meer onderlinge afstemming plaats vindt in het ruimtelijke beleid op het vlak van infrastructuur, woonmilieus en bedrijfslokaties.
75
Opgaven en ruimtelijke condities
1
Zie voor een vergelijking tussen Londen en de Randstadprovincies: Kleyn & Tordoir, op.cit.
2
Ook in tal van andere Nederlandse steden worden daartoe lokale overheidsinitiatieven genomen, zoals in Den Haag, Rotterdam, Eindhoven, Leeuwarden, Enschede en Deventer.
3
‘Regionale bedrijfslocatiemonitor, de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerrreinen’, EZ Research, Amsterdam 2002, in opdracht van het Regionaal Orgaan Amsterdam
4
Totale opgave uitgaande van volledige functionele substitutie
5
Totale opgave uitgaande van volledige geografische substitutie
6
Deze subparagraaf is grotendeels ontleend aan respectievelijk gebaseerd op gegevens en analyses van DRO Amsterdam.
7
De regio Amsterdam is hier gedefinieerd als het ROA-gebied + Almere.
8
Gebaseerd op voorlopige gegevens die in het kader van Programma Ruimtelijke Investeringen regio Amsterdam 2004 nog worden geactualiseerd.
9
Dienst Onderzoek & Statistiek Amsterdam, ‘Kleinschalige bedrijfsruimte in Amsterdam. Onderzoek naar voorraad en behoefte’, (2004)
10 Centraal Plan Bureau, ‘Economie en Fysieke omgeving’. Den Haag (1997) 11 Centraal Planbureau, op. cit. 12 Zie b.v NEI Kolpron, ‘Naar een ruimtelijk-economische visie voor Amsterdam’, Rotterdam 2001
76
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
9
Strategie: de kansen benutten
77
Strategie: de kansen benutten
9.1
Vier structuurdoelstellingen
In vorige hoofdstukken is de structuur van de economie van de regio Amsterdam getypeerd aan de hand van de begrippentrits profiel, verscheidenheid en samenhang. In dit hoofdstuk zullen op basis van drie daarvan afgeleide doelstellingen en een vierde – een evenwichtige dynamiek – de hoofdlijnen geschetst worden van het te voeren ruimtelijk economische beleid. Gezamenlijke strategische acties en maatregelen worden in beeld gebracht die er op gericht zijn dat de regio ook op lange termijn haar sterktes kan benutten en haar economische vitaliteit weet te behouden. Die hoofddoelstelling zal gezamenlijke inspanningen vergen van alle partners in de regio, zowel van overheden als bedrijfsleven en instellingen. Het hoofdstuk sluit af met de rol die het Regionaal Orgaan Amsterdam speelt.
Profiel De krachtige internationale oriëntatie, de relatief centrale knooppuntpositie in internationale netwerken en het contact- en kennisintensieve karakter van de meeste economische clusters geven de regio een herkenbaar profiel. Door de eeuwen heen tekent dit profiel de kracht van deze grootstedelijke regio. Dat betekent ook een sterke ontvankelijkheid voor internationale invloeden, niet alleen in economisch opzicht maar ook wat betreft de culturele instellingen, de kennisinfrastructuur, de demografie en de arbeidsmarkt. Meer nog dan veel andere grootstedelijke agglomeraties ondervindt de regio de toenemende internationale wedijver bij het aantrekken en vasthouden van internationale bedrijvigheid en bij de ontwikkeling van innovaties en productiviteit. Vanuit economische optiek is het daarom zaak de positie in internationale netwerken te handhaven of te versterken door een vestigingsmilieu dat de toets van de internationale concurrentie kan doorstaan. Dat vergt niet alleen een hoge kwaliteit aan geschikte bedrijfslocaties, maar ook concurrerende woon-, leef- en verblijfsmilieus. De internationale demografische ontwikkeling en de toenemende schaarste aan hoog geschoolden brengen immers met zich mee dat arbeid de limitatieve factor bij verdere economische ontwikkeling zou kunnen worden. Daarmee winnen woon-, leef- en verblijfsomgeving aan gewicht als vestigingsplaatsfactoren.
Het contactintensieve karakter van de regionale economie, zowel wat betreft de personen, als de informatie en materiaal georiënteerde clusters, vergt niet alleen een voortreffelijke internationale en nationale bereikbaarheid, maar ook hoogwaardige interactiemilieus. Deze kunnen worden geboden door geconcentreerde verstedelijking en goede onderlinge bereikbaarheid van de economische centra. Voorts vergt het toenemende belang van kennis in alle economische sectoren een optimaal functionerende kennisinfrastructuur. Enerzijds vanwege de noodzaak van voldoende adequate competenties op de arbeidsmarkt, anderzijds om het innoverende vermogen van de bedrijven op een internationaal concurrerend niveau te brengen. Tenslotte draagt ook de kwaliteit van culturele, recreatieve, detailhandels- en toeristische voorzieningen sterk bij aan het profiel en het imago van de regio als vestigingsplaats, als woonplaats of als tijdelijke verblijfsplaats, evenals een creatief klimaat, voldoende veiligheid en een hoog tolerantieniveau in het algemeen en in het bijzonder ten opzichte van culturele en etnische minderheden. Verscheidenheid en tolerantie vormen belangrijke voorwaarden voor een innovatieve en economisch en maatschappelijk vitale grootstedelijke regio1. Benutting van dit specifieke profiel is een eerste doelstelling van de te volgen strategie gericht op versterking van de economische structuur van de regio.
78
Gediversifieerde productiestructuur Juist vanwege het internationaal georiënteerde economische profiel en de daaruit voortvloeiende ontvankelijkheid voor internationale conjunctuurbewegingen is de brede schakering in de productiestructuur van de regio van groot belang. Die verscheidenheid biedt immers niet alleen ‘economies of scope’,2 maar vergroot ook het weerstandsvermogen tegen conjuncturele fluctuaties. Weliswaar neemt onder de invloed van specifieke eisen vanuit de markt en van variaties in ruimtedruk en in specifieke vestigingsmilieus de ruimtelijke arbeidsverdeling toe, ruimtelijke specialisaties vinden in toenemende mate eerder naar typen activiteiten dan naar bedrijfstakken plaats. Die ruimtelijke uitsortering vindt bovendien op een relatief laag schaalniveau plaats. Personen en informatie georiënteerde activiteiten trekken in het bijzonder naar hoogstedelijke milieus; materiaal georiënteerde vooral naar lucht- en zeehavens, verkeersknooppunten en milieus met relatief lage ruimtedruk. Als gevolg daarvan kan zich een redelijk breed scala van activiteiten in de regio handhaven, mits blijvend aan de ruimtelijke condities voldaan is, zoals geschikte, goed ontsloten vestigingslocaties. Handhaving van een gediversifieerde productiestructuur voor de regio als geheel vormt de tweede doelstelling van de ruimtelijk economische strategie.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Samenhang Met de voorgaande ruimtelijke specialisatie binnen de regio neemt ook de samenhang tussen de economische sectoren toe. Deels in de vorm van onderlinge leveranties, deels doordat ze gebruik maken van dezelfde vestigingsvoorwaarden, zoals grootstedelijke voorzieningen, infrastructuur, zee- en luchthaven en een breed geschakeerde arbeidsmarkt. Het versterken van de samenhang binnen de regio biedt daarmee externe voordelen in de vorm van schaal, diversiteit en interactie. Vanzelfsprekend vergt versterking van die samenhang een congestievrije doorstroming van economisch verkeer in de vorm van goederen, personen en informatie. Waar de interne interactie binnen de regio gestremd wordt, stagneert ook de externe interactie. Dat is de kern van de netwerkeconomie, die zich immers niet alleen op verschillende schaalniveaus afspeelt, maar ook verschillende schaalniveaus verbindt. Het vergroten van de samenhang van de regionale economie vormt de derde doelstelling van de te volgen strategie.
Ruimtelijk evenwichtige dynamiek Naast het benutten van het de regio typerende profiel, het handhaven van een brede productiestructuur en het versterken van de samenhang is er nog een vierde structuurdoelstelling: een ruimtelijk evenwichtige economische dynamiek. Zoals al uiteengezet werd in paragraaf 8.7, is dit niet een gemakkelijk te realiseren doelstelling. De deelregio’s onderscheiden zich niet alleen door de specifieke kwaliteiten van hun vestigingsmilieu, ook de kracht van hun economische potenties loopt uiteen. Deelregio’s met groeipotentieel voor woningen hebben niet noodzakelijkerwijs een vergelijkbaar economisch potentieel. Complicerende factoren zijn daarbij enerzijds de door het Rijk vastgestelde planologische restricties en anderzijds de lokale bestuurlijke preferenties. Deze laatste wijken voor specifieke economische activiteiten nog al eens af van de specifieke vestigingsvoordelen. De achtergrond daarvan is vaak gelegen in een NIMBY-achtige attitude vanwege de belasting voor de omgeving of het imago van activiteiten, maar veelal ook in het verdienend vermogen. Vanuit die optiek prevaleert meestal de voorkeur voor kantorenbouw boven woningbouw en van woningbouw boven bedrijventerreinen. Er zullen daarom krachtige inspanningen geleverd moeten worden om toch een meer evenwichtige economische dynamiek te realiseren, door onderlinge afstemming in het ruimtelijk beleid op het vlak van met name bedrijfslocaties, woningbouwlocaties en infrastructuur. Het streven naar een meer ruimtelijk evenwichtige dynamiek vormt de vierde doelstelling van de ruimtelijk economische strategie.
79
Strategie: de kansen benutten
9.2
Een internationaal concurrerend vestigingsmilieu
De verdere doorgroei van de regio Amsterdam zal vooral bepaald worden door de mate waarin de vestigingsvoorwaarden op internationaal concurrerend niveau gebracht worden. Met name die elementen die de regio zijn internationale knooppuntpositie geven – Schiphol, zeehavens en internet hub AMSIX – zijn hierbij van cruciaal belang. Zij vormen de draaischijven tussen de mondiale netwerkeconomie en nationale en regionale netwerken. Internationale hoofdkantoren en distributiecentra, zakelijke en financiële dienstverlening, toerisme & congreswezen, agribusiness, industrie en ICT & nieuwe media hebben zich rond deze knooppunten georganiseerd en zijn hiervan in hun functioneren sterk afhankelijk. Het indirecte belang van deze internationale knopen overstijgt dus verre hun directe belang in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Dat belang is overigens ook niet gering.
Schiphol De essentie van de specifieke meerwaarde van Schiphol voor de regio is gelegen in zijn knooppuntpositie in internationale – en in het bijzonder intercontinentale – netwerken. Op basis daarvan kan een groot aantal zakelijke bestemmingen rechtstreeks en met een hoge frequentie bereikt worden. Vooral voor de noordelijke routes heeft Schiphol een liggingsvoordeel ten opzichte van veel andere Europese luchthavens. Voor die positie als knoop in het netwerk is een zekere schaal noodzakelijk. Het huidige ‘hub and spoke’ – systeem staat echter onder druk. Enerzijds vanwege de toenemende ontwikkeling van rechtstreekse ‘point to point’ – verbindingen, anderzijds omdat zich concentratietendensen aftekenen in de luchtvaart die ook tot ruimtelijke concentratie van knooppuntfuncties op een beperkt aantal luchthavens zouden kunnen leiden3. Vanuit die optiek is verdere doorgroei van de luchthaven Schiphol aan de orde, door uitbreiding van de start- en landingscapaciteit en door het scheppen van voldoende ruimte voor platform en direct aan de luchthaven gebonden activiteiten. Tegenover de grote economische indirecte voordelen van Schiphol staan ook nadelen, in de vorm van een direct beslag op fysieke ruimte en ruimtelijke restricties uit hoofde van beperking van geluidshinder en van externe veiligheid. Dat betekent dat bij de benutting van de aan de luchthaven geboden ruimte niet maximale groei, maar veelal die speci-
fieke groei die nodig is voor de hierboven beschreven knooppuntfunctie leidend beginsel zou moeten zijn. In dat verband ligt het onder meer voor de hand om te bezien in welke mate vakantievluchten met charters naar regionale vliegvelden afgeleid kunnen worden, om zowel de druk op het banenstelsel als op de landzijdige bereikbaarheid te verminderen4. De rol die de luchthaven Lelystad hierin kan vervullen, moet nadrukkelijk nader onderzocht worden. Immers, met een verdere ontwikkeling van luchthaven Lelystad zal ook een krachtige impuls gegeven worden aan de verdere ontwikkeling van de regionaal-economische structuur van zuidelijk Flevoland. De doorgroei van Schiphol dient dus gericht te zijn, opdat de ontwikkeling van de luchthaven en zijn directe omgeving leiden tot een versterking van de regionaal-economische structuur op Noordvleugelschaal. Om ook voor de langere termijn de schaarse ruimte en infrastructuur rond Schiphol efficiënt te kunnen benutten voor activiteiten die voor het functioneren van de luchthaven essentieel zijn, zal goed gekeken moeten worden voor welke activiteiten bedrijfslocaties ontwikkeld gaan worden nabij Schiphol en welke op grotere afstand geaccommodeerd kunnen worden. Eerdere afspraken in het kader van de Ruimtelijke Economische Visie Schiphol (REVS) worden hierbij betrokken. Vanuit dit perspectief zullen de ambities van Schiphol met betrekking tot de verdere uitbouw van detailhandel, hotelcapaciteit, congresfaciliteiten en kantorenbouw benaderd moeten worden. In de (in Noordvleugelverband) te maken afspraken m.b.t. segmentering en fasering van kantoorlocaties en bedrijventerreinen zal dit expliciet ingevuld moeten worden.
80
Ook het element van de regionale bereikbaarheid is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Doorgroei van Schiphol kan alleen dan effectief zijn als de landzijdige bereikbaarheid van de luchthaven verbeterd wordt. Onnodig verkeer van en naar Schiphol dient daarbij vermeden te worden. Zeehaven De haven fungeert als levensader voor het gehele Noordzeekanaalgebied. Veel logistieke en industriële activiteiten in dit gebied zijn direct of indirect met de haven verbonden. De havens in het Noordzeekanaalgebied fungeren dan ook vooral als aan- en afvoerhaven voor verwerkende bedrijven in het gebied. Als ‘draaischijf van goederenstromen’ zal de zeehaven zich de komende jaren nog verder kunnen ontwikkelen, zonder overigens zijn primaire functioneren als veredelingshaven te verliezen. De transitofunctie blijft hiervan een afgeleide, maar zal zich wel verder kunnen ontwikkelen. Het ook op langere termijn sterk groeiende scheepvaartverkeer en het trendmatig toenemend gebruik van containers als aandeel in de totale overslag bieden een gunstig perspectief, zeker in het licht van het tekort aan container overslagcapaciteit in andere Noord Europese havens. Toename van de ‘short sea’ vaart, groei van aan- en afvoer via de binnenvaart en mogelijk een versterkte relatie met goederenstromen via Schiphol bieden hiervoor verdere aangrijpingspunten.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
De 2e Coentunnel en de Westrandweg – en de daaraan te ontwikkelen bedrijfslocaties – bieden nieuwe perspectieven voor het noordelijk deel van de regio, onder meer door een vergrote samenhang tussen het zeehavengebied en het zuidelijke deel van de regio. Door een verdere verbetering van de ontsluiting van het noordelijke deel – met name via betere oost west verbindingen (Zaanstreek-IJmond op korte termijn via de Zuidelijke Randweg en in een later stadium via de A8-A9 verbinding) – kunnen die nieuwe potenties veel meer worden benut. Tenslotte wint ook de toeristische functie van de haven aan belang. Steeds vaker gebruiken cruiserederijen Amsterdam als in- en ontschepingshaven, omdat de internationale bereikbaarheid via Schiphol voor de passagiers zo goed is, maar ook als bestemmingshaven in verband met de aantrekkingskracht van Amsterdam op het internationaal toerisme. De toegankelijkheid van de haven vanuit zee zal voor al deze drie functies – verwerking, doorvoer en toerisme – binnen een redelijke termijn verbeterd moeten worden. Rond 2012 loopt een nieuwe generatie vrachtschepen van stapel van een grotere omvang dan van de huidige. Ook de cruisevaart kenmerkt zich door een voortdurende toename van de omvang van schepen. De hogere frequentie van schepen die de Amsterdamse havens aandoen en de stijgende omvang van schepen maken realisatie van de 2e grote zeesluis onontbeerlijk. Het beperken van vertragingen vormt immers een belangrijke concurrentiefactor tussen havens.
Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX) In de Watergraafsmeer bevindt zich de Amsterdam Internet Exchange, de AMS-IX. Gemeten naar het aantal aangesloten bedrijven is dit ’s werelds grootste en gemeten naar de omvang van het dataverkeer het op één na grootste internetknooppunt. Hier wordt het grootste deel van het nationale en een zeer aanzienlijk deel van het internationale en intercontinentale internetverkeer afgewikkeld. Dit knooppunt is dus van strategisch belang voor bedrijven en instellingen die grote hoeveelheden dataverkeer snel en betrouwbaar mondiaal moeten verplaatsen. Daarmee vormen de nabijheid van de AMS-IX en de daarmee verbonden glasvezelhoofdinfrastructuur voor een groeiende groep bedrijven een belangrijke vestigingsplaatsfactor. Met het doortrekken van een rechtstreekse verbinding naar Almere, profiteert inmiddels een breder gebied van deze internet-draaischijf. De AMS-IX dankt zijn bestaan niet alleen aan de in de Watergraafsmeer gevestigde wetenschappelijke instituten, maar heeft ook nieuwe impulsen gegeven aan het daar verrichte wetenschappelijk onderzoek en de bedrijvigheid in Amsterdam Sciencepark in de vorm van enkele honderden nieuwe innovatieve bedrijven. Enerzijds wordt op mondiale schaal samengewerkt, mede dankzij de internationale glasvezelverbindingen, anderzijds vindt in de onmiddellijke omgeving kruisbestuiving plaats tussen wetenschappelijke instellingen onderling en tussen instituten en bedrijven5.
81
Strategie: de kansen benutten
Met voltooiing van de aanleg van nieuwe, supersnelle, digitale verbindingen zal de regio de komende jaren zich nog verder kunnen ontwikkelen als belangrijke vestigingsplaats voor bedrijven die veel dataverkeer genereren en uitwisselen, zoals onderzoeksinstellingen, internationale hoofdkantoren en distributiecentra, financiële dienstverleners en ICT & nieuwe media bedrijven. De regio moet op dit gebied alert blijven. Veel andere grootstedelijke regio’s, zoals bij voorbeeld Stockholm en Milaan, investeren in universeel toegankelijke breedbandnetwerken en daarbij horende diensten. In Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Almere worden vergelijkbare publieke initiatieven ontplooid. De mogelijkheden van een regionaal initiatief met betrekking tot glasvezelaansluitingen naar alle woningen, bedrijven en instellingen in de regio, aansluitend op het Amsterdamse initiatief en dat in Almere, moeten op korte termijn in kaart gebracht worden. Aangezien de maatschappelijke en economische voordelen niet of slechts ten dele toevallen aan de particuliere investeerders komt universele, voor alle gebruikers en dienstverleners toegankelijke aansluiting zonder publieke initiatieven niet van de grond. Nog los van de impuls die hier vanuit zal gaan op de kenniseconomie – deels door expansie van de ICT & nieuwe media cluster, deels door innovaties en verbetering van de productiviteit in alle sectoren – moet geconstateerd worden dat de jaarlijkse verdubbeling van het verkeer van de AMS-IX indiceert dat de bestaande infrastructuur binnen afzienbare tijd op zijn grenzen zal stuiten, met als gevolg congestie in het lokale, nationale en internationale dataverkeer6.
9.3
Positionering binnen de Deltametropool
In paragraaf 2.3 werd aangegeven dat de essentie van de moderne metropolitane economie gelegen is in een drietal typen, nauw met elkaar verbonden, economische voordelen van agglomeratie: ‘economies of scale’, ‘economies of scope’ (diversiteit) en ‘economies of interactivity’. Met toenemende schaal, variatie aan activiteiten en externe en interne uitwisseling van informatie, personen, diensten en goederen behalen bedrijven externe economische voordelen. De versnipperde verstedelijking in Nederland – mede bepaald door de bodemgesteldheid – brengt met zich mee dat de grootstedelijke regio’s hier die voordelen ten dele moeten missen. In dat opzicht is ook de regio Amsterdam in het nadeel ten opzichte van veel buitenlandse concurrerende grootstedelijke regio’s. Inmiddels hebben de Randstedelijke overheden een metropolitane strategie ontwikkeld, in aanvulling op de mainportstrategie en op de benadering op vleugelniveau7. Kern daarvan is dat bij de toenemende wedijver tussen grootstedelijke regio’s bij het aantrekken en vasthouden van bedrijvigheid en de concurrentie tussen bedrijven door innovatie en verbetering van de productiviteit door een toenemende samenhang in de economie van de Randstad vergelijkbare agglomeratievoordelen behaald kunnen worden als in de grote buitenlandse metropolen. De gezamenlijke agenda omvat een 30-tal projecten en maatregelen die deze samenhang krachtig bevorderen, waardoor voordelen van schaal, diversiteit en interactie op een veel hoger niveau komen te liggen.
Die agglomeratievoordelen liggen voor een deel in uitbreiding van consumenten- en producentenmarkten, waaronder de arbeidsmarkt, voor een deel in vergroting van het draagvlak voor gezamenlijke infrastructurele voorzieningen, zoals achterlandverbindingen en de luchthaven, en voor een deel in meer mogelijkheden tot samenwerking tussen kennisinstellingen onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen. Essentieel bij de metropolitane strategie is een drastische vermindering van de reistijd tussen de economische centra binnen de Randstad, zowel per OV als over de weg, waardoor op Randstedelijk niveau min of meer één ‘daily urban system’ ontstaat. Inderdaad zou een versterkte economische samenhang binnen de Randstad, krachtig bijdragen aan de internationale concurrentiepositie. Met haar sterke internationale oriëntatie en haar sterke afhankelijkheid van luchthaven Schiphol en van de kwaliteit van kennisinfrastructuur geldt dat zeker ook voor de regio Amsterdam. De gezamenlijke agenda van de Economische Strategie voor de Randstad omvat een groot aantal projecten en maatregelen die niet alleen bijdragen aan een grotere samenhang van de Randstedelijke economie en aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel, maar die ook een rechtstreekse bijdrage vormen aan de kwaliteit van het vestigingsmilieu in de regio Amsterdam.
82
De inzet van de Randstedelijke strategie is niet een sterkere ruimtelijke specialisatie tussen de delen van de Randstad. Dankzij een grotere samenhang binnen de Randstad zullen zich naast verbreding en verdieping van markten uiteraard wel meer complementariteiten manifesteren, terwijl het draagvlak voor grootschalige voorzieningen zoals de luchthaven wordt vergroot. De voorgestelde opstelling van een Masterplan voor een Randstedelijk verkeerssysteem, waarin de hoofdinfrastructuur voor wegen en railverbindingen wordt vastgelegd, alsmede de aansluiting van regionale verkeerssystemen daarop, behoeft ook vanuit de regio Amsterdam bijzondere aandacht. Tenslotte biedt de strategie ook aanknopingspunten voor gezamenlijke internationale promotie en voor een gezamenlijk optrekken bij het Rijk om majeure projecten gerealiseerd te krijgen. Al met al zullen de Randstedelijke metropolitane strategie en de uitvoering van de gezamenlijke agenda extra impulsen geven aan het functioneren van de economie van de regio Amsterdam.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
9.4 Naar een meer samenhangende, gediversifieerde en ruimtelijk evenwichtige structuur De in de kop van deze paragraaf genoemde structuurdoelstellingen dienen in hun onderling verband gezien te worden bij de vraag hoe ze zoveel mogelijk gerealiseerd kunnen worden. Eerder werd al aangegeven dat een grotere samenhang binnen de regionale economie primair bereikt wordt door een voortreffelijk verkeers- en vervoerssysteem. Het verkeer van personen, van goederen en van informatie dient zo veel mogelijk onbelemmerd afgewikkeld te kunnen worden, of het nu gaat om zakelijk personenverkeer of goederenvervoer en om woon-werkverkeer of recreatief verkeer. Voor een belangrijk deel concurreren deze stromen om dezelfde, schaarse weginfrastructuur. Ook verkeersstromen van verschillende schaalniveaus zitten elkaar veelal in de weg. De wijze waarop het regionale verkeers- en vervoerssysteem precies vorm gegeven wordt, in samenhang met de ontwikkeling van woon- en werklocaties en de locaties voor overige voorzieningen, is in hoge mate bepalend voor de mate waarin inefficiënties kunnen worden teruggedrongen. Juist op een laag schaalniveau heeft infrastructuur een sterk ruimtelijk structurerende werking8. Een stevige inzet op de ontwikkeling van OV-systemen en op de ‘modal shift’, op ontvlechting en strategische verknoping van verkeersstromen in combinatie van de ontwikkeling van
werklocaties op knooppunten draagt sterk bij aan een efficiënte benutting van de beschikbare infrastructurele middelen. Voorts draagt de ruimtelijk geconcentreerde ontwikkeling van bedrijventerreinen bij aan de mogelijkheden om goederenvervoer te bundelen9 respectievelijk te scheiden van personenvervoer. Op het hogere schaalniveau zouden de mogelijkheden onderzocht moeten worden andere vervoersmodaliteiten intensiever te benutten, zoals vervoer per spoor of over het water. De mogelijkheden om pendelstromen terug te dringen bleken in paragraaf 6.3 beperkt. Dat neemt niet weg dat de mogelijkheden die er zijn maximaal benut moeten worden. Vanuit die optiek bevestigt de analyse in dit document de tijdens de derde Noordvleugel uitgesproken bestuurlijke voorkeursvariant. Wil de daarbij gekozen strategie kans van slagen hebben, dan zal er volop ingezet moeten worden op een goede stedenbouwkundige inpassing van woonmilieus in het Zuidwesten van de regio en op de verbreding van de economische ontwikkeling van Almere. Vanuit de optiek van een ruimtelijk evenwichtige economische ontwikkeling in de regio ligt er ook een bijzondere opgave in het Noorden en Westen van de regio. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in IJmond stagneert, terwijl ook de dynamiek in de agglomeratie Haarlem, in Purmerend en – in mindere mate ook in de Zaanstreek – te wensen overlaat.
83
Strategie: de kansen benutten
De economische potenties van deze deelregio’s blijven nog onvoldoende benut, terwijl met name Waterland kampt met een onevenwichtige woon werkbalans. De ontwikkeling van nieuwe regionale werklocaties – na Baanstee-noord – is hiertoe noodzakelijk, evenals een verbreding van het onderwijs (MBO-opleiding in Purmerend). De potenties van het gebied met betrekking tot toerisme zijn nog lang niet voldoende benut. Zowel het plattelandstoerisme, als het toerisme aan de kust van het IJsselmeer, biedt nog vele ontwikkelingsmogelijkheden. In samenhang met de RES ZaanstreekWaterland zal verder gewerkt worden aan de verbreding van de economische structuur in deze subregio. Er is dus alle recht en reden voor een economische structuur versterkend beleid, niet alleen op het niveau van de regio als geheel, maar ook op lokaal niveau. Steeds zal er een evenwicht gevonden moeten worden tussen specialisatie, diversificatie en samenhang. In sommige deelregio’s, die gekenmerkt worden door een eenzijdige productiestructuur, is verbreding daarvan aan de orde. Voorbeelden zijn de verbreding van de productiestructuur in de Zaanstreek met aan de industrie gelieerde dienstverlening, impulsen rond de agribusinesscluster in Aalsmeer e.o. en het benutten van toeristische mogelijkheden in de IJmond. De doorgroei van Almere tot een middelgrote stad vraagt versterking van de economie over een breed front, met in achtname van de specifieke mogelijkheden.
Vermeden moet echter worden dat alle deelregio’s zich richten op dezelfde sectoren en activiteiten, hoe verleidelijk soms ook. Voorop dient te staan de aansluiting bij de eigen specifieke sterktes en bij de mogelijkheden die de nabije economische omgeving voor meer samenhang biedt. Het structuurversterkende beleid is primair voorwaardenscheppend van aard. De ontwikkeling van geschikte, goed ontsloten bedrijventerreinen en kantoorlocaties voor specifieke activiteiten staat daarbij voorop. Door een beleid van verleiden en verlokken door de juiste kwaliteiten te leveren zal bedrijvigheid aangetrokken moeten worden c.q. de reeds gevestigde bedrijvigheid de mogelijkheid geboden moeten worden om door te groeien. Een regionaal afgestemd bedrijfslocatiebeleid, in samenhang met het te voeren infrastructuurbeleid is een noodzakelijke voorwaarde voor een meer samenhangende, ruimtelijke evenwichtige productiestructuur. Promotie- en acquisitiebeleid vormen daarop een complement. In de paragrafen 6 en 7 komen het bedrijfslocatie- en infrastructuurbeleid opnieuw aan de orde.
9.5
De kenniseconomie
Zoals we in de hoofdstukken 2 en 8 gezien hebben, kent de kenniseconomie vele aspecten. Gelet op het kennisintensieve karakter van de economie van de regio Amsterdam verdient dit aspect van de economische dynamiek bijzondere aandacht. Kern van de kenniseconomie is dat een steeds groter deel van de toegevoegde waarde bestaat uit gecumuleerde kennis. Het gaat daarbij niet alleen om gecodificeerde wetenschappelijke kennis, maar vooral ook om het vermogen die toe te passen en dus ook om kennis in de hoofden van mensen (‘tacit knowledge’10). Nabijheid speelt daarom een essentiële rol bij de uitwisseling, combinatie en toepassing van kennis. Evenmin gaat het alleen om geavanceerde technologische kennis die omgezet wordt in nieuwe producten en vernieuwing van productieprocessen, maar ook om innovaties op het vlak van nieuwe markten, van logistiek, van organisatie en van communicatie. Het betreft dan ook niet alleen hoog gespecialiseerde kennis van hoger opgeleiden, maar ook om brede competenties op verschillende opleidingsniveaus om in een meer dynamische omgeving werkzaam te kunnen zijn. Voorbeelden daarvan zijn communicatieve vaardigheden en vaardigheden om met moderne informatie- en communicatietechnieken om te gaan. Met name deze laatste zijn aan voortdurende vernieuwing en verandering onderhevig en vergen het vermogen zich snel nieuwe technieken eigen te maken.
84
Er is een breed besef dat, terwijl de internationale concurrentie heftiger wordt, het innovatief vermogen in Nederland en daarmee ook de productiviteit achterblijft bij elders. Tegelijk wint het inzicht veld dat grootstedelijke regio’s bij uitstek broedplaatsen van vernieuwing zijn. Ten dele is dat toe te schrijven aan de concentratie van kennisintensieve bedrijvigheid en van kennisinstellingen in de steden, ten dele aan hoogstedelijke, intensieve interactiemilieus en aan een ‘creatief klimaat’. Essentieel daarbij is dat nieuwe kennis juist grotendeel tot stand komt dankzij combinatie van bestaande kennis en inzichten. Tegen de achtergrond van deze waarneming bevreemdt de huidige roep om specialisatie. Juist dankzij de kruisbestuiving tussen verschillende disciplines gedijen innovaties. De regio Amsterdam heeft wat dat betreft een voortreffelijke uitgangspositie dankzij haar breed geschakeerde kennisinfrastructuur. Tegelijk moet geconstateerd worden dat met de hoge percentages vroegtijdige schoolverlaters in Amsterdam en in andere grote steden – met name in het VMBO – een groot potentieel onbenut blijft en dat de groei van het aandeel hoog opgeleiden onvoldoende gelijke tred houdt met de vraag ernaar. Het gaat dus niet alleen om onderzoek en de toepassing daarvan maar ook om de kwaliteit van het onderwijs. Specifieke tekortkomingen in het opleidingsaanbod zijn gelegen in bijvoorbeeld het ontbreken van een laboratoriumschool en een opleiding gericht op ICT en Nieuwe Media. Recent is door de Vrije Universiteit een eerste initiatief genomen om in dit hiaat te voorzien door de oprichting van het Amsterdam New Media Institute.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Bij de eerdere opleving van de belangstelling voor kennis en het vermogen die ook toe te passen, eind jaren 80, begin jaren 90, zijn verschillende initiatieven genomen om de positie van de regio Amsterdam in dit opzicht te verbeteren. Zo werd in de Watergraafsmeer Amsterdam Sciencepark gevestigd, gericht op stimulering van startende kennisintensieve bedrijven als spin off van de kennisinstellingen. Een ander voorbeeld is de Kennis Kring Amsterdam, die beoogt de circulatie van kennis tussen bedrijven, instellingen en overheden binnen de regio Amsterdam te verbeteren. Recent is door de KKA een nieuw initiatief gelanceerd, de Amsterdamse Innovatie Motor, die nieuwe impulsen moet geven aan de kenniseconomie in de regio Amsterdam. Deze richt zich in het bijzonder op enkele brede thema’s, te weten ICT en nieuwe media, lifesciences en duurzaamheid. In het lokale Amsterdamse economische beleid zijn ook uiteenlopende voorbeelden te vinden gericht op een bredere toepassing van nieuwe technologie, zoals het Ebizplatform Amsterdam dat MKB-bedrijven stimuleert bij de toepassing van geschikte IC-technieken. Ook in het gevoerde acquisitiebeleid – dat op regionaal niveau in toenemende mate afgestemd wordt – zijn speerpunten gericht op kennisintensieve activiteiten te herkennen.
Een samenhangend kennis- en innovatiebeleid op regionaal niveau is nog niet, evenmin als op nationaal niveau, tot stand gekomen. Voor een goed deel zullen initiatieven van onderop moeten komen, waarbij het voortouw ligt bij kennisinstellingen en bedrijven. Voor de overheden ligt er primair een taak in de voorwaardenscheppende sfeer, zoals de eerder genoemde initiatieven voor de aanleg van de laatste ontbrekende schakel in de glasvezelinfrastructuur, stimulering van de ontwikkeling van scienceparks en van bedrijfsverzamelgebouwen en ruimtelijk beleid dat een ‘creatief klimaat’ bevordert.
9.6 Bedrijfslocaties Het plannen en reserveren van ruimte voor alle relevante activiteiten vereist verantwoorde afwegingen, met name ook in relatie tot investeringen in de infrastructuur. Regionale coördinatie, fasering en goede monitoring van de (markt)ontwikkelingen zullen een bijdrage moeten leveren aan deze noodzakelijke afwegingen. De regionale bedrijfslocatiemonitor (RBLM) – die de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen monitort – zal een prominentere rol moeten gaan vervullen bij de verdere ruimtelijke inrichting van de regio. Dankzij een (nog te ontwikkelen) soortgelijke monitor voor kantoren zullen regionale partners kunnen beschikken over adequate informatie met betrekking tot de verwachte vraag naar en het beschikbare aanbod van kantorenlocaties. De bedrijfslocatiemonitor zal verder uitgebreid moeten worden met de vraag-aanbod ontwikkeling van bedrijfsverzamelgebouwen en – voorzover mogelijk – inzicht moeten gaan verschaffen in de mate waarin de regio beschikt over locaties die voldoen aan de eisen van de ‘creatieve sector’.
85
Strategie: de kansen benutten
Vanuit de optiek van de gediversifieerde structuur zal het bij deze ruimtereserveringen vooral gaan om goede segmentering – de regio zal moeten beschikken over meer onderscheidende locaties – en een goede fasering. Meer verschillende locaties en meer in de tijd gespreid, is het adagium. Door segmentering en fasering van locaties kan een betere regionale afstemming tot stand komen, die kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties terugdringt. Het spreiden in de tijd is natuurlijk primair gebaseerd op de vraag vanuit de markt, maar ook het mogelijke tempo van de ontsluiting van nieuwe werklocaties – in relatie tot de woongebieden – is hierbij een belangrijke factor. Daarbij moet rekening gehouden worden met de zeer lange ontwikkelingstijd van bedrijfslocaties en infrastructuur. In samenhang met regionale initiatieven op het gebied van het grondbeleid, zal verdere invulling gegeven moeten worden aan instrumenten die een betere coördinatie van uitgifte van werklocaties mogelijk maken. Onderlinge financiële verevening en wellicht regionale fondsvorming zijn hierbij mogelijk geschikte instrumenten. In paragraaf 8.5 bleek dat de uitkomsten van de RBLM aangeven dat er forse planopgaven liggen voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Het daarbij geïnventariseerde aanbod betreft hard beschikbaar aanbod. Het feitelijke potentiële aanbod is veel groter – en de planopgave navenant kleiner – indien en voorzover zachte plannen omgezet zullen worden in hard beschikbaar aanbod. Afgezien daarvan zal tot 2020 ruimte gepland respectievelijk gevonden moet en worden voor ruim 1000 à 1200 ha. nieuw bedrijventerrein. Voor de periode 2020 – 2030 wordt eveneens nog eens 1000 ha. geraamd, rekening houdend met een ijzeren voorraad als
buffer voor de periode daarna. Concreet liggen er de volgende opgaven voor de periode tot 2020. • Ruimtelijk plannen c.q. reserveren van voldoende bedrijventerreinen in de verschillende segmenten die aansluiten bij de sub-regionale behoeften. Almere (390 ha.), Meerlanden (310), Amsterdam (160), Zaanstreek (100), IJmond (75), Waterland (55) en Amstelland (15). Om goederenstromen zo beperkt mogelijk te houden en multimodaal transport te faciliteren, heeft de ontwikkeling van bedrijventerreinen met een zekere massa een sterke voorkeur boven versnipperde locaties; • in stand houden van locaties voor het lokaal verzorgende bedrijfsleven; • herstructurering bedrijventerreinen, m.n. Zaanstad, Haarlemmmermeer en Amsterdam; • tijdig ontwikkelen van nieuwe locaties ten behoeve van stedelijke transformaties van bestaande terreinen naar woonfuncties; • ontwikkeling van een internationaal topmilieu op de Zuidas en de ontwikkeling van hoogwaardige kantorenmilieus in Almere en Zaanstad. Gelet op overwegingen ten aanzien van een betere woonwerkbalans en het stimuleren van vernieuwingsprocessen, zal de ontwikkeling van een locatie in het noordelijke ROAgebied (wederom) hoog op de agenda geplaatst moeten worden11. De ontwikkeling in 2010 van een bedrijventerrein van 100 ha in West Koggenland (grenzend aan Beemster en Zeevang) zal hierbij betrokken worden.
Tevens zal er sterk ingezet moeten worden op de ontwikkeling van een bredere schakering aan kantoorlocaties en -milieus, gericht op meer kwantitatief en kwalitatief evenwicht tussen vraag en aanbod in de regio. Met name het kwalitatieve aspect – een meer gedifferentieerd aanbod – vraagt hierbij de aandacht, in samenhang met de doelstellingen van een evenwichtige ruimtelijk economische ontwikkeling en het beter benutten van vervoersknopen. In dat licht zal de ontwikkeling van een select aantal knooppuntlocaties respectievelijk de verbeterde ontsluiting van bestaande knooppunten gestimuleerd moeten worden. Daarbij komen primair de locaties met een hoge centraliteit in aanmerking. Het regionaal locatiebeleid zal gestalte moeten krijgen vanuit het adagium ‘een geschikte plaats voor ieder bedrijf’. Dit betekent dus dat – vanuit de noodzaak om economische dynamiek waar mogelijk te faciliteren, de schaarse ruimte zo optimaal te benutten én mobiliteit in de juiste banen te geleiden – er regionale afspraken moeten komen met betrekking tot het zo efficiënt mogelijk accommoderen van alle typen bedrijfsfuncties in relatie tot het te voeren infrastructuurbeleid. Bij de nadere uitwerking van het bedrijfslocatiebeleid op regionaal niveau zullen zoveel mogelijk de in paragraaf 9.4 genoemde beleidsuitgangspunten, gericht op versterking van de economische structuur van de regio en een goede geleiding van de mobiliteit, gehanteerd moeten worden.
86
9.7
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Bereikbaarheid
In een netwerkregio zijn zowel de intraregionale verbindingen – vooral tussen de economische centra onderling en met de belangrijkste woongebieden – als de interregionale verbindingen cruciaal. Hier ligt een belangrijke opgave voor het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) en de realisatie van de afspraken gemaakt in Noordvleugel-verband. Vanuit de economische ontwikkelingen wordt daarbij een accent gelegd op multi-modale ontsluiting van bedrijfslocaties en moderne telecommunicatieverbindingen. Tevens is er de noodzaak om de verschillende achterlandverbindingen verder te verbeteren. Hierbij kan aangesloten worden bij de eerder genoemde ambities van de Economische Strategie voor de Randstad en bij de acties gericht op een verbetering van de reistijden binnen de Deltametropool en de aansluiting op het Europese netwerk van Hogesnelheidslijnen en -treinen. Bijzondere aandacht zal geschonken moeten worden aan een betere benutting van water- en spoorverbindingen voor de afwikkeling van goederenvervoer op hogere schaalniveaus. Vanuit economisch perspectief wordt prioritair ingezet op de volgende infrastructurele verbindingen: • landzijdige bereikbaarheid Schiphol, inclusief de aan de luchthaven gebonden bedrijfslocaties en parallelle structuur A4; • bereikbaar houden van de corridor Schiphol-ZuidasZuidoost als drager van internationale toplocaties, inclusief oplossing van de ontbrekende schakel A6-A9; • 2e Coentunnel/Westrandweg als verbindingschakel tussen haven en luchthaven en ter versterking van de samenhang tussen het noordelijk en zuidelijk deel van de regio;
• oost-west verbinding in noordelijk ROA ten behoeve van bereikbaarheid werklocaties aan het Noordzeekanaal (Kanaalzone) en de verbinding IJmond-Zaanstreek (zuidelijke Randweg, op termijn verbinding A8-A9); • omlegging N201, mede ten behoeve VBA en zodanige aansluiting N201-A4 dat doorstroming A4 verbeterd wordt; • verbreding van het Amsterdamse en Almeerse breedbandproject tot een regionaal project; • verbetering zeetoegankelijkheid/aanleg 2e Zeesluis voor 2015 • introductie van een systeem van beprijzing van weg infrastructuur; de inkomsten dienen daarbij geïnvesteerd te worden in oplossing van de desbetreffende knelpunten. Het regionaal goederenvervoerbeleid, inclusief vervoer over water (zoals de Zaan), afstemming van stadsdistributiebeleid en de ontwikkeling van logistieke knopen, zoals een railterminal in het havengebied vorm krijgen via een in het RVVP aangekondigd ‘kwaliteitsnetwerk goederenvervoer’. De precieze vormgeving van het infrastructuurbeleid zal zo veel mogelijk de in paragraaf 9.4 genoemde beleidsuitgangspunten, gericht op minimalisering van vervoersinefficiënties en versterking van de economische structuur in de regio, moeten volgen.
9.8 Arbeidsmarkt en woonmilieus Een van de grote opgaven voor de komende periode is de verhoging van de participatiegraad van de regionale potentiële beroepsbevolking en het terugdringen van kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt. In de paragrafen 8.7 en 9.4 bleek dat het spanningsveld dat zich hierbij voordoet met ruimtelijke onevenwichtigheden in geschikte woonmilieus en geschikte werkmilieus het beste tegemoet getreden kan worden door een op regionaal niveau afgestemd infrastructuur-, woningbouw- en economische structuurversterkend beleid. Ook bleek dat het aanknopingspunt voor regionale sturing eerder ligt bij de ontwikkeling van woonmilieus dan bij de ontwikkeling van bedrijfslocaties en dat het arbeidsmarktbeleid primair een vraag georiënteerd karakter moet dragen. Dat laatste vergt forse inspanningen in het onderwijs- en scholingsbeleid en bij werktoeleidings- en reïntegratieprogramma’s. De rol van lokale en regionale overheden is op dit gebied beperkt. Een actief arbeidsmarktbeleid op regionale schaal ligt daarom (vooralsnog) niet in de rede. Bij de discussies over een verbeterde woon-werkbalans ligt het accent op het zuidwestelijk en het oostelijk deel van de regio. Evenzeer speelt de woon-werkbalans problematiek tussen het noordelijk en zuidelijk deel van de regio, evenals het belang van gedifferentieerde woonmilieus voor een adequate arbeidsvoorziening.
87
Strategie: de kansen benutten
Wat betreft de woon-werkbalans tussen Noord en Zuid werd al gewezen op de noodzaak van structuurversterkend beleid in het noordelijk deel van de regio. De aanleg van de 2e Coentunnel en de Westrandweg brengen met zich mee dat het noordelijk deel van de regio minder perifeer komt te liggen ten opzichte van de grotere economische centra in de regio en in de Randstad, waardoor nieuwe perspectieven ontstaan, niet alleen in fysieke, maar ook in psychologische zin. De herwaardering voor grootstedelijk wonen, de toenemende schaarste aan hoogopgeleide arbeidskrachten en veranderingen in de samenstelling van huishoudens brengen de noodzaak met zich mee om veel meer dan voorheen bij de opbouw van woonmilieus en de locatie daarvan rekening te houden met gedifferentieerde woonpreferenties. Daaraan wordt dan ook uitvoerig aandacht besteed in de Regionale Woonvisie. Naast de ontwikkeling van nieuwe woonmilieus is in dit verband ook een betere benutting van de bestaande woningen van groot belang. Een sterke verbetering van het functioneren van de regionale woningmarkt draagt bij aan kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties tussen vraag en aanbod, maar zou zo – indirect – ook bij kunnen dragen aan een verbeterde arbeidsvoorziening.
9.9 Versterking van specifieke clusters In de voorafgaande paragrafen werd met name aandacht besteed aan de generieke elementen in het vestigingsmilieu. Daarnaast werd meer specifiek ingegaan op de luchthaven, de zeehaven en de telecommunicatie, vanwege hun voorwaardenscheppende betekenis voor de overige clusters. Een aantal clusters behoeft nog aanvullend beleidsmatige aandacht, aangezien zij specifieke vestigingsvoorwaarden kennen en zich niet vanzelfsprekend gemakkelijk laten inpassen in het grootstedelijk vestigingsmilieu. Havenindustrieel cluster De industriële cluster – met name het havenindustrieel complex – is hiervan een duidelijk voorbeeld. De grote bijdrage aan het regionaal product, de onderlinge verwevenheid en zijn spin-off naar andere regionale sectoren en het grote kennispotentieel, maken deze sector van wezenlijk belang voor de regionale economie. De verdere ontwikkeling van deze cluster vraagt om: • Een betere bereikbaarheid, met name gericht op goederenvervoer; het gaat om betere maritieme toegankelijkheid van het havengebied d.m.v. aanleg van de 2e Zeesluis in IJmuiden én betere ontsluiting via rail- en weginfrastructuur.
• Goede en voldoende vestigingslocaties, zowel ‘nat’ als ‘droog’ en met voldoende ruimte voor geluids- en andere milieucontouren. • Een beter functionerende arbeidsmarkt, met voldoende technisch gekwalificeerd personeel voor industriële bedrijvigheid. • Het beter regionaal benutten van het binnen industriële bedrijven aanwezige kennis- en innovatiepotentieel. In nauw overleg en in samenwerking met de partners in het Masterplan ANZKG, de RON en de IJmond-gemeenten dient verder invulling gegeven te worden aan deze ontwikkelingsvoorwaarden. Dit moet onder meer gestalte krijgen in het regionale beleid ten aanzien van bedrijfslocaties en infrastructuur. Hierbij moet ingezet worden op de verbreding van het havenindustrieel complex. Dit zal vooral vorm moeten krijgen via nieuwe bedrijvigheid die direct of indirect gerelateerd is aan reeds gevestigde bedrijvigheid. Het gaat hier dan om kennisintensieve- en technisch georiënteerde dienstverleners (de ingenieursbureaus, gespecialiseerde ICTbedrijven, logistieke dienstverleners etc.), commerciële en (semi-) publieke R&D activiteiten en nieuwe spin-off’s. De ontwikkeling van een – op deze categorie bedrijven gericht – hoogwaardig bedrijventerrein in ROA-noord zal de noodzakelijke impuls geven aan de gewenste verbreding.
88
Verzorgend bedrijfsleven Ook het regionaal verzorgende bedrijfsleven behoeft expliciete aandacht vanuit het regionale beleid. Uitgangspunt is dat ook deze categorie bedrijven (indirect) profiteert van een algemeen beleid gericht op diversificatie en een goed internationaal vestigingsmilieu. Als gevolg van relatief hoge prijzen van bedrijfslocaties – en de vaak strenge wet- en regelgeving – is het in de regio Amsterdam voor het regionaal verzorgend bedrijfsleven (de installatiebedrijven, kleinere drukkerijen, bouwbedrijfjes, garages etc.) echter vaak moeilijk om geschikte locaties te vinden. Ook de preferentie voor zogenaamde ‘hoogwaardige’ werkgelegenheid belemmert de mogelijkheden voor deze cluster. In nauwe samenspraak met de gemeenten zal moeten worden bezien welke voorwaarden geschapen kunnen worden om er voor te zorgen dat deze categorie bedrijven niet steeds verder uit de regio verdrongen wordt. Ten aanzien van een gericht algemeen MKB-beleid – zoals het stimuleren van ondernemerschap, cursussen en begeleiding – zal de verantwoordelijkheid primair bij de individuele gemeenten en de organisaties van het MKB liggen. Vooralsnog lijkt hier op regionaal niveau geen zinvolle rol voor publieke initiatieven weggelegd te zijn, al heeft een regionaal platform wel een belangrijke functie voor de uitwisseling van kennis en ervaring.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Toerisme Toerisme is wereldwijd één van de sterkst groeiende economische clusters. Met de stad Amsterdam heeft de regio niet alleen een ‘toeristisch product’ van wereldniveau, maar heeft dit product ook een mondiaal bekende naam. Mede dankzij de goede internationale bereikbaarheid behoort de stad tot de toeristische top-vijf van Europa. Deze positie is overigens niet onbedreigd. Andere steden, zoals Barcelona, Dublin en Praag winnen aanhoudend marktaandeel. In een nog steeds wereldwijd groeiende markt moet Amsterdam echter zijn positie kunnen behouden, mits het er in slaagt de marketing, de productvernieuwing en hotelcapaciteit zowel kwalitatief als kwantitatief op peil te houden. Met de citymarketing zijn Amsterdam en enkele aangrenzende gemeenten een nieuw promotie offensief begonnen. Ook de hotelcapaciteit in de stad breidt zich de komende jaren uit. Punten van aandacht zijn wel de productvernieuwing (nieuwe aansprekende attracties) en de differentiatie in hotelcapaciteit: naast (duurdere) hotels heeft de regio weinig voorzieningen, zoals ‘selfcatering’, passantenhavens en campings. Mede hierdoor is de regio Amsterdam niet zo’n aantrekkelijke toeristische bestemming voor bij voorbeeld gezinnen. Eén van de uitdagingen voor de komende jaren is om meer toeristische bezoekers aan Amsterdam ook meer de regio in te krijgen. De regio heeft veel te bieden in aanvulling op het stedelijk aanbod: andersoortige (‘actieve’) toeristische producten, en meer kleinschalige verblijfsaccommodaties. De bereikbaarheid en de kwaliteit van veel regionaal toeristische attracties is echter nog onvoldoende.
Samen met de gemeenten (ook buiten ROA-gebied), provincie, bedrijfsleven, vervoerders en VVV-organisaties zal het ROA de uitvoering van het Masterplan Toerisme verder gestalte geven. Ten aanzien van het zakelijke toerisme (congressen, beurzen, zakelijke bezoeken) liggen de accenten sterk op de stad Amsterdam en – met name op het gebied van hotelaccommodatie – ook op Schiphol en directe omgeving. Vanuit de eerder geformuleerde uitgangspunten van beleid ten aanzien van de luchthaven is een verdere ontwikkeling van de hotelcapaciteit rondom Schiphol mogelijk, inclusief kleinschalige vergaderfaciliteiten. Voor verdere ontwikkelingen, op het gebied van congresfaciliteiten en beurzen, ligt het voor de hand deze te laten aansluiten bij bestaande voorzieningen in met name Amsterdam.
89
Strategie: de kansen benutten
Agri-business In Aalsmeer en omgeving is met de bloemenveiling een agro-cluster van mondiale statuur vertegenwoordigd. De komende jaren zullen kasbedrijven zich verplaatsen naar het nabijgelegen Rijsenhout om een verdere doorgroei van deze sector ruimtelijk mogelijk te maken. Ook het veilingcomplex zal zich nog verder uitbreiden, terwijl er ook nieuwe bedrijventerreinen zijn voorzien voor veilinggebonden bedrijven. Feitelijk is de bloemenveiling Aalsmeer ook steeds meer een ‘draaischijf’, waar via veiling producenten en afnemers op mondiale schaal aan elkaar gekoppeld worden. Deze ontwikkeling zal zich de komende jaren verder kunnen doorzetten. Dit vereist primair goede bereikbaarheid van het veilingcomplex, zowel over de weg als digitaal. Met de betrokken gemeenten, provincie en het bedrijfsleven zal het ROA verdere initiatieven om het bloemenveilingcomplex te versterken, in kaart gaan brengen. Hierbij zal overigens ook het toeristische aspect van de veiling en het gebied betrokken worden. Aan de andere kant is er de landbouw in het noordelijk ROAgebied. Deze sector staat er – afgezien van enkele niche specialisaties zoals de zuivel in de Beemster en het biologisch vlees uit Waterland – bedrijfsmatig niet al te best voor. De schaal van deze bedrijven is te gering, de concurrentie met andere bestemmingen (wonen en werken) is groot. Tot op heden heeft het ROA op dit beleidsveld gebied geen rol vervuld. Er kan ook getwijfeld worden of deze problematiek via een regionale benadering effectief benaderd kan worden. Vooralsnog liggen er wel aanknopingpunten met het toeristisch beleid, dat juist ook voor dit gebied nieuwe toeristische producten wil ontwikkelen.
Detailhandel Al eerder is geconstateerd dat de regionale detailhandelsstructuur weliswaar zeer fijnmazig is, maar ook vrij eenvormig. Vernieuwing is dan ook wenselijk, waarbij het meer moet gaan om nieuwe en betere zaken en niet nog meer van hetzelfde. Het detailhandelsbeleid zoekt een balans tussen een fijnmazige structuur en nieuwe marktdynamiek. Uit herijking van het vigerende beleid zou kunnen blijken dat aanpassingen en mogelijk ook nieuwe impulsen – juist in relatie tot de leisure sector – noodzakelijk zijn. Duidelijk is dat de kwaliteit/aantrekkelijkheid van detailhandel en leisure niet alleen vanuit de verzorgende functie (t.b.v. de inwoners) van belang is, maar ook zeker medebepalend is voor de internationale concurrentiepositie, zeker als het gaat om de toeristische markt. Het vertrekpunt blijft dat de detailhandel en leisure naast hun economische functie ook een maatschappelijke functie vervullen en een belangrijke factor vormen voor de leefbaarheid en veiligheid van woongebieden. Om dit laatste aspect voldoende tot zijn recht te laten komen ligt het minder voor de hand om eventueel nieuw detailhandelsbeleid te integreren in het nieuwe regionale locatiebeleid.
9.10 Rol van het ROA Met de besluitvorming door het Rijk over het bestuur van stedelijke regio’s is de positie van het ROA niet alleen duidelijker geworden, ook de rol van het ROA is prominenter geworden, met name met betrekking tot ruimtelijke ordening en infrastructuur. Een forse verhoging van de grens voor de zogenaamde Gebundelde Doel Uitkering betekent vergaande decentralisatie van het infrastructuur beleid naar het regionale niveau. De bevoegdheden op ruimtelijk gebied binnen het ROA-gebied zijn via WGR+ nevengeschikt aan die van de provincie. De rol van het ROA met betrekking tot het ruimtelijk economisch beleid is daarmee ook versterkt. Het voortouw bij veel van de in dit document opgenomen beleidsinitiatieven blijft echter tot de competenties behoren van Rijk, dan wel lokale overheden. Voorts zullen vele initiatieven en inspanningen juist door het bedrijfsleven en de instellingen in de regio geleverd moeten worden. Het ROA speelt daarbij soms een initiërende of aanvullende, maar veelal ook een verbindende rol op regionaal niveau tussen lokale overheden onderling of tussen lokale overheden enerzijds en provincie of Rijk anderzijds. In het nog te ontwikkelen Uitvoeringsprogramma – de opvolger van het vigerende uitvoeringsprogramma – zullen meer gedetailleerd de door het ROA te entameren acties beschreven worden.
90
In de hierna volgende tabel volgt een overzicht van beleidslijnen en acties uit de voorliggende strategie, met daarin aangegeven in welke gevallen het ROA daarbij een actieve rol speelt of zal gaan spelen en hoe die rol er uitziet: • Partner: het ROA werkt in samenwerking met andere overheden aan projecten, waarbij een andere partner de eindverantwoordelijke is, of het levert expliciete ondersteuning bij acties van anderen. • Partner+: rol zoals bij partner, maar wel prominenter in verband met de (mogelijke) inzet van het ROA instrumentarium (subsidies, bevoegdheden RO). • Coördinator: het ROA zorgt voor het samenbrengen van partijen en draagt zorg voor onderlinge afstemming. • Trekker: ROA heeft het voortouw en is eindverantwoordelijk voor een project. In de praktijk zal er sprake kunnen zijn van een combinatie van verschillende rollen, of verschuift de rol bij de verdere ontwikkeling van een project. Bij de uitvoering van OPERA-beleid is uitgangspunt dat zo veel mogelijk andere relevante partijen – waaronder zeker ook (vertegenwoordigers van) het bedrijfsleven – betrokken worden.
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
tabel 9.1 beleids- en actielijnen
Algemeen
Schiphol
Zeehaven
Beleids- of actielijn
Rol ROA
Ontwikkeling Actieprogramma OPERA
trekker
Overige partners Gemeenten, Provincie
Uitbreiding baancapaciteit
partner
Schiphol, Rijk, Prov. Gem.
Onderzoek mogelijkheden gerichte ontwikkeling
partner
Provincie en Gemeenten
Landzijdige bereikbaarheid
partner +
Rijk, Provincie, Gemeenten
Aanleg 2e grote zeesluis
partner
Rijk, Prov., RON, Gemeenten
Uitvoering Masterplan ANZK
partner
Rijk, Prov., RON, Gemeenten
Economische Strategie
Uitvoering gezamenlijke agenda
partner
Randstadoverheden + Rijk
Randstad
Uitwerking Masterplan
partner
Randstadoverheden + Rijk
Bedrijfslocaties
Actualisering RBLM
trekker
Gemeenten
Uitbreiding van RBLM
trekker
Gemeenten
Regionale afstemming bedrijventerreinen
trekker
Gemeenten
Regionale afstemming kantoorlocaties
coördinator
Gemeenten
Regionaal samenhangend grondbeleid
trekker
Gemeenten
Realisering Zuidas
partner
Rijk, Amsterdam
Herstructurering
partner
Rijk, Provincie, Gemeenten
Ontwikkeling Wijkermeerpolder
partner
Rijk, Provincie, Gemeenten
Ontwikkeling 100 ha. ROA Noord
partner
Provincies, Gemeenten
Kantoormilieus Almere en Zaanstad
partner
Gemeenten
91
Strategie: de kansen benutten
Beleids- of actielijn
Rol ROA
Overige partners
Acquisitiebeleid
Meer regionale afstemming
partner
Gemeenten
Promotiebeleid
Meer regionale afstemming
partner
Gem., Instellingen, Bedrijven
1
Richard Florida, op.cit.
Uitvoering RVVP
trekker
Gemeenten, Provincie
2
Zie paragraaf 2.3
3
Zeer recent werd in verband hiermee in opdracht van de provincies Noord Holland
Bereikbaarheid Schiphol-Zuidas-Almere
partner +
Rijk, Prov., Gemeenten
2e
partner +
Rijk, Gemeenten
en Flevoland en de gemeenten Almere, Amsterdam en Haarlemmermeer
Oostwestverbinding IJmond Zaanstreek
partner +
Rijk, Provincie, Gemeenten
internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar de relatie tussen luchthaven
Oplossen problematiek N201 / A4
partner +
Rijk, Provincie, Gemeenten
en regio in het licht van mogelijke verschuivingen in internationale
Invoering beprijzing
partner +
Gemeenten, Rijk
luchthavennetwerken door Ecorys, Rand Europe en Stratagem: ‘Randstad, ready
Onderzoek mogelijkheden goederenvervoer
trekker
Gemeenten
Woonmilieus
Regionale Woon visie
trekker
Gemeenten
Arbeidsmarkt
Reïntegratie
partner
Instellingen, Gemeenten
Kenniseconomie
Universele aansluiting glasvezelinfra
coördinator
Gem., Prov., Bedrijven
Verz. Bedrijvigheid
Voorwaarden scheppen voor behoud
coördinator
Gemeenten
Uitbreiding hotelcapaciteit
partner
Gemeenten + Bedrijfsleven
Uitbreiding en vernieuwing toeristisch product
partner
Gemeenten + Bedrijfsleven
Uitvoering Masterplan
trekker
Gemeenten
Detailhandel
Herijking + uitvoering beleid
trekker
Gemeenten, Provincie
Agribusiness
In kaart brengen mogelijkheden verbreding cluster
partner
Gemeenten, Provincie, Bedrijfsleven
Bereikbaarheid
Toerisme
Coen / Verlengde Westrandweg
for take off?’. De aanbevelingen zijn in lijn met de Economische Strategie Randstad en van OPERA en richten zich op een metropolitane strategie en een verbreding van de economische structuur van de regio.
4
Onlangs is door SEO onderzoek gedaan naar de instrumentele mogelijkheden voor een grotere selectiviteit: SEO, ‘Capaciteitsgebrek of -gebruik’, Amsterdam (2004) in opdracht van gemeente Amsterdam. Verder onderzoek naar mogelijkheden en effectiviteit is gewenst.
5
Zie ook W.H. Kleyn, ‘Amsterdam als ICT en Nieuwe Media stad’, in: ‘ICT en de Stad’, Regional Science Association (Amsterdam, 2004)
6
In Japan wordt op basis van een vergelijkbare explosieve ontwikkeling momenteel een internetcrisis verwacht.
7
‘Economische Strategie Randstad, een gezamenlijke metropolitane strategie en een agenda voor een internationaal concurrerende Randstad’, in opdracht van de portefeuillehouders Economische Zaken en Kennisinfrastructuur, Bureau Regio Randstad, Utrecht (2004)
8
VROMraad, ‘Mobiliteit met beleid’, Den Haag (1999), zie ook: W. H. Kleyn, ‘Naar een ‘ont-ideologiseerd’ mobiliteitsbeleid. Ruimtelijk-economische aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid’, in: F. Bruinsma e.a. ‘Mobiliteit met beleid’, Assen (2002)
9
Zie ook: Decisio, ‘Bundeling van goederenstromen op bedrijventerreinen’ , Amsterdam (2004).
10
Zie paragraaf 2.3
11
De noodzaak daartoe is in verscheidene onderzoeken in de loop van de jaren 90 aangetoond.
92
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Samenvatting
93
Samenvatting
Het Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam (OPERA) maakt deel uit van de Regionale Agenda, evenals onder meer het RVVP en de Regionale Woonvisie. OPERA geeft inhoud aan de in de WGR+ voorziene regionaal economische visie en omvat: • Een analyse van de economische ontwikkeling in de afgelopen decennia in de regio Amsterdam; • een analyse van de huidige ruimtelijk economische structuur van de Noordvleugel; • toekomstscenario’s met betrekking tot de economische ontwikkeling voor regio en subregio’s; • SWOT-analyses van economische clusters en de ruimtelijk economische structuur; • formulering van noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor vitale economische ontwikkeling; • een ontwikkelingsstrategie op hoofdlijnen. OPERA richt zich in het bijzonder op de ruimtelijk economische ontwikkeling op de lange termijn van het gehele Noordvleugelgebied. De invalshoek is primair een economische, maar ook vraagstukken op het vlak van onder meer infrastructuur en woonmilieus krijgen ruimschoots aandacht. De analyses en strategielijnen zullen in een nog op te stellen OPERA uitvoeringsprogramma vertaald worden in meer gedetailleerd geformuleerde concrete acties. De regio Amsterdam deelt in de huidige algemene economische stagnatie. De groei van de werkgelegenheid stagneert en de werkloosheid neemt weer toe. Evenals de nationale economie blijft de regionale economie achter bij de groei in de Europese Unie als geheel. De koploperpositie van Amsterdam op internationale ranglijsten is aan erosie onderhevig. Vooral wat betreft bereikbaarheid over de weg
en het woningaanbod blijft de regio achter bij buitenlandse grootstedelijke regio’s. Ook productiviteit en innovaties ontwikkelen zich minder gunstig dan bij de buitenlandse concurrenten. De internationale economische context wijzigt zich: voortgaande internationalisering gaat gepaard met concentratie van activiteiten in een beperkt aantal grootstedelijke regio’s, nieuwe concurrenten komen op, internationale krachtenvelden laten verschuivingen zien. Vanuit die, ten opzichte van het recente verleden relatief ongunstige, context staat de regio voor grote opgaven op het gebied van arbeidsmarkt, kenniseconomie, bedrijfslocaties, bereikbaarheid en een aantrekkelijk woon- en leefmilieu. Van stagnatie tot uitzonderlijke groei De economie van de regio Amsterdam kent van oudsher een internationale oriëntatie en is daardoor ook sterk afhankelijk van mondiale ontwikkelingen. In de jaren 70 stond de regionale economie – evenals de nationale en internationale economie – er slecht bij. De periode van oliecrises, industriële herstructurering en ruimtelijke uitwaaiering van activiteiten liet zijn sporen in bijzonder sterke mate in de Amsterdamse regio na. Hoge werkloosheid, geringe productiegroei en zelfs periodes met negatieve groei van het arbeidsvolume bepalen lange tijd het beeld, waarbij vooral de stad Amsterdam geconfronteerd wordt met stagnatie en hoge werkloosheidsniveaus. In de periode 1983-1995 treedt het herstel geleidelijk in. Aangewakkerd door een groeiende wereldeconomie, trekt eerst de nationale economie aan. Vooral vanaf midden jaren 90 zet de ontwikkeling van de regionale economie sterk door, en overtreft daarmee de nationale prestaties, die in dit decennium op zich in internationaal perspectief al bijzonder goed zijn. De regio Amsterdam wordt vanaf 1996 weer een
belangrijke motor van de nationale economie en behoort tot de Europese koplopers. Evenals elders – maar nog in sterkere mate – treedt een herwaardering van de stedelijke economie in. De periode 1996-2001 laat zich in retrospectief kenschetsen als die van ‘de gouden jaren’. Aangejaagd door verschillende sterk groeiende clusters – de luchthavencluster, ICT & nieuwe media, de zakelijke diensten, wegtransport, coördinatieactiviteiten en toerisme & congreswezen – groeien werkgelegenheid en regionaal product in zeer hoog tempo. Met een gemiddelde banengroei van jaarlijks 35.000 is de Noordvleugel in nationaal en Europees perspectief een van dé grootstedelijke succesregio’s in die periode. De groei doet zich het sterkst voor in Almere, de Amstel- en Meerlanden en Amsterdam; Haarlem en de IJmond kennen een veel geringere groei. Zaanstreek en Waterland nemen een tussenpositie in. Het zwaartepunt van economische activiteiten verschuift in die periode naar de Zuidflank van de Noordvleugel. In de gehele regio, maar vooral in Amsterdam en in de Zuidflank, zien we een voortgaand proces van ruimtelijke verdichting van economische activiteiten. Parallel hieraan voltrekt zich het proces van verdere subregionale specialisatie en van ruimtelijke uitdijing van bedrijvigheid. Het gevolg is een robuuste, meer samenhangende regionaal economische structuur: de netwerkregio. Deze ‘gouden jaren’ versterken het profiel van een sterk internationaal georiënteerde regionale economie, met een relatief centrale knooppuntpositie in internationale netwerken, gebaseerd op contact- en kennisintensieve vormen van bedrijvigheid. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de economische groeicijfers van deze, in historisch perspectief uitzonderlijke bloeiperiode, zich in de toekomst snel zullen herhalen.
94
Kenmerken van de regionaal economische structuur De economie van de Noordvleugel ontleent zijn kracht in hoge mate aan zijn internationale oriëntatie en gediversifieerde structuur. Op regionale schaal zijn de clusters coördinatieactiviteiten, ICT & nieuwe media, luchthaven- en wegvervoer, distributie, toerisme & congreswezen en de zakelijke diensten sterk vertegenwoordigd. Op subregionaal niveau zijn er de specialisaties in de luchthavencluster, wegvervoer & distributie (Haarlemmermeer), agribusiness (Aalsmeer e.o.), havenindustrieel complex (IJmond), voedingsmiddelenindustrie (Zaanstreek) en media in Hilversum. De Noordvleugel kent enkele uitgesproken werkgebieden, d.w.z subregio’s waar het aantal arbeidsplaatsen hoog is in verhouding tot de eigen beroepsbevolking. De Haarlemmermeer springt er in dit opzicht duidelijk uit. Maar ook Amsterdam, Amstelveen en in mindere mate Hilversum en Aalsmeer e.o. hebben relatief veel werkgelegenheid in verhouding tot de eigen beroepsbevolking. Hiertegenover staan typische forensengemeenten, zoals Almere, Purmerend, Waterland, Zuid-Kennemerland en gemeenten in het Gooi. Naast de versterkte samenhang tussen de economische activiteiten binnen de regio zien we ook wat betreft de arbeidsmarkt de netwerkregio verder vorm krijgen. Deze ontwikkeling naar een meer geprononceerde netwerkeconomie past in internationale trends. De klassieke agglomeratievoordelen – nabijheid van arbeidsmarkt, toeleveranciers, afzetmarkt en grootstedelijke voorzieningen – krijgen in de netwerkregio verder vorm. Maar ook de diversiteit van een regio is een voorwaarde voor robuuste economische ontwikkeling, zodat snelle wisselingen op uiteenlopende markten mogelijk worden. Tenslotte ontwikkelen zich in grootstedelijke regio intensieve interacties relaties
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
tussen bedrijven en vindt er frequenter uitwisseling van kennis en menskracht plaats, waardoor de vernieuwingskracht van een regio versterkt wordt. Zo ontstaat een moderne, samenhangende grootstedelijke economie die zich kenmerkt door ‘economies of scale’ (massa),’scope’ (diversiteit) en ‘interactivity’ (interne en externe interactie). Een dergelijke economische structuur vormt een gezond fundament voor een internationaal concurrerende positie, waarin aanhoudend economische vernieuwing plaats vindt en de regio een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor mondiaal opererende ondernemingen. De toekomst Voor de toekomstige ontwikkelingen zijn er in OPERA verschillende groeiscenario’s ontwikkeld, die op hoofdlijnen de mogelijke ontwikkelingen – in termen van vraag naar en aanbod van arbeid – in beeld brengen. Het hoogste vraagscenario kent een werkgelegenheidstoename met ca. 410.000 arbeidsplaatsen voor de regio als geheel, tot bijna 1,4 miljoen. Dit is nog altijd een lager groeitempo dan in de ‘gouden jaren’. Het laagste scenario kent een toename met ca. 190.000 arbeidsplaatsen. Een tussenliggend scenario – dat overeenkomt met een gemiddelde jaarlijkse groei van 1% – komt uit op ongeveer 325.000. Voor de ontwikkeling van het arbeidsaanbod in de regio zijn de woningbouwopgave van ca. 150.000, de ontwikkeling van het aandeel potentiële beroepsbevolking en de ontwikkeling van de participatiegraad als uitgangspunt genomen. Dit arbeidsaanbod wordt geraamd op ca. 230.000 personen. Rekening houdend met een arbeidsreserve van ca. 70.000 en een toename van de inkomende pendel met enkele tienduizenden zal tenminste het middenscenario gerealiseerd moeten worden voor een redelijk evenwicht op de arbeidsmarkt,
terwijl het hoogste scenario zou leiden tot een sterke groei van de inkomende pendel van buiten de regio. Het laagste scenario impliceert daarentegen fors oplopende werkloosheid. De werkgelegenheidsontwikkeling en de toename van de beroepsbevolking vinden niet gelijk gespreid over de regio plaats. Met name in Almere – en in mindere mate ook in ROA Noord – zal de werkgelegenheidsontwikkeling achterblijven bij de toename van de beroepsbevolking. Andersom blijft vooral in de Haarlemmermeer de toename van het arbeidsaanbod achter bij de groei van de werkgelegenheid, mede als gevolg van de beperkte mogelijkheden voor woningbouw in de zuidwest flank van de regio. De mogelijkheden voor de economische ontwikkeling zijn de komende decennia meer nog dan voorheen afhankelijk van de mondiale context. De mate waarin die mogelijkheden worden benut, wordt echter bepaald door de aantrekkelijkheid en het vernieuwende vermogen van de regio en de wijze waarop het bedrijfsleven in de regio daar adequaat en tijdig op weet in te spelen. Vanuit ruimtelijk economisch perspectief liggen er forse beleidsopgaven op het gebied van woningbouw, arbeidsmarkt, kenniseconomie, bedrijfslocaties en bereikbaarheid en infrastructuur. De strategie op hoofdlijnen Op basis van de analyses worden in hoofdstuk 9 de vier structuurdoelstellingen geformuleerd: • Versterken van het profiel, dat primair gebaseerd is op de internationale oriëntatie, de relatief centrale knooppuntpositie en het contact- en kennisintensieve karakter van de meeste economische clusters. • Handhaving van de gediversifieerde productiestructuur als ‘buffer’ tegen conjuncturele fluctuaties, voor het
95
Samenvatting
benutten van ‘economies of scope’ en een breed arbeidsaanbod. • Vergroting van de samenhang tussen de verschillende clusters ter benutting van schaalvoordelen, onder meer door goede interne verbindingen in het regionale netwerk. • Versterken van evenwichtige dynamiek op regionale schaal. Dit vraagt met name voor de subregio’s met minder sterke endogene dynamiek (zoals IJmond, ROA-Noord en Almere) extra beleidsinspanningen ten behoeve van versterking en verbreding van de economische structuur. Deze structuurdoelstellingen worden nagestreefd door in hoofdstuk 9 genoemde beleidslijnen zoals: • Gerichte doorgroei Schiphol; beoordeling nieuwe ontwikkelingen op basis van de bijdrage aan de regionale ontwikkeling. • Verdere ontwikkeling van de zeehaven, onder meer door locatieontwikkeling, verbeterde ontsluiting en de 2e zeesluis (na 2010). • Mogelijkheden met betrekking tot regionale glasvezelinfrastructuur snel onderzoeken. • Specifiek structuurversterkend beleid door de minder sterk groeiende subregio’s (Waterland, Zaanstreek en vooral Almere) c.q. door subregio’s met een eenzijdige productiestructuur (IJmond, Zaanstreek, Aalmeer/ Uithoorn) door het verbeteren van het aantrekkingsvermogen (‘verleiden en verlokken’); géén sturingsbeleid tegen de markt in; instrumenten van regionaal locatiebeleid en regionaal promotie- en regionaal afgestemd acquisitiebeleid hiertoe beter benutten. • Kennis en innovatiebeleid vooralsnog richten op de ruimtelijke voorwaarden: glasvezelinfrastructuur, science-
parks- en broedplaatsenontwikkeling, ontwikkeling van netwerken en algemeen ruimtelijk beleid gericht op een innovatief klimaat. • Bedrijfslocaties: herstructurering en realisatie van nieuwe bedrijventerreinen van in totaal 2000 ha tot 2030; een regionaal kantorenbeleid ontwikkelen met accent op knooppuntontwikkeling en fasering, respectievelijk selectieve uitbreiding van nieuwe capaciteit, gelet op huidige voorraad; een betere afstemming van bedrijfslocaties op regionaal niveau. Voor economische activiteiten die specifieke vestigingsvoorwaarden kennen en zich niet gemakkelijk laten inpassen in het grootstedelijke vestigingsmilieu zal specifieke beleidsmatige aandacht moeten zijn. Het gaat hierbij om de havenindustriële cluster (o.m. bereikbaarheid m.b.t. goederenstromen, ruimtereserveringen voor natte en droge terreinen, ook voor de zwaardere milieucategorieën), om het lokaal verzorgend bedrijfsleven (voorkomen verdere verdringing), om toerisme (stimuleren regionale spreiding, product vernieuwing en vergroting/verbreding overnachtingscapaciteit), om het agribusiness complex (verbreding met nieuwe activiteiten) en detailhandel (herijking regionaal detailhandelsbeleid). Uitvoering De rol van het ROA op het gebied van het ruimtelijk economisch beleid zal met de inwerkingtreding van de WGR+ duidelijker worden, vooral door een helderder rol op het gebied van de ruimtelijke inrichting. Tegelijkertijd staan de instrumenten op infrastructuurgebied, met name de Gebundelde Doel Uitkering, ter beschikking om de noodzakelijke infrastructurele maatregelen ten behoeve
van economische ontwikkeling verder vorm te geven. Bij andere beleidsinitiatieven ligt de primaire verantwoordelijkheid bij andere partijen (Rijk, provincie, gemeenten en/of bedrijfsleven). Het ROA beschouwt het als zijn taak om de in OPERA benoemde beleidsmaatregelen verder gestalte te helpen geven. Vanuit de in OPERA neergelegde visie zal het ROA aanhoudend de noodzakelijke acties bij genoemde partijen agenderen, initiatieven nemen om met genoemde partners de gewenste maatregelen te nemen en daar waar gewenst en mogelijk samen met de gemeenten concrete projecten initiëren. In het nog te ontwikkelen uitvoeringsprogramma zal dit verder uitgewerkt worden. In tabel 9.1 zijn op hoofdlijnen de voorgenomen acties benoemd, waarbij onderscheid gemaakt wordt in de verschillende rollen van het ROA.: • Partner: het ROA werkt in samenwerking met andere overheden aan projecten, waarbij een andere partner de eindverantwoordelijke is, danwel levert expliciete ondersteuning bij acties van anderen . • Partner+: rol zoals bij partner, maar wel prominenter in verband met de (mogelijke) inzet van het ROA instrumentarium (subsidies, bevoegdheden RO) • Coördinator: het ROA zorgt voor het samenbrengen van partijen en draagt zorg voor onderlinge afstemming • Trekker: ROA heeft voortouw en is eindverantwoordelijk voor een project.
96
Bijlage
Ontwikkelings Plan Economie Regio Amsterdam
Samenstelling onderzochte clusters Categorie
Cluster
Bedrijfstakken
Materiaal georiënteerd
1. Haven-industrieel complex
Zeevaart Binnenvaart Hulpbedrijven vervoer over water Chemie (excl. farmaceutische industrie) Voedings- en genotmiddelenindustrie Basismetaalindustrie Verwante groothandel
2. Luchthavencomplex
Vervoer door de lucht Hulpbedrijven vervoer door de lucht Cateringbedrijven
3. Wegtransport en distributie
Goederenvervoer over de weg Hulpbedrijven vervoer over de weg
4. Groothandel
Groothandel in auto’s Overige groothandel
5. Overige industrie
Industrie excl. Chemie, Voeding & genot, Basismetaal
6. Agribusiness
Land- en tuinbouw Veilingen Verwante groothandel
Informatie georiënteerd
1. Coördinatie-activiteiten
Bankwezen Verzekeringswezen Activiteiten t.b.v. bankwezen Activiteiten t.b.v. verzekeringswezen Holdings
2. Zakelijke diensten
Zakelijke diensten Callcentra
3. ICT en (nieuwe) media
Computersoftwarebedrijven Telecommunicatie Uitgeverijen Omroepen Verwante groothandel
Personen georiënteerd
1. Toerisme en congreswezen
Horeca Reisbureaus Cultuur, sport, recreatie Congreswezen
2. Detailhandel
Detailhandel en reparatie auto’s
3. Non-profit sector
Openbaar bestuur en sociale verzekeringen
Detailhandel Belangen organisaties Rechtspraak, politie, brandweer Onderwijs Zorgsector Bron: Bureau Louter