Ontwerp Bestemmingsplan
MAASVLAKTE 2 Ontwerp Bestemmingsplan
MAASVLAKTE 2
Januari 2008
Ontwerp Bestemmingsplan
MAASVLAKTE 2
PROJECTORGANISATIE
MAASVLAKTE
Opgesteld door: dS+V Ruimtelijke Ordening, team Bestemmingsplannen Galvanistraat 15 Postbus 6699 3002 AR ROTTERDAM
Vastgesteld d.d.
Goedgekeurd d.d.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.3 1.4 1.5
INLEIDING Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan Nut en Noodzaak van Maasvlakte 2 Het economische belang van de haven De betekenis van de haven binnen Europa Het ruimtegebrek Maasvlakte 2 in vogelvlucht Vigerende bestemmingsplannen Planopzet
6 6 6 7 8 8 9 9 9
2 2.1 2.2 2.3 2.4
BELEID Europees beleid Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid
12 12 12 15 16
3. 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.2
BESLUITVORMING EN MILIEUEFFECTRAPPORTEN Milieueffectrapporten M.e.r.-plichtige activiteiten en besluiten Procedure milieueffectrapportage Ontwerpproces: van MER naar Bestemmingsplan Passende beoordeling Besluiten ten behoeve van Maasvlakte 2
19 19 19 20 20 22 23
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2
PLANBESCHRIJVING Aanleg Locatiekeuze Ontwerp De wijze van aanleggen De zandwinning Ruimtelijke inrichting Inrichting van de zeewering Hoofdinfrastructuur Lokalisering bedrijfssectoren Duurzaamheid Maasvlakte 2: duurzaam bereikbaar Duurzame inrichting
24 24 24 24 25 25 28 28 29 30 33 34 34
5 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4
EFFECTEN AANLEG MAASVLAKTE 2 Geluid als gevolg van de aanleg Luchtkwaliteit als gevolg van de aanleg Natuur Aanleg: verstoring en aantasting Aanleg: natuureffecten door toename van de slibconcentratie Aanwezigheid: vier significante effecten door ruimtebeslag Kustlijnhandhaving en onderhoudsbaggerwerk Mitigatie en compensatie Overige effecten Nautische veiligheid en bereikbaarheid Gebruiksfuncties Archeologie Recreatief medegebruik
36 36 37 37 37 38 38 39 40 41 41 42 42 42
6 6.1 6.2 6.2.2 6.2.3
MOBILITEIT Wet- en regelgeving Modal split en modal shift Modal split goederentransport Modal split personenvervoer
43 43 43 43 44
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5 6.3.6 6.4
Bereikbaarheid Bereikbaarheid over de weg Bereikbaarheid per spoor Bereikbaarheid voor de binnenvaart Bereikbaarheid voor de zeevaart Bereikbaarheid per buisleiding Bereikbaarheid bij calamiteiten Verkeersveiligheid
44 44 49 49 50 50 50 51
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.5 7.6 7.7 7.8
WATER Totstandkoming waterparagraaf Wet- en regelgeving Watersystemen Waterkwaliteit Chemische waterkwaliteit Ecologische waterkwaliteit Thermische waterkwaliteit Beschermde gebieden Stromingen en zand- en slibhuishouding Waterhuishouding Veiligheid
52 52 52 53 54 54 54 55 57 58 59 59
8 8.1 8.1.1 8.1.2 8.1.3 8.1.4 8.1.5 8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.2.5 8.2.6 8.2.7 8.2.8 8.2.9 8.2.10 8.2.11 8.3 8.3.1 8.3.2 8.3.3 8.3.4 8.3.5 8.3.6 8.3.7 8.3.8 8.3.9 8.4 8.4.1 8.4.2 8.4.3 8.4.4 8.4.5 8.5 8.5.1 8.5.2
MILIEU-EFFECTEN INRICHTING MAASVLAKTE 2 Geluid Wet- en regelgeving Industrielawaai Wegverkeerslawaai Railverkeerslawaai Cumulatie Luchtkwaliteit Wet- en regelgeving Uitgangspunten, invoergegevens en rekenmethode luchtonderzoek Gevolgen luchtkwaliteit door gebruik Maasvlakte 2 in het MER studiegebied Vervoersbewegingen buiten het MER-studiegebied Wegverkeer en binnenvaart Zeescheepvaart Chemische industrie Maatregelen Effectiviteit van de maatregelen Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 Conclusie Externe veiligheid Wet- en regelgeving Stationaire inrichtingen Transport gevaarlijke stoffen per weg Transport gevaarlijke stoffen per spoor Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding Transport van gevaarlijke stoffen over het water Recreatie versus externe veiligheid Windturbines CHAMP-besluit Natuur Wet- en regelgeving Beschermde gebieden (Natura 2000) Ecologische hoofdstructuur Beschermde soorten (Tijdelijke) natuur op Maasvlakte 2 Landschap Wet- en regelgeving Uitstraling
61 61 61 61 62 64 65 67 67 68 70 71 71 71 72 72 74 77 78 78 79 80 81 83 84 85 87 87 87 88 88 89 91 92 92 92 92 92
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.5.3 8.6 8.7 8.7.1 8.7.2 8.7.3 8.8 8.8.1 8.8.2 8.9 8.9.1 8.9.2 8.9.3
Structuur en samenhang Bodem Licht Wet- en regelgeving Lichtinval Zichtbaarheid Geur Wet- en regelgeving Geurhinder Archeologie Wet- en regelgeving Archeologische potentie ter plaatse van Maasvlakte 2 Aanlegvergunning
93 94 94 94 94 94 95 95 95 95 95 96 96
9 9.1 9.2 9.3 9.3.1 9.3.2 9.3.3 9.4 9.4.1 9.4.2 9.4.3 9.4.4 9.4.5 9.4.6 9.4.7 9.4.8 9.4.9
JURIDISCHE PLANOPZET Inleiding De opzet van de planvoorschriften Beschrijving paragrafen Inleidende bepalingen Bestemmingsbepalingen Aanvullende bepalingen Beschrijving bestemmingen Uitgeefbaar bedrijventerrein Artikel 4 Haven- en Industriegebied – Containers Artikel 5 Haven- en Industriegebied – Chemie Artikel 6 Haven- en industriegebied – Distributie Artikel 7 Transport Artikel 8 Waterstaatskundige doeleinden 1 Artikel 9 Waterstaatskundige doeleinden 2 Artikel 10 Water Artikel 11 Zee
97 97 97 97 97 97 97 99 99 99 100 100 101 101 101 101 101
10
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
102
11 11.1 11.2 11.3 11.4 11.4.1 11.4.2 11.4.3 11.4.4 11.4.5 11.4.6 11.4.7 11.4.8 11.4.9 11.4.10 11.4.11 11.4.12
MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID Maatschappelijke dialoog Afweging belangen derden Vooroverleg ex artikel 10 Bro Inspraak ex Inspraakverordening gemeente Rotterdam Nut en noodzaak Samenhang tussen de drie deelprojecten van PMR Mobiliteit Lucht Geluid Externe veiligheid Licht Water Duurzaamheid Natuur Recreatie Monitoring en evaluatie
103 103 104 105 116 116 117 118 121 122 123 123 123 124 126 127 127
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
II
VOORSCHRIFTEN
130
1 Inleidende bepalingen ARTIKEL 1 Begripsbepalingen ARTIKEL 2 Wijze van meten ARTIKEL 3 Straalpad
130 130 131 132
2. Bestemmingen ARTIKEL 4 Haven-en industriegebied – Containers ARTIKEL 5 Haven- en industriegebied – Chemie ARTIKEL 6 Haven- en industriegebied – Distributie ARTIKEL 7 Transport ARTIKEL 8 Waterstaatskundige doeleinden 1 ARTIKEL 9 Waterstaatskundige doeleinden 2 ARTIKEL 10 Water ARTIKEL 11 Zee ARTIKEL 12 Hoogspanningsverbinding (bovengronds)
132 132 133 133 134 134 135 135 136 136
3 Aanvullende bepalingen ARTIKEL 13 Aanlegvergunningenstelsel ARTIKEL 14 Algemene vrijstellingsbevoegdheid ARTIKEL 15 Algemene wijzigingsbevoegdheid ARTIKEL 16 Gebruiksbepaling ARTIKEL 17 Overgangsbepalingen ARTIKEL 18 Strafbepaling ARTIKEL 19 Titel
137 137 137 138 138 139 139 139
III PLANKAART
140
IV BIJLAGEN
141
BIJLAGE 1 A. inspraakverslagen I. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 8 mei 2007 te Hoek van Holland II. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 11 mei 2007 te Ouddorp III. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 14 mei 2007 te Rotterdam IV. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 15 mei 2007 te Hoogvliet V. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 16 mei 2007 te Oostvoorne B. Nota van Beantwoording
141 141 141 143 147 150 151 155
BIJLAGE 2 De drie deelprojecten van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
276
BIJLAGE 3 Overzichtstabel van duurzaamheidsaspecten
278
BIJLAGE 4 Overzicht maatregelen Voorkeursalternatief
283
BIJLAGE 5 Concept- CHAMP-rapport
285
BIJLAGE 6 Akoestisch onderzoek wijziging Wet Geluidhinder
300
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan ‘Nederland distributieland’; er is bijna geen plek in Nederland te vinden waar dit beter tot zijn recht komt dan bij de Rotterdamse haven. Met een oppervlak van ruim 10.000 hectare en een jaarlijkse bezoekingsgraad van circa 35.000 zeeschepen en 135.000 binnenvaartschepen, vormt zij een belangrijke internationale spil op het gebied van overslag en distributie. De haven is daarmee niet alleen van grote betekenis voor de economische ontwikkeling van ons land, maar óók op Europees niveau van strategisch belang. Voor het behoud van haar positie is het noodzakelijk dat de haven in staat is optimaal te kunnen inspelen op specifieke behoeften uit de markt. Dat betekent niet alleen dat de haven in de toekomst nóg grotere schepen moet kunnen ontvangen, ook zal zij ruimte moeten bieden voor de navenante schaalvergroting van havenactiviteiten. De ruimte in de haven is echter schaars, de vraag naar grote terreinen – met name aan diep vaarwater – overstijgt inmiddels het aanbod. Onderzoek heeft uitgewezen dat uitbreiding van de haven in de vorm van een nieuwe landaanwinning hiervoor de beste oplossing biedt. De ruimtelijke voorwaarden voor deze uitbreiding, in de vorm van Maasvlakte 2, is op rijksniveau vastgelegd in de Planologische Kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB PMR 2006)1. De PKB PMR 2006 biedt niet alleen een ruimtelijk kader voor de realisatie van Maasvlakte 2, maar ook voor de uitvoering van een serie projecten om het bestaande havengebied beter te benutten en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren (zie bijlage 2). Maasvlakte 2 betreft een nieuw gebied van circa 2.000 hectare, waarvan ongeveer de helft als bedrijfsterrein zal worden uitgegeven. Het project is daarmee voor Nederlandse begrippen van een ongekende maat en schaal. Aan de aanleg, de inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 is daarom een hoge ambitie gekoppeld, waarbij duurzaamheid, functionaliteit en recreatief medegebruik centraal staat. Om de aanleg en de inrichting van Maasvlakte 2 mogelijk te maken is een bestemmingsplan noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt geregeld wat waar gebouwd of aangelegd mag worden, en welk gebruik is toegestaan. Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn alle mogelijke ruimtelijk relevante aspecten onderzocht en inzichtelijk gemaakt. Elk bestemmingsplan brengt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging met zich mee. Op Rijksniveau is deze belangenafweging reeds begonnen in het kader van de totstandkoming van de PKB PMR 2006, ruim voordat is gestart met het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan en de diverse achtergrondstudies. Inmiddels heeft ook het voorontwerpbestemmingsplan haar inspraak- en overlegprocedure doorlopen. De resultaten daarvan zijn weergegeven in dit ontwerpbestemmingsplan (zie hoofdstuk 11).
1.2
Nut en Noodzaak van Maasvlakte 2 Discussie over nut en noodzaak van de uitbreiding van de haven heeft plaatsgevonden in het kader van de reeds genoemde PKB PMR 2006. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in januari 2005 ondersteund de in de PKB PMR 2006 neergelegde beleidskeuze dat nut en noodzaak voldoende zijn aangetoond. De gemeente deelt deze conclusies en bouwt voort op de door het Rijk genomen besluit in de PKB PMR 2006. Daarmee is voor de gemeente de nut en noodzaak van Maasvlakte 2 voldoende aangetoond. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het economische belang, de betekenis van de haven binnen Europa en het ruimtegebrek.
1 Met Mainport Rotterdam wordt bedoeld de haven van Rotterdam en daaraan functioneel verbonden locaties, die samen optimale kansen bieden voor de verwerking van havengerelateerde goederenstromen en daaraan verwante handels-, logistieke en industriële activiteiten.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Projecthistorie Maasvlakte 2: In 1993 ondertekenden 23 publieke en private partijen het ROM-Rijnmondconvenant, bestaande uit een principe afspraak om het economisch functioneren en de kwaliteit van de leefomgeving in de regio Rijnmond met elkaar in evenwicht te ontwikkelen. In april 1996 besloot het eerste kabinet-Kok om nut en noodzaak van een havenuitbreiding nader te onderzoeken. Het onderzoek vormde de zogenoemde Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam. Het zelfde kabinet nam een jaar later (op 14 juli 1997) de projectbeslissing ‘Ruimtetekort in Mainport Rotterdam’, waarin werd erkend dat uitbreiding van de Rotterdamse haven noodzakelijk was. Voor nader onderzoek en het opstellen van projectactiviteiten werd het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) opgericht. In mei 1998 werd een startnotitie gepubliceerd voor de planologische kernbeslissing ’plus’ (PKB+). De startnotitie markeerde tevens het begin van een onderzoek naar de gevolgen voor natuur, milieu en recreatie in een zogenaamde milieueffectrapportage (m.e.r.). In juni 1999 publiceerde het tweede kabinet-Kok het rapport “PMR op Koers”. Het kabinet was van mening dat de noodzaak van het project voldoende was aangetoond. De uitbreiding van de Maasvlakte zou wel gepaard moeten gaan met een betere benutting van het bestaande havengebied. Tevens werd voorgesteld om 750 hectare natuur- en recreatiegebied te realiseren. In juli 2000 werd besloten dat het PMR in het verdere projectverloop twee parallelle sporen zou gaan volgen: (1) de ruimtelijke ordening, door het rijk te regelen in de op dat moment in voorbereiding zijnde PKB+ en (2) de uitwerking, uitvoering en exploitatie, waarvoor de gemeente Rotterdam en de provincie ZuidHolland de verantwoordelijkheid zouden nemen. In september 2003 zijn tegen de concrete beleidsbeslissingen uit de PKB+ achttien beroepsschriften ingediend. Een aantal daarvan werd op 26 januari 2005 gegrond verklaard. Gezien de directe samenhang tussen alle concrete beleidsbeslissingen zijn uiteindelijk door de Afdeling al deze beslissingen vernietigd. Deze vernietiging had tot gevolg dat de aanleg van Maasvlakte 2 ernstige vertraging op zou lopen. Besloten werd in het zogenaamde ‘hersteltraject’ de concrete beleidsbeslissingen om te zetten naar zogenaamde beslissingen van wezenlijk belang (bwb’s), welke werden vastgelegd in een nieuwe PKB PMR (PKB PMR 2006), die daarmee dus haar ‘plus’status verloor. Om de milieueffecten van de strategische keuzes in de PKB PMR 2006 in beeld te brengen, is een Strategische Milieu Beoordeling (SMB) opgesteld. De SMB voor deze PKB, die is gebaseerd op de eerder genoemde milieueffectrapportage, heeft in juli/augustus 2006 ter inzage gelegen. Op 10 oktober 2006 heeft de Tweede Kamer in meerderheid ingestemd met de herstelde PKB PMR en op 20 november 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd. Op 19 december 2006 is het herstelde deel 4 ter inzage gelegd. Op 20 december 2006 is de PKB PMR 2006 in werking getreden.
1.2.1
Het economische belang van de haven Het integrale economische belang van het geheel van functies in de mainport Rotterdam reikt verder dan cijfers over toegevoegde waarde en werkgelegenheid van het haven- en industrieel complex in de Rijnmond kunnen aangeven. Het zijn juist de omvang en de verwevenheid met de Nederlandse en Europese economie die leiden tot een belangrijke economische kracht van de mainport Rotterdam. De mainport vervult drie, onderling samenhangende, economische functies:
1. Knooppunt in transportketen Mede door de gunstige ligging aan de rivier de Maas en de goede verbindingen met het achterland, heeft de Rotterdamse haven zich ontwikkeld tot een haven waar grootschalig een breed scala aan productie-, op- en overslagbedrijven zijn gevestigd. Kennisontwikkeling en innovatie hebben de efficiency en diversiteit van de dienstverlening versterkt. Het grootschalige karakter maakt een bundeling van zeegaande goederenstromen mogelijk die met alle mogelijke vervoersmodaliteiten (binnenvaart, kustvaart, buisleiding, weg- en spoortransport) vervoerd worden van en naar het achterland. De in Rotterdam overgeslagen goederen worden aangevoerd vanuit alle grote wereldhavens, maar ook vanuit het Europese achterland.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
2. Vestigingsplaats voor clusters van industrie en dienstverlening Mede door de beschikbaarheid van goede transportmogelijkheden zijn in en om de Rotterdamse haven clusters van industriële bedrijvigheid en daarmee samenhangende diensten en distributie ontstaan. Deze clusters versterken elkaar onderling (onder andere door kennisuitwisseling) en trekken op hun beurt nieuwe bedrijvigheid aan. Met de ontwikkeling van het havengebied is de regio Rijnmond uitgegroeid tot een grootstedelijk gebied waarin veel mensen wonen en werken, met een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor velerlei economische functies. 3. Knooppunt in internationale productienetwerken De functie van knooppunt in internationale productienetwerken legt, evenals de functie in de transportketen, de nadruk op de nationale en internationale betekenis van de regio. De clusters van bedrijvigheid in de regio Rijnmond maken deel uit van internationale productienetwerken. Deze positie is te danken aan het gunstige vestigingsklimaat in dit gebied. De regio Rijnmond draagt op zijn beurt bij aan de concurrentiekracht van bedrijvigheid elders in het land en daarbuiten.
1.2.2
De betekenis van de haven binnen Europa Rotterdam vervult een belangrijke rol bij het vervoer van en naar het Noordwest- en Midden Europese achterland. De stad heeft haar sterke Europese positie te danken aan de beschikbaarheid van hoogwaardige achterlandverbindingen op alle vervoersmodaliteiten (water, spoor, weg en buisleiding). Voor de onderlinge aansluiting van weg, water en spoor bestaan uitgebreide faciliteiten. Rotterdam is daarnaast de enige haven tussen Hamburg en Le Havre die de nieuwste generatie containerschepen ongehinderd kan ontvangen.
1.2.3
Het ruimtegebrek In het kader van de PKB PMR 2006 is gebleken dat binnen Nederland het ruimtetekort voor activiteiten die zijn gebonden aan diep vaarwater alleen in Rotterdam kan worden opgelost. Rekening houdend met de mogelijkheden in het bestaande haven- en industrie gebied, is een landaanwinning noodzakelijk. In de Kosten Baten Analyse (KBA) is onderzocht wat er gebeurt indien de landaanwinning niet wordt aangelegd. Zonder landaanwinning zal het tekort aan ruimte bij hoge economische groei kunnen oplopen van 270 hectare in 2020 tot 680 hectare in 2035. Recente verkenningen geven aan dat het ruimtetekort groter is dan berekend in de initiële analyses. Eind 2003 heeft het Centraal Planbureau de analyse van de maatschappelijke rentabiliteit bevestigd. Daarnaast zijn bedrijven in het kader van de marktconsultatie over Mainportontwikkeling Rotterdam gevraagd naar hun belangstelling voor ruimte op een eventuele landaanwinning. De prognoses laten zien dat met name in de containersector de marktdruk toeneemt; al vanaf 2010 ontstaat een tekort aan operationele bedrijfsterreinen in het huidige havengebied. Naar huidig inzicht zal in 2035 ongeveer 625 hectare nodig zijn om de vraag naar haventerreinen in de containersector op te vangen. Voor de chemiesector is 210 hectare benodigd en voor de distributiesector 165 hectare. Deze marktverwachting wordt onderschreven door recente ontwikkelingen, zoals blijkt uit de contracten die onlangs zijn afgesloten (zie kadertekst).
In 2005 startte het HbR een open beoordelingsprocedure voor de exploitatie van de eerste containerterminal die op Maasvlakte 2 in gebruik komt. Veertien rederijen en stuwadoors meldden zich voor de terminal van 156 ha Al snel vormden zich consortia, waardoor partijen samen een beter bod konden uitbrengen. Het consortium ‘Rotterdam World Gateway’, bestaande uit DP World (Dubai), Mitsui OSK Lines (MOL) (Japan), Hyundai Merchant Marine (HMM) (Korea), APL (Singapore) en CMA CGM (Frankrijk), kwam met het beste plan. De terminal krijgt een 20 meter diepe zeekade van 1.900 meter lengte, een kade voor binnenvaart- en feederschepen van 550 meter en een eigen railterminal met aansluiting op de Betuweroute. De capaciteit is zo’n 4 miljoen TEU. De terminal zal vanaf de tweede helft van 2013 gefaseerd in gebruik worden genomen. Kort daarna start ook APM Terminals, dat vorig jaar een terrein verwierf op Maasvlakte 2. Samen met een uitbreiding van Euromax is daarmee in totaal ruim één derde van Maasvlakte 2 uitgegeven.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
1.3
Maasvlakte 2 in vogelvlucht Maasvlakte 2 wordt direct ten westen van het huidige haven- en industriegebied aangelegd, aansluitend op de huidige Maasvlakte (zie afbeelding 1.1). De landaanwinning meet in totaal circa 2.000 hectare. Iets minder dan de helft daarvan is bestemd voor infrastructuur, zoals de zeewering, havenbekkens, vaar-, spoor- en autowegen. In totaal zal sprake zijn van 1.000 hectare netto uitgeefbaar bedrijfsterrein, veelal direct gelegen aan diep vaarwater2. Maasvlakte 2 is straks bereikbaar voor schepen van de toekomst die in andere Europese havens niet kunnen afmeren. Maasvlakte 2 is in het bijzonder bestemd voor containeroverslag, distributie en chemie. In hoofdstuk 4 wordt uitvoerig ingegaan op de inrichting van het gebied. Afbeelding 1.1: Artist impression Maasvlakte 2.
1.4
Vigerende bestemmingsplannen Voor het overgrote deel van het plangebied geldt momenteel geen bestemmingsplan. Alleen aan de oostzijde overlapt het plangebied een klein gedeelte van het bestemmingsplan dat behoort tot de huidige Maasvlakte. Voor dit deel geldt nu het bestemmingsplan Maasvlakte ’81, dat is vastgesteld op 29 juli 1982 en (gedeeltelijk) goedgekeurd op 24 januari 1984. Dit plan is in 1987 partieel herzien. Deze herziening is vastgesteld op 15 oktober 1987 en (wederom gedeeltelijk) goedgekeurd op 31 mei 1988.
1.5
Planopzet Flexibiliteit De opzet van dit bestemmingsplan is in sterke mate bepaald door twee factoren; enerzijds de resultaten die voortvloeien uit de bij het bestemmingsplan behorende milieuonderzoeken (zie hoofdstuk 3) en anderzijds de mogelijkheden die de wet biedt om een bestemmingsplan op te stellen. Het bestemmingsplan kent een globaal karakter, zodat kan worden ingespeeld op marktontwikkelingen en de schaarse ruimte in het havengebied op de meest zorgvuldige en efficiënte wijze kan worden gebruikt. Het globale karakter van het bestemmingsplan komt vooral tot uiting in de wijze waarop de diverse bedrijfssegmenten (containers, chemie en distributie) zijn bestemd. Gekozen is voor een gebiedsindeling per segment van enkele honderden hectares. Meer gedetailleerd is aangegeven waar de benodigde infrastructuur, zeewering en havenbekkens zullen liggen. Gezien de bijzondere aard, en de daarmee gemoeid gaande lange looptijd van het project, voorziet het plan voorts in een aantal flexibiliteitsbepalingen. Daarmee kunnen ten behoeve van een optimaal gebruik van de terreinen, middels binnenplanse wijzigings- en/of vrijstellingsbevoegdheden veranderingen worden doorgevoerd. In hoofdstuk 4 wordt in meer detail het plangebied omschreven. De juridische regeling die is verbonden aan dit bestemmingsplan wordt gedetailleerd beschreven in hoofdstuk 9.
2
Zie ook MER Aanleg, Hoofdstuk 1.
10
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Plantermijn De aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 zullen circa 25 jaar in beslag nemen. De planhorizon voor de volledige ontwikkeling loopt van 2008 tot 2033 en sluit aan op die van de PKB PMR 2006. Weliswaar heeft de PKB PMR 2006 een looptijd van 15 jaar, maar de tijdshorizon voor de ontwikkeling van het gehele project reikt ook in de PKB tot 2033. Zowel bij de SMB voor de PKB PMR 2006 als het MER Maasvlakte 2 is daarom 2033 als planhorizon gehanteerd. De effecten zijn dus voor de gehele ontwikkelingsperiode van 25 jaar in beeld gebracht. De planhorizon van de PKB PMR 2006 en het bestemmingsplan liggen daarmee verder dan de 10-jaars herzieningstermijn van het bestemmingsplan. De redenen daarvoor zijn als volgt: A. De schaal van deze ruimtelijke ontwikkeling Met de ontwikkeling van Maasvlakte 2 wordt in totaal ruim 2.000 ha nieuw land en havengebied gerealiseerd, waarvan 1.000 ha uitgeefbaar bedrijventerrein. Het overige deel is benodigd voor de gemeenschappelijke functies (zeewering, havenbekken infrastructuur). De keuze voor deze schaalgrootte is gebaseerd op: • de in de PKB PMR 2006 gemaakte strategische keuze voor de positie van de Rotterdamse haven in Europees perspectief op langere termijn; • de noodzaak om ook voor de langere termijn mogelijkheden te creëren voor het verplaatsen (doorschuiven) van activiteiten vanuit het oostelijk havengebied in westelijke richting. Dit draagt bij aan de leefkwaliteit in het havengebied en sluit daarmee aan bij de BRG doelstellingen. Om in een dergelijk complexe inrichtingsproces tijdig kansen te kunnen benutten, dient voldoende schuifruimte in het vooruit te worden gerealiseerd; • de grote schaal van de containeroverslag die zich op Maasvlakte 2 zal vestigen: het gehele op MV2 voor containeroverslag bestemde gebied zal door slechts enkele bedrijven in gebruik worden genomen. Door de grote coupures en niet te plannen ontwikkelingen moeten voor een goede ruimtelijke inrichting grote terreindelen in het vooruit worden gerealiseerd. Deze uitgangspunten en keuzes vergen een planhorizon en daarmee een planschaal voor ontwikkelingen in de komende 2 tot 3 decennia. Alleen al de feitelijke aanleg van de landaanwinning als geheel duurt tot 2020. Daaraan vooraf ging een voorbereidingsperiode van meer dan 15 jaar. Het bouwrijp maken en in gebruik nemen van in totaal 1.000 ha netto haven- en industrieterrein nemen naar verwachting een periode van ca. 20 jaar in beslag (2013-2033). In nauwe samenhang daarmee worden complexe en grootschalige natuurcompensaties en infra structurele werken gerealiseerd. De voor dergelijke ontwikkelingen benodigde kosten en daarmee samenhangende risico’s zijn alleen te verantwoorden, indien voor een voldoende lange termijn en voldoende schaal zekerheid wordt geboden over de ontwikkelingsmogelijkheden. Dit neemt niet weg dat de ontwikkelingen op basis van actuele informatie tussentijds met planherziening kunnen worden bijgestuurd, binnen de randvoorwaarden van de PKB PMR 2006 en dan geldende regelgeving.
B. Ruimtebeslag en noodzaak van aanleg van de buitencontour in één keer De feitelijke ingebruikname van het plangebied zal uiteraard geleidelijk plaatsvinden, juist omdat deze ook bestemd is voor ontwikkelingen op langere termijn. De aanleg dient echter te beginnen met het fixeren van de buitencontour en daarmee wordt direct een volledig beslag op de voor Maasvlakte 2 benodigde gronden gelegd. Dat wil zeggen dat het bestaande gebruik van deze gronden, op dit moment nog kust en zee, vervalt. Vanuit het oogpunt van aanlegtechniek, terreininrichting en kosten is het noodzakelijk deze buitencontour direct in zijn geheel aan te leggen op de definitieve plaats. In het MER is toegelicht dat een gefaseerde uitbouw van de kust zou leiden tot een zeer ongunstige morfologie en hydrologie (met veel erosie en nautische problemen), onmogelijkheden voor het realiseren van een goede (efficiënte) terreininrichting, het voortdurend verleggen van infrastructuur en daarmee samenhangende nadelige milieueffecten en grote kosten. Uit het MER blijkt voorts dat een gefaseerde uitbouw van de kust een langer durende verstoring van de Voordelta veroorzaakt, waardoor de voordelen van uitgesteld bodemgebruik te niet worden gedaan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
C. Economische effectiviteit Als gevolg van de economische ontwikkeling, de containerisatie van het vervoer en de globalisering van handel en productie, is een sterke groei in de containersector ontstaan. Deze versterkte groei zal de komende decennia aanhouden en daarna weer stabiliseren. Indien de Rotterdamse haven niet inspeelt op deze ontwikkeling zal een blijvend verlies aan marktaandeel ontstaan, dat niet meer kan worden ingelopen. De vervoerstromen zullen zich dan verleggen naar andere Europese havensteden en het containertransport zal Nederland dan via het achterland bereiken, via langere en minder geëigende wegen. Door zijn natuurlijke ligging aan de mond van de Rijn en de goede infrastructuur in het achterland, is de Rotterdamse haven van oudsher bestemd en geschikt om te functioneren als grootschalige Europese ‘transport hub’. De positie van de Rotterdamse haven als een van grootste motoren van de Nederlandse economie is gebaseerd op dit gegeven. Zowel de marktprognoses als concrete marktvraag bevestigen dit. Alleen met het creëren van voldoende ruimte voor een langere termijn kan adequaat worden ingespeeld op de economische ontwikkelingen en de vraag naar zeehavenareaal. D. Uitvoerbaarheid door een sluitende exploitatie op lange termijn Door de grote schaal en benodigde investeringen, is het voor de uitvoerbaarheid van Maasvlakte 2 noodzakelijk de exploitatiezekerheid op langere termijn zeker te stellen. Zowel het Havenbedrijf als de bedrijven die zich op Maasvlakte 2 willen vestigen hebben, met het oog op de grote en onderling samenhangende investeringsbeslissingen, een voldoende betrouwbaar perspectief nodig dat het gehele gebied in gebruik kan worden genomen. E. Integraal inzicht in en zekerheid over de effecten op lange termijn Omdat de planontwikkeling van Maasvlakte 2 zich niet kan beperken tot een periode van 10 jaar, dient inzicht en zekerheid te worden gegeven over de ontwikkeling op langere termijn, ook voor andere belanghebbenden in het gebied. Zonder dat inzicht en die zekerheid kan ook de projectomgeving geen adequate beslissingen voor de toekomst nemen. Daarvoor is duidelijkheid en zekerheid noodzakelijk. Zoals gezegd zijn in het MER Maasvlakte 2 de effecten voor de gehele ontwikkelingsperiode van 25 jaar in beeld gebracht. De uitvoerbaarheid van activiteiten en maatregelen is onderzocht en – waar wettelijk nodig – geborgd. Als voorbeeld wordt de Luchtovereenkomst genoemd: deze borgt de wettelijk noodzakelijke maatregelen voor de gehele planontwikkeling (de inrichting en gebruik van 1.000 ha uitgeefbaar terrein, tot 2033). Tegenover de zekerheid voor de langere termijn staat de vraag of het beheer van het gebied in voldoende mate is verzekerd en of bestaande belangen niet onevenredig worden benadeeld. Het Havenbedrijf Rotterdam zal – net als in het huidige havengebied – als enige verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de basisinfrastructuur en de gronduitgifte op Maasvlakte 2, zonder afhankelijkheid van derden. Het Havenbedrijf moet gezien de gebleken marktvraag, de in de bestuursovereenkomst vastgelegde nieuwe deelnemingen en daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, voldoende in staat worden geacht om het plangebied van Maasvlakte 2 in de komende decennia als geheel in ontwikkeling te brengen. In het plangebied van Maasvlakte 2 zijn geen particuliere (grond-) eigenaren die als gevolg van de integrale besluitvorming in hun belang worden getroffen. De natuureffecten worden tijdig gecompenseerd en voor dagrecreatie worden vervangende voorzieningen getroffen. De visserijsector is de enige economische gebiedsgebruiker. Met deze sector worden afdoende regelingen getroffen. Ook voor de effecten op koelwaterlozingen wordt een regeling getroffen. Deze is overigens onafhankelijk van de precieze ligging van de buitencontour. Tegenover de noodzaak van een lange plantermijn staat de vraag of het mogelijk is dat Maasvlakte 2 sneller in gebruik wordt genomen dan verwacht. Op grond van de beschreven ontwikkelingen in het containervervoer is uitgegaan van een maatgevend CPB groeiscenario met een gemiddelde groei van ca. 5% per jaar. In dat scenario is de 1.000 ha op Maasvlakte 2 in ca. 2033 volledig in gebruik genomen. Een volledige ingebruikname in bijvoorbeeld ca. 2020 zou een groeiscenario van gemiddeld ca. 10% impliceren. Een dergelijk scenario ligt niet alleen ver buiten de door het CPB gehanteerde uitgangspunten, maar ook ver buiten de historische bandbreedte. Groeipercentages van 10% in enig jaar komen wel voor, maar niet gemiddeld over de jaren heen. Er zijn geen realistische scenario’s waarin een dergelijke extreme gemiddelde economische groei optreedt.
11
12
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
2
BELEID Het voert te ver om voor dit omvangrijke project in dit bestemmingsplan een uitputtende beschrijving op te nemen van de verschillende beleidsnota’s en plannen op het gebied van Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit, Economie, Natuur, en Milieu. Daarom wordt hierna alleen ingegaan op het voor Maasvlakte 2 direct relevante beleid. In de themahoofdstukken 6, 7 en 8 wordt nader aandacht besteed aan de voor de milieuthema’s relevante wet en regelgeving.
2.1
Europees beleid Trans-Europees Netwerk Transport (TEN-T) De haven van Rotterdam maakt deel uit van het TEN-T, waarvoor in 1996 door de Europese Commissie richtlijnen zijn ontwikkeld. Rotterdam vervult binnen dit netwerk de functie van internationaal vervoersknooppunt tussen de wereldmarkten en Noordwest-Europa. Binnen de range Hamburg Le Havre heeft Rotterdam een belangrijke rol bij het vervoer van en naar het Noordwest- en Midden-Europese achterland. Het Europese beleid is erop gericht om de bereikbaarheid tussen alle delen van de EU te verbeteren, de verkeersveiligheid te garanderen en verkeersinfarcten te voorkomen door ’missing links’ in te vullen. Specifiek aandachtspunt is het verbeteren van de multimodale bereikbaarheid binnen het netwerk, zodat goederen met zo min mogelijk belasting van het milieu zijn te vervoeren. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De richtlijn omvat de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Binnen deze wateren zijn waterlichamen onderscheiden. Een waterlichaam is de kleinste basiseenheid waarvoor doelstellingen moeten worden geformuleerd en waarvoor moet worden nagegaan in hoeverre de doelstellingen zijn bereikt. In de kaderrichtlijn worden de water lichamen onderverdeeld in natuurlijke waterlichamen, veranderde waterlichamen en kunstmatige waterlichamen. Het doel van de richtlijn is dat waterlichamen in 2015 ‘De Goede Toestand’ (kwaliteit en kwantiteit) bereiken. In 2004 is de huidige toestand van grond- en oppervlaktewater voor de Maasvlakte weergegeven in het rapport “Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West”. Momenteel wordt gewerkt aan het opstellen van doelen en maatregelen om deze doelen te bereiken. De doelen en maatregelen worden in 2009 definitief vastgelegd in de Stroomgebiedbeheerplannen. Zolang deze plannen nog niet zijn vastgesteld, wordt gewerkt met voorlopige doelen, waaraan het watersysteem moet voldoen. De minimumeis is dat de toestand niet verslechtert ten opzichte van de huidige situatie, ook niet als de economie groeit en de bevolking in aantal toeneemt. Dit wordt ook wel het ’geenachteruitgangbeginsel’ genoemd. Dit betekent niet dat nieuwe lozingen zonder meer zijn uitgesloten. Nieuwe lozingen worden toegestaan, zolang de toestand van het waterlichaam (goed of slecht) daardoor niet significant achteruitgaat.
2.2
Rijksbeleid Planologische Kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (2006) Op 10 oktober en 20 november 2006 hebben respectievelijk de Tweede en de Eerste Kamer definitief ingestemd met de PKB PMR 2006. Deze heeft een geldingsduur van 15 jaar en is het belangrijkste beslisdocument voor de aanleg van Maasvlakte 2. In dit document is nut en noodzaak van Maasvlakte 2 beschreven en zijn in verschillende beslissingen van wezenlijk belang de ruimtelijke voorwaarden bepaald voor de versterking van de positie van de mainport en het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in de Rijnmond. Met de instemming door de Tweede Kamer is ook het Bestuursakkoord inzake uitvoering van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam bekrachtigd, alsmede de Uitwer kingsovereenkomsten (UWO’s) voor de drie PMR deelprojecten: 1. De uitbreiding van de Rotterdamse haven met een landaanwinning van maximaal 1.000 hectare netto uitgeefbaar terrein, in combinatie met maatregelen om schade aan beschermde natuur te compenseren. 2. Het programma in Bestaand Rotterdams Gebied (bijlage 2) met een serie projecten om het bestaande havengebied beter te benutten en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. 3. De ontwikkeling van 700 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied op Midden-IJsselmonde en ten noorden van Rotterdam.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Ten behoeve van deze drie deelprojecten zijn 25 zogenoemde ‘beslissingen van wezenlijk belang’ (bwb) genomen, waarmee het rijk randvoorwaarden heeft geformuleerd die bij de beleidsuitvoering dienen te worden gerespecteerd. De voor het bestemmingsplan meest relevante beslissingen staan in het volgende kader.
Beslissing van wezenlijk belang 2: Het beoogde resultaat van het deelproject Landaanwinning is een nieuw havenen industrieterrein in de Noordzee van ten hoogste 1.000 hectare netto uitgeefbaar terrein, aansluitend op het bestaande havengebied (de Maasvlakte). Een landaanwinning ten behoeve van haven- en industrieterrein wordt mogelijk gemaakt in het gebied dat begrensd wordt door de Euro-Maasgeul in het noorden, de verlengde demarcatielijn in het zuiden en in het westen door de lijnen zoals aangeduid op figuur 3.1. (in de PKB). Beslissing van wezenlijk belang 3: De huidige demarcatielijn zal – conform het vigerend streekplan Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 – in west-zuidwestelijke richting worden verlengd, hetgeen betekent dat in de Haringvlietmond direct ten zuiden van deze lijn geen landaanwinning voor een haven- en industrieterrein is toegestaan. Beslissing van wezenlijk belang 4: De landaanwinning biedt ruimte aan deepsea gebonden activiteiten, zoals met name grootschalige container op- en overslag en direct gerelateerde distributieactiviteiten. Daarnaast biedt de landaanwinning eventueel ruimte voor grootschalige deepsea gebonden chemie. Beslissing van wezenlijk belang 5: Niettemin moet het mogelijk blijven dat onder bijzondere omstandigheden en op basis van een zorgvuldige afweging vestiging van andere dan de hiervoor genoemde activiteiten op de landaanwinning plaatsvindt. Beslissing van wezenlijk belang 6: De landaanwinning wordt ingericht, geëxploiteerd en beheerd volgens de principes van een duurzaam bedrijventerrein. Bij het streven naar de optimalisering van de bereikbaarheid van de landaanwinning, streeft de overheid naar een maximalisering van de groeikansen van relatief duurzame en milieuvreindelijke vervoerstechnieken, zoals het vervoer over water en het spoorvervoer. Beslissing van wezenlijk belang 7: De negatieve milieueffecten van het uiteindelijke ontwerp voortvloeiend uit het projectenspoor mogen niet groter zijn dan de milieueffecten van de twee referentieontwerpen, zoals geïnventariseerd in de strategische milieubeoordeling. Beslissing van wezenlijk belang 8: Voor de toegang voor de zeevaart en de verbinding voor de binnenvaart naar het achterland wordt zodanig ruimte gereserveerd en worden zodanig maatregelen genomen dat de huidige veilige afwikkeling van de scheepvaart in combinatie met een vlotte bereikbaarheid voor de bestaande en nieuwe havengebieden blijft gehandhaafd en waar mogelijk wordt verbeterd. Beslissing van wezenlijk belang 9: Er dient te worden gestreefd naar maximale flexibiliteit van de uitvoering van de landaanwinning. Dit betekent een fasering van de aanleg die is afgestemd op de feitelijke marktvraag naar ruimte.
De PKB PMR 2006 geeft verschillende soorten randvoorwaarden aan voor de aanleg van Maasvlakte 2. Bijvoorbeeld randvoorwaarden voor de maximale omvang van de landaanwinning en de begrenzing van het gebied waarin het zand gewonnen moet worden. Zij legt ook vast – in aansluiting op de natuurbeschermingswetgeving – dat ernaar gestreefd moet worden schade voor beschermde natuur zo veel mogelijk te voorkomen of te verzachten. Waar blijkt dat significante natuureffecten onvermijdelijk zijn, is compensatie vereist. De PKB PMR 2006 maakt zogenoemde ruimtelijke reserveringen voor deze natuurcompensatie.
Nota Zeehavens (2004) In de Nota Zeehavens heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse zeehavens te verbeteren, binnen de randvoorwaarden van leefomgeving en veiligheid. De aanleg van Maasvlakte 2 wordt daarbij gezien als een unieke kans om Rotterdam verder te laten uitgroeien tot de NoordwestEuropese ‘hub’ met grote aantrekkingskracht als vestigingsplaats. Tegelijkertijd kan de kwaliteit van de leefomgeving in Rotterdam worden verbeterd. Het kabinet heeft dit beleidsvoornemen bevestigd in de reeds besproken PKB PMR 2006.
13
14
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nota Ruimte (2006) De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, met een doorkijk naar de periode 2020-2030. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevra¬gende functies, de leefbaarheid te waarborgen en de ruimtelij¬ke kwaliteit van stad en platteland te verbete¬ren. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. In de Nota Ruimte worden de ecologische hoofdstructuur (EHS), de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 aangeduid als beschermde gebieden. Voor deze beschermde gebieden geldt in verband met de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden een ‘nee, tenzij’ regime. Het ruimtelijk beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van deze wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de medebelangen die in het gebied aanwezig zijn. De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen. Uitwerking daarvan vindt plaats in sectorale nota’s, zoals de Nota Mobiliteit. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de natio¬nale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De haven van Rotterdam is als mainport onderdeel van deze hoofdstructuur.
Nota Mobiliteit (2006) De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Het beleid voor de Mainport Rotterdam loopt langs drie hoofdlijnen: verbeteren van de marktwerking, stellen van heldere randvoorwaarden en het in stand houden en zonodig verbeteren van de capaciteit van de infrastructuur en de haventerreinen. Voor dat laatste is concreet de uitbreiding van de haven met Maasvlakte 2 genoemd. Het kabinet heeft in de Nota Mobiliteit het streven vastgelegd om de maatschappelijke meerwaarde van de zeehavens voor de Nederlandse economie te versterken. De ambitie is om de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse zeehavens te verbeteren, binnen de randvoorwaarden van veiligheid, milieu en leefomgeving. De prioriteit ligt hier bij de Mainport Rotterdam. Om de capaciteit van de zeehavens en de Mainport in stand te houden en te verbeteren wordt naast voldoende ruimte voor bedrijvigheid gestreefd naar een goede bereikbaarheid (zowel via zee als over land staat een betrouwbare reistijd centraal).
Urgentieprogramma Randstad (2007) De Randstad moet een duurzame en concurrerende Europese topregio worden. Daarom heeft het kabinet op 22 juni 2007 het Urgentieprogramma Randstad gepresenteerd (UPR). Daarin zijn urgente projecten opgenomen die de Randstad versterken door bij te dragen aan een aangenamer en duurzamer woon-, werk- en leefklimaat en een betere bereikbaarheid. Het UPR bouwt voort op bestaand beleid – zoals vastgelegd in bijvoorbeeld de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en Pieken in de Delta – en onderscheidt een drietal kernopgaven: • Integrale bereikbaarheid. • Duurzame kwaliteit, vitaliteit en veiligheid van stad en land. • Economische ontwikkeling van de steden, economische centra en clusters. Voor de economische versterking van de Randstad zijn onder andere projecten geselecteerd die in extra ruimte voor werklocaties voorzien. In het UPR zijn de volgende projecten opgenomen die van belang zijn voor de ontwikkeling van de mainport: • Project Mainportontwikkeling Rotterdam/Ontsluiting mainport. • Project containertransferium. • Project verkenning tweede ontsluiting haven Rotterdam.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Met het UPR wordt een nieuwe werkwijze geïntroduceerd waarbij bestuurlijke duo’s verantwoordelijk zijn voor het organiseren van effectieve besluitvorming waarover vooraf afspraken worden gemaakt. De duo’s worden gevormd door een bewindspersoon en een regionale bestuurder. Ondertekening van het UPR heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2007.
Nota Pieken in de Delta (2005) De nota Pieken in de Delta bevat een gebiedsgerichte economische agenda, waarbij het ministerie van Economische Zaken de kansen en de mogelijkheden omschrijft voor zes economische regio’s in Nederland. De agenda draagt bij aan de ambitie om van Nederland een concurrerende en dynamische economie te maken in een sterk en innovatief Europa. Het centrale uitgangspunt in Pieken in de Delta is dat het kabinet gebiedspecifieke economische ontwikkelingen van nationaal belang verder wil brengen, door deze ontwikkelingen te stimuleren en knelpunten weg te nemen. Vierde Nota Waterhuishouding en Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de 4e Nota Waterhuishouding (december 1998). Deze Nota staat in het teken van het integraal duurzaam waterbeheer, met het oog op zowel kwaliteit als kwantiteit. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn aanvullende afspraken gemaakt over de taken en verantwoordelijkheden van het rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen, zowel qua inhoud als financiering. In het NBW is ook de watertoets opgenomen, die via de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) wettelijk verplicht is gesteld. Derde Kustnota De derde Kustnota vormt de uitwerking van de vierde Nota Waterhuishouding voor het onderwerp kustveiligheid. De Nota kent een sterke relatie tussen kustveiligheid en ruimtegebruik. Zo zijn zoekgebieden aangewezen waar ruimte moet worden gereserveerd om de kustveiligheid te kunnen waarborgen. De plannen voor deze zoekgebieden (onder anderen voor de “Zwakke Schakels”Delflandse kust en Voorne) zijn uitgewerkt door de Provincie. De duinen bij de Delflandse kust zijn in het kader van de compensatie voor Maasvlakte 2 onderzocht en (deels) aangewezen als compensatieproject. Beheerplannen Rijkswaterstaat Naast bovengenoemde beleidsdocumenten zijn voor Maasvlakte 2 ook de beleids- en beheerplannen van Rijkswaterstaat van belang. Het gaat hierbij onder andere om het Beheerplan Rijkswateren 2005-2008 en het Beheerplan Nat 2003-2008. Het eerstgenoemde zorgt voor de vertaling van beleidsdoelstellingen naar uitvoering. Ten opzichte van de voorgaande planperiode legt het plan grote nadruk op de waterkwaliteit, in verband met de invoering van de Kaderrichtlijn Water. In het Beheerplan Nat 2003-2008 geeft de regionale directie Rijkswaterstaat Zuid-Holland de vertaling van het rijksbeleid naar haar regionale beheergebied (wat overeenkomt met de provincie Zuid-Holland).
2.3
Provinciaal beleid Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (2005) Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) is eind 2005 door zowel Provinciale Staten van Zuid-Holland als de Regioraad van de stadsregio Rotterdam vastgesteld en heeft de status van zowel een streekplan als een regionaal structuurplan. Met het RR2020 wordt beoogd meer kwaliteit, meer variatie en meer tempo te brengen in de regionale ontwikkeling. Via tien hoofdpunten wordt gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, het versterken en diversifiëren van het ruimtelijkeconomisch ontwikkelingsperspectief en de sociaal culturele diversiteit. Binnen de regio is het logistiek-industrieel complex, naast de diensteneconomie één van de pijlers van de economische ontwikkeling. De aanleg van Maasvlakte 2 maakt deel uit van de economische structuurversterking van de regio. Op de plankaart van het RR2020 heeft het plangebied van Maasvlakte 2 de legenda-eenheid “haven- en industriegebied, te ontwikkelen”. Daarnaast is op de plankaart ten zuidwesten van de locatie van Maasvlakte 2 de verlengde demarcatielijn aangegeven die aangeeft waar het havengebied eindigt.
15
16
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nota Regels voor Ruimte De Nota Regels voor Ruimte (vastgesteld 8 maart 2005) vormt samen met de streekplannen (voor Rotterdam het RR2020) het beoordelingskader van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen. De nota bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Met deze regels wordt enerzijds een doelmatige vertaling van het algemene ruimtelijke beleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen beoogd; anderzijds wordt aangegeven hoe Gedeputeerde Staten met de planbeoordeling omgaan. Gezien het feit dat de nota alleen de regels geeft die van wezenlijk provinciaal belang zijn, wordt bij de plantoetsing uitgegaan van één hardheidsgradering. Dit betekent dat bij afwijking van de regels uit het toetsingskader in beginsel goedkeuring wordt onthouden aan (onderdelen van) het vastgestelde bestemmingsplan.
Nota Wervel (2003) Op basis van de taakstelling uit de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW), heeft Provinciale Staten van Zuid-Holland de locaties voor windturbines in Zuid-Holland vastgesteld. Deze zijn terug te vinden in de nota Wervel (WindEnergie: Ruimtelijke Visie En Locatiekaart), die is opgesteld in samenspraak met gemeenten, marktpartijen en natuur- en milieubewegingen. Hoofddoelstelling is dat in de provincie Zuid-Holland voor 2010 een vermogen van minimaal 205 MW windenergie is gerealiseerd. In de nota geeft de provincie aan dat het haven- en industriegebied van Rotterdam de meest geschikte locatie vormt voor grootschalige toepassing van windenergie. Het gebied kan een significante bijdrage leveren aan de verwezen lijking van de ambitie voor heel Zuid-Holland. Het plangebied van Maasvlakte 2 is aangegeven als studielocatie/ zoekgebied.
Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft op 28 juni 2006 haar beleid voor de onderdelen groen, water en milieu vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010. In het Beleidsplan wordt de term ‘blauwdrukken’ geïntroduceerd, verwijzend naar de prominente rol die de provincie toekent aan water in ruimtelijke ontwerpen. Daarnaast zijn in het beleidsplan verschillende waterfuncties aangeduid voor gebieden zoals zwemwater locaties, waterparels en waternatuur. Integraal ontwikkelingsperspectief kust Zuid-Holland “Lijnen in het Zand” en Kustvisie Zuid-Holland Het integraal ontwikkelingsperspectief kust Zuid-Holland met de titel “Lijnen in het Zand” is in november 2005 behandeld in GS. Daarmee vormt het document voor de provincie het toetsingskader voor ontwikkelingen in het kustgebied. Het project Kustvisie Zuid-Holland heeft als doel een duurzame versterking van de zwakke schakels in de provincie. De zwakke schakels zijn trajecten waar de zeewering op termijn niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen. De benoemde zwakke schakels zijn Noordwijk, Katwijk, Scheveningen, Delflandse kust, Voorne en het Flaauwe Werk (nabij Ouddorp).
Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid In de deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid hebben de verschillende waterbeheerders hun gezamenlijke visie voor onder andere duurzaam stedelijk waterbeheer neergelegd. De deelstroomgebiedsvisie geeft een visie voor de werkgebieden van verschillende waterschappen, maar gaat niet specifiek in op buitendijks gebied.
2.4
Gemeentelijk beleid Havenplan 2020 (2004) Het Havenplan 2020 beschrijft voor de Rotterdamse haven de toekomst op middellange termijn. Het Havenplan 2020 is samen met het HbR opgesteld en is op 16 september 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Havenplan 2020 is een plan op hoofdlijnen en biedt een kader voor gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Een bloeiende Rotterdamse haven is goed voor West-Europa, goed voor Nederland en goed voor stad en regio. Maar ‘bloei’ behoeft volgens het Havenplan 2020 wel specificatie. Vooral om te waarborgen dat de directe omgeving van de haven deelt in de voordelen. Om die reden heeft de gemeente Rotterdam drie doelstellingen voor de toekomst van de Rotterdamse haven: • versterken van de internationale concurrentiepositie vanuit het haven- en industrie-complex; • bijdragen aan de versterking van de economische structuur van stad en regio; • bijdragen aan een betere ruimtelijke kwaliteit en woon- en leefmilieu van de regio. Deze doelstellingen zijn vertaald naar zes streefbeelden. Elk van die streefbeelden heeft duurzaamheidselementen in zich. De kwaliteitshaven die de gemeente Rotterdam voor ogen staat, is een veelzijdige haven, een duurzame haven, een kennishaven, een snelle en veilige haven, een attractieve haven en een schone haven. In deze beelden zijn de economische, sociale en natuur- & milieuaspecten van deze ambitie verder uitgewerkt (zie ook § 4.1.1). Tevens ligt er een belangrijke opgave buiten het havengebied: het voorzien in de groeiende behoefte aan ruimte voor bedrijven die gerelateerd zijn aan de haven, maar niet in het havengebied zelf gevestigd hoeven te zijn. In het Havenplan 2020 is via een Kwaliteitskaart 2020 een integrale uitwerking gegeven van de sectorale streefbeelden ‘clustering en duurzaam bedrijventerrein’ (intensief ruimtegebruik, verantwoord waterbeheer, efficiënt omgaan met energie en het juiste bedrijf op de juiste plek), ‘ontsluiting’ (via water, spoor, weg en buisleiding) en ‘kansen voor natuur en recreatie’ (continuïteit van de kustzone en recreatief gebruik).
Economische visie 2020 (2005) De Economische visie 2020 is opgesteld door de Economic Development Board Rotterdam. De in de visie uitge sproken ambitie “Rotterdam, stad van de toekomst” is uitgewerkt in drie thema’s: • Samen werken: stad van ondernemers. Meer richten op internationale concurrentie en meer op de ondernemer in plaats van de traditionele werknemer. • Samen leren: kennisstad. Sterker inzetten op kennisontwikkeling en kennis delen. • Samen leven: aantrekkelijke stad. Definitief de stap zetten naar dé jonge aantrekkelijke stad waar iedereen wil zijn en waar iedereen prettig (samen) kan wonen. Onderdeel van het eerste thema is de wereldhaven. Hoofddoelstelling daarbij is het versterken van de concurrentiepositie van de mainport en het vergroten van de concurrentiekracht van het bedrijfsleven in het haven- en industriecomplex. Om de ambities te bereiken zijn fysieke brandpunten en taskforces benoemd. Eén van de brandpunten is de aanleg van Maasvlakte 2. Om de haven als fundament sterk te houden en nog sterker te maken, heeft de haven ruimte nodig om nieuwe en groeiende bedrijven te huisvesten. Maasvlakte 2 biedt deze ruimte en tevens groeimogelijkheden voor de containersector. Ook biedt het een kans om het (petro)chemische cluster uit te breiden en te verbreden. Waterplan Rotterdam De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2000 het Waterplan Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een geza menlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan zijn langetermijnstreefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in de gemeente Rotterdam. Buitendijks gebied, waaronder Maasvlakte 2, maakt echter geen onderdeel uit van het waterplan. In het Waterplan 2, dat de gemeente momenteel aan het opstellen is, wordt het buitendijks gebied wel opgenomen. Omdat dat plan nog volop in ontwikkeling is, kunnen hieruit nog geen concrete richtlijnen voor Maasvlakte 2 worden afgeleid. Rotterdam Climate Initiative Met het Rotterdam Climate Initiative, een ambitieus samenwerkingsprogramma van de gemeente Rotterdam met het HbR, DCMR en Deltalinqs, wil Rotterdam de uitstoot van CO2 op Rotterdams grondgebied in 2025 op een rendabele manier gehalveerd hebben ten opzichte van 1990. Rotterdam zet daarbij in op een energiebesparing van jaarlijks drie procent. Hiermee levert Rotterdam een belangrijke bijdrage aan de milieudoelstellingen van het kabinet (-30% CO2-uitstoot in 2020) en van Europa (-20% CO2-uitstoot in 2020). Het Rotterdam Climate Initiative maakt gebruik van de unieke verbinding tussen industrie en stad. Zo wordt bijvoorbeeld de restwarmte van bedrijven in de haven ingezet voor verwarming en koudelevering aan woningen, ziekenhuizen en bedrijvigheid in en rond de stad. In 2015 zullen 50.000 huishoudens op deze CO2-vrije wijze zijn aangesloten. De CO2reductiedoelstelling van het Rotterdam Climate Initiative geldt voor het gehele havengebied, waarvoor een totale uitvoeringstrategie op dit moment in ontwikkeling is.
17
18
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
CO2-emissies van aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 zijn onderzocht in de verschillende MER-rapporten. Bij de aanleg en in gebruik name van Maasvlakte 2 is uitstoot van CO2 onvermijdelijk. De CO2-uitstoot van bedrijven die zich op Maasvlakte 2 zullen vestigen is echter gering. De schaalgrootte van de haven maakt Rotterdam bij uitstek geschikt als centrum voor CO2-verwerking, zowel nationaal als internationaal. Vanuit juridisch oogpunt bestaan er echter geen harde milieunormen voor de uitstoot van CO2 op een specifieke locatie, of zelfs voor een specifiek bedrijf. Emissierechten kunnen door bedrijven worden ingekocht. Bedrijven die zich gaan vestigen op Maasvlakte 2 moeten dan qua aard en omvang wel onder het stelsel van verhandelbare emissierechten vallen. Voor de uitbreiding van het havengebied en voor toekomstige bedrijven op Maasvlakte 2 is er voldoende CO2-emissieruimte. Het minimaliseren van de CO2-uitstoot blijft echter primair een eigen, vrijwillige investering van de bedrijven. In het kader van het Rotterdam Climate Initiative zal het HbR de afvang van CO2 bij vestiging van nieuwe (chemische) bedrijven stimuleren. Nieuw te bouwen installaties op Maasvlakte 2 worden uitgerust met innovatieve technieken, die minder CO2 uitstoten, en die door andere bedrijven kunnen worden overgenomen. Zo werkt het HbR op dit moment aan een business plan voor een zogenoemde ‘common carrier’ pijpleiding voor de transport van CO2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
3.
BESLUITVORMING EN MILIEUEFFECTRAPPORTEN
3.1
Milieueffectrapporten In het kader van de besluitvorming over Maasvlakte 2 zijn twee milieueffectrapporten opgesteld. Ten behoeve van de aanleg is het ‘MER Aanleg Maasvlakte 2; Milieueffectrapport en Habitattoets’ opgesteld, kortweg MER Aanleg. Het MER Aanleg geeft meer in het bijzonder de benodigde milieuinformatie voor de concessie en de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken voor de landaanwinning en voor de vergunningverlening voor de zandwinning. Daarvoor is Verkeer en Waterstaat (V&W) het bevoegde gezag. De richtlijnen voor MER Aanleg zijn daarom door V&W afgegeven en worden door de gemeente onderschreven. Daar MER Aanleg als bijlage bij MER Bestemming is gevoegd, is ook alle relevante milieu-informatie over de aanlegfase voorhanden bij het vaststellen van dit bestemmingsplan. Ten behoeve van de inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 is het ‘MER Bestemming Maasvlakte 2; Milieu effectrapport en Habitattoets’ opgesteld, kortweg MER Bestemming. Dit MER is, in de terminologie van het nieuwe Besluit m.e.r., zowel een plan-MER als een project-MER. Met de informatie uit beide milieueffectrapportages krijgt het milieubelang een volwaardige plaats bij de besluit vorming van de gemeenteraad over het onderhavige bestemmingsplan. Bij de totstandkoming van het plan zijn de milieugevolgen immers nauwlettend onderzocht. Wanneer die buiten de randvoorwaarden vielen, of wanneer de eventuele effecten niet of onvoldoende te voorkomen waren, is het plan daarop aangepast. Zo is een werkwijze ontstaan waarin, van grof naar fijn werkend, het project Maasvlakte 2 steeds verder gestalte kreeg. In het MER Bestemming heeft dit uiteindelijk geleid tot een zogenaamd voorkeursalternatief (zie § 3.3), welke als uitgangspunt heeft gediend voor dit bestemmingsplan. Deze toelichting gaat niet alleen in op de gebruiksfase van Maasvlakte 2, maar gaat ook in op de aanlegfase. Vanwege het verschil tussen plan-MER en project-MER zijn twee informatielagen te onderscheiden: 1. De uitvoerbaarheid van de aanleg (plan-MER): De uitvoerbaarheid is getoetst aan randvoorwaarden (fysieke randvoorwaarden, maar ook regelgeving e.d.), zonder beleidsmatige keuzen te maken. Op basis van MER Aanleg is de uitvoerbaarheid gemotiveerd van: a) de haalbaarheid van bouwmethoden voor de doorsteekvariant (§ 4.1.2), b) de winbaarheid van zand en andere grondstoffen (§ 4.1.4), c) de inpasbaarheid van effecten op natuur, milieu en ander gebiedsgebruik tijdens de aanlegfase voor wat betreft de uitvoerbaarheid, niet specifiek samenhangend met de keuze voor de door steekvariant (§ 5.1 t/m 5.4) en d) de financiële onderbouwing van de aanleg (hoofdstuk 10). 2. De ruimtelijke onderbouwing van de aanleg en de kaderstelling voor vervolgbesluiten (project-MER): Dit plan geeft ruimtelijke kaders voor onder andere het ontwerp en de aanleg van de landaanwinning en werkt in die zin door in de concessie voor de landaanwinning. Deze toelichting gaat daarom in op: a) de nut en noodzaak (§ 1.2) en de locatiekeuze (§ 4.1.1), b) de motivering van de keuze voor de doorsteekvariant (§ 4.1.2), c) de motivering van de geometrie van de doorsteekvariant (§ 4.1.2), d) de keuze voor een ongefas eerde aanleg van de buitencontour en een gefaseerde aanleg van het binnengebied (§ 4.1.3) en e) de aanleghoogte en veiligheid (§ 7.8). Belangrijk onderdeel van bovenstaande motiveringen is de inpasbaarheid van de effecten op natuur, milieu en andere gebiedsgebruikers tijdens de aanlegfase (§ 5.1 t/m § 5.4). De op planniveau benodigde informatie over de aanlegfase is ontleend aan MER Aanleg. In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op de m.e.r.-plichtige activiteiten, de m.e.r.-procedure, het ontwerpproces van voorkeursalternatief naar bestemmingsplan en de Passende beoordeling.
3.1.1
M.e.r.-plichtige activiteiten en besluiten Bij aanleg, inrichting en gebruik van Maasvlakte 2 is sprake van een aantal zogenoemde m.e.r.(beoordelings)-plichtige activiteiten. Deze activiteiten zijn m.e.r.(beoordelings)-plichtig, omdat ze naar aard en omvang uit kunnen komen boven de drempelwaarde die voor de m.e.r.(beoordelings)-plicht geldt. Het gaat om de volgende activiteiten: • de zandwinning op de Noordzee, nodig voor het opspuiten van Maasvlakte 2; • de landwinning (het feitelijk land maken waar nu nog zee is); • het gebruik van Maasvlakte 2 als bedrijventerrein;
19
20
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
• de aanleg van een autosnelweg of autoweg; • de aanleg van een spoorweg; • de aanleg van een waterweg; • de aanleg van een haven en/of de aanleg van een pier; • de aanleg van een industriële buisleiding voor het transport van olie of chemicaliën; • de aanleg van een buisleiding voor het transport van aardgas; • de aanleg van een recreatieve voorziening (strand); • de aanleg van samenhangende installaties voor het opwekken van energie door middel van windenergie. Voor de zand- en landwinning is een vergunning noodzakelijk. Het gaat daarbij om een ontgrondingsvergunning en om een zogenoemde concessieverlening. Beide hebben te maken met de aanleg van Maasvlakte 2 en zijn onderzocht in het MER Aanleg. De overige activiteiten worden ruimtelijk mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan en zijn meegenomen in het MER Bestemming.
3.1.2
Procedure milieueffectrapportage De m.e.r.-procedure bestond op hoofdlijnen uit vier stappen. Onderstaand worden deze stappen nader toegelicht:
1. Startnotitie De m.e.r.-procedure startte in juli 2004 met het uitbrengen van twee startnotities (één voor het MER Aanleg en één voor het MER Bestemming), waarin het voornemen om Maasvlakte 2 als haven- en industriegebied te ontwikkelen werd aangekondigd. Naast de hoofdlijnen van de merplichtige activiteit werd tevens aangegeven welke onderzoeken de initiatiefnemer van plan was te gaan uitvoeren. Er is gelegenheid geboden om op deze startnotities in te spreken en suggesties in te dienen bij de bevoegde gezagen (V&W voor MER Aanleg en de gemeente Rotterdam voor MER Bestemming). 2. Richtlijnen De tweede stap bestond uit het vaststellen van de richtlijnen, waarmee de bevoegde gezagen aangaven welke onderwerpen onderzocht moesten worden en waaraan het MER moest voldoen. Ten aanzien van deze richtlijnen heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage op 22 oktober 2004 voor beide milieueffectrapporten een richt lijnenadvies uitgebracht. Daarbij zijn ook de binnengekomen reacties op de startnotities betrokken. Op 21 december 2004 heeft de gemeente Rotterdam de richtlijnen voor MER Bestemming vastgesteld. Het Ministerie van V&W deed dat op 16 december 2004 met de richtlijnen voor MER Aanleg. 3. Opstellen MER Gedurende de derde stap werd op basis van de richtlijnen het MER opgesteld. De periode van begin 2005 tot en met eind 2006 heeft vooral in het teken gestaan van het onderzoek naar de milieueffecten van de verschillende alternatieven. Het ontwerpproces dat gedurende deze periode heeft plaatsgevonden wordt beschreven in § 3.3. 4. Toetsing MER: inspraak en advies De laatste stap bestond uit een toets, waarbij de bevoegde gezagen hebben aangegeven of het MER voldeed aan zowel de richtlijnen als de wettelijke vereisten (onder andere artikel 7.10 Wm). De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 5 april 2007 zijn aanvaardbaarheidsoordeel over het MER Bestemming uitgesproken. Voor MER Aanleg heeft de minister van V&W dat gedaan op 4 april 2007. Vervolgens is er gelegenheid geboden om op beide onderdelen van het MER in te spreken (20 april t/m 31 mei 2007) en heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage in december 2007 een positief toetsingsadvies afgegeven.
3.1.3
Ontwerpproces: van MER naar Bestemmingsplan Maasvlakte 2 wordt aangelegd met als doel dit terrein als haven- en industriegebied in te richten en te gebruiken. Het terrein moet voldoen aan de vestigingsvoorwaarden voor met name grootschalige container op- en overslag, distributie en chemie. Uitgaande van een duurzame inrichting en gebruik van de landaanwinning (zie § 4.1), was de centrale opdracht voor het MER Bestemming om te onderzoeken of de ruimtevraag op Maasvlakte 2 kan worden geaccommodeerd binnen de fysieke ruimte die de landaanwinning biedt en binnen de geldende milieurandvoorwaarden. Ten behoeve van dit onderzoek zijn verschillende alternatieven ontwikkeld. Deze zijn tot stand gebracht in een ontwerpproces, waarin vier stappen zijn doorlopen (zie afbeelding 3.1).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Stap 1: Ruimtelijke verkenning (RV) De eerste stap van het ontwerpproces betrof het uitvoeren van een Ruimtelijke verkening. Hiervoor is een eerste ruimtelijk ontwerp gemaakt van het haven- en industriegebied op Maasvlakte 2. In dit ontwerp is rekening gehouden met de bandbreedte in de vraag naar ruimte op Maasvlakte 2 door verschillende inrichtingsscenario’s te ontwikkelen. Van deze scenario’s, die alle voldeden aan de uitgangspunten uit de PKB PMR 2006, zijn de milieueffecten in beeld gebracht, waarbij is ingegaan op de aspecten uit de richtlijnen voor het MER. Hieruit bleek dat de milieueffecten voor een aantal thema’s niet aan de gestelde randvoorwaarden voldeden. De conclusie uit de Ruimtelijke verkenning was dan ook dat gezocht moest worden naar aanvullende maatregelen. Bovendien bleek dat niet alle bedrijfssectoren overal op Maasvlakte 2 geplaatst konden worden. Dit betekende dat in de volgende stappen van het ontwerpproces rekening moest worden gehouden met bepaalde beperkingen omtrent de inrichting.
Stap 2: Planalternatief (PA) De tweede stap van het ontwerpproces bestond uit het formuleren van maatregelen om een alternatief samen te stellen waarvan de effecten binnen de milieurandvoorwaarden bleven. Hiertoe is voor de verschillende knelpunten van de Ruimtelijke verkenning bezien hoe zij werden veroorzaakt en welke oplossingen voorhanden waren. Door de Ruimtelijke verkenning aan te vullen met deze maatregelen, is het Planalternatief ontstaan. Ook hiervan zijn de milieueffecten in beeld gebracht. Deze bleken op alle fronten te voldoen aan de gestelde randvoorwaarden. Stap 3: Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) Het Planalternatief voldoet aan wet- en regelgeving en voldoet aan de gestelde randvoorwaarden. Er zijn echter mogelijkheden om de milieueffecten op Maasvlakte 2 en in het achterland verder te beperken, zodanig dat zij ruimschoots binnen de gestelde randvoorwaarden vallen. Dit is mogelijk door diverse aanvullende mitigerende maatregelen op te nemen in het Planalternatief. Het alternatief dat hiermee is ontstaan, is het Meest Milieuvriendelijk Alternatief. Stap 4: Voorkeursalternatief (VKA) In de Startnotitie voor het MER Bestemming werd aangegeven dat gezien de lange ontwikkeltijd voor Maasvlakte 2, het ontwikkelen van een definitieve inrichtingsvariant als Voorkeursalternatief niet aan de orde was. Daar het bestemmingsplan echter kaderstellend is voor de volledige inrichting van Maasvlakte 2 is het noodzakelijk een goede milieuparagraaf op te nemen, waarin voldoende rechtszekerheid wordt geboden ten aanzien van de effecten op het milieu. In dat kader is er toch voor gekozen een Voorkeursalternatief te ontwikkelen en te onderzoeken.
21
22
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 3.1: Het ontwerpproces maximale Milieugebruiksruimte=
Randvoorwaarde stap
Ruimtelijke verkenning
stap
2
Planalternatief
stap
3
MMA
stap
4
VKA
Uitgangspunten en Ambities
1
Bestemmingsplan Maasvlakte 2
Met het Planalternatief en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief is aangetoond dat het inderdaad mogelijk is een duurzaam ingerichte Maasvlakte 2 te realiseren, waarvan de milieueffecten aan de gestelde randvoorwaarden voldoen. In beide alternatieven is echter een aantal maatregelen opgenomen die niet onder de competentie vallen van de gemeente, maar onder de competentie van partijen als het Rijk, de provincie en andere bedrijven. Om een zo realistisch mogelijk pakket van maatregelen te krijgen, zijn de maatregelen uit het Planalternatief en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief besproken met de relevante partijen. Dit heeft geleid tot een Voorkeursalternatief waarmee eveneens wordt voldaan aan alle gestelde randvoorwaarden, bestaande uit een reeks maatregelen (zie tabel bijlage 4). Hierbij is onderscheid te maken naar maatregelen die in dit bestemmingsplan gefaciliteerd kunnen worden en maatregelen die buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan vallen (zie verder § 4.3). Voor deze laatste groep van maatregelen geldt dat ze bij andere besluiten en plannen zullen worden meegenomen. Voor een overzicht van de samenstelling van de alternatieven wordt verwezen naar het hoofdrapport van MER Bestemming, § 5.6.
3.1.4
Passende beoordeling Een toestemmingsbesluit voor een activiteit die significante nadelige gevolgen voor een Natura-2000-gebied kan hebben, moet zijn gebaseerd op volledige en kwalitatief goede informatie. In het kader van dergelijke besluiten moet een passende beoordeling worden verricht. De passende beoordeling is vergelijkbaar met een strategische milieubeoordeling (PlanMER) of milieueffectrapportage voor een project (ProjectMER), met dien verstande dat een passende beoordeling deel uitmaakt van de besluitvorming zelf. De bedoeling is dat het onderzoek kwalitatief goede en volledige informatie over de gevolgen van de activiteit oplevert en dat de consequenties van de gevolgen voor te beschermen natuur- en milieubelangen in beeld worden gebracht. Daarop kan dan vervolgens de besluitvorming worden gebaseerd. Het bestemmingsplan voor Maasvlakte 2 is een plan in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 waarvoor een passende beoordeling is opgesteld. Deze passende beoordeling is zelfstandig herkenbaar3 opgenomen in het MER Bestemming.
3
Artikel 7.2a lid 2 van de Wet milieubeheer en art 19f lid 2 natuurbeschermingswet 1998.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
3.2
Besluiten ten behoeve van Maasvlakte 2 Ten behoeve van de aanleg en exploitatie van Maasvlakte 2 zijn diverse andere besluiten nodig. Het gaat hier onder meer om de volgende besluiten:
Aanleg Hiervoor zijn al genoemd de volgende m.e.r.-plichtige besluiten: • Vergunning op grond van de Ontgrondingenwet. • Vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken. • Concessie op grond van de Wet Droogmakerijen en Indijkingen. Naast deze besluiten is ten behoeve van de aanleg voorts vereist: • 0ntheffing op grond van de Flora- en Faunawet. • Vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. • Vrijstelling artikel 19 WRO (vrijstelling van Bestemmingsplan Maasvlakte ’81 kuststrook). • Vrijstelling artikel 17 WRO (vrijstelling van Bestemmingsplan Maasvlakte ’81 ten behoeve van werkterrein). Gebruik: aanpassing geluidzone • Partiële herziening bestemmingsplan Zeegebied Westvoorne. • Partiële herziening bestemmingsplan Maasvlakte ‘81. • Vaststelling Algemene Maatregel van Bestuur ten behoeve van geluidscontour op zee. Samenhangende besluitvorming natuur • Aanwijzingsbesluiten Voordelta, Voornes Duin en Duinen van Goeree en Kwade Hoek (Natura 2000 gebieden). • Beheerplan Voordelta en het besluit op grond van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 (toegangsbeperking besluit). • Duincompensatie Delfland. Bovendien worden in het kader van de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 diverse besluiten genomen over maatregelen ten behoeve van de luchtkwaliteit.
23
24
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
4
PLANBESCHRIJVING Voor Maasvlakte 2 geldt dat de besluitvorming over aanleg, inrichting en het gebruik nauw met elkaar verbonden zijn. Zowel volgordelijk, zonder aanleg immers geen inrichting en zonder inrichting geen gebruik, als ook op het gebied van duurzaamheid en milieu. Naast inrichting en gebruik van Maasvlakte 2, wordt in dit hoofdstuk dan óók, in beschrijvende zin, aandacht besteed aan de belangrijkste (ruimtelijke) aspecten ten aanzien van de aanleg. Dat wil zeggen de wijze waarop de landaanwinning vorm heeft gekregen, de wijze waarop de daarvoor benodigde zandwinning plaatsvindt en het aanleggen als zodanig, waarvoor separate besluiten worden genomen, zoals onder meer de concessie, de vergunning op grond van de Wbr en de vergunning op grond van de OGW. De milieu-effecten die daarbij optreden worden besproken in hoofdstuk 5.
4.1
Aanleg Maasvlakte 2 omvat een gebied van in totaal circa 2.000 hectare dat zal bestaan uit een binnengebied met havens en bedrijfsterreinen, aansluitend op de bestaande Maasvlakte. Aan de zeezijde wordt het gebied begrensd door een nieuwe zeewering. Het zand voor de terreinen en de zeewering wordt voor het overgrote deel gewonnen op de Noordzee.
4.1.1
Locatiekeuze Aan het besluit om tot de aanleg van Maasvlakte 2 over te gaan (PKB PMR 2006), heeft mede een Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) ten grondslag gelegen. Hierin zijn ook andere mogelijke locaties voor uitbreiding van havenactiviteiten onderzocht. De conclusie uit het MKBA luidt dat een tweede Maasvlakte bij Rotterdam de voorkeur geniet boven uitbreiding van andere Nederlandse havens. Er is een aantal redenen die tot deze conclusie hebben geleid. Allereerst de natuurlijke ligging van de Rotterdamse haven in de Nederlandse delta. Ten tweede de goede verbindingen met het achterland en de aansluiting met de bestaande Rotterdamse haven. Als laatste kan genoemd worden dat clustervoordelen worden behaald door alle benodigde terreinen aan te leggen als één geheel bij de Rotterdamse haven, in plaats van versnipperde havengebieden op verschillende locaties in Nederland.
4.1.2
Ontwerp In de PKB PMR 2006 zijn twee Referentieontwerpen voor de landaanwinning uitgewerkt. Beide ontwerpen hebben een bruto omvang van circa 2.500 hectare. In het ene ontwerp heeft Maasvlakte 2 een eigen zeevaarttoegang, in het andere ontwerp wordt Maasvlakte 2 toegankelijk via de bestaande havenmond en een te realiseren doorsteek van de Yangtzehaven op de huidige Maasvlakte. Beide zijn gelegen ten noorden van de demarcatielijn (de zuidelijke grens van de Rotterdamse haven). Maasvlakte 2 is een landaanwinning in een beschermd natuurgebied. Om het areaalverlies aan beschermd Natura2000-gebied zo klein mogelijk te houden is gezocht naar een optimalisatie van de twee Referentieontwerpen uit de PKB PMR 2006, welke dienden om globaal aan te geven hoe de landaanwinning gestalte zou kunnen krijgen. Deze optimalisatie heeft uiteindelijk geresulteerd in het zogenaamde Doorsteekalternatief, welke reeds in de startnotities voor de milieueffectrapporten is geïntroduceerd (zie ook hoofdstuk 3). De belangrijkste verschillen tussen de Referentieontwerpen en het Doorsteekalternatief zijn: • Ruimtebeslag. Met passen en meten is de landaanwinning zodanig in te delen dat alle noodzakelijke elementen passen binnen een uitgekiend ontwerp met een bruto omvang van circa 2.000 hectare. Daarbij is onder andere gekozen voor een noord-zuid gerichte havenbekkenoriëntatie. Ten opzichte van de Referentieontwerpen bespaart dit 500 hectare aan ruimtebeslag in de Voordelta, zonder dat dit ten koste gaat van de functionaliteit van Maasvlakte 2. Dit is vooral bereikt door een optimalisatie van de openbare ruimten: wegen, spoor, leidingstroken, havenbekkens en zwaaikommen. • Oriëntatie zeewering. In vergelijking tot de Referentieontwerpen voegt de ligging van de zeewering in het Doorsteekalternatief zich veel beter naar de richting van de stroming van het water langs de Nederlandse kust. De effecten voor kust en zee(natuur) zijn bijgevolg kleiner. Door de gebogen vorm van de zeewering is het stroombeeld tevens gunstig voor de nautische veiligheid en bereikbaarheid van de Rotterdamse haven voor het scheepvaartverkeer. In het Doorsteekalternatief houdt de landaanwinning bovendien – door de compactere vorm – meer afstand tot de beschermde duinen van Voorne en Goeree.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 4.1: De Referentieontwerpen en het Doorsteekalternatief
Met circa 2.000 hectare is het Doorsteekalternatief aanmerkelijk compacter dan de 2.500 hectare van de Refentie ontwerpen. Door deze compacte vorm kon de buitencontour gunstiger worden georiënteerd, waardoor stromingen en morfologie beduidend minder verstoord worden dan in de Referentieontwerpen. Zo zijn bijvoorbeeld geen lange havendammen noodzakelijk, waardoor de noordwaartse slibstroom langs de kust naar de Waddenzee het minst wordt beïnvloed. De scheepvaart wordt ontsloten via de bestaande Maasvlakte. De haventoegang via de verlengde Yangtzehaven wordt robuust en toekomstvast; door de maatvoering is de toegang geschikt voor de grootst mogelijke containerschepen ter wereld, nu en in de toekomst.
4.1.3
De wijze van aanleggen Voor de aanleg van de zeewering zijn in het MER Aanleg verschillende varianten onderzocht. Dit onderwerp was vooral vanuit ecologisch perspectief belangrijk voor natuur- en milieuorganisaties. De inzichten die zijn voortgekomen uit de dialoog met deze organisaties zijn meegenomen in afwegingen met betrekking tot effectbeschrijvingen in MER Aanleg, het ontwerp van Maasvlakte 2 en het bestemmingplan. Uiteindelijk is geconcludeerd dat gezien de natuureffecten en de beheersbaarheid van risico’s een gefaseerde aanleg van de zeewering geen meerwaarde biedt. Vanuit nautische, bedrijfseconomische en milieuoverwegingen is er wel een eenduidige voorkeur om de aanleg van de zeewering niet te faseren. De uiteindelijke keuze is dan ook de zeewering meteen op de eindpositie aan te leggen. De aanleg van de zachte zeewering zal plaatsvinden binnen een periode van circa 5 jaar. De daarop volgende 5 jaar wordt aan de zachte zeewering onderhoud uitgevoerd. Deze periode noemt men de instelperiode van de zeewering. In deze periode “zoekt” de zachte zeewering naar haar eigen natuurlijk dynamisch evenwicht. In lijn met de PKB PMR 2006 is ervoor gekozen het binnengebied wel in fasen te realiseren, in overeenstemming met de marktvraag. Leidraad hierbij is de functie van de fasering. “Gefaseerd aanleggen,” aldus de PKB PMR 2006, “is een strategie om bewust om te gaan met onzekerheden. Het volgen van de feitelijke ontwikkeling voorkomt leegstand van terreinen, stelt aantasting van natuurwaarden zo lang mogelijk uit en maakt bijstelling mogelijk.” Met andere woorden: fasering is geen doel op zich, maar een middel om risico’s rond marktontwikkelingen en effecten voor beschermde natuur te beheersen. Dit spreidt de investeringen over een langere periode en tempert een deel van de effecten in de periode 2008-2013.
4.1.4
De zandwinning De zandwinning gaat plaatsvinden binnen het zoekgebied dat in de PKB PMR 2006 voor de zandwinning begrensd is. In het MER Aanleg is uitwerking gegeven aan een aantal uitvoeringsaspecten: de locatiekeuze, de windiepte, de uitvoeringstechniek en de mogelijke combinatie met toekomstige winning van beton- en metselzand. In deze paragraaf wordt ingegaan op de zandwinopgave en de te hanteren werkwijze.
25
26
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De zandwinopgave: het te winnen volume op zee Tabel 4.1 laat zien hoeveel zand er nodig is voor de bouw van de landaanwinning, het kustonderhoud en de duincompensatie Delfland. Het kustonderhoud en de duincompensatie maken ook deel uit van de zandwinopgave van Maasvlakte 2. De opbrengst van de interne winning komt hierop in mindering. Het resterende volume is – afgerond – circa 290 miljoen m3. Tabel 4.1: Overzicht benodigde netto hoeveelheid zand voor de aanleg van Maasvlakte 2 - Bouw landaanwinning: - Zand voor kustonderhoud Maasvlakte 2 gedurende 10 jaar: - Zand voor realisatie duincompensatie Delfland: Totaal benodigd:
332 miljoen m3 12 miljoen m3 6 miljoen m3 350 miljoen m3
Aftrek: opbrengst interne winning (havenbassins, doorsteek):
circa 60 miljoen m3
Verschil: totale hoeveelheid die de Noordzee moet gaan leveren (afgerond):
290 miljoen m3
Bij het ontwerp van de landaanwinning is gekeken op welke wijze de benodigde hoeveelheid zand zoveel mogelijk is te beperken. In MER Aanleg wordt hierop uitgebreid ingegaan. Mogelijkerwijs is een besparing van 25 miljoen m3 te behalen. Zie ook hoofdstuk 4 uit de “Nadere toelichting op vragen en opmerkingen Commissie-m.e.r.”: dit document is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De werkwijze In de milieueffectrapportage zijn de effecten bepaald van verschillende zandwinscenario’s. Bij de zandwinning spelen drie punten een hoofdrol, die hierna uiteengezet worden. 1. Zandwinlocatie In MER Aanleg zijn drie locatiealternatieven beschouwd (zie afbeelding 4.3): • locatie 1: zo dicht mogelijk bij Maasvlakte 2. Dichtbij winnen zorgt ervoor dat de totale milieubelasting (energie gebruik, emissies) zo klein mogelijk blijft en heeft voordelen voor de kosten van het transport; • locatie 2: ver weg van de Voordelta. Deze locatie ligt aan de rand van het zoekgebied en is zodanig gesitueerd dat de afstand tot de beschermde Voordelta het grootst is; • locatie 3: beton- en metselzand. Op deze locatie zijn lokaal op grotere diepten naar verwachting winbare zand lagen met grof zand aanwezig. Door de afdekkende toplaag te verwijderen komt dit grove zand vrij te liggen. Het zou dan in de toekomst gewonnen kunnen worden om te voorzien in beton- en metselzand. De drie locaties zijn representatief voor het gehele zoekgebied. Daarmee geven ze samen een goede afspiegeling van de keuzemogelijkheden, en van de bandbreedte van de milieueffecten van de zandwinning voor zover de keuze van de locatie van de winning hiervoor bepalend is. Geen van de locaties leidt tot significante effecten op de beschermde natuurwaarden. De afweging welke locatie uiteindelijk mag worden gebruikt voor de zandwinning, vindt plaats in het kader van de besluitvorming over de aanvraag om een ontgrondingsvergunning.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 4.2: Overzicht potentiële zandwinlocaties
2. Windiepte: tot maximaal 20 meter beneden de zeebodem Een van de belangrijkste variabele voor de inrichting van de zandwinputten is de windiepte. Voor de milieubelasting (energiegebruik, emissies) is de windiepte niet onderscheidend; voor de natuureffecten wel. Het gaat daarbij om het ruimtebeslag. Bij een winning van 2 meter beneden de zeebodem zou de zandwinning zich gaan uitstrekken over een oppervlakte van circa 240 km2. Bij een winning van 20 meter beneden de zeebodem loopt het verstoorde oppervlak terug tot 30 km2. Voor de windiepte worden twee eisen, een gemiddelde windiepte van minimaal gemiddeld 10 meter en tevens een windiepte van maximaal 20 meter beneden de zeebodem, aangehouden. Een belangrijke overweging hierbij is dat voldoende beschikbaarheid van materieel een knelpunt zou kunnen vormen bij een verplichte windiepte van 20 meter. Op grond van ecologische overwegingen (beperking van het ruimtebeslag van de zandwinning) wordt minimaal een gemiddelde windiepte aangehouden van 10 meter onder de zeebodem, hetgeen een oppervlak van circa 60 km2 met zich meebrengt.
3. Wintempo Een variabele voor de uitvoering is het wintempo. Het wintempo is afhankelijk van een aantal factoren: • de hoeveelheid materieel die wordt ingezet; • de weersomstandigheden; • de voortgang van de aanleg van de harde zeewering, die als afscherming voor het elders aan te brengen zand fungeert. Uit het MER volgt dat effecten van het wintempo min of meer worden overschaduwd door de natuurlijke omstandig heden en variaties. Het wintempo wordt daarom bepaald door de mogelijkheden die het project biedt: de maximaal inzetbare vloot aan baggerschepen, de weersomstandigheden en voortgang van de aanleg van de harde zeewering. Het tempo dat op basis van deze factoren is bepaald, is maximaal 150 miljoen m3 per jaar.
27
28
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
4.2
Ruimtelijke inrichting In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke inrichting van Maasvlakte 2. Voor de inrichting is het Voorkeursalternatief uit MER Bestemming richtinggevend geweest (zie § 3.1 en bijlage 4).
4.2.1
Inrichting van de zeewering De buitencontour van Maasvlakte 2 is primair bestemd als waterkering. Daarnaast heeft de buitencontour een functie voor natuur en landschap en wordt ruimte geboden aan andere functies, zoals energieopwekking en recreatie. De contour bestaat uit een harde zeewering in het noorden en een zachte zeewering in het (zuid-)westen.
Natuur en landschap Een belangrijk element is de landschappelijke inpassing van Maasvlakte 2. Daarbij spelen aanzicht en de beleving vanuit Voorne, Goeree en bij helder weer Schouwen-Duiveland een rol. Hieraan wordt invulling gegeven door de keuze voor een natuurlijk aanzien van de zeewering, passend bij de beschermde natuurwaarden van de Voordelta. Daarnaast heeft de zachte zeewering niet alleen een functie als zeewering, maar ook voor verschillende vormen van recreatie. De zachte zeewering wordt vormgegeven als een duinlandschap met hogere en lagere duinen. De beleving van de zachte zeewering zal optimaal zijn vanaf het strand voor intensief recreatief gebruik. Immers, dan zijn de meeste industriële activiteiten vrijwel niet te zien. De zachte zeewering zal hier qua zicht als “puur” duinlandschap worden ervaren. Vanaf het strand voor extensief recreatief gebruik zal dit aanzicht worden beïnvloed door de mogelijke plaatsing van windturbines. Windturbines Op de huidige Maasvlakte is een groot aantal windturbines gerealiseerd op de Slufterdijk en de zachte zeewering. De opwekking van windenergie past in het uitgangspunt om Maasvlakte 2 als duurzaam bedrijventerrein in te richten. Hierover zijn tijdens het vooroverleg en de inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan opmerkingen gemaakt. Mede naar aanleiding van deze opmerkingen is, conform het onderzochte in het MER Bestemming, het plaatsen van windturbines op de gehele buitencontour, met uitzondering van het gedeelte dat is bestemd voor intensief recreatief gebruik, mogelijk gemaakt. Harde randvoorwaarde daarbij is dat deze turbines geen beperkingen opleggen aan de primaire haven- en industrieterreinfunctie en aan de functie en het onderhoud van de waterkering. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van initiatieven van derden. Het uitsluiten van windturbines ter hoogte van het voor intensief recreatief gebruik bedoelde strand (zie onder recreatief medegebruik) houdt verband met veiligheidsrisico’s. Verder kan ook elders op Maasvlakte 2 middels projectbesluiten (planvrijstellingen) de vestiging van windturbines mogelijk worden gemaakt. Uiteraard gelden daarbij ook de hiervoor genoemde randvoorwaarden. Bovendien is ook aanvullend milieuonderzoek noodzakelijk.
Recreatief medegebruik Aan de westzijde van de huidige Maasvlakte is nu een aantal recreatiestranden gelegen. Door de aanleg van Maasvlakte 2 zal een strandoppervlak van circa 43 hectare verloren gaan. Om het huidige niveau van recreatieve voorzieningen te behouden, wordt op Maasvlakte 2 het verlies gecompenseerd. De invulling van het recreatief medegebruik is onderwerp van gesprek geweest met zowel de recreantenorganisaties, de recreatieondernemers als de natuur- en milieuorganisaties. Dit heeft geresulteerd in een besluit tot het aanleggen van een nieuw recreatiestrand van in totaal circa 49 hectare. Dit strand zal bestaan uit een strook van circa 22 hectare voor intensief gebruik aan de zuidwestzijde en een strook voor extensief gebruik langs de westzijde. Een deel van het recreatiestrand voor extensief gebruik wordt (beperkt) toegankelijk gemaakt voor auto’s. Het meest westelijke gedeelte van het strand is geschikt voor actieve buitensporten (bijvoorbeeld vliegeren en kitesurfen). Afbeelding 4.4 geeft een voorbeeld van een dwarsdoorsnede van de zachte zeewering.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 4.3: Voorbeeld dwarsdoorsnede zachte zeewering
Door de activiteiten op Maasvlakte 2 is het mogelijk dat een externe veiligheidscontour (EV contour) van een inrichting deels over het strand valt. In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen een intensief en een extensief gebruikt recreatiestrand. In het bestemmingsplan is het voor intensief recreatief gebruik bedoelde strand aangemerkt als zogenaamd kwetsbaar object (zie § 8.3.7). Verder wordt seizoensgebonden horeca hier geregeld middels standplaatsvergunningen. Bij het recreatiestrand voor extensief gebruik wordt de toegang tot het strand gereguleerd door bij de verschillende strandopgangen voor slechts 50 auto’s parkeervoorzieningen te treffen.
4.2.2
Hoofdinfrastructuur Maasvlakte 2 wordt ontsloten voor zee- en binnenvaart, maar uiteraard ook over het land met wegverbindingen, spoorverbindingen, kabels en buisleidingen. Door deze voorzieningen aan de landzijde gebundeld en parallel aan elkaar aan te leggen, wordt het ruimtebeslag van de noodzakelijke infrastructuur geminimaliseerd en de omvang van de netto uitgeefbare ruimte gemaximaliseerd.
Ontsluiting via het water Maasvlakte 2 zal bereikbaar zijn voor zee- en binnenvaart via de doorgestoken Yangtzehaven. In deze haven is tweerichtingsverkeer van de grootste zeevaartschepen mogelijk. Bovendien kunnen schepen aan de noordzijde afmeren aangezien deze haven 600 meter breed wordt. Er worden op Maasvlakte 2 twee insteekbassins aangelegd om de vereiste kadelengte te kunnen realiseren. De breedte van de insteekhavens wordt circa 450 meter. Het verbindingskanaal, centraal op Maasvlakte 2, verbindt beide insteekhavens. In dit kanaal kunnen schepen aan beide zijden afmeren, maar de grote zeevaartschepen kunnen elkaar niet passeren. De breedte van het verbindingskanaal wordt circa 600 meter. Omdat grote schepen niet kunnen draaien (zwaaien) in deze insteekbassins, worden buiten de bassins zwaaikommen gerealiseerd met een diameter van ca. 700 meter. Voor passages van kleinere schepen, zoals feederschepen, wordt bovendien een vaarbaan gecreëerd met een breedte van 150 meter. De diepte van de vaargeulen wordt afgestemd op zeeschepen met een maximale diepgang van 17 meter, hiervoor is een diepte tot NAP –20,0 m vereist. Voor binnenvaart met een diepgang tot circa 4,5 m is een diepte tot NAP –7,0 m voldoende. Voor het goed functioneren van Maasvlakte 2 bestaan voor schepen verschillende manieren om aan te leggen. Voor containerbedrijven is een kademuur een vereiste; containerschepen dienen immers zo dicht mogelijk bij het terrein af te kunnen meren. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen kades voor zee- en binnenvaart. Met het oog op flexibiliteit en bezettingsgraad zal het merendeel van de kades ingericht worden voor zeevaart; deze kades kunnen namelijk ook door de binnenvaart gebruikt worden. Voor chemiebedrijven is zowel een talud als kade geschikt. Vanuit kostenoverwegingen wordt bij chemiebedrijven vrijwel altijd gewerkt met taluds. Chemieproducten worden via pompinstallaties overgeslagen naar de wal.
Wegen De N15 wordt doorgetrokken in de vorm van een stadsautosnelweg van 2x2 rijstroken met vluchtstroken. Deze weg biedt voldoende capaciteit en biedt een hoge mate aan flexibiliteit en doorstroming gezien de diversiteit aan verkeer. Wanneer er als gevolg van wachttijden bij spoorwegovergangen congestieproblemen op de weg ontstaan, kunnen er op termijn één of meer ongelijkvloerse kruisingen met het spoor ingepast worden. Parallel aan de N15 wordt op het duin een secundaire weg aangelegd voor langzaam verkeer en recreatief verkeer. Deze weg functioneert ook als calamiteitenroute. Op meerdere locaties worden de wegen gekoppeld, om uitwisseling van verkeer mogelijk te maken en de beschikbaarheid van weginfrastructuur maximaal te waarborgen, ook ten tijde van calamiteiten of wegonderhoud. In de bundel is ook een apart fietspad voorzien, voor woonwerkverkeer en recreanten.
29
30
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Op Maasvlakte 2 zal intensief intern containertransport gaan plaatsvinden tussen de verschillende containerclusters van de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 en tussen containerterminals onderling. Daarom is binnen de hoofdinfrastructuurbundel ruimte gereserveerd voor een interne transportbaan. Deze interne baan is losgekoppeld van het openbare verkeer, zodat de openbare weg ontlast wordt van lokale vervoersstromen. Ten behoeve van de verkeersstromen tussen de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 wordt een kortsluitroute aangelegd.
Spoorwegen De nieuwe spoorlijn op Maasvlakte 2 zal met twee hoofdsporen en een extra wacht- of uithaalspoor aansluiten op de bestaande spoorlijn van de huidige Maasvlakte. Aan weerszijden van het spoor is voldoende ruimte voor inspectiepaden en afwateringssloten. Bovendien behoort de aanleg van collectieve voorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van een Rail Service Centrum (RSC), tot de mogelijkheden. Daarnaast kunnen bedrijven railterminals op eigen terrein realiseren. Kabels en leidingen In de hoofdinfrastructuurbundel wordt een leidingstrook voorzien met transportleidingen voor producten en afvalstoffen die verband houden met de te vestigen industriële activiteiten op Maasvlakte 2. Hierbij valt onder andere te denken aan olie, (aard)gas, chemicaliën en (blus)water. De benodigde breedte hiervoor is 15 meter. Aangezien er ook in het Noordwestelijk deel van Maasvlakte 2 chemische industrie gevestigd kan worden, is ruimte gereserveerd voor aanvullende kabels en leidingen. Indeling hoofdinfrastructuurbundel De ligging van de verschillende modaliteiten ten opzichte van elkaar kan beperkt variëren. De voorkeur voor indeling van de bundel is (van binnen naar buiten): spoor, eventueel leidingen, weg, leidingen en recreatieweg. Het spoor ligt bij voorkeur aan de zijde van de bedrijfsterreinen. Hierdoor worden bij aansluitingen kruisingen met de hoofdweg vermeden. Hiermee is de ligging van de hoofdweg ten opzichte van het spoor vastgelegd. De meeste kabels en leidingen lopen bij voorkeur buiten de weg om. De recreatieweg loopt vanzelfsprekend zo dicht mogelijk tegen de recreatieve voorzieningen aan om zo min mogelijk economisch verkeer en recreatief verkeer met elkaar te laten kruisen. Afbeelding 4.5 laat een mogelijke doorsnede van de hoofdinfrastructuurbundel zien. Afbeelding 4.4: Mogelijke indeling van de hoofdinfrastructuurbundel
4.2.3
Lokalisering bedrijfssectoren Maasvlakte 2 zal plaats bieden aan bedrijven die grote terreinen nodig hebben in de onmiddellijke nabijheid van diep vaarwater. Het gaat daarbij om bedrijven die zich toeleggen op grootschalige op- en overslag van containers en sectoren van chemische en overige industrie. Bij overige industrie gaat het bijvoorbeeld om grondstoffenvoorbehandeling, industriële ecologie en (andere) innovatieve bedrijvigheid in de procesindustrie en energieproductie. Daarnaast zal een deel van het terrein worden ingericht voor distributiebedrijven, toeleverend aan de hiervoor genoemde bedrijfssegmenten.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Bedrijven die de meeste overlast veroorzaken zullen, waar mogelijk, op een zo groot mogelijke afstand van hiervoor gevoelige bestemmingen worden geplaatst. Bovendien zal zoveel mogelijk sprake zijn van clustering om hergebruik van reststoffen en -stromen te bevorderen, bijvoorbeeld hergebruik van restwarmte. De chemische industrie leidt tot emissies van stoffen en effecten op het gebied van externe veiligheid. Door een cluster van deze sector centraal op Maasvlakte 2 te positioneren worden de effecten als het ware afgeschermd door sectoren die minder effect hebben op de omgeving. Hierdoor ontstaat de volgende indeling: • Containeractiviteiten zijn gegroepeerd rond de havenbekkens en zijn alle gelegen langs de hoofdinfrastructuur. • Chemische industriële activiteiten zijn primair geclusterd rondom de activiteiten op de huidige Maasvlakte. Daarnaast wordt aan de westzijde een nieuw cluster mogelijk gemaakt op de grens van de harde en zachte zeewering. Deze locatie is het meest gunstig, mede gelet op de mogelijkheden voor koelwatervoorzieningen. Distributieactiviteiten zijn zo veel mogelijk aangesloten op het distripark van de huidige Maasvlakte met in de directe nabijheid de hoofdinfrastructuurbundel. Het totale oppervlak netto industrieterrein bedraagt maximaal 1.000 hectare. Uit de berekeningen naar de milieueffecten is aanvullend gebleken dat het maximale oppervlak per genoemd bedrijfssegment beduidend lager is; Maasvlakte 2 zal uiteindelijk voorzien in maximaal 720 hectare voor containeroverslag, maximaal 470 hectare voor chemie en overige industrie en maximaal 230 hectare voor distributie (zie afbeelding 4.6). Dit is via de plankaart vastgelegd. Afbeelding 4.5: Locaties waar containerbedrijven (roze), chemie (donkerpaars) en distributiebedrijven (lila) mogelijk zijn. Op sommige locaties zijn meerdere industriële activiteiten toegestaan.
Bedrijven kunnen zich niet zonder meer op Maasvlakte 2 vestigen. Bij de ruimtelijke verdeling van de kavels voor de verschillende bedrijfssectoren zullen overwegingen ten aanzien van de duurzame inrichting van Maasvlakte 2 een grote rol spelen. Bij de uitgifte van de terreinen zal namelijk een methode worden gehanteerd die erop is gericht bedrijven zo gunstig mogelijk te plaatsen in de haven. Deze methode, waarbij de gebiedskwaliteiten, clusteringkansen en de mate van milieueffi ciënt verkeer en vervoer in beeld worden gebracht, is opgenomen in de vastgestelde nota Milieu op z’n Plek voor de Haven (MOP-Haven). MOP-Haven is erop gericht bij inrichtingsplannen in een vroeg stadium milieuaspecten te betrekken en te bezien waar belangen van de haven, de leefomgeving en de natuur samen gaan en elkaar kunnen versterken. Daartoe worden drie parameters in beeld gebracht: • Gebiedskwaliteiten: dit zijn enerzijds de ruimtelijke kwaliteiten van een gebied als vestigingsplaats voor bedrijfsactiviteiten en anderzijds de kansen en randvoorwaarden voor milieu en ecologie. • Clusteringkansen: hierbij gaat het om de mogelijkheden bedrijfsactiviteiten te clusteren en industriële ecologie en integraal ketenbeheer te ontwikkelen. • Milieueffi ciënt verkeer en vervoer: hierbij gaat het om de kansen voor verkeers en vervoerssystemen van goederen en personen die het milieu zo min mogelijk belasten. Het resultaat is een integraal milieuadvies dat aangeeft hoe bij (her)inrichting van havengebieden, door juiste plaatsing van bedrijven, een duurzaam functioneren van de haven kan worden bevorderd.
31
32
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De 1.000 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein wordt geleidelijk aan in gebruik genomen. Het is van belang hierbij het onderscheid in acht te nemen tussen de uitgifte van terreinen (dat geregeld wordt via de contracten die HbR met toekomstige gebruikers sluit) en het tempo waarin deze bedrijven de terreinen ook daadwerkelijk gaan gebruiken. Het eerste contract met een klant is al gesloten en beslaat een totale oppervlakte van circa 160 hectare die vanaf 2013 in vier fasen in gebruik zal worden genomen. De meeste uitgiftes bestaan uit meerdere percelen die verspreid over de jaren in gebruik worden genomen. De milieueffecten die optreden zijn uiteraard gekoppeld aan het daadwerkelijk in gebruik nemen van de terreinen en niet aan de uitgifte er van. Zolang gronden niet zijn uitgegeven komen zij in aanmerking voor tijdelijk gebruik. Tijdelijk gebruik van terreinen en water is in principe ondergeschikt aan de aanleg en uitgifte van terreinen. Uitgangspunt is dat tijdelijk gebruik nooit de vestiging van een nieuw bedrijf in de weg mag staan. Tijdelijk gebruik is mogelijk voor die activiteiten die voldoen aan de volgende criteria dat het commercieel exploitabel moet zijn en de activiteit verplaatsbaar is of afschrijfbaar op een termijn van vijf tot tien jaar.
Afbeelding 4.6: Indicatie van de verwachte start ingebruikname van het bedrijfsterreinen
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Programma’s voor tijdelijk gebruik zijn onder andere wacht/ligplaatsen voor binnenvaart en/of bergingsbedrijven, binnenvaarders-casco overslag, boord-boord overslag, offshoreput, werkterreinen (onder andere voor opslag van bouwmaterialen zoals zand, grind en breuksteen), tijdelijke terreinen voor containerreparatie, -cleaning en -opslag en een infocentrum. Alle tijdelijke nautische activiteiten dienen op gebied van nautische veiligheid te voldoen aan de geldende Haven-verordening. Programma’s waarvoor (grote) infrastructurele werken of aanpassingen noodzakelijk zijn, zijn niet geschikt als tijdelijk programma. De terreinen op Maasvlakte 2 worden aangelegd volgens marktvraag. Hierbij wordt rekening gehouden met optredende zettingen behorende bij het toekomstig gebruik van de betreffende klant. Voor tijdelijke programma’s kan hiermee geen rekening gehouden worden. De distributieterreinen zijn in principe geschikt voor een grote hoeveelheid (droge) programma’s. Er is geen nautische ontsluitingsmogelijkheid en directe aansluiting op het spoor. Nautische tijdelijke programma’s vallen hierdoor af. Het binnenmeer is aantrekkelijk voor een specifieke nautische doelgroep, veelal gericht op grotere unieke projecten en nautische dienstverlening.
4.3
Duurzaamheid Wat betreft de principes van een duurzaam bedrijventerrein (bwb 6, zie § 2.2), is de toelichting in de PKB-PMR 2006 als volgt: “Aspecten die een rol spelen bij dit principe zijn intensief ruimtegebruik, een zo groot mogelijk aandeel schonere vervoerswijzen, het beperken van (interne) transportstromen, clustering van activiteiten, het toepassen van industriële ecologie, het efficiënt omgaan met de benodigde energie en vestiging van het juiste bedrijf op de juiste plek.” In het beeld van een duurzame Maasvlakte 2 worden economische groei, versterking van de concurrentiekracht en toename van de werkgelegenheid gecombineerd met een beter beheer van ruimte en natuur. Een aantal van de streefbeelden uit het Havenplan 2020 (zie § 2.4) is van toepassing op Maasvlakte 2, met name: 1. Duurzame haven; samenwerking tussen bedrijven wordt gestimuleerd en gefaciliteerd. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen en het benutten van elkaars grondstoffen en restproducten. 2. Snelle en veilige haven; de aan- en afvoer van goederen via verbeterde verbindingen, zoals water, spoor, pijpleiding en weg, en goede faciliteiten voor de overslag op en tussen deze vervoersvormen. 3. Attractieve haven; aandacht voor ecologische verbindingen en recreatief medegebruik. 4. Schone haven; veel aandacht voor het stimuleren van betere milieuprestaties voor het bedrijfsleven door een gericht vestigingsbeleid en beperking van de milieudruk. De genoemde duurzaamheidsprincipes zijn mede basis geweest voor de inrichting, zoals beschreven in de voorgaande paragrafen. Onderstaand wordt globaal ingegaan op een aantal duurzaamheidsaspecten die weliswaar buiten de (juridische) reikwijdte van het bestemmingsplan vallen, maar wel een belangrijke schakel vormen binnen de duurzame ontwikkeling van Maasvlakte 2.
Adviesgroep Duurzame Ontwikkeling Maasvlakte 2 De schaalgrootte van Maasvlakte 2 is aanleiding geweest om duurzaamheid in een breder perspectief te plaatsen. In dit kader is de externe, onafhankelijke Adviesgroep Duurzame Ontwikkeling Maasvlakte 2 opgericht (ADO Maasvlakte 2). In deze adviesgroep zaten deskundigen en experts uit zowel het bedrijfsleven als de onderzoekswereld. De adviesgroep is gevraagd om met kansrijke en vernieuwende voorstellen te komen op het gebied van duurzaamheid en innovatie voor de thema’s: • Aanleg en inrichting. • Energie en procestechnologie. • Transport en logistiek. De adviesgroep is met kansrijke voorstellen gekomen, waarvan de meeste zijn opgenomen in het Meest Milieu vriendelijke Alternatief van het MER Bestemming (bijlage 3 geeft een overzicht met duurzaamheidsaspecten die bij de ontwikkeling van dit bestemmingsplan zijn betrokken).
33
34
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
4.3.1
Maasvlakte 2: duurzaam bereikbaar De verkeerseffecten van Maasvlakte 2 worden voor een belangrijk deel bepaald door de modal split (zie § 6.2). De bereikbaarheid over de weg ondergaat een verandering door een modal shift, waarbij meer containers over water en per spoor worden vervoerd, ten koste van het aandeel wegvervoer. Een verandering van de modal split wordt mogelijk gemaakt door een optimale ontsluiting van het gebied voor binnenvaart en railverkeer met de Havenspoorlijn, de Betuweroute en de mogelijkheid van Rail Service Centra. Om dit te stimuleren participeert het HbR in de exploitatie maatschappij van de Betuweroute. Daarnaast vindt onderzoek plaats naar een inlandterminal voor de binnenvaart om het vrachtverkeer over de weg verder terug te dringen. Ook stelt het HbR een bereikbaarheidsplan op om zo een belangrijke bijdrage te leveren aan het identificeren en helpen oplossen van achterlandknelpunten. De ontwikkeling van Maasvlakte 2 en met name de ontwikkelingen in de containersector hebben een verkeers aantrekkende werking. In de MER’en is onderzocht in hoeverre die ontwikkeling – in samenhang met de autonome ontwikkelingen – gevolgen heeft voor de achterlandverbindingen en of die gevolgen aanvaarbaar zijn. Het gaat daarbij om de bereikbaarheid en verkeersveiligheid op en de leefbaarheid langs deze verbindingen. Voor wat betreft de leefbaarheid gaat het met name om het geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid langs de verbindingen. Uit de MER’en blijkt dat het verkeersaanbod uit de gehele regio bepalend is voor de belasting van de achterland verbindingen. Het verkeer van en naar Maasvlakte 2 draagt daar in beperkte mate aan bij (zie ook § 6.3.1). Het in gebruik nemen van Maasvlakte 2 zal daarom op zichzelf niet leiden tot een belangrijke afname van de bereikbaarheid of verkeersveiligheid in de regio, mede gelet op de capaciteitsvergroting van de A15. Deze conclusie werd ook al getrokken in de PKB-plus PMR, op basis van eerder uitgevoerde verkeersonderzoeken. Daarbij is van belang dat ook de Afdeling Bestuursrechtspraak in haar uitspraak over de PKB-plus van oordeel is geweest dat een verhoging van de verkeersintensiteit op de weg vanwege de landaanwinning het verkeersbeeld niet ernstig in negatieve zin zal beïnvloeden. De goede verkeersafwikkeling in de Rijnmond – en daarmee voor Maasvlakte 2 – is beleidsmatig verankerd in de PKB PMR 2006 en andere voor Maasvlakte 2 relevante ruimtelijke kaders, waaronder de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en het streek- en structuurplan RR2020. Het voorzien in een goede bereikbaarheid is een vast en belangrijk onderdeel van het bestendige rijksbeleid voor de mainports (Rotterdam en Schiphol). Het ligt geheel in de lijn van de verwachting dat de bereikbaarheid van de mainports ook in de toekomst kernpunt van rijksbeleid zal blijven. In § 6.3.1 wordt hier nader op ingegaan.
4.3.2 Duurzame inrichting In het vestigingsbeleid ligt een zwaar accent op duurzaamheid. In het kader van het acquisitiebeleid voor Maasvlakte 2 is door het HbR een biedingsdocument opgesteld met vier aandachtsgebieden waarop een nieuwe klanten zijn en worden beoordeeld. De vier aandachtsgebieden zijn: financiën, marketing & strategie, duurzaamheid en techniek. Duurzaamheid telt in de weging van deze vier aandachtsvelden voor 20% mee bij de beoordeling van de klant. Ook de onderdelen marketing & strategie en techniek bestaan deels uit onderdelen die van invloed zijn op duurzaamheid, zoals het gebruikte terminal-concept en -equipement. Op deze wijze kunnen aspecten die bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van Maasvlakte 2 van klanten worden geëist, beoordeeld en waar mogelijk contractueel vastgelegd. In de uitgiftecontracten voor de containersector op Maasvlakte 2 wordt bijvoorbeeld een modal split met maximaal 35% wegvervoer opgenomen, waardoor meer containers over water en per spoor worden vervoerd ten koste van het aandeel wegvervoer. Daarnaast stimuleert het HbR maatregelen om de beladingsgraad per vervoersbeweging te verhogen. Dit heeft een positief effect op de bereikbaarheid van Maasvlakte 2 over de weg. Het vestigingsbeleid voor de chemische sector is gericht op het werven en vestigen van bedrijven die grondstoffen, reststoffen en restwarmte onderling kunnen uitwisselen. Hiermee worden clusterkansen gecreëerd en worden bestaande clusters verder uitgebreid. In de containersector is de logistiek van bedrijven een belangrijk punt van aandacht bij de acquisitie en vestiging van bedrijven. Ook hier wordt gestuurd op gezamenlijke voorzieningen en gebruik van Rail Service Centra, utilities, pijpleidingen en bijvoorbeeld opslag. De oprichting van utillitycentra wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In een uutilitycentrum kunnen bedrijven gemeenschappelijk bepaalde voorzieningen, zoals zuiveringsinstallaties realiseren. Tevens wordt ingezet op vernieuwende industrie op Maasvlakte 2, zoals de vestiging van biochemie.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Op Maasvlakte 2 wordt een zeer intensief gebruik van de terreinen gerealiseerd. Containerbedrijven krijgen voorwaarden in hun contract opgenomen, waarbij het minimaal aantal standaard containers (TEU) per hectare wordt vastgelegd. Het kengetal dat hiervoor wordt aangehouden, te weten 23.000 TEU/ha/jr, levert de hoogste dichtheden TEU/ha op in Europa. De containerbedrijven mogen pas hun optieterreinen verzilveren als zij hebben aangetoond dat dit aantal TEU/ha daadwerkelijk op hun terrein wordt gerealiseerd. Een optieterrein is een terrein waar een containerbedrijf gebruik van kan maken zodra zijn eigen toegewezen terrein op MV2 daadwerkelijk haar maximum heeft bereikt. Het HbR wil op economische wijze omgaan met het gereed maken van de optieterreinen. Zolang een terrein nog niet ‘nodig’ is, zal het terrein bestaan uit enkel een zandlichaam. De kademuren ontbreken dan nog. Pas wanneer een bedrijf aangeeft het optieterrein nodig te hebben, zal het HbR overgaan tot het aanleggen van de kademuren en het containerbedrijf tot het aanleggen van de benodigde infrastructuur. Met deze activiteiten wordt het terrein gebruiksklaar gemaakt.
Havennatuur Het HavenNatuurPlan (HNP), met als motto “Rekening houden met natuur: de gewoonste zaak voor wereldhaven Rotterdam”, is de beleidslijn van het HbR voor natuurgerelateerde onderwerpen. De beleidsinstrumenten van het HNP geven een antwoord op de gevolgen van de Flora- en faunawet (Ffw, 2002) en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw, 2005). De uitwerking van instrumenten wordt geborgd in het HavenNatuuractieprogramma (2007-2008). Het belangrijkste instrument is de ontwikkeling van een Natuurbeheersingsplan. Dit plan wordt gebaseerd op gedragscodes en soortbeschermingsplannen voor strikt beschermde soorten die in de haven voorkomen. Het Natuurbeheersingsplan zal van toepassing zijn op zowel beheeractiviteiten op leidingstroken en infrastructuurbundels als bij ruimtelijke ingrepen in de haven. Eén van de maatregelen uit het actieprogramma is het verbeteren van substraat op schuine taluds, waardoor een voedingsbodem voor planten en schelpdieren ontstaat. Tijdelijke natuur op opgespoten grond die nog niet is uitgegeven, wordt beheerst. Daarnaast is voor het havengebied een groenstructuurplan (2006) gemaakt, dat voorziet in behoud en daar waar mogelijk uitbreiden van groenzones. Het uitgestippelde beleid uit beide plannen zal ook voor Maasvlakte 2 randvoorwaardelijk zijn bij de inrichting van de buitenruimte en de buitencontour.
35
36
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
5
EFFECTEN AANLEG MAASVLAKTE 2 Gezien de nauwe verwevenheid tussen de aanleg, de inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 is in hoofdstuk 4 reeds in beschrijvende zin aandacht besteed aan de belangrijkste (ruimtelijke) aspecten ten aanzien van de aanleg. In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op de effecten van de aanleg voor de fysieke kenmerken van het kust- en zeegebied (bijvoorbeeld de zeebodem) en voor de processen die zich hier afspelen, zoals de stroming en het transport van zand en slib. De voor het bestemmingsplan relevante (milieu-)effecten ten aanzien van inrichting en gebruik komen in hoofdstuk 8 aan bod.
5.1
Geluid als gevolg van de aanleg Bij geluid is een onderscheid te maken tussen geluid dat zich via het water voortplant, (onderwatergeluid) en geluid boven water (luchtgeluid). Voor wat betreft luchtgeluid worden hier alleen de effecten van de aanlegfase besproken. De effecten van de ingebruikname van Maasvlakte 2 worden besproken in § 8.1. Behalve de baggervloot is vooral het materieel dat op de landaanwinning zelf wordt ingezet van belang voor de bepaling van de effecten van de aanleg. De effectvoorspelling van luchtgeluid is gebaseerd op een berekening op basis van de geluidsproductie ten tijde van vier peilmomenten (zie kader). De berekeningen van het luchtgeluid zijn uitgevoerd voor de volgende rekenhoogten: • 0,3 meter ten behoeve van de algemene beoordeling van natuurwaarden; • 1,5 meter ten behoeve van de beoordeling in stiltegebieden; • 5,0 meter ten behoeve van de beoordeling in het kader van de Wet geluidhinder. Uit het milieueffectrapport blijkt dat de afstanden tussen de 40 dB(A)-contour en de stiltegebieden en de 50 dB(A)-etmaalcontour en de woningen ruim 2 kilometer bedraagt. Uitzonderingen hierop zijn: (1) de afstand van Voornes Duin tot de 40 dB(A)-contour tijdens peilmoment 3 (1,8 km) en (2) de afstand van het hotel Zeerust tot de 50 dB(A)-etmaalcontour ten gevolge van de duincompensatie tijdens peilmoment M1 (100m). Geconcludeerd kan wordt dat de normen voor luchtgeluid tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 niet overschreden worden.
De emissie luchtgeluid varieert als gevolg van de aanleg-activiteiten constant tijdens de uitvoering van het project. Om niet op oneindig veel momenten de geluidsimmissie te hoeven berekenen is de volgende strategie gekozen. De totale uitvoering is opgedeeld in 4 tijdsperiodes waarbinnen de activiteiten op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn. In ieder van deze 4 tijdperiodes zou de geluidcontour door de werkzaamheden maatgevend kunnen zijn. Deze 4 peilmomenten beschrijven de bovengrens van de uitvoering in plaats en intensiteit. De peilmomenten zijn in dit geval: Peilmoment Beschouwde periode na start aanleg Korte omschrijving activiteiten M1 0 tot 1 jaar Opspuiten van zand vind plaats vanuit zee. Tegelijkertijd wordt de duincompensatie ter hoogte van hotel Zeerust gerealiseerd. Ook wordt gestart met de aanleg van de harde zeewering (loopt 5 jaar door). M2 1 tot 2 jaar De eerste stationaire zuigers worden in het zuiden ingezet voor aanleg van de havenbekkens. De zeewering en terreinen worden gerealiseerd. Als materieel worden met name zandwinschepen en materieel voor het verwerken van steen ingezet. De zandwinning draait op volle toeren. M3 2 tot 5 jaar Aanleg van kademuren en infrastructuurbundel. De zandwinning gaat nog altijd door. De doorsteek van Maasvlakte 2 via de Yangtzehaven wordt gemaakt. M4 5 tot 15 jaar De buitencontour is gesloten en circa 55% van de terreinen is opgespoten. De eerste terminal is operationeel. De overige terreinen worden volgend op de marktvraag opgespoten. De zandwin schepen varen hiervoor om via de Yangtzehaven.
Als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2 vormen vooral baggerschepen de geluidsbron voor onderwatergeluid. Echter, uit het milieueffectrapport is gebleken dat het geluidsniveau onder water niet zo hoog wordt dat dit tot verstoring van de zeezoogdieren en/of vissen leidt.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
5.2
Luchtkwaliteit als gevolg van de aanleg Zoals eerder al beschreven, zullen vanaf 2013 de eerste bedrijven op Maasvlakte 2 operationeel zijn. In deze paragraaf zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven van de aanlegactiviteiten in de periode waarin Maasvlakte 2 nog niet gebruikt wordt; het betreft derhalve de periode van start bouw tot circa 2013. Na 2013 zullen nog aanlegwerkzaam heden plaatsvinden; de gevolgen van deze werkzaamheden op de luchtkwaliteit zijn echter meegenomen in de gebruiksfase van Maasvlakte 2. De resultaten van deze berekeningen zijn weergegeven in § 8.2. Het brandstofgebruik van het materieel leidt tot uitstoot van stoffen die de luchtkwaliteit beïnvloeden. Voor de luchtkwaliteit op land zijn de emissies dichtbij of op de landaanwinning het meest bepalend. De sleephopperzuigers – wanneer deze dichtbij de kust varen en/of bij de landaanwinning het zand aan het storten zijn – leveren hieraan de grootste bijdrage; gevolgd door de snijkopzuigers die het havenbassin op diepte brengen en de doorsteek van de Yangtzehaven maken. Meer informatie over het te gebruiken materieel is te vinden in MER Aanleg. De Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) bepaalt voor een aantal stoffen wat de grenswaarden zijn voor de maximaal toelaatbare concentraties in de lucht. In de Regio Rijnmond zijn vooral de concentraties van NO2 (stikstofdioxide), SO2 (zwaveldioxide) en PM10 (fijn stof) van belang. Die concentraties zijn ook nu al hoog, met name voor NO2 en PM10. De vraag is welke extra bijdrage de aanleg van Maasvlakte 2 heeft, ten opzichte van de achtergrondconcentraties. Dit is onderzocht voor drie referentiepunten die maatgevend zijn voor het totale invloedsgebied: Hoek van Holland, bestaande Maasvlakte en Voornes Duin (zie “Luchtonderzoek Maasvlakte 2 – actualisatie 2007”, welke onderdeel uitmaakt van de bijlagen van dit bestemmingsplan). Uit het onderzoek blijkt dat de aanleg van Maasvlakte 2 niet tot overschrijding leidt van de relevante luchtkwaliteitsnormen. De aanlegwerkzaamheden leiden bij alle referentiepunten tot een toename van NO2- en SO2-concentraties, maar de norm wordt niet overschreden. De jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) voldoet in de huidige situatie, in de autonome ontwikkeling en in de situatie met realisatie van Maasvlakte 2 eveneens aan de norm. Voor fijn stof is er nog een tweede norm: per kalenderjaar mogen er hooguit 35 etmalen zijn met een hogere concentratie dan 50 μg/m3. De meest recente gegevens en modelberekeningen wijzen uit dat deze etmaalnorm op het referentiepunt Hoek van Holland in de autonome ontwikkeling (2010) dicht wordt benaderd: 33 dagen. Bij een wintempo van 150 miljoen m3 per jaar, zoals aangevraagd in de aanlegvergunning neemt het berekende aantal overschrijdingsdagen op dit referentiepunt met 1 dag toe (34 dagen), gedurende twee tot drie jaar. Ook dan wordt deze norm echter niet overschreden.
5.3
Natuur De aanleg van Maasvlakte 2 heeft verschillende gevolgen voor de fysieke kenmerken van het kust- en zeegebied (bijvoorbeeld de zeebodem) en voor de processen die zich hier afspelen, zoals de stroming en het transport van zand en slib. Voor een deel betreft het effecten die vooral relevant zijn, omdat ze consequenties kunnen hebben voor de natuur. In de aanlegfase is vooral de tijdelijke toename van de slibconcentratie in de Voordelta van belang, al leidt dit niet tot significante natuureffecten. In de aanwezigheidsfase is het ruimtebeslag van de landaanwinning de dominante factor. Dit heeft wél significante effecten voor één beschermd habitattype en een aantal beschermde vogelsoorten. Deze effecten zijn onvermijdelijk omdat het ruimtebeslag niet verder te beperken is. Er wordt een zeereservaat4 ingesteld dat de effecten compenseert (zie § 5.3.5). Daarnaast zijn er effecten die consequenties hebben voor onderhoud: kustlijnhandhaving en onderhoudsbaggerwerk. Aspecten van kust en zee waarvoor Maasvlakte 2 geen effecten heeft blijven buiten beschouwing, zoals de veiligheid tegen overstroming in het omringende gebied: hierop heeft de landaanwinning zelf noch de zandwinning enige invloed.
5.3.1
Aanleg: verstoring en aantasting De zandwinning en de aanlegwerkzaamheden voor de landaanwinning leiden tot verstoring door geluid (onder water en boven water) en tot verstoring door het gebruik van materieel, wat schuwe soorten kan afschrikken. Verstoring kan tijdelijk, in de directe omgeving van de verstoringsbronnen aanleiding geven tot mijdingsgedrag. Veel beschermde soorten hebben echter een grote actieradius en er zijn binnen de omvangrijke Voordelta ruim voldoende (uitwijk) mogelijkheden, waardoor ondermeer de trekroutes van zeezoogdieren niet verstoord zullen worden. Het tijdelijke effect op het leef- en foerageergebied van beschermde soorten (vogels, zeezoogdieren en vissen) is dan ook gering. Permanente effecten zijn niet aan de orde.
4 Het Zeereservaat wordt inmiddels Bodembeschermingsgebied genoemd. Dit omdat de naam Zeereservaat ten onrechte suggereerde dat het gaat om een gebied waar veel beperkingen zouden gelden voor menselijke activiteiten. Het gaat echter met name om bescherming van de zeebodem en het bieden van rustplekken aan beschermde vogelsoorten. Lees daarom in dit document/rapport, inclusief alle bijlagen, voor ‘Zeereservaat’ ‘bodembeschermingsgebied met rustgebieden’.
37
38
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Een lokaal en tijdelijk effect van de zandwinning is aantasting van het bodemleven. Echter, bij een windiepte van maximaal 20 meter beneden de zeebodem zijn er geen belemmeringen voor rekolonisatie. Bij de tot dusver gebruikte ondiepe zandwinning treedt volledig herstel op na twee tot vier jaar. Bij de nu voorziene diepe winning tot maximaal 20 meter beneden zeebodem zal dit iets trager gaan, maar leidt tot een aanzienlijk kleiner oppervlak.
5.3.2
Aanleg: natuureffecten door toename van de slibconcentratie Bij een wintempo van maximaal 150 miljoen m3/jaar is de slibconcentratie in de Voordelta gedurende een aantal jaar hoger dan de jaargemiddelde concentratie gewoonlijk is. Voor alle beschermde natuurwaarden in de Voordelta is onderzocht welke effecten deze tijdelijke toename kan hebben. Voor de beschermde habitattypen (zeebodem, slikken, schorren) zijn er geen consequenties; voor verreweg de meeste beschermde soorten evenmin. De kans bestaat dat er wél (tijdelijke) effecten optreden voor twee soorten schelpdieretende eenden en twee soorten visetende vogels. Een gevolg van zandwinning is dat er slib vrijkomt. Dit slib verspreidt zich met de getijstroming zowel naar het zuiden als naar het noorden en voegt zich bij het van nature aanwezige slib. In de Voordelta neemt de slibconcentratie toe. De natuurlijke variatie in de slibconcentratie is overigens bijzonder groot: na zware stormen in de winterperiode is het water door het uit de bodem opgewervelde slib veel troebeler dan tijdens een wat langere periode met zeer rustig weer in de zomer. Daardoor zou er een effect kunnen ontstaan op de groei van schelpdieren en daarmee op schelpdier etende vogels. Het effect op deze vogels is evenwel beperkt en maximaal zou er een tijdelijk effect kunnen optreden voor de eidereenden van 2% afname gedurende een aantal jaar. Mede vanwege het herstelvermogen wordt dit als niet significant beoordeeld. De totale draagkracht voor het systeem van eidereenden wordt door de zandwinning niet beïnvloed. Het effect op de visetende vogels hangt samen met het verslechterd doorzicht van het water, waardoor de vogels mogelijk wat verder moeten vliegen om voedsel te verzamelen. Dit zou een probleem kunnen zijn in het broedseizoen. Het in het MER voorspelde effect is echter tijdelijk en beperkt en beneden de grens van significantie. Zie ook hoofdstuk 7 van de “Nader toelichting op vragen en opmerkingen Commissie-m.e.r.”, welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
5.3.3
Aanwezigheid: vier significante effecten door ruimtebeslag De aanwezigheid van de landaanwinning heeft voor de beschermde natuurwaarden in de Voordelta vier significante effecten, waarvoor compensatie is vereist: 1. Het verlies aan areaal van het beschermde habitattype 1110: ‘permanent overstroomde zandbanken’, met de zeebodem op een diepte van NAP 0 tot –20 meter. In totaal gaat een kleine 2.500 hectare aan 1110-areaal verloren. Op het totale areaal van dit habitattype in de Voordelta is dit een afname van 2,8%. 2. Het maximaal mogelijke effect voor de zwarte zeeeend is dat 3,1% van het potentiële foerageergebied (in de winterperiode) verloren gaat. Dat komt hoofdzakelijk door de landaanwinning. 3. Maasvlakte 2 verkleint het leef- en foerageergebied van de visdief, waardoor de omvang van de populatie met maximaal 5,9% terugloopt ten opzichte van de gemiddelde omvang die de populatie in de afgelopen jaren heeft gehad. 4. Voor de grote stern is het totale effect voor de omvang van de populatie becijferd op een afname van 3,7%. De landaanwinning heeft geen significante effecten voor alle andere beschermde soorten in de Voordelta, zo min als voor de overige beschermde habitattypen zoals slikken en schoren. Voor al deze beschermde natuurwaarden wordt de ‘significantiegrens’ ook niet overschreden wanneer de effecten van het gebruik van Maasvlakte 2 en andere ontwikkelingen en projecten in de Voordelta worden opgeteld (cumulatie) bij de effecten van de aanwezigheid van Maasvlakte 2. Op grond van de Natuurbeschermingswet zijn verschillende soorten en habitattypen van de Voordelta beschermd. Het beschermde habitattype dat verreweg de grootste omvang heeft in de Voordelta is habitattype 1110: ‘permanent overstroomde zandbanken’, met de zeebodem op een diepte van NAP 0 tot –20 meter. Maasvlakte 2 leidt tot een verlies aan areaal van habitattype 1110: • Het directe ruimtebeslag op 1110-areaal is circa 2.000 hectare, de bruto omvang van de landaanwinning zelf. • Door de landaanwinning neemt de stroomsnelheid zeewaarts van de landaanwinning plaatselijk toe. Deze stroming voert zand mee van de zeebodem. Ten westen van de zeewering ontstaat hierdoor een erosiekuil. Het aantal hectares waarover deze kuil op een gegeven moment dieper is dan NAP –20 meter wordt eveneens als verlies aan 1110-areaal gerekend. Na een tiental jaren heeft het deel van de erosiekuil beneden de NAP –20 meter een maximale omvang van circa 470 hectare. De aanwezigheid van de landaanwinning verandert de stroming niet alleen vlakbij Maasvlakte 2, maar ook verder weg. Dit heeft geringe consequenties voor het slibtransport langs de kust. Langs de Hollandse kust nemen de slibconcentraties af, verder op zee nemen ze licht toe.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Sinds de afsluiting van het Haringvliet in 1970 is de Haringvlietmond geleidelijk aan ondieper aan het worden. Door de aanleg van Maasvlakte 2 wordt deze doorgaande verondieping vertraagd. Het gevolg daarvan is dat de zoutnevel (‘saltspray’) bij Voorne en Goeree minder snel afneemt dan in de situatie zonder Maasvlakte 2. Tabel 5.1: Overzicht van de effecten op natuur
5.3.4
Huidige situatie en autonome ontwikkeling
Situatie met Maasvlakte 2
Direct ruimtebeslag
n.v.t.
Circa 2.000 hectare
Omvang erosiekuil beneden -20 meter NAP
n.v.t.
Maximaal 470 hectare na tien jaar
Slibtransport langs de kust in de aanwezigheidsfase
Geen veranderingen
Afnemende slibconcentratie langs de kust, lichte toename verder op zee.
Haringvlietmond en zoutnevel bij Voorne en Goeree
Doorgaande verondieping Haringvlietmond, doorgaande afname zoutnevel
Vertraging verondieping Haringvlietmond, vertraging afname zoutnevel
Kustlijnhandhaving en onderhoudsbaggerwerk Langs een groot deel van de Nederlandse kust is het noodzakelijk periodiek zandsuppleties uit te voeren om te voorkomen dat de kustlijn terugschrijdt: kustlijnhandhaving. Maasvlakte 2 heeft uitsluitend gevolgen voor de kustlijnhandhaving ter plaatse van de landaanwinning zelf; niet voor de kustvakken in de omgeving (Delfland, Voorne, Goeree) en ook niet verder weg. Bij de bestaande Maasvlakte en de Slufter wordt op dit moment gemiddeld 0,8 miljoen m3 zand per jaar aangebracht. Door Maasvlakte 2 neemt dit toe tot circa 1,2 miljoen m3 per jaar. Ten opzichte van het huidige onderhoudsbaggerwerk neemt het onderhoudsbaggerwerk in de aanlegfase eveneens toe. Vanwege de aanleg van de zachte zeewering en de zandwinning komt er tijdelijk meer fijn sediment in het kust- en zeesysteem. Een deel hiervan bezinkt in de Maasgeul, en verderop in de Maasmonding en de bestaande havenbekkens. In de huidige situatie en in de autonome ontwikkeling beloopt het onderhoudsbaggerwerk hier 16 miljoen m3 per jaar. Dit neemt met circa 45% toe in de periode 2008-2013 en daarna weer af. Het volume van het onderhoudsbaggerwerk in de aanwezigheidsfase blijft vrijwel gelijk. In de periode na 2013 verlegt de zeewering de stroming naar buiten, waardoor er minder slib bezinkt in de Maasmond en havenbekkens. Op deze plaatsen hoeft dan ook minder gebaggerd te worden dan nu. Daar staat tegenover dat er na 2013 meer zand terecht komt in de Maasgeul dan thans het geval is. Dat komt doordat zand uit de zachte zeewering en van de zeebodem net voor de landaanwinning door golven en stroming naar de Maasgeul wegspoelt. In de aanwezigheidsfase (na 2013) zijn er dus twee tegengestelde mechanismen die elkaar opheffen: minder aanslibbing in de Maasmond en de havenbekkens, meer aanzanding in de Maasgeul. In tabel 5.3 wordt bovenstaande schematisch weergegeven. Tabel 5.3: Overzicht onderhoudsbaggerwerk Huidige situatie en autonome ontwikkeling
Situatie met Maasvlakte 2
Kustlijnhandhaving Maasvlakte: onderhoud (suppleties) in miljoen m3 per jaar
0,8
1,2 (toename van 50%, met bandbreedte 50%)
Onderhoudsbaggerwerk aanlegfase (2008-2013) in miljoen m3 per jaar
16,0
23,4 (toename van 45%, met bandbreedte 50%)
Onderhoudsbaggerwerk aanwezigheidsfase in miljoen m3 per jaar
16,0
14,8-16,5 (bandbreedte -1,2 tot +0,5 miljoen)
39
40
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
5.3.5
Mitigatie en compensatie Mitigeren betekent het treffen van maatregelen binnen hetzelfde Natura 2000-gebied die rechtstreeks verbonden zijn met een project of een plan zelf. Deze maatregelen dienen gedurende de gehele cyclus – van het ontwerp tot de uitvoering – van het project te worden gewaarborgd. Compensatie daarentegen behelst het treffen van maatregelen die eventueel ook elders kunnen plaatsvinden, desgewenst buiten het Natura 2000-gebied. Mitigatie is de eerste vorm van bescherming tegen schade; pas als laatste redmiddel kan compensatie voor het wegnemen van de resterende schade worden ingezet.
Mitigatie Eerder is in het kader van de PKB PMR 2006 en de bijbehorende MER al veel aandacht besteed aan mitigerende maatregelen voor de landaanwinning. Vrijwel alle eerder onderzochte mitigerende maatregelen zijn verwerkt in het ontwerp van het Doorsteekalternatief. De belangrijkste zijn: • ligging van de landaanwinning noordelijk van de zogenoemde demarcatielijn, waardoor de waardevolle delen van de Voordelta/Haringvlietmond worden ontzien; • ontsluiting van de landaanwinning via Nieuwe Waterweg en doorgetrokken Yangtzehaven betekent dat geen eigen haveningang noodzakelijk is; hierdoor zijn geen nieuwe, ver in zee uitstekende havendammen nodig die een invloed zouden kunnen hebben op het stromingspatroon van de kustrivier en slibtransport naar de Waddenzee; • door een efficiëntere inrichting is het bruto-oppervlak van het Doorsteekalternatief substantieel (ruim 500 ha) verkleind ten opzichte van de Referentieontwerpen; dit vertaalt zich direct in een geringer verlies aan natuurgebied in de Voordelta; • door gebruik van relatief grof zand worden de frequentie van kustsuppleties en de omvang van morfologische effecten verder beperkt; • effecten van vertroebeling in de noordelijke Voordelta als gevolg van storten van zand ter plaatse van de landaanwinning worden beperkt door het zand ter plaatse van de zandwinning (op zee) al zo veel mogelijk van slib te ontdoen. Het Doorsteekalternatief krijgt een zachte zeewering die aan alle in bwb 125 van de PKB PMR 2006 genoemde mitigerende maatregelen voldoet. Het Doorsteekalternatief heeft kleinere morfologische effecten dan waar in de PKB PMR 2006 (en de daarbij behorende Passende Beoordeling) van uit is gegaan. Bij het samenstellen van de mogelijke scenario’s voor zandwinning zijn alle genoemde variabelen aan de orde gekomen. Hierbij staan winsnelheid, wingebied en windiepte centraal. De zandwinning waarvoor vergunning wordt aangevraagd is een combinatie van een minder dan maximaal wintempo die plaatsvindt in een vlek relatief dichtbij de aanleglocatie en met een grote windiepte. Met de voorgenomen zandwinning wordt tegemoet gekomen aan de eisen tot mitigatie uit de PKB PMR 2006.
Compensatie De mitigatie die heeft plaatsgevonden in het kader van het Doorsteekalternatief leidt er niet toe dat alle nadelige gevolgen van de aanleg van Maasvlakte 2 op de Voordelta teniet worden gedaan. Dit heeft ertoe geleid dat ook compensatie noodzakelijk is. In de bij dit bestemmingsplan behorende Passende beoordeling is geconstateerd dat zowel in Voornes Duin als in Solleveld & Kapittelduinen significante effecten kunnen optreden. In de PKB PMR 2006 is geen rekening gehouden met mitigatie van de effecten van depositie op de duinen. Hiervoor geldt dat de extra depositie in de duinen voor ongeveer 75% wordt veroorzaakt door de zeeschepen die Maasvlakte 2 aandoen. De uitstoot van zeeschepen is alleen te verminderen door in internationaal verband maatregelen verplicht te stellen. Mitigatie van deze uitstoot is hierdoor in het kader van dit project op de korte termijn niet mogelijk. Dit effect is opgenomen in de compensatieopgave en past binnen de in het kader van de PKB PMR 2006 voorziene compensatie.
5
Beslissing van wezenlijk belang 12:
Mitigerende maatregelen:
• Mitigatie van de afname van de lengte kustzee door aanleg van minimaal overeenkomstige lengte zachte zeewering inclusief onder
• Mitigatie van de mogelijke afname van de invloed van de zeedynamiek op de duinen bij Voorne en Goeree door niet toe te staan dat
wateroever aan de landaanwinning. het operationele ontwerp voor de landaanwinning een groter negatief effect op de duinen heeft dan het referentieontwerp. Dit zal middels een effectenstudie aangetoond moeten worden.
• Mitigatie van de eventuele negatieve effecten van de zandwinning (onder meer vertroebeling). Hierbij kan worden gedacht aan:
- benutting van het zand dat vrijkomt bij de verdieping, verlegging en verbreding van de vaargeul; - de inzet van milieuvriendelijke winmethoden en -technieken; - beperking van de periode van winning en de omvang van de winningslocatie.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
In de PKB PMR 2006 is een natuurcompensatiepakket vastgelegd in verband met de negatieve effecten van de ontwikkeling van Maasvlakte 2 op de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszones. De hiervoor beschreven significante effecten vereisen dus compensatie. Het instellen van een zeereservaat in de Voordelta, met een bijbehorend beheerplan, voorziet hierin. Met het Rijk is afgesproken dat zij verantwoordelijk zijn voor het instellen van het zeereservaat. De realisering van het zeereservaat zal worden gewaarborgd door: • een Aanwijzingsbesluit ex artikel 10a Natuurbeschermingset 1998, waarin de (extra) instandhoudingsdoelstellingen worden vervat; • een Beheerplan ex artikel 19a en verder Natuurbeschermingswet 1998; • een Vergunning ex artikel 19d en verder Natuurbeschermingswet 1998 (voor de Landaanwinning) met daarin de compensatieopgave. In het kader van het beheerplan Voordelta worden beheersmaatregelen opgenomen die ervoor zorgen dat de compensatie voor het verlies aan natuur geregeld wordt. Deze beheermaatregelen zijn met de betrokken gemeentes, de visserijsector en recreatie- en natuurorganisaties besproken. Naast de officiële nadeelcompensatie is door het ministerie een stimuleringsfonds in het leven geroepen, dat de (toeristische) economie in het gebied moet versterken. Uitgangspunt voor de omvang van dit zeereservaat is dat het tenminste tien maal zo groot is als het uiteindelijke verlies aan 1110-areaal. Tien maal het maximale verlies van 2.500 hectare aan 1110-areaal komt neer op een compensatieomvang van 25.000 hectare. De PKB heeft een ruimtelijke reservering gemaakt voor het zeereservaat van 31.250 hectare, binnen een zoekgebied van circa 40.000 hectare. Binnen dit zoekgebied is ongeveer 5.000 hectare niet geschikt voor compensatie (bijvoorbeeld vanwege een ander habitattype), maar blijft nog ongeveer 10.000 hectare aan eventueel te benutten ‘restruimte’ over. Bovendien zijn er bij de eerstvolgende actualisatie van het Beheerplan Voordelta ook nog mogelijkheden het op natuur gerichte beheer te intensiveren. Het is onwaarschijnlijk dat dit noodzakelijk zal blijken, maar een belangrijke constatering is dat dit kán als het móet. Aanleg van Maasvlakte 2 heeft geen negatieve effecten voor de beschermde natuurgebieden Voornes Duin en Duinen van Goeree. De aanlegwerkzaamheden leiden hier niet tot verstoring. De optimalisering van het ontwerp (de stap van de PKB-Referentieontwerpen naar het Doorsteekalternatief) betekent dat ook de aanwezigheid van de landaanwinning geen nadelige invloed meer heeft voor de natuur in beide duingebieden. Dit is vermelding waard omdat eerder – bij de inventarisatie van de milieueffecten van de PKB-Referentieontwerpen – de verwachting bestond dat Maasvlakte 2 de afname van de zoutnevel bij Voorne en Goeree zou versnellen. In het Doorsteekalternatief is juist sprake van een vertraging van de afname van de zoutnevel. Dit betekent dat de zeereepcompensatie en duincompensatie, waarvoor de PKB eveneens ruimte heeft gereserveerd, niet langer nodig zijn vanwege de effecten van de aanleg en aanwezigheid van Maasvlakte 2. De gereserveerde ruimte voor de zeereepcompensatie kan geheel vervallen. Duincompensatie is nog wel vereist, maar nu op grond van een geheel andere aanleiding, die indertijd in het PKB-traject niet voldoende is onderkend. De zure depositie als gevolg van het gebruik van Maasvlakte 2 kan tot significante effecten voor natuurwaarden in de duinen leiden. De opgave voor de compensatie hiervan is wel geringer dan de duincompensatie zoals deze in de PKB is begroot. Omdat de duincompensatie wel conform de eerdere, ruimere opgave wordt uitgevoerd, betekent dit dat er ook bij de duincompensatie nog ‘restruimte’ is.
5.4 5.4.1
Overige effecten Nautische veiligheid en bereikbaarheid e nautische veiligheid voor scheepvaartverkeer van en naar de Rotterdamse haven blijft gehandhaafd op het D huidige hoge niveau: • In de aanlegfase wordt via gebruiksregels voor de baggerschepen en ander varend materieel gewaarborgd dat de veiligheid niet in het geding komt en de reguliere scheepvaart geen hinder van de aanlegwerkzaamheden ondervindt. • Ten aanzien van externe (nautische) veiligheid zijn er tijdens de aanlegfase zowel op zee als in de haven geen effecten op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Externe (nautische) veiligheid in de gebruiksfase is meegenomen in het MER Bestemming Maasvlakte 2. • In de aanwezigheidsfase is de stromingssituatie in de Maasgeul beter dan in de huidige situatie. De maximale snelheid van de stroming dwars op de Maasgeul en de verandering van de dwarsstroomsnelheid over een bepaalde afstand (‘dwarsstroomgradiënt’) nemen af. De aanleg van Maasvlakte 2 wordt zodanig uitgevoerd dat de huidige karakteristieken van de stromingssituatie tijdens de aanlegfase minimaal gehandhaafd blijven.
41
42
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
• Het HbR werkt met een maatregelenpakket om in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid op peil te houden en waar mogelijk nog verder te verbeteren. De consequenties van het extra scheepvaartverkeer zodra Maasvlakte 2 eenmaal in gebruik is, worden in dit maatregelenpakket meegenomen. Het maatregelenpakket betreft onder meer optimalisering van de scheepvaartbegeleiding en aanpassingen aan de (haven)infrastructuur, zoals aanpassingen aan bijvoorbeeld een aantal steigers en een bestaande ligplaats in de Yangtzehaven, en het verruimen van de bocht naar het Beerkanaal (het afgraven van een deel van de Papegaaienbek of de Kop van de Beer). • Door middel van een knooppuntenanalyse zijn de effecten op de achterlandverbindingen (binnenvaart) in kaart gebracht. In combinatie met het onderzoek in het MER Bestemming (verkeer en vervoer) leidt dit tot de conclusie dat er geen onacceptabele effecten zijn op de achterlandverbindingen door de exploitatie van Maasvlakte 2. • Uit onderzoek naar de vaartijden voor de zeevaart, met behulp van een simulatiemodel, blijkt dat er uitsluitend een geringe toename van de ‘turn around time’ is voor schepen die de huidige Maasvlakte als bestemming hebben.
5.4.2
Gebruiksfuncties De landaanwinning neemt een gering gebied in waar in de huidige situatie visserij plaatsvindt. Het gaat hierbij vooral om visserij met kleinere schepen, zoals kotters die Stellendam als thuishaven hebben. Ook tijdens de uitvoering van de zandwinning zijn er enige beperkingen voor de visserij omdat er ter plaatse van de zandwinputten dan niet gevist kan worden. Tijdens de aanlegfase worden speciale maatregelen getroffen om de koelwaterfunctie te waarborgen (zie § 7.4). Voor alle andere gebruiksfuncties heeft de aanleg en aanwezigheid van de landaanwinning en de uitvoering van de zandwinning geen consequenties.
5.4.3
Archeologie Ter plaatse van de landaanwinning komen op verschillende diepten in de zeebodem archeologische waarden voor uit verschillende tijdperken: variërend van sporen van jacht en visvangst die hier heeft plaatsgevonden toen het gebied een brakwaterlagune was (van 8000 tot 6500 voor Christus), tot bijvoorbeeld het wrak van het Deense stoomschip Cornelia Maersk, dat in 1942 verging. Op basis van bestaande en aanvullend vergaarde informatie zijn mogelijke archeologische waarden in kaart gebracht. Het zeebodemonderzoek dat aan de winning voorafgaat, zal hierin meer inzicht geven. Bekende locaties worden vermeden, tenzij deze voorkomen in de geplande vaargeulen of ter plaatse van de harde zeewering. Om aantasting van archeologische waarden zo veel mogelijk te voorkomen, worden uitvoeringsprotocollen gebruikt die speciaal hiervoor zijn opgesteld (zie ook § 8.9).
5.4.4
Recreatief medegebruik Een voorwaarde is dat de recreatiemogelijkheden in de aanwezigheidsfase niet beperkter zijn dan in de huidige situatie. Aan deze voorwaarde wordt ruim voldaan: meer strand, minimaal evenveel strandopgangen en minimaal gelijkwaardige watersportmogelijkheden. Voorts heeft Maasvlakte 2 geen consequenties voor de stranden in de omgeving. De zandwinning tijdens de aanlegfase heeft geen gevolgen voor de zwemwaterkwaliteit en de recreatie. De werkzaamheden aan de landaanwinning wel. Het bestaande strand langs de huidige Maasvlakte is dan afgesloten en het nieuwe strand langs de zachte zeewering van Maasvlakte 2 wordt pas opengesteld als de bouwwerkzaamheden aan de buitenzijde van de zachte zeewering dit in verband met de veiligheid toelaten.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
6
MOBILITEIT Het gebruik van Maasvlakte 2 heeft gevolgen voor de mobiliteit en de ontwikkeling van de modal split. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de relevante wet- en regelgeving, waarna achtereenvolgens aandacht wordt besteed aan de modal split, de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
6.1
Wet- en regelgeving Voor mobiliteit bestaan geen harde normen. Wel zijn onderstaande aandachtspunten onderscheiden in de Rijksnota Mobiliteit (zie ook § 2.2): • Een modal split met een maximale inzet van vervoersmiddelen anders dan over de weg. • Goede bereikbaarheid, over de weg, per spoor en over water. • Verbetering van de verkeersveiligheid. De gevolgen van de ingebruikname van Maasvlakte 2 op deze aandachtspunten worden hieronder beschreven.
6.2
Modal split en modal shift Modal split betreft de verdeling van het verkeer over verschillende vervoerwijzen (modaliteiten). Modal shift betreft de verschuiving tussen deze modaliteiten, opdat een zo gunstig mogelijke modal split wordt bereikt. De modal split is immers van grote invloed op de hoeveelheid achterlandverkeer en daarmee de bereikbaarheid. Twee parameters die medebepalend zijn voor de hoeveelheid achterlandverkeer zijn het aandeel wegverkeer in de modal split en de beladingsgraad van trucks. Voor het bestemmingsplan is aangehouden dat zowel het aandeel wegverkeer in de modal split van het containertransport, alsook de beladingsgraad van trucks niet anders is dan in de situatie zonder Maasvlakte 2 (resp. 35% wegverkeer en 2,8 TEU per bezoek6 in 2033). Ten aanzien van beide parameters is dit een conservatieve benadering. Een modal shift van containervervoer van wegtransport naar meer spoor- en binnenvaarttransport is weliswaar niet afdwingbaar, maar kan wel verdergaand worden gestimuleerd (bijvoorbeeld door het opleggen van de gewenste modal split aan containerklanten of door organisatorische veranderingen zoals nieuwe logistieke concepten). Een aandeel wegverkeer van 30% in 2033 wordt haalbaar geacht. Recente biedingen en reeds afsloten contracten bevestigen dit. Hiermee is echter niet gerekend omdat ten tijde van het opstellen van MER Bestemming de informatie nog niet bekend was. Het MER Bestemming is dan ook uitgegaan van een worstcase benadering. Alhoewel de recente ontwikkelingen uitgaan van een positievere uitkomst, wordt de worstcase benadering gehandhaafd. Voor de beladingsgraad van trucks geldt iets soortgelijks: hoewel het HbR niet over adequate sturingsmechanismen beschikt, is een hogere beladingsgraad van trucks wel aannemelijk en haalbaar, omdat de markt naar verwachting zal inspelen op de mogelijkheden voor technische vernieuwing (langere trucks) en zal streven naar reductie van het aandeel lege transporten. Een beladingsgraad van 3,2 TEU per bezoek is haalbaar, maar op dit moment nog niet hard te maken.
6.2.2
Modal split goederentransport De goederenstromen van en naar de Rotterdamse haven worden momenteel via verschillende modaliteiten aan- en afgevoerd. Afgemeten aan het vervoerde aantal ton tussen haven en achterland in 2003, neemt de binnenvaart het grootste gedeelte (57%) van het achterlandtransport7 voor zijn rekening. Dit komt onder andere doordat de Rotterdamse haven nog steeds een bulkhaven is (olie, kolen, ertsen, granen, etc.). Circa 35% van alle goederen wordt via de weg getransporteerd en 8% via het spoor. Gaat het alleen om deepsea containers dan heeft het wegvervoer het grootste aandeel (49%), gevolgd door de binnenvaart (38%) en het spoor (13%). De modal split in het containertransport wordt voornamelijk bepaald door de bestemming die een container in het achterland heeft en of het gezien de locatie en de afstand aantrekkelijk is om een container via het water of het spoor te vervoeren.
6 Een truck kan 2 standaard containers (TEU) per rit vervoeren. Per bezoek is de maximale capaciteit 4 TEU. Momenteel ligt de beladingsgraad rond 2,3 TEU/bezoek. 7
Exclusief buisleidingentransport.
43
44
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De huidige trend, zeker met de komst van Maasvlakte 2, is dat de groei van de containeroverslag de groei van de bulksector zal inhalen. Meer stukgoed- en containerstromen betekent in principe meer vervoer via de weg en het spoor. Als gevolg van de met Maasvlakte 2 gepaard gaande schaalvergroting in de containersector, die kansen biedt voor optimalisatie in de logistiek, mag door de komst van Maasvlakte 2 toch worden gerekend op een gunstige modal shift van het wegverkeer naar de vervoerswijzen spoor en binnenvaart8. Voor Maasvlakte 2 geldt dat de binnenvaart straks het grootste gedeelte (45%) van het achterlandtransport9 voor zijn rekening neemt. Circa 35% van de goederen van Maasvlakte 2 zal over de weg worden getransporteerd en 20% via het spoor.
6.2.3
Modal split personenvervoer In 2003 was het totale aantal persoonsverplaatsingen per etmaal van en naar de huidige Maasvlakte circa 9.700 per dag. Circa 59% daarvan vindt plaats met eigen vervoer of via carpoolen. Van de reizigers maakt 32% gebruik van collectief vervoer, kiest 9% het openbaar vervoer en 1% de fiets. Door de verdere ontwikkeling van de huidige Maasvlakte en de komst van Maasvlakte 2 stijgt het aantal personenverplaatsingen per etmaal van en naar de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 tot circa 22.600 in 2033. Het gevolg daarvan zal zijn dat het individueel wegvervoer enigszins aan aandeel wint. Wat betreft woonwerkverkeer onderkent de gemeente Rotterdam echter het nut van stimulering van het groepsvervoer. Veel bedrijven in het havengebied zijn reeds actief op dit gebied en de gemeente zal in overleg met het HbR bezien in welke mate deze vorm van collectief vervoer extra gestimuleerd kan worden. Onlangs is op de huidige Maasvlakte een proef gestart met een vervoersmakelaar, waarbij samen met de hier gevestigde bedrijven wordt gewerkt aan een bedrijfsoverstijgend collectief vervoerssysteem dat werknemers een aantrekkelijk alternatief biedt voor de auto. In dit kader wordt opgemerkt dat op 1 oktober 2007 mede door de gemeente Rotterdam een intentieverklaring “bereikbare haven” is ondertekend.
6.3
Bereikbaarheid In deze paragraaf wordt uiteengezet wat de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 voor gevolgen heeft voor de bereikbaarheid over de weg, per spoor, per water, per buisleiding en bij een calamiteit. Als referentiekader wordt eerst de bestaande en de autonome situatie gekenschetst. Vervolgens worden de knelpunten gekwalificeerd en maatregelen beschreven om die op te lossen.
6.3.1
Bereikbaarheid over de weg Bestaande situatie In de bestaande situatie staat de bereikbaarheid over de weg op een aantal locaties in het achterland onder druk. In de ochtendspits staan dagelijks files op een aantal wegvakken van de A15 (in westelijke richting op de wegvakken Rozenburg-Noordzeeweg, Hoogvliet-Spijkenisse (Botlektunnel) en Vaanplein-Groene Kruisweg en in oostelijke richting tussen Groene Kruisweg en Vaanplein) en op de N57 ter hoogte van de Harmsenbrug.
8 Voor de berekeningen die ten grondslag liggen aan het plan is uitgegaan van dezelfde modal split in de autonome ontwikkeling en het plan. 9
Exclusief buisleidingentransport.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 6.1: I/C-verhoudingen in ochtendspits (07.00-09.00 uur) in autonome ontwikkeling in 2033
Autonome ontwikkeling De komende decennia neemt de verkeersdrukte toe. Tot 2020 is de ruimtelijke ontwikkeling opgenomen in de Nota Ruimte en het RR2020. Voor de ontwikkeling na 2020 is een inschatting van de groei gemaakt, maar over deze ruimtelijke ontwikkelingen bestaat nog geen besluitvorming. Tegelijkertijd zal de bestaande infrastructuur in het studiegebied worden uitgebreid en verbeterd. Zoals reeds beschreven in § 4.3.4 wordt voor 2015 onder andere de capaciteit van de A15 tussen de Maasvlakte en het Vaanplein vergroot. Daarin wordt voorzien middels het nog te nemen Tracébesluit A15 Maasvlakte-Vaanplein. In 2020 zal tevens extra capaciteit beschikbaar zijn op de Harmsenbrug in de N57 en de A4 midden Delfland. Na 2020 wordt rekening gehouden met de aanleg van de A4-Zuid (gedeelte tussen knooppunt Benelux en A29, ook opgenomen in het Urgentieprogramma Randstad) en de A13-A16 verbinding. Berekeningen en afbeelding 6.1 laten zien dat het bovenstaande er in 2033 toe leidt dat: • de bestaande knelpunten op de A15 zijn opgelost, maar een nieuw knelpunt ontstaat op de A15 tussen Spijkenisse en Welplaatweg na 2020; • nieuwe knelpunten ontstaan op de A4 (direct noordelijk van Beneluxplein, beide richtingen) en N218 (op Brielse Maasdam en tussen De Nolle en N57); • de problematiek op de N57 zich uitbreidt als gevolg van woningbouw en de toegenomen druk op de andere verbindingen. Effecten van het plan Voor verkeersberekeningen kan in hoofdzaak gebruik gemaakt worden van twee modellen: het NRM en het RVMK. Het RVMK-model is aangepast voor de regio Rotterdam (fijnmazig netwerk en een gedetailleerder gebiedsindeling met zonering). Rijkswaterstaat gebruikt voor het ontwerp van snelwegen (zoals de A15) het NRM-model. Dat model is geschikt voor het ontwerp van het hoofdwegennet, maar is soms te grofmazig voor voorspellingen op het onderliggende wegennet. Het MER Bestemming Maasvlakte 2 moest juist ook de effecten op het complexe onderliggend wegennet van de Rijnmondregio in beeld brengen. Om die redenen is gekozen voor het RVMK-model. Uit een vergelijking van de totstandkoming van de spitsintensiteiten in beide modellen blijkt dat het RVMK-model hogere spitsintensiteiten genereert dan het NRM-model. Dit komt doordat in het NRM-model wordt uitgegaan van een grotere spitsspreiding. Voor het bepalen van de spitsintensiteiten is het RVMK een bovengrens benadering. De knelpunten zullen kleiner zijn dan berekend.
45
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het totale plan leidt in 2033 tot maximaal 10.300 personenautoritten per etmaal van en naar Maasvlakte 2 (in totaal zijn er 29.200 voertuigbewegingen, waarvan 65% vrachtverkeer). Het aandeel Maasvlakte 2-verkeer neemt sterk in omvang af naarmate de A15 in oostelijke richting wordt gevolgd. Vooral oostelijk van de N57 krijgt ander verkeer de overhand. Bij het Vaanplein is de omvang van het Maasvlakte 2-verkeer nog maar 2%. Afbeelding 6.2: Bijdrage Maasvlakte 2 aan het wegverkeer A15, tussen 2003 en 2033. 9`a[iX^\DM)XXekfkXc\^if\`m\ib\\ikljj\e)''*\e)'**
)''%''' (/'%'''
I\^`f)'**
(-'%'''
DM))'**
(+'%'''
)''*
()'%''' (''%''' /'%''' -'%''' +'%''' )'%'''
e\
k\
,J
8(
,D
XX
jm cX
bk\
$J k\ e\ e9 e9 XX XX bg bg c \`e 8( c\` $ e ,[ [Ë8 Ë 8 iZ 8( iZ pn pn ,I \^ \^ `ae $I n\ `ae ^$ n\ D 8( ^ \i ,D n\ \i [ \n n\ 8( \^ [\ ,E n\ 8( ,. ^$ ,E $E E ff ,. ff i[ i q [q 8( \\ \\ ,I n\ n\ ^$ fq ^ If \e 8( Yl q\ ,N i^ eY $N li \cg ^ \cg cXX c X k X n 8( kn \^ ,J \^ $J g`a g `ab b\ 8( \e e`j ,? `jj j\ \ ff $? ^m f c`\ f^ 8( k$ mc` ,9 9\ \k 8( \e e\ \cl ,I clo og gc\ \\ c\` n\ `e 8( e ^ ,> $I $> \ if \n if \e \e \^ \B \B il i l `jn `jn \^ \^ $M XX eg c\` e
'
8(
46
CfZXk`\cXe^j[\8(,
>\\eXXegXjj`e^\e
8XegXjj`e^\e`e_\kbX[\imXeK98(,
Hoewel de autonome ontwikkeling de voornaamste bijdrage levert in optredende knelpunten, verandert de doorstroming als gevolg van het plan in 2033: • Op de A15 tussen Welplaatweg en Rozenburg en op de N218 tussen Westvoorneweg en Brielseweg verslechtert de doorstroming van een normale situatie (I/C ≤ 0,85) naar een slechte situatie (I/C > 0,85). • Op de A15 tussen Spijkenisse en Welplaatweg en op de N218 tussen Brielseweg en Europaweg (Brielse Maasdam) verslechtert de doorstroming van een slechte situatie (I/C > 0,85) naar een problematische situatie (I/C > 1,00). Deze situatie zal zich pas na 2020 voor doen. In 2020 is er op basis van de MER wel sprake van een knelpunt, maar komen de intensiteiten overeen met die waarop de verbreding van de A15 wordt ontworpen. • In de retourrichting verbetert de situatie op de N218 tussen De Nolle en N57 van een ‘overbelaste situatie’ naar een ‘slechte situatie’. Dit komt met name doordat een deel van het verkeer op de N218 dat in de autonome ontwikkeling via de N57 richting de A15 rijdt, de route verlegt naar de Brielse Maasdam (vanwege licht toenemende congestie op de N57).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 6.3: I/C-verhoudingen in ochtendspits (07.00-09.00 uur) in het plan (Containerscenario, maximaal 720 hectaren containers) in 2033
De knelpunten op de N57 en de A4 (direct noordelijk van het Beneluxplein) blijven in 2033 in dezelfde mate bestaan als in de autonome ontwikkeling. Het extra verkeer dat afkomstig is van Maasvlakte 2 zorgt er niet voor dat deze knelpunten merkbaar veranderen. Afbeelding 6.2 toont de wegvakken waar in het plan in 2033 (ochtendspits) sprake is van een slechte situatie (oranje) of een overbelaste situatie (rood). Voor de ontwikkeling van Maasvlakte 2 is het van belang dat de capaciteit van de A15 zich in de autonome ontwikkeling al uitbreid. Verruiming van de capaciteit van de A15 tot 2020 wordt gewaarborgd door het Tracébesluit A15 Maasvlakte – Vaanplein. In 2020 is de bereikbaarheid op de uitgebreide A15 volgens het in voorbereiding zijnde Tracébesluit A15 Maasvlakte-Vaanplein zowel in de Autonome Ontwikkeling als in ontwikkeling met Maasvlakte 2 een aandachtspunt. Uit de ontwerpverkenningen van de Tracébesluit/OTB op deze locaties blijkt dat het verkeer verwerkt kan worden. De ontwikkeling van de mobiliteit na 2020 is nog onzeker, maar zal naar verwachting wel tot knelpunten leiden, zowel met als zonder verdere uitbreiding van Maasvlakte 2. Uit de vigerende en in voorbereiding zijnde beleidskaders blijkt duidelijk dat met de komst van Maasvlakte 2 rekening wordt gehouden. Het Rijksbeleid voor de bereikbaarheid van de mainport Rotterdam is ondermeer vastgelegd in de volgende Rijksnota’s en planologische kernbeslissingen: de Nota Ruimte (2006), de Nota Mobiliteit (2006), de Nota Zeehavens (2004) en de PKB PMR (2006) en ook in de Regionale netwerkanalyse Zuidvleugel (2006). De (mede)verantwoordelijkheid van het rijk voor de bereikbaarheid komt tot ook uitdrukking in de in voorbereiding zijnde projecten en in het vigerende en in voorbereiding zijnde Rijksbeleid: • Voor de periode tot 2020 wordt met de verbreding van de A15 in het project MaVa debereikbaarheid van de mainport over de weg verzekerd. De financiering van dit project is opgenomen in de rijksbegroting. • Zowel PMR als het project MaVa zijn opgenomen in het onlangs gepresenteerde Urgentieprogramma Randstad (UpR). Naast deze beide projecten is daarin ook een samenhangend pakket van maatregelen gepresenteerd dat (mede) dient voor de bereikbaarheid van de Mainport Rotterdam. Het gaat met name om de projecten Containertransferium, Tweede oeververbinding en Mainport corridor Zuid.
47
48
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
• Het Rijk laat in de samenwerking met de regio duidelijk zien dat de toekomstige bereikbaarheid reeds nu een belangrijk punt van aandacht is. De startnotitie Randstad 2040, vastgesteld in de ministerraad van 22 juni 2007, is daarvan een goed voorbeeld. De basis voor de vanaf ca. 2020 te nemen maatregelen wordt daarmee gelegd en past binnen het bestaande mainportbeleid. • Om de bereikbaarheid van de mainport ook op lange termijn, in de periode na circa 2020 (de planhorizon voor de meeste besluiten) te waarborgen, zullen tijdig nadere (infrastructurele) maatregelen worden verkend, zodat daarover tijdig uitvoeringsbesluiten kunnen worden genomen. Het kabinet heeft hiertoe een tweetal verkenningen opgenomen in het genoemde UpR. • Voorts bestaat het voornemen om nog deze kabinetsperiode te beslissen over de start van planstudies voor projecten die voortkomen uit deze verkenningen. Het gaat dan om de verkenningen naar een tweede (westelijke) ontsluiting van de mainport en naar de Mainport corridor Zuid. Uit de genoemde projecten, maatregelen, verkenningen, planstudies en ontwikkelingen blijkt dat tijdig wordt geanticipeerd op de te verwachten ontwikkelingen en benodigde (uitvoerings)besluiten in de periode 2010-2020, om de bereikbaarheid van de regio en het havengebied ook ná 2020 op een aanvaardbaar niveau te houden. De genoemde projecten en studies hebben een schaalniveau dat aansluit bij de regio, de mainportfunctie van Rotterdam en de bijbehorende vervoersstromen. Dit houdt echter niet in dat de files in de Rijnmondregio zullen verdwijnen. Het beeld van de bereikbaarheid dat in het MER ontstaat moet ook om een geheel andere reden worden genuanceerd. Voor de opbouw en methodiek van het MER Bestemming Maasvlakte 2 heeft de toets van de ontwikkelingen aan milieunormen een belangrijke rol gespeeld. Dat houdt in dat voorzichtig realistische uitgangspunten zijn gehanteerd voor de berekening van de effecten op de luchtkwaliteit. Een belangrijke bijdrage daaraan zijn de verkeersbewegingen. Daarvoor zijn dus eveneens voorzichtig realistische uitgangspunten gebruikt. Voorbeelden daarvan zijn: • Zoals beschreven levert het gehanteerde RVMK-model een overschatting van de congestie. • Alle in het streek- en structuurplan RR2020 vermelde ontwikkelingen zijn meegenomen in de verkeersbereke ningen. Over een groot deel van deze ontwikkelingen moet echter nog worden besloten en de praktijk is, dat lang niet alle in een ruimtelijk plan genoemde ontwikkelingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. • De effecten van maatregelen zoals rekeningrijden zijn niet in de verkeersberekeningen meegenomen, omdat over het invoeren daarvan nog niet is besloten. Uit diverse studies blijkt dat dergelijke maatregelen een belangrijk positief effect op de bereikbaarheid kunnen hebben. Dat levert niet alleen een bovengrens voor de effecten op de luchtkwaliteit, maar ook voor de congestie. Voor de congestie gelden echter – i.t.t. tot voor de luchtkwaliteit – geen wettelijke normen. Voor een beleidsmatige beoordeling van de bereikbaarheid zijn ook de meer waarschijnlijke ‘midden scenario’s’ relevant.
Samenvatting en conclusie Samengevat borgen de genoemde beleidslijnen, projecten en instrumenten samen dat de mainport Rotterdam zowel voor als na 2020 via de weg bereikbaar zal zijn en dat het schaalniveau van de wegeninfrastructuur zal aansluiten bij de vervoersbehoeften. Ook het Havenbedrijf zet zich in voor de bereikbaarheid van de haven en ontwikkelt daartoe initiatieven. Verder dient bij de beoordeling van de bereikbaarheid rekening te worden gehouden met het feit dat om andere redenen (de toets aan de milieunormen) zeer conservatieve aannamen zijn gedaan over de vervoerstromen. Vanwege de consistentie in de berekeningen zijn die aannamen ook gehanteerd voor de berekening van de bereik baarheidsknelpunten. Ook uit de recente biedingen van bedrijven die zich op Maasvlakte 2 willen vestigen blijkt dat de in het MER gehanteerde vervoerkentallen conservatief zijn. Bij een beleidmatig oordeel over de bereikbaarheid van regio moet daarom ook gewicht worden toegekend aan de meer gematigde scenario’s, die een veel aannemelijker ontwikkeling van de vervoerstromen laten zien. Uiteraard kan – gezien de snelle maatschappelijke en economische ontwikkelingen, de kosten, de complexiteit en daarmee de doorlooptijden voor de besluitvorming en realisatie – niet worden voorkomen dat ook in de toekomst sprake zal zijn van files en wachttijden op het wegennet in de Rijnmond, evenals in de rest van de Randstad en andere economische centra. Het beleid en alle inspanningen zijn er echter op gericht om de bereikbaarheid van de regio op een aanvaarbaar niveau te houden. Uit het MER blijkt dat daarvoor goede mogelijkheden bestaan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
6.3.2
Bereikbaarheid per spoor Bestaande situatie De Havenspoorlijn is de centrale spooras van de Rotterdamse haven, waarop de sporen uit de havengebieden aantakken. Recent is deze spoorlijn aangevuld met de Betuweroute. Maatgevend voor de capaciteit van de Havenspoorlijn is tot op heden de Botlekspoorbrug, vanwege het enkelspoor en de frequente openingen in verband met passerende scheepvaart. Dit leidt regelmatig tot vertraging op het spoor. Een uitgevoerde jaartelling in 2004 van het aantal treinbewegingen ter plaatse van de Botlekbrug heeft uitgewezen dat per dag 76 treinbewegingen plaatsvinden. Ingebruikname van de Botlekspoortunnel, zorgt voor een vlotte afwikkeling van treinen tussen de haven en het achterland. Op het drukste deel van de Havenspoorlijn, het baanvak Waalhaven-Kijfhoek, vinden momenteel circa 100 treinbewegingen per dag plaats (gemiddeld 50 bewegingen richting Maasvlakte en 50 bewegingen in de terugrichting). Autonome ontwikkeling De drukte op het spoor neemt in de autonome ontwikkeling tot 2033 toe als gevolg van grotere doorzet, intensivering op de huidige Maasvlakte en een toenemend aandeel spoortransport in de modal split. Op het baanvak WaalhavenKijfhoek is de toename van het aantal treinen minder groot dan op het overige deel van de Havenspoorlijn, omdat de deepseacontainerterminals in de Waalhaven zullen zijn vervangen door shortseacontainerterminals die minder achterlandtransport via het spoor genereren. In 2033 vinden op het drukste deel van het traject, het baanvak WaalhavenKijfhoek, dagelijks circa 180 treinbewegingen plaats (gemiddeld 90 bewegingen richting Maasvlakte en 90 bewegingen terug). Effecten van het plan Als gevolg van Maasvlakte 2 zullen in 2033 dagelijks circa 120 extra treinbewegingen plaatsvinden (gemiddeld 60 richting Maasvlakte 2 en 60 in de terugrichting). Hierdoor wordt op drie baanvakken de ‘signaalwaarde’ van 0,60 (gemiddelde spoorbelasting van 60% van de capaciteit) overschreden. Dit is het geval op de baanvakken Europoort-Botlek (0,62), Botlek-Pernis (Botlekspoortunnel, 0,73) en Waalhaven-Kijfhoek (0,62). Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer precies de signaalwaarden worden overschreven, maar duidelijk is wel dat dat pas na 2020 het geval zal zijn. Monitoring zal dat moeten uitwijzen. Wanneer deze waarde wordt overschreden zal een een studie worden gestart naar capaciteitsverruimende maatregelen. Ook zonder capaciteitsverruimende maatregelen blijft een daadwerkelijk capaciteitsknelpunt (optredend bij een spoorbelasting hoger dan 75% van de capaciteit) uit. Ter hoogte van de Botlekspoortunnel wordt deze waarde in 2033 wel benaderd (0,73, zie boven), maar niet bereikt. Voor de Botlekspoortunnel geldt momenteel een zeer streng regime, waarbij een trein de tunnel pas in mag rijden als de voorgaande trein eruit is. Naar verwachting kan veel capaciteitswinst worden behaald bij aanpassing van deze eis en/of door invoering van een efficiënter veiligheidssysteem (kleinere tijdsintervallen tussen treinen). Daarnaast kan gekeken worden naar mogelijkheden om langere treinen op het spoor toe te laten. Ook deze maatregel zal de doorstroming op het spoor vergroten. Tot slot zijn ook efficiëntieverbeteringen in de logistieke keten van belang.
6.3.3
Bereikbaarheid voor de binnenvaart Bestaande situatie De binnenvaart is de belangrijkste achterlandmodaliteit voor de Rotterdamse haven. De capaciteit van het vaarwegennet is ruim voldoende om het binnenvaartverkeer zonder problemen te verwerken. Autonome ontwikkeling In de toekomst zal binnenvaart een groter aandeel hebben in de modal split. Door hogere bezettingsgraden van de schepen en toenemende capaciteiten ervan zal dit echter niet leiden tot een sterke groei van het aantal binnenvaart bewegingen. De afhandelingssnelheid van het scheepvaartverkeer verbetert door invoering van een nieuw verkeersmanagementsysteem. Aan de andere kant zal de toename van het aantal binnenvaartschepen met ‘highcubes’-containers (hogere containers) vaker tot opening van diverse bruggen leiden. Een bottleneck, de passage van de Botlekbrug, wordt opgelost door de bouw van een nieuwe, hogere brug met een extra hefopening en een grotere afstand tussen de pijlers. Bovendien zullen na ingebruikname van de Botlekspoortunnel minder treinen van deze brug gebruik maken, waardoor brugopeningen beter kunnen worden afgestemd op de scheepvaart.
49
50
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Effecten van het plan Als gevolg van het plan neemt het aantal binnenvaartbewegingen toe. Op de meeste vaarwegen is de capaciteit ruimschoots toereikend voor een vlotte doorstroming. Alleen bij het knooppunt Oude Maas-Hartelkanaal wordt een drukte voorzien (uitgaand van zeer conservatieve aannames). Als alternatieve route kan de binnenvaart er voor kiezen dit knooppunt te mijden, door gebruik te maken van de Nieuwe Waterweg. Op piekmomenten zal de maximumcapaciteit van het knooppunt Beerkanaal-Yangtzehaven worden bereikt. Dit leidt niet tot een nautisch onveilige situatie voor de binnenvaart, doordat diverse maatregelen worden getroffen (zie ook hoofdstuk 10 van de “Nadere toelichting op vragen en opmerkingen Commissie-m.e.r.).
6.3.4
Bereikbaarheid voor de zeevaart Bestaande situatie Zeescheepvaart vindt plaats in de Maasmond, het Beerkanaal, de Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Nieuwe Maas en Calandkanaal. De afwikkeling van zeescheepvaart op deze routes verloopt zonder problemen. Autonome ontwikkeling De afwikkeling van zeescheepvaart op de diverse vaarroutes verloopt in de toekomst, net als in de huidige situatie, zonder problemen. Effecten van het plan De uitbreiding van de haven met Maasvlakte 2 leidt niet tot significante effecten op de verkeersafwikkeling op de diverse zeescheepvaartroutes.
6.3.5
Bereikbaarheid per buisleiding Bestaande situatie Achterlandtransport via buisleidingen vindt plaats voor de sectoren ruwe olie, olieproducten en chemische producten. De hoofdleidingstrook in het Rotterdamse havengebied strekt zich uit van de Maasvlakte tot aan de aansluiting op de landelijke leidingstrook en verbindt de Rotterdamse haven met onder andere de belangrijke petrochemische complexen van Vlissingen en Terneuzen. Capaciteitsknelpunten in deze leidingenstrook doen zich momenteel niet voor. Behalve deze strook met grote leidingen is er ook een bundel met kleinere leidingen. Door bundeling is transport van geringe hoeveelheden over geringe afstand toch rendabel. Autonome ontwikkeling Door verdergaande ontwikkelingen in de haven zullen meer leidingen worden aangelegd, zullen meer verschillende stoffen per buis worden vervoerd, en zullen grotere hoeveelheden per buis worden getransporteerd. Er wordt niet verwacht dat capaciteitsknelpunten zullen optreden. Is dit wel het geval, dan zullen deze door marktpartijen worden opgelost. Effecten van het plan De grootste buisleidingen op Maasvlakte 2 worden in een bundel aangelegd, als onderdeel van de hoofdinfra structuurbundel. De bereikbaarheid per buisleiding blijft onverminderd goed.
6.3.6
Bereikbaarheid bij calamiteiten Bestaande situatie Voor wegverkeer en spoorverkeer zijn slechts beperkt alternatieven voorhanden in het geval dat de hoofdroute of één van de oeververbindingen niet of beperkt beschikbaar is. In het geval van kortdurende calamiteiten op de A15 wordt ‘incident management’ ingezet. Vertragingen worden dan beperkt en de veiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd door technische maatregelen zoals de afsluiting van rijstroken door middel van rijstrooksignalering. Als een calamiteit langer duurt, dan worden omleidingsroutes ingesteld. Daarover zijn in CAR-verband (Coördinatie Alternatieve Routes) afspraken gemaakt. Voor het geval één of meerdere schakels in de A15 langdurig wegvallen, liggen scenario’s klaar, ontwikkeld door Rijkswaterstaat, de provincie Zuid-Holland, de Stadsregio en het HbR. In geval van een stremming of doorgangsbeperking van de spoorlijn tussen Maasvlakte en Kijfhoek is geen alternatieve route beschikbaar voor het spoorverkeer, anders dan de rit uitstellen of overslaan op een andere vervoerwijze.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Autonome ontwikkeling Diverse voorgenomen capaciteitsvergrotingen van het wegennetwerk in het achterland maken het netwerk robuuster voor stremming, ondanks de toename van het verkeersaanbod. Met name de parallelbanen naast de A15 tussen Beneluxplein en Vaanplein zorgen voor een robuuster netwerk. Andere maatregelen die de bereikbaarheid bij calamiteiten zullen verbeteren, zijn de aanleg van de nieuwe Botlekbrug, de verbreding van de N57 ter plaatse van de Harmsenbrug en de doortrekking van de A4 tussen Beneluxplein en A29 (na 2020). Ook een nieuwe oeververbinding ten westen van de Beneluxtunnel kan op de langere termijn bijdragen aan het in stand houden van de bereikbaarheid bij calamiteiten. Bij stremming van de in gebruik te nemen Botlekspoortunnel kunnen treinen via de Botlekbrug worden geleid. Effecten van het plan Parallel aan de hoofdontsluitingsweg van Maasvlakte 2 wordt een tweede structuur aangelegd, bedoeld voor recreatieverkeer en langzaam zwaar verkeer. Deze weg is ook geschikt als calamiteitenroute. Op diverse locaties worden beide systemen aan elkaar gekoppeld, zodat er in geval van nood een uitwisseling van verkeer kan plaatsvinden. In het achterland blijft het vervoersnetwerk, net als in de autonome ontwikkeling, kwetsbaar bij calamiteiten. De in CAR-verband opgestelde scenario’s voor de situatie dat één of meerdere schakels langdurig wegvallen, waarborgen de bereikbaarheid.
6.4
Verkeersveiligheid Het ongevalsrisico is de kans om als bestuurder of als slachtoffer betrokken te raken bij een ongeval met (ernstig) lichamelijk letsel of zelfs dodelijke afloop, afgezet tegen de vervoersprestatie (aantal voertuigen per jaar vermenigvuldigd met de weglengte). Uit beschikbare risicocijfers voor de A15 en N57 voor de periode 2001-2003 blijkt dat beide wegen relatief onveilig zijn ten opzichte van landelijke gemiddelden. Dit is met name het geval ter plaatse van enkele aansluitingen en oeververbindingen. Het hoge aandeel vrachtverkeer zorgt voor relatief veel ernstige ongevallen en op de A15 is het afwisselende dwarsprofiel een medeoorzaak. Sinds 2003 is de verkeersveiligheid lokaal sterk verbeterd. Dit is het geval op het wegvak A15 tussen Maasvlakte en de aansluiting met de N57 als gevolg van reconstructie tot volwaardige autosnelweg en ter plaatse van de kruising met het Calandkanaal door de openstelling van de Thomassentunnel. Een aantal ontwikkelingen zal bijdragen aan toenemende verkeersveiligheid op de wegen in het studiegebied. Specifiek betreft dit de capaciteitsuitbreiding van de A15 en de plannen voor verbeterde doorstroming en verkeersveiligheid op de N57. Meer in het algemeen gaat het om beter rijgedrag, veiliger voertuigtechniek en de verdergaande invoering van verkeersmanagement. Ontwikkelingen die de veiligheid niet ten goede komen zullen eveneens optreden, waaronder de toename van het verkeer en stijging van het aandeel vrachtverkeer. Als gevolg van het plan moet worden gerekend op een toename van het ongevalsrisico op wegvakken in het westelijk deel van het studiegebied (A15 ten westen van de aansluiting met de N57, de N218 en N496). De afname van de verkeersveiligheid wordt veroorzaakt door de toename van de hoeveelheid verkeer (grotere kans op ongevallen), het groeiende aandeel vrachtverkeer (doorgaans ernstiger afloop bij het optreden van een ongeval) en het ontstaan van nieuwe knelpunten in de verkeersafwikkeling (grotere kans op aanrijdingen).
51
52
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
7
WATER
7.1
Totstandkoming waterparagraaf Tijdens de totstandkoming van dit bestemmingsplan is over het onderdeel ‘water’ overleg gevoerd met diverse instanties. Dit overleg heeft geresulteerd in een waterparagraaf’ die uitgebreid in gaat op tal van aspecten. De volledige waterparagraaf maakt, als deel van MER Bestemming, integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Omwille van de leesbaarheid is in dit hoofdstuk de dialoog met de waterpartijen kernachtig weergegeven. Relevante beleidskaders komen bovendien aan de orde in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan. De belangrijkste betrokken organisaties voor de totstandkoming van de waterparagraaf zijn: • Rijkswaterstaat, als beheerder van Rijkswateren (Noordzee en Nieuwe Waterweg) en haar taken in buitendijks gebied. • Gemeente Rotterdam, als toekomstig beheerder van het water- en rioleringssysteem op Maasvlakte 2 en vanwege de eventuele rol ten aanzien van de inzameling en het transport van hemelwater. • Waterschap Hollandse Delta, als beheerder van de RWZI Hellevoetsluis. • DCMR Milieudienst Rijnmond, als gedelegeerd verlener van milieuvergunningen op basis van de Wet milieubeheer (lozingen van bedrijven via het riool) en de Wet bodembescherming. In de periode 2005-2006 heeft een aantal overleggen plaatsgevonden met deze instanties. De resultaten daarvan zijn verwerkt in dit bestemmingsplan en het MER Bestemming. De waterbeheerders zijn reeds vroegtijdig betrokken bij de uitwerking van de waterhuishoudkundige aspecten van Maasvlakte 2. Ondermeer is intensief overleg geweest met vertegenwoordigers van de waterbeheerders bij het opstellen van de MER Aanleg en MER Bestemming en in het bijzonder bij de opstelling van de bijlage Water van deze milieueffectrapportages. Ook ten behoeve van onderhavige waterparagraaf heeft vroegtijdig overleg plaatsgevonden, conform de richtlijnen uit de Nota Planbeoordeling 2002. Zo heeft het HbR destijds overleg gevoerd met Waterschap Hollandse Delta over de lozing van afvalwater afkomstig van Maasvlakte 2. Daarnaast heeft op 3 maart 2005 een overleg plaatsgevonden tussen het HbR en Rijkswaterstaat Zuid-Holland (RWS). Het overleg handelde over de MER Bestemming, c.q. het bestemmingsplan in relatie tot de Watertoets. Op basis van dit overleg heeft Rijkswaterstaat op 31 maart 2005 de notitie “Waterparagraaf bestemmingsplan Maasvlakte 2” opgesteld. In deze notitie heeft Rijkswaterstaat de uitgangspunten voor de waterparagraaf nog eens expliciet genoemd. De eerste conceptwaterparagraaf is opgesteld op basis van vigerende beleidslijnen en de uitgangspunten uit de notitie van Rijkswaterstaat van 31 maart 2005. De conceptwaterparagraaf is op 10 augustus 2006 besproken met de betrokken waterbeheerders, zijnde: Rijkswaterstaat, waterschap Hollandse Delta en de gemeente Rotterdam. Het verkregen commentaar is verwerkt in de waterparagraaf. Daarnaast heeft contact plaatsgevonden met de DCMR, vanwege haar rol als adviseur bij milieukundige kwesties in de regio Rijnmond. Het waterschap Hollandse Delta heeft per e-mail gereageerd op de conceptwaterparagraaf. De reacties van de verschillende instanties zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
7.2
Wet- en regelgeving Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) Deze wet geeft de regels waarbinnen de bestrijding van de verontreiniging moet plaatsvinden en geeft mogelijkheden tot het stellen van nadere regels. Het belangrijkste instrument is de vergunning: het is verboden zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater te brengen. Met dit vergunningenstelsel kunnen lozingen worden gereguleerd door onder meer voorschriften te stellen aan de aard en de hoeveelheid van de afvalstoffen die in het water mogen voorkomen. De wet is niet van toepassing op het grondwater, op lozingen in volle zee (Wet verontreiniging zeewater), op de bescherming van de riolering en op waterkwantiteitsaspecten.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Wet op de waterhuishouding (Wwh) Deze wet ziet onder meer toe op het kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater. In bepaalde gevallen is het verboden zonder vergunning water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewater10. Aan de vergunning kunnen ook voorschriften worden verbonden ter bescherming van het belang van de waterhuishouding, voorzover de Wvo daarin niet voorziet11. Wet milieubeheer (Wm) In deze wet is de zorgplicht voor inzameling en transport van afvalwater geregeld. Binnenkort wordt ook de zorgplicht ten aanzien van hemelwater en grondwater hierin vastgelegd. De Wm geeft een aantal algemene regels voor bedrijven die zijn aangesloten op de riolering. Daarnaast schrijft de wet voor bepaalde typen bedrijven een aansluitvergunning voor. Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) Deze wet is van toepassing op alle activiteiten aan waterstaatswerken, die in beheer zijn bij het rijk. Het betreft ondermeer wateren, waterkeringen en -wegen en de daarin gelegen kunstwerken, voor zover in beheer bij het rijk. Beoordelingssystematieken Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) Ten aanzien van het beoordelingskader voor warmtelozingen geldt landelijk de CIW-Beoordelingssystematiek voor warmtelozingen12 van 2005 als richtlijn. Dit document bevat de “immissietoets” voor warmtelozingen. Ook ten aanzien van lozingen van overige stoffen is een emissieimmissie benadering opgesteld door het CIW13. Kaderrichtlijn Water (KRW) Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
7.3
Watersystemen Het plangebied is nu onderdeel van de Noordzee en de Maasmond. Een klein deel van de bestaande zeewering van de huidige Maasvlakte wordt onderdeel van de zeewering van Maasvlakte 2. Voor het wateraspect geldt dat er op Maasvlakte 2 in de toekomst sprake is van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem. Als uitvloeisel daarvan wordt zoveel mogelijk gewerkt volgens de principes “vasthouden-bergenafvoeren” en “schoonhouden-scheidenschoonmaken”.Voor Maasvlakte 2 is dit als volgt vertaald: • Maasvlakte 2 wordt voorzien van een gescheiden afvoer van schoon hemelwater en vervuild water. Dit betekent dat het regenwater van daken, bedrijfsterreinen en openbare ruimte, via een gescheiden regenwaterriool (RWAriool) dan wel via een oppervlakkig afvoersysteem wordt afgevoerd richting oppervlaktewater. De effecten van deze lozingen op de kwaliteit van het oppervlaktewater zijn verwaarloosbaar. Het afgekoppelde water bevat nauwelijks vervuilende stoffen en daar waar dat (wettelijk) noodzakelijk is, worden zuiverende voorzieningen toegepast. • Bij de definitieve uitwerking van het watersysteem worden kansen voor infiltratie en waterberging waar mogelijk benut, en wordt het watersysteem gedimensioneerd volgens de (werk)normen die voortvloeien uit het Nationaal Bestuursakkoord Water14. • Huishoudelijk afvalwater dat op Maasvlakte 2 vrijkomt, zal worden ingezameld en behandeld op RWZI Hellevoetsluis (voor Maasvlakte 2 is dit reeds vastgelegd in de vergunning die is afgegeven voor de bestaande Maasvlakte). De RWZI Hellevoetsluis zal ook de firstflush (eerste afstromend regenwater, en daardoor wat meer vervuild) van terreinen met vloeistofdichte vloeren verwerken. • Het overige vervuilde water, zoals koel-, proces- en vervuild terreinwater, wordt door de bedrijven op Maasvlakte 2 (voorgezuiverd) geloosd op het oppervlaktewater.
10
Artikel 24 Wwh.
11
Artikel 24, vijfde lid, Wwh.
12 CIW Beoordelingssystematiek warmtelozingen, vastgesteld door het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) en ingevoerd op 21 juni 2005. 13
Emissie-immissie, prioritering van bronnen en de immissietoets, CIW, juni 2000.
14 Voor zover van toepassing, gegeven de ligging nabij zee en gegeven en gegeven het feit dat de bodem van Maasvlakte 2 bestaat uit opgespoten zand.
53
54
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
7.4
Waterkwaliteit In deze paragraaf wordt uiteengezet wat de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 voor gevolgen heeft op de chemische, ecologische en thermische waterkwaliteit.
7.4.1
Chemische waterkwaliteit Bestaande situatie Van de 102 gemeten stoffen in de Nieuwe Waterweg voldoen er op dit moment 23 niet aan de norm. In het MER zijn 24 relevante stoffen geselecteerd die van de Maasvlakte emitteren. Van deze geselecteerde stoffen overschrijden op dit moment enkele stoffen de relevante normen. Met betrekking tot de Kaderrichtlijn Water overschrijdt organotin de voorgestelde norm in relatie tot de ‘goede chemische toestand’. De norm voor het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) in relatie tot de ‘goede ecologische toestand’ wordt momenteel overschreden door koper en fosfortotaal. Autonome ontwikkeling Als gevolg van de autonome ontwikkeling zal van de 24 geselecteerde stoffen alleen organotin in de Nieuwe Waterweg nog de betreffende norm overschrijden. Naar verwachting geldt er per 2008 wereldwijd een totaal verbod, dat is vastgesteld door het International Maritime Organisation (IMO). Dit betekent dat op de lange termijn geen organotin in oppervlaktewater meer zal worden aangetroffen. Er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat de in de KRW beoogde goede chemische toestand in 2020 en 2033 nog niet bereikt is. Effecten van het plan Toetsing voor de relevante stoffen geeft aan dat Maasvlakte 2 voor 23 van de 24 geselecteerde stoffen geen of geen significante concentratieverhoging geeft en geen toestandsverandering veroorzaakt. Wel leidt de toenemende scheepvaart als gevolg van Maasvlakte 2 tot een toename van de emissie van organotin met meer dan 10% ten opzichte van de norm. De verwachte absolute stijging van de concentratie in 2020 en in 2033 als gevolg van emissies vanuit Maasvlakte 2 is echter zeer gering, te weten tussen de 0,5% (Containerscenario) en 0,8% (Chemiescenario). Op Europees niveau zijn er afspraken gemaakt ten behoeve van een strikte bronaanpak van TBT-houdende antifouling (zie EU-richtlijn 2002/62/EEC). In de toekomst geldt deze aanpak wellicht ook voor niet-Europese schepen. De emissie van organotinverbindingen zal daardoor naar verwachting geleidelijk verminderen en op termijn niet voor knelpunten zorgen.
7.4.2
Ecologische waterkwaliteit De ecologische waterkwaliteit dient voornamelijk te worden bezien in het licht van de Kaderrichtlijn Water, waarbij de waterlichamen moeten voldoen aan de Goede Ecologische Toestand (GET). Voor het aspect ecologie zijn op Maasvlakte 2 twee “waterlichamen” onderscheiden. Het waterlichaam Havengebied bestaat uit de wateren van Maasvlakte 2, de waterlopen Nieuwe Waterweg tot aan de Nieuwe Maas, het Beerkanaal, het Calandkanaal en het Hartelkanaal. Het waterlichaam Hollandse Kust bestaat uit de kuststrook van de zuidpunt van Maasvlakte 2 tot aan Den Helder.
Bestaande situatie Het waterlichaam Havengebied heeft de voorlopige KRW-status ‘kunstmatig’ gekregen, omdat het grootste deel van dit waterlichaam is gegraven en van een nietnatuurlijke oorsprong is. Een groot aantal hydromorfologische en andere beperkingen zorgen ervoor dat de huidige ecologische kenmerken sterk afwijken van het bijbehorende KRWwatertype O2: Estuarium met matig getijdeverschil. Het waterlichaam Hollandse Kust heeft de KRW-status ‘natuurlijk’ gekregen, omdat het grootste deel van dit waterlichaam van een natuurlijke oorsprong is. De huidige ecologische kenmerken wijken (mogelijk) licht af van het bijbehorende KRW-watertype K3: Eu-halien kustwater.
Autonome ontwikkeling In de autonome ontwikkeling wordt voor het waterlichaam Havengebied een sterke vermindering van vervuilende stoffen verwacht (zie onder chemische waterkwaliteit). Vooral de reductie van nutriënten (stikstof en fosfor) tot een niveau waarop deze stoffen de ecologische kwaliteit niet negatief beïnvloeden, zal sterk bijdragen aan de verbetering van de ecologische waterkwaliteit. Voor het waterlichaam Hollandse Kust wordt in de autonome ontwikkeling een vermindering van vervuilende stoffen verwacht vanuit de toestromende rivieren.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Effecten van het plan Om te voorkomen dat de bedrijven op Maasvlakte 2 een negatief effect hebben op de ecologische kwaliteit van het waterlichaam Havengebied wordt, afhankelijk van de definitieve doelstellingen uit de KRW, een aantal maatregelen uitgevoerd. Aanpassing van het type substraat op stenen taluds vormt de belangrijkste maatregel. De lozingen van stoffen door Maasvlakte 2 hebben geen negatief effect op het behalen van de ecologische doelen voor het waterlichaam Havengebied. Het behalen van de doelen voor het waterlichaam Hollandse Kust zal niet significant worden beïnvloed door de bestemming en inrichting van Maasvlakte 2. Bestemming en inrichting hebben alleen effect door de emissie van stoffen en koelwater. De emissies van stoffen neemt toe, maar de concentraties in het waterlichaam langs de kust nemen af door een verandering van stromingspatronen door de aanleg van Maasvlakte 2.
7.4.3
Thermische waterkwaliteit Er is geen wettelijke norm voor de mate waarin de temperatuur van industriële havenbekkens kan worden verhoogd. Temperatuurstijgingen op dergelijke locaties behoeven in de praktijk geen problemen te geven, zolang de watertemperatuur niet hoger dan 28°C wordt. Door de CIW zijn wel adviesnormen gegeven voor temperatuur verhogingen in natuurlijke watersystemen. Voor rivieren wordt een maximale temperatuursstijging van 3°C geadvi seerd. Daarbij wordt beoogd te voorkomen dat een gesloten front van (te) warm water tussen de oevers en de rivierbodem ontstaat, waardoor vismigratie wordt gehinderd. Deze norm is waarschijnlijk te kritisch voor een industrieel havenbekken. Het is waarschijnlijk mogelijk om te zijner tijd (gemotiveerd) hogere temperatuurstijgingen (dan de adviesnorm) in het havenbekken van Maasvlakte 2 toe te laten. Of dat mogelijk is en of maatregelen nodig zijn, kan pas worden beoordeeld bij de aanvraag van concrete lozingsvergunningen, door de bedrijven die zich in het gebied willen vestigen of uitbreiden. Voor de besluitvorming over het bestemmingsplan Maasvlakte 2 is nog geen definitief oordeel nodig over de toelaatbaarheid van temperatuurstijgingen en de mogelijkheid van maatregelen. Wel moet worden beoordeeld of op voorhand voldoende mogelijkheden bestaan om de industriële bestemmingen in gebruik te kunnen nemen.
Ruimtelijke organisatie De chemische industrie, inclusief eigen elektriciteitsopwekking, is de enige activiteit op Maasvlakte 2 waarvan warmte lozingen zijn te verwachten. Om de temperatuurstijgingen in het havenbekken en de noodzaak van maatregelen zoveel mogelijk al op voorhand te beperken, is bij de ontwikkeling van de plannen voor Maasvlakte 2 gestreefd naar een goede ruimtelijke organisatie van de industrie. Mede vanwege de beperkte koelcapaciteit van het havenbekken is de ruimtelijke verdeling van de bestemmingen voor chemische industrie op Maasvlakte 2 daarom als volgt: 1. Oostelijk in het plangebied van Maasvlakte 2 wordt, grenzend aan de huidige Maasvlakte, een schiereiland aangelegd dat bestemd is voor chemische industrie. Het is een voorkeurslocatie, omdat de ligging nabij de bestaande en toekomstige chemie op de huidige Maasvlakte goede mogelijkheden biedt tot clustering. Door deze clustering ontstaan korte afstanden tussen de bedrijven en kunnen zij onder andere beter gebruik maken van elkaars restwarmte. Hierdoor is de restwarmte afvoer in dit gebied te beperken tot ca. 2 MW/ha. 2. Zuidelijk in het plangebied, tussen het havenbekken en het distributiepark op het Slufter schiereiland is een zone bestemd voor chemie. In dit gebied wordt hoofdzakelijk chemische opslag voorzien, met daaraan gerelateerde activiteiten. De eventuele warmtelozingen zullen beperkt zijn. Dit gebied krijgt een dubbelbestemming, zodat ook de vestiging van container- en/of distributiebedrijven mogelijk is. 3. Westelijk en noordelijk in het plangebied, langs de buitencontour is het mogelijk een tweede chemisch cluster te ontwikkelen. In dit gebied wordt reguliere chemische industrie voorzien, met een warmtelozing tot ca. 5 MW/ha Deze lozingen kunnen zo nodig rechtstreeks op zee plaatsvinden en hoeven niet bij te dragen aan de temperatuurstijging in het havenbekken. Dit gebied krijgt deels een dubbelbestemming, zodat ook de vestiging van containerbedrijven mogelijk is. Bij de berekening van de mogelijke temperatuurstijgingen is er vanuit gegaan dat alle industriële (dubbel)bestem mingen worden gebruikt door industrie. De temperatuurstijgingen in het havenbekken kunnen dan als volgt worden beperkt:
55
56
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Oostelijk plangebied De chemische industrie in het oostelijke plangebied en op de huidige Maasvlakte loost koelwater op het havenbekken. Door clustering wordt hergebruik mogelijk gemaakt en kan de warmtelozing worden beperkt tot 2 MW/ha. Dat resulteert in een temperatuurstijging van het havenbekken van Maasvlakte 2 van ca. 0,4°C. Samen met de bestaande lozingen en de voorgenomen uitbreiding van de elektriciteitsproductie, is de te verwachten totale temperatuurstijging van het havenbekken ca. 3,4°C. Deze zal voornamelijk in het oostelijk deel van het havenbekken optreden, in de bovenste waterlagen. In de rest van het havenbekken en de diepere waterlagen variëren de temperatuurstijgingen van minder dan 3°C tot verwaarloosbaar. Een eventuele overschrijding van de CIW-advies norm is alleen te voorkomen door kostbare maatregelen zoals: • een koelwaterkanaal naar de buitencontour van Maasvlakte 2; • een spuisluis in de buitencontour van Maasvlakte 2, waarmee havenwater op zee wordt gespuid (waardoor havenwater via de Yangtsehaven wordt aangevoerd); • het gebruik van koelwatertorens. De kosten van dergelijke voorzieningen belopen – afhankelijk van de dimensies – in een orde van grootte van enkele tientallen tot ca. honderd miljoen Euro. Bovendien gaan dergelijke oplossingen ten koste van ruimtebeslag. Dit soort oplossingen is daarom onredelijk bezwarend in relatie tot het beperkte doel dat daarmee is te bereiken. Om die reden zijn de milieueffecten van dergelijke maatregelen niet in het MER Maasvlakte 2 onderzocht en voorziet het bestemmingsplan Maasvlakte 2 ook niet in de mogelijkheden daarvoor. Indien de noodzaak zich toch voordoet, dan kan in een later stadium op basis van feitelijke ontwikkelingen en nader onderzoek alsnog tot dergelijk maatregelen worden besloten. Op grond van de huidige kennis wordt een dergelijke maatregel echter niet zinvol, dan wel onredelijk bezwarend geacht en daarom niet verwacht. Wel is het effect van koelwaterlozingen via de buitencontour onderzocht. Daaruit is gebleken dat dit bij de aan de orde zijnde capaciteiten niet tot significante effecten in de Voordelta leidt en dus, vanuit die optiek, een mogelijkheid is (zie ook hierna, bij de industrie in het westelijk deel van het plangebied). Om de volgende redenen wordt verwacht dat het voor bedrijven in het oostelijk plangebied mogelijk zal zijn een vergunning voor lozing van koelwater op het havenbekken van Maasvlakte 2 te krijgen, ook als daarbij sprake is van een beperkte en plaatselijke overschrijding van de door de CIW geadviseerde norm: 1. de relatief geringe potentiële overschrijding (ca. 0,4°C) van de door de CIW geadviseerde toegelaten temperatuurstijging (3°C); 2. de beperkte potentiële ecologische betekenis van het havenbekken; 3. de potentieel beperkte ecologische gevolgen van een beperkte overschrijding; 4. het feit dat de CIW-adviesnorm voor rivieren is ontwikkeld en de achterliggende overwegingen niet voor haven bekkens gelden; 5. het ontbreken van redelijke alternatieven en maatregelen. Of lozingsvergunningen kunnen worden verleend en of maatregelen nodig zijn, is pas te zijner tijd te beoordelen op basis van concrete vergunningaanvragen.
Zuidelijk plangebied Direct ten zuiden van het havenbekken van Maasvlakte 2 ligt een deelgebied dat (mede) bestemd wordt voor de vestiging van chemische industrie. Het gaat daarbij om chemische opslag en daarmee samenhangende activiteiten. De potentiële behoefte aan koelwater voor deze activiteiten is beperkt. Afhankelijk van de feitelijke ontwikkelingen in het oostelijk havengebied kan in het zuidelijk plangebied een beperkte lozing van koelwater op het havenbekken mogelijk worden toegelaten. Indien dat niet het geval is, dan is het vanwege de beperkte omvang van de lozingen en relatief korte afstand tot de buitencontour mogelijk het koelwater via een persleiding te lozen op zee.
Westelijk en noordelijk plangebied Ten westen en noordwesten van het havenbekken ligt langs de buitencontour een deelgebied dat (mede) bestemd is voor chemische industrie. Chemische bedrijven die zich hier vestigen kunnen hun koelwater rechtstreeks op zee lozen. Afhankelijk van de mogelijkheden voor clustering en hergebruik van restwarmte, kan de koelwaterbehoefte daar oplopen tot ca. 5 MW/ha De effecten van dergelijke koelwaterlozingen op zee zijn in het MER onderzocht. Daarbij is gebleken dat deze effecten verwaarloosbaar zijn.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Conclusies Door een goede ruimtelijke verdeling van industriële activiteiten op Maasvlakte 2 wordt de noodzaak tot het treffen van maatregelen, dan wel het toestaan van temperatuurstijgingen van het water in het havenbekken boven de adviesnorm van 3°C vergaand beperkt. De verwachte temperatuurstijging is in het scenario waarbij alle voor chemische industrie beschikbare bestemmingen worden benut (het ‘chemie max’ scenario) te beperken tot ca. 3,4°C. Dat is een beperkte overschrijding van de CIWadviesnorm van 3°C, die zich hoofdzakelijk in het oostelijk deel van het havenbekken in de bovenste waterlagen zal voordoen. In de rest van het havenbekken en de diepere waterlagen variëren de temperatuurstijgingen van minder dan 3 graden tot verwaarloosbaar. De effecten van de feitelijke lozingen en mogelijkheden voor maatregelen zijn pas te zijner tijd te beoordelen, op basis van concrete vergunningsaanvragen door de bedrijven die zich in het gebied willen vestigen. De verwachte temperatuurstijgingen zijn naar verwachting vergunbaar vanwege de geringe plaatselijke overschrijding van de adviesnorm, de beperkte ecologische betekenis van het havenbekken en het ontbreken van redelijke alternatieven en maatregelen. De adviesnorm is bovendien niet ontwikkeld voor industriële havenbekkens, maar voor rivieren en daarom te strikt voor de situatie op Maasvlakte 2.
7.5
Beschermde gebieden In deze paragraaf worden vijf typen beschermde gebieden onderscheiden: • Zwemwatergebieden. • Natura 2000 gebieden Noordzee Kustzone en westelijk Waddengebied. • Natura 2000 gebied Voordelta. • Natura 2000 gebied Voornes Duin. • Natura 2000 gebied Duinen Goeree en Kwaade Hoek. De Natura 2000 gebieden Waddenzee en Noordzee kustzone, en een deel van de zwemwatergebieden, liggen op grote afstand van Maasvlakte 2 (ten noorden van Petten). De overige gebieden liggen op kortere afstand, ten noorden en ten zuiden van Maasvlakte 2.
Bestaande situatie Zwemwatergebieden Het water van de zwemwatergebieden ten noorden van Hoek van Holland bestaat uit Nieuwe Waterwegwater en Noordzeewater. Gelet op het euhaliene (zoute) karakter is het aandeel Noordzeewater hierbij het grootst. De doelen voor de zwemwatergebieden zijn vooral geformuleerd in termen van bacteriële betrouwbaarheid. Bacteriën zijn afkomstig uit menselijke en dierlijke uitwerpselen en komen in het oppervlaktewater via ongezuiverde rioleringen, riooloverstorten en aanverwante bronnen. De zwemwaterkwaliteit voldoet bij een gemiddelde zomer vrijwel altijd aan de gestelde eisen. Bij fraai zomerweer komt de waterkwaliteit, mede door de invloed van zeer veel waterrecreanten, ontbreken van sanitaire voorzieningen en opwarming van het water, sterk onder druk te staan. In 2004 zijn (eenmalige) bacteriële normoverschrijdingen geconstateerd op een aantal zwemwaterlocaties onder meer langs de Zuid-Hollandse Kust. Er zijn geen aan zwemwatergerelateerde chemische probleemstoffen gesignaleerd.
Natura 2000 gebieden Op hoofdlijnen is de ecologische toestand redelijk tot goed, beter dan die van de meeste binnenlandse Natura 2000 gebieden. Autonome ontwikkeling Zwemwatergebieden De Europese normen voor zwemwatergebieden worden strenger, met name op het gebied van bacteriologische kwaliteit. Dientengevolge zullen er meer maatregelen genomen gaan worden in de sfeer van afvalwaterreiniging en verbetering van rioolstelsels. De chemische kwaliteit van het water dat vanuit de rivieren de Nederlandse kustzone instroomt, zal ook verbeteren als gevolg van de uitvoering van Europese Kaderrichtlijn Water. Naar verwachting zullen zich weinig tot geen problemen voordoen met zwemwatergerelateerde (chemische) probleemstoffen en zal de zwemwaterkwaliteit verbeteren.
57
58
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Natura 2000 gebieden Noordzee Kustzone en westelijke Waddenzee Als gevolg van generiek en specifiek beleid zal de concentratie nutriënten die vanuit de grote rivieren de zee instroomt, sterk afnemen. Daarnaast zal een verdere zonering van visserijactiviteiten positieve gevolgen hebben voor de ecologie. Natura 2000 gebied Voordelta, Voornes Duin, Duinen Goeree en Kwaade Hoek. Als gevolg van generiek en specifiek beleid zal de concentratie nutriënten die vanuit de grote rivieren de zee instroomt, sterk afnemen (zie onder chemische waterkwaliteit). Daarnaast zal een verdere zonering van visserijactiviteiten positieve gevolgen hebben voor de ecologie. Dat geldt ook voor morfologische veranderingen in de ondiepe kustzone als gevolg van natuurlijke dynamiek en ingrepen zoals het openstellen van de Haringvlietsluizen. Effecten van het plan Zwemwatergebieden Op Maasvlakte 2 worden geen bacteriën uitgestoten omdat er een gescheiden rioleringssysteem wordt aangelegd, waarbij al het huishoudelijke afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI Hellevoetsluis. Hierdoor treden geen negatieve effecten op als gevolg van de ingebruikname van Maasvlakte 2. Ook de chemische waterkwaliteit zal niet verslechteren. Natura 2000 gebieden Noordzee Kustzone en westelijke Waddenzee De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden) ten noorden van Maasvlakte 2 liggen op een afstand van circa 80 km van de riviermonding. Door deze grote afstand wordt het rivierwater sterk vermengd met het zeewater. Ter plaatse vormt het rivierwater slechts een geringe fractie van het aquatische milieu. Dit wordt bevestigd door het euhaliene (zoute) karakter van het water. Het toch al zeer beperkte negatieve effect op de waterkwaliteit ter plaatse van Maasvlakte 2 zal geen effect hebben op deze beschermde gebieden. Natura 2000 gebieden Voordelta, Voornes Duin, Duinen Goeree en Kwade Hoek De huidige stromingssituatie verandert slechts zeer beperkt ten gevolge van de aanleg van Maasvlakte 2. De emissies door de bestemming van Maasvlakte 2 vormen slechts een fractie van de huidige emissie via de Nieuwe Waterweg. De negatieve effecten op de Voordelta en Kwade Hoek zijn daarom verwaarloosbaar.
7.6
Stromingen en zand- en slibhuishouding Golven en stroming De aanleg van Maasvlakte 2 heeft tot gevolg dat de waterbeweging rondom de landaanwinning wijzigingen ondergaat. De veranderingen in de stroomsnelheden rondom de landaanwinning ten gevolge van contractie van de getijdestroming zijn aanzienlijk. De getijdeslag en het zoutgehalte veranderen echter niet of nauwelijks. De verandering in de golfkarakteristieken ten gevolge van Maasvlakte 2 zijn zeer beperkt. Zandtransport Het zandtransport rondom Maasvlakte 2 wijzigt als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. De belangrijkste wijziging treedt op langs Maasvlakte 2 zelf, en in een beperkte zone rondom Maasvlakte 2. Het langstransport bij de landaanwinning neemt fors toe, waardoor sprake is van een toename van de suppletiebehoefte ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Het langstransport langs de kusten van Goeree, Voorne en Delfland wordt daarentegen nauwelijks beïnvloed; de invloed op deze kustvakken is zeer beperkt tot verwaarloosbaar. Slibtransport De effecten van de landaanwinning op het slibtransport strekken zich uit vanaf de Haringvlietmonding tot in de westelijke Waddenzee. Door Maasvlakte 2 zal minder slib worden getransporteerd vlak langs de Nederlandse kust en richting de Waddenzee. Hierdoor neemt de gemiddelde slibconcentratie af met 5 tot 15% ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Het slibtransport varieert van nature echter zeer sterk over de jaren. De jaar tot jaar variabiliteit wordt op basis van metingen geschat op 100%. De berekende afname van de slibconcentratie is dus te verwaarlozen ten opzichte van de veel grotere natuurlijke variabiliteit.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De aanleg van Maasvlakte 2 heeft geen invloed op de trend in de morfologische ontwikkeling van de Haringvlietmonding. De doorgaande verondieping gaat ook met Maasvlakte 2 door, zij het in een wat lager tempo. Er is ook geen sprake van versnelde kustaangroei voor de noordwestkust van Voorne. Die zou kunnen leiden tot een verhoging van grondwaterstanden in het achterliggende duingebied. Het verdrinken van natte duinvalleien wordt niet verwacht.
Saltspray-effecten De neerslag van saltspray wordt veroorzaakt door zout dat in de brandingszone vernevelt, meegevoerd wordt door de wind, en vervolgens neerslaat in de kustzone. De landaanwinning heeft een vertraging van de afname van de saltsprayneerslag tot gevolg ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dat heeft als positief gevolg dat ook het tempo van de afname van droge graslanden wordt vertraagd. Dit is een gunstig effect. Het positieve effect van de vertraging is naar verwachting echter klein en op lange termijn zal de eindsituatie nauwelijks afwijken van de situatie zonder Maasvlakte 2. Sandspray-effecten Als gevolg van de landaanwinning van Maasvlakte 2 wordt een afnemende windkracht uit de overheersende windrichting op de buitenduinen rond de Punt van Voorne verwacht. Met uitzondering van een mogelijke lokale afname van plantensoorten die baat hebben bij een lichte overstuiving, zijn hiervan geen effecten te verwachten.
7.7
Waterhuishouding Dimensionering watersystemen Maasvlakte 2 De inrichting van de watersystemen op Maasvlakte 2 wordt zoveel mogelijk vormgegeven volgens de duurzame inrichtingsprincipes “vasthouden-bergen-afvoeren” en “schoon houden-scheiden-schoon maken” (zie ook § 7.3). De definitieve dimensionering van de waterhuishoudkundige voorzieningen zal te zijner tijd worden bepaald in overleg met het bevoegd gezag. Het vigerende beleid (onder andere de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water) en de regelgeving voor de lozing van afval- en hemelwater is daarbij vanzelfsprekend leidend. Rivierafvoer Maasvlakte 2 belemmert de afvoer van water en ijs niet. Hierdoor is geen sprake van afvoerbelemmeringen en/of waterstandsverhogingen in de nieuwe Waterweg. Een deel van de afvoer van Maasvlakte 2 zal direct dan wel indirect op de Nieuwe Waterweg plaatsvinden.
7.8
Veiligheid Aanleghoogte Maasvlakte 2 De terreinen van Maasvlakte 2 liggen buitendijks en bevinden zich niet in een polder. Het maximale effect van een extreme stormvloed is dat de terreinen dan via de havenmond en de zeevaarttoegang tijdelijk onder water komen te staan. Het is van het grootste belang dat daarbij het water nooit zo hoog komt, dat dit leidt tot levensbedreigende situaties, dat kans is op verspreiding van gevaarlijke stoffen of dat andere milieuschade optreedt. In de Uitwerkingsovereenkomst van het deelproject Landaanwinning (UWO) is dan ook afgesproken dat de overschrijdingskans van de landaanwinning niet groter mag zijn dan gemiddeld eens per 10.000 jaar, te bepalen op basis van een functionele risicobenadering. De definitieve aanleghoogte van Maasvlakte 2 wordt in de concessie vastgelegd. In het MER Aanleg is uitgegaan van een aanleghoogte van 5 m +NAP. Daarbij kan bij een extreme stormvloed maximaal 50 cm water op het terrein komen te staan bij een overschrijdingskans van eens per 10.000 per jaar. Hierbij is rekening gehouden met zeespiegelstijging. De infrastructuurbundel wordt op een hoogte van 5,5 m +NAP aangelegd, waardoor deze route in een dergelijke situatie nog watervrij is. Voor enkele percelen die bestemd zijn voor chemie zal van geval tot geval worden bepaald of extra maatregelen, zoals bijvoorbeeld extra hoogte, voor deze terreinen noodzakelijk is vanwege mogelijke milieurisico’s. De exacte aanleghoogte en aanvullende voorzieningen voor chemiebedrijven kunnen pas op het moment van uitgifte worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat het risico op verspreiding van giftige stoffen door inundatie verwaarloosbaar moet zijn. Tot 2050 voldoet de aanleghoogte van 5m +NAP daarmee aan de in de UWO afgesproken overschrijdingskans.
59
60
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Kustveiligheid Uit het MER Aanleg blijkt dat de kustveiligheid rondom Maasvlakte 2 niet wijzigt door de landaanwinning. De water standsverhogingen in de omgeving van Maasvlakte 2 zijn nihil en de veranderingen in de golfkarakteristieken ten gevolge van de landaanwinning zijn zeer beperkt. Kustafslag De kustafslag langs bestaande kustgebieden Goeree, Delfland en Voorne neemt niet toe. Ter plaatse van Maasvlakte 2 zal de kustafslag wel toenemen, waardoor ter hoogte van Maasvlakte 2 extra suppletie noodzakelijk is. Kustlijnlengte Door de aanleg van Maasvlakte 2 neemt de Nederlandse kustlijn in lengte toe. Daarmee neemt ook het kustonderhoud toe. Door te werken met een uitgekiende korrelgrootte wordt de inspanning voor kustonderhoud echter beperkt. Deze methode is op andere locaties langs de Nederlandse kust reeds met succes toegepast. Nautische veiligheid Voor de zeevaart is het van belang te weten of als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2 de stromingssterkte langs de vaarweg (dwars- en langsstroming), en de variabiliteit daarvan, zullen wijzigen. Te sterke, te sterk variërende of onvoorspelbare stromingen hebben immers directe gevolgen voor de nautische veiligheid en bereikbaarheid van de haven. De dwarsstroming in de Maasgeul en Maasmond wordt gunstiger in vergelijking met de huidige situatie. Hierdoor neemt de nautische veiligheid toe ten opzichte van de huidige situatie. Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 is voorzien in voldoende maatregelen om de veiligheid van de scheepvaart te garanderen. Zo mogen de schepen van de aannemer de overige scheepvaart niet belemmeren. In het kader van het MER Aanleg en MER Bestemming is alle onderzoek ten aanzien van dit onderwerp gevat in de bijlage Nautische veiligheid en bereikbaarheid.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8
MILIEU-EFFECTEN INRICHTING MAASVLAKTE 2 In het MER Bestemming zijn alle (milieu-)effecten van dit plan onderzocht. Dit hoofdstuk beschrijft per milieuthema de uitkomsten van deze onderzoeken. Om de effecten in de loop der jaren inzichtelijk te maken, is in het MER Bestemming uitgegaan van een aantal referentiejaren. Daarbij is 2033 gekozen als eindsituatie en 2020 als situatie halverwege. De milieueffecten zijn in het MER Bestemming per sector (containers, chemie en distributie) in beeld gebracht. Hierbij is uitgegaan van het maximale aantal hectares dat in dit bestemmingsplan per sector wordt toegestaan (dit in verband met de gewenste flexibiliteit, zoals beschreven in § 1.5). Voor het bestemmingsplan zijn de grootste effecten van belang; die dienen inzichtelijk te zijn. Dat houdt in dat per milieuthema een andere sector maatgevend kan zijn. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het gewenst om reeds nu de effecten van de gehele ontwikkeling van Maasvlakte 2 inzichtelijk te maken.
8.1
Geluid Het bestemmingsplan Maasvlakte 2 maakt het mogelijk dat er verschillende activiteiten worden verricht die geluid belasting kunnen veroorzaken. Hierbij valt met name te denken aan industriële activiteiten en transportbewegingen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is voor verschillende bronnen een stelsel van normen en grenswaarden opgenomen. Deze normen hebben betrekking op geluidniveaus die mogen optreden ter plaatse van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. In deze paragraaf wordt per geluidsbron uiteengezet wat de gevolgen zijn van én voor Maasvlakte 2. Allereerst wordt een korte beschrijving gegeven van de Wgh.
8.1.1
Wet- en regelgeving Huidige wet- en regelgeving In de Wgh staan de geluidszones rond of langs een geluidsbron centraal. Daarbinnen moet een akoestisch optimale situatie worden nagestreefd, waarbij de aandacht is gericht op geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. Met het stelsel van zonering is een koppeling gelegd tussen beperking van geluidhinder en ruimtelijke ordening. Geluidszones zijn voor verschillende geluidsbronnen voorgeschreven, waaronder industrie, wegverkeer en railverkeer. Voor scheepvaartverkeer, laagfrequent geluid, cumulatie van geluid en geluid in stiltegebieden bestaan geen wettelijk voorgeschreven rekenmethoden of normen. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder van kracht geworden. In deze gewijzigde wet zijn verschillende wijzigingen doorgevoerd waarvan er twee gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan. In de eerste plaats wordt met ingang van 2007 de geluidsbelasting door verkeerslawaai niet meer uitgedrukt in een etmaalwaarde, maar in een Europese Lden-waarde (de afkorting den staat voor day-evening-night). De etmaalwaarde is de hoogste waarde van de gewogen dag-, avond- en nachtwaarden, en de Lden-waarde is het gemiddelde van deze waarden. Onder verdiscontering van het effect hiervan moet verkeerslawaai binnen aangegeven grenswaarden blijven. Een tweede relevante wijziging heeft betrekking op de reconstructieregeling voor wegverkeerslawaai en spoor weglawaai. Voor wegverkeerslawaai heeft de wijziging van de reconstructieregeling geen gevolgen voor dit bestemmingsplan, zolang er geen sprake is van een wijziging op of aan een bestaande weg. Voor railverkeerslawaai ligt dat anders. Daar is volgens de nieuwe wet sprake van een reconstructie zodra door een verandering van de benutting de geluidbelasting met minstens 3 dB toeneemt (was >2 dB(A)). Met beide aanpassingen is in dit plan rekening gehouden.
8.1.2
Industrielawaai In deze paragraaf is aandacht besteed aan de gevolgen van de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 ten aanzien van het industrielawaai. Gezien de aard van Maasvlakte 2 is sprake van een gezoneerd industrieterrein. Met het bestemmingsplan dient daartoe een zonecontour vastgesteld te worden.
Geluidcontour Het realiseren en de ingebruikname van een nieuw haven- en industriegebied leidt tot meer geluid in de omgeving. Om te voorkomen dat luidruchtige industriële activiteiten oprukken naar woonbebouwing en/of omgekeerd, is in de Wgh gekozen voor een systeem van geluidzonering. De Wgh geeft een verplichting tot het opstellen van een dergelijke zone rond een industrieterrein, indien zich inrichtingen kunnen vestigen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Dit is voor Maasvlakte 2 het geval.
61
62
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Om aan de verplichting uit de Wgh te kunnen voldoen, dient rond Maasvlakte 2 een gesloten geluidcontour vastgesteld te worden. Dit moet gebeuren in een bestemmingsplan. Op deze wijze ontstaat een geluidzone. Het rechtsgevolg hiervan is dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein buiten deze zone niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).
Opbouw geluidcontour Op de plankaart is een overzichtskaart weergegeven waarop de nieuwe zonecontour van Maasvlakte 2 staat aangegeven. De bestaande contour van de huidige Maasvlakte is, voor zover die binnen het plangebied van Maasvlakte 2 valt, opgenomen op de plankaart. De zonecontour van Maasvlakte 2 ligt grotendeels buiten het bestemmingsplangebied van Maasvlakte 2. Omdat de contour wel in een bestemmingsplan moet worden vastgelegd, houdt dit in dat: • het gedeelte dat valt over de huidige Maasvlakte via een partiële herziening van het bestemmingsplan ‘Maasvlakte ‘81’ wordt vastgelegd; • het gedeelte dat ligt in de gemeente Westvoorne via een partiële herziening “Partiele herziening bestemmingsplan Zeegebied 1999” van het daar geldende bestemmingsplan wordt vastgelegd; • het gedeelte op de Noordzee, dat valt buiten de gemeente- en provinciegrens, door het Rijk wordt vastgesteld (via Algemene Maatregel van Bestuur). Geluidruimtebeheer Het geluidruimtebeheer en zonebewaking van Maasvlakte 2 zal op gelijke wijze worden uitgevoerd als het huidige geluidruimtebeheer en zonebewaking van de huidige Maasvlakte/Europoort en Botlek. De beschikbare geluidsruimte binnen de vastgestelde geluidszone van Maasvlakte 2 zal worden verdeeld over de afzonderlijke kavels zodat per bedrijf een deelbudget beschikbaar is. Op grond van de Wet milieubeheer zullen de afzonderlijke bedrijven als onderdeel van hun vergunningsaanvraag een akoestisch onderzoek moeten overleggen, waaruit blijkt dat aan het beschikbaar gestelde deelbudget kan worden voldaan en dat gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken ten aanzien van het beperken van de geluidsemissie. Op deze wijze wordt voorkomen dat de totaal beschikbare geluidsruimte voor Maasvlakte 2 in de toekomst zal worden overschreden. Consequenties geluidcontour In de bestaande situatie is geen sprake van gehinderden, aangezien op de locatie van Maasvlakte 2 (Noordzee) nog geen industriële activiteiten plaatsvinden en bovendien geen, zoals bedoeld in de Wgh, gevoelige bestemmingen aanwezig zijn. Ook in de autonome ontwikkeling is geen sprake van gehinderden, zee blijft dan immers nog steeds zee. Uit het MER Bestemming blijkt dat de geluidscontour van Maasvlakte 2 zowel in 2020 als in 2033 niet over geluid gevoelige objecten komt te liggen. Dit geldt zowel voor de huidige situatie, de autonome ontwikkeling als ook de periode na aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2. De aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 leidt niet tot extra gehinderden door toename van het industrielawaai. Er wordt dan ook voldaan aan de Wgh, waardoor geen maatregelen genomen hoeven te worden.
8.1.3
Wegverkeerslawaai Het akoestisch onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai in de milieueffectrapportage is gebaseerd op de nog in 2006 vigerende Wet geluidhinder (etmaalwaarde). Zoals eerder al is aangegeven, is op 1 januari 2007 de nieuwe Wet geluidhinder in werking getreden. In een aanvullend onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen de gevolgen van de oude en nieuwe Wgh. Deze paragraaf geeft de uitkomsten van dit onderzoek weer. Het doortrekken van de A15 (als onderdeel van de hoofdinfrastructuurbundel op Maasvlakte 2) is een m.e.r.-plichtige activiteit. In principe dient getoetst te worden of deze doortrekking leidt tot negatieve effecten op geluidsgevoelige objecten binnen de zone (zoals genoemd in de Wgh) langs deze weg. Binnen de zone van deze zoneplichtige weg worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor een toetsing dan ook niet van toepassing is. Ditzelfde geldt ook voor alle andere zoneplichtige wegen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. De ingebruikname van Maasvlakte 2 leidt tot een toename van het auto- en vrachtverkeer op de huidige A15. Wegverkeerslawaai is een belangrijk onderwerp voor de bewoners langs met name de A15 en N57. In het MER Bestemming is onderzocht of deze toename van het verkeer leidt tot meer gehinderden. Ten behoeve van de effectbepaling voor het aspect wegverkeerslawaai zijn akoestische rekenmodellen opgesteld. Deze rekenmodellen
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
zijn opgesteld conform de regels zoals opgenomen in het “Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002”, van het Ministerie van VROM. In de huidige situatie liggen 15.400 woningen binnen de 48 dB-contour van de A15. Deze contour is de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerlawaai. Door de verandering in verkeersintensiteiten, het al ingezette nationale en internationale bronbeleid voor wegverkeer, de toepassing van stillere wegdekverharding en stillere banden en voertuigen, zal het aantal woningen binnen deze contour in de autonome situatie afnemen tot 9.100 woningen in 2020, en 1.800 woningen in 2033. De nu in 2005 reeds toegepaste techniek, éénlaags ZOAB, geeft ten opzichte van een verharding van dichtasfaltbeton (DAB) de mogelijkheid over de levensduur van het wegdek een gemiddelde reductie van 4 dB(A) te bereiken. Stillere wegdekverharding is nu al mogelijk, zoals bijvoorbeeld dubbellaags ZOAB. Na 2020 zal de ontwikkeling van nog stillere wegdektypen doorgang vinden. Ook ten aanzien van het bandengeluid wordt verwacht dat een significant effect kan worden bereikt. In combinatie met het voertuiggeluid is een afname van 4 dB(A) ook op dit vlak mogelijk. In de modellen zijn deze reducties echter niet volledig opgenomen, maar zijn voorzichtigere reducties toegepast. Zo is voor wat betreft de wegdekcorrectiefactoren voor het peiljaar 2020 uitgegaan van de factoren zoals opgenomen in de CROWpublicatie nummer 20015. Deze publicatie gaat uit van actuele wegdekverhardingen en correctiefactoren. Uit het MER Bestemming blijkt dat de containeroverslag maatgevend is voor de geluidbelasting door het wegverkeer (het bestemmingsplan maakt maximaal 720 hectare voor containeroverslag mogelijk). Ondanks de hierboven genoemde maatregelen om de geluidhinder te beperken, zal door Maasvlakte 2 het aantal woningen binnen de 48 dB-contour stijgen tot 9.900 woningen in 2020, en 5.500 woningen in 2033. In tabel 8.1 is bovenstaande schematisch weergegeven. Tabel 8.1: Aantal woningen binnen 48 dB-contour wegverkeerlawaai in 2020 en 2033 Huidige situatie
Autonome ontwikkeling
Na aanleg en ingebruikname Maasvlakte 2
Aantal woningen binnen de 48 dB-contour 2020
15.400
9.100
9.900
Aantal woningen binnen de 48 dB-contour 2033
15.400
1.800
5.500
Uit bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het aantal geluidsbelaste woningen ten opzichte van de huidige situatie flink zal dalen. Dit komt, zoals eerder al is aangegeven, door het te voeren beleid en te nemen maatregelen. Als gevolg van het plan zullen, ten opzichte van de autonome situatie, meer woningen binnen de 48 dB-contour van wegverkeerslawaai liggen. Deze toename bedraagt in 2020 en 2033 respectievelijk 800 en 3.700 woningen. Deze toename wordt deels veroorzaakt door het extra verkeer dat door Maasvlakte 2 gegenereerd wordt en deels door nieuwe woningbouwlocaties in de nabijheid van de A15. Uit het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt tevens dat het aantal woningen met een geluidbelasting boven 48 dB (grenswaarde uit vigerende Wgh) groter is dan het aantal woningen met een belasting boven 50 dB(A) (grenswaarde uit oude Wgh). Concreet betekent dit 9.900 woningen om 4.500 in 2020 en 5.500 woningen om 2.400 in 2033. De oorzaak van deze toename houdt verband met de specifieke verdeling van de intensiteiten over de etmaalperioden dag, avond en nacht. Hierdoor is het verschil tussen Letmaal (=oude Wgh) en Lden (=vigerende Wgh) kleiner dan 2 dB, terwijl de norm wel met 2 dB is aangepast. De extra woningen zijn voornamelijk gelegen in Rotterdam-Zuid. Ze liggen buiten de 50 dB(A)-contour, maar binnen de 48 dB-contour. In het kader van de Wet geluidhinder dient voor wegverkeerslawaai alleen dáár getoetst te worden waar een nieuwe weg wordt aangelegd (of een weg wordt gereconstrueerd). In MER Bestemming is daarom alleen voor de nieuw aan te leggen wegen op Maasvlakte 2 getoetst aan het wettelijk kader. Daar treden geen knelpunten op, aangezien op Maasvlakte 2 geen geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt. Voor de wegdelen in het achterland zijn wél de effecten in beeld gebracht overeenkomstig de Wet geluidhinder, maar heeft geen formele toetsing plaatsgevonden. Het bestemmingsplan Maasvlakte 2 leidt namelijk niet tot een reconstructie van de weg zoals bedoeld in de Wgh. Deze toetsing vindt wel plaats in het kader van de noodzakelijke aanpassing van de A15 (Ma-Va-studies).
15 CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Publicatie 200 ‘De methode Cwegdek 2002 voor wegverkeersgeluid’ licht achtergrond, opzet, werking en gebruik toe van deze methode om te bepalen in welke mate een wegdek wegverkeersgeluid reduceert.
63
64
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.1.4
Railverkeerslawaai Net als het verlengen van de A15 is ook de doortrekking van de Havenspoorlijn naar Maasvlakte 2 een m.e.r.plichtige activiteit die is meegenomen in het MER Bestemming. Het in dat kader uitgevoerde akoestisch onderzoek met betrekking tot railverkeerslawaai was gebaseerd op de nog in 2006 vigerende Wgh (etmaalwaarde). Zoals reeds eerder is aangegeven, is op 1 januari 2007 de nieuwe Wgh in werking getreden. In het kader van het bestemmingsplan heeft dan ook aanvullend onderzoek plaatsgevonden, waarin tevens een vergelijking is gemaakt tussen de gevolgen van de oude en nieuwe wet. Deze paragraaf geeft de uitkomsten van dit onderzoek weer. Daarbij wordt met name ingegaan op de geluidseffecten van de havenspoorlijn buiten het bestemmingsplangebied. Binnen het plangebied doen zich immers geen knelpunten voor, omdat het bestemmingsplan binnen de 55 dB-contour langs de spoorweg, zoals genoemd in de Wgh, geen geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt. Wat betreft de effecten van het railverkeer buiten het plangebied, heeft een vergelijking plaatsgevonden naar geluidhinder tussen de huidige situatie, de autonome ontwikkeling, en de situatie na aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2. Hieruit blijkt dat zich in de huidige situatie zo’n 40 woningen binnen de 55 dB-contour bevinden. Door intensiteitstoename van het railverkeer, én door realisatie van nieuwbouw in Rozenburg en Rotterdam, zal in de autonome situatie, dus nog zonder Maasvlakte 2, het aantal woningen binnen de 55 dB-contour oplopen tot 750 woningen in 2020. Na 2020 zal echter sprake zijn van een sterke afname van railverkeerslawaai, waardoor de zone zodanig klein wordt dat zich hier in 2033 geen woningen meer bevinden. Voor deze afname is een aantal redenen aan te geven: • Het al ingezette internationale en nationale beleid zal zijn eerste vruchten afgeworpen hebben. • In de toekomst is voorzien in een stillere spoorweg door toepassing van doorgelaste rails, het slijpen van de rails, gebruik van raildempers en rijden met schijfgeremd materieel. Op basis hiervan wordt een geluidreductie verwacht van 7 dB(A). Deze reductie wordt deels al in 2020 verwacht; voor de berekeningen is het effect echter pas in rekening gebracht voor het peiljaar 2033. • In het kader van de Havenspoorlijn/Betuweroute worden geluidsbeperkende voorzieningen aan de Dintelhavenbrug en de Calandbrug gerealiseerd. Tevens geldt voor de Calandbrug dat een convenant16 voor de geluidemissie is gesloten tussen de gemeente Rozenburg en ProRail. De hieruit volgende maatregelen zullen allemaal in 2020 zijn uitgevoerd. • Naast geluidsbeperkende voorzieningen aan deze twee bruggen is ook de geluidemissie van de Suurhoffbrug aangepakt. Voor de periode na de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 is sprake van eenzelfde schommeling als in de autonome situatie. In 2020 liggen 1.700 woningen binnen de 55 dB-contour, terwijl dit in 2033 is afgenomen tot minder dan 10 woningen. Tabel 8.2 geeft bovenstaande schematisch weer. Tabel 8.2: Aantal woningen binnen 55 dB-contour railverkeerlawaai in 2020 en 2033 Huidige situatie
Autonome ontwikkeling
Na aanleg en ingebruikname Maasvlakte 2
Aantal woningen binnen de 55 dB-contour 2020
40
750
1.700
Aantal woningen binnen de 55 dB-contour 2033
40
0
<10
Uit de tabel kan geconcludeerd worden dat zowel met als zonder Maasvlakte 2 tot 2020 sprake is van een toename van het aantal woningen binnen de 55 dB-contour. Door toedoen van de bovenstaande maatregelen neemt daarna de 55 dB-contour dusdanig af dat, ten opzichte van de huidige situatie, in 2033 sprake zal zijn van aanzienlijk minder woningen binnen deze contour. In het aanvullende akoestisch onderzoek wordt tevens geconcludeerd dat het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB (grenswaarde uit vigerende Wgh) kleiner is dan met een belasting groter dan 57 dB(A) (grenswaarde uit oude Wgh). Wordt gekeken naar het jaar 2020 dan liggen niet 2.600 woningen binnen de grenswaarde, maar zijn het er 1.700; voor 2033 zijn het 270 respectievelijk minder dan 10 woningen. Deze daling van het aantal woningen binnen de grenswaarde wordt veroorzaakt door de verdeling van spoorintensiteiten over dag-, avond- en nachtperiode. Door deze verdeling ont-staat een verschil tussen Letmaal (=oude Wgh) en Lden (= vigerende Wgh) van 3,4 dB. De grenswaarde is echter met 2 dB aangepast.
16 Het convenant maakt deel uit het project Bestaand Rotterdams Gebied, één van de deelprojecten van het Project Mainport-ontwikkeling Rotterdam (PMR).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
In het kader van de Havenspoorlijn/Betuwelijn wordt door ProRail momenteel een drietal procedures doorlopen voor het verkrijgen van zogenaamde hogere grenswaarden. De provincie Zuid-Holland, bevoegd gezag als het gaat om het verlenen van deze hogere grenswaarden, heeft het besluit daartoe voor de baanvakken nabij Westvoorne en Albrandswaard inmiddels genomen. Deze besluiten liggen momenteel ter inzage. Voor het baanvak nabij Rozenburg is de aanvraag nog in voorbereiding. Een vergelijking tussen de gegevens uit het aanvullende geluids onderzoek voor dit bestemmingsplan en de gegevens die volgen uit de onderzoeken zoals deze zijn uitgevoerd in het kader van de Havenspoorlijn/Betuweroute, leert dat de intensiteiten zoals nu voorzien vanwege Maasvlakte 2, in combinatie met de autonome ontwikkeling, passen binnen de intensiteiten zoals opgenomen in de aanvraag voor de hogere grenswaarden. De aanleg en in gebruikname van Maasvlakte 2 zal dan ook geen extra nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat langs het tracé van deze spoorlijn. Dit neemt niet weg dat railverkeerslawaai aandacht heeft van autoriteiten, onderzoekers en het HbR. Partijen praten met elkaar en maken afspraken over het terugdringen van railverkeerslawaai en gerelateerde hinder. Het is in die zin ook aannemelijk te stellen dat de hogere grenswaarden door Gedeputeerde Staten worden verleend. Zij zijn immers niet alleen noodzakelijk met het oog op de beoogde modal split (§ 6.2) en de daarvoor benodigde spoorcapaciteit, ook vormen zij een bovengrens in het kader van de bescherming van het woon- en leefklimaat. Een bescherming die voor Rozenburg extra kracht wordt bijgezet middels het eerder benoemde convenant met ProRail, in welk kader bovendien méér maatregelen zijn uitgevoerd dan vooraf afgesproken. In de dialoog over railverkeerslawaai zijn ondermeer bewonersorganisaties, het Platform Hinder en Veiligheid en gemeenten betrokken. Ook Maasvlakte 2 is een agenda punt tijdens deze overleggen.
8.1.5
Cumulatie In de effectbeschrijving is aandacht besteed aan de effecten van afzonderlijke bronnen en aan de gecumuleerde effecten van alle bronnen tezamen. Deze gecumuleerde effecten worden weergegeven in MKM-waarden17. In de effectbeschrijving zijn zowel de 55 MKM als de 50 MKM-contouren opgenomen. Deze contouren geven het gebied aan waarbinnen geluidgehinderde bewoners aanwezig kunnen zijn. Tevens is de toename in MKM-waarden bepaald die door Maasvlakte 2 ontstaat. In de afbeeldingen 8.1 en 8.2 is het verschil weergegeven in de MKM waarden zoals die optreden vanwege dit bestemmingsplan ten opzichte van de autonome situatie voor respectievelijk 2020 en 2033. De verschillen zijn weergegeven in klassen van 1 MKM. Uit de afbeeldingen blijkt voor 2020 dat in het gehele landgedeelte van het studiegebied de effecten kleiner zijn dan 1 MKM, en zich daarmee beneden de waarneem baarheidsgrens bevinden. In 2033 neemt het absolute MKM niveau af vanwege met name het bereiken van de eindcontour voor industrielawaai. Hierdoor neemt de relatieve invloed van Maasvlakte 2 toe, met als gevolg dat in gedeelten van het onderzoeksgebied (omgeving Oostvoorne en rand Rozenburg) een toename kleiner dan 2 MKM optreedt. Deze toename is beperkt en nauwelijks waarneembaar. De figuren onderbouwen de conclusies dat er in de omgeving van het haven- en industriegebied geen relevante toename van geluidsniveaus optreedt.
17 De MKM houdt rekening met het verschil in hinderlijkheid van het geluid van de verschillende bronnen. Bij eenzelfde geluidsniveau in decibellen is het geluid van het railverkeer namelijk minder hinderlijk dan dat van het wegverkeer en dat van het wegverkeer weer minder dan dat van bijvoorbeeld vliegverkeer. Bij eenzelfde MKM-waarde zal het geluid van rail-, weg- en vliegverkeer door een grote groep mensen als even hinderlijk worden ervaren. De MKM-methode is tot op heden niet formeel verankerd in de wetgeving.
65
66
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Afbeelding 8.1: Verschilkaart 2020
Afbeelding 8.2: Verschilkaart 2033
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.2
Luchtkwaliteit In § 5.2 is aandacht besteed aan de gevolgen voor de luchtkwaliteit ten tijde van de aanleg van Maasvlakte 2 tot aan het moment dat de eerste bedrijven in gebruik genomen worden (ongeveer 2013). Deze paragraaf beschrijft de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de gebruiksfase; dit is de periode waarin Maasvlakte 2 wordt gebruikt waarvoor het is bestemd: grootschalige deepsea gebonden activiteiten voor containers, chemie en distributie. De beschrijving beslaat de periode vanaf 2013 tot 2033, het moment waarop Maasvlakte 2 volledig in gebruik kan zijn. Omdat Maasvlakte 2 gefaseerd wordt aangelegd, vinden in de gebruiksfase ook aanlegactiviteiten plaats. Om die reden zijn in de beoordeling van de effecten van de gebruiksfase ook de effecten van de resterende aanlegactiviteiten meegenomen. Om dit ontwerp bestemmingsplan te kunnen baseren op de meest recente inzichten en cijfers is het luchtonderzoek uit het MER onlangs aangevuld en (deels) geactualiseerd. Dit “Luchtonderzoek Maasvlakte 2 – actualisatie 2007 (verder Actualisatierapport) gaat uit van de nieuwste prognoses van het ministerie van VROM voor de ontwikkeling van de achtergrondconcentraties (zogenaamde GCN-cijfers) en van nieuwe emissiefactoren voor het wegverkeer. Daarnaast zijn de meest recente inzichten in de modellering van tunnelmonden en dubbeltellingcorrectie wegverkeer toegepast. Tevens is het maatregelenpakket verder geoptimaliseerd.
8.2.1
Wet- en regelgeving Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) Op 15 november 2007 is de “Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze Wet zijn de volgende besluiten vervallen of vervangen: • het Besluit luchtkwaliteit 2005; • de Regeling saldering luchtkwaliteit 2005 (is vervangen door de regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007); • het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit en de Meetregeling luchtkwaliteit 2005 (zijn vervangen door de Regeling beoordeling luchtkwaliteit); • de Regeling luchtkwaliteit ozon. De ‘Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)’ brengt drie belangrijkste wijzigingen met zich mee: 1. AMvB niet in betekenende mate; de wet maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er wordt vooralsnog uitgegaan van een grens die overeenkomt met 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Bij ruimtelijke projecten met een verslechtering van de luchtkwaliteit die kleiner is dan deze grens, is toetsing aan de grenswaarde niet meer vereist. Bij projecten die wel in betekenende mate bijdragen (zoals Maasvlakte 2) is toetsing aan de grenswaarde wel vereist. 2. Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); het NSL is de kern van de nieuwe wet. In gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) gaan betrokken overheden in gebiedsgerichte programma’s de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel de ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren als de maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL zorgt ervoor dat overal de grenswaarden worden gehaald. De rijksoverheid coördineert het nationale programma. 3. Ten opzicht van het Blk2005 zijn, ter implementatie van de vierde EG-dochterrichtlijn de volgende stoffen als richtwaarden toegevoegd. Arseen, Cadmium, Nikkel, Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (zoals Benzo(a)pyreen). In de Wet zijn ook richtwaarden voor ozon uit de Regeling luchtkwaliteit ozon (implementatie derde EU-dochterrichtlijn) opgenomen. Naast de bovengenoemde verschillen kent de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) evenals het Blk2005 de project saldering. Dit bestemmingsplan maakt gebruik van deze projectsaldering uit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Het voorontwerpbestemmingsplan en het MER waren nog gebaseerd op de overeenkomstige regeling uit het Blk 2005. Toegevoegd is de toetsing aan de nieuwe stoffen, zoals hiervoor aangegeven onder punt 3. Tevens zal Maasvlakte 2 (inclusief het maatregelenpakket) als autonome ontwikkeling worden opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Aangezien het (voor)ontwerp bestemmingsplan en het luchtonderzoek (MER en Actualisatierapport) zijn opgesteld op het moment dat het Blk 2005 nog van kracht was, wordt in de diverse stukken veelal naar het Blk 2005 verwezen. Waar dat van toepassing is moet voor ‘Blk 2005’ gelezen worden: ‘Wet milieubeheer (luchtkwaliliteitseisen)’.
67
68
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Normen voor luchtkwaliteit De normen voor luchtkwaliteit zijn gegeven in de Wet milieubeheer (milieukwaliteitseisen). Voor de stoffen SO2 (zwaveldioxide), NO2 (stikstofdioxide), NOx (stikstofoxiden), PM10 (zwevende deeltjes kleiner dan 10 µm), lood, CO (koolmonoxide) en benzeen gelden grenswaarden. Die grenswaarden gelden in beginsel overal in de buitenlucht, behalve op werkplekken (hieronder vallen ook bedrijfsterreinen). Voor wegen is geregeld dat de beoordeling van de luchtkwaliteit niet op de weg zelf hoeft plaats te vinden, maar op 5 of 10 meter van de wegrand (afhankelijk van de stof). Uit artikel 5.17 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) volgt onder andere dat een gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht moet nemen en richtwaarden zoveel mogelijk in acht moet nemen. Dat betekent dat voor elk bestemmingsplan een onderzoek naar de mogelijke gevolgen voor luchtkwaliteit moet worden uitgevoerd. Indien daaruit blijkt dat de ontwikkelingen kunnen leiden tot normoverschrijding of bestaande normoverschrijding kunnen vergroten, dan mag een bestemmingsplan alleen worden vastgesteld indien, door een met dit plan samenhangende maatregel of een door dit plan optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert.
Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 De Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) biedt de mogelijkheid van saldering. De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (Rplk 2007) beschrijft een samenstel van regels dat bestaat uit algemene criteria waar een besluit en de saldering aan dienen te voldoen, inhoudelijke voorschriften waar een besluit aan dient te voldoen en motiverings eisen. Een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit (tot) boven de grenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden worden gecompenseerd met een verbetering op een andere plaats of tijd. Deze wijze van compenseren wordt aangeduid met ‘salderen’. Op grond van artikel 3 van het Rslk 2006 moet (ook) een beschrijving worden gegeven van de effecten op de luchtkwaliteit in gebieden waar géén normoverschrijding plaatsvindt. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 Met deze ministeriële regeling wordt beoogd de uniformiteit en nauwkeurigheid te bevorderen ten aanzien van het meten en rekenen aan de huidige en toekomstige luchtkwaliteit. Het gaat daarbij om het uniformeren van invoergegevens, rekenmethoden voor het bepalen van de luchtkwaliteit bij wegen en inrichtingen en de resultaten(afstand tot de weg en nauwkeurigheidseisen). Deze regeling heeft als uitgangspunt gediend voor de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoeken.
8.2.2 Uitgangspunten, invoergegevens en rekenmethode luchtonderzoek Onder emissies wordt de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen door de verschillende bronnen verstaan, zoals transport over de weg, rail, binnenvaart, zeevaart, industrie en huishoudens. Als gevolg daarvan ontstaan immissies. Immissies zijn de bijdragen aan de concentraties vervuilende stoffen in de lucht op leefniveau. Bij de toetsing aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) gaat het alleen om deze concentraties, buiten werkplekken. In het bestemmingsplan wordt daarom alleen ingegaan op de concentraties vervuilende stoffen in de lucht. Ten behoeve van het MER Bestemming en het Actualisatierapport is onderzoek gedaan naar immissies van SO2, NO2 en PM10 en de invloed daarvan op de concentraties in de lucht. Voor de overige stoffen zoals vermeld in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geldt dat uit de meetgegevens en rapportages van DCMR en het MNP blijkt dat de achtergrondwaarden ver onder de norm liggen. Uit het MER Bestemming en het Actualisatierapport blijkt voorts dat de bijdragen van Maasvlakte 2 aan de concentraties van deze overige stoffen beperkt zijn en dat de grens en richtwaarden niet worden overschreden. Tevens blijkt dat Maasvlakte 2 nergens in het studiegebied tot een overschrijding van de grenswaarde voor SO2 leidt. Hierna komen daarom alleen concentraties NO2 en PM10 aan de orde.
Grenzen studiegebied In de Richtlijnen voor het MER is opgenomen dat de milieuaspecten moeten worden onderzocht in de directe omgeving van Maasvlakte 2 en voor de transportassen naar het achterland en hun omgeving tot aan het Vaanplein/ Barendrecht. In aanvulling daarop is in de richtlijnen opgenomen dat indien buiten dit gebied sprake is van significante wijzigingen in de verkeersintensiteiten (20% afname, 30% toename), knelpunten in doorstroming of knelpunten met betrekking tot (nautische) veiligheid een ruimer studiegebied beschreven moet worden.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het gekozen studiegebied betreft een gebied ter grootte van 40 x 20 kilometer. Deze omvang van het studiegebied is mede gebaseerd op de resultaten van het MER PMR uit 2001 dat in het kader van de PKB PMR 2006 is opgesteld. Het studiegebied is zodanig gekozen dat buiten dit gebied geen effecten van belang worden verwacht. Het studiegebied voor de achterlandverbindingen van wegverkeer betreft het hoofdwegennet in het Rotterdamse havengebied en het onderliggende wegennet op Voorne Putten en IJsselmonde. Het hoofdwegennet in het studiegebied reikt in noordelijke richting tot aan de Beneluxtunnel en in oostelijke en zuidelijke richting tot aan het Vaanplein. In het Actualisatierapport heeft, in aanvulling daarop, ook onderzoek plaatsgevonden naar de effecten van verkeersbewegingen buiten het in het MER gedefinieerde studiegebied.
Rekenmethoden In het MER Bestemming en het Actualisatierapport zijn de concentraties vervuilende stoffen in de lucht berekend met behulp van de volgende modellen: • Voor puntbronnen en oppervlaktebronnen is gebruik gemaakt van het Nieuw Nationaal. Model. De berekeningen zijn gemaakt met behulp van de softwareapplicatie Stacks (KEMA); • Voor rijkswegen en provinciale wegen is gebruik gemaakt van het TNO-Pluimsnelweg; • Voor straten in een stedelijke omgeving is het CAR II-model gebruikt. Voorzichtig-realistische benadering Bij het onderzoek is een aantal aannamen gedaan over de ontwikkeling van Maasvlakte 2 en van de luchtkwaliteit in algemene zin. Om te voorkomen dat het onderzoek een te rooskleurig beeld schetst van de toekomstige luchtkwaliteit is een voorzichtig-realisatische benadering gekozen. Een aantal aannamen heeft een uitgesproken worstcase karakter. De aannamen leiden, juist door hun samenstel, met een grote mate van zekerheid tot een weergave van de maximaal te bereiken concentraties van de luchtkwaliteit. Waarschijnlijk zijn de werkelijke uitkomsten gunstiger. Deze voorzichtigrealistische benadering kent de volgende onderdelen: • Voor 2033 is uitgegaan van de milieuscenario’s die gelden voor 2020, terwijl het zeer waarschijnlijk is dat de voorschrijdende technologie en de aanscherping van beleid ervoor zorgen dat de consistente lijn van afnemende achtergrondconcentraties en afnemende emissies van voertuigenook na 2020 doorzet. Als voorbeeld geldt de invoering van Euro VI voor vrachtauto’s, die nog niet is verwerkt in de prognoses van de emissiefactoren voor vrachtauto’s. • Gerekend is met de meest ongunstige situatie binnen de bandbreedte voor de invulling naar bedrijfstype. Zo is voor de luchtkwaliteit langs de achterlandverbindingen uitgegaan van de maximale omvang van containerbedrijven (container max scenario) en voor de luchtkwaliteit op Maasvlakte 2 zelf van een zo groot mogelijk aandeel chemische industrie (chemie max scenario). • Nieuw beleid, zoals de nieuwe EU-richtlijn luchtkwaliteit, zal hoogstwaarschijnlijk meer ruimte bieden. Het voorstel is immers dat de beoordeling van de NO2-concentraties plaatsvindt op 10 meter van de wegrand in plaats van de 5 meter die nu geldt. Daarnaast hoeft de norm niet langer gehaald te worden op locaties die niet toegankelijk zijn voor het publiek, op bedrijventerreinen,wegen, verkeerspleinen, wegreserveringen en locaties waar het algemene publiek niet gedurende een significante periode blootgesteld wordt. • Voor de snelheid waarmee Maasvlakte 2 in gebruik zal worden genomen is gerekend met de hoogste economische groeiscenario’s nl. Global Competition en Global Economy. Het volume van de bedrijfsactiviteiten zal geleidelijk toenemen vanaf 2013 tot aan 2033. Een snellere groei dan is aangenomen is tevens onwaarschijnlijk uitgaande van factoren als de gefaseerde aanleg van het binnengebied, de nodige investeringen, de bouwtijd van installaties, de algemene economische groei, de concurrentieverhoudingen etc. Integraal en volledig De beoordeling zoals die in het MER en in de Actualisatie is uitgevoerd kent een integraal karakter doordat zowel de aanleg als het gebruik van Maasvlakte 2 zijn beoordeeld, alle relevante bronnen in ogenschouw zijn genomen (van industrie op Maasvlakte 2, schepen voor de aanleg tot alle vormen van aan- en afvoer van goederen tijdens het gebruik) en dat niet alleen ter plekke van het plangebied Maasvlakte 2, maar in een groot studiegebied en met een doorkijk naar een nog groter gebied. Met het oog op de volledigheid en integraliteit is in de Actualisatie een analyse toegevoegd naar effecten op het onderliggende wegennet in Rijnmond.
69
70
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.2.3
Gevolgen luchtkwaliteit door gebruik Maasvlakte 2 in het MER studiegebied De gevolgen voor de luchtkwaliteit van het gebruik van Maasvlakte 2 (inclusief het deel van de aanlegactiviteiten na 2013) zijn voor de ijkjaren 2015, 2020 en 2033 in beeld gebracht voor de autonome ontwikkeling (AO) en met Maasvlakte 2 (variant Ruimtelijke Verkenningen = RV). Het gaat daarbij om de twee relevante stoffen (NO2 en PM10) in het gebied waarin overschrijdingen optreden (in vierkante kilometers), om de gemiddelde concentraties in deze gebieden (in microgram per kubieke meter) en om het aantal blootgestelden (aantallen personen). Afbeeldingen waarop de overschrijdingsgebieden zijn weergegeven zijn opgenomen in het Actualisatierapport. Resultaten voor NO2 2015 Norm 40 [μg/m3] Overschrijdingsoppervlak
[km2]
AO
RV
0,18
0,26
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
43,5
44,5
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
AO
RV
Resultaten voor PM10 2015 Norm 40 [μg/m3] Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,01
0,01
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
35,5
35,7
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
AO
RV
Resultaten voor NO2 2020 Norm 40 [μg/m3] Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,07
0,15
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
45,1
47,0
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
AO
RV
Resultaten voor PM10 2020 Norm 32,6 [μg/m3] Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,013
0,016
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
34,3
34,7
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
AO
RV
Resultaten voor NO2 2033 Norm 40 [μg/m3] Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,18
0,54
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
45,5
48,7
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
AO
RV
Resultaten voor PM10 2033 Norm 32,6 [μg/m3] Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,022
0,028
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
35,0
35,8
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat het gebruik van Maasvlakte 2 zonder extra maatregelen leidt tot een toename van het gebied met overschrijdingen met maximaal 0,36 vierkante kilometer (36 hectare) en een toename van de concentratie van maximaal 3,2 microgram per kubieke meter, beide voor NO2 in 2033. Nergens zijn blootgestelden in het geding.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.2.4
Vervoersbewegingen buiten het MER-studiegebied De vervoersbewegingen van en naar Maasvlakte 2 vinden uiteraard deels ook buiten het in het MER onderzochte studiegebied plaats. Deze vervoersbewegingen zijn echter in feite aan te merken als autonome ontwikkeling, omdat de transportbehoefte wordt bepaald door mondiale ontwikkelingen op het gebied van economie, productie en transport. Dit betekent dat de van over zee aangevoerde containers zonder Maasvlakte 2 via andere Nederlandse of west-Europese havensteden,zoals Hamburg, Antwerpen of Amsterdam onze regio zouden bereiken. Deze andere havensteden hebben echter minder goede achterlandverbindingen via water en spoor, waardoor daarbij relatief veel gebruik moet worden van vervoer over de weg. De aanleg van Maasvlakte 2 heeft dus in vergelijking met een dergelijke ontwikkeling voordelen voor de luchtkwaliteit. Argumenten daarvoor zijn: • Deep sea: de allergrootste zeeschepen, die alleen Maasvlakte 2 kunnen aandoen, hebben een relatief lage emissie per container • Korte haveningang: voorkomt dat schepen lang varen, ver het land in komen en daarmee bijdragen aan de lucht kwaliteit in relatief kwetsbare gebieden. • Maasvlakte 2 beschikt over alle modaliteiten voor transport (naast weg ook pijpleiding, rail en binnenvaart). Dat biedt de grootste garantie voor het meest schone achterlandtransport. Hieruit komt het algemene beeld naar voren dat de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 niet alleen in economisch opzicht, maar ook voor luchtkwaliteit relatief gunstig scoort en dat de keuze voor Maasvlakte 2 vanuit een bredere optiek verantwoord is. Alternatieve locaties zullen immers een groter effect op de luchtkwaliteit hebben, echter met een wat ander niet goed bepaalbaar effectgebied.
Bijdrage vanuit verschillende bronnen De effecten van Maasvlakte 2 op de luchtkwaliteit nemen af met de afstand tot het plangebied. Binnen het MER studiegebied van 20x40 kilometer (de verkeerruit van Rotterdam) kunnen de effecten van Maasvlakte 2 redelijk worden bepaald en toegerekend.Op grotere afstand van Maasvlakte 2 is het verkeer van en naar Maasvlakte 2 niet meer te onderscheiden van het daar heersende verkeersbeeld, omdat de rijroutes minder goed bekend zijn, de relatieve bijdrage aan het verkeersbeeld afneemt en het in feite om verkeer gaat dat anders ook, maar dan vanuit andere havensteden de betrokken regio’s zou aandoen. Dit verkeer kan dus niet aan Maasvlakte 2 worden toegerekend. Overigens wordt opgemerkt dat diffuse achtergrondontwikkeling in het toekomstige NSL wordt opgelost. Niettemin is in het Actualisatierapport ook buiten het studiegebied onderzocht wat, op basis van op basis bepaalde aannamen over de verkeersverdeling, de effecten zouden kunnen zijn, indien dat verkeer toch aan Maasvlakte 2 wordt toegerekend. Daarbij kan nog onderscheid worden gemaakt tussen wegverkeer en binnenvaart in het achterland, zeescheepvaart en chemische industrie.
8.2.5
Wegverkeer en binnenvaart De omvang van het wegverkeer en de binnenvaart met de eindbestemming of het startpunt op Maasvlakte 2 bedraagt op enige plaats buiten het MER studiegebied maximaal een aantal honderden vrachtauto’s of enkele tientallen binnenvaartschepen per etmaal. Dit resulteert in een verhoging van veelal niet meer dan enkele tienden microgrammen NO2 langs de betreffende (vaar)weg. Zoals uit de voorgaande paragraaf blijkt, kan dit verkeer en derhalve ook deze toevoeging aan de luchtkwaliteit niet aan Maasvlakte 2 worden toegerekend.
8.2.6
Zeescheepvaart Maasvlakte 2 heeft geen invloed op de omvang van het wereldwijde transport over zee naar Noordwest Europa. Als de havencapaciteit in Rotterdam niet wordt uitgebreid zullen de zeeschepen uitwijken naar andere zeehavens (Le Havre, Antwerpen, Vlissingen, Amsterdam, Bremen en Hamburg). Weliswaar treden daardoor beperkte wijzigingen op in de verspreidingspatronen voor de luchtkwaliteit. Echter het totale effect neemt toe, omdat de alternatieve bestemmingen niet bereikbaar zijn voor de allergrootste schepen met de, per container, laagste bijdrage naar de luchtkwaliteit. Dit kan leiden tot een toename van het extra scheepvaartverkeer van 50 tot 100%, met de daarbij behorende emissietoename. Samengevat bedraagt de bijdrage van de zeescheepvaart maximaal 0.1 microgram NO2 per m3, waarvan het grootste deel autonome ontwikkeling is en slechts een deel aan Maasvlakte 2 valt toe te rekenen. De resterende kleine bijdrage wordt als niet significant beschouwd.
71
72
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.2.7
Chemische industrie Het bestemmingsplan maakt maximaal 470 ha chemische industrie mogelijk. Een dergelijke ontwikkeling zou in 2033 leiden tot een kleine verhoging (kleiner dan 0,02 ug/m3 NO2) buiten het studiegebied. Deze benadering gaat uit van een bovengrens en gezien de beperkte omvang van de toevoeging van de bijdrage is deze niet als significant te beschouwen.
8.2.8
Maatregelen Ondanks het feit dat het verkeer van en naar Maasvlakte 2 buiten het MER studiegebied in feite niet valt toe te rekenen aan Maasvlakte 2 en de diffuse achtergrondontwikkeling in het toekomstige NSL wordt opgelost, is het hieronder beschreven maatregelenpakket voor de effecten binnen studiegebied zodanig dat de eventuele effecten buiten het studiegebied daardoor ook volledig worden weggenomen. De paragrafen 8.2.2 en 8.2.3 laten zien dat Maasvlakte 2 zonder maatregelen kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ( een toename van de oppervlakte van het overschrijdingsgebied). Uit artikel 5.16, lid 1, sub b, onder 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) volgt dat bij een beperkte toename van de concentratie PM10 en/of NO2 in een overschrijdingsgebied een bestemmingsplan toch kan worden vastgesteld indien een daarmee samenhangende maatregel of een door dat plan optredend effect de luchtkwaliteit per saldo verbetert. De voorwaarden voor toepassing van deze mogelijkheid zijn neergelegd in de eerder genoemde Rslk 2006. Om die verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren, zullen maatregelen worden getroffen die hieronder worden toegelicht. Door de aard en de locaties van de verslechtering vallen de benodigde maatregelen buiten de reikwijdte van het bestemmingsplanbesluit en ook buiten de reikwijdte van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bovendien kunnen deze maatregelen nog niet allemaal op dit moment worden getroffen en is het voor sommige maatregelen zelfs niet doelmatig om ze in dit stadium reeds te treffen. Daarom worden tussen de gemeente Rotterdam, het Rijk en het HbR bindende afspraken gemaakt om te borgen dat de maatregelen tijdig worden getroffen, zodat bij het gebruik van Maasvlakte 2 zal worden voldaan aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit. Deze afpraken worden vastgelegd in de ‘Overeenkomst Luchtkwaliteit Maasvlakte 2’ (OVL-MV2), waarvan het concept als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan is gevoegd en dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan ondertekend zal worden.
Criteria De geselecteerde maatregelen in de OVL-MV2 zijn het resultaat van een proces waarin is beoordeeld of de kansrijke maatregelen voldoen aan de criteria in onderstaande tabel. Deze criteria volgen uit de bepalingen in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit (zie § 8.2.1): a. Effectiviteit. Het gezamenlijke effect van de maatregelen is voldoende groot om de luchtkwaliteit per saldo te verbeteren. Bij het effect op de luchtkwaliteit gaat het zowel om het effect op de concentraties, als om het effect op het aantal blootgestelden. b. Zekerstelling. De daadwerkelijk uitvoering van de maatregelen kan voldoende worden zeker gesteld (geborgd). c. Haalbaarheid. De haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de maatregelen is voldoende groot. Onderdeel van toetsing aan dit criterium is de beoordeling van de juridische, financiële, technische, organisatorische en planologische haalbaarheid. Bij de beoordeling van de juridische haalbaarheid is speciale aandacht voor de mogelijke belemmeringen in het kader van vrij verkeer van goederen (Europese dimensie). d. Tijdigheid. De maatregelen kunnen in beginsel niet later dan gelijktijdig met de te compenseren activiteiten worden uitgevoerd. e. Samenhang. Het salderingsgebied moet een functionele en geografische samenhang hebben met het plangebied. f. Beschikbaarheid. De maatregelen die getroffen worden om de extra luchtverontreiniging door Maasvlakte 2 te compenseren, zijn nieuwe maatregelen. De maatregelen maken geen deel uit van reeds vastgesteld beleid, zoals bijvoorbeeld de maatregelen in regionale actieprogramma’s voor verbetering van de luchtkwaliteit (RAL), maatregelen in het luchtkwaliteitplan van de gemeente Rotterdam en maatregelen op rijksniveau. Bij de uiteindelijke keuze voor de maatregelen wordt prioriteit gegeven aan bronmaatregelen. Dit zijn maatregelen die voorkomen dat luchtverontreinigende stoffen worden gëmitteerd. Voor die knelpuntlocaties waar bronmaatregelen alleen niet voldoende zijn om de luchtkwaliteit voldoende te verbeteren of waar een tijdige uitvoering van de bronmaatregelen onvoldoende kan worden zeker gesteld, worden effectmaatregelen getroffen. Effectmaatregelen zorgen niet voor een beperking van de emissies, maar zorgen bijvoorbeeld voor een snellere verdunning van de luchtverontreiniging.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Door maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de emissie van luchtverontreinigende stoffen afnemen, kan de verslechtering van de luchtkwaliteit door Maasvlakte 2 worden gecompenseerd op alle locaties waar deze zich voordoet. Ook op locaties waar de grenswaarden niet worden overschreden, maar waar compensatie van de extra luchtverontreiniging door Maasvlakte 2 voor de gezondheid van mensen gewenst is (waarborgen van de leefbaarheid). Effectmaatregelen hebben een sterk lokaal effect en kunnen er voor zorgen dat op bepaalde (woon)locaties aan de normen wordt voldaan. Effectmaatregelen zorgen niet voor een afname van de emissies en dragen daarmee minder bij aan verminderen van de grootschalige luchtverontreiniging dan bronmaatregelen. De ontwikkeling van de luchtkwaliteit kan vragen om herziening van het maatregelenpakket. Dat maakt het gewenst om zo min mogelijk maatregelen te treffen die onomkeerbaar zijn. Effectmaatregelen zijn veelal fysieke maatregelen die niet eenvoudig (of alleen met hoge kosten) zijn terug te draaien. Bij bronmaatregelen is het vaak eenvoudiger om de maatregel bij te sturen.
Selectieproces maatregelen Bij de selectie van de maatregelen zijn de volgende stappen doorlopen: 1. Analyse knelpuntlocaties De knelpuntlocaties zijn de locaties waar Maasvlakte 2 leidt tot een toename van de overschrijdingen van de grenswaarden voor de concentraties NO2 en PM10. Voor deze locaties is bepaald welke bronnen bijdragen aan de concentraties. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen bronnen die direct gerelateerd zijn aan Maasvlakte 2 en de autonome bronnen, zoals bijvoorbeeld het verkeer van en naar de huidige Maasvlakte. Met maatregelen kan de extra luchtverontreiniging door het gebruik van Maasvlakte 2 volledig worden weggenomen. De volgende categorieën van lokale emissiebronnen dragen bij aan de concentraties op de knelpuntlocaties: wegverkeer, industrie, zeevaart, binnenvaart en, in mindere mate, spoorverkeer. 2. Inventariseren van mogelijke maatregelen die de luchtkwaliteit op de knelpuntlocaties verbeteren Ten behoeve van het MER Bestemming zijn kansrijke maatregelen geïnventariseerd, waarmee de luchtkwaliteit op de knelpuntlocaties kan worden verbeterd. Daarbij is gezocht naar maatregelen die aangrijpen op de (lokale) bronnen van luchtverontreiniging op de knelpuntlocaties. De geïnventariseerde maatregelen zijn opgenomen in de Bijlage lucht van het MER Bestemming. Voor de broncategorieën zeevaart, wegverkeer en binnenvaart, zijn de meest kansrijke maatregelen schematisch weergegeven in bijlage 5A, 5B en 5C. 3. Beoordelen en selecteren van de maatregelen De geïnventariseerde maatregelen zijn beoordeeld op basis van de criteria die eerder zijn beschreven. In de bijlagen 5A tot en met 5C is aangegeven welke maatregelen voldoen aan alle criteria, en welke maatregelen aan één of meerdere criteria niet voldoen. Maatregelen opgenomen in OVL-MV2 Om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit per saldo verbetert worden alle maatregelen getroffen die aan de criteria voldoen. Over dit pakket aan maatregelen is overstemming tussen alle partijen die deze maatregelen moeten treffen. De afspraken over de uitvoering van de maatregelen zijn vastgelegd in de OVL-MV2. De kern van het overeengekomen maatregelenpakket bestaat uit bronmaatregelen die aangrijpen op de binnenvaart en het wegverkeer. De meeste knelpuntlocaties liggen in de directe omgeving van de achterlandverbindingen: de snelwegen en de vaarwegen. De bijdrage van het wegverkeer en de binnenvaart op deze locaties is daarmee relatief groot.Hiermee worden tevens de effecten van de zeevaart en de industrie gecompenseerd en/of gesaldeerd. Hierna worden de overeengekomen compensatiemaatregelen toegelicht.
73
74
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
A. Bronmaatregelen binnenvaart 1. Ter beperking van de uitstoot van PM10 en NO2 zullen vanaf 2025 alle binnenvaartschepen die de haven van Rotterdam aandoen uitgerust moeten zijn met zogenaamde fase 2 motoren. Hiertoe worden de volgende maatregelen getroffen, die in samenhang moeten worden beschouwd: i. Om zeker te stellen dat in het Hartelkanaal en de Oude Maas na 2025 geen binnenvaartschepen varen met fase 0 of 1 motoren, zal het gemeentebestuur van Rotterdam bij gemeentelijke verordening besluiten tot een verbod op die schepen voor de havenbekkens in de haven van Rotterdam (voor zover in beheer van het HbR) met ingang van 2025. Uitvoering en handhaving zullen geschieden door de Havenmeester van Rotterdam. ii. Vooruitlopend op het verbod verhoogt het HbR in de periode 2010 tot 2025 het binnenhavengeld met 10% voor schepen met fase 0 en fase 1 motoren, door het wijzigen van “de Algemene Voorwaarden Zeehavengeld, Binnenhavengeld en Bijdrage Afvalstoffen Zeeschepen”. Deze verhoging van de binnenhavengelden zal stimuleren dat de binnenvaart tijdig besluit tot het vervangen van fase 0 en fase 1 motoren. iii. De extra inkomsten uit de tijdelijke verhoging van het binnenhavengeld zullen, in aanvulling op de rijkssubsidie regeling, worden ingezet voor de stimulering van het gebruik van fase 2 (of hoger) motoren. iv. Het rijk zal de “Subsidieregeling dieselmotoren voor binnenvaartschepen” van 20 september 2005 voortzetten tot 1 januari 2025 of een vergelijkbare regeling instellen. Daarmee wordt bevorderd dat oude, meer vervuilende motoren sneller worden vervangen door nieuwe, schonere motoren. 2. Vanaf de eerste economische activiteit op Maasvlakte 2 tot uiterlijk 2025 wordt een reductie van 20% van de maximumsnelheid (rekening houdend met stroomsnelheden) ingevoerd voor alle binnenvaartschepen op de Oude Maas tussen de Beerenplaat en de Botlekbrug (in beide richtingen) en op het Hartelkanaal tussen de Botlekbrug en Harmsenbrug (eveneens in beide richtingen). Ook hier zullen uitvoering en handhaving opgedragen worden aan de Havenmeester van Rotterdam.
B. Bronmaatregelen wegverkeer 1. De hoofdmaatregel voor het wegverkeer is de invoering van de milieuzonering. Per 1 januari 2013 zal een verbod voor vrachtverkeer worden ingesteld voor de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2. Vrijstelling van dit verbod zal gelden voor vrachtauto’s uitgerust met een EURO V motor. De besluitvorming over de invoering van EURO VI is nog niet afgerond maar de invoering wordt verwacht rond 2014. Twee jaar na de invoering van EURO VI zullen alle lagere EURO-klassen worden verboden. C. Schermen Indien de onder B genoemde maatregelen onvoldoende effectief zijn dan worden langs de rijkswegen (A15/A4) waar nodig schermen verhoogd, verlengd of nieuw aangebracht. Deze schermen zijn voorzien langs grote gedeelten van de A4 en A15. Doel van de schermen is om de luchtverontreinigende stoffen beter te verspreiden en zo de bijdragen aan de vermindering van de luchtkwaliteit teniet te doen (compenseren en salderen). De schermlengten en hoogten ten behoeve van Maasvlakte 2 zijn aangegeven in het Actualisatierapport (fig. 6.5 t/m 6.7).
8.2.9
Effectiviteit van de maatregelen Onderzoeksresultaten § 8.2.3. beschrijft de gevolgen van het gebruik van Maasvlakte 2 voor de luchtkwaliteit en benoemt knelpunten waar overschrijdingen van de normen voor NO2 en/of PM10 zijn te verwachten. § 8.2.8. bevat de beschrijving van de maatregelen waarmee deze knelpunten worden aangepakt en deze § 8.2.9. geeft aan wat de effecten van de maatregelen voor de luchtkwaliteit zijn. De tabel die in § 8.2.3. is gebruikt wordt hiervoor aangevuld met het effect van het maatregelenpakket. In de tabellen wordt het maatregelenpakket gepresenteerd waarin de luchtschermen zijn opgenomen en niet de milieuzone voor de vrachtauto’s. De milieuzone heeft ten minste een vergelijkbaar positief effect. Door het treffen van deze maatregelen wordt de luchtkwaliteit beter dan in de autonome ontwikkeling.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Resultaten voor NO2 2015 [km2]
Overschrijdingsoppervlak
AO
RV
Maatregelpakket
0,18
0,26
0,05
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
43,5
44,5
40,2
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
0
AO
RV
Maatregelpakket
Resultaten voor PM10 2015 Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,01
0,01
0,004
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
35,5
35,7
32,9
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
0
AO
RV
Maatregelpakket
Resultaten voor NO2 2020 Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,07
0,15
0,05
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
45,1
47,0
43,4
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
0
AO
RV
Maatregelpakket
Resultaten voor PM10 2020 Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,013
0,016
0,012
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
34,3
34,7
33,3
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
0
AO
RV
Maatregelpakket
Resultaten voor NO2 2033 Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,18
0,54
0,17
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
45,5
48,7
44,3
Aantal blootgestelden [personen]
0
2
0
AO
RV
maatregelenpakket
Resultaten voor PM10 2033 Overschrijdingsoppervlak
[km2]
0,022
0,028
0,019
Gemiddelde concentratie in overschrijdingsgebied [μg/m3]
35,0
35,8
34,1
Aantal blootgestelden [personen]
0
0
0
Effectiviteit De bovenstaande resultaten zijn ontleend aan het ‘Luchtonderzoek Maasvlakte 2, actualisatie 2007’. De resultaten laten zien dat de combinatie van maatregelen voor de binnenvaart en het wegverkeer afdoende zijn om de benoemde knelpunten volledig weg te nemen, conform de regels voor de projectsaldering, uit de Wet milieubeheer (lucht kwaliteitseisen). Daarmee compenseren de gepresenteerde maatregelen op een effectieve wijze de bijdrage aan de luchtkwaliteit van Maasvlakte 2.
75
76
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Centraal in de maatregelen staat de milieuzone voor het wegverkeer en het verbod voor schepen met vuile motoren voor de binnenvaart. De beide maatregelen hebben tot gevolg dat vrachtauto’s en binnenvaartschepen versneld overschakelen op schonere typen motoren. Het gaat daarbij niet alleen om voertuigen die Maasvlakte 2 aandoen, maar voor alle binnenvaartschepen die op Rotterdam varen en alle vrachtauto’s die de Maasvlakte aandoen (zowel de huidige Maasvlakte als de nieuwe Maasvlakte 2). Ook houdt het nuttige effect niet op bij de grens van Rijnmond, maar strekt dat zich uit tot het hele gebied waar deze voertuigen komen. Daarmee zorgt deze maatregel ervoor dat het wegverkeer en de binnenvaart van en naar Maasvlakte 2, ondanks de volumegroei die daarmee gepaard gaat, per saldo geen negatief hebben op de luchtkwaliteit. De milieuzone versnelt het effect van de invoering van een schonere Euroklasse. Na verloop van tijd verliest de milieuzone dan ook haar effectiviteit. Voor een milieuzone gebaseerd op Euro V voor vrachtauto’s is dat in 2016, voor de milieuzone gebaseerd op Euro VI is dat naar verwachting in 2025. In 2025 is de generieke overschakeling op Euro VI vrijwel volledig en levert de milieuzone geen toegevoegd effect. Echter op dat moment zullen ook vrijwel geen overschrijdingen meer optreden van de luchtkwaliteitsnormen langs wegen. De enkele tunnelmond waar dat nog wel het geval kan zijn, is dan voorzien van een luchtscherm.
Terugvaloptie De milieuzone voor het wegverkeer neemt een belangrijke plaats in binnen het pakket aan maatregelen. Daarbij moet echter worden vermeld dat de Euro VI klasse voor vrachtauto’s op het moment van publicatie van dit ontwerp bestemmingsplan nog geen vaststaand Europees beleid is. Volledige zekerheid over de hoogte van de norm en de invoeringsdatum bestaat derhalve niet. Om die onzekerheid niet door te laten werken in de besluitvorming over Maasvlakte 2, is een terugvaloptie uitgewerkt. Uit het luchtonderzoek blijkt dat met schermen op knelpuntlocaties langs wegen ook wordt voldaan aan de normen, conform de regels voor projectsaldering uit de Wet Luchtkwaliteit. Daarmee vormt de plaatsing van schermen een zeker alternatief voor een maatregelenpakket dat mede is gebaseerd op de milieuzone met Euro VI. De Overeenkomst luchtkwaliteit voorziet ook in uitvoering van deze terugvaloptie. Tijdigheid De onderzoeksresultaten zijn weergegeven voor de vaste ijkjaren: 2015, 2020 en 2033. Het gebruik van Maasvlakte 2 is echter al vanaf 2013 te verwachten. Eerder gebruik is vanwege de tijd die nodig is voor de aanleg van land en de bouw van kades en installaties fysiek niet mogelijk. De activiteiten nemen vanaf 2013 geleidelijk toe tot omstreeks 2033 Maasvlakte 2 volledig in gebruik is. Bij de aanpak van de luchtkwaliteit geldt als algemeen principe dat de maatregelen in hun effect telkens voorlopen op de ingebruikname van de terreinen. Vanaf de start van de exploitatie van Maasvlakte 2 in 2013 zijn de maatregelen effectief tot op het gebruiksniveau dat pas in 2015 wordt verwacht. De daarna liggende ijkjaren 2020 en 2033 laten expliciet zien dat de maatregelen tijdig hun compenserende effect hebben. Het Luchtonderzoek Maasvlakte 2, actualisatie 2007 geeft aan dat deze tijdigheid van de maatregelen ook voor de tussenliggende jaren geldt. De Overeenkomst luchtkwaliteit, die in § 8.2.10 centraal staat, bevat afspraken over het volgen van de ontwikkelingen van de luchtkwaliteit en het waar nodig herzien van de maatregelen. Hiermee legt de Overeenkomst vast dat partijen bij afwijkingen van de prognoses adequaat ingrijpen om het bovenstaande principe (luchtmaatregelen lopen in effect vóór op de ingebruikname van Maasvlakte 2) in praktijk te verzekeren.
Gevoeligheidsanalyse In het luchtonderzoek is bezien of de resultaten gevoelig zijn voor veranderingen in de uitgangspunten die zijn gehanteerd. Daarbij wordt allereerst verwezen naar § 8.2.2, waarin staat onderbouwd dat de uitgangspunten voor het onderzoek rekening houden met voor de luchtkwaliteit ongunstige combinaties van factoren (autonome ontwikkeling, invulling van Maasvlakte 2 naar bedrijfstype). Het luchtonderzoek geeft daarnaast aan wat de gevoeligheid is voor veranderingen in Europees beleid, variaties in de vervanging van motoren in de binnenvaart en voor het niet doorgaan van de aanleg van de A4-Zuid.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De resultaten zijn als volgt samen te vatten: • Als de EU het voornemen om toetsing aan de normen niet langer verplicht te stellen in gebieden waar mensen niet langdurig (kunnen) verblijven uitvoert, dan neemt het overschrijdingsgebied in Rijnmond sterk af. Het maatregelenpakket vermindert dan fors, met name luchtschermen worden dan overbodig. • Als de emissiefactoren in de binnenvaart minder snel dalen dan in het onderzoek is aangenomen, kan dat doorwerken naar de overschrijdingen langs de vaarwegen. Opvang kan plaatsvinden door de andere maatregel voor de binnenvaart, snelheidsverlaging, langere tijd aan te houden dan nu is voorgenomen. • Indien de A4-Zuid niet beschikbaar komt leidt dit tot meer verkeer op de A15. De effecten daarvan op de luchtkwaliteit worden echter effectief aangepakt met de invoering van de milieuzone voor vrachtauto’s. • Tot slot is verkend wat de mogelijke invoering van een Europese norm voor zeer fijn stof (PM2,5) betekent voor Maasvlakte 2. Aangezien de norm, de huidige concentraties in de lucht en de modellen voor berekening niet beschikbaar zijn, zijn stellige uitspraken thans niet mogelijk. Wel komt uit een verkenning naar voren dat de thans voorziene aanpak van de luchtkwaliteit ook effectief is voor PM2,5. Samenvattend leert de gevoeligheidsanalyse dat de aanpak van de luchtkwaliteit bij dit ontwerp bestemmingsplan robuust is voor veranderingen in uitgangspunten, doordat deze aanpassingen gunstig zullen werken (als toetsing op bepaalde plekken niet meer verplicht is), op te vangen valt met huidige maatregelen (A4 Zuid, binnenvaart, PM2,5) en gezien de gehanteerde bovengrensbenadering.
8.2.10 Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 Borging maatregelen Aangezien de maatregelen, zoals die hiervoor zijn benoemd niet of niet geheel onder de bevoegdheid van de gemeente Rotterdam vallen, de maatregelen niet louter ruimtelijk van aard zij en niet alleen aangrijpen binnen de grenzen van dit bestemmingsplan, heeft het bestuur naar andere wegen gezocht om de uitvoering van de maatregelen naar inhoud, effect en tijdige realisatie zeker te stellen. Daartoe heeft de gemeente Rotterdam met het Havenbedrijf Rotterdam NV en met de Staat der Nederlanden een Overeenkomst luchtkwaliteit MV2 (OVL-MV2) opgesteld. In deze OVL-MV2 spreken deze partijen af om uitvoering te geven aan de genoemde maatregelen met als doel te voorkomen dat de genoemde knelpunten als gevolg van het gebruik van Maasvlakte 2 op zullen treden. De OVL-MV2 is als bijlage aan dit bestemmingsplan gehecht en zal worden ondertekend voorafgaande aan de vaststelling van het plan. De ondertekening van de OVL-MV2 biedt de gemeente Rotterdam de zekerheid dat de maatregelen tot uitvoering zullen komen en dat het bestemmingsplan per saldo geen effecten heeft op de luchtkwaliteit die in strijd zijn met de regels van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Gewerkt wordt met de volgende twee pakketten van maatregelen: • Pakket A: Binnenvaart: verbod schepen met vuile motoren in 2025, snelheidsbeperking en stimulering schonere motoren Wegverkeer: milieuzone Euro V vanaf 2013 en Euro VI vanaf 2016 voor Maasvlakte 1 en 2 Wegverkeer: schermen bij tunnelmonden met een beperkte oppervlakte. • Pakket B: Binnenvaart: verbod schepen met vuile motoren in 2025, snelheidsbeperking en stimulering schonere motoren. Wegverkeer: traject met schermen met een oppervlakte van circa 90.000 m2. De maatregelen in beide pakketten zijn afdoende om de geconstateerde knelpunten volledig weg te nemen. De voorkeur gaat uit naar pakket A.
77
78
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Ontwikkeling en herziening In de OVL-MV2 zijn afspraken gemaakt over een periodieke actualisering van de effectprognoses. Mede op basis van deze effectprognoses wordt periodiek beoordeeld of de maatregelen gezamenlijk het benodigde effect hebben.
De verwachting is gerechtvaardigd dat uit de periodieke actualisering blijkt dat de luchtverontreiniging door Maasvlakte 2 minder groot is dan nu, op basis van de berekeningen, wordt aangenomen. Hiervoor is een aantal redenen te noemen. 1. Voor het achtergrondniveau in 2033 is uitgegaan van de milieuscenario’s voor 2020, terwijl naar verwachting tussen 2020 en 2033 sprake zal zijn van een autonome verbetering van de luchtkwaliteit. Tal van nieuwe generieke maatregelen zijn te verwachten, zoals de invoering van Euro VI voor vrachtauto’s, beprijzen van gebruik etc. 2. Gerekend is met de meest ongunstige situatie binnen de bandbreedte voor de invulling van Maasvlakte 2. Voor luchtkwaliteit langs de achterlandverbindingen is uitgegaan van container max., voor luchtkwaliteit op Maasvlakte 2 zelf van chemie max. 3. Voor 2008 wordt een nieuwe EU-richtlijn luchtkwaliteit met meer ruimte verwacht. Beoordeling van de NO2-concentraties vindt dan bijvoorbeeld op 10 meter van de wegrand plaats, momenteel dient dit op 5 meter berekend te worden. Daarnaast hoeft de norm niet gehaald te worden op locaties die niet toegankelijk zijn voor het publiek of waar het publiek niet gedurende een significante periode wordt blootgesteld, bedrijventerreinen, wegen, wegreserveringen en verkeerspleinen.
Publieke verantwoording De OVL-MV2 bevat afspraken over de wijze waarop de toekomstige effectprognoses worden uitgevoerd. Belangrijke punten zijn daarbij: • Het Luchtonderzoek Maasvlakte 2, actualisatie 2007 dient als uitgangspunt (‘nul-situatie’) en staat daarmee model voor de toekomstige prognoses. • De prognoses worden elke 5 jaar uitgevoerd met ingang van 2010, of eerder als aannemelijk is dat zich ontwikkelingen voordoen waardoor de laatste effectprognose niet meer adequaat is. • DCMR Milieudienst Rijnmond wordt elke keer gevraagd haar oordeel te geven over de nieuwste prognoses • Het college van B&W stuurt de resultaten aan de gemeenteraad. Hiermee zijn de prognoses openbaar. Door deze afspraken over het toekomstige onderzoek, en de publieke verantwoording daarover, ontstaat maximale zekerheid over de kwaliteit en de juistheid van de daarop te baseren aanpak.
8.2.11 Conclusie In het MER Bestemming en de Actulisatie 2007 worden de effecten van Maasvlakte 2 op de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat het gebruik van Maasvlakte 2 zonder extra maatregelen in de jaren vanaf 2013 tot de volledige ingebruikname in 2033 bijdraagt aan de concentraties PM10 en NO2. Dit bestemmingsplan benoemt maatregelen waarmee op de plekken waar de grenswaarden worden overschreden, de bijdrage van Maasvlakte 2 volledig wordt gecompenseerd of gesaldeerd conform de regels van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). In de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd, maken gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam NV, de Havenmeester van Rotterdam en de Staat der Nederlanden bindende afsrpraken over het tijdig uivoeren van de maatregelen. Samenvattend voldoet het bestemmingsplan aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) zoals deze op 15 november 2007 in werking is getreden.
8.3
Externe veiligheid Het bestemmingsplan Maasvlakte 2 maakt het mogelijk dat zich binnen het plangebied risicovolle activiteiten kunnen vestigen. Hierbij valt onder meer te denken aan inrichtingen, zoals grote chemische industrieën. Echter ook de ingebruikname van een buisleiding, spoor- of snelweg brengt risico’s met zich mee. Door middel van deze infrastructuur worden namelijk gevaarlijke stoffen getransporteerd. Dit hoofdstuk beschrijft deze risico’s.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.3.1
Wet- en regelgeving De wet- en regelgeving omtrent externe veiligheid is in een aantal documenten vastgelegd. Hieronder zullen deze stukken kort behandeld worden.
Transport gevaarlijke stoffen Voor het transport van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen en door buisleidingen zijn in opdracht van het ministerie een aantal circulaires18 opgesteld. In de circulaire Rnvgs is zoveel mogelijk aangesloten bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; zie onder inrichtingen). Daarbij gaat het onder meer om: • De uitwerking van de normen voor het plaatsgebonden risico (voorheen: individueel risico) en de toepassing daarvan. • De wijze waarop met een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet worden omgegaan. • Het betrekken van zelfredzaamheid en hulpverlening bij de afweging van het groepsrisico. • De vaststelling van een lijst van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De circulaires voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geven de aan te houden risicoafstanden. Voor het bepalen van deze afstand spelen de druk en diameter van de leiding een grote rol. Momenteel is het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu bezig om deze circulaires te herzien.
Inrichtingen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, lpgtankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit heeft gevolgen voor ruimtelijke plannen. Gemeenten en provincies moeten in hun bestemmingsplannen rekening houden de veiligheidsnormen uit het besluit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar ‘plaatsgebonden risico’ (PR) en ‘groepsrisico’ (GR). Op grond van het PR en GR kunnen gemeenten en provincies veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen) staan, zijn maatregelen nodig om aan de veiligheidsafstanden te voldoen. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een activiteit bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met die activiteit. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip “gewichtige reden”. Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld.
Groepsrisico In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)curve weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, spoor, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico, waarbinnen persoonsdichtheden worden meegenomen bij de berekening van het groepsrisico, bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriëntatiewaarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd. Hiervoor is een zogenaamd CHAMP-document opgesteld.
18 Voor het transport over (spoor)wegen betreft het de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (Rnvgs). De veiligheidsafstanden voor transport door buisleidingen staat beschreven in de circulaires “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” en “Bekendmaking van voorschriften ten behoeve van zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie”.
79
80
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
CHAMP Bij het bestemmingsplan Maasvlakte 2 is sprake van verschillende risicobronnen, zoals leidingen, BEVI-inrichtingen en transport van gevaarlijke stoffen. Elk van deze risicobronnen heeft een invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico in beeld moet worden gebracht. Het bevoegd gezag moet per bron een gemotiveerd besluit nemen over de aanvaardbaarheid van het berekende groepsrisico. Door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is deze motivatie plicht vertaald naar de zgn. CHAMP-plichten (Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie). Daartoe heeft zij op 4 februari 2003 het zogenaamde CHAMP-besluit vastgesteld. Dit houdt in dat in situaties waarbij sprake is van een verandering van de oriënterende waarde ‘vijf plichten’ gelden. De communicatie- of informatieplicht houdt in dat de omgeving (werknemers, omwonenden) geïnformeerd moeten worden over de risico’s. De horizonplicht houdt in dat bij de besluitvorming rekening gehouden dient te worden met mogelijke ontwikkelingen in de toekomst die het groepsrisico nog verder doen toenemen. Bij de anticipatieplicht moet gedacht worden aan maatregelen die een effect van een mogelijk ongeval beperkt houden, terwijl op grond van de motivatieplicht verklaard moet worden waarom de Voorgenomen Activiteit op die locatie noodzakelijk is. De preparatieplicht ten slotte heeft betrekking op rampenbestrijding: in hoeverre zijn maatregelen getroffen om in geval van een ongeluk adequaat te kunnen reageren om het aantal slachtoffers zoveel mogelijk te beperken. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt door de provincie gekeken of de uitwerking van het CHAMP-besluit als procesinstrument in voldoende mate is toegepast. Dat betekent dat bij de stukken van het bestemmingsplan een document aanwezig moet zijn waaruit blijkt hoe invulling is gegeven aan de plichten (zie § 8.3.9). Onderdeel van de CHAMP is een veiligheidsadvies, afgegeven door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR), waarin zij de consequenties heeft beschouwd van de risicobronnen in relatie tot het plan voor Maasvlakte 2. Het CHAMP-document voor Maasvlakte 2 zal voor de vaststelling van het bestemmingsplan als afzonderlijke bijlage worden toegevoegd. Bij dit ontwerp-bestemmingsplan ligt een ontwerpversie ter inzage.
8.3.2
Stationaire inrichtingen De huidige situatie en de autonome ontwikkeling hebben geen invloed op de risico’s die de stationaire inrichtingen op Maasvlakte 2 met zich mee brengen. Immers in beide situaties bestaat Maasvlakte 2 niet; er zullen dan ook geen stationaire inrichtingen zijn. Vandaar dat zowel de huidige situatie als de autonome ontwikkeling in deze paragraaf buiten beschouwing worden gelaten. Zoals eerder vermeld maakt dit bestemmingsplan inrichtingen mogelijk die onder het BEVI vallen. Onder de risicovolle bedrijven vallen de op Maasvlakte 2 te vestigen containeroverslag, chemische en nieuwe industrieën. Distributie bedrijven vallen ook onder de BEVI, maar zijn in het MER Bestemming buiten beschouwing gelaten. De risico’s van deze bedrijven zijn in vergelijking tot die van de andere sectoren van ondergeschikt belang. In het MER Bestemming is dus alleen gekeken naar de risicocontouren van de containerterminals en chemische industrie. Het plaatsgebonden risico van deze bedrijven is geschat aan de hand van risicoberekeningen uit veiligheidsrapporten van bestaande chemische industrie, raffinaderijen en containerterminals. Voor deze drie typen bedrijven is de worstcase situatie bepaald, waarbij geen rekening wordt gehouden met een optimale locatiekeuze van de meest risicovolle bedrijven. Uit deze vergelijking blijkt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour voor de stationaire inrichtingen op Maasvlakte 2 tussen de 200 en 1.000 m ligt, afhankelijk van het type bedrijf. Binnen deze zone bevindt zich een (beperkt) kwetsbare object, te weten het strand. In § 8.3.7 wordt hier verder op ingegaan. Om een inschatting te maken van het groepsrisico dat in de toekomst veroorzaakt wordt door stationaire inrichtingen op Maasvlakte 2, zijn veiligheidsrapporten van vergelijkbare bedrijven in het havengebied onderzocht (onder andere Shell, Lyondell, ECT). Op basis van deze analyse wordt geconcludeerd dat de dichtheid van recreanten en werknemers op Maasvlakte 2 overeenkomt met bestaande situaties in het havengebied. Woongebieden liggen echter op grotere afstanden. Aangezien bij bestaande stationaire inrichtingen geen overschrijdingen plaatsvinden van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, met uitzondering van één situatie in de directe nabijheid van een woonkern, is het aannemelijk dat op Maasvlakte 2 eveneens geen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde zullen voorkomen. Wel kan het voorkomen dat er knelpunten ontstaan, doordat grote kantooroppervlakten met hoge persoonsdichtheden in de directe nabijheid van een buurbedrijf kunnen komen te staan. Om te voorkomen dat een onaanvaardbaar groepsrisico ontstaat, van het ene bedrijf ten opzichte van (het kantoor van) het andere bedrijf, is in de voorschriften van dit bestemmingsplan opgenomen dat een gebouw maximaal 1.500 m2 kantoorvloeroppervlak mag hebben.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.3.3
Transport gevaarlijke stoffen per weg Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat aan de westzijde van Maasvlakte 2 een infrastructuurbundel (kortweg infrabundel) wordt aangelegd. Het is mogelijk om in deze bundel een rijksweg, spoorlijn en buisleidingen aan te leggen, waardoor en – over gevaarlijke stoffen getransporteerd kunnen worden. De hieruit voortkomende risico’s worden hieronder beschreven. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen risico’s op Maasvlakte 2 en op de achterlandverbindingen.
Infra-bundel In het MER Bestemming zijn met behulp van het rekenprogramma RBM II de risicoberekeningen uitgevoerd voor het transport over de weg op Maasvlakte 2. Uit deze berekeningen blijkt dat de grootste 10-6 plaatsgebonden risicocontour 44 meter bedraagt; wanneer de maatregel “de coating van LPG-tankauto’s” wordt meegenomen in de berekeningen verkleint deze afstand tot 37 meter. Voor de uitvoering van deze maatregel heeft het ministerie van VROM een convenant afgesloten met de LPG-branche. In de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen19 wordt het beleid voor externe veiligheid bij transport gelijkgeschakeld met het BEVI. Er mogen dus geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour worden gerealiseerd, en beperkt kwetsbare objecten alleen als daar gewichtige redenen voor zijn. Het bestemmingsplan staat echter geen vestiging van kwetsbare functies/bestemmingen toe binnen deze contour, waarmee dus voldaan wordt aan de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Dezelfde nota geeft tevens aan dat geen belemmeringen mogen optreden ten aanzien van de groei van het vervoer gevaarlijke stoffen binnen de Mainport Rotterdam. Achterlandverbindingen Naast de effectbepaling op Maasvlakte 2 zelf, is ook op de achterlandverbindingen bekeken wat de toenemende stroom van gevaarlijke stoffen per wegtransport voor gevolgen heeft. In het MER Bestemming is deze effectbepaling uitgevoerd voor vier kritische wegvakken. Deze zijn gekozen op basis van bestaande gegevens en toekomst verwachtingen. Woonwijken waar mogelijk (nieuwe) knelpunten ontstaan zijn Rozenburg, Hoogvliet en het nieuwe woongebied Carnisselande, alledrie gelegen pal langs de A15: • A15 wegvak W01-W07: Stenenbaakplein – Havens Welplaatweg (langs woonwijk Rozenburg); • A15 wegvak W10: Spijkenisse – Hoogvliet Aveling (langs woonwijk Hoogvliet); • A15 wegvak W11: Hoogvliet Aveling – knooppunt Benelux (langs woonwijk Hoogvliet); • A15 wegvak W13: Pernis – Charlois (langs nieuwe woonwijk Carnisselande, ten westen van knooppunt Vaanplein). Voor de huidige situatie zijn de risicoberekeningen gebaseerd op de transportintensiteiten uit de “Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen”20. Voor de autonome ontwikkeling zijn door Rijkswaterstaat adviesdienst Verkeer en Vervoer (RWS-AVV) verkeersprognoses gemaakt voor 2010. In overleg met de AVV zijn deze geëxtrapoleerd naar 2020 en 2033. In afwijking van deze prognoses is op verzoek van Rijkswaterstaat voor de categorie gevaarlijke stof GF3, waartoe LPG behoort, een groeipercentage van 1,8% per jaar aangenomen op basis van recente inzichten. Om de risicoberekening voor de situatie met plan uit te voeren, is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens zoals deze beschreven zijn in de bijlage Verkeer en Vervoer bij MER Bestemming. Het rijk heeft met de LPG branche in het ‘Convenant LPG Autogas’ afspraken gemaakt om tankauto’s te voorzien van een hittewerende coating. Vanwege dit Convenant is de maatregel in de autonome ontwikkeling opgenomen. Tabellen 8.4 tot en met 8.6 laten de resultaten van deze berekeningen zien. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat steeds de grootste effecten uit het MER Bestemming in de tabellen zijn opgenomen.
19 Kamerstukken II 2005/2006, 30 373, nr. 1 en 2. 20 Opgesteld in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat door Adviesgroep AVIV b.v. (maart 2003).
81
82
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Tabel 8.4: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico huidige situatie (2003). Wegvak
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factor t.o.v. oriëntatiewaarde
W01-W07
Afwezig
117
0
W10
73
100
<0,01
W11
84
143
0,07
W13
87
71
0,13
Tabel 8.5: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico autonome ontwikkeling. Wegvak
2020
2033
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatie- Omvang waarde contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
W01-W07
0
117
~0
37
117
~0
W10
70
100
~0
78
100
~0
W11
82
143
0,11
93
143
0,17
W13
86
185
0,79
97
185
1,00
Tabel 8.6: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico na aanleg en ingebruikname Maasvlakte 2. Wegvak
2020
2033
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factor t.o.v. oriëntatiewaarde
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
W01-W07
44
117
0,17
62
117
0,39
W10
75
100
<0,09
86
100
0,21
W11
87
143
0,20
101
143
0,36
W13
91
185
0,91
105
185
1,54
Uit de bovenstaande tabellen kan het volgende geconcludeerd worden: • In de huidige situatie zijn er voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bij de wegvakken W01-W07, W10 en W11 geen knelpunten. De woningen bij de lintbebouwing van Smitshoek bij knooppunt Vaanplein (wegvak W13) vormen wel een knelpunt voor het 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Deze woningen zijn recent, of worden binnenkort, gesloopt om de realisatie van het Carnisserpark mogelijk te maken. Dit knelpunt bestaat dan niet meer. • In de autonome situatie zijn er in 2020 geen problemen. Echter in 2033 zal langs wegvak W13 een knelpunt voor het groepsrisico ontstaan. Het groepsrisico is hier gelijk aan de oriëntatiewaarde21. • Na aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 zullen, zowel in 2020 als in 2033, geen knelpunten ontstaan langs de wegvakken W01-W07, W10 en W11. Ook de 10-6 plaatsgebonden risicocontour voor het wegvak W13 zal voor beide jaartallen geen knelpunten opleveren. Aanvankelijk bleek dat voor dit wegvak in 2033 de oriëntatie waarde voor het groepsrisico zou worden overschreden, maar uit het externe veiligheidsonderzoek dat is uitgevoerd voor de verbreding van de A15, bleek deze overschrijding niet aanwezig te zijn. Vandaar dat door een extern onderzoeksbureau een vergelijking is gemaakt tussen beide onderzoeken. Uit een vergelijking tussen beide onderzoeken blijkt dat het verschil in uitkomsten wordt veroorzaakt door de wijze waarop de bebouwing in het rekenmodel is gemodelleerd. 21 Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Overheden moeten iedere verandering boven of onder deze waarde verantwoorden. Deze verantwoordingsplicht moet overheden aanzetten tot discussie over de omvang van het groepsrisico en de verhouding tot de oriëntatiewaarde. Maar ook over de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. De oriëntatiewaarde wordt uitgedrukt in een risicocurve. In die curve (de zogenaamde Fn-curve) wordt de calamiteitfrequentie afgezet tegen het verwachte aantal doden. Met de komst van de verantwoordingsplicht is de oriëntatiewaarde niet meer dan een ijkpunt in een totale afweging.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
In de berekeningen voor MER Bestemming zijn mensen zeer dicht en zelfs op de weg verondersteld. Dit heeft tot gevolg dat zelfs bij “kleine” incidenten slachtoffers vallen. Bij het onderzoek voor de A15 is gerekend met de daadwerkelijke locatie van de bebouwing, op op ruime afstand van de weg ligt (de meeste bebouwing ligt zelfs op meer dan 150 meter). De conclusie is dan ook dat het groepsrisico als berekend voor de verbreding van de A15 realistischer is dan het groepsrisico als berekend voor de MER Bestemming. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zal de toename van het groepsrisico worden gemotiveerd door middel van de eerder beschreven CHAMP-methodiek.
8.3.4
Transport gevaarlijke stoffen per spoor Infra-bundel In het MER Bestemming zijn met behulp van het rekenprogramma RBM II de risicoberekeningen uitgevoerd voor het transport over het spoor op Maasvlakte 2. Uit deze berekeningen blijkt dat de grootste 10-6 plaatsgebonden risicocontour 0 meter bedraagt. Dit heeft dan ook geen nadelige consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Achterlandverbindingen Naast de effectbepaling op Maasvlakte 2 zelf, is ook op de achterlandverbindingen bekeken wat de toenemende stroom van gevaarlijke stoffen over het spoor voor gevolgen heeft. Het vervoer per spoor vindt plaats over de Havenspoorlijn die van oost naar west door het hele Rotterdamse havengebied loopt met aftakkingen naar bedrijven en emplacementen. Extra transport van Maasvlakte 2 via spoor door de stad vindt niet plaats omdat daar geen capaciteit aanwezig is. De Havenspoorlijn is een onderdeel van de Betuwelijn. De effectbepaling is dan ook voor drie kritische baanvakken van deze spoorlijn uitgevoerd. Langs deze baanvakken is een groot aantal kwetsbare objecten (woningen) aanwezig. Het betreft de volgende baanvakken: • baanvak 3: Europoort – Botlek (langs woonwijk Rozenburg); • baanvak 4: Botlek – Pernis (langs woonwijk Hoogvliet); • baanvak 5: Pernis – Waalhaven (langs woonwijk Hoogvliet). Afbeelding 8.5: Overzicht baanvakken
Voor de huidige situatie zijn de risicoberekeningen gebaseerd op de transportintensiteiten uit de “Risicoatlas spoor”22. Voor de autonome ontwikkeling zijn door ProRail verkeersprognoses gemaakt voor 2010 tot 2020. Bij de berekening van de autonome ontwikkeling is aangenomen dat de genoemde groei voor een belangrijk deel afkomstig is van nieuwe bedrijven en bedrijfsuitbreidingen. Daarnaast is eveneens sprake van een behoorlijke wijziging in de samen stelling van de transportintensiteiten. Voor chloor is een maximale ruimte gereserveerd van 200 ketelwagons per jaar, hetgeen een behoorlijke afname betekent. Ook neemt het aandeel zeer brandbare vloeistoffen af. In overleg met ProRail zijn de verkeersgegevens voor de periode 2010-2020 gebruikt om de situatie in beeld te brengen voor zowel 2020 als 2033.
22
Opgesteld in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat door DHV Milieu en Infrastructuur b.v. (juni 2001).
83
84
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Om de risicoberekening voor de situatie met het plan uit te voeren, is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens zoals deze beschreven zijn in de bijlage Verkeer en Vervoer bij MER Bestemming. De tabellen 8.7 tot en met 8.9 laten de resultaten van deze berekeningen zien. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat steeds de grootste effecten uit het MER Bestemming in de tabellen zijn opgenomen. Tabel 8.7: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico huidige situatie (2003). Baanvak
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factor t.o.v. oriëntatiewaarde
3
Afwezig
84
0
4
Afwezig
176
0,06
5
Afwezig
74
0,06
Tabel 8.8: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico autonome ontwikkeling. Baanvak
2020
2033
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
3
Afwezig
84
0,01
Afwezig
84
0,01
4
Afwezig
176
0,01
Afwezig
176
<0,01
5
Afwezig
74
<0,001
Afwezig
74
<0,001
Tabel 8.9: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico na aanleg en ingebruikname Maasvlakte 2. Baanvak
2020
2033
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatie- Omvang waarde contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
3
Afwezig
84
0,01
0
84
0,01
4
Afwezig
176
0,01
0
176
0,01
5
Afwezig
74
0,002
1
74
0,002
Uit de tabellen kan geconcludeerd worden dat er in geen enkele situatie een knelpunt optreedt. Het plan voldoet dan ook aan de wet- en regelgeving.
8.3.5
Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding Infra-bundel Het spreekt voor zich dat de huidige situatie en de autonome ontwikkeling geen invloed hebben op de risico’s die de buisleidingen op Maasvlakte 2 met zich mee brengen. Immers in beide situaties bestaat Maasvlakte 2 niet; er zullen dan ook geen buisleidingen aanwezig zijn. Vandaar dat zowel de huidige situatie als de autonome ontwikkeling in deze paragraaf buiten beschouwing worden gelaten. Uit het MER Bestemming blijkt dat op Maasvlakte 2 alleen een knelpunt op zal treden bij transport van stoffen als chloor of propeen. De risicocontour zal dan over het (intensief en extensief gebruikt) strand komen te liggen. Mogelijke maatregelen om de risicocontour zodanig te verkleinen dat deze niet meer over het strand komt te liggen zijn: • het toepassen van extra gronddekking en/of; • het dikwandig uitvoeren van de buisleidingen in combinatie met een kathodische bescherming.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Achterlandverbindingen Het effect van het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen in het achterland is niet onderzocht. Het is namelijk op dit moment niet bekend welke bedrijven zich zullen vestigen op Maasvlakte 2 en daarmee is het ook onduidelijk welke gevaarlijke stoffen getransporteerd zullen worden. Uitgegaan wordt van dezelfde mix aan bedrijven als in het bestaande Rotterdamse havengebied. In het beschouwde gebied van het achterland zijn reeds buisleidingen aanwezig. Het is op dit moment niet te zeggen of de ontwikkeling van Maasvlakte 2 leidt tot uitbreiding van dit netwerk. Een toename van plaatsgebonden risico contouren van bestaande leidingen zal in ieder geval niet plaatsvinden. Bij de kwantitatieve risicoanalyses die voor de bestaande leidingen zijn uitgevoerd is namelijk uitgegaan van maximale procescondities. Dit betekent dat bij het transport van dezelfde stoffen ook bij bijvoorbeeld een hogere druk, niet zal leiden tot groter risicocontouren dan in betreffende risicoanalyse is vastgesteld. Mogelijk leidt de ontwikkeling van Maasvlakte 2 in de toekomst tot een uitbreiding van het netwerk aan buisleidingen in het achterland. Op dat moment moet hiervoor een kwantitatieve risicoanalyse worden uitgevoerd. Eventueel nieuw aan te leggen leidingen zullen aan wet- en regelgeving moeten voldoen. De procedures rondom de aanleg van nieuwe buisleidingen (onder andere de leidingverordening van de gemeente Rotterdam) waarborgen het veiligheids niveau.
8.3.6
Transport van gevaarlijke stoffen over het water Naast de risico’s die ontstaan door stationaire inrichtingen en de infrabundel kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over water leiden tot risico’s. Mede op verzoek van de deelgemeente Hoek van Holland is de situatie ten aanzien van dit aspect op verschillende momenten op ambtelijk en bestuurlijk niveau besproken en toegelicht. De scheepvaart in de Rotterdamse haven maakt gebruik van de Nieuwe Waterweg, het Hartel- en Calandkanaal. De verbinding met het achterland wordt gerealiseerd via de Nieuwe en Oude Maas. De effectbepaling van transport van gevaarlijke stoffen over vaarwegen is uitgevoerd voor de onderstaande kritische vaarwegen. Deze zijn gekozen op basis van bestaande gegevens en toekomstverwachtingen: • Maasmond; • ter hoogte van de Botlek (Nieuwe Waterweg); hierna genoemd ‘Botlekhaven’; • ter hoogte van de Botlekbrug (Oude Maas); hierna genoemd ‘Botlekbrug’; • ter hoogte van de 1e Petroleumhaven (Nieuwe Maas); hierna genoemd ‘1e Petroleumhaven’; • ter hoogte van Rotterdam Centrum (Nieuwe Maas); hierna genoemd ‘Parkstad’. Om de risicoberekening voor de situatie met het plan uit te voeren, is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens zoals deze beschreven zijn in de bijlage Verkeer en Vervoer. De tabellen 8.10 tot en met 8.12 laten de resultaten van deze berekeningen zien. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat steeds de grootste effecten uit het MER Bestemming in de tabellen zijn opgenomen.
85
86
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Tabel 8.10: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico huidige situatie (2004). Vaarweg
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factor t.o.v. oriëntatiewaarde
Maasmond
Afwezig
Niet relevant
0
Botlekhaven
Afwezig
Niet relevant
0,05
Botlekbrug
167
> 167
0,002
1e Petroleumhaven
Afwezig
Niet relevant
0,10
Parkstad
Afwezig
Niet relevant
0,02
Tabel 8.11: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico autonome ontwikkeling Baanvak
2020
2033
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatie- Omvang waarde contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
Maasmond
Afwezig
Niet relevant
0
Afwezig
Niet relevant
0,
Botlekhaven
Afwezig
Niet relevant
0,06
Afwezig
Niet relevant
0,08
Botlekbrug
167
> 167
0,003
167
> 167
0,003
1e Petroleumhaven
Afwezig
Niet relevant
0,14
Afwezig
Niet relevant
0,18
Parkstad
Afwezig
Niet relevant
0,03
Afwezig
Niet relevant
0,03
Tabel 8.12: 10-6 plaatsgebonden risico en groepsrisico na aanleg en ingebruikname Maasvlakte 2. Baanvak
2020
2033
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Omvang contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatie- Omvang waarde contour (m)
Afstand tot (beperkt) kwetsbaar object (m)
Factort.o.v.oriëntatiewaarde
Maasmond
Afwezig
Niet relevant
0
Afwezig
Niet relevant
0
Botlekhaven
Afwezig
Niet relevant
0,06
Afwezig
Niet relevant
0,08
Botlekbrug
167
>167
0,003
167
>167
0,003
1e Petroleumhaven
Afwezig
Niet relevant
0,16
Afwezig
Niet relevant
0,22
Parkstad
Afwezig
Niet relevant
0,037
Afwezig
Niet relevant
0,045
Uit bovenstaande tabellen kan geconcludeerd worden dat er in geen enkele situatie een knelpunt optreedt. Wel stijgt het groepsrisico, echter deze stijging is zeer marginaal en is verantwoord in het CHAMP-document. Tevens blijft het plan ruim onder de oriënterende waarde; het voldoet dan ook aan de wet- en regelgeving.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.3.7
Recreatie versus externe veiligheid Het recreatiestrand voor intensief gebruik biedt ruimte aan zeker 10.000 bezoekers per dag. Het recreatiestrand voor extensief gebruik is minder grootschalig qua aantallen be-zoekers (zie ook § 4.3.3). Ingevolge artikel 1, lid 1 sub a onder f van het BEVI wordt verstaan onder “beperkt kwetsbaar object” sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden voor zover deze niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Dit betekent dat het gehele recreatiestrand van Maasvlakte 2 een beperkt kwetsbaar object is, als bedoeld in het BEVI. Er wordt in dit besluit geen onderscheid gemaakt tussen het intensief en extensief gebruikte strand. Voor een beperkt kwetsbaar object is de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een richtwaarde. Dit betekent dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan afwijken van deze richtwaarde, met als gevolg dat geen garantie bestaat ten aanzien van een basis veiligheidsniveau. Zoals hierboven al beschreven, wordt in MER Bestemming voor het recreatiestrand voor intensief gebruik uitgegaan van een bezoekergraad van 10.000 personen per dag (incidenteel). Gezien dit aantal en gelet op de beperkte ontsluitingsmogelijkheden zijn de aanwezigen onvoldoende zelfredzaam. Daarmee voldoet het recreatiestrand voor intensief gebruik aan de kenmerken van een kwetsbaar object. Het bevoegd gezag heeft derhalve besloten het recreatiestrand voor intensief gebruik als zodanig aan te merken. Op grond van het BEVI23 staat het het bevoegd gezag immers vrij een beperkt kwetsbaar object te behandelen als een kwetsbaar object. Hierdoor kan een basis veiligheidsniveau, te weten een grenswaarde van 10-6 plaatsgebonden risicocontour, worden gegarandeerd. Bij de gronduitgifte en bij de verlening van de milieuvergunning(en) dient namelijk met deze status van het strand rekening gehouden te worden. Op de plankaart en in de voorschriften is het recreatiestrand voor intensief gebruik dan ook aangemerkt als kwetsbaar object. Daarnaast worden technische aanpassingen voorgesteld aan de buisleidingstraat ter hoogte van het recreatiestrand voor intensief gebruik. Extra gronddekking en/of extra wanddikte verkleinen de veiligheidsafstand. Verder wordt seizoensgebonden horeca bij het recreatiestrand voor intensief gebruik geregeld middels seizoensgebonden standplaatsvergunningen. Het recreatiestrand voor extensief gebruik wordt bewust minder toegankelijk en minder aantrekkelijk voor recreatie gemaakt waardoor het aantal aanwezigen beperkt blijft. Hierdoor is het verantwoord dat, indien nodig, het bevoegd gezag afwijkt van de richtwaarde PR 10-6 die geldt voor beperkt kwetsbare objecten. Bij het recreatiestrand voor extensief gebruik wordt de toegang tot het strand gereguleerd door bij de verschillende strandopgangen voor slechts 50 auto’s parkeervoorzieningen te treffen. Naar mening van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en de DCMR Milieudienst Rijnmond is hiermee zowel het basis veiligheidsniveau van de grote groep recreanten op het recreatiestrand voor intensief gebruik, alsmede het belang van de industriële ontwikkelingen op Maasvlakte 2 gegarandeerd.
8.3.8
Windturbines Ten aanzien van externe veiligheidsrisico’s veroorzaakt door windturbines is geen wettelijk kader aanwezig. Uitgegaan wordt van de afstanden genoemd in het Handboek Risicozonering Windturbines. Dit Handboek geeft als afstand tot de 10-6-plaatsgebonden risicocontour 166 meter, waarbij is uitgegaan van windturbines met een vermogen van 4,5 MW per stuk. Binnen deze risicoafstand mogen zich o.a. geen kwetsbare objecten bevinden. Om die reden worden windturbines uitgesloten op dat deel van de zeewering dat is bestemd voor intensief recreatief gebruik. Dat deel van het strand is aangemerkt als kwetsbaar object. Uitgangspunt is dat de plaatsing van windturbines op de harde zeewering geen beperkingen opleveren voor de omliggende, aan de ontwikkeling van het haven- en industrieterrein gerelateerde activiteiten.
8.3.9
CHAMP-besluit Uit § 8.3.2 tot en met § 8.3.8 blijkt dat bij de ontwikkeling van Maasvlakte 2 externe veiligheid een belangrijke rol speelt. Het groepsrisico verandert en dit betekent dat het bevoegd gezag in het kader van de bestemmingsplanprocedure een gemotiveerd besluit dient te nemen op basis van een verantwoording door middel van de CHAMP-methodiek (zie § 8.3.1). Deze paragraaf geeft de conclusie uit deze verantwoording weer; het volledige ontwerp-CHAMPdocument ligt bij dit ontwerpbestemmingsplan ter inzage. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal door burgemeester en wethouders ook een definitief CHAMP-besluit genomen worden.
23
Nota van toelichting BEVI blz. 28.
87
88
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
In het ontwerp-CHAMP wordt aangegeven dat de geconstateerde knelpunten voor de risicobronnen op het terrein van Maasvlakte 2 oplosbaar zijn. De transporten over water en per (spoor)weg in het achterland voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde van het groepsrisico. Een overschrijding doet zich alleen voor bij het transport van gevaarlijke stoffen ter hoogte van Barendrecht.Echter blijkt uit een vergelijkend onderzoek dat het groepsrisico als berekend voor de verbreding van de A15 realistischer is dan het groepsrisico als berekend voor de MER Maasvlakte 2. Deze overschrijdingssituatie doet zich dan ook niet meer voor.
8.4
Natuur In de omgeving van de huidige Maasvlakte bevinden zich een aantal beschermde natuurgebieden, zoals de Kapittel duinen (Delflandse kust tussen Ter Heijde en Nieuwe Waterweg), de duinen van Voorne, de duinen van Goeree en de Voordelta (zie afbeelding 8.6). In deze paragraaf wordt de mogelijke invloed van Maasvlakte 2 op deze gebieden beschreven. In § 5.3 is ingegaan op de natuurcompensatie die noodzakelijk is in het kader van de aanleg. Afbeelding 8.6: Overzicht beschermde natuurgebieden in omgeving Maasvlakte 2.
8.4.1
Wet- en regelgeving De bescherming van natuurwaarden is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. In beide wetten zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd.
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 voorziet in de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000 gebieden) en in de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als beschermd natuurmonument. Dit gebeurt onder andere door het instellen van een beschermingsregime. Dit regime leidt ertoe dat voor activiteiten die significante effecten kunnen hebben op de natuurwaarden, eerst een vergunning moet worden verleend voordat ze kunnen worden toegestaan. Voor gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone, is hiertoe in de Natuurbeschermingswet 1998 de zogenoemde habitattoets opgenomen. De habitattoets onderscheidt de volgende stappen: 1. uitvoeren van een voortoets; 2. nemen van een besluit dat gebaseerd is op de passende beoordeling; 3. kijken of alternatieve oplossingen aanwezig zijn; 4. bezien of met het project een dwingende reden van groot openbaar belang is gemoeid; 5. nemen van eventuele compenserende maatregelen. In de voortoets wordt beoordeeld of een plan of project significante gevolgen kan hebben voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Indien het plan of project significante gevolgen kan hebben voor het gebied, is op grond van de Natuurbeschermingswet voor de besluitvorming over het bestemmingsplan
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
een Passende beoordeling nodig. Dit is een plantoets waarin de effecten op de natuur worden beoordeeld van de activiteiten en de ingrepen die noodzakelijk zijn om dit gebruik mogelijk te maken. In de Passende beoordeling komen daarom de effecten van aanleg, aanwezigheid en gebruik van Maasvlakte 2 aan de orde. Indien niet kan worden uitgesloten dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebied zal aantasten, moet worden nagegaan of er alternatieve oplossingen zijn voor het plan of project die minder of geen negatieve effecten hebben. Daarbij dient eveneens te worden onderzocht en beoordeeld of het treffen van mitigerende maatregelen de verwachte effecten kunnen voorkomen. Indien er geen alternatieven voorhanden zijn en mitigerende maatregelen niet kunnen volstaan, mag alleen toestemming worden gegeven voor het plan of project wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. In dat geval moeten alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) bewaard blijft.
Flora- en faunawet De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Deze wet bepaalt onder andere dat het verboden is om zonder ontheffing beschermde planten te verzamelen of te vernietigen en beschermde dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. De Flora- en faunawet kent verschillende beschermingsregimes (zwaar, middel en licht). Voor elk van de regimes geldt dat het project geen afbreuk mag doen aan de gunstige staat van instandhouding van de betrokken planten- of diersoort. Verordening Stiltegebied Voor geluid in stiltegebieden is in de Verordening stiltegebieden provincie Zuid-Holland de voorkeurswaarde van 40 dB(A) vastgelegd. Deze streefwaarde betreft geluid dat gedurende de dagperiode op een beoordelingshoogte van 1,5 meter boven het plaatselijke maaiveld voorkomt. Deze voorkeurswaarde van 40 dB(A) wordt door het bevoegd gezag (DCMR Milieudienst Rijnmond) toegepast voor de beoordeling van effecten van inrichtingen gelegen binnen een stiltegebied. De aanleg van Maasvlakte 2 leidt niet tot realisatie van inrichtingen binnen de grenzen van een stiltegebied . Toetsing aan de voorkeurswaarde van 40 dB(A) is derhalve niet noodzakelijk. Regeling beoordeling afstand tot natuurgebieden milieubeheer Per 16 oktober 2006 is de ‘Regeling beoordeling afstand tot natuurgebieden milieubeheer’ van kracht geworden. Deze regeling is de vertaling van de Europese Richtlijn 96/82/EG van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de omgeving van natuurgebieden. In de regeling worden minimumafstanden gegeven met betrekking tot gevaarlijke stoffen en installaties in de buurt van beschermde natuurgebieden. Het bevoegd gezag dient in het kader van een af te geven Wm-vergunning de bedrijfsspecifieke afstanden te bepalen.
8.4.2
Beschermde gebieden (Natura 2000) Zoals hiervoor is aangegeven kan, indien de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden worden aangetast, voor een plan of project slechts toestemming worden gegeven bij ontstentenis van alternatieve oplossingen en om dwingende redenen van groot openbaar belang. In dat geval dienen in ieder geval compenserende maatregelen te worden getroffen.
Significante effecten? In of nabij het plangebied bevinden zich de zogenaamde ‘Natura 2000-gebieden’ Voordelta, Voornes Duin, Solleveld & Kapittelduinen, Duinen Goeree & Kwade Hoek. Andere Natura 2000-gebieden waar mogelijk effecten kunnen optreden zijn de Waddenzee en de Noordzeekustzone. De gebieden Voordelta, Voornes Duin, Waddenzee en Noordzeekustzone zijn aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn. Alle gebieden zijn echter ook aangemeld onder de Habitatrichtlijn. De duinen ten noorden van Hoek van Holland (de Kapittelduinen) maken per medio november 2006 deel uit van het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen. Ten behoeve van de PKB PMR 2006 is een passende beoordeling uitgevoerd naar de gevolgen die de ontwikkeling van Maasvlakte 2 kan hebben voor deze gebieden. Uit deze passende beoordeling is naar voren gekomen dat de ontwikkeling (lees; aanleg, aanwezigheid en gebruik) van Maasvlakte 2 geen gevolgen kan hebben voor de gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone. Dit is echter wél het geval voor de gebieden Voordelta, Voornes Duin en Duinen Goeree & Kwade Hoek.
89
90
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is opnieuw een passende beoordeling uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport “Passende beoordeling Maasvlakte 2”, dat als bijlage bij MER bestemming is gevoegd. De Passende beoordeling bevat de informatie die nodig is om de plantoets uit te kunnen voeren. Volgens dit rapport is niet uit te sluiten dat de ontwikkeling van Maasvlakte 2 een significant negatief effect uitoefent op de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden Voordelta, Voornes Duin en Solleveld & Kapittelduinen. Uit de Passende beoordeling blijkt dat als gevolg van het gebruik van Maasvlakte 2 in de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek, de Waddenzee en de Noordzeekustzone geen significant negatieve effecten zullen optreden. Van de onderzochte mogelijke effecten van het gebruik van Maasvlakte 2 heeft alleen atmosferische depositie ten gevolge van dat gebruik een significant effect op enkele van de instandhoudingsdoelstellingen van twee van de in het geding zijnde Natura 2000-gebieden. Het gaat hierbij om depositie van stikstofoxyden (NOx) op de duinen, meer bepaald de habitattypes 2130 (vastgelegde kustduinen met kruidenvegetatie, c.q. open droog duin) en 2190 (natte duinvallei). Deze depositie beïnvloedt gevoelige habitats en de hier thuishorende soorten door verzuring en verrijking van de bodem. De N-input in combinatie met het versneld vrijkomen van P als gevolg van verzuring leidt tot verruiging van gevoelige vegetaties. In de Nederlandse kustduinen zijn sommige droge duingraslanden en natte duinvalleien gevoelig voor dit verschijnsel.
ADC-criteria Nu vaststaat dat zich door het onderhavige bestemmingsplan significante effecten kunnen gaan voordoen in Natura 2000-gebieden, moet in het kader van de plantoets worden beoordeeld of alternatieven ontbreken, of sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en of aan de compensatieverplichting invulling wordt gegeven (ADC-toets). Voor Maasvlakte 2 is in de (toetsing van) de PKB PMR 2006 reeds afdoende geconcludeerd dat uitbreiden van de Rotterdamse haven in zee, in combinatie met een betere benutting van de bestaande haven, de enige oplossing voor het ruimtetekort in de haven is die leidt tot de gewenste versterking van de mainport Rotterdam en niet strijdig is met de doelstelling om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Ter voorbereiding van de oorspronkelijke PKB+ PMR is advies gevraagd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft in dat advies van 24 april 2003, geoordeeld dat de regering op passende wijze de afweging tussen alternatieve projectbenaderingen heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de Europese Commissie in genoemd advies positief geadviseerd ten aanzien van de aanwezigheid van dwingende redenen van groot openbaar belang. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij de toetsing van de PKB+ PMR het alternatieven onderzoek toereikend geacht en het standpunt van de ministerraad met betrekking tot de aanwezigheid van dwingende redenen van groot openbaar belang als juist beoordeeld. Deze elementen zijn om die reden ook in stand gebleven in de PKB PMR 2006.
Advies Europese Commissie Vanwege de negatieve effecten van het bestemmingsplan op het prioritaire type habitat 2130 met de hier thuishorende soorten, schrijft artikel 19g Nbw 1998 voor dat in het kader van de plantoets advies wordt gevraagd aan de Europese Commissie. Het voorliggende bestemmingsplan bevat echter een project dat op hoofdlijnen hetzelfde is als het project waarvoor destijds advies is gevraagd aan de Commissie. Maar de effecten en effectpaden en de fasering zijn niet hetzelfde. Op 15 mei 2007 is een voortgangsoverleg gevoerd met de Europese Commissie met betrekking tot de stand van zaken in de uitvoering van PMR. Het doel van dit overleg was tweeledig: • de Commissie in te lichten over de implementatie van PMR in relatie tot Natura 2000 en; • na te gaan of het uit te voeren project past binnen het door de Commissie in 2003 gegeven advies. De Commissie is geïnformeerd over recente ontwikkelingen in het ontwerp van de Maasvlakte 2 en over nieuwe gegevens met betrekking tot bepaalde effecten van het project op beschermde habitats. De Commissie werd eveneens geïnformeerd over wijzigingen in de fasering van de buitencontour van de aan te leggen Maasvlakte 2. Van de zijde van de Commissie werd geconcludeerd dat de recente ontwikkelingen geen aanleiding vormen om het eerder door de Commissie gegeven advies te heroverwegen of aan te passen. Dit is op 15 oktober 2007 ook schriftelijk bevestigd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Mitigatie en compensatie Uit de Passende Beoordeling Maasvlakte 2 blijkt dat er onvoldoende mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om de effecten van het gebruik van de landaanwinning op de hiervoor genoemde habitattypes volledig weg te nemen. In verband daarmee is voor de compensatie van de effecten (“zure depositie”) van het gebruik van de landaanwinning op de hiervoor genoemde habitattypes het ‘Compensatieplan Duinen bij Delfland’ uitgewerkt. Dit plan behelst de ontwikkeling van een 34 hectare groot duingebied. Daarvan is 21 hectare ontworpen als compensatie voor het toekomstig gebruik van Maasvlakte 2 (13 ha habitattypes 2130 en 8 ha 2190). De resterende hectare is een overgangsgebied om de ontwikkeling van de voor Maasvlakte 2 te compenseren natuurwaarden te bevorderen. Dat overgangsgebied zal overwegend habitattype 2120 zijn, maar kan deels ook ontwikkeld worden als habitattype 2130. Het aldus te vormen duingebied ter compensatie van de effecten van Maasvlakte 2 vormt uitdrukkelijk geen onderdeel van de eveneens in voorbereiding zijn kustversterking. Omdat de ontwikkeling van duinhabitats geruime tijd duurt (10-20 jaar) wordt om te zorgen voor tijdige compensatie in de zin van artikel 19h lid 4 Nbw 1998, al ruim voor ingebruikname van Maasvlakte 2 een aanvang gemaakt met de aanleg van de duinen.
8.4.3
Ecologische hoofdstructuur Vrijwel de hele omgeving van de huidige Maasvlakte en van Maasvlakte 2 (met uitzondering van de Nieuwe Waterweg en het Oostvoornse Meer) behoren tot de ecologische hoofdstructuur. Op de Maasvlakte is de Vogelvallei onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS, zie afbeelding 8.7). De PEHS-gebieden maken veelal deel uit van Natura-2000-gebieden (Voornes Duin en Kapittelduinen & Solleveld). Op basis van de hiervoor geldende beschermingsregimes is voor de effecten op deze gebieden al een compensatiepakket vastgesteld (zie pagina 187 van de bijlage Natuur, MER Aanleg/Bestemming). Afbeelding 8.7: Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
91
92
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.4.4
Beschermde soorten In en rond het plangebied van Maasvlakte 2 komt een groot aantal beschermde soorten voor. Uit het MER Bestemming blijkt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van een aantal soorten in gevaar kan brengen. Het compensatieplan Duinen Delfland voorziet in afdoende compensatiemogelijkheden voor de betreffende soorten. Uit vooroverleg bij de vergunningaanvraag voor de Flora- en Faunawet is gebleken dat op grond van die wet hiervoor ontheffing zal worden verleend.
8.4.5
(Tijdelijke) natuur op Maasvlakte 2 De aanleg van Maasvlakte 2 kan een impuls betekenen voor met name kustgebonden soorten en – in mindere mate – voor specifieke habitats. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen meer permanente natuur op (vooral) de zachte zeewering, semipermanente natuur op bijvoorbeeld leidingstroken en binnen openbaar gebied en tijdelijke natuur op braakliggende terreinen die uiteindelijk bestemd zijn voor haven- en industriegebied. De zachte zeewering wordt vormgegeven als een duinlandschap, met hogere en lagere duinen. Tijdelijke natuur kan een substantiële bijdrage leveren aan de natuurwaarden van het havengebied. De bestaande Maasvlakte illustreert dit: 43% van de broedparen van aandachtssoorten broedvogels komt hier voor. Op braakliggende terreinen en kabelen leidingenstroken op de huidige Maasvlakte en elders in het Havengebied worden ook vele beschermde soorten aangetroffen, waaronder de rugstreeppad en orchideeënsoorten. Voor de mogelijkheden die Maasvlakte 2 biedt voor de ontwikkeling van tijdelijke natuur is het scenario ‘beheren en regiseren’ ontwikkeld (zie ook MER Bestemming H6). Dit scenario is een voortzetting van het huidige beleid. Bij dit scenario zal tijdelijke natuur uiteindelijk, bij volledige ingebruikname van Maasvlakte 2, weer verdwijnen. In het scenario ‘beheren en regiseren’ kunnen zich aanzienlijke natuurwaarden ontwikkelen, met name in faunistisch opzicht. Het HbR heeft voor onderhoud en beheer van de bestaande haventerreinen en het openbaar gebied een aantal beleidsplannen en regels opgesteld. Deze zullen ook voor onderhoud en beheer van terreinen op Maasvlakte 2 gelden. Onder andere wordt hierbij het beeldkwaliteitsplan, het natuurbeheersplan en het Havennatuurplan als leidraad gebruikt. Zo wordt het broedseizoen van vogels gerespecteerd. Tevens worden soortbeschermingsplannen opgesteld voor de strikt beschermde soorten in de regio. Daarnaast worden leidingstroken waar mogelijk ecologisch beheerd en wordt bij het uitgeven en/of bouwrijp maken van terreinen gewerkt volgens een in ontwikkeling zijnde gedragscode. In deze gedragscode staat beschreven hoe de schade door de geplande werkzaamheden aan de beschermde planten en dieren kan worden voorkomen of tot een minimum kan worden beperkt. De inhoud van een gedragscode hoeft alleen te gaan over de beschermde soorten. Wel moet de gedragscode inhoudelijk minstens dezelfde waarborgen bieden als een ontheffingverlening. Het ministerie van LNV zal bij de beoordeling van een gedragscode in ieder geval toetsen op de volgende criteria: • Het moet voldoende concreet zijn. Er dient invulling gegeven te worden aan de term ‘zorgvuldig handelen’. Als een gedragscode voldoende concreet is, dan draagt dit bij aan de handhaafbaarheid van de code. • De gedragscode moet een waarborg bevatten dat de werkzaamheden geen wezenlijke invloed hebben op beschermde soorten. • Er moeten voorzorgsmaatregelen in de code zijn opgenomen, waardoor schade aan beschermde soorten door de werkzaamheden zo veel mogelijk wordt voorkomen.
8.5
Landschap In de uitwerkingsovereenkomst Landaanwinning is onder andere als randvoorwaarden gesteld dat door de realisatie van Maasvlakte 2 de ervaring van openheid langs de bestaande kust slechts beperkt afnemen. Tevens zal de structuur en samenhang van het bestaande landschap in stand gehouden moeten worden.
8.5.1
Wet- en regelgeving Op het gebied van landschap bestaat geen specifieke wetgeving en normering.
8.5.2
Uitstraling Door een afwijkende technische uitstraling en door de grote zichtbaarheid doorbreekt de huidige Maasvlakte het natuurlijke beeld dat langs grote delen van de Zuid-Hollandse kust bestaat. Door haar opvallende bebouwing en vooruitgeschoven ligging is zij bovendien vanaf alle omliggende stranden duidelijk zichtbaar. Doordat de meeste en grootste bouwactiviteiten de komende jaren in de noordwesthoek zullen plaatsvinden zal de Maasvlakte vooral vanaf
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
het strand van Hoek van Holland duidelijker zichtbaar worden (zie afbeeldingen 8.8 tot en met 8.10). Door een combinatie van windturbines en een harde zeewering wordt met de aanleg van Maasvlakte 2 deze industriële beleving nog iets versterkt. Aan de zuidzijde ontstaat daarentegen juist een natuurlijker beeld door vormgeving van de zeewering als een hogere en bredere duinenrij rondom Maasvlakte 2. De invloed op het natuurlijke beeld van de duinen en stranden zal voor waarnemers vanaf zee en de stranden worden gereduceerd door de hoge bebouwing (van bijvoorbeeld chemie en energiecentrales) te concentreren. Hiermee wordt getracht rekening te houden met de belangen van ondermeer de gemeenten ten zuiden van Maasvlakte 2. Deze gemeenten zijn in belangrijke mate afhankelijk van het toerisme. Door rekening te houden met de uitstraling en waar mogelijk zorg te dragen voor landschappelijke inpassing kan voor een deel aan de belangen van de partijen worden tegemoet gekomen. Afbeelding 8.8: Zicht vanaf het strand van Hoek van Holland op de huidige Maasvlakte.
Afbeelding 8.9: Zicht vanaf het strand van Hoek van Holland op de huidige Maasvlakte, na voltooiing van de bouwactiviteiten in de noordwesthoek.
bouwactiviteiten in de noordwesthoek.
Afbeelding 8.10: Zicht vanaf het strand van Hoek van Holland op de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2.
8.5.3
Structuur en samenhang De Rotterdamse haven is een langgerekt gebied dat vanaf het centrum naar de kust gekenmerkt wordt door een toenemende maat en schaal. De belangrijkste twee hoofdstructuren in het havengebied zijn de infrastructuurbundel (met A15 en Hartelkanaal) aan de zuidzijde en de Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg aan de noordzijde. De zachte zeewering rondom de Slufter aan de zuidzijde sluit door haar natuurlijke begroeiing aan op de Brielse Gatdam en via deze dam op de aangrenzende duinen. Voor de harde zeewering aan de noordzijde geldt dat in mindere mate. Maasvlakte 2 ligt in het verlengde van het bestaande havengebied en sluit in schaal, maat en ontsluiting logisch aan op de huidige Maasvlakte. In het plan wordt rondom de landaanwinning een multifunctionele buitencontour gelegd, bestaande uit een breed geprofileerde zachte zeewering, gekoppeld aan de infrastructuurbundel. De duingordel ligt rond Maasvlakte 2, en stopt bij de harde zeewering aan de noordzijde van huidige Maasvlakte. De combinatie van de hoofdinfrastructuurbundel met de duinenrij geeft een herkenbaar profiel als drager voor de totale structuur. Door de aanleg van deze duingordel sluit de zeewering van de Maasvlakte 2 bovendien goed aan op de duinen van Voorne en zuidzijde van de bestaande Maasvlakte. Naar het noorden toe wordt de duingordel met een korte onderbreking voortgezet in Hoek van Holland, om aan te sluiten bij de duinstructuur langs de overige Nederlandse kust.
93
94
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
8.6
Bodem De bodemsamenstelling in het gebied waar Maasvlakte 2 wordt aangelegd, bestaat voornamelijk uit fijn tot middelmatig fijn zand met een variabel slibgehalte (2-5%). De kwaliteit van het bodemmateriaal is geclassificeerd als zijnde klasse 0, hetgeen betekent dat het kan worden aangemerkt als schone grond. Ter hoogte van de knik in de harde zeewering (noordzijde) ontstaat een ontgrondingskuil. In deze kuil is het sediment iets grover vanwege het uitspoelen van de fijnere fracties. De ondergrond van Maasvlakte 2 bevat verder nog enige oude geulen uit de laatste ijstijd, toen het gebied een brakwaterlagune was. Ten tijde van de aanleg van de huidige Maasvlakte is de bodemsamenstelling van de onderwaterbodem aldaar eveneens geclassificeerd als zijnde klasse 0 (schone grond). De huidige Maasvlakte is in het geheel aangelegd door opspuiten van zand, klasse 0. Zowel onderwaterbodem als droge terreinen op de huidige Maasvlakte zijn derhalve schoon. Voor de aanleg van Maasvlakte 2 is het noodzakelijk om baggerwerk uit te voeren in de Yangtzehaven. De Yangtzehaven is de afgelopen decennia aan de oostkant matig gebruikt door aanmerende schepen en laad- en losactiviteiten. Een gedeelte van de westzijde van de toekomstige Yangtzehaven (tot begin 2006 geen haven maar opgespoten terrein) wordt momenteel voor het bedrijf EuroMax op diepte gebaggerd. Voor Maasvlakte 2 zal de Yangtzehaven verder worden verdiept en verbreed. Het materiaal dat hierbij vrij zal komen betreft fijn zand (klasse 0) met een variabel slibgehalte (0-5%) en is zeer geschikt voor hergebruik met name voor het ophogen van terreinen.
8.7
Licht Industrie, infrastructuur en glastuinbouw leiden in de omgeving van het huidige haven- en industriegebied tot directe inval van kunstlicht op donkere plaatsen en tot een lichtwaas, die ontstaat door verstrooiing en reflectie van licht in de atmosfeer. Een wettelijk kader hiervoor is niet voorhanden; er zijn geen normen waaraan kan worden getoetst. Ondanks het ontbreken daarvan wordt er toch op ingezet om lichthinder naar de omgeving te beperken.
8.7.1
Wet- en regelgeving Op het gebied van lichthinder bestaat geen specifieke wetgeving en normering. De provincie Zuid-Holland heeft haar ambitie neergelegd in het Ontwerpbeleidsplan ‘Groen Water en Milieu 2006-2010’. Deze ambitie houdt in dat in 2010 de eerste daartoe aangewezen beschermde (natuur-)gebieden duister in de nacht moeten zijn en dat verlichting zo min mogelijk energie mag gebruiken. Om deze ambities te realiseren is in het beleidsplan een aantal activiteiten opgenomen die variëren van het organiseren van bijeenkomsten voor kennisuitwisseling tot het stimuleren van innovaties.
8.7.2
Lichtinval Het haven- en industriegebied op Maasvlakte 2 zal continu verlicht zijn, om volcontinu te kunnen werken. Hierdoor valt er licht op plaatsen waar dat momenteel niet het geval is. Ten behoeve van het MER is de 0,1 luxcontour berekend. Deze contour ligt 45 tot 50 meter buiten de buitencontour van Maasvlakte 2. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is sprake van directe lichtinval. Directe lichtinval door de huidige Maasvlakte en andere kunstmatige lichtbronnen in de omgeving is in het studiegebied zeer beperkt en verwaarloosbaar. Dit effect is derhalve neutraal beoordeeld. Het aspect lichthinder kan niet door dit bestemmingsplan worden geregeld; beperking van lichthinder dient in een ander kader plaats te vinden. Een van de mogelijkheden is om in de milieuvergunning eisen te stellen aan de hoeveelheid lichthinder dat een bedrijf maximaal mag produceren. Daarnaast streeft het HbR ernaar om lichthinder zoveel mogelijk te beperken door bij de uitgifte van de terreinen dit als aandachtspunt mee te nemen.
8.7.3
Zichtbaarheid De verlichting van Maasvlakte 2 leidt er ook toe, dat het gebied vanaf grotere afstand zichtbaar is. Dit heeft ook de aandacht van de zuidelijke kustgemeenten. Met name gemeente Westvoorne heeft haar ‘lichtbeleid’ onder de aandacht gebracht. Andere gemeenten hebben gewezen op de spanning tussen zichtbaarheid en het recreatief imago van deze gemeenten. Momenteel is alleen de huidige Maasvlakte direct zichtbaar en indirect door lichtreflectie via het wolkendek. Maasvlakte 2 vergroot de zichtbaarheid. Er is geen objectief beoordelings- en waarderingskader beschikbaar voor zichtbaarheid. Waarnemers ervaren de zichtbaarheid verschillend: sommigen ervaren verlichting als positief en komen ernaar kijken, terwijl anderen juist duisternis als positief ervaren en verlichting als storend
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ervaren. De effectbeoordeling van zichtbaarheid staat nationaal gezien nog in de kinderschoenen. Gezien het ontbreken van normen, het feit dat in de huidige situatie reeds sprake is van zichtbaarheid van de huidige Maasvlakte én het uitgangspunt dat naar minimale lichthinder wordt gestreefd, worden de lichteffecten als acceptabel beoordeeld.
8.8
Geur Voor geuremissie van de industrie op Maasvlakte 2 is geen concrete kwantitatieve norm vastgesteld in de huidige regelgeving. In deze paragraaf wordt desondanks ingegaan op eventuele overlast die door geur wordt veroorzaakt.
8.8.1
Wet- en regelgeving Er bestaat voor geur geen directe wetgeving. Een brief van de Minister van VROM over geur (1995) wordt beschouwd als vigerend rijksbeleid op dit gebied. In deze brief heeft de Minister de verantwoordelijkheid voor het geurbeleid neergelegd bij provincies en gemeenten. In 2005 is door de provincie Zuid-Holland de nota ‘Geuraanpak kerngebied Rijnmond’ vastgesteld. De beleidslijnen uit deze nota zijn overgenomen door de betreffende gemeenten waaronder ook de gemeente Rotterdam. De geuraanpak van de provincie is gebaseerd op het gegeven dat in het gebied reeds sprake is van hinder als gevolg van cumulatie van geur, afkomstig van een groot aantal bronnen. De geuren van die bronnen vermengen zich en veroorzaken samen mogelijke overlast. Om een extra bijdrage aan de bestaande hinder te voorkomen, bekijkt de provincie bij vergunningverlening of een bedrijf potentieel geur veroorzaakt en daarmee de al aanwezige hinder zal beïnvloeden. Uitgangspunt bij vergunningverlening in het kerngebied van de Rijnmond is het toepassen van ‘best beschikbare technieken’, conform de Europese richtlijn ‘Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging’ (IPPCregelgeving). Dit moet leiden tot een zodanige reductie in de uitworp dat bedrijven hun eventuele bijdragen van geur aan de reeds aanwezige hoge geurbelasting in het Rijnmondgebied minimaliseren. Hierbij wordt het streven gehanteerd dat buiten de terreingrens geen geur waarneembaar mag zijn die afkomstig is van de inrichting (maatregelniveau I). In de afwegingsprocedure wordt bekeken of een bedrijf kan voldoen aan maatregelniveau I, of dat een ander, lager maatregelniveau moet worden vastgesteld. Bovendien moeten bedrijven bij individuele vergunningverlening in het kader van Wet Milieubeheer aantonen dat ze geen geurhinder geven conform nationaal en provinciaal beleid. Dit biedt de vergunningverlener voldoende houvast om adequate eisen te stellen aan mogelijke emissies.
8.8.2
Geurhinder Gelet op het te verwachten type bedrijven op Maasvlakte 2 (vrijwel alleen gesloten opslag, gesloten processen en dergelijke.), de geldende stand der techniek, en IPPC-regelgeving zal de structurele emissie van geur zeer beperkt zijn. Mede gelet op het beleid ten aanzien van incidentele emissie van geur zal ook deze emissie zeer beperkt zijn. Bovendien geldt dat de geurgevoelige bestemmingen zich op dermate grote afstand van Maasvlakte 2 bevinden, dat als er iets fout mocht gaan hier geen hinder van te verwachten is. De dichtstbijzijnde aaneengesloten woonbebouwing nabij Maasvlakte 2 bevindt zich immers op een afstand van circa 6 km, terwijl de grootste geur-SBI24 afstanden voor bijvoorbeeld het vervaardigen van chemische producten 1.000 meter bedragen.
8.9
Archeologie Hoewel Maasvlakte 2 een nieuw te realiseren gebied betreft, is zij in het kader van archeologie weldegelijk van belang. Met name ter plaatse van de havenbekkens zal flink in de diepte gegraven worden en daarbij kunnen mogelijke archeologische waarden niet op voorhand worden uitgesloten.
8.9.1
Wet- en regelgeving Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: • te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; • te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; • te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
24
SBI: Standaard Bedrijfsindeling (opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten).
95
96
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek (SAI) kan een archeologische inventarisatie (AAI) in het veld plaatsvinden. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek (AAO). De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Behoud in situ van eventueel voorkomende archeologische waarden is het wettelijke uitgangspunt. Is dat niet mogelijk, dan volgt opgraving en goede archeologische documentatie van de waarden en verwerking volgens de richtlijnen van de Nederlandse Kwaliteitsnorm Archeologie (NKA).
8.9.2
Archeologische potentie ter plaatse van Maasvlakte 2 In het kader van de aanleg van Maasvlakte 2 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de archeologische waarden in de ondergrond (zie ook MER Aanleg). Dit onderzoek heeft uitgewezen dat binnen het plangebied drie typen archeologische waarden aanwezig kunnen zijn: • archeologische en ecologische resten uit de Midden-Steentijd, mogelijk uit de Late Oude Steentijd, voorkomend in de Laag van Velsen en mogelijk in de top van het onderliggend Pleistoceen; • historische houten scheepswrakken uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen tot aan de negentiende eeuw in Subatlantische geulafzettingen; • wrakresten en verloren ladingen in de actieve (bovenste) laag in de Noordzee. Op de locaties van Maasvlakte 2 waar voor de aanleg zand gewonnen wordt (uit te diepen havenbekkens en zwaaikommen), zal voorafgaand aan de zandwinning onderzoek worden uitgevoerd. Eventueel aanwezige waarden kunnen op die wijze worden ontzien. Voorts worden tijdens de aanleg ter plaatse van Maasvlakte 2 protocollen toegepast om eventueel optredende schade zoveel mogelijk te beperken.
8.9.3
Aanlegvergunning Voor een juiste inschatting van de in het plangebied voorkomende archeologische waarden is het van belang op te merken dat de geologie van de ondergrond over het algemeen niet gedetailleerd genoeg bekend is om over die waarden gedetailleerde uitspraken te kunnen doen. Als zich archeologische waarden (zoals oude scheepswrakken) bevinden ter plaatse van Maasvlakte 2, liggen deze dieper dan 20 meter onder NAP. De graafwerkzaamheden voor de havens zal echter tot beneden deze diepte reiken. Derhalve is in dit bestemmingsplan een aanlegvergunning opgenomen (in de voorschriften), waarin spelregels zijn opgenomen voor het graafwerk, die de archeologische waarden beschermen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
9
JURIDISCHE PLANOPZET
9.1
Inleiding Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende voorschriften en een plankaart met daarbij een toelichting. De voorschriften bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de plankaart zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de voorschriften is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de voorschriften.
9.2
De opzet van de planvoorschriften De voorschriften zijn onderverdeeld in drie paragrafen: • In de eerste paragraaf zijn de inleidende bepalingen, zoals de wijze van meten en de begripsbepalingen opgenomen. • De tweede paragraaf regelt de bestemmingen. • In de derde paragraaf zijn de aanvullende bepalingen opgenomen, waaronder het aanlegvergunningenstelsel, de vrijstellings- en wijzigingsbepalingen, de gebruiksbepaling, de overgangsbepalingen en de strafbepaling.
9.3
Beschrijving paragrafen Hieronder worden eerst in het kort de verschillende paragrafen besproken. Vervolgens worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
9.3.1
Inleidende bepalingen In de inleidende bepalingen staan de bepalingen die nodig zijn om de overige voorschriften goed te kunnen hanteren. • Begripsbepalingen bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend ver onderstelde begrippen gerekend worden. • De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, hoogtes etc. • Binnen een straalpad gelden afwijkende bouwhoogtes. Deze bepaling geldt voor alle gronden die binnen de als straalpad aangegeven zone liggen. Als de op die gronden toegestane maximale bouwhoogte groter is dan de maximaal toelaatbare hoogte op grond van het straalpad, is deze laatste hoogte bepalend. Het straalpad beperkt dan de bouwmogelijkheden.
9.3.2
Bestemmingsbepalingen De bestemmingen beginnen telkens met een doeleindenomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende bestemming is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze doeleindenomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwvoorschriften). Bij een aantal bestemmingen worden deze bepalingen gevolgd door een gebruiksbepaling met vrijstelling of een vrijstellingsbepaling.
9.3.3
Aanvullende bepalingen Deze paragraaf bevat een algemeen aanlegvergunningenstelsel, algemene vrijstellingsbepalingen, algemene wijzigings bepalingen, een gebruiksbepaling, de overgangsbepaling, een strafbepaling en een afsluitende bepaling (citeertitel).
97
98
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Algemeen aanlegvergunningenstelsel Dit aanlegvergunningenstelsel is opgenomen om de archeologische waarden die zich mogelijk in het gebied bevinden, zoals historische scheepswrakken, te beschermen. De meeste kans op het aantreffen van archeologische resten bestaat bij het ontgraven van de Noordzeebodem lager dan 20 meter beneden NAP ten behoeve van de havenbekkens. Voor het ontgraven op een diepte die lager ligt dan 20 meter beneden NAP, is daarom een aanlegvergunning vereist. De aanlegvergunning kan zonder meer worden verleend, indien kan worden aangetoond dat de werkzaamheden niet zullen leiden tot een aantasting van het bodemarchief. Indien de werkzaamheden wel kunnen leiden tot een aantasting van het bodemarchief, kan de aanlegvergunning niettemin worden verleend wanneer in ieder geval één van de volgende drie verplichtingen aan de vergunning wordt verbonden: • De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. • De verplichting tot het doen van opgravingen. • De verplichting om de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg. Algemene vrijstellingsbepalingen De algemene vrijstellingsbepalingen geven het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid tot het verlenen van een vrijstelling voor geringe afwijkingen van het plan, alsmede voor een vermeerdering van voorgeschreven bouwhoogte met maximaal 10%. Algemene wijzigingsbepalingen De wijzigingsbepaling geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid bestemmingen te wijzigen in een aangrenzende bestemming. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing op gronden met de bestemming “Zee”, “Waterstaatkundige doeleinden 1” of “Waterstaatkundige doeleinden 2”. De wijzigingsbevoegdheid is met name opgenomen om de ligging van de hoofdinfrastructuur te kunnen verplaatsen, indien deze verplaatsing nodig is voor een efficiënter gebruik van de gronden. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan bestaat nog geen zekerheid over de definitieve ligging van de hoofdinfrastructuur. Bij de uiteindelijke inrichting van het gebied kan dan ook de noodzaak ontstaan het tracé enigszins te verschuiven ten opzichte van het op de plankaart vastgelegde tracé. Het tracé mag niet meer dan 250 meter worden verschoven. In verband met de in de PKB PMR 2006 opgenomen maxima voor netto uitgeefbaar haven- en industriegebied is voor de wijziging naar gebruik voor bedrijfsdoeleinden als voorwaarde gesteld dat in totaal niet meer dan 1.000 hectare netto uitgeefbaar haven- en industriegebied mag ontstaan. In verband met de in het MER uitgevoerde onderzoeken naar milieueffecten zijn voor deze wijziging bovendien maxima gesteld aan de totale netto oppervlakte van de verschillende bedrijfscategorieën.
Gebruiksbepaling De algemene gebruiksbepaling bepaalt dat gebruik strijdig met de in de bestemmingen opgenomen doelstellingen niet is toegestaan. In ieder geval wordt als verboden gebruik aangemerkt het gebruik van de gronden en opstallen voor een aantal commerciële en gevoelige functies, zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaardenhuizen, verpleeg inrichtingen, sporthallen en kampeerterreinen. Dit is noodzakelijk omdat de aanwezigheid van deze functies de bedrijfsvoering van op de Maasvlakte gewenste bedrijven kan belemmeren. Daarnaast wordt als verboden gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik ten behoeve van luchthavendoeleinden, splijt- en kweekstoffenbewerking, verwerking van radioactief afval en energieproductie met een capaciteit van 500 MW of meer. Overgangsbepalingen In de overgangsbepalingen zijn de zogenoemde overgangsregels opgenomen voor respectievelijk bestaand gebruik in strijd met het nieuwe bestemmingsplan en bouwactiviteiten die ondanks dat ze in strijd met het nieuwe plan toch op basis van op het geldende bestemmingsplan kunnen worden voortgezet. Strafbepaling De strafbepaling geeft aan dat met het bestemmingsplan strijdig gebruik een economisch delict oplevert in de zin van de Wet op de Economische Delicten.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Citeertitel In het afsluitende artikel “Titel” wordt de citeertitel van het bestemmingsplan weergegeven: Bestemmingsplan Maasvlakte 2.
9.4
Beschrijving bestemmingen In deze paragraaf worden de verschillende bestemmingen specifieker beschreven. Het Haven- en Industrieterrein is onderverdeeld in de volgende bestemmingen: • Drie bedrijfsbestemmingen. • Haven en industriegebied – Containers. • Haven en industriegebied – Chemie. • Haven en industriegebied – Distributie. • Een bestemming Transport (infrabundel). • Twee bestemmingen voor de zeewering. • Waterstaatskundige doeleinden 1. • Waterstaatskundige doeleinden 2. • Een bestemming Water (havenbekkens). • Een bestemming Zee (Noordzee).
9.4.1
Uitgeefbaar bedrijventerrein In de PKB PMR 2006 is aangegeven dat Maasvlakte 2 voorziet in maximaal 1.000 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein. In een bestemmingsplan wordt in beginsel gerekend met bruto oppervlakten, zodat voor de borging van dit uitgangspunt in het bestemmingsplan een bruto/nettovertaling moet worden gemaakt. Op de plankaart heeft het hele havengebied een oppervlakte van circa 2000 hectare bruto. Na aftrek van het oppervlak van de havenbekkens resteert nog ongeveer 1.325 hectare. Aan een gedeelte van dit oppervlak is een afzonderlijke bestemming (Transport) voor de hoofdinfrastructuur toegekend. Op de overige gronden zijn onder andere ook secundaire ontsluitingen mogelijk, zodat deze gronden niet volledig uitgeefbaar zijn ten behoeve van de havenindustrie. Het percentage netto uitgeefbaar bedrijventerrein verschilt per bedrijfscategorie. Bij het opstellen van dit bestemmings plan is voor chemische industrie uitgegaan van een percentage netto uitgeefbaar bedrijventerrein van 95%, voor containerbedrijven van 93% en voor distributiebedrijven van 75%. De totale oppervlakte van de in dit bestemmingsplan opgenomen gronden met een bedrijvenbestemming is minder dan de in de PKB PMR 2006 als maximale oppervlakte opgenomen 1.000 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein. In het MER is voor de beoordeling van de milieueffecten uitgegaan van scenario’s, waarbij maxima zijn verbonden aan de voor chemische industrie, containerbedrijven respectievelijk distributiebedrijven bestemde gronden. Daarbij is voor chemische industrie uitgegaan van een maximum oppervlak van 470 hectare, voor containerbedrijven van een maximum oppervlak van 720 hectare en voor distributiebedrijven van een maximum oppervlak van 230 hectare. De in dit bestemmingsplan voorziene oppervlakten aan chemische industrie, containerbedrijven respectievelijk distributiebedrijven passen binnen deze maxima. De functionele eisen die op grond van de bedrijfsvoering van verschillende bedrijven aan gronden gesteld worden, de ruimtelijke mogelijkheden, de milieutechnische voorwaarden en de wens om in het plan enige flexibiliteit te behouden, zijn bepalend geweest bij het toekennen van de verschillende bestemmingen aan de gronden in het plangebied.
9.4.2
Artikel 4 Haven- en Industriegebied – Containers De gronden aan weerszijden van de havenbekkens en aan de noordkant van de doorsteek van de Yangtzehaven zijn bestemd voor deepsea gebonden containeractiviteiten. Hieronder wordt ook begrepen de aan op- en overslag gerelateerde activiteiten, zoals de inname en uitgifte van containers (“pre gate”– activiteiten), en de opslag van lege containers (empty depots). In verband met de nodige flexibiliteit in de uitgifte van gronden is op de gronden met de nadere aanduiding “chemie 1” ook het gebruik ten behoeve van deepsea gebonden chemische industrie toegestaan.
99
100
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
In de bouwvoorschriften is een beperking (maximaal 1.500 m2) opgenomen ten aanzien van de bruto vloeroppervlakte van een kantoorgebouw en een gebouw ten behoeve van horecavoorzieningen teneinde te voorkomen dat een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen kan worden gevestigd. De vestiging van een dergelijk kwetsbaar object zou beperkingen opleveren voor de vestiging van bedrijven met een risicocontour en zou daardoor een flexibele invulling van het plangebied belemmeren.
9.4.3
Artikel 5 Haven- en Industriegebied – Chemie Aan de oostzijde, nabij de huidige E.on-centrale, zijn de gronden bestemd voor activiteiten in de chemische industrie, die een relatie hebben met de ligging aan diep vaarwater dan wel met containerbedrijven. Hieronder wordt ook begrepen biochemie, recyclingindustrie, secundaire bouwstoffenindustrie en chemiemetallurgie. In de bouwvoor schriften is een beperking (maximaal 1.500 m2) opgenomen ten aanzien van de bruto vloeroppervlakte van een kantoorgebouw en een gebouw ten behoeve van horecavoorzieningen om te voorkomen dat een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen kan worden gevestigd. De vestiging van een dergelijk kwetsbaar object zou beperkingen opleveren voor de vestiging van bedrijven met een risicocontour en zou daardoor een flexibele invulling van het plangebied belemmeren.
9.4.4
Artikel 6 Haven- en industriegebied – Distributie Aan de zuidzijde van het plangebied, in het oosten grenzend aan de huidige Maasvlakte is, evenals de meest zuidelijke driehoek van het plangebied, bestemd voor logistieke dienstverlening ten behoeve van de op de Maasvlakte toegestane bedrijfsactiviteiten. Onder logistieke dienstverlening wordt ook begrepen het groeperen en laden en lossen van lading in of uit containers, de opslag en/of behandeling van goederen en de opslag van (lege) containers (empty depots). In verband met de nodige flexibiliteit in de uitgifte van gronden is op de gronden met de nadere aanduiding “chemie 1” ook het gebruik ten behoeve van deepsea gebonden chemische industrie toegestaan.
Onder bijzondere omstandigheden en op basis van een zorgvuldige afweging is ook vestiging van andere dan de hiervoor genoemde activiteiten mogelijk (bwb 5, zie § 2.2). Hierbij spelen onder meer de volgende overwegingen een rol (PKB PMR 2006): • zijn alternatieve locaties beschikbaar?; • in hoeverre levert vestiging op de landaanwinning een belangrijke winst op voor de kwaliteit van de leefomgeving (eventueel elders), bijvoorbeeld bij grootschalige milieubelastende bedrijven?; • levert de vestiging een belangrijk clustervoordeel op, bijvoorbeeld bij een industrieel ecologisch cluster?; • gaan de genoemde voordelen niet ten koste van een onevenredig of onverantwoord deel van de gereserveerde ruimte voor deepsea gebonden activiteiten? Het is vooralsnog niet duidelijk welke andere functies mogelijk gemaakt moeten worden in dit bestemmingsplan, terwijl de gegeven criteria zich niet eenduidig laten doorvertalen in een bestemmingsplan. Hierdoor is het niet goed mogelijk in de voorschriften van het bestemmingsplan te anticiperen op bwb 5. Voorts hebben deze andere functies (bwb 5) geen onderdeel uitgemaakt van de onderliggende milieuonderzoeken. Aangezien de beslissing (bwb 5) op Rijksniveau niet is aangewezen als een concrete beleidsbeslissing als bedoeld in artikel 2a, eerste lid van de WRO en de gemeente Rotterdam van mening is dat voldoende rekening is gehouden met de betreffende beslissing, hoeven de voorschriften van het bestemmingsplan niet verder aangescherpt te worden. Deze opvatting is recentelijk door jurisprudentie bevestigd (ABRvS 15 augustus 2007, zaaknummer 200607728/1).
In de bouwvoorschriften is een beperking (maximaal 1.500 m2) opgenomen ten aanzien van de bruto vloeroppervlakte van een kantoorgebouw en een gebouw ten behoeve van horecavoorzieningen om te voorkomen dat een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen kan worden gevestigd. De vestiging van een dergelijk kwetsbaar object zou beperkingen opleveren voor de vestiging van bedrijven met een risicocontour en zou daardoor een flexibele invulling van het plangebied belemmeren.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
9.4.5
Artikel 7 Transport De hoofdinfrastructuur wat betreft wegverkeer, spoor en leidingen is in één bestemming “Transport” neergelegd. De gronden zijn onder andere bestemd voor (rail)verkeerswegen, fiets- en voetpaden, havengebonden horeca, kabels en leidingen.
9.4.6
Artikel 8 Waterstaatskundige doeleinden 1 De buitencontour van het havengebied is bestemd voor waterstaatskundige doeleinden. Tot de bestemming Waterstaatskundige doeleinden 1 behoort het gedeelte van de zeewering waar de plaatsing van maximaal acht windturbines is toegestaan met een maximaal vermogen van 4,5 MW per turbine. In verband met de zeewerende functie van de gronden is de plaatsing van de windturbines alleen na vrijstelling (en toestemming van de waterbeheerder) toegestaan.
9.4.7
Artikel 9 Waterstaatskundige doeleinden 2 Tot de bestemming Waterstaatskundige doeleinden 2 behoort het gedeelte van de zeewering waar extensief recreatief gebruik is toegestaan. Een gedeelte van de gronden met deze bestemming is nader aangeduid als “intensief strand”. Op deze gronden is niet alleen extensief recreatief gebruik toegestaan, maar ook een meer intensief recreatief gebruik. Verblijfsrecreatie is ter plaatse niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding “windmolens toegestaan” is de plaatsing van maximaal zestien windturbines toegestaan met een maximaal vermogen van 4,5 MW per turbine. In verband met de zeewerende functie van de gronden is het bouwen van binnen de bestemming passende bouwwerken, waaronder duikers en sluizen, alleen na vrijstelling (en toestemming van de waterbeheerder) toegestaan.
9.4.8
Artikel 10 Water De bestemming “Water” omvat alleen de havenbekkens. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken toegestaan die passen binnen de bestemming, waaronder steigers. Er is een duidelijk onderscheid gemaakt met de zee, die een eigen bestemming heeft gekregen.
9.4.9
Artikel 11 Zee De bestemming “Zee” omvat het water van de Noordzee in het plangebied. Zoals gezegd is er een onderscheid gemaakt met de havenbekkens, omdat in de bestemming “Zee” een bouwverbod is opgenomen, terwijl in de bestemming “Water” wel bouwwerken zijn toegestaan.
101
102
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
10
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID De economische uitvoerbaarheid van het project Maasvlakte 2 wordt in hoofdzaak bepaald door de opbrengsten, de kosten, de financiering en het rendement. De opbrengsten zijn afhankelijk van de vraag naar haventerreinen en de overslag van lading. De vraagvoorspellingen van het HbR laten zien dat reeds in 2010 een tekort aan haventerreinen ontstaat in de containersector. Zoals reeds aangegeven in § 1.2.3 zal naar huidig inzicht tot 2033 ongeveer 625 hectare nodig zijn om de vraag naar haventerreinen in de containersector op te vangen. Voor de chemiesector is 210 hectare benodigd en voor de distributiesector 165 hectare.De aanleg en oplevering van de terreinen vindt plaats op de meest economische wijze. Dat betekent dat vraag en aanbod van haventerreinen zo nauwkeurig mogelijk worden afgestemd om te voorkomen dat aangelegd haventerrein niet gebruikt wordt en dus niet rendeert. De kosten van het project worden in hoofdzaak bepaald door de objecten die aangelegd worden. De belangrijkste objecten zijn: • de aanleg van de buitencontour (harde en zachte zeewering); • het opspuiten van zandlichamen; • de aanleg van kademuren; • de aanleg van oeverbescherming; • de aanleg van ontsluitende infrastructuur (spoor, weg en leidingstrook). Door middel van een openbare aanbestedingen volgens de ‘Design en Construct’ methode wordt een optimum gezocht tussen innovatieve oplossingen, kosten en onderhoud. De kosten en opbrengsten van het project in de tijd geplaatst bepalen het rendement en de benodigde financiering. Aan het begin van het project zijn enorme investeringen nodig voor de aanleg van de buitencontour, het opspuiten van zandlichamen en de aanleg van de eerste kademuren, oeverbescherming en ontsluitende infrastructuur. De totale kosten van het project zijn geraamd op 2,9 miljard euro. De aanlegkosten bestaan uit ca. 800 miljoen euro voor de buitencontour en voor ca. 2 miljard voor de aanleg van het haven- en industrieterrein en de openbare infrastructuur. De opbrengsten van het project starten op het moment dat de eerste haventerreinen in gebruik genomen worden en nemen gedurende de tijd toe, als gevolg van verdere ingebruikname van haventerreinen. Het verschil tussen de uitgaande kasstromen ten behoeve van de investeringen en de inkomende kasstromen wordt gefinancierd door het HbR. De financiering van het project bestaat uit de volgende kasstromen: • voorfinanciering door het rijk ten behoeve van openbare infrastructuur; • de inkomende kasstromen van het huidige haven en industriegebied; • de inkomende kasstromen van het Maasvlakte 2 project zelf; • additioneel aan te trekken financiering van bijvoorbeeld banken. Het financiële rendement van het project is voldoende om de uitvoering van het project te waarborgen en het voortbestaan van het HbR niet in gevaar te brengen.
Financieringsafspraken Maasvlakte 2 Op 25 juni 2004 tekenden het rijk, HbR, de gemeente Rotterdam, de Stadsregio Rotterdam en de provincie ZuidHolland, het bestuursakkoord Project Mainportontwikkeling Rotterdam (“PMR”), waarin bindende afspraken zijn opgenomen over de financiering en uitvoering van onder andere Maasvlakte 2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
11
MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID Het bestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het bestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de ‘maatschappelijke uitvoerbaarheid’ gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van de PKB PMR 2006 plaatsvond, op het informeel overleg over het opstellen van het bestemmingsplan en onderliggende documenten (§ 11.2), het vooroverleg ex. artikel 10 Bro (§ 11.3) en de inspraak volgens de inspraakverordening van de gemeente Rotterdam (§ 11.4).
11.1
Maatschappelijke dialoog Historisch perspectief De dialoog met de omgeving loopt al sinds de ideevorming rond Maasvlakte 2. In deze paragraaf wordt vooral ingegaan op de periode rond de planologische kernbeslissing (PKB PMR 2006). Dit was namelijk een belangrijke periode in de besluitvorming voor PMR. Voorafgaand aan het uitbrengen van PKB-plus deel 1 in mei 2001 heeft intensief overleg plaatsgevonden met maat schappelijke organisaties, verenigd in het Overleg Niet Rijkspartijen (ONR). Het inmiddels tot Overleg Maatschappelijke Partijen (OMP) omgedoopte overleg bestond en bestaat uit onder meer koepel- en belangenorganisaties vanuit milieu, visserij, landbouw, natuur, havenbedrijfsleven en recreatie. In 2000 heeft de gemeente Rotterdam met de milieu organisaties Stichting Natuur en Milieu, Vereniging Natuurmonumenten en Consept het convenant Visie en Durf ondertekend. De ondertekenaars hebben hierin afspraken gemaakt over een integraal pakket van maatregelen voor de verbetering van de Rotterdamse regio. De inzet daarbij is een sterkere en gedifferentieerdere economie, meer natuuren recreatie en een florerende stad. Tegen de PKB-plus is door verschillende belanghebbenden beroep ingesteld. Op 26 januari 2005 oordeelde de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een aantal bezwaren tegen concrete beleidsbeslissing uit de Planologische Kernbeslissingplus gegrond waren. Vanwege de samenhang tussen deze en andere beslissingen, verklaarde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State alle concrete beleidsbeslissingen uit de PKBplus nietig. In het hierop volgende hersteltraject voor de PKB PMR 2006 werden maatschappelijke partijen verenigd in het OMP nauw betrokken. Op dinsdag 10 oktober 2006 heeft de Tweede Kamer definitief ingestemd met de uitvoering van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) aan de hand van de herstelde PKB deel drie. De Eerste Kamer deed dit op 20 november 2006. Bij de instemming in de Tweede Kamer zijn ook direct het Bestuursakkoord en de uitwerkings overeenkomsten voor de drie PMR deelprojecten (landaanwinning, 750 hectare natuur- en recreatie en de leefbaar heids- en invensiveringsprojecten in Bestaand Rotterdams Gebied) bekrachtigd. Met de instemming van de Tweede en Eerste Kamer is de PKB PMR 2006 vastgesteld en zijn de vervolgprocedures in gang gezet. Aanvankelijk is het hersteltraject ingezet met concrete beleidsbeslissingen, maar daar is later van af gezien. Belangrijke overweging was dat de doorwerking van de PKB naar regionale en lokale plannen ook zónder concrete beleidsbeslissingen voldoende kon worden gegarandeerd. Ter onderbouwing hiervan dienden de gesloten Uitwerkings overeenkomsten, het beschikbare ruimtelijk instrumentarium en de aanwezigheid van het streekplan en regionaal structuurplan Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020. De rechtsbescherming wordt in volle omvang geborgd bij de vervolgbesluiten, waaronder bij dit bestemmingsplan. Doordat het bestemmingsplan verder is gespecificeerd, voorzien is van meer actuele en gedetailleerde informatie, heeft deze rechtsbescherming voor burgers, belangen organisaties en bedrijven meer betekenis dan bij een concrete beleidsbeslissingen van een hoger abstractieniveau. Over het hersteltraject is diverse keren overlegd met de Tweede Kamer. De parlementaire behandeling van de herstelde PKB vond in de tweede helft van 2006 plaats. Afgezien van dit politiekbestuurlijke overleg heeft gedurende het herstelproces steeds overleg plaatsvonden tussen de PMR-partners en met het Overleg Maatschappelijke Partijen. Ook werden afzonderlijke partijen geconsulteerd bij het onderzoek naar de Waddenzee. Op hoofdlijnen is tijdens deze consultatierondes instemming verkregen voor de keuzen neergelegd in PKB PMR 2006. De herstelde PKB PMR 2006 is 20 december 2006 in werking getreden na de terinzagelegging van PKB deel 4. Hiermee is een compleet ruimtelijk kader op rijksniveau tot stand gebracht voor de uitvoering van de Maasvlakte 2.
103
104
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Dialoog met het maatschappelijke veld De dialoog met het maatschappelijk veld in het algemeen en met het OMP in het bijzonder wordt tot op de dag van vandaag voortgezet, voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter. Daarnaast consulteren de gemeente Rotterdam en het HbR belanghebbende partijen bij omgevings- en leefbaarheidskwesties in afgeleide gremia. Tijdens deze overleggen wisselen partijen informatie uit en komen thema’s aan bod die voortvloeien uit de dubbeldoelstelling. Informatiebijeenkomsten Rond de jaarwisseling 2006/2007 heeft het HbR met de gemeente en andere PMR-partners twaalf informatie bijeenkomsten in de regio belegd. Burgers werden in advertenties geattendeerd, naar websites verwezen en in gemeentepagina’s van huis-aan-huisbladen aandacht gevraagd voor deze bijeenkomsten. Ook heeft het HbR publieksfolders huis-aan-huis verspreid. Deze informatiemarkten hadden een informele status. Zij waren erop gericht om burgers ruim voor de formele bestemmingsplanprocedure te informeren over ‘wat speelt er in mijn omgeving’. De informatiebijeenkomsten zijn goed bezocht, circa 1.000 belangstellenden maakten van de gelegenheid gebruik om zich te laten informeren. Overleg Maatschappelijke Partijen (voorheen: Overleg Niet Rijkspartijen) De gemeente Rotterdam en het HbR hebben ingezet op strategisch omgevingsmanagement. Met behulp van strategisch omgevingsmanagement beogen zij een duurzame dialoog met natuur- en milieuorganisaties op te bouwen, die zij ook ná vaststelling van dit bestemmingsplan willen continueren. Deze stakeholders pleitten begin 2000 in het convenant Visie en durf voor de concrete uitwerking van de dubbeldoelstelling en de betrokkenheid van maatschappelijke partijen hierbij. De gemeente Rotterdam, het HbR, de DCMR en PMR-partners geven uitdrukking aan hun intentie voor de langere termijn deze duurzame dialoog op een nader te bepalen wijze voort te zetten. PMR-partners en stakeholders zijn met elkaar in overleg hóe dit proces na vaststelling van dit bestemmingsplan kan worden geconcretiseerd. Zie § 11.4.12 voor nadere informatie hierover.
11.2
Afweging belangen derden In het kader van het MER Bestemming en bij de verdere voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de belangen van de bij de huidige inrichting van het plangebied betrokken personen, bedrijven of andere zakelijk gerechtigden, beheerders en maatschappelijke organisaties zorgvuldig onderzocht en afgewogen. In deze paragraaf wordt een bondige verantwoording hierover afgelegd. In het plangebied vinden diverse soorten van visserij plaats, waaronder de garnalen-, kokkel- en boomkorvisserij. Door aanleg van Maasvlakte 2 zijn deze vormen van visserij niet langer mogelijk of toegestaan. Ook worden de belangen van de vissers geraakt door de instelling van een bodembeschermingsgebied in de Voordelta, als onderdeel van de compensatieopgave van Maasvlakte 2. Onderzoek is uitgevoerd naar de economische effecten van de aanleg en aanwezigheid van Maasvlakte 2 en het bodembeschermingsgebied voor de visserij. In het kader van de totstandkoming van het Beheerplan Voordelta vindt overleg met het Productschap Vis plaats over de noodzakelijke beperkingen voor de visserij in en om het bodem beschermingsgebied. Vissers die hiervan nadelige gevolgen ondervinden kunnen een verzoek indienen op grond van de planschade- en nadeelcompensatieregeling Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Voor de de belangen van natuur(beheer)organisaties geldt dat met de totstandkoming van het Beheerplan Voordelta de instelling van een bodembeschermingsgebied en de aanwijzing van rustgebieden voor vogels en zeezoogdieren in de Voordelta zijn gewaarborgd. Voor het overige wordt hierbij verwezen naar § 5.3.5. Met de standplaatshouders voor horecafaciliteiten bij de strandopgangen en de (water)sportvereniging(en), waar onder de kitesurfers, de reddingsbrigade is door het Havenbedrijf Rotterdam N.V. overleg gevoerd ten aanzien van de situatie dat het strand tijdens de aanlegfase van Maasvlakte 2 tijdelijk niet voor recreanten en watersporters toegankelijk is. Gedurende de aanlegfase zullen recreanten moeten uitwijken naar naburige stranden bij Voorne, Goeree en Hoek van Holland. Standplaatsvergunningen hebben een geldingsduur van één seizoen. Houders van deze vergunningen van de tijdelijke sluiting van het strand op de hoogte gesteld. Nadat het (nieuwe) strand weer voor het publiek is opengesteld zullen voorzieningen die op dit moment aanwezig zijn worden teruggebracht, zoals parkeerplaatsen,strandopgangen en een trailerhelling. De tijdelijke afsluiting van het strand van de huidige Maasvlakte heeft voor deze belanghebbenden geen onaanvaardbare gevolgen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Voor de bestaande windparken op de huidige Maasvlakte (locaties: Dobbelsteen, Zeestroom, Distridam en Slufter zeedijk) is beoordeeld welke turbines op welke termijn moeten verdwijnen. In de contracten met de exploitanten is opgenomen dat de windparken moeten verdwijnen indien de aanleg of het gebruik van Maasvlakte 2 dit vereist. Een korte opzegtermijn van 1 jaar is daarom in de contracten opgenomen. De contracten bevatten geen garanties voor terugplaatsing na verwijdering. Ook bevatten de contracten geen compensatieregeling. De eventuele gevolgen van de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 voor bestaande windparken op de huidige Maasvlakte zijn voor de betreffende exploitanten voldoende kenbaar geweest en mitsdien niet onaanvaardbaar. Beheerders van leidingen waaronder Tennet zullen uiteraard bij werkzaamheden voorvloeiende uit het bestemmingplan worden betrokken. In alle bestemmingen worden kabels en leidingen mogelijk gemaakt. Ook met de beheerders van aangrenzende (natuur) gebieden (waterschap Hollandse Delta, Zuid-Hollands Landschap) zullen tijdens de aanlegfase afspraken worden gemaakt over te nemen maatregelen over beperking van de eventuele hinder vanwege aanleg- en bouwactiviteiten en het waarborgen van de toegankelijkheid van aangrenzende gebieden en infrastructuur. Met de bedrijven op de bestaande Maasvlakte zal door het Havenbedrijf gedurende de aanlegfase van de Maasvlakte 2 continue overleg worden gevoerd met oog op de uitvoeringswerkzaamheden en de mogelijke effecten hiervan op de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Naar de effecten van aanleg van Maasvlakte 2 voor de ‘koelwaterbehoefte’ van bedrijven is veel onderzoek gedaan. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar § 7.4.3. De effecten op de bedrijfsvoering van deze bedrijven zijn zodanig beperkt dat deze niet onaanvaardbaar worden geacht. Voor het overige geldt dat alle (indirecte) effecten van de aanleg- en gebruiksfase van Maasvlakte 2 uitvoering zijn onderzocht en waarnodig in de besluitvorming, waaronder het bestemmingsplan en overige vereisten besluiten, zijn betrokken en afgewogen. Alles overziend zijn er geen belangen die door aanleg of het gebruik van Maasvlakte 2 zodanig worden aangetast dat deze de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg zouden staan. Voor belanghebbenden die menen dat zij vanwege de verwezenlijking van dit bestemmingsplan onevenredige schade lijden, kunnen een verzoek tot schadevergoeding indienen op grond van de planschade en nadeel compensatieregeling PMR.
11.3
Vooroverleg ex artikel 10 Bro Zoals eerder aangegeven vormt het voorontwerpbestemmingsplan het startpunt voor formele inspraak. In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985) is het voorontwerp bestemmingsplan “Maasvlakte 2” toegezonden aan: 1. Provinciaal Planologische Commissie 2. VROM-inspectie 3. Gedeputeerde Staten (provincie Zuid-Holland) 4. Ministerie van Verkeer en Waterstaat 5. Deltalinqs 6. Gemeente Brielle 7. Gemeente Goedereede 8. Gemeente Rozenburg 9. Gemeente Schouwen-Duiveland 10. Gemeente Westvoorne 11. GGD 12. Ministerie EZ 13. Productschap Vis 14. ProRail 15. Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg 16. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten 17. Stichting De Noordzee 18. Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten 19. TenneT Zuid-Holland 20. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
105
106
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
21. Waterschap Hollandse Delta 22. Zuid-Hollands Landschap 23. Zuid-Hollandse Milieufederatie 24. Ministerie LNV 25. E.On Benelux 26. Gezamenlijke Brandweer 27. NV Nederlandse GasUnie 28. NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij 29. Gemeente Schiedam 30. Gemeente Lansingerland 31. Provincie Zeeland 32. Recreatieschap IJsselmonde 33. Recreatieschap Midden-Delfland 34. Gemeente Spijkenisse 35. Regionaal Economisch Overlegorgaan Rijnmond 36. Gemeente Vlaardingen 37. Rijksluchtvaartdienst 38. Eneco netbeheer BV 39. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding NV 40. Rotterdams Milieucentrum 41. Stadsregio Rotterdam 42. Gemeente Westland 43. Gemeente Maassluis 44. Gemeente Midden-Delfland 45 Kamer van Koophandel Rotterdam 46 Koninklijke Schuttevaer 47 KPN Telecom BV 48. Gemeente Hellevoetsluis 49. BOOR 50. Ministerie van Defensie 51. Directeur-Generaal van de Energievoorziening 52. Gemeente Albrandswaard 53. Gemeente Bernisse Van de vetgedrukte partijen is een schriftelijke reactie ontvangen, de overige partijen hebben niet gereageerd. De reacties van 8, 9, 10, 13, 15, 17, 18, 21, 22, 23 en 25 zijn meegenomen als zijnde een inspraakreactie van algemene aard. Zij gaan niet uitsluitend in op het voorontwerpbestemmingsplan Maasvlakte 2, maar hebben ook betrekking op het MER Aanleg en het MER Bestemming. Deze reacties zijn terug te vinden in § 11.4, alsmede in bijlage 1 van dit bestemmingsplan.
Provinciale Planologische Commissie (1) Bevoegd gezag heeft in het kader van de PPC reactie gerkegen van de Provincie. Ook is er één gezamenlijke rijksoverlegreactie opgesteld. Verzocht is om een betere aansluiting te maken met de BWB’s 4 en 5 waarin is vastgelegd voor welke activiteiten de landaanwinning is bedoeld en op basis van welke criteria een uitzondering geldt. Inzake de elektriciteitsopwekking wordt gewezen op de afweging in het kader van SEVIII.
Standpunt bevoegd gezag Voor kennisgeving aangenomen; de bedoelde brief wordt onderstaand behandeld.
Gedeputeerde Staten (provincie Zuid-Holland) (3) De provincie mist in de plantoelichting een beschouwing over de stimulering van mobiliteitsmanagement in het kader van het woonwerkverkeer. Aangezien het overgrote deel van dit verkeer per auto zal plaatsvinden, is de provincie van mening dat een dergelijke beschouwing aanwezig moet zijn. Het lijkt de provincie gewenst om met de bedrijven die zich vestigen op Maasvlakte 2 afspraken te maken over het nemen van maatregelen op het gebied van vervoersmanagement. Gezien het karakter van het gebied ligt hierbij groepsvervoer het meest voor de hand.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag Wat betreft woonwerkverkeer onderkent ook de gemeente Rotterdam het nut van stimulering van het groeps vervoer. Veel bedrijven in het havengebied zijn reeds actief op dit gebied en de gemeente zal in overleg met het HbR bezien in welke mate deze vorm van collectief vervoer extra gestimuleerd kan worden. Onlangs is op de huidige Maasvlakte een proef gestart met een vervoersmakelaar, waarbij samen met de hier gevestigde bedrijven wordt gewerkt aan een bedrijfsoverstijgend collectief vervoerssysteem dat werknemers een aantrekkelijk alternatief biedt voor de auto. Wat betreft een lijnbusverbinding naar Maasvlakte 2 heeft inmiddels overleg plaatsgevonden met de Stadsregio en is afgesproken dat de verbinding naar Maasvlakte 2 wordt meegenomen in een nieuwe aanbesteding voor de busconcessie op Voorne-Putten (2010).
Het bestemmingsplan gaat uit van een beladingsgraad per vrachtwagen van 2,8 TEU per bezoek in 2033. Momenteel ligt dit rond 2,3 TEU per bezoek. De provincie verzoekt aan te geven hoe hierop gestuurd kan worden en wat de gevolgen zijn als deze doelstelling niet wordt gehaald.
Standpunt bevoegd gezag De ontwikkeling van de call size (de som van de lading die wordt gelost + de lading die wordt geladen) van trucks van 2,3 TEU/bezoek naar 2,8 TEU/bezoek is voorgelegd aan de nieuwe klanten van Maasvlakte 2. Deze klanten bevestigen dat ook zij deze ontwikkeling van de call size voorzien. Een truck die containers vervoert kan nu 2 TEU per rit = 4 TEU per call vervoeren. Niet alle trucks rijden echter volledig beladen heen en terug. Door de schaalvergroting in de containeroverslag wordt echter toegewerkt naar een optimalisatie in de logistiek en planning van het achterlandtransport, wat leidt tot een grotere call size. Door schaalvergroting, een groeiend aandeel “FEU-s” (40-voets containers) en een tot 30% stijgend percentage trucks dat 3 TEU per rit (6 TEU per call) kan vervoeren (= het voorlopig resultaat van een proef met langere vrachtwagens) wordt in 2033 zelfs een stijging naar 3,2 TEU per call haalbaar geacht.
Voor het vaststellen van de industrielawaaizone voor Maasvlakte 2 dienen ook de aangrenzende bestemmingsplannen partieel te worden herzien. Deze dienen uiterlijk gelijktijdig met het bestemmingsplan “Maasvlakte 2” te worden vastgesteld. Voor het gedeelte op zee buiten de gemeentegrenzen dient de minister van VROM tijdig een Algemene Maatregel van Bestuur vast te stellen.
Standpunt bevoegd gezag De gemeente deelt deze mening en zal gelijktijdig dan wel nagenoeg gelijktijdig met het bestemmingsplan “Maasvlakte 2”, tevens de herziening van het bestemmingsplan Maasvlakte ’81 vaststellen. Voor de overige documenten die noodzakelijk zijn om de geluidcontour in vast te leggen heeft de gemeente afspraken gemaakt met de desbetreffende bevoegde gezagen (gemeente Westvoorne en Ministerie van VROM).
De overeenkomst luchtkwaliteit dient uiterlijk te worden gesloten bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De provincie acht het gewenst de conceptovereenkomst ter visie te leggen bij het ontwerpbestemmingsplan.
Standpunt bevoegd gezag Bij het ontwerpbestemmingsplan ligt tekst van de voorgenomen Overeenkomst luchtkwaliteit ter inzage.
De provincie constateert dat er een verschil zit in de tekst van het MER Bestemming en van het voorontwerp bestemmingsplan “Maasvlakte 2” ten aanzien van de luchtkwaliteit bij Hoek van Holland. De provincie ziet graag dat dit opgehelderd wordt.
Standpunt bevoegd gezag Voor het (ontwerp)bestemmingsplan is het luchtonderzoek geactualiseerd, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van de GCN-cijfers van april 2007. Hierdoor is geen verschil meer aanwezig tussen de (geactualiseerde) onderzoeksresultaten en de paragraaf over de luchtkwaliteit bij HvH in het (ontwerp)bestemmingsplan
Gelet op de toename van het groepsrisico en de overschrijding van de oriëntatiewaarde is een zogenaamde CHAMPverantwoording vereist bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Bij dit document dient ook het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond betrokken te worden. Tevens acht de provincie het gewenst dat het ontwerpCHAMP reeds ter inzage wordt gelegd bij het ontwerpbestemmingsplan.
107
108
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag Bij het ontwerpbestemmingsplan ligt een ontwerp-CHAMP ter inzage. Bij de opstelling van dit document is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond betrokken geweest.
In het bestemmingsplan is niet duidelijk gemaakt hoe ten opzichte van het intensief strand de grenswaarde van het plaatsgebonden risico wordt geborgd als het gaat om inrichtingen. In ieder geval zal daarmee bij de gronduitgifte en bij de verlening van milieuvergunningen rekening moeten worden gehouden. Dit punt dient in het bestemmingsplan nader te worden toegelicht.
Standpunt bevoegd gezag In § 8.3 van de toelichting staat beschreven hoe de grenswaarde wordt geborgd.
In artikel 16 van de voorschriften is een gebruiksbepaling opgenomen die het verboden gebruik regelt. In de opgenomen lijst dient “woningen” te worden toegevoegd.
Standpunt bevoegd gezag In de voorschriften (artikel 17) is opgenomen dat (bedrijfs)woningen niet zijn toegestaan.
Er geldt geen wettelijk kader voor externe veiligheid bij windturbines. Het Handboek Risicozonering Windturbines geeft bepaalde afstanden aan. Het uitgangspunt bij plaatsing van de windturbines is dat realisatie daarvan geen beperking oplevert voor de haven- en industriële activiteiten. Dat neemt echter niet weg dat bij gronden nabij de harde zeewering vanwege de afstanden uit het handboek rekening zal moeten worden gehouden met de mogelijke plaatsing van windturbines.
Standpunt bevoegd gezag De in het handboek risicozonering windturbines aangegeven risicoafstanden zijn indicatief. Vandaar dat deze niet zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Bij de afgifte van een milieuvergunning dient het aspect “externe veiligheid” te worden meegewogen. Uitgangspunt bij de plaatsing van windturbines is inderdaad dat het geen beperkingen oplevert voor het haven- en industriegebied, noch voor de functie van de buitencontour als waterkering en het onderhoud daarvan.
Het bestemmingsplan maakt de plaatsing van windturbines op de harde zeewering mogelijk na toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 8, lid 3, van de planvoorschriften. In dat kader moet een risicoanalyse worden uitgevoerd. De provincie is van mening dat aangegeven dient te worden hoe dit wordt geborgd. Ook de mogelijkheid om op langere termijn op de zachte zeewering windturbines te plaatsen verdient in dit verband de aandacht.
Standpunt bevoegd gezag Alvorens de windturbines mogen worden opgericht dient vrijstelling te worden verleend. Daaraan zijn, mede vanuit oogpunt van veiligheid, voorwaarden verbonden. In het ontwerpbestemmingsplan zijn nu ook de wind turbines op de zachte zeewering in de vrijstelling ondergebracht, waardoor de voorwaarden nu ook hierop van toepassing zijn.
In de planvoorschriften is een maximaal vermogen per turbine vastgelegd. De provincie is van mening dat deze beperking belemmerend kan werken voor toekomstige technologische vernieuwingen. De provincie adviseert dan ook deze regeling in heroverweging te nemen.
Standpunt bevoegd gezag Het opnemen van een maximaal vermogen is nodig met het oog op de milieutechnische randvoorwaarden uit MER Bestemming. Het opnemen van een maximaal vermogen per turbine is noodzakelijk, omdat het opnemen van een totaalvermogen rechtsonzekerheid tot gevolg zal hebben.
De conclusie uit MER Bestemming is dat er ten aanzien van lichthinder geen knelpunten zijn die het nemen van maatregelen in het bestemmingsplan noodzakelijk maken. De provincie acht het vanuit oogpunt van duurzaamheid toch wenselijk te onderzoeken in hoeverre met maatregelen de lichtproductie beperkt kan worden.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag Het HbR zal veel aandacht schenken aan het terugdringen van lichthinder bij de inrichting van het gebied (onder andere bij het positioneren van bedrijven en bij de aanleg van openbare verlichting). Voorts zullen eisen worden gesteld over het gebruik van licht bij de gronduitgifte of via eisen in de milieuvergunning.
De provincie merkt op dat de tekst in het bestemmingsplan ten aanzien van de aanleghoogte op een aantal punten verwarrend is. Zij verzoekt de tekst af te stemmen op de tekst in MER Aanleg, omdat daarin de risicobenadering duidelijk wordt beschreven. Tevens geeft zij aan dat de begrippen “maatschappelijk aanvaardbaar risiconiveau” en “onbeheersbare situaties met catastrofale gevolgen” verduidelijkt dienen te worden.
Standpunt bevoegd gezag De tekst in de toelichting van het bestemmingsplan is hierop afgestemd. De hierboven genoemde begrippen zijn daarbij komen te vervallen.
In de plantoelichting is niet aangegeven hoe de gemeente denkt om te gaan met de verwachte zeespiegelstijging in deze eeuw. De provincie is van mening dat dit in de plantoelichting alsnog aan de orde dient te komen.
Standpunt bevoegd gezag De gemeente gaat er vanuit dat de veiligheid van de mainports bestendig rijksbeleid is. Volledigheidshalve merken wij hier wel bij op dat de mogelijke zeespiegelstijging nadrukkelijk is meegewogen bij de bestudering van het risico overstromingen (zie § 7.8 en MER Aanleg).
Voor containers en distributie wordt uitgegaan van een aanleghoogte van 5 m+NAP. Voor chemie is de minimale aanleghoogte hetzelfde, maar wordt aan de hand van een risicoanalyse per vestiging bezien of aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn. Het is voor de provincie onduidelijk hoe deze extra eisen worden geborgd. Standpunt bevoegd gezag De aanleghoogte wordt niet geregeld door middel van dit bestemmingsplan. Zoals uit de toelichting blijkt, wordt de definitieve aanleghoogte geregeld in de concessieverlening.
Rijk (2,4,12,16,24) Geconstateerd wordt dat kort na het in werking treden van de PKB PMR 2006 door de gemeente een bestemmingsplan in procedure is gebracht dat op gemeentelijk niveau het ruimtelijk kader schept voor de realisatie van de landaanwinning. De hoofdlijn van het bestemmingsplan heeft derhalve de grote instemming van het Rijk.
Standpunt bevoegd gezag Voor kennisgeving aangenomen.
Met de beslissingen van wezenlijk belang legt het Rijk vast voor welke activiteiten de landaanwinning is bedoeld en op basis van welke criteria uitzonderingen mogelijk zijn. Het Rijk vraagt nadere uitleg hoe de keuze voor maximaal 470 ha chemie past bij de beslissing van wezenlijk belang nummer 4, waarin staat dat de landaanwinning is bedoeld voor containers en distributie, met daarnaast eventueel chemie. 470 ha is namelijk bijna de helft van het uit te geven aantal ha.
Standpunt bevoegd gezag Met betrekking tot de beslissing van wezenlijk belang 4 (BWB4) kan gemeld dat er in het MER een analyse gemaakt is van de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de vraag naar terreinen en de meest gunstige manier om de terreinen uit te geven binnen de randvoorwaarden van BWB4 . Deze analyse heeft geleid tot scenario’s voor de verdeling van de terreinen over de verschillende bedrijfssectoren (zie tabel 2.1 van het MER). Het bestemmingsplan maakt voor de verschillende bedrijfssectoren het maximaal onderzochte aantal ha mogelijk. Dat is 470 ha voor chemie. Dit is gedaan, om binnen de randvoorwaarden flexibel te kunnen inspelen op de echte marktvraag. De verwachting is overigens, gezien de biedingen, dat de chemiesector dit maximumscenario niet haalt. BWB4 heeft een directe vertaling gevonden in de belangrijkste voorschriften van dit bestemmingsplan.
109
110
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het Rijk geeft in overweging om onderscheid aan te brengen tussen grootschalige energieopwekking en energie opwekking als onderdeel van een te vestigen chemisch industrieel complex. Voor grootschalige energieopwekking wil het Rijk voor de volledigheid nog wijzen op de nog komende afweging in het kader van SEVIII. Het Rijk kan zich voorstellen dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt aan chemische bedrijven om voor eigen gebruik een energiecentrale op te richten.
Standpunt bevoegd gezag De opwekking van maximaal 500 MW die het bestemmingsplan nu mogelijk maakt, is bedoeld voor de eigen energievoorziening van de op Maasvlakte 2 te vestigen inrichtingen. De voorschriften zijn op dit punt aangescherpt. Eventuele energieopwekking in het kader van SEVIII is niet voorzien in het voorliggende bestemmingsplan en kan alleen ingepast worden na het doorlopen van een nieuwe ruimtelijke procedure.
Het Rijk raadt de gemeente aan de plantermijn in het bestemmingsplan goed te motiveren en te bezien of en in hoeverre maatregelen voortvloeiend uit de milieueffectrapportages in de voorschriften zouden moeten worden opgenomen.
Standpunt bevoegd gezag In de toelichting (hoofdstuk 1 § 1.5) is de plantermijn onderbouwd. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat de realisatie van dit plan langer duurt dan de gebruikelijke planhorizon van een bestemmingsplan (10 jaar). In de toelichting is tevens benadrukt dat de gemeente ernaar streeft de maatregelen die voortvloeien uit het milieueffectrapport en de luchtovereenkomst op het moment genomen worden dat deze nodig zijn gezien de ingebruikname van Maasvlakte 2. Middels een monitoring en evaluatieprogramma wordt op de uitvoering en effecten van de maatregelen toegezien.
In het plan wordt het mogelijk gemaakt dat op het intensieve strand seizoensgebonden strandpaviljoens kunnen worden gerealiseerd. Aangezien dit bouwvergunningsplichtige bouwwerken zijn, adviseert het Rijk hiervoor een passende regeling op te stellen. De voorschriften voor de bestemming “waterstaatkundige doeleinden 2” geven echter geen regeling voor strandpaviljoens. De bouwvoorschriften bepalen zelfs dat er binnen de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht.
Standpunt bevoegd gezag In tabel 3.1 wordt gesproken over beperkte seizoensgebonden horecavoorzieningen bij het recreatiestrand voor intensief gebruik. Hieronder wordt echter niet verstaan dat strandpaviljoens mogelijk worden gemaakt. In het voorschrift van de bestemming “Waterstaatskundige doeleinden 2” staat immers dat “uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding van het verkeer te water” mogen worden gebouwd. Een strandpaviljoen heeft deze functie niet, noch kan het als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, worden aangemerkt. Conform de situatie op de huidige Maasvlakte wordt alleen seizoensgebonden horeca mogelijk gemaakt middels een standplaatsvergunning. Dit is ook verduidelijkt in de plantoelichting. De voorschriften hoeven hierop niet te worden aangepast.
Het Rijk verzoekt de resultaten van het geactualiseerde luchtonderzoek in het ontwerpbestemmingsplan te verwerken en de overeenkomst daarbij te betrekken.
Standpunt bevoegd gezag De conclusies uit het geactualiseerde luchtkwaliteitsonderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 8 van de toelichting. Hierin is tevens een nadere beschrijving opgenomen van de maatregelen uit de overeenkomst Luchtkwaliteit.
Bij de ontwikkeling van Maasvlakte 2 is het invulling geven aan het streven naar duurzaamheid van groot belang. Het Rijk is van mening dat op wezenlijke onderdelen van het plan de doorwerking van dit streven goed herkenbaar is. Het Rijk gaat ervan uit dat in de verdere uitwerking en uitvoering van Maasvlakte 2 invulling wordt gegeven aan het streven naar duurzame ontwikkeling.
Standpunt bevoegd gezag De gemeente kan zich in deze opmerking vinden. Een duurzame ontwikkeling van de haven maakt tevens onderdeel uit van het Havenplan 2020, waardoor de gemeente extra mogelijkheden heeft om een duurzame haven te waarborgen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het Rijk is van mening dat de toelichting op het bestemmingsplan duidelijker tot uitdrukking kan brengen dat de bereikbaarheid van de mainports bestendig rijksbeleid is én de inzet vergt van regionale partners. Het is dan ook raadzaam om de toelichting te verduidelijken en te actualiseren op basis van het onlangs uitgebrachte Urgentie Programma Randstad
Standpunt bevoegd gezag Met tevredenheid constateert de gemeente dat het Rijk een bestendig beleid voert ten aanzien van de bereik baarheid van de mainports. In de toelichting (met name hoofdstuk 6) is ten aanzien van dit aspect aandacht besteed aan het Urgentie Programma Randstad. In dit Urgentie Programma is ook de regionale ambitie gefor muleerd. Daarnaast is het ruimtelijk beleid op regionaal niveau geformuleerd in het RR 2020 (Regionaal Structuur en streekplan). In het RR 2020 zijn de sectorale programma’s opgenomen, ook voor verkeer en vervoer.
De afstemming met het bevoegd gezag voor de Wvo-vergunningverlening is in het stadium van de advisering over het voorontwerpbestemmingsplan nog gaande. Het Rijk acht het van groot belang dat deze afstemming is afgerond voordat het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd.
Standpunt bevoegd gezag De bedoelde afstemming heeft plaatsgevonden. De Wvo-vergunningverlener heeft aangegeven op voorhand geen bezwaren te zien voor de vergunningverlening.
Het Rijk onderschrijft de regeling voor de aanleghoogte van Maasvlakte 2, welke gebaseerd is op een risicobenadering. Wel verzoekt het Rijk de tekst nadrukkelijker af te stemmen op de tekst in het MER omdat daarin de benadering duidelijk wordt omschreven. Het Rijk geeft tevens in overweging om in de toelichting tot uitdrukking te brengen dat er na 2055 extra maatregelen nodig zijn om de veiligheid te handhaven op de ontwerpnorm.
Standpunt bevoegd gezag De tekst in de toelichting (hoofdstuk 7) is aangepast. De gemeente gaat er voorts vanuit dat de veiligheid van de mainports bestendig rijksbeleid is.
De verantwoording van het groepsrisico middels de CHAMP-methodiek heeft nog niet plaatsgevonden, waardoor het voor het Rijk niet mogelijk is om dit aspect te beoordelen. Wel wordt geconstateerd dat de voorschriften de mogelijkheid bieden dat zich bedrijven vestigen die grote aantallen medewerkers kunnen hebben. Het Rijk acht het voorstelbaar dat maximale personendichtheden worden vastgelegd om te voorkomen dat het groepsrisico te hoog oploopt. Ook de mogelijkheid om het instrument van de nadere eisen (artikel 15 WRO) op te nemen om veiligheidseisen te kunnen afdwingen, dient naar de mening van het Rijk onderzocht te worden.
Standpunt bevoegd gezag De verantwoording van het groepsrisico middels de CHAMP-methodiek heeft reeds plaatsgevonden. Een conceptverantwoording wordt bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Pas bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan de CHAMP-procedure afgerond worden. Het vastleggen van maximale personendichtheden in de voorschriften is ruimtelijk gezien niet relevant (een bestemmingsplan voorziet niet in een maximaal toegestaan aantal personen per gebouw of object) zodat het instrument van de nadere eisen ex artikel 15 WRO niet bruikbaar is. Het bestemmingsplan staat overigens geen kwetsbare bestemmingen toe (bijvoorbeeld woningen of scholen). Wel heeft de gemeente een deel van het strand als kwetsbaar gebied aangemerkt (normaliter zou dit volgens de BEVI een beperkt kwetsbaar gebied zijn). Bij de verlening van de milieuvergunning(en) zal aan de wettelijke eisen uit het BEVI getoetst moeten worden. De milieuvergunningverlenende instantie ziet hier op toe.
Op korte afstand van het intensieve strand zijn risicovolle activiteiten mogelijk, zoals deepsea gebonden chemische industrie. Het Rijk verzoekt dit nader te bezien en bijvoorbeeld te bepalen dat in het gebied aangrenzend aan het intensieve strand de PR-contouren binnen de inrichting moeten liggen.
111
112
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag Het bestemmingsplan maakt het inderdaad mogelijk dat nabij het intensieve recreatiestrand risicovolle bedrijven opgericht kunnen worden. Om de veiligheid van de bezoekers van dit strand te waarborgen, heeft het bevoegd gezag derhalve besloten het recreatiestrand voor intensief gebruik op grond van het BEVI als een kwetsbaar gebied aan te wijzen. Hierdoor kan een basis veiligheidsniveau, te weten een grenswaarde van 10-6 plaats gebonden risicocontour, worden gegarandeerd. Het is dan ook niet nodig om voor te schrijven dat de PRcontouren binnen de inrichting moeten liggen.
Binnen diverse bestemmingen is het op grond van de voorschriften mogelijk dat beperkt kwetsbare bestemmingen worden opgericht in de directe nabijheid van LPG-stations. Het Rijk acht dit zeer ongewenst. De afstanden die gelden op grond van het BEVI gelden weliswaar als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten, maar aangezien bij Maasvlakte 2 sprake is van een “blanco situatie” ziet het Rijk vooralsnog geen aanleiding van de richtwaarde af te wijken. Het Rijk verzoekt dan ook de voorschriften zodanig aan te passen dat de afstanden van de richtwaarden erin worden verwerkt.
Standpunt bevoegd gezag Het BEVI geeft aan dat beperkt kwetsbare objecten opgericht mogen worden binnen de 10-6 PR contour, mits daar gegronde redenen voor zijn. De gemeente is van mening dat het havengebied juist een plaats is waar van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet kunnen worden, omdat het havengebied bij uitstek een multifunctioneel karakter heeft. Juist vanwege de “blanco situatie” zal het aspect externe veiligheid goed geregeld kunnen worden. Daarnaast vindt de gemeente het niet wenselijk dat ten aanzien van LPG-stations in de voorschriften een stringentere regeling wordt opgenomen dan de wet voorschrijft. Bij de verlening van de milieuvergunning speelt externe veiligheid een belangrijke rol; hieruit kunnen eventuele nadere eisen volgen. Overigens gelden voor Maasvlakte 2 uiteraard de randvoorwaarden gesteld door het Rijk verwoord in besluit van wezenlijk belang 4.
De bestemming “Transport” maakt het mogelijk dat havengebonden horeca wordt opgericht. Hoewel deze horeca in oppervlakte is beperkt, zodat er geen sprake is van een kwetsbaar object, acht het Rijk de regeling ongewenst. Zonder nadere afweging kan binnen de PR-contour van wegen, leidingstroken en LPG-stations een dergelijke voorziening worden opgericht. Het Rijk verzoekt het plan zodanig aan te passen dat dit niet mogelijk is.
Standpunt bevoegd gezag Het BEVI geeft aan dat beperkt kwetsbare objecten opgericht mogen worden binnen de 10-6 PR contour, mits daar gegronde redenen voor zijn. De gemeente is van mening dat het havengebied juist een plaats is waar van deze mogelijkheid gebruik moet kunnen worden gemaakt, omdat het havengebied bij uitstek een multifunctioneel karakter heeft. Functioneel gebonden horeca past binnen het karakter van het havengebied. Bij de verlening van de milieuvergunning speelt externe veiligheid een belangrijke rol; hieruit kunnen eventuele nadere eisen volgen.
Het Rijk mist in de paragraaf externe veiligheid van de plantoelichting een beschouwing over de relatie met de huidige Maasvlakte. Het Rijk doelt dan op de gevolgen voor de bestemmingen die in het bestemmingsplan voor Maasvlakte 2 worden gelegd voor de huidige Maasvlakte en andersom.
Standpunt bevoegd gezag De invloed van Maasvlakte 2 op Maasvlakte 1 (en andersom) is als volgt: BEVI-plichtige bedrijven hebben geen invloed op elkaar, wat betekent dat (beperkt) kwetsbare objecten die onderdeel zijn van een dergelijke inrichting binnen een 10-6 PR-contour van een naburige BEVI-inrichting geplaatst mogen worden. Voor de niet BEVIplichtige inrichtingen geldt dat zolang deze beperkt kwetsbaar zijn de 10-6 PR-contour een richtwaarde is. Als er sprake is van een kwetsbaar object dan moet bij de vergunningverlening van een inrichting getoetst worden of deze binnen de 10-6 PR-contour van de betreffende inrichting ligt. Indien dat het geval is, dan wordt de vergunning van rechtswege geweigerd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het Rijk verzoekt voor de duidelijkheid in de voorschriften op te nemen dat bedrijfswoningen zijn uitgesloten. Standpunt bevoegd gezag In de voorschriften is opgenomen dat (bedrijfs)woningen niet zijn toegestaan.
Tennet (19) In het plangebied bevindt zich een gedeelte van Tennet’s bovengrondse 380.000 volt hoogspanningsverbinding, te weten het gedeelte tussen de hoogspanningsmasten nummer 10 en 12, gelegen langs de Europaweg ter hoogte van de aansluiting met de Loswalweg. In het plan is met deze verbinding nog geen rekening gehouden. Onder verwijzing naar § B 6.4. “Leidingen” van de Nota Planbeoordeling 2002 van de provincie Zuid-Holland, wordt verzocht het betrokken verbindingsgedeelte met een strook grond met een breedte van 76 meter (38 meter aan weerszijden van de lengteas) op de plankaart aan te geven en te bestemmen voor “Bovengrondse hoogspanningsverbinding”. Standpunt bevoegd gezag Met deze hoogspanningsverbinding, welke een klein gedeelte van het bestemmingsplangebied doorkruist, is in het ontwerpbestemmingsplan rekening gehouden. Verzocht wordt een nieuw Artikel – “Bovengrondse hoogspanningsverbinding” aan de voorschriften toe te voegen, conform bijgevoegd voorstel. Standpunt bevoegd gezag Het voorstel is verwerkt in de voorschriften. Tennet verzoekt in de toelichting melding te maken van de aanwezigheid van de elektriciteitsnetwerken en haar tijdig bij het overleg te betrekken indien voortvloeiend uit het bestemmingsplan werkzaamheden zich zullen uitstrekken in de richting van Tennet’s eigendommen.
Standpunt bevoegd gezag De aanwezigheid van deze leidingen van Tennet is niet expliciet vermeld in de toelichting, maar uiteraard zal Tennet worden betrokken indien werkzaamheden, voortvloeiend uit het bestemmingsplan, van invloed zijn op de strook van 76 meter onder haar hoogspanningsverbinding.
Samen met collegabedrijf National Grid in Groot-Brittannië is het besluit genomen om een nieuwe hoogspannings verbinding aan te leggen tussen beide landen. Deze kabelverbinding zal vanaf het Isle of Grain in de monding van de Theems door de Noordzee worden aangelegd en op het bestaande hoogspanningsnet op de Maasvlakte worden aangesloten. Mogelijk zal in het plangebied van Maasvlakte 2 hiervoor ruimte moeten worden gereserveerd. Verzocht wordt hiermee rekening te houden in het bestemmingsplan.
Standpunt bevoegd gezag In alle bestemmingen worden kabels en leidingen mogelijk gemaakt; het bestemmingsplan staat daarmee de aanleg van deze hoogspanningsverbinding niet in de weg.
Gezamenlijke Brandweer (26) Als gevolg van de doorgetrokken Yangtzehaven zal het noordelijk deel van Maasvlakte 1 & 2 uitsluitend bereikbaar zijn via de buitencontour van Maasvlakte 2. Dit heeft tot gevolg dat de aanrijtijden voor de brandweereenheden substantieel worden verlengd hetgeen financiële consequenties tot gevolg kan hebben.
Standpunt bevoegd gezag In de voorschriften is expliciet aangegeven dat binnen de diverse bedrijfsbestemmingen een multidisciplinaire faciliteit is toegestaan. Het is daarmee mogelijk gemaakt een nieuwe brandweerkazerne te realiseren op kortere afstand van (nieuwe) bedrijvigheid. De opmerking over eventuele financiële consequenties wordt ter kennisgeving aangenomen.
113
114
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Veiligheidsregio Rotterdam (11, 20, 26) De VRR heeft een uitgebreid advies ingezonden, dat ingaat op de gevolgen van de ontwikkeling van Maasvlakte 2. Hierdoor zijn niet alle adviezen relevant voor dit ontwerpbestemmingsplan of het CHAMP document dat als concept bij het ontwerp bestemmingsplan is gevoegd. Hieronder volgt een behandeling van die adviezen die relevant zijn voor het ontwerpbestemmingsplan en het concept CHAMP. Ook wordt aangegeven welke adviezen in een ander kader opgepakt dienen te worden. De VRR adviseert het bestuur het volgende: • om onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van gescheiden rijbanen op de kortsluitroute. • om in het gemeentelijke crisisbeheersingsplan een planvormingmaatregel op te nemen met betrekking tot de dominoeffecten bij overstromingen. • om tijdens de aanlegfase elementen van het Havenbreed beveiligingsplan voor Maasvlakte 2 van toepassing te verklaren. Daarnaast vraagt de VRR: • of het college wil instemmen met het voorstel dat de bij het plan betrokken partijen voorafgaand aan de werkzaamheden afspraken maken met de VRR over de mogelijkheden van hulpverlening. • of het bestaande strand op de Maasvlakte tijdens de aanlegfase bij verordening kan worden aangewezen als verboden gebied voor onbevoegden en om te komen tot afspraken tussen gemeente, politie en aannemer over afsluiting, toezicht en handhaving van dit gebied.
Standpunt bevoegd gezag Voor al deze punten geldt dat dergelijke aspecten niet ruimtelijk relevant zijn, waardoor ze niet te regelen zijn in het bestemmingsplan Maasvlakte 2. In het kader van de agendapost bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zal aan deze aspecten nader aandacht worden geschonken.
De VRR vraagt om in de gelegenheid te worden gesteld om een bijdrage te leveren aan de nadere inrichting van het plangebied om het toekomstig risicoprofiel te kunnen blijven afstemmen op de mogelijkheden binnen de maat schappelijke acceptatie en hulpverlening.
Standpunt bevoegd gezag De VRR heeft hierover reeds zeggenschap via andere kanalen, waaronder het CHAMP-document. Het is dan ook niet noodzakelijk de VRR ook via de voorschriften van het bestemmingsplan te betrekken bij de inrichting.
De VRR vraagt om het aanwijzen van een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op Maasvlakte 2, zodat geen transporten over de recreatieroute gaan.
Standpunt bevoegd gezag De door de VRR genoemde recreatieweg heeft de status van secundaire weg en heeft drie functies: recreatieroute, langzaam verkeerroute en calamiteitenroute. In het geval van een calamiteit moet de secundaire weg gebruikt kunnen worden door het vrachtverkeer, waaronder ook transport van gevaarlijke stoffen. Dit zal naar verwachting incidenteel plaatsvinden. Het verbieden van het vrachtverkeer en het nemen van fysieke verkeersmaatregelen staat haaks op een goede bereikbare haven en is bovendien niet te regelen in een bestemmingsplan.
De Havenspoorlijn wordt vooralsnog gelijkvloers aangelegd. De VRR adviseert het college om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden waarmee spoorkruisingen veilig vormgegeven kunnen worden.
Standpunt bevoegd gezag Hiernaar is onderzoek gedaan, maar vooralsnog is ongelijkvloerse aanleg van spoorkruisingen, zowel vanuit risico- als financiële overwegingen niet noodzakelijk/haalbaar. Er wordt dan ook geen verplichting opgenomen in de voorschriften. Zodra zich mede met het oog op de meest functionele gebruik van de havenspoorlijn de noodzaak voordoet, kunnen alsnog ongelijkvloerse kruisingen worden aangelegd.
De VRR ziet graag in een voorschrift van het plan geregeld dat bij vergunningverlening van een windturbine advies wordt gevraagd bij de Regionale Brandweer.
Standpunt bevoegd gezag Deze discussie reikt verder dan het bestemmingsplan Maasvlakte 2. In de agendapost behorende bij de vast stelling van dit bestemmingsplan zal hier nader aandacht aan worden geschonken.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De VRR adviseert het bestuur om onderzoek te doen naar: • de mogelijkheden om de dekking van het sirenenetwerk aan te passen aan de situatie tijdens de aanleg- en gebruikfase. • de evacuatiemogelijkheden op MV2; ten aanzien van de weg vraagt de VRR in het bijzonder onderzoek te doen naar het ontwikkelen van een noodweg via de bestaande Gatdam. • de mogelijkheden de ambulancezorg voldoende toereikend is (tezamen met provincie en het Rijk). • de gevolgen van de landaanwinning voor de organisatie van de politiezorg in het gebied. • de mogelijkheden voor de Regionale Brandweer om tijdens en na de realisatie van MV2, de brandweerzorg binnen de zorgnormen te kunnen blijven uitvoeren. • de mogelijkheden voor een multidisciplinaire faciliteit (faciliteit waarvan gebruik kan worden gemaakt door: (zeehaven)politie, brandweer, reddingsbrigade en havenmeester) op MV2. Daarnaast ziet de VRR graag dat de gemeente op korte termijn samen met de Gezamenlijke Brandweer en de andere betrokken partijen afspraken maakt met betrekking tot de bedrijfsbrandweerverplichtingen die leidend zijn voor een voor alle partijen acceptabele oplossing.
Standpunt bevoegd gezag Voor al deze punten geldt dat dergelijke aspecten niet ruimtelijk relevant zijn, waardoor ze niet te regelen zijn in het bestemmingsplan Maasvlakte 2. In het CHAMP-document is aan het college gevraagd om onderzoek te doen naar het noodzakelijke voorzieningenniveau voor Maasvlakte 2. De hierboven genoemde aspecten kunnen hieronder worden geschaard.
Ten aanzien van het punt met betrekking tot de multidisciplinaire faciliteit kan opgemerkt worden dat in de voorschriften explicieter is aangegeven dat binnen de diverse bedrijfsbestemmingen een dergelijke faciliteit is toegestaan. Het is daarmee mogelijk gemaakt de daaronder bedoelde functies te realiseren op kortere afstand van (nieuwe) bedrijvigheid. VRR adviseert het College zorg te dragen voor een zodanige bluswatervoorziening en bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is. Voorts adviseert zij het college om zorg te dragen voor een zodanige bluswatervoorziening en bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding op en in de directe nabijheid van de havenspoorlijn te alle tijde zoveel mogelijk is gewaarborgd.
Standpunt bevoegd gezag Het bestemmingsplan maakt een brandweerkazerne of multidisciplinaire faciliteit mogelijk. Daarnaast staat het plan de realisatie van bluswaterleidingen in de infrabundel niet in de weg. Voor de realisatie daarvan dient de VRR afspraken te maken met het HbR.
Gemeente Brielle (6) Afgevraagd wordt waarom een nieuwe contour wordt opgenomen voor Maasvlakte 2 terwijl de bestaande geluidscontour Europoort/Maasvlakte ook in stand blijft. Ondanks de conclusie dat de 50 dB(A) etmaalwaardecontour van Maasvlakte 2 geen woongebieden overlapt, draagt dit nieuwe gebied wel bij aan de totale geluidsbelasting. Het zou logischer zijn wanneer gewerkt zou worden met 1 contour. Standpunt bevoegd gezag Er is geen wettelijk noodzaak voor het samenvoegen van de geluidscontouren. Omdat Maasvlakte 2 nog ontwikkeld moet worden is het vanuit praktische overwegingen eenvoudiger te kiezen voor een eigen contour. Bovendien levert een eigen geluidscontour geen ongunstiger beeld voor de omgeving, ten opzichte van een samengevoegde contour. Deltalinqs (5) Deltalinqs vindt het belangrijk dat de nota Vervoer gevaarlijke stoffen wordt betrokken. Deze nota speelt in het beleid ten aanzien van externe veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen een prominente rol. Ook gaat Deltalinqs er van uit dat – zoals de nota zelf ook aangeeft – hier voor de Mainport Rotterdam geen belemmering voor de groei van het gevaarlijke stoffen transport uit voortvloeit.
Standpunt bevoegd gezag De nota Vervoer van gevaarlijke stoffen geeft aan dat er geen belemmeringen zijn. Er is geen noodzaak om dit nogmaals te herhalen in het bestemmingsplan.
115
116
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Gemeente Goedereede (7) De gemeente Goedereede heeft bericht dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Standpunt bevoegd gezag Voor kennisgeving aangenomen.
ProRail (14) ProRail geeft aan dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
11.4
Standpunt bevoegd gezag Voor kennisgeving aangenomen.
Inspraak ex Inspraakverordening gemeente Rotterdam De maatschappelijke dialoog heeft een formele voortzetting gekregen in de periode van 20 april tot 31 mei 2007. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zowel schriftelijk als mondeling te reageren op een totaalpakket van informatie over de aanleg en de bestemming van Maasvlakte 2. Deze documentatie is op verschillende plekken ter inzage gelegd, en ook via internet toegankelijk gemaakt. Verspreid over de regio hebben vijf inspraakavonden plaatsgevonden. In totaal zijn 55 schriftelijke reacties ingediend die betrekking hebben op het voorontwerpbestemmingsplan Maasvlakte 2 en het MER Bestemming Maasvlakte 2 (voor beide is de gemeente Rotterdam het bevoegd gezag). Tijdens de inspraakavonden zijn 14 formele reacties gegeven (deels overlappend met de schriftelijke reacties). De reacties zijn afkomstig van burgers en bedrijven, maatschappelijke organisaties en (semi-) overheidsinstanties. In een enkele reactie komt één specifieke vraag of kanttekening aan de orde. In de meeste reacties worden evenwel verschillende aandachtspunten aangedragen. Het totale aantal aandachtspunten van insprekers betreffende de inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 bedraagt meer dan 200. In deze paragraaf zijn de gezamenlijke inspraakreacties naar thema gerubriceerd en van een standpunt van het bevoegd gezag voorzien. In bijlage 1 bij dit ontwerpbestemmingsplan zijn alle (mondeling en schriftelijk) ingebrachte reacties samengevat en voorzien van een afzonderlijke reactie. Naast deze Nota van Beantwoording zijn in bijlage 1 de verslagen van de inspraakavonden opgenomen.
11.4.1 Nut en noodzaak Verschillende reacties verwijzen direct of indirect naar nut en noodzaak van Maasvlakte 2. Enkele reacties dringen erop aan de aanleg zo snel mogelijk ter hand te nemen, omdat er dringend behoefte is aan extra haven- en industriegebied. Aan de andere kant staan diverse reacties die nut en noodzaak juist sterk betwijfelen of bestrijden. De betreffende insprekers geven aan dat de nadelen voor het milieu en het toch al zwaarbelaste wegennet groot zijn, terwijl daar volgens hen onvoldoende of zelfs geen economische voordelen tegenover staan. De meeste reacties echter stellen de aanleg van Maasvlakte 2 als zodanig niet aan de orde, maar plaatsen kanttekeningen bij de exacte inrichting, het gebruik en de aard en omvang van de effecten van Maasvlakte 2. Standpunt bevoegd gezag Nut en noodzaak van Maasvlakte 2 is vastgesteld bij de besluitvorming over PMR, die op nationaal niveau via een Planologische Kern Beslissing (PKB PMR 2006) heeft plaatsgevonden. De in de PKB PMR 2006 gemaakte afweging en de getrokken conclusie liggen onverkort ten grondslag aan dit ontwerpbestemmingsplan Maasvlakte 2. Informatie daarover is ook te vinden in § 1.2 van dit ontwerpbestemmingsplan. e eindconclusie van het kabinet in de PKB PMR 2006, waarmee achtereenvolgens de Tweede en Eerste Kamer D eind 2006 hebben ingestemd, is dat er “voldoende gronden zijn om (..) tijdig ruimte te bieden voor de landaanwinning aansluitend op de feitelijke marktvraag”.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Belangrijke bouwstenen en elementen in de afweging over nut en noodzaak van Maasvlakte 2 zijn: • De Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) die is opgesteld bij de ontwerp-PKB van mei 2001 en die eind 2003 door het Centraal Plan Bureau is bevestigd. Hierbij zijn het ruimtetekort van de Rotterdamse haven, en het maatschappelijk belang dat wordt gediend met het wegnemen daarvan, onderbouwd. • Het onderzoek naar alternatieven, waarbij het kabinet in de PKB tot de conclusie komt dat uitbreiden van de Rotterdamse haven in zee, in combinatie met een betere benutting van de bestaande haven, de enige oplossing voor het ruimtetekort van de haven is die leidt tot de gewenste versterking van de mainport Rotterdam en niet strijdig is met de doelstelling om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. • De overwegingen en conclusies in de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State in 2005 naar aanleiding van het tegen de oorspronkelijke PKB ingestelde beroep. De Afdeling stelt dat de uitbreiding van de Rotterdamse haven in redelijkheid als uitgangspunt is genomen en het alternatieven onderzoek toereikend is. Ook stelt de Afdeling, mede gelet het advies van de Europese Commissie, dat er voldoende grond is om de aanwezigheid van ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ aan te nemen, die kunnen rechtvaardigen dat het plan wordt gerealiseerd ondanks de negatieve effecten op beschermde natuurwaarden. • De feitelijke ontwikkeling in de markt, die de aannamen en voorspellingen in de PKB over nut en noodzaak ruimschoots bevestigen. Het HbR heeft gemeld dat medio 2007 twee contracten met marktpartijen zijn afgesloten voor grote containerterminals op Maasvlakte 2, en dat een derde contract spoedig wordt verwacht. Hiermee is het gebruik van een substantieel deel van Maasvlakte 2 al ruim voor de start van de aanleg verzekerd. • De gevoerde procesgang die de kwaliteit van de besluitvorming over nut en noodzaak waarborgt. Het gaat hierbij met name om de begeleiding en maatschappelijke consultatie bij de totstandkoming van de MKBA, om de resultaten van de formele inspraak bij de totstandkoming van de PKB, om het overleg met maat schappelijke partijen op basis waarvan het kabinet concludeert dat voor PMR ‘groot maatschappelijk draagvlak bestaat’, en niet in de laatste plaats om de parlementaire instemming met de hoofdkeuzen van de PKB. Nut en noodzaak van Maasvlakte 2 zijn in de PKB PMR 2006 vooral geduid vanuit de nationale betekenis van Maasvlakte 2. Daarnaast en in aanvulling daarop is Maasvlakte 2 van regionale betekenis. In economische zin zullen de voordelen van Maasvlakte 2 direct doorwerken in Rijnmond: de regionale economische activiteit krijgt een stimulans, het vestigingsklimaat verbetert, er wordt toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de regio gecreëerd. Naast deze voordelen zijn er ook nadelen op het terrein van leefbaarheid waarmee de regio te maken zal krijgen. De gemeente Rotterdam zal er echter – met de medeoverheden – op toezien dat de directe natuur- en milieueffecten van Maasvlakte 2 ten minste binnen de wettelijk gestelde grenzen blijven en dat daarmee overlast voor de bevolking binnen acceptabele grenzen blijft. et versterken van de leefbaarheid van de regio kent bovendien een extra inzet in PMR-verband: de aanleg van H 750 hectare natuur- en recreatiegebied en de projecten in het kader van het PMR-programma ’Bestaand Rotterdams Gebied’. Tezamen met de (verplichte) natuurcompensatie en de leefbaarheidsmaatregelen rond Maasvlakte 2 ontstaat een totaalpakket om de dubbele doelstelling van PMR te bereiken. Daarbij neemt de gemeente goede nota van de kanttekeningen over de ongewenste effecten van Maasvlakte 2, die in verschillende reacties naar voren zijn gebracht. De volgende paragrafen gaan daar meer specifiek op in. Doorwerking De conclusies uit de PKB PMR 2006 over nut en noodzaak van Maasvlakte 2 liggen integraal ten grondslag aan dit bestemmingsplan. Omdat een aantal reacties daartoe aanleiding gaf, is de vaststelling van nut en noodzaak van Maasvlakte 2 in dit ontwerpbestemmingsplan nader toegelicht.
11.4.2 Samenhang tussen de drie deelprojecten van PMR Een groot aantal insprekers maakt opmerkingen over de invulling van de 750 ha natuur- en recreatiegebied, zowel vanuit de agrarische hoek als vanuit het belang van natuur en landschap. Diverse insprekers wijzen op het ontbreken van de samenhang in de besluitvorming over de landaanwinning en de 750 ha natuur- en recreatiegebied, en op het ontbreken van een mogelijkheid om in de voorliggende procedure inspraakreacties in te dienen en beroep aan te tekenen bij alle onderdelen van PMR. De procedures zijn volgens deze insprekers onduidelijk en onjuist toegepast. Het ontbreekt voorts aan garanties dat de 750 ha natuur- en recreatiegebied gelijke tred houdt met de landaanwinning.
117
118
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag De overheden die in PMR samenwerken, spannen zich voortdurend in om duidelijkheid te verschaffen over de afzonderlijke besluiten en procedures en over hun samenhang. Vertrekpunt is de door het parlement goedgekeurde PKB PMR 2006. Inspraak hierop heeft plaatsgevonden aan de hand van de Strategische Milieubeoordeling. De daarop binnengekomen reacties, waaronder enkele die ook bij de inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren zijn gebracht, zijn destijds volledig behandeld. De PKB PMR 2006 kende geen beroepsmogelijkheid, omdat het geen direct voor de burger bindende besluiten bevat, waarbij de individuele belangen moeten worden beschermd middels een beroepsprocedure. De mogelijkheid tot beroep is wel aanwezig bij de planprocedures die de verschillende deelprojecten doorlopen. De overheden die in PMR samenwerken spannen zich permanent in om tot een gelijktijdige uitvoering van de drie PKB-sporen te komen. Het belang daarvan staat voor allen vast. Een belangrijk middel om die samenhang te bereiken zijn de uitvoeringsafspraken tussen de PMR-partners, die zijn vastgelegd in Uitwerkingsovereenkomsten per deelproject. Alle partijen dragen zorg voor uitvoering in samenhang door zeer frequent met elkaar de voortgang van alle deelprojecten op hun praktische betekenis te bezien. Elk half jaar rapporteren de PMRpartners, via de coördinerende minister van Verkeer en Waterstaat, aan de Tweede Kamer over de voortgang van de totale PKB PMR 2006 en de deelprojecten. Deze informatie is voor een ieder in te zien. Daarnaast heeft de Gemeenteraad van Rotterdam (motie 5 april 2007) uitgesproken dat zij het noodzakelijk acht dat deze samenhang zo veel mogelijk zichtbaar zal worden gemaakt in de komende jaren. Allereerst is daarbij gedacht aan het gelijktijdig markeren van het belangrijke moment in de landaanwinning – ‘de eerste plons’ – met belangrijke mijlpalen in de beide andere deelprojecten. Doorwerking De inspraakreacties over de 750 ha natuur- en recreatiegebied hebben geen betrekking op het bestemmingsplan Maasvlakte 2 en hebben dan ook niet geleid tot wijziging van het ontwerpbestemmingsplan. Het belang van de reacties wordt door alle PMR-partners onderschreven en komt tot uiting in de voortvarende aanpak van de verschillende deelprojecten.
11.4.3 Mobiliteit In veel reacties wordt ingegaan op mobiliteit. Het accent ligt daarbij op de bereikbaarheid over de weg. Verschillende insprekers geven aan dat zij verwachten dat het (vracht)verkeer van en naar Maasvlakte 2 het toch al zwaarbelaste wegennet extra onder druk zal zetten en dat Maasvlakte 2 een belangrijke bijdrage aan de toename van de fileproblematiek zal gaan leveren. Dit leidt tot economische schade en nadelige effecten voor de gezondheid (luchtkwaliteit, geluid). Vooral de bereikbaarheid na 2020 wordt als een knelpunt gezien. Tegen die tijd is een deel van Maasvlakte 2 reeds in gebruik en in de periode daarna – tot uiterlijk 2033 – worden ook de overige terreinen in gebruik genomen. De verwachting bij enkele insprekers is dat, mede door toedoen van Maasvlakte 2, de bereikbaarheidsproblematiek na 2020 sterk zal toenemen. Enkele reacties geven aan dat de mobiliteitseffecten van Maasvlakte 2 onderschat zijn; betwijfeld wordt of de toegepaste methoden voor de effectvoorspellingen wel het juiste beeld te zien geven. Ook is er de kanttekening dat de effectiviteit is overschat van de voorgenomen maatregelen om vrachtverkeer over de weg te beperken. Zo streeft het HbR naar een ‘modal split’ waarbij er zo veel mogelijk containers per spoor en over het water vervoerd worden. Hooguit 35% van het vervoer vanuit en naar het achterland zou over de weg mogen plaatsvinden. Een ander voorbeeld is het streven naar een zo hoog mogelijke beladingsgraad van het vrachtverkeer dat containers transporteert. De vraag is echter of dergelijke ambities afgedwongen kúnnen en zúllen worden. Een apart aandachtspunt is sluipverkeer via Voorne-Putten. Het gaat daarbij om vrachtverkeer van en naar Maasvlakte 2 dat knelpunten op de A15 probeert te vermijden door alternatieve routes te kiezen, zoals de N218 en de N57.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag Onderzoeksaanpak en vervolgonderzoek (monitoring en evaluatie (MEP)). De effecten van het gebruik van Maasvlakte 2 voor de mobiliteit in het algemeen, en voor het wegverkeer meer in het bijzonder, zijn in de milieueffectrapportage zeer uitgebreid onderzocht. Dit is gebeurd in nauw overleg met Rijkswaterstaat, en met behulp van methoden en criteria die gangbaar zijn bij studies naar weginfrastructuurprojecten in Nederland. In het MER Bestemming en de daarbij behorende Bijlage Verkeer en Vervoer wordt de aanpak van het onderzoek beschreven en verantwoord, en wordt een groot aantal onderzoeksresultaten gepresenteerd. De belangrijkste onderzoeksresultaten voor wat betreft het wegverkeer zijn opgenomen in § 6.3.1 van dit ontwerp bestemmingsplan. en aandachtspunt bij voorspellingen over verkeer en vervoer is altijd om onderschatting van effecten te voor E komen. Dat valt te bewerkstelligen door bij onzekerheden voor veilige (conservatieve) uitgangspunten te kiezen; de effectvoorspellingen worden gebaseerd op de ‘worst case’ (de slechtst denkbare situatie). In de milieu effectrapportage is deze ‘worst casebenadering’ consequent gehanteerd. Drie voorbeelden ter illustratie: • In de berekeningen is er steeds vanuit gegaan dat Maasvlakte 2 nieuwe containerterminals gaat huisvesten tot maximaal 720 hectare. Dit is het ‘containermaxscenario’. In dat scenario is het transport van en naar Maasvlakte 2 het grootst. In de praktijk is het waarschijnlijk dat er op Maasvlakte 2 ook chemische bedrijvigheid komt. Dit brengt minder transport over de weg met zich mee. • B ij de bepaling van de effecten tot aan 2020 is alleen de verbreding van de A15 tussen de Maasvlakte en het Vaanplein meegenomen. Andere projecten, en bijvoorbeeld ook maatregelen zoals ‘beprijzing’ (rekening rijden), zijn buiten beschouwing gebleven. Tegelijkertijd kunnen deze andere projecten en maatregelen een positief effect hebben op de bereikbaarheid, ook al vóór 2020. • Z owel voor de beladingsgraad van vrachtwagens als voor de ‘modal split’ zijn de berekeningen gebaseerd op voorzichtige uitgangspunten. In de praktijk zullen waarschijnlijk betere prestaties haalbaar zijn.
eevallers zijn dus mogelijk, en zelfs waarschijnlijk. Het is echter een veilige benadering om dergelijke meevallers M niet alvast mee te tellen als er nog geen volledige zekerheid over is.
Het geheel overziend heeft de gemeente Rotterdam als bevoegd gezag voor het bestemmingsplan op dit moment geen enkele aanleiding te verwachten dat de effecten voor het wegverkeer in het onderzoek zijn onderschat. De thans beschikbare onderzoeksresultaten over deze effecten beschouwt de gemeente Rotterdam dan ook als een solide vertrekpunt voor de besluitvorming. Vanwege de onzekerheden die nu eenmaal onvermijdelijk zijn bij voorspellingen over de ontwikkeling van het wegverkeer op de langere termijn, is bereikbaarheid over de weg wél een prominent aandachtspunt in het aan het MER gekoppelde monitoring- en evaluatieprogramma (het MEP, zie ook § 11.13). Op basis van dit programma zullen in overleg met Rijkswaterstaat eventueel aanvullende maatregelen worden genomen.
Aandeel Maasvlakte 2-verkeer in de bereikbaarheidsproblematiek Een belangrijke conclusie uit het verrichte onderzoek naar de effecten voor het wegverkeer is dat de toename van het verkeer en de daarmee gepaard gaande files hoofdzakelijk ‘autonome ontwikkelingen’ zijn. Overal in Nederland gaat het autogebruik sterk groeien en in de regio Rijnmond is dit niet anders. Als maatregelen achter wege blijven, zullen knelpunten blijven bestaan en komen er nieuwe knelpunten bij, ongeacht of Maasvlakte 2 er wel of niet komt. Maasvlakte 2 kan daarom niet aangemerkt worden als een belangrijke oorzaak voor fileproblemen op de langere termijn. Omgekeerd betekent dit ook dat de fileproblematiek op de lange termijn niet op te lossen, te voorkomen of substantieel te verminderen valt door van de aanleg van Maasvlakte 2 af te zien.
119
120
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Illustratief in dit verband is de verkeersafwikkeling bij het Vaanplein. Daar passeren nu reeds vele tienduizenden voertuigen per etmaal en dat aantal zal in de komende jaren verder toenemen. De uitgevoerde modelberekeningen voor het jaar 2033 (wanneer Maasvlakte 2 volledig in gebruik is) hebben uitgewezen dat in dat jaar van al het verkeer ter hoogte van het Vaanplein slechts 2% Maasvlakte 2 als herkomst of bestemming heeft. De hoofdmoot is ander verkeer: woonwerkverkeer, doorgaand zakelijk verkeer met herkomst en/of bestemming buiten de regio, verkeer van en naar de huidige Maasvlakte, privé verkeer, recreatief verkeer, enzovoort.
oor de komende jaren en voor de langere termijn is van belang dat het overheidsbeleid erop gericht is een goede V bereikbaarheid van de Nederlandse mainports (Schiphol en Rotterdam) te verzekeren, zoals recentelijk is bevestigd in een beleidsbrief van minister Eurlings (Verkeer en Waterstaat) aan de gemeente Rotterdam. Voor de regio Rotterdam betekent de capaciteitsuitbreiding van de A15 Maasvlakte-Vaanplein een belangrijke verbetering voor de eerstkomende jaren. In 2020 zal tevens extra capaciteit beschikbaar zijn op de Harmsenbrug in de N57 en de A4 Midden-Delfland. Welke nieuwe projecten en maatregelen na 2020 gerealiseerd zullen worden, is op dit moment uiteraard nog niet zeker. Feit is wel dat er nu al verschillende verkennende onderzoeken en planstudies zijn gestart, opdat er tijdig uitvoeringsbesluiten genomen kunnen worden over projecten en maatregelen die na 2020 gestalte moeten krijgen.
De beschikbaar gekomen onderzoeksresultaten vormen in de ogen van de gemeente Rotterdam een bevestiging van de noodzaak om voortvarend aan de bereikbaarheid van mainport Rotterdam te blijven werken. Het toekomstige Maasvlakte 2-verkeer is daarbij weliswaar een relevante factor, maar niet sturend of doorslaggevend voor maatregelen die ook zonder Maasvlakte 2 noodzakelijk zijn om een goede bereikbaarheid – ook op de langere termijn – zeker te stellen.
Maatregelen om automobiliteit te beperken: ‘modal split’, beladingsgraad Een belangrijk instrument om de effecten voor het wegverkeer te beperken, is te waarborgen dat het vrachtvervoer vanaf en naar Maasvlakte 2 voor hooguit 35% met vrachtwagens plaatsvindt. Dat is een aanzienlijk lager percentage dan het aandeel van het vrachtverkeer over de weg van en naar de huidige Maasvlakte in de huidige situatie, namelijk 49%.
et genoemde percentage van 35% is een harde eis, die bindend wordt vastgelegd in de contracten met de H bedrijven die zich op Maasvlakte 2 gaan vestigen. Via de contracten valt de handhaafbaarheid van deze eis te garanderen. Relevant is ook dat uit de tot nu toe ontvangen biedingen blijkt dat de eis in kwestie haalbaar is; de meeste bieders geven zelfs aan dat ze hieronder zullen blijven.
oorts is het streven naar een zo hoog mogelijke beladingsgraad van vrachtwagens een methode om het aantal V ritten van en naar Maasvlakte 2 te beperken. Een vrachtwagen kan op dit moment 2 standaard containers (TEU) per rit vervoeren. Per bezoek is de maximale beladingsgraad 4 TEU: bij aankomst worden 2 containers afgeleverd, bij vertrek worden 2 containers afgevoerd.
In de effectvoorspellingen is uitgegaan van een beladingsgraad van gemiddeld 2,8 TEU per bezoek in 2033. Dat is een conservatieve aanname. Een hogere beladingsgraad is haalbaar én waarschijnlijk. Dit blijkt onder meer uit proeven die zijn uitgevoerd met langere vrachtwagens die 3 TEU kunnen vervoeren. Hiermee kan in theorie een beladingsgraad van 6 TEU per bezoek gehaald worden. De resultaten van de proeven geven aan dat in het totale wagenpark het aandeel van langere vrachtwagens kan oplopen tot 30%. De verwachting is dat de markt zal inspelen op deze mogelijkheid voor technische vernieuwing en dat de markt ernaar zal streven het aandeel lege transporten te reduceren. Voor 2033 wordt een beladingsgraad van gemiddeld 3,2 TEU per bezoek verwacht, maar dat is op dit moment nog niet afdwingbaar. Vandaar dat de genoemde lagere beladingsgraad van 2,8 TEU per bezoek als invoergegeven voor de effectvoorspelling is gebruikt.
Sluipverkeer Het wegverkeer van en naar Maasvlakte 2 zal vooral in de oostwestrichting worden afgewikkeld, via de A15. In het Ontwerp-Tracébesluit A15 Maasvlakte-Vaanplein is gekozen voor het zogeheten benuttingsalternatief. Dit zal leiden tot een sterke vermindering van de files op dit weggedeelte, en dat maakt het ook minder aantrekkelijk om als alternatief voor de A15 sluiproutes te kiezen. Ten opzichte van de huidige situatie zal sluipverkeer op VoornePutten en Goeree-Overflakkee en daarmee Schouwen-Duiveland afnemen. Uit de studies naar de A15 blijkt ook dat de zogenoemde dammenroute voor verkeer richting Antwerpen door de verbeterde doorstroming op de A15 veel minder aantrekkelijk wordt.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Modelberekeningen in de milieueffectrapportage hebben uitgewezen dat op de N57 de bijdrage van vrachtverkeer van en naar Maasvlakte 2 in 2020 hooguit 1-3% van de totale verkeersstroom vormt. Voor 2033 is een maximaal aandeel van 4-7% berekend. Bij een dergelijke omvang is sluipverkeer dusdanig beperkt dat er geen negatieve invloed op de verkeersveiligheid te verwachten valt. Doorwerking De toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is op onderdelen verhelderd. Veel van de bovengenoemde onderwerpen vallen echter buiten de juridische kaders van het bestemmingsplan. Ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit zullen nauwlettend in de gaten worden gehouden middels monitorings- en evaluatieprogramma’s.
11.4.4 Lucht In relatief veel reacties komen de gevolgen voor de luchtkwaliteit ter sprake. Veelal leeft het gevoel dat het gebruik van Maasvlakte 2 de luchtkwaliteit in de regio verder onder druk zal zetten. Het MER geeft aan dat normstellingen en milieukwaliteitseisen voor industrie en verkeer steeds verder aangescherpt zullen worden, en dwingen tot innovaties. Voor een aantal insprekers is dit vooralsnog echter geen voldoende overtuigend bewijs dat de luchtkwaliteit in de toekomst aan de normen zal blijven voldoen. Enkele insprekers menen dat de ‘scope’ van het verrichte luchtkwaliteitsonderzoek te beperkt is. Een eerste overweging hierbij is dat ook onderzoek moet plaatsvinden naar effecten buiten de regio Rijnmond, omdat ook daar als gevolg van het gebruik van Maasvlakte 2 knelpunten zouden kunnen gaan ontstaan. Een tweede overweging is dat voor een volledig beeld tevens de zeescheepvaart en de capaciteitsuitbreiding van de containerterminals op de bestaande Maasvlakte in de berekeningen moeten worden meegenomen. Een aantal insprekers ervaart het als een gemis dat de bestemmingsplanprocedure is gestart terwijl er nog geen sprake is van een definitieve ‘Overeenkomst Luchtkwaliteit’. Daardoor is onduidelijk hoe hard en afdwingbaar de voorgenomen maatregelen zijn, wanneer deze maatregelen worden uitgevoerd, en hoe ver de ambitie van het totale maatregelenpakket reikt. Daarbij is handhaving van de overeenkomst in kwestie afhankelijk van de standvastigheid van convenantpartners, waardoor het op dit moment nog niet mogelijk is de juridische gevolgen van het bestem mingsplan voor Maasvlakte 2 in de volle breedte te beoordelen op de consequenties voor de luchtkwaliteit. Standpunt bevoegd gezag In de autonome ontwikkeling zal door voortschrijdende innovatie de luchtkwaliteit verder verbeteren. Momenteel is er een achterstand ontstaan in het voldoen aan de normen voor fijn stof (PM10) en NO2. Daarom moet een project als Maasvlakte 2 extra maatregelen nemen om te kunnen voldoen aan de huidige regelgeving. Daarnaast wordt in de nieuwe Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt van de Wet milieubeheer het Nationaal Samen werkingsprogramma Lucht opgenomen. Dit heeft als doel dat overal in Nederland aan de luchtnormen voldaan gaat worden. et studiegebied is zodanig gekozen dat daarbuiten het Maasvlakte 2 verkeer onderdeel vormt van het normale H verkeersbeeld en hieraan geen significante bijdrage levert. Overigens is het maatregelenpakket voor Maasvlakte 2 zodanig dat dit ook effecten heeft buiten het studiegebied. Daarnaast, zonder de aanleg van Maasvlakte 2, zullen de containers elders in noord-west europese havens aan land komen (Antwerpen, Vlissingen, Amsterdam, Hamburg, etc.). Een analyse leert dat als Maasvlakte 2 niet wordt aangelegd de effecten op de luchtkwaliteit van zeescheepvaart niet significant verschillen van een situatie met Maasvlakte 2. en behoeve van de borging van het luchtmaatregelenpakket wordt een Overeenkomst Luchtkwaliteit Maasvlakte 2 T opgesteld. In het daarin geformuleerde monitoring- en evaluatieprogramma wordt geregeld dat de ontwikkelingen van de luchtkwaliteit en de effectiviteit van de maatregelen in de gaten gehouden wordt en bijsturing kan plaatsvinden.Ten tijde van het opstellen van het voorontwerp bestemmingsplan was de overeenkomst luchtkwaliteit niet gereed.
Doorwerking In hoofdstuk 8 van dit ontwerpbestemmingsplan, het luchtonderzoek Maasvlakte 2, actualisatie 2007 en de over eenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 (beide maken onderdeel uit van de bijlagen van dit ontwerp bestemmings plan) wordt in detail ingegaan op de verschillende onderdelen als het gaat om het thema luchtkwaliteit
121
122
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
11.4.5 Geluid Met name insprekers vanuit de gemeente Westvoorne geven aan dat geluidhinder een belangrijk aandachtspunt is, niet alleen voor bewoners, maar bijvoorbeeld ook voor de verblijfsrecreatie. Toename van geluidhinder is een punt van zorg, ook indien wettelijke grenswaarden niet worden overschreden. Een voorstel is ter beperking van geluid overlast ‘bovenwettelijke’ aanvullende voorwaarden bij vergunningverleningen op te nemen. Daarnaast wordt aangedrongen op zorgvuldige metingen en monitoring, mede omdat er soms twijfel bestaat of de geluidberekeningen wel correct zijn uitgevoerd. Een specifiek punt van zorg betreft de verwachte toename van geluidhinder door het railverkeer. Daarbij wordt met name de Calandspoorbrug als knelpunt genoemd. Verder worden er vraagtekens geplaatst bij de constatering in het MER Bestemming dat de geluidhinder door goederentreinen zal afnemen: de berekeningen gaan uit van vervanging door nieuw en stiller materieel, terwijl niet zeker is in welk tempo deze vervanging gaat plaatsvinden. Standpunt bevoegd gezag Het realiseren en in gebruik nemen van een nieuw haven- en industriegebied leidt uiteraard tot meer geluid in de omgeving. Voor methoden om geluidsbelasting te berekenen gelden bij wet vastgelegde meet- en rekenvoor schriften. Deze voorschriften zijn onverkort nagevolgd bij de berekeningen van de geluidsbelasting vanwege Maasvlakte 2. Om te voorkomen dat luidruchtige industriële activiteiten oprukken naar woonbebouwing en/of omgekeerd, wordt conform de bepalingen in de Wet geluidhinder gelijktijdig met de uiteindelijke vaststelling van dit bestemmingsplan, óók een zogenaamde geluidscontour vastgesteld (zie § 8.1.2). Op deze wijze ontstaat een geluidzone, waarbij de geluidbelasting buiten deze zone nooit meer mag bedragen dan de voor een aanvaardbaar woonklimaat gewenste 50 dB(A). Omdat binnen de zone geen geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) aanwezig zijn leidt de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 niet tot extra gehinderden. Er wordt dan ook voldaan aan de Wet geluidhinder, waardoor vanwege Maasvlakte 2 geen directe maatregelen genomen hoeven te worden. Monitoring zal moeten uitwijzen of dergelijke maatregelen in de toekomst wél noodzakelijk kunnen zijn. Monitoring van de feitelijke geluideffecten is een van de onderdelen van het monitorings- en evaluatie programma, het MEP. Zie ook § 11.4.12. In het kader van de Havenspoorlijn/Betuwelijn wordt door ProRail momenteel een drietal procedures doorlopen voor het verkrijgen van zogenaamde hogere grenswaarden. Een vergelijking tussen de gegevens uit het aanvullende geluidsonderzoek voor dit bestemmingsplan en de gegevens die volgen uit de onderzoeken zoals deze zijn uitgevoerd in het kader van de Havenspoorlijn/Betuweroute, leert dat de intensiteiten zoals nu voorzien vanwege Maasvlakte 2, in combinatie met de autonome ontwikkeling, passen binnen de intensiteiten zoals opgenomen in de aanvraag voor de hogere grenswaarden. De aanleg en in gebruikname van Maasvlakte 2 zal dan ook geen extra nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat langs het tracé van deze spoorlijn. Dit neemt niet weg dat railverkeerslawaai aandacht heeft van autoriteiten, onderzoekers en het HbR. Partijen maken afspraken over het terugdringen van railverkeerslawaai en gerelateerde hinder. Het is in die zin ook aannemelijk te stellen dat de hogere grenswaarden door Gedeputeerde Staten worden verleend. De hogere grenswaarden zijn immers niet alleen noodzakelijk met het oog op de beoogde modal split en de daarvoor benodigde spoorcapaciteit, ook vormen zij een bovengrens in het kader van de bescherming van het woon- en leefklimaat. Een bescherming die voor Rozenburg extra kracht wordt bijgezet middels een convenant met ProRail. In de dialoog over railverkeerslawaai zijn ondermeer bewonersorganisaties, het Platform Hinder en Veiligheid en gemeenten betrokken. Maasvlakte 2 is een additioneel agendapunt tijdens deze overleggen. Bovenwettelijke maatregelen in het kader van de beperking van geluidoverlast zijn alleen te realiseren op basis van vrijwilligheid en overleg tussen betrokken partijen. Zo kunnen bovenwettelijke geluidsreducerende maat regelen aan de orde komen in de vergunningprocedure op basis van de Wet milieubeheer als een bedrijf zich wil vestigen op Maasvlakte 2. Daarnaast is het thema geluid één van de onderdelen in het MEP. Doorwerking De tekst van het ontwerpbestemmingsplan is op onderdelen verhelderd (§ 8.1).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
11.4.6 Externe veiligheid Met name in de gemeente Hoek van Holland blijkt bezorgdheid te bestaan over de externe veiligheid. Dit mede met het oog op de komst van de LNG-terminal op de bestaande Maasvlakte en de cumulatieve effecten van een eventuele calamiteit aldaar. Hoek van Holland ligt deels ingesloten door de Noordzee en de Nieuwe Waterweg. De vrees is dat er voor de inwoners van Hoek van Holland bij een calamiteit geen adequate vluchtroute beschikbaar is. Gepleit wordt voor een studie die alle risico’s van mogelijke incidenten en calamiteiten in kaart brengt, en maatregelen formuleert om schade te beperken. Standpunt bevoegd gezag In de milieueffectrapportages over Maasvlakte 2 zijn de consequenties voor de externe veiligheid uitgebreid onderzocht en getoetst aan relevante wet- en regelgeving. Zie ook § 8.3 van dit ontwerpbestemmingsplan. aast de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen N (BEVI), vormt het zogenoemde CHAMP-besluit van de provincie Zuid-Holland een belangrijke leidraad voor de externe veiligheid. ‘CHAMP’ staat voor Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Bij de toetsing van het definitieve bestemmingsplan bekijkt de provincie of de CHAMP-verplichtingen voldoende zijn toegepast. Doorwerking Een ‘ontwerp-CHAMP’ komt tegelijk met dit ontwerpbestemmingsplan ter inzage te liggen. De conclusie in dit ontwerp-CHAMP is dat de gevolgen van Maasvlakte 2 voor het externe veiligheidsrisico beperkt van aard en omvang zijn. De geconstateerde knelpunten voor de risicobronnen op het terrein van Maasvlakte 2 zijn oplosbaar. Bovendien voldoen de transporten over het water, over de weg en via het spoor aan de geldende veiligheidsnormen.
11.4.7 Licht In een beperkt aantal reacties komt mogelijke lichthinder van Maasvlakte 2 voor Westvoorne aan de orde. Aange drongen wordt op nader onderzoek en – afhankelijk van de uitkomsten daarvan – eventuele vergunningsvoorwaarden voor lichtafscherming. Bij dit laatste wordt een vergelijking gemaakt met de lichthindervoorschriften die tegenwoordig aan Westvoornse glastuinders worden opgelegd. Op dat punt mag er geen discrepantie ontstaan met de voorwaarden waaraan de bedrijven op Maasvlakte 2 moeten voldoen. Standpunt bevoegd gezag In het MER Bestemming is uitgebreid aandacht besteed aan het thema licht: in hoofdstuk 6 van het Hoofdrapport, in hoofdstuk 8 van het Effectrapport en in de Bijlage Licht. Een samenvatting van de resultaten is opgenomen in § 8.7 van dit ontwerpbestemmingsplan. oor licht en lichthinder gelden momenteel geen wettelijke normen. Op dit moment is er ook nog weinig weten V schappelijke kennis over de effecten van licht voor mens en natuur. De uitgevoerde milieueffectrapportage is gebaseerd op de meest actuele inzichten op dit gebied. Van aanvullend onderzoek naar licht en lichthinder valt dan ook geen toegevoegde waarde te verwachten voor de besluitvorming over het bestemmingsplan Maasvlakte 2. Doorwerking Het ontwerpbestemmingsplan is op dit onderdeel niet gewijzigd, maar aangezien de Wet milieubeheer wél de mogelijkheid biedt lichthinder mee te nemen bij de beoordeling van vergunningaanvragen van bedrijven, wordt in dat kader weldegelijk ingezet op beperking van de lichthinder als gevolg van de vestiging van bedrijven op Maasvlakte 2. Bij de beoordeling speelt uiteraard een rol of er sprake is van een consistente benadering in relatie tot voorschriften voor glastuinders. Het is de taak van het HbR om de lichthinder zo veel mogelijk te beperken en hiermee bij de uitgifte van terreinen rekening te houden.
11.4.8 Water Enkele insprekers vragen aandacht voor de waterkwaliteit. Het scheepvaartverkeer is in de huidige situatie een belangrijke bron voor milieuverontreiniging op zee. De toename van het scheepvaartverkeer op de Noordzee zal tot meer verontreiniging van het zeewater leiden, zo wordt in een reactie aangegeven. In een andere reactie met betrekking tot waterkwaliteit komt de vraag naar voren of er, in verband met lozing van afvalwater door chemische bedrijven op Maasvlakte 2, aanvullende maatregelen nodig zijn om een goede waterkwaliteit (zoals beoogd in de Kaderrichtlijn Water) te bereiken.
123
124
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Een specifiek aandachtspunt in een reactie vanuit de energiesector betreft koelwater. De twee bestaande centrales op de huidige Maasvlakte lozen koelwater op zee. Wanneer Maasvlakte 2 wordt gerealiseerd, wordt het koelwater van de bestaande centrales en een nieuw te bouwen derde centrale geloosd op de nieuwe havenbekkens. De vraag in de betreffende reactie is of er in de nieuwe situatie wel voldoende koelcapaciteit beschikbaar zal zijn; waarbij een rol speelt dat mogelijk ook andere bedrijven koelwater in de nieuwe havenbekkens gaan lozen. In de reactie wordt gewezen op de forse bedrijfseconomische consequenties van een (tijdelijk) tekort aan koelcapaciteit. Relevant hierbij is ook dat bij een tijdelijk verminderde productie van de Maasvlaktecentrales er elders in het land meer energie geproduceerd zal moeten worden, waardoor er dus elders ook meer milieueffecten zullen optreden. Standpunt bevoegd gezag Het scheepvaartverkeer op de Noordzee zal hoe dan ook toenemen – ook als Maasvlakte 2 er niet komt. Dit is, met andere woorden, een autonome ontwikkeling. Om de invloed van het scheepvaartverkeer op de water verontreiniging te beperken en te voorkomen, beschikt de haven van Rotterdam over faciliteiten voor het inzamelen van chemisch afval en olieresten. Ook zet het HbR zich in voor schonere brandstoffen, maar zonder Europees of mondiaal beleid kan het HbR het gebruik daarvan niet opleggen. Overigens: als gevolg van nationale en met name internationale regelgeving is in de afgelopen 15 jaar de directe belasting van de Noordzee door scheepvaart aanzienlijk verminderd. Te verwachten valt dat door handhaving van deze regelgeving (en mogelijke aanscherping ervan) de belasting van de Noordzee met verontreinigende stoffen door zeeschepen geleidelijk verder zal afnemen. Om waterverontreiniging als gevolg van lozing van afvalwater door chemische bedrijven op Maasvlakte 2 op het oppervlaktewater tegen te gaan, worden het huishoudelijk afvalwater en sommige verharde oppervlakten aangesloten op de riolering. De chemische industrie, inclusief eigen electriciteitsopwekking, is de enige ontwikkeling op Maasvlakte 2 waarvan warmtelozingen kunnen worden verwacht. Aan chemische bedrijven die zich op Maasvlakte 2 willen vestigen, wordt in het kader van de Wvo-vergunningverlening maatwerk gevraagd bij inspanningen om te komen tot een goede waterkwaliteit. Daarbij wordt onder andere bepaald of voldaan wordt aan de vereisten uit de Kaderrichtlijn Water. et thema ‘thermische waterkwaliteit’ is uitgebreid behandeld in de “Nadere toelichting op vragen en opmerkingen H Commissie-m.e.r.”. De uiteindelijke resultaten – te nemen maatregelen en effecten – zijn samengevat weerge geven in § 7.4.3 van dit ontwerpbestemmingsplan. Doorwerking De reacties ten aanzien van verontreiniging van het zeewater door scheepvaartverkeer op de Noordzee heeft geen aanleiding gegeven tot wijziging van de teksten in het ontwerpbestemmingsplan. Wat betreft koelwaterlozing is de tekst in § 7.4.3 aangescherpt.
11.4.9 Duurzaamheid Enkele insprekers plaatsen kanttekeningen bij de invulling die het concept ‘duurzaamheid’ heeft gekregen in de plannen voor Maasvlakte 2. Zo wordt gevraagd of duurzaamheid voldoende breed en voldoende concreet is uitge werkt, of het ambitieniveau wel hoog genoeg is, en welke waarborgen er zijn dat duurzaamheidsdoelstellingen bij de feitelijke inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. In enkele reacties worden verschillende specifieke aandachtspunten rond windenergie genoemd. Het gaat daarbij om consequenties voor bestaande windturbines/windparken op de huidige Maasvlakte, én om de perspectieven voor windenergie op de nieuwe Maasvlakte 2. Uit het voorontwerp-bestemmingsplan blijkt dat het in elk geval mogelijk wordt windturbines op de harde zeewering van Maasvlakte 2 te plaatsen. De betreffende reacties geven echter aan dat bijvoorbeeld ook de zachte zeewering in principe een geschikte locatie is. Het algemene beeld dat uit deze reacties naar voren komt, is dat de huidige plannen onnodige beperkingen opleggen aan nieuwe initiatieven op het gebied van windenergie op Maasvlakte 2. Standpunt bevoegd gezag Duurzaamheid op verschillende niveaus en in verschillende stadia Vanaf de start van de planvorming rond Maasvlakte 2 is duurzaamheid een belangrijke leidraad geweest. De relevante duurzaamheidsaspecten – op verschillende niveaus en in verschillende stadia – zijn toegelicht in § 4.1 van dit ontwerpbestemmingsplan. Een uitgebreidere onderbouwing is te vinden in het MER Aanleg en het MER Bestemming (met inbegrip van de bijbehorende Bijlage ontwikkeling alternatieven).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
e duurzaamheidsambities krijgen om te beginnen concreet gestalte in het ontwerp van de landaanwinning en D de uitvoering van de zandwinning. Uiteindelijk is een ontwerp gekozen met een zo klein mogelijk ruimtebeslag en met een vormgeving die de effecten voor de Noordzee zo veel mogelijk beperkt. Daarnaast is alles op alles gezet om de benodigde hoeveelheid te winnen zand zo klein mogelijk te krijgen, en de uitvoering van de zandwinning zodanig te laten plaatsvinden dat er geen significante nadelige effecten voor beschermde natuurwaarden zijn. Ook de inrichting van Maasvlakte 2 is mede ingegeven door duurzaamheidsambities. Bovendien is er een ambitieuze aanpak voor beheer en onderhoud. In het vervolgtraject is vanuit het oogpunt van duurzaamheid onder meer het acquisitiebeleid voor Maasvlakte 2 van belang. Het acquisitiebeleid van het HbR is gebaseerd op vier criteria: marketing, strategie, duurzaamheid en techniek. Bij de beoordeling van aanvragen van potentiële klanten telt duurzaamheid voor 20% mee in de afweging. Maar ook marketing, strategie en techniek omvatten onderdelen die van invloed zijn op duurzaamheid. Direct en indirect worden dus aspecten die bijdragen aan een duurzame Maasvlakte 2 geëist in de aanbiedingen, beoordeeld in de afweging en vastgelegd in de uiteindelijke contracten. Een sprekend voorbeeld is dat contracten voor de containersector vereisen dat minimaal 65% van het vervoer naar het achterland via binnenvaartschepen en per spoor kan plaatsvinden, en hooguit 35% over de weg (terwijl het vervoer over de weg in de huidige situatie nog 49% bedraagt). Deze ‘modalsplit’ maakt ook onderdeel uit van het MEP voor Maasvlakte 2. ovendien hebben Rotterdam, HbR, DCMR en Deltalings met het ‘Rotterdam Climate Initiative’ (RCI), een B ambitieus samenwerkings- programma opgezet om de uitstoot van CO2 op Rotterdams grondgebied (stad èn haven) in 2025 op een rendabele manier gehalveerd te hebben ten opzichte van 1990. Rotterdam zet daarbij in op een energiebesparing van jaarlijks drie procent. Hiermee levert Rotterdam een belangrijke bijdrage aan de milieudoelstellingen van het kabinet (-30% CO2-uitstoot in 2020) en van Europa (-20% CO2-uitstoot in 2020). mdat Maasvlakte 2 nog moet worden aangelegd kan geen parallel worden getrokken met de 50% reductiedoel O stelling van het Rotterdam Climate Initiative: alle emissies van Maasvlakte 2 zijn toekomstige emissies. Wel wordt vanaf het ontwerp tot aan de exploitatie van Maasvlakte 2 een duurzaamheidsdoelstelling in acht genomen, waarmee wordt aangesloten bij de doelstellingen van het Rotterdam Climate Inititative (zie § 4.1.2 van dit ontwerp bestemmingsplan. Ook met de overeenkomst luchtkwaliteit en de daarbij behorende maatregelen wordt invulling gegeven aan het duurzaamheidsconcept van Maasvlakte 2. Windenergie In het voorontwerpbestemmingsplan werd de realisatie van windturbines op de harde zeerwering ruimtelijk mogelijk gemaakt. In dit ontwerpbestemmingsplan is ook langs de zachte zeewering (ter hoogte van het exten sieve strand) ruimtelijke inpassing van windturbines mogelijk gemaakt. De voorschriften van het voorontwerp bestemmingsplan zijn daartoe aangepast. Voor de bestaande windparken op de huidige Maasvlakte (locaties: Dobbelsteen, Zeestroom, Distridam en Slufter Zeedijk) is beoordeeld welke turbines op welke termijn moeten verdwijnen. In de contracten met de exploitanten is opgenomen dat de windparken moeten verdwijnen indien de aanleg of het gebruik van Maasvlakte 2 dit vereist. Een korte opzegtermijn van 1 jaar is daarom in de contracten opgenomen. De contracten bevatten geen garanties voor terugplaatsing na verwijdering. Ook bevatten de contracten geen compensatieregeling. De opwekking van duurzame energie met windturbines maakt deel uit van het pakket van duurzame maatregelen die de gemeente Rotterdam en het HbR voorstaan, ook voor Maasvlakte 2. Daarom wordt op de zeewering van Maasvlakte 2 de plaatsing van windturbines mogelijk gemaakt. Voor de plaatsing van windturbines gelden drie randvoorwaarden: • De windturbines leveren geen beperking op voor de inrichting en gebruik van het haven- en industrieterreinen. • De functionaliteit van de zeewering komt niet in gevaar. • De windturbines leiden niet tot extra onderhoud aan de zeewering. Doorwerking Ten aanzien van windenergie zijn windturbines nu mogelijk gemaakt op de gehele zeewering, met uitzondering van het gedeelte dat is bestemd voor intensief recreatief gebruik. Hiertoe heeft een aanpassing plaatsgevonden van de voorschriften.
125
126
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
11.4.10 Natuur Uit reacties die ingaan op het thema natuur wordt duidelijk dat er bezorgdheid is over de effecten van het gebruik van Maasvlakte 2 voor natuurwaarden in beschermde duingebieden, zoals Voornes Duin en de Kapittelduinen. Het MER geeft aan dat door het toenemende scheepvaartverkeer ook de SO2- en NOx-immissies zullen toenemen, hetgeen een beperkt effect kan hebben voor bepaalde duinvegetatie. Een aantal insprekers betreurt dit, en plaatst kant tekeningen bij de geplande natuurcompensatie ter hoogte van Delfland als oplossing; men zou liever zien dat er in Voornes Duin en de Kapittelduinen in het geheel geen schadelijke effecten zouden optreden. En nu er toch compensatie nodig is, dan is ten minste vereist dat dit met een effectief en duurzaam beheer plaatsvindt. Daarnaast verzoeken verschillende insprekers de ´stapstenen´ conform het Havenplan 2020 te realiseren, teneinde een goede uitwisseling tussen de duinen ten noorden en ten zuiden van het havengebied mogelijk te maken. Deze insprekers wijzen er tevens op dat op de leidingstraten en onder de hoogspanningsleidingen van de huidige Maasvlakte een verrassende natuurkwaliteit tot stand is gekomen en dat ook deze gebieden kunnen worden gezien als stapstenen. Effectieve monitoring is gewenst, zodat snel en adequaat kan worden ingespeeld op (on)gewenste ontwikkelingen. Voorts wordt gepleit voor zoneringsmaatregelen bij het geplande recreatiestrand. Dergelijke maatregelen moeten voorkomen dat de effecten van de strandrecreatie uitwaaieren naar aangrenzende natuurgebieden zoals de Kleine Slufter en de Hinderplaat. Standpunt bevoegd gezag Eerder is reeds aangegeven dat het scheepvaartverkeer op de Noordzee hoe dan ook toeneemt – ook als Maasvlakte 2 er niet komt. Het valt echter niet te voorkomen dat door Maasvlakte 2 de SO2- en NOx-immissies in Voornes Duin en de Kapittelduinen toenemen. Dit is in het MER Bestemming en de Passende Beoordeling onderkend. Daarom moet het effect gecompenseerd worden. Binnen de regio is de locatie ‘duinen van Delfland’ de dichtstbijzijnde plek waar deze compensatie gerealiseerd kan worden. De nabijheid is wel een element in de keuze voor deze locatie, maar op de eerste plaats geldt dat dit de beste locatie is omdat het realistisch is dat hier de te compenseren natuurwaarden tot stand kunnen worden gebracht. Bij de berekening van de opgave voor de duincompensatie zijn twee uitgangspunten gehanteerd, die samen de zekerheid verschaffen dat de omvang van de compensatie ruim voldoende zal zijn. In de eerste plaats is bij de bepaling van de effecten uitgegaan van ‘worstcaseaannames’: wat is het maximaal mogelijke verlies van de beschermde habitattypen ‘open droog duin’ en ‘natte duinvallei’? In de tweede plaats is bij de effecten op het duingebied van Voorne, gezien de hoge kwaliteit van dit duingebied, een vermenigvuldigingsfactor van 5 gehanteerd om gelijkwaardige natuur te realiseren: per 1 hectare voorspeld verlies moeten er 5 hectaren van hetzelfde habitattype gerealiseerd worden bij Delfland. et Rijk is primair verantwoordelijk voor het tijdig realiseren van de compensatie. Een belangrijk aandachtspunt H is dat er vervolgens inderdaad effectief en duurzaam beheer plaatsvindt. In het Beheerplan voor Delfland worden maatregelen daartoe vastgelegd. Daarbij heeft het Rijk het voornemen het beheer van de duincompensatie na aanleg over te dragen aan het Zuid-Hollands Landschap. oor een volwaardige ecologische verbinding tussen de duingebieden van Voorne en de duingebieden ten V noorden van de Nieuwe Waterweg, is de zachte zeewering van Maasvlakte 2 door haar westelijke ligging minder geschikt. De realisatie van twee stapstenen – zie het Havenplan 2020 – kan wél een bijdrage aan de gewenste verbinding leveren. Het HbR werkt momenteel bovendien aan een gedragscode voor natuurvriendelijk beheer van de kabel- en leidingstroken op de huidige Maasvlakte; het streven is dat de kabel- en leidingstroken op Maasvlakte 2 eenzelfde type beheer krijgen. Het beheer van huidige en toekomstige stroken en de te realiseren stapstenen zorgen er samen voor dat de gewenste ecologische verbinding gestalte kan krijgen. Voor de mogelijke verstorende invloed van dagrecreatie op de natuur is ten slotte het volgende van belang. Het nieuwe strand, aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2, kent een splitsing tussen intensieve en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand is straks een intensief recreatiestrand voor badgasten. Dit strand bevindt zich op meer dan 1200 meter van de Hinderplaat, die voor zeehonden van belang is als rustplaats. Deze afstand is relevant omdat 1200 meter de kritische grens is voor mogelijke verstoring van rustende zeehonden. De strook aan de westzijde wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Het MER Bestemming onderbouwt dat een verstorende invloed op natuurgebieden niet significant is. Doorwerking In de toelichting is de tekst over Natura 2000 (§ 8.4.2) geactualiseerd en aangescherpt.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
11.4.11 Recreatie Uit het MER en het voorontwerpbestemmingsplan is gebleken dat het populaire Slufterstrand tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 tijdelijk niet toegankelijk is. Uit inspraakreacties komt naar voren dat de afsluiting van stranden zo kort mogelijk zou moeten duren. Hiernaast is er enige bezorgdheid over de mogelijkheden tot strandrecreatie in de tussentijd – dus in de periode die verstrijkt totdat het nieuwe strand weer toegankelijk wordt. Een vraag in dit verband is onder meer welke alternatieve bestemmingen de recreanten tijdens de aanlegfase zullen verkiezen, en wat de effecten zullen zijn van een tijdelijk toenemende druk op de alternatieve locaties. Er zijn ook enkele insprekers die aandachtspunten voor de strandrecreatie in de nieuwe situatie te sprake brengen. Tevens wordt in enkele reacties de vrees geuit dat er per saldo voor (verblijfs)recreanten sprake zal zijn van een achteruitgang in recreatieve belevingswaarde door geluid-, licht- en geurhinder, en door verslechtering van het uitzicht vanaf de stranden van Voorne en Goeree. Standpunt bevoegd gezag Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers. In de nieuwe situatie, na de aanleg van Maasvlakte 2, is het strandoppervlak toegenomen tot 49 hectare. Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 moet het Slufterstrand tijdelijk worden gesloten; om veiligheidsredenen, gedurende een periode van 2 tot 3 jaar. Wel wordt ernaar gestreefd deze periode zo kort mogelijk te houden. Aan het HbR is gevraagd om hierover afspraken te maken met de aannemer die Maasvlakte 2 gaat aanleggen. edurende de aanlegperiode zullen de recreanten moeten uitwijken naar naburige stranden: bij Voorne, Goeree G en Hoek van Holland. Op deze alternatieve locaties wordt het dan tijdelijk drukker, maar er is geen reden te veronderstellen dat er op een van deze verschillende locaties tijdelijke knelpunten zullen optreden met betrekking tot aantallen bezoekers en parkeergelegenheid. it de milieueffectrapportage is niet gebleken dat de verblijfsrecreatie (campings, bungalowparken, hotels) in de U regio nadelen zal ondervinden door geluid-, licht- of geurhinder. Voor het landschappelijke effect geldt dat vanuit zichtpunten op de stranden van Voorne Maasvlakte 2 geheel wegvalt achter de huidige Maasvlakte. Vanaf het verder weg gelegen strand van Goeree zal Maasvlakte 2 zich op een afstand van circa 10 kilometer iets verder (610%) zeewaarts aan de horizon aftekenen ten opzichte van de huidige Maasvlakte. Voor de recreatie te Goeree kan dit landschappelijke effect als verwaarloosbaar beschouwd worden. Per saldo is de conclusie dat het gebruik van Maasvlakte 2 ten aanzien van recreatie ‘effectneutraal’ is te realiseren. Alleen tijdens de aanlegfase is er sprake van belemmeringen. Doorwerking De reacties hebben geen aanleiding gegeven tot wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan.
11.4.12 Monitoring en evaluatie Verschillende insprekers benadrukken het belang van een systematische monitoring en evaluatie van de feitelijke ontwikkelingen en de daadwerkelijk optredende effecten. Deze reacties zijn in een aantal gevallen ingegeven door bezorgdheid om mogelijke tegenvallers: effecten die in de praktijk groter blijken te zijn dan in de milieueffectrapportages wordt voorspeld. Daarnaast bestaat bij enkele partijen de vrees dat bestuurlijke afspraken over monitoring en evaluatie zullen verwateren, en kennis vervliegt. Er wordt dan ook op aangedrongen de continuïteit van een monitorings- en evaluatieprogramma (MEP) en de communicatie over de resultaten ervan te borgen (financieel, juridisch). Insprekers geven aan dat zij bij de definitieve invulling van het MEP betrokken willen worden en bij de uitvoering ervan betrokken willen blijven. Eén organisatie doet hierbij het aanbod vrijwilligers in te zetten bij veldinventarisaties in het kader van noodzakelijke nulmetingen. Het belang van goede nulmetingen – het vaststellen van de uitgangssituatie – wordt trouwens in verschillende reacties benadrukt. Systematische nulmetingen met betrouwbare meetprogramma’s zijn vereist om de werkelijke effecten te kunnen vergelijken met de voorspelde effecten. Voor deze nulmetingen en voor het MEP worden verschillende aandachtspunten genoemd, waaronder geluid, lucht en licht.
127
128
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Standpunt bevoegd gezag Van ganser harte onderschrijft de gemeente Rotterdam de noodzaak van gedegen monitoring en evaluatie, die voortvloeit uit de wettelijke verplichting van het bevoegd gezag om de werkelijke milieugevolgen van de planuitvoering te onderzoeken en te evalueren. De gemeente stelt bij het vaststellen van het bestemmingsplan dan ook een MEP vast. Daarbij geeft zij het startsein voor het onderzoeken en meten van de milieugevolgen. De milieudienst DCMR zal in opdracht van de gemeente de regie voeren over het MEP. Het MEP heeft drie functies: • het controleren van de werkelijk optredende effecten, en daarmee het verifiëren van de effectvoorspellingen in het MER; • kennis vergaren over de geconstateerde leemten in kennis; • communiceren over de onderzoeksresultaten. et MEP besteedt specifiek aandacht aan een reeks thema’s, zoals verkeer en vervoer, geluid, luchtkwaliteit, H externe veiligheid, water, licht en natuur. Deze thema’s oefenen alle hun invloed uit op zowel de leefbaarheid als op de natuur. De resultaten van het eerste meetprogramma zullen als nulmeting (referentiemeting) dienen. Op welk moment de nulmetingen beschikbaar komen, is ten tijde van het vaststellen van dit ontwerpbestemmingsplan nog niet bepaald, maar de gemeente garandeert dat de nulmetingen tijdig zullen plaatsvinden. et ligt voor de hand de monitoring en evaluatie te koppelen aan markante ijkmomenten in de planfasering van H Maasvlakte 2. Daarbij valt te denken aan in elk geval drie momenten: (1) vóór de start van de aanleg, (2) vóór de vestiging van de eerste bedrijven, en (3) het moment waarop een substantieel deel van Maasvlakte 2 in gebruik is. De gemeente Rotterdam zal invulling geven aan de wens van stakeholders om betrokken te worden bij de monitoring en evaluatie. De vormgeving van deze betrokkenheid wordt nader uitgewerkt in een dialoog tussen overheden en maatschappelijke organisaties; daarover zal nog overleg plaatsvinden. Het streven is hierover vóór het definitief worden van het bestemmingsplan met elkaar overeenstemming te bereiken. Daarbij is ook een mogelijk aandachtspunt welke maatregelen voor de borging van het MEP wenselijk zijn, in aanvulling op de algemene wettelijke verplichting om te monitoren en te evalueren. Doorwerking Het MEP zal gelijktijdig worden vastgesteld met de vaststelling van het bestemmingsplan Maasvlakte 2. Feitelijk behoort het MEP toe aan de Milieueffectrapportage, vandaar dat de gemaakte opmerkingen geen aanleiding geven tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
INHOUDSOPGAVE
II
VOORSCHRIFTEN
130
1 Inleidende bepalingen ARTIKEL 1 Begripsbepalingen ARTIKEL 2 Wijze van meten ARTIKEL 3 Straalpad
130 130 131 132
2. Bestemmingen ARTIKEL 4 Haven-en industriegebied – Containers ARTIKEL 5 Haven- en industriegebied – Chemie ARTIKEL 6 Haven- en industriegebied – Distributie ARTIKEL 7 Transport ARTIKEL 8 Waterstaatskundige doeleinden 1 ARTIKEL 9 Waterstaatskundige doeleinden 2 ARTIKEL 10 Water ARTIKEL 11 Zee ARTIKEL 12 Hoogspanningsverbinding (bovengronds)
132 132 133 133 134 134 135 135 136 136
3 Aanvullende bepalingen ARTIKEL 13 Aanlegvergunningenstelsel ARTIKEL 14 Algemene vrijstellingsbevoegdheid ARTIKEL 15 Algemene wijzigingsbevoegdheid ARTIKEL 16 Gebruiksbepaling ARTIKEL 17 Overgangsbepalingen ARTIKEL 18 Strafbepaling ARTIKEL 19 Titel
137 137 137 138 138 139 139 139
III PLANKAART
140
IV BIJLAGEN
141
BIJLAGE 1 A. inspraakverslagen I. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 8 mei 2007 te Hoek van Holland II. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 11 mei 2007 te Ouddorp III. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 14 mei 2007 te Rotterdam IV. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 15 mei 2007 te Hoogvliet V. Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 16 mei 2007 te Oostvoorne B. Nota van Beantwoording
141 141 141 143 147 150 151 155
BIJLAGE 2 De drie deelprojecten van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
276
BIJLAGE 3 Overzichtstabel van duurzaamheidsaspecten
278
BIJLAGE 4 Overzicht maatregelen Voorkeursalternatief
283
BIJLAGE 5 Concept- CHAMP-rapport
285
BIJLAGE 6 Akoestisch onderzoek wijziging Wet Geluidhinder
300
129
130
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
II
VOORSCHRIFTEN
1
Inleidende bepalingen
ARTIKEL 1 Begripsbepalingen Archeologisch deskundige Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. Bebouwing Een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken. Bestemmingsgrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming. Bestemmingsvlak Een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid met eenzelfde bestemming. Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Chemische industrie Bedrijfsmatig toepassen van chemische processen op industriële schaal, waaronder bijvoorbeeld begrepen biochemie, recyclingindustrie, secundaire bouwstoffenindustrie en chemiemetallurgie, de bijbehorende opslag van grondstoffen en producten. Dagrecreatie Recreatie, waarbij overnachting ter plaatse niet is toegestaan. Deepsea gebonden Activiteiten waarvoor een ligging direct aan of in de directe nabijheid van diep vaarwater is vereist. Extensieve dagrecreatie Recreatie, waarbij relatief weinig mensen aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en waarbij overnachting ter plaatse niet is toegestaan. Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Havenfacilitaire diensten Diensten en activiteiten van algemeen belang ten behoeve van het beheer en de exploitatie van de haven, zoals faciliteiten ten behoeve van de douane, de havenmeester en de politie. Havengebonden zakelijke dienstverlening Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden ten behoeve van havenactiviteiten. Horeca Een ruimte bestemd voor het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse dan wel elders te nuttigen etenswaren en dranken. Intensief strand Dagrecreatie, waarbij relatief veel mensen aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid. Deze gronden worden beschouwd als kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Kantoor Een gebouw of gedeelte daarvan dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden. Logistieke dienstverlening Transportactiviteiten, waaronder mede wordt begrepen het groeperen en laden en lossen van lading in of uit containers, de opslag en/of behandeling van goederen en de opslag van (lege) containers. NAP Normaal Amsterdams Peil Netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein Gronden die daadwerkelijk kunnen worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. Nutsvoorzieningen Voorzieningen van openbaar nut zoals nautische voorzieningen (o.a. radarposten), transformatiehuisjes, gas reduceerstations, multidisciplinaire faciliteiten voor de (overheids-)hulpdiensten en voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling. Op- en overslag van containers Laden, lossen, op- en overslaan van containers, alsmede de daarbij behorende activiteiten, zoals de inname en uitgifte van containers (“pre gate”-activiteiten) en de opslag van lege containers (“empty depots”). Peil voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Plaatsgebonden risico Het Plaatsgebonden Risico is de kans per jaar dat een virtuele persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een activiteit bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met die activiteit. Plan Het bestemmingsplan “Maasvlakte 2” van de gemeente Rotterdam, vervat in de plankaart en deze voorschriften. Plankaart De gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring, bestaande uit een kaartblad waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen. Utilitycenter Een al dan niet collectieve bedrijfsvoorziening voor de gezamenlijke verwerking en zuivering van afvalstoffen en afvalwater, het leveren van restwarmte en stoom, de verwerking van restproducten, het opwekken van energie, alsmede vergelijkbare collectieve activiteiten voor de bedrijven op Maasvlakte 2. Windturbine Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
ARTIKEL 2 Wijze van meten Wijze van meten Bij de toepassing van deze voorschriften geldt de volgende wijze van meten: 1. Het brutovloeroppervlak van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten tussen de verticale projecties van de buitenzijde van de gevels; dakoverstekken, luifels en dergelijke worden hierbij niet meegeteld; 2. De hoogte van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde (bouwhoogte), wordt gemeten vanaf het hoogste punt van dat gebouw, uitgezonderd schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte technische ruimten of ander bouwwerk tot het peil; 3. De masthoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf peil tot de as van de rotor.
131
132
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 3 Straalpad 1. Voor zover voor de gronden, begrepen in de op de plankaart als straalpad aangegeven zone, uit deze voorschriften of uit de plankaart een grotere bouwhoogte voortvloeit dan 32 meter boven NAP, mag op die gronden niettemin de laatstgenoemde bouwhoogte niet worden overschreden. Voor de bouwhoogte van windturbines geldt in dit verband de hoogte van de mast inclusief het rotorblad. 2. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde onder 1 tot ten hoogste de krachtens deze voorschriften of de plankaart toegestane bouwhoogte, mits de belangen van de straalverbinding niet worden geschaad. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in van de beheerder van de straalverbinding.
2
Bestemmingen
ARTIKEL 4 Haven- en industriegebied – Containers Doeleinden 1. De gronden die zijn aangewezen voor “Haven- en industriegebied – Containers”, zijn bestemd voor deepsea gebonden op- en overslag van containers, alsmede voor: a. havengebonden zakelijke dienstverlening; b. verkooppunten voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, en daarbij behorende horecavoorzieningen; c. bescherming van (mogelijke) archeologische waarden; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. kaden, taluds en afmeervoorzieningen; f. groen- en parkeervoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. (rail)verkeerswegen, fiets- en voetpaden; i. kabels en leidingen; j. bij de voorgaande doeleinden behorende onderhouds- en reparatiewerkzaamheden; k. bij de voorgaande doeleinden behorende kantoor- en horecavoorzieningen; één en ander met de daarbij behorende gebouwen, en bouwwerken geen gebouwen zijnde. 2. De gronden als bedoeld in lid 1 zijn in het vlak met de nadere aanduiding “chemie 1” tevens bestemd voor deepsea gebonden chemische industrie en de daarbij behorende gebouwen, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, kantoor- en horecavoorzieningen, alsmede utilitycentra, met dien verstande dat de totale opwekking van energie ten hoogste 500 MW mag bedragen, met een netspanning van minder dan 150 kV.
Bouwvoorschriften 3. Op of in de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de hoogte van gebouwen ten hoogste 150 meter mag bedragen. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 300 meter mag bedragen; c. het brutovloeroppervlak van kantoorgebouwen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2; d. het brutovloeroppervlak van horecavoorzieningen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 5 Haven- en industriegebied – Chemie Doeleinden 1. De gronden die zijn aangewezen voor “Haven- en industriegebied – Chemie”, zijn bestemd voor deepsea gebonden chemische industrie, alsmede voor: a. havengebonden zakelijke dienstverlening b. bescherming van (mogelijke) archeologische waarden; c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; d. kaden, taluds en afmeervoorzieningen; e. groen- en parkeervoorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. (rail)verkeerswegen, fiets- en voetpaden; h. kabels en leidingen; i. utilitycentra; j. bij de voorgaande doeleinden behorende onderhouds- en reparatiewerkzaamheden; k. bij de voorgaande doeleinden behorende kantoor- en horecavoorzieningen; één en ander met de daarbij behorende gebouwen, en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Bouwvoorschriften 2. Op of in de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de hoogte van gebouwen ten hoogste 150 meter mag bedragen; b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 300 meter mag bedragen; c. het brutovloeroppervlak van kantoorgebouwen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2; d. het brutovloeroppervlak van horecavoorzieningen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2.
ARTIKEL 6 Haven- en industriegebied – Distributie Doeleinden 1. De gronden die zijn aangewezen voor “Haven- en industriegebied – Distributie”, zijn bestemd voor deepsea gebonden logistieke dienstverlening, alsmede voor: a. havengebonden zakelijke dienstverlening; b. verkooppunten voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, en daarbij behorende horecavoorzieningen; c. bescherming van (mogelijke) archeologische waarden; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. kaden, taluds en afmeervoorzieningen; f. groen- en parkeervoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. (rail)verkeerswegen, fiets- en voetpaden; i. kabels en leidingen; j. bij de voorgaande doeleinden behorende onderhouds- en reparatiewerkzaamheden; k. bij de voorgaande doeleinden behorende kantoor- en horecavoorzieningen; één en ander met de daarbij behorende gebouwen, en bouwwerken geen gebouwen zijnde. 2. De gronden als bedoeld in lid 1 zijn in het vlak met de nadere aanduiding “chemie 1” tevens bestemd voor deepsea gebonden chemische industrie en de daarbij behorende onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, kantoor- en horecavoorzieningen, alsmede utilitycentra, met dien verstande dat de totale opwekking van energie ten hoogste 500 MW mag bedragen, met een netspanning van minder dan 150 kV.
Bouwvoorschriften 3. Op of in de in het eerste en tweede lid bedoelde gronden mogen uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de hoogte van gebouwen ten hoogste 150 meter mag bedragen; b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 300 meter mag bedragen; c. het brutovloeroppervlak van kantoorgebouwen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2; d. het brutovloeroppervlak van horecavoorzieningen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2.
133
134
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 7 Transport Doeleinden 1. De gronden, aangewezen voor “Transport”, zijn bestemd voor: a. (rail)verkeerswegen, emplacementen, fiets- en voetpaden; b. parkeervoorzieningen; c. havengebonden horeca; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. geluidwerende voorzieningen; f. bescherming van (mogelijke) archeologische waarden; g. verkooppunten voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, en daarbij behorende horecavoorzieningen; h. groenvoorzieningen; i. nutsvoorzieningen; j. kabels en leidingen; één en ander met de daarbij behorende gebouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwvoorschriften 2. Op of in de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de hoogte van gebouwen ten hoogste 15 meter mag bedragen; b. het brutovloeroppervlak van horecavoorzieningen per gebouw niet meer mag bedragen dan 1.500 m2.
ARTIKEL 8 Waterstaatskundige doeleinden 1 Doeleinden 1. De gronden, aangewezen voor “Waterstaatskundige doeleinden 1”, zijn bestemd voor: a. zeewering; b. water en waterhuishou¬dkundige voorzieningen; c. het opwekken van elektriciteit door middel van windturbines; d. ontsluitingswegen en inspectiepaden; e. kabels en leidingen; f. groenvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen. Bouwvoorschriften 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de geleiding van het verkeer te water. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van in de bestemming passende bouwwerken, zoals duikers en sluizen, alsmede voor het bouwen van windturbines en de daarbij behorende technische voorzieningen en/of publieksruimten, mits de desbetreffende waterstaatkundige belangen niet worden geschaad en het plaatsen van de bouwwerken geen beperkingen oplevert voor de inrichting en het gebruik van de omliggende bestemmingen. 4. Met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 mogen maximaal 8 windturbines worden gebouwd. De turbines dienen in een lijnopstelling te worden geplaatst. Het maximaal vermogen per turbine mag niet meer bedragen dan 4,5 MW. Ten aanzien van de turbines en de bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwvoorschriften: a. de hoogte van de mast inclusief het rotorblad in verticale stand mag niet meer bedragen dan 157 m; b. de hoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter en de totale oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2; c. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 3 meter. 5. Alvorens burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in lid 3 kunnen verlenen, dient een schriftelijk advies van de beheerder van de waterstaatskundige werken en de havenbeheerder (HbR) te zijn overgelegd. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de water staatsbelangen en/of belangen ten behoeve van havenexploitatie.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 9 Waterstaatskundige doeleinden 2 Doeleinden 1. De gronden, aangewezen voor “Waterstaatskundige doeleinden 2”, zijn bestemd voor: a. zeewering; b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; c. (ontsluitings)wegen en inspectiepaden; d. het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie, ter plaatse van de aanduiding “windmolens toegestaan”; e. fiets- en voetpaden; f. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “windmolens toegestaan” maximaal 50 parkeerplaatsen zijn toegestaan; g. kabels en leidingen; h. de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden (zoals duinen); i. extensieve dagrecreatie; j. dagrecreatie ter plaatse van de nadere aanduiding “intensief strand”; k. nutsvoorzieningen. Bouwvoorschriften 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de geleiding van het verkeer te water. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van in de bestemming passende bouwwerken, zoals duikers en sluizen, alsmede voor het bouwen van windturbines en de daarbij behorende technische voorzieningen en/of publieksruimten, mits de desbetreffende waterstaatkundige belangen niet worden geschaad en het plaatsen van de bouwwerken geen beperkingen oplevert voor de inrichting en het gebruik van de omliggende bestemmingen. 4. Met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 mogen maximaal 16 windturbines worden gebouwd binnen de op de plankaart met “windmolens toegestaan” aangegeven zone. De turbines dienen in een lijnopstelling te worden geplaatst. Het maximaal vermogen per turbine mag niet meer bedragen dan 4,5 MW. Ten aanzien van de turbines en de bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwvoorschriften: a. de hoogte van de mast inclusief het rotorblad in verticale stand mag niet meer bedragen dan 157 m; b. de hoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter en de totale oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2; c. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 3 meter. 5. Alvorens burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in lid 3 kunnen verlenen, dient een schriftelijk advies van de beheerder van de waterstaatskundige werken en de havenbeheerder (HbR) te zijn overgelegd. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de waterstaatsbelangen en/of belangen ten behoeve van havenexploitatie.
ARTIKEL 10 Water Doeleinden 1. De gronden, aangewezen voor “Water”, zijn bestemd voor: a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; b. scheepvaart c. afmeervoorzieningen; d. laad- en losvoorzieningen e. kabels en leidingen; f. nutsvoorzieningen; één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, taluds, oeverstroken, en steigers. Bouwvoorschriften 2. Op of in de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
135
136
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 11 Zee Doeleinden 1. De gronden, aangewezen voor “Zee”, zijn bestemd voor: a. zee; b. scheepvaart; c. kabels en leidingen. Bouwvoorschriften 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de geleiding van het verkeer te water, en/of de zeewering.
ARTIKEL 12 Hoogspanningsverbinding (bovengronds) Doeleinden 1. De gronden, aangewezen voor “hoogspanningsverbinding (bovengronds)”, zijn bestemd voor: a. het bovengronds aanleggen en instandhouden van hoogspanningsverbindingen met een transportspanning van maximaal 150 kV, waarin antennes ten behoeve van de telecommunicatie toegestaan zijn, en voor bouwwerken ter ondersteuning van deze verbindingen; b. de bestemmingen “Haven- en industriegebied – Distributie” en “Transport”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn bestemd. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid onder a bedoelde hoogspanningsverbinding worden gebouwd.
Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de hoogspanningsverbinding niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de beheerder van de hoogspanningsverbinding te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de hoogspanningsverbinding. Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanleg vergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of waterpartijen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden. Een schriftelijke vergunning zal slechts worden verleend, indien de belangen van de hoogspanningsverbinding en de veiligheid van personen en goederen ter zake dit gedogen. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de leiding beheerder te overleggen. 5. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied. 6. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid, onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen terzake is bepaald.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
3
Aanvullende bepalingen
ARTIKEL 13 Aanlegvergunningenstelsel 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) gronden te ontgraven op een grotere diepte dan -20 m NAP. 2. Het onder 1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 3. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. 4. Voor zover de in lid 1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de aanlegvergunning worden verleend, indien aan de vergunning in ieder geval een van de volgende voorschriften wordt verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het vakgebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 5. De aanlegvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 6. Alvorens de gevraagde aanlegvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders een archeologisch deskundige om advies. Bij een negatief advies wordt de aanlegvergunning niet verleend, dan nadat gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar hebben verleend.
ARTIKEL 14 Algemene vrijstellingsbevoegdheid Meetverschillen 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van dit bestemmingsplan indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt. 10%-regeling 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van dit bestemmingsplan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten met betrekking tot bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt. Deze bevoegdheid geldt niet voor het in het plan opgenomen maximale brutovloeroppervlak van kantoren en horecavoorzieningen.
137
138
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 15 Algemene wijzigingsbevoegdheid 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bestemming te wijzigen in een aangrenzende bestemming, indien deze wijziging nodig is voor een efficiënter gebruik van een of beide betrokken bestemmingen en nemen daarbij cumulatief de volgende bepalingen in acht: a. de bestemming “Zee” wordt niet gewijzigd; b. de bestemmingen “Waterstaatkundige doeleinden 1” en “Waterstaatkundige doeleinden 2” worden niet gewijzigd; c. de bestemming “Water” mag alleen worden gewijzigd voor zover deze op de plankaart de aanduiding “Wijzigingszone” heeft gekregen; d. de grens van de bestemming “Transport” mag niet meer dan 250 meter worden verschoven; e. de breedte van de bestemming “Transport” blijft tenminste gelijk aan 80% van de oorspronkelijke breedte; f. in totaal mag op grond van deze algemene wijzigingsbevoegdheid niet meer dan 200 hectare worden gewijzigd; g. in totaal mag niet meer dan 1000 hectare netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein ontstaan; h. de totale netto oppervlakte van de voor “Haven- en industriegebied – Containers” aangewezen gronden mag niet meer dan 720 hectare bedragen; i. de totale netto oppervlakte van de voor “Haven- en industriegebied – Chemie” aangewezen gronden mag niet meer dan 470 hectare bedragen; j. de totale netto oppervlakte van de voor “Haven- en industriegebied – Distributie” aangewezen gronden mag niet meer dan 230 hectare bedragen. 2. Burgemeester en wethouders zijn tevens bevoegd met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming “Water” te wijzigen ten behoeve van havenfacilitaire diensten, met de daarbij behorende bebouwing, voor zover deze gronden op de plankaart zowel de aanduiding “wijzigingszone” hebben als de nadere aanduiding “havenfacilitaire diensten”. Daarbij nemen burgemeester en wethouders cumulatief de bepalingen van het eerste lid onder f tot en met j in acht. 3. Alvorens een wijziging ingevolge het eerste of tweede lid vast te stellen, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden gedurende zes weken in de gelegenheid eventuele zienswijzen tegen het ontwerp voor de wijziging schriftelijk bij het college kenbaar te maken. Het ontwerp voor de wijziging dan wel het bouwplan, ligt daartoe gedurende deze termijn ter inzage. Burgemeester en wethouders voegen een afschrift van de ingediende zienswijzen bij hun vaststelling van de wijziging.
ARTIKEL 16 Gebruiksbepaling 1. Het is verboden de in dit bestemmingsplan gelegen gronden en bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te nemen voor een doel of een wijze die strijdig is met het in dit plan bepaalde. 2. Onder een strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de gronden en opstallen voor: a. scholen of kinderdagverblijf; b. (bedrijfs)woningen; c. bejaardenhuizen en verpleeginrichtingen; d. sporthallen en -terreinen, zwembaden en speeltuinen; e. kampeerterreinen; f. luchthavens; g. splijt- en kweekstoffenbewerking; h. kerncentrales en de verwerking van radioactief afval; i. energieproductie met een capaciteit van 500 MW of meer; j. grootschalige ruwe olieopslag.
Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
ARTIKEL 17 Overgangsbepalingen 1. Bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan dan wel daarna gebouwd worden of kunnen worden met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet, en die afwijken of zouden afwijken van dit plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen van dit plan niet worden vergroot en behoudens onteigening overeenkomstig de wet: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwaanvraag wordt ingediend binnen twee jaar nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden. 2. Het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken, dat in strijd is met dit bestemmingsplan, mag worden voortgezet en zodanig worden gewijzigd, dat het in dezelfde dan wel in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert. 3. Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 4. Lid 2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
ARTIKEL 18 Strafbepaling Overtreding van het bepaalde in de artikelen 12, lid 4, 13 lid 1 en 16, lid 1, is een economisch delict in de zin van artikel 1a sub 2 van de Wet op de Economische Delicten.
ARTIKEL 19 Titel Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel: “Bestemmingsplan Maasvlakte 2”.
139
140
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
III
PLANKAART
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
IV
BIJLAGEN
BIJLAGE 1 Deze bijlage bestaat uit de verslagen van de inspraakavonden (A) en de Nota van Beantwoording (B).De Nota van Beantwoording bevat alle (mondeling en schriftelijk) ingebrachte inspraakreacties die betrekking hebben op het MER Bestemming en/het voorontwerp van dit bestemmingsplan, gerubriceerd per inspreker. Aan iedere inspraakreactie is een nummer toegekend, corresponderend met de volgorde van ontvangst van de reactie. Inspraakreacties bestaande uit meerdere deelreacties zijn van een subnummering voorzien (1.1, 1.2 enz) en ook op dat niveau beantwoord. Waar tussenliggende nummers ontbreken, betreft het inspraakreacties die betrekking hebben op het MER Aanleg en/of de daarop gebaseerde vergunningbesluiten. Deze zijn opgenomen en beantwoord in de Nota van Antwoord bij de desbetreffende besluiten, opgesteld door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
A.
inspraakverslagen
I.
Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 8 mei 2007 te Hoek van Holland Aanwezig:
Dhr. J. Laan Dhr. T. Leest
Onafhankelijk voorzitter Inspraakpunt
Alsmede 3 insprekers, 15 belangstellenden en een aantal mensen van de betrokken overheden. Direct voorafgaand aan de inspraakavond heeft een informele vragenronde over het project plaatsgevonden.
Inleiding De voorzitter opent de inspraakavond over Maasvlakte 2. Deze inspraakavond heeft in tegenstelling tot de zojuist gehouden vragenronde een formeel karakter. De voorzitter licht toe dat hem door de colleges van B&W van Rotterdam en Westvoorne en de minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht op te treden als onafhankelijk voorzitter van de inspraakavond, waarbij hij met name tot taak heeft te zorgen voor een goed verloop van de zitting. Hij benadrukt dat hij inhoudelijk niet betrokken is bij dit project. Tom Leest stelt zichzelf voor. Hij is werkzaam bij het Inspraakpunt. Het Inspraakpunt heeft de inspraakavond georganiseerd. Het Inspraakpunt is ook verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorlopen van de inspraakprocedure en heeft evenals de voorzitter geen inhoudelijke betrokkenheid bij het project. Het Inspraakpunt zal gedurende alle procedures van de Tweede Maasvlakte de correspondentie met de insprekers verzorgen. Eveneens aanwezig zijn de leden van het panel dat tijdens het informatiedeel heeft opgetreden. Wanneer de voorzitter het voor het verloop van de avond wenselijk acht, zal hij hen vragen een toelichting te geven of concrete vragen te beantwoorden. Men kan inspreken op zeven documenten. Voor vijf van deze documenten is de gemeente Rotterdam het verant woordelijke bevoegd gezag: • het voorontwerpbestemmingsplan Maasvlakte 2; • het Ontwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 17) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het ConceptOntwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 19) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het MER Bestemming Maasvlakte 2 inclusief diverse bijlagen waaronder MER Aanleg Maasvlakte 2. Verder kan men inspreken op het Voorontwerp Partiële Herziening Bestemmingsplan Zeegebied 1999 van de gemeente Westvoorne. Hierin wordt de geluidscontour van de Tweede Maasvlakte op het grondgebied van Westvoorne vastgelegd. Tenslotte kan men inspreken op het MER Aanleg Maasvlakte 2 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit MER dient als onderbouwing van enkele vergunningen die het ministerie moet verlenen om de aanleg mogelijk te maken.
141
142
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De inspraakavond is bedoeld om mensen de gelegenheid te geven te reageren op de voorliggende plannen. Mede op basis van de inspraakreacties kunnen de minister van Verkeer en Waterstaat en de beide colleges van Burgemeester en Wethouders besluiten tot het al dan niet aanpassen van de plannen. Van de inspraakavond wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt samen met de schriftelijke reacties opgenomen in een bundel Inspraakreacties.
De voorzitter sluit zijn inleiding af en geeft als eerste het woord aan de heer Van Aalten. De heer C.C. van Aalten, Rijpstraat 50, 3151 BV Hoek van Holland Inspreker vindt dat hij in het voorgaande traject geen bevredigende antwoorden heeft gekregen op zijn vragen over de luchtkwaliteit in Hoek van Holland. Hij maakt zich grote zorgen over de luchtverontreiniging in Hoek van Holland. Men ondervindt op dit moment al veel last van etsoverslag, tapiocaoverslag en het lossen en laden van lichters met graan waarbij veel stof vrijkomt dat terug te vinden in de tuinen, op de daken en de auto’s. Inspreker zou graag willen dat daar goed naar gekeken wordt. Er is gezegd dat in de toekomst door het aanleggen van steeds scherpere normen de industrie gedwongen wordt om te innoveren waardoor het beter zou worden, maar inspreker vindt dit geen bevredigend antwoord. Inspreker zal schriftelijk toelichten wat er volgens hem zou moeten gebeuren. Mevrouw I. Vos, PvdA deelraadsfractie, Zeeanemoon 23, 3151 VN Hoek van Holland Inspreker wil de projectdirecteur, de heer Van de Hoef, feliciteren met de eerste inspraakavond omtrent dit project. Zij wenst hem veel succes en hoopt dat ze goede buren kunnen zijn. Aanvullend heeft zij wat vragen die kunnen bijdragen aan dat goede buur zijn. De PvdA is niet tegen de Tweede Maasvlakte, maar Hoek van Holland heeft wel grote zorgen omtrent veiligheid, milieuoverlast, geluidsoverlast en allerlei andere aspecten. Inspreker benadrukt dat deze zorgen heel serieus genomen moeten worden omdat Hoek van Holland het van belang vindt om goede buren te zijn en te blijven. Er wordt gesproken over onder andere compensatie en inspreker denkt dat er voor Hoek van Holland gezocht moet worden naar een veilige, leefbare en betrouwbare leefruimte waar men prettig kan wonen. Zij verzoekt dit aspect namens de PvdA mee te nemen. De heer M. Schaap, Boskalis, Van Spilbergenstraat 3, 3151 BW Hoek van Holland Inspreker wil zijn zorgen uitspreken over de LPG-terminal. Volgens het kaartje ligt deze maar een kilometer vanaf Hoek van Holland. Bij een eventuele calamiteit, zitten de inwoners van Hoek van Holland ‘als ratten in de val’. Inspreker denkt dat het ook zaak is voor de gemeente Rotterdam – waar Hoek van Holland onderdeel van uitmaakt, om na te denken over een tweede uitvalsweg.
Afsluiting De voorzitter constateert dat niemand anders het woord wenst te voeren. Er kunnen tot en met 31 mei 2007 inspraakreacties worden ingediend. De voorzitter dankt iedereen voor de aanwezigheid en sluit de inspraakavond.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
II.
Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 11 mei 2007 te Ouddorp Aanwezig: Dhr. T. Jansen Onafhankelijk voorzitter Dhr. N. Bijlsma Inspraakpunt Alsmede 4 insprekers, 15 belangstellenden en een aantal mensen van de betrokken overheden. Direct voorafgaand aan de inspraakavond heeft een informele vragenronde over het project plaatsgevonden.
Inleiding De voorzitter opent de inspraakavond over Maasvlakte 2. Deze inspraakavond heeft in tegenstelling tot de zojuist gehouden informatiebijeenkomst een formeel karakter. De voorzitter licht toe dat hem door de colleges van B&W van Rotterdam en Westvoorne en de minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht op te treden als onafhankelijk voorzitter van de inspraakavond, waarbij hij met name tot taak heeft te zorgen voor een goed verloop van de zitting. Hij benadrukt dat hij inhoudelijk niet betrokken is bij dit project. Niels Bijlsma stelt zichzelf voor. Hij is werkzaam bij het Inspraakpunt. Het Inspraakpunt heeft de inspraakavond georganiseerd. Het Inspraakpunt is ook verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorlopen van de inspraakprocedure en heeft evenals de voorzitter geen inhoudelijke betrokkenheid bij het project. Het Inspraakpunt zal gedurende alle procedures van de Tweede Maasvlakte de correspondentie met de insprekers verzorgen. Eveneens aanwezig zijn de leden van het panel dat tijdens het informatiedeel heeft opgetreden. Wanneer de voorzitter het voor het verloop van de avond wenselijk acht, zal hij hen vragen een toelichting te geven of concrete vragen te beantwoorden. De voorzitter legt het verschil uit tussen inspraak en zienswijze. Wanneer sprake is van een voorontwerp, dan kan men daarop inspreken. Het bevoegd gezag zal al dan niet gebruik maken van de inspraakreactie. Inspraak is eigenlijk het doen van suggesties, het is nog niet de wettelijke procedure. Op het moment dat het bevoegd gezag er een ontwerp van heeft gemaakt, gaat de officiële procedure lopen en kan men zienswijzen indienen. Als men een zienswijze kenbaar heeft gemaakt, dan wordt die opgenomen in de officiële procedure en kan men naderhand – wanneer dit in de procedure past – ook bezwaar en beroep aantekenen. Als men afziet van het recht op het geven van een zienswijze bij zo’n ontwerp, heeft men hierop ook geen recht meer in de bestemmingsplanfase. Een voorontwerp is in dat opzicht vrijblijvend. Bij een ontwerpfase is sprake van een formele procedure. Men kan inspreken op zeven documenten. Voor vijf van deze documenten is de gemeente Rotterdam het verant woordelijke bevoegd gezag: • het voorontwerpbestemmingsplan Maasvlakte 2; • het Ontwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 17) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het ConceptOntwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 19) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het MER Bestemming Maasvlakte 2 inclusief diverse bijlagen waaronder MER Aanleg Maasvlakte 2. Verder kan men inspreken op het Voorontwerp Partiële Herziening Bestemmingsplan Zeegebied 1999 van de gemeente Westvoorne. Hierin wordt de geluidscontour van de Tweede Maasvlakte op het grondgebied van Westvoorne vastgelegd. Tenslotte kan men inspreken op het MER Aanleg Maasvlakte 2 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit MER dient als onderbouwing van enkele vergunningen die het ministerie moet verlenen om de aanleg mogelijk te maken. Het Inspraakpunt zal contact met de insprekers opnemen om ervoor te zorgen dat hun reacties aan de juiste procedure wordt toegekend. De inspraakavond is bedoeld om mensen de gelegenheid te geven een mening te geven over de voorliggende plannen. Mede op basis van de inspraakreacties kunnen de minister van Verkeer en Waterstaat en de beide colleges van Burgemeester en Wethouders besluiten tot het al dan niet aanpassen van de plannen. Van de inspraakavond wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt samen met de schriftelijke reacties opgenomen in een bundel Inspraakreacties. De voorzitter sluit zijn inleiding af en geeft als eerste het woord aan de heer C. Sinke.
143
144
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De heer C. Sinke, voorzitter Visserijvereniging Zuid-West, Doornmeet 10, 3252 CN Goedereede Inspreker legt uit dat de Visserijvereniging Vissers vanuit het gebied tussen Scheveningen en Colijnsplaat vertegen woordigt, waarbij de leden uit Stellendam, Goedereede, Ouddorp specifiek bij dit project zijn betrokken. Inspreker wil voor wat betreft de visserij het PMR-project nog eens de revue te laten passeren. Men is al tien jaar bezig met het Maasvlakteproject dat later omgedoopt is in Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Dit project doorloopt in Europees verband – met alle regels die daarvoor gelden – een uiterst gecompliceerde procedure die op dit moment voor een gewone sterveling nauwelijks nog te volgen is. Inspreker is erkentelijk voor het feit dat het vanavond nog eens is uitgelegd, maar desondanks blijft het een uiterst ingewikkelde zaak voor gewone mensen waar vissers zich toe rekenen. Strikt genomen is in 2000 gestart met het daadwerkelijk trekken aan dit project. In 2001 heeft de commissie Alders een aantal stakeholders bijeen geroepen, omdat het project dreigde te stranden in zijn complexiteit. Een aantal stakeholders zoals gemeenten en natuurorganisaties zijn destijds met elkaar in overleg getreden met als doel hier samen uit te komen. Dat heeft geleid tot compromissen maar dat heeft er ook toe geleid dat een aantal organisaties in de compromissoire sfeer gezegd heeft verder te kunnen als het op een bepaalde manier zou gaan. Tevens heeft dit geleid tot toezeggingen in de compensatiesfeer. Er is destijds 750 miljoen gulden beschikbaar gekomen om een aantal mensen in zekere zin te compenseren op geachte schade, zoals de gemeente Westvoorne, gemeente Goedereede en niet in het minst de natuurorganisaties die nabij Rotterdam een aantal projecten toegezegd hebben gekregen. Inspreker zegt dat in 2003, 2004 duidelijk werd dat de visserij samen met wat andere organisaties op dat moment niet voldoende in beeld geweest was. Er was wel veel over gesproken maar er was niet voldoende in beeld wat er nu werkelijk op die gemene weide van de visserij, een heel belangrijk gebied, het Voordeltagebied, uiteindelijk zou gebeuren wanneer dat visserijgebied verloren zou gaan. Daarbij doelt inspreker niet zozeer op het Maasvlaktegebied van 2.000 hectaren bruto, maar op de natuurcompensatie die daaruit op basis van Europese regels voortvloeide, te weten het tienvoudige daarvan. De visserij heeft toen aangegeven dat dit niet zo mag zijn. De visserij heeft zich toen loyaal ingevoegd in de procedure, nadat er aanvankelijk sprake was van een soort blokkade die opgeworpen was en die door de Raad van State ook erkend werd. Toen werd de visserij ook erkend en mocht daarin meepraten. Die procedure loopt nu ten einde en het komt erop neer dat de visserij uit dat gebied, met name uit de specifiek aangewezen gebieden nog naast Natura2000 en allerlei andere zaken op basis van dit project, gejaagd zullen gaan worden. Dat betekent dat de vissers daar bijvoorbeeld niet meer met de boomkor mogen komen want die is als het ware opgeofferd om daarmee andere vormen van visserij mogelijk te maken. Dit betekent grosso modo dat de visserij straks een belangrijk deel van dit rijke gebied – waar veel garnalen, tong en andere vissoorten zitten – zal kwijtraken, er is geen rendabele visserij meer mogelijk. Strikt genomen wordt commerciële visserij daar heel moeilijk, dat is de conclusie die de visserij op basis van het goede overleg dat er geweest is, moet trekken. Op basis van het feit dat er geen duidelijkheid is over een specifieke compensatie voor schade die nu al is te voorzien, vraagt inspreker zich af of de visserij nu opnieuw dwars moet gaan liggen. Dat zou wellicht te ver gaan. Het zou inspreker veel waard zijn als vanavond werd erkend dat de visserij veel moet inleveren en dat er op basis daarvan gezamenlijk gestreden wordt om met de visserij in gesprek te gaan over een compensatieregeling waarbij de bewijslast niet bij de vissers ligt maar waarbij gesteld wordt dat er schade is en dat er een specifieke regeling voor de visserij in dat gebied wordt getroffen. De voorzitter had begrepen dat boomkorvisserij in Natura2000 nog wel mogelijk was maar niet boven een bepaald vermogen. Inspreker zegt dat Natura2000 in zijn algemeenheid wel mogelijkheden geeft. Het hele Voordeltagebied is aangewezen als Natura2000 maar er komt hier specifiek bovenop dat er een compensatiegebied voor de natuur gemaakt wordt. Dit gebied wordt opgeofferd om daarmee de natuurcompensatie te bieden die Maasvlakte 2 veroorzaakt en dat in het tienvoudige, op basis van theoretische uitgangspunten. Dus de vissers worden harder getroffen dan normale ondernemers in Natura2000 gebieden. Mevrouw M. Harte van Rijkswaterstaat legt uit dat het Natura2000 gebied het hele Voordeltagebied is, ongeveer iets meer dan de helft daarvan is een bodembeschermingsgebied. In het Natura2000 gebied in het algemeen worden geen beperkingen aan de visserij gesteld anders dan nu en anders dan dat een eventuele natuurbeschermingsvergunning
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
zou worden gesteld. In het bodembeschermingsgebied gelden wel de beperkingen die inspreker noemt, maar dat is niet het hele Natura2000 gebied. Boomkorvisserij met een vermogen van meer dan 260 pk is in het bodem beschermingsgebied niet toegestaan. Inspreker wijst erop dat boomkor zelfs met minder dan 260 pk uit dit specifieke gebied wordt geweerd. Mevrouw Harte antwoordt dat dit nog niet is besloten met dit beheerplan. In het beheerplan staat dat het in principe mogelijk zou moeten zijn onder voorwaarde dat er een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt afgegeven. Inspreker zegt dat om met de boomkor in dat gebied te komen de vissers passende beoordeling moeten gaan doen. Vissers die morgen gaan vissen moeten vandaag een passende beoordeling doen. Voor de mosselvisserij op de Waddenzee betekent dit dat men iedere keer in een bepaalde periode passende beoordeling moet hebben. Het is een onmogelijke zaak om op die manier in de vrije visserij te werk te kunnen gaan. De voorzitter zegt dat zowel LNV als Rijkswaterstaat een compensatieregeling hebben, dat er één loket is namelijk PMR en dat er beloften zijn gedaan dat de compensatieregels aan de branche beschikbaar worden gesteld. De heer C.J.M. van Gorp, CV Ouderdemden, Zuiderdiepstraatweg 2, 3251 CW Stellendam Inspreker is verbonden aan de buitenplaats Onder de Molen in Stellendam, een recreatiepark van 180 bungalows. Als gevolg van de plannen zal er ongetwijfeld een toevlucht komen van mensen die ook hun onderdak in deze contreien willen hebben. Inspreker doelt op het volgende. Deze omgeving wordt nu al overstelpt met aanvragen en dat heeft zeker te maken ook met de openstelling van de grenzen aan de oostzijde van Europa, van mensen die hier op een of andere manier werken. Kennelijk is Rotterdam al niet meer voldoende in staat om die capaciteit op te vangen, Voorne Putten ook niet, nu zelfs al op de kop van Goeree-Overflakkee. Het is alom bekend dat deze streek zijn kaarten zet op recreatie. Dat staat haaks op deze toekomst van mensen die bepaald geen recreanten zijn. Natuurlijk moeten deze mensen gehuisvest worden. Het aandachtspunt dat inspreker wil meegeven is om te zorgen ook binnen de hier gestelde plannen voor voldoende huisvestingsmogelijkheid voor deze mensen omdat er namelijk goed geld verdiend kan worden aan dit soort werk- en huisvestingzoekenden. Op korte termijn zal menig recreatieexploitant hier gebruik van willen maken maar het staat haaks op de ideeën van de gemeente om juist Goeree-Overflakkee met betrekking tot de recreatie een speerpunt te laten zijn. Inspreker weet niet of daaraan voldoende aandacht is geschonken. Inspreker benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat deze mensen op een behoorlijke manier gehuisvest kunnen worden want als dat binnen dit gebied of in de onmiddellijke nabijheid kan gebeuren dan is er ook niet een enorme aanzuigende werking van het verkeer. De heer C. Tanis, Visserijbedrijf, Emmaweg 28, 3253 BD Ouddorp Inspreker sluit zich aan bij hetgeen inspreker Sinke heeft ingebracht. Er wordt gesproken over bodemschade van het zuigen straks, dat zijn 600 hectaren maar dat zijn er volgens inspreker veel meer omdat de omliggende gronden zullen vervlakken naar die gronden toe. De bovenste laag waar de biomassa zich in voortplant en wat de vis eet zullen daar ook aangetast worden. Daar is helemaal geen rekening mee gehouden. Met heeft zich alleen maar met dat stukje beziggehouden. De compensatie is tienvoudig maar inspreker denkt dat dit toch zeker wel drievoudig is. Het zou de omliggende gronden nog verder kunnen beschadigen dan men dacht. Als dit niet zou gebeuren, dan worden de omliggende gronden belast door extra visserij want als men een gebied niet kan bevissen blijft men daar in de buurt. Er zal een heel grote impact komen voor de zeebodem. Inspreker kan niet begrijpen dat daar niet door mensen op vanuit de natuursector op gereageerd wordt. Inspreker wijst erop dat vissers de visrechten hebben gekocht maar die straks maar deels kunnen benutten. Als men zijn visrecht niet vol kan vissen, is het verloren goud. Ook dat is niet meegenomen. Inspreker betaalt leges om daar te mogen vissen en vraagt zich af of dan zomaar kosteloos gezegd kan worden dat daar gezogen gaat worden waardoor men daar niet kan vissen. Hij vraagt welke rechten hij dan heeft.
145
146
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De heer J. Luime, Visserijbedrijf Luime & Zn., Bernhardweg 19, 3253 BC Ouddorp Inspreker heeft twee schepen varen en die vissen veel in dit gebied. Inspreker wil graag inspreken op de zandwinning maar ziet die niet staan. Hij vraagt of dat meegenomen kan worden. De voorzitter denkt van wel omdat dit een relatie heeft met het MER. Inspreker zegt dat het bodembeschermingsgebied een compensatie is van de aantasting van natuur die ontstaat als gevolg van de Maasvlakte 2, dat gebied is 25.000 hectaren. Hij heeft ook horen spreken over 30.000 hectaren. Hij vraagt waarom dit gebied tien keer zo groot is als de Maasvlakte 2 en hoe dat is bepaald. Er wordt nu gesproken over een bodembeschermingsgebied, inspreker vraagt of men kan aangeven wat dit voor de visserij betekent, wat nog wel mag en wat echt niet meer mag. Voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte zal een aanzienlijke hoeveelheid zand moeten worden gewonnen. Voor het kustonderhoud en het ophoogzand wordt jaarlijks ongeveer 35 miljoen kubieke meter zand al gewonnen. Daar komt binnenkort voor de versterking van de kust nog eens 18 miljoen kubieke meter zand bij. Voor de eerste aanleg van de Tweede Maasvlakte is minimaal 300 miljoen kubieke meter zand nodig. De winning ervan zal moeten plaatsvinden binnen ongeveer drie jaar. Dit betekent dat jaarlijks 100 miljoen kubieke meter extra zand zal moeten worden gewonnen dan nu al het geval is. De Voordelta en ook het zeegebied waar het zand gewonnen wordt, heeft een belangrijke paaiplaats en opgroeiplek van onder andere tong, schol en er vindt garnalenvisserij plaats, ook zijn er kabeljauw en wijting. Inspreker vraagt of aangegeven kan worden wat de effecten van de zandwinning zijn op de paaiplaatsen en de opgroeimogelijkheden in de Voordelta en in het zeegebied waar het zand gewonnen wordt en ook waar de Maasvlakte 2 komt, op bijvoorbeeld tong, schol, garnalen. De compensatie voor deze effecten is een instelling van het zeereservaat. Inspreker vraagt hoeveel hopperzuigers er ongeveer nodig zijn om jaarlijks ongeveer 100 miljoen kubieke meter zand te winnen en wat dit betekent voor de nautische veiligheid. Zowel de aanleg van de Tweede Maasvlakte als het instellen van het bodembeschermingsgebied zal voor een aantal visserijbedrijven kunnen leiden tot schade. Inspreker vraagt of dit project voorziet in een specifieke schaderegeling voor bedrijven en personen die schade ondervinden en zo niet, waarom niet en zo ja, waar zij dan terecht kunnen.
Afsluiting De voorzitter constateert dat niemand anders het woord wenst te voeren. Er kunnen tot en met 31 mei 2007 inspraakreacties worden ingediend. De voorzitter dankt iedereen voor de aanwezigheid en sluit de inspraakavond.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
III.
Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 14 mei 2007 te Rotterdam Aanwezig: Dhr. J. Laan Onafhankelijk voorzitter Dhr. N. Bijlsma Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat Alsmede 2 insprekers, 10 belangstellenden en een aantal mensen van de betrokken overheden. Direct voorafgaand aan de inspraakavond heeft een informele vragenronde over het project plaatsgevonden.
Inleiding De voorzitter opent de inspraakavond over Maasvlakte 2. Deze hoorzitting heeft in tegenstelling tot de zojuist gehouden informatiebijeenkomst een formeel karakter. De voorzitter licht toe dat hem door de colleges van B&W van Rotterdam en Westvoorne en de minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht op te treden als onafhankelijk voorzitter van de hoorzitting, waarbij hij met name tot taak heeft te zorgen voor een goed verloop van de zitting. Hij benadrukt dat hij inhoudelijk niet betrokken is bij dit project. Niels Bijlsma stelt zichzelf voor. Hij is werkzaam bij het Inspraakpunt. Het Inspraakpunt heeft de inspraakavond georganiseerd en heeft evenals de voorzitter geen inhoudelijke betrokkenheid bij het project. Het Inspraakpunt is ook verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorlopen van de inspraakprocedure, dit geldt tevens voor andere procedures van de Tweede Maasvlakte alsmede voor de niet-Maasvlakte procedures in het kader van PMR. Eveneens aanwezig zijn de leden van het panel dat tijdens het informatiedeel heeft opgetreden. Wanneer de voorzitter het voor het verloop van de avond wenselijk acht, zal hij hen vragen een toelichting te geven of concrete vragen te beantwoorden. De volgende documenten zijn op deze avond aan de orde: • het Voorontwerpbestemmingsplan ‘Maasvlakte 2’; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Zeegebied 1999 (gemeente Westvoorne); • het ConceptOntwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 19) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Ontwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 17) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het MER Bestemming Maasvlakte 2 (inclusief diverse bijlagen waaronder MER Aanleg Maasvlakte 2); • het MER Aanleg Maasvlakte 2 (inclusief diverse bijlagen waaronder MER Bestemming Maasvlakte 2). Op de eerste vier documenten kan men een inspraakreactie indienen. Op de laatste drie kan men een zienswijze naar voren brengen. Het Inspraakpunt zal contact met de insprekers opnemen om ervoor te zorgen dat hun reacties aan de juiste procedure wordt toegekend. De inspraakavond is bedoeld om mensen de gelegenheid te geven mondeling hun mening te geven over de voorliggende plannen. Mede op basis van de inspraakreacties kunnen de minister van Verkeer en Waterstaat en de beide colleges van Burgemeester en Wethouders besluiten tot het al dan niet aanpassen van de plannen. Van de inspraakavond wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt samen met de schriftelijke reacties opgenomen in een bundel Inspraakreacties. De voorzitter sluit zijn inleiding af en geeft als eerste het woord aan mevrouw Van der Horst.
147
148
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Mevrouw Van der Horst, Vereniging tegen Milieubederf (VTM), Saenredamplein 23a, 3043 RL Rotterdam Inspreker spreekt in als voorzitter van de VTM die belangen behartigt in en om het nieuwe waterweggebied en omgeving, en verkondigt de mening van de Vereniging Natuur en Milieubescherming Noordrand die veel belang heeft bij het gedeelte van de 750 hectaren, de Stichting Gezond Overschie die zich bezighoudt met de invloed van luchtkwaliteit, de invulling van de leefomgeving, de gezondheid van de bewoners en het aspect Overschie. De organisaties die inspreker vertegenwoordigt zijn betrokken bij de 750 hectaren en in mindere mate – behalve de algemene milieuaspecten – bij de uitbreiding van de haven zelf. Inspreker wijst op het ontbreken van een Concrete Beleids Beslissing (CBB), zij vindt dat hiermee de procedure heel diffuus is. Wanneer men dus echt de democratie wil doen gelden en tot een juiste belangenafweging wil komen moet men eigenlijk op heel veel bruiloften tegelijk dansen. Men moet alle bestemmingsplannen nalopen. Inspreker denkt dat de mensen in Rhoon een andere mening hebben dan dat daar voorgeschoteld is. Zij beseffen dat ze derhalve al bij de MER-aanleg Maasvlakte 2 moeten inspreken omdat ze anders de boot op bestemmingsplanniveau missen. Dat komt volgens inspreker door de vreemde koppeling van de 750 hectaren. De bezwaren tegen de 750 hectaren richten zich noodzakelijkerwijs ook tegen de Maasvlakte 2. Dan moet bekeken worden of de MER volledig is, of er geen belastende factoren van luchtkwaliteit in zitten, naar de nieuwe wetgeving die eraan komt, hoe het zit met de normering van de CO2 want er wordt wel gesproken over een doorstroom 2028. Verder zijn er ontzettend veel aannames zowel van het vrachtverkeer als van de vestigingsvoorwaarden van de bedrijven die daar komen. Inspreker denkt dat de vorm die nu gekozen is voor de procedure verwarring wekt en dus ook de verdere besluitvorming niet ten goede komt. Zij wil inspreken maar dat wil zeggen dat je je stem gebruikt. Zij denkt dat zij zich moet beperken tot de afdeling zienswijzen en wel tot de MERaanleg Maasvlakte 2, dus ook het leefbaarheidsapect van die 750 hectaren en het ontbreken van de CBB, ofwel het nut en de noodzaak. Aan de basis daarvan ligt een Rijksnotitie. Inspreker betwijfelt of dat een goede onderbouwing is om de verdere procedure in te zetten. Inspreker denkt dat het nog een heel juridisch gesteggel wordt voordat zij daar uitkomen. Inspreker wil zich eigenlijk beperken tot dit onderwerp maar behoudt zich het recht voor om dit nog schriftelijk nader toe te lichten en te onderbouwen. De heer Ir. A. de Rooij en de heer Ir. G. Meijer, Stichting Federatie Broekpolder, Vlaardingen Inspreker De Rooij ziet deze inspraakreactie als het rondmaken van de cirkel. Rond de jaren ‘60 werd de meest erge klasse C slib uit de Rotterdamse haven gelicht en in de Broekpolder van Vlaardingen neergelegd. Op dat moment was dat een daad met een zekere lange termijnpolitiek maar daarna ontstonden er allerlei ontwikkelingen waardoor vanuit een bedreigde situatie ineens een hele mooie kansrijke situatie is ontstaan. Inspreker Meijer is bijzonder getroffen door de combinatie van de aanleg van een havenindustriegebied en tegelijkertijd 750 hectaren in omvang van groen-, natuur- en recreatiegebied. Dat is voor inspreker aanleiding om gebruik te maken van de inspraakgelegenheid. Zijn betrokkenheid met de Broekpolder is dat hij geruime tijd in Vlaardingen heeft gewoond, van de omgeving van Vlaardingen heeft genoten en nog steeds door banden betrokken is bij het wel en wee. Hij woont inmiddels in Rotterdam. Jarenlang lag er de belofte van gemeenten, provincie en andere overheden dat er van de Broekpolder een mooi gebied gemaakt zou worden. De ontwikkeling heeft echter niet de kans gekregen die het verdient, het is geen volwaardig groengebied geworden waarop de mensen hoopten of een gebied voor landelijk wonen. Het komt erop neer dat er 30, 40 jaar lang in de beleving van inspreker een soort moratorium heeft gelegen op een goede ontwikkeling. Broekpolder is een gebied van een 300, 400 hectaren dat ligt aan Rijksweg 20 ten noorden van het westelijke deel van Vlaardingen, de westwijk ten noorden van de Rijksweg en ten westen van de Vlaardingervaart die vanuit Vlaardingen richting Schipluiden gaat. Inspreker heeft destijds ingesproken op het Regionale 2020 Plan. Hij had vanuit de gemeentelijke, provinciale en regionale overheid een bijstelling tot groenontwikkeling verwacht. Inspreker wil hiermee de verbinding maken met de 750 hectaren bij het project Maasvlakte. Als er één gebied is dat jarenlang heeft geleden onder het beslag van dienstbaarheid aan de haven – met al zijn beslag op ruimte met slib, met de verontreiniging vanwege de haven en het verkeer rondom deze gemeente en de woongebieden, dan is dat de Broekpolder. Die 750 hectaren compensatieaanleg zou in de Broekpolder moeten plaatsvinden. Inspreker is van mening dat voor zover mogelijk alsnog zal moeten worden gerealiseerd dat er een redelijke bijdrage kan komen voor een echt goede ontwikkeling in groen, natuur en recreatie van de Broekpolder. Zowel een mentale als een materiële bijdrage.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Inspreker De Rooij zegt dat de bereikte situatie zeer kansrijk was om dit punt van enorme irritatie van de inwoners weg te nemen. Vlaardingen stond jarenlang bekend als de grootste stinkstad van Nederland. Al die jaren gingen de subsidiestromen alle kanten op maar niet naar Vlaardingen. Het is dus een grote achterstandssituatie die er op het terrein van recreatie en groen is ontstaan. Die kant, die aanleiding is opgepakt niet door het bestuur maar door de bevolking. Er is een jaar of vijf geleden een burgerinitiatief gestart dat de Programmaraad Gebruikers Broekpolder heette. Dat begon met een klein clubje betrokken Vlaardingers vanuit allerlei sectoren. In een paar jaar tijd is een zogenaamde burgernota Broekpolder opgesteld waarbij de programmaraad de zaak heeft omgekeerd. De raad heeft toen inspraak verleend aan het College van B&W en de gemeenteraad op een heel plezierige, constructieve manier. Dat leidde tot een pact dat in januari vorig jaar heeft geresulteerd in het bijna unaniem door de gemeenteraad van Vlaardingen aannemen van het zogenaamde burgerinitiatief Federatie Broekpolder. Inmiddels is er dus een federatie, een stichting, een juridische vorm met als oogmerk om in Nederland de stroperigheid te doorbreken. De missie is om het besturen van Nederland weer slagvaardig en toekomstgericht te maken. Daarvoor heeft de federatie nu weer een concreter plan opgesteld om in de komende tijd projecten te ontwikkelen. Die projecten kosten veel geld, miljoenen en zijn gedekt. Het is van belang dat er in een vervolg daarover gepraat wordt, niet alleen financieel maar ook bestuurlijk en organisatorisch. Want het is van belang als men die stroperigheid wil oplossen dat men dat met elkaar gaat demonstreren. Inspreker noemt inspraak toch een beetje de oude methode: de overheid legt het plan voor en de maatschappij kan niet anders dan op deze manier tegen zijn. De federatie heeft een alternatief model, het Vlaardings model en heeft het voornemen dat in de komende jaren uit te voeren. Inspreker wil graag zowel wat betreft het geld als de ondersteuning, kunnen beschikken over de expertise van de gemeente Rotterdam om het project inderdaad te realiseren. Inspreker denkt deze zaak op korte termijn te kunnen oplossen maar de situatie van de afgelopen 40 jaar dat de mensen niet meer gekend worden, moet voorbij zijn anders zal inspreker toch met juridische procedures moeten komen.
Afsluiting De voorzitter constateert dat niemand anders het woord wenst te voeren. Er kunnen tot en met 31 mei 2007 inspraakreacties worden ingediend. De voorzitter dankt iedereen voor de aanwezigheid en sluit de inspraakavond.
149
150
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
IV.
Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 15 mei 2007 te Hoogvliet Aanwezig: Dhr. T. Jansen Onafhankelijk voorzitter Dhr. N. Bijlsma Inspraakpunt Alsmede 1 insprekers, 10 belangstellenden en een aantal mensen van de betrokken overheden. Direct voorafgaand aan de inspraakavond heeft een informele vragenronde over het project plaatsgevonden.
Inleiding De voorzitter opent de inspraakavond over Maasvlakte 2. Deze inspraakavond heeft in tegenstelling tot de zojuist gehouden vragenronde een formeel karakter. De voorzitter licht toe dat hem door de colleges van B&W van Rotterdam en Westvoorne en de minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht op te treden als onafhankelijk voorzitter van de inspraakavond, waarbij hij met name tot taak heeft te zorgen voor een goed verloop van de zitting. Hij benadrukt dat hij inhoudelijk niet betrokken is bij dit project. Niels Bijlsma stelt zichzelf voor. Hij is werkzaam bij het Inspraakpunt. Het Inspraakpunt heeft de inspraakavond georganiseerd en heeft evenals de voorzitter geen inhoudelijke betrokkenheid bij het project. Het Inspraakpunt is ook verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorlopen van de inspraakprocedure, dit geldt tevens voor andere procedures van de Tweede Maasvlakte alsmede voor de niet-Maasvlakte procedures in het kader van PMR. Eveneens aanwezig zijn de leden van het panel dat tijdens het informatiedeel heeft opgetreden. Wanneer de voorzitter het voor het verloop van de avond wenselijk acht, zal hij hen vragen een toelichting te geven of concrete vragen te beantwoorden. De volgende documenten zijn op deze avond aan de orde: • het Voorontwerpbestemmingsplan ‘Maasvlakte 2’; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Zeegebied 1999 (gemeente Westvoorne); • het ConceptOntwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 19) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Ontwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 17) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het MER Bestemming Maasvlakte 2 (inclusief diverse bijlagen waaronder MER Aanleg Maasvlakte 2); • het MER Aanleg Maasvlakte 2 (inclusief diverse bijlagen waaronder MER Bestemming Maasvlakte 2). Op de eerste vier documenten kan men een inspraakreactie indienen. Op de laatste drie kan men een zienswijze naar voren brengen. Mede op basis van de inspraakreacties kunnen de minister van Verkeer en Waterstaat en de beide colleges van Burgemeester en Wethouders besluiten tot het al dan niet aanpassen van de plannen. Van de inspraakavond wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt samen met de schriftelijke reacties opgenomen in een bundel Inspraakreacties. De voorzitter sluit zijn inleiding af en geeft als eerste het woord aan de heer Broere. de heer A. Broere, Lokkertsemolenweg 5, 3194 WC Hoogvliet Inspreker vertelt dat hij binnenkort met pensioen gaat. Hij is nauw bij de aanleg van de Maasvlakte betrokken geweest en hoopt dat de Tweede Maasvlakte er snel zal komen.
Afsluiting De voorzitter constateert dat niemand anders het woord wenst te voeren. Er kunnen tot en met 31 mei 2007 inspraakreacties worden ingediend/De voorzitter dankt iedereen voor de aanwezigheid en sluit de inspraakavond.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
V.
Verslag van de inspraakavond over Maasvlakte 2 op 16 mei 2007 te Oostvoorne Aanwezig: Dhr. J. Laan Onafhankelijk voorzitter Dhr. N. Bijlsma Inspraakpunt Alsmede 4 insprekers, 40 belangstellenden en een aantal mensen van de betrokken overheden. Direct voorafgaand aan de inspraakavond heeft een informele vragenronde over het project plaatsgevonden.
Inleiding De voorzitter opent de inspraakavond over Maasvlakte 2. Deze inspraakavond heeft in tegenstelling tot de zojuist gehouden vragenronde een formeel karakter. De voorzitter licht toe dat hem door de colleges van B&W van Rotterdam en Westvoorne en de minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht op te treden als onafhankelijk voorzitter van de inspraakavond, waarbij hij met name tot taak heeft te zorgen voor een goed verloop van de zitting. Hij benadrukt dat hij inhoudelijk niet betrokken is bij dit project. Niels Bijlsma stelt zichzelf voor. Hij is werkzaam bij het Inspraakpunt. Het Inspraakpunt heeft de inspraakavond georganiseerd en heeft evenals de voorzitter geen inhoudelijke betrokkenheid bij het project. Het Inspraakpunt is ook verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorlopen van de inspraakprocedure, dit geldt tevens voor andere procedures van de Tweede Maasvlakte alsmede voor de niet-Maasvlakte procedures in het kader van PMR. Eveneens aanwezig zijn de leden van het panel dat tijdens het informatiedeel heeft opgetreden. Wanneer de voorzitter het voor het verloop van de avond wenselijk acht, zal hij hen vragen een toelichting te geven of concrete vragen te beantwoorden. De volgende documenten zijn op deze avond aan de orde: • het Voorontwerpbestemmingsplan ‘Maasvlakte 2’; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Voorontwerp Partiële herziening Bestemmingsplan Zeegebied 1999 (gemeente Westvoorne); • het Concept-Ontwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 19) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het Ontwerp Vrijstellingsbesluit (artikel 17) van bestaand bestemmingsplan Maasvlakte 1981; • het MER Bestemming Maasvlakte 2 (inclusief diverse bijlagen waaronder MER Aanleg Maasvlakte 2); • het MER Aanleg Maasvlakte 2 (inclusief diverse bijlagen waaronder MER Bestemming Maasvlakte 2). Op de eerste vier documenten kan men een inspraakreactie indienen. Op de laatste drie kan men een zienswijze naar voren brengen. Mede op basis van de inspraakreacties kunnen de minister van Verkeer en Waterstaat en de beide colleges van Burgemeester en Wethouders besluiten tot het al dan niet aanpassen van de plannen. Van de inspraakavond wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt samen met de schriftelijke reacties opgenomen in een bundel Inspraakreacties. De voorzitter sluit zijn inleiding af en geeft als eerste het woord aan mevrouw Lievaart. Mevrouw E. Lievaart, Stichting tot Behoud van het huidige Rijnmondgebied, Witte de Withstraat 8, 3231 CZ Brielle Inspreker noemt de onderwerpen van vanavond: kennisgeving MER Aanleg Maasvlakte 2 met bijlagen en inclusief aanvragen ten behoeve de aanleg, Ontgrondingswet, Wegbeheer, Rijkswaterstaatswerken en de Wet inzake Droogmakerijen en Inpolderingen 1904, de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en Faunawet, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Kennisgeving Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2, Voorontwerp Bestemmingsplan Partiële Herziening Maasvlakte 1981, Vrijstelling artikel 17 WRO (werkterrein), Concept Vrijstelling ex artikel 19 WRO Aanleg en Milieueffectenrapport Bestemming Maasvlakte 2 Gemeente Rotterdam, Kennisgeving Voorontwerp Bestemmingsplan Zeegebied 1999 eerste herziening Gemeente Westvoorne.
151
152
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Ondanks de lawine van documenten en stukken vindt de stichting dat de aanleg van de Tweede Maasvlakte meer van hetzelfde is, en absoluut geen antwoord op de problemen waarvoor we staan. Maar ook de manier waarop dat moet gebeuren, zuidwest Nederland wordt op slot gedraaid door allerlei milieumaatregelen die Rijnmond niet schoner of stiller maken, integendeel, inspreker vreest de dag dat de Betuwelijn gaat rijden, want dat zal veel lawaai in Oostvoorne, Brielle en Rozenburg geven. De Tweede Maasvlakte moet niet worden aangelegd omdat: • in de toekomst de goederenstroom terug gaat lopen; • de bevolking vergrijst en dus minder koopt; • de bevolking van China nu al looneisen stelt, goederen uit China zullen daardoor duurder worden; • ook het achterland vergrijst; • de wegen vol slibben. Nadeel door de aanleg van de Tweede Maasvlakte: er gaat 14 kilometer strand verloren op Voorne, Putten en Rozenburg. Het toerisme brengt + 45 miljard per jaar op, de haven van Rotterdam slechts 90 miljoen. Was de haven een particulier bedrijf met aandelen dan werd volgens inspreker zij door overname bedreigd wegens te weinig rendement. In heel Europa daalt de bevolking. Het Sloegebied op Walcheren heeft alle ruimte, ook voor uitbreiding. Inspreker zegt dat Rotterdam echter ruzie heeft gezocht met Zeeland. Zeeland verbreekt nu de samenwerking. Daar zijn de mensen hier in Rijnmond het slachtoffer van. Volgens emeritus hoogleraar economie en oud-Robeco topman Jaap van Duin in een interview in het Algemeen Dagblad van 14 april 2007 kan het huidige idee van Nederland Distributieland, waarbij Schiphol en de Rotterdamse haven alle ruimte krijgen, de prullenbak in. Het land is al overvol en wordt door al dat vervoer nog voller, waardoor ook nog eens de vervuiling toeneemt. De heer Van Duin ondervindt zelf daarvan de nadelen. Vanuit zijn tuin in Maassluis is het gezoem van de Rotterdamse haven hoorbaar. Het geluid van vogels wordt af en toe overstemd door een trein, vrachtauto of vliegtuig. Nederland is een overvol, verrommeld, dichtgebouwd en lawaaierig land geworden. Om de welvaart te behouden moet ons land nieuwe wegen inslaan. Onderwijs moet het speerpunt worden, aldus de heer Van Duin. Volgens de bescheiden mening van inspreker is in alle pakken papier die volgeschreven en geproduceerd zijn – sinds de uitspraak van de Raad van State in januari 2005 over de Tweede Maasvlakte om iedereen te overtuigen en te behagen om alsnog de Tweede Maasvlakte aan te leggen – over het hoofd gezien wat het hoofdbezwaar was, namelijk het gezondheidsrisico door de toename van fijnstof. In geen enkele PMR of studie heeft inspreker daar een remedie voor gezien. Zij vraagt waarom professor Fred Tonneijck en Vincent Kuypers van de Universiteit Wageningen niet zijn ingeschakeld. De lucht in Rotterdam is een grote cocktail van verontreiniging. Bomen nemen aantoonbaar vuile stoffen en deeltjes uit de lucht op. Zo de Tweede Maasvlakte er al zou moeten komen dan mist de stichting in het ontwerp een omsingeling door een breed bos. Loofbomen, vooral met brede gladde en platte bladeren, nemen het meest efficiënt gassen zoals stikstofdioxiden (NOx) en ozon op. Naaldbomen met ruwe, behaarde en spitse naalden zijn geschikter om fijnstof te vangen. Dit fijnstof wordt uitgedrukt in de doorsnee minder dan 0,01 mm van de deeltjes: PM (particulate matter) 10. Juist dit fijnstof, dus niet het roet op de raamkozijnen, is schadelijk voor de volksgezondheid omdat aan die deeltjes giftige verbindingen zoals zware metalen en stoffen uit de uitlaatgassen kleven. Omdat de deeltjes zo klein zijn dringen ze diep in de longen door. Zoutaftrek, de rekenmethode die het vorige kabinet invoerde zodat de normenoverschrijding op papier minder erg lijkt, is volgens inspreker feitelijk onterecht en aanvechtbaar. Zout inademen op zich is niet schadelijk, maar wel de giftige stoffen inademen die eraan kleven. Professor F. Tonneijck pleit voor aanplant van meer en meer specifieke bomen. Zelfs Antwerpen plant extra bomen en meet als gevolg daarvan minder ozon en minder zomersmog. Er zijn bomen die stof afvangen en bomen die stikstofdioxide opnemen. Bij aanplant ware bij voorkeur te kiezen voor cypressen en zwarte dennen met berken, iepen, essen en lindes. Met veel struiken en kruidenvegetaties eronder zodat het blad aanwezig is van de bodem tot de kroon van de bomen voor een optimale luchtfilterwerking. Voorts pleit hij voor de aanleg van klimopbescherming (hedera helix) op plaatsen waar bomen langs de snelweg de windsnelheid temperen. Ter lezing verwijst inspreker naar “Bomennieuws lente 2005. Fred Tonneijck en Vincent Kuypers”. Samenvattend is de zienswijze van de stichting: Het idee om ruimte te scheppen voor uitbreiding van de Rotterdamse haven kan in de prullenbak. Indien uiteindelijk het plan dan toch wordt uitgevoerd, schep dan gelijktijdig ruimte om het gebied te omzomen met een brede bosbeplanting.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De heer D. v.d. Laan, Vereniging van Verontruste burgers van Voorne, F.H.G. van Itersonlaan 76 3233 EL Oostvoorne Inspreker had zijn inspraak op de computer voorbereid, maar door een storing was hij niet in staat deze te printen. De vereniging zal later alsnog een schriftelijke zienswijze indienen. Met betrekking tot de dubbeldoelstelling van de MER, heeft de vereniging vanaf het begin af aan al gewezen op de discrepantie die zij aanwezig acht tussen het realiteitsgehalte van de beide doelstellingen, de ene is de Maasvlakte 2 en de ander is de leefbaarheid verbeteren. Wat betreft de realisatie van de Maasvlakte maakt de vereniging zich niet zoveel zorgen, getuige de 60.000 pagina’s van de beide MER’ren. Voor wat betreft het leefbaarheidsgedeelte was, is en blijft de vereniging van mening dat die sterk onderbelicht blijft vergeleken bij het economisch aspect van de dubbele doelstelling. Inspreker hoopt dat wat er is toegezegd – en dan denkt hij niet alleen wat er aan compensatie in deze regio is toegezegd, maar ook de 750 hectaren recreatiegebied wat een eigen project is binnen PMR – ook gerealiseerd wordt want dat is juist voor de inwoners van de stedelijke agglomeratie van groot belang. Een ander punt van zorg van de vereniging is de luchtkwaliteit, met name de stikstofoxide, de zwaveloxide en fijnstofproblematiek. Inspreker vindt dat er in de MER wel erg wordt getamboereerd op verwachte ontwikkelingen die verbetering zullen brengen waardoor er wel veel meer kan, maar men er merkwaardigerwijs minder last van heeft. Er komen dus meer auto’s maar er is minder stof, minder lawaai, minder opstoppingen, alles zou beter worden met de Maasvlakte 2. Datzelfde geldt zijn zorg betreffende de lichthinder. In dit gebied is erg veel licht, het haven- en industriegebied is een grote lichtbron. Op Voorne is daarbij nog een grote hoeveelheid kassen waar ook veel licht geëmitteerd. Licht is een belangrijke factor voor het natuurlijke ritme en als dat teveel wordt verstoord ontstaan er problemen in de natuur maar ook in de menselijke gezondheid. Ten aanzien van de visuele aspecten begrijpt inspreker dat de mensen blij moeten zijn met die Maasvlakte 2 omdat het havenaspect meer op de voorgrond treedt wat moet worden gezien als een voordeel. Dat daar een prachtig een zeelandschap en kunstlandschap naar de knoppen is geholpen schijnt daar niet te wegen. Het versterken van het havenbeeld is winst. Tel uit je winst, stelt inspreker, de vereniging kijkt daar anders tegenaan. Verder heeft de vereniging problemen met de monitoring. Er is een monitoringevaluatieprogramma in de MER opgenomen. Inspreker stelt dat er alleen geëvalueerd kan worden als er is gemeten. Er wordt uitgegaan van metingen op diverse tijdstippen tussen nu en het moment dat de Maasvlakte klaar is en dat die volledig in gebruik is. Inspreker vraagt hoe men kan evalueren als men niet weet wat de uitgangssituatie is. Het meten betreft bijvoorbeeld de luchtkwaliteit, het is onvoldoende bekend, er zijn enkele meetpunten waar weer met behulp van rekenmethoden wordt uitgemaakt hoeveel er van een bepaalde stof is. Met betrekking tot het geluid zijn er ook enkele meetpunten en als inspreker ziet welke conclusies daarop getrokken worden, dan denkt hij: dat zijn knappe lui. Dat zijn punten waar de vereniging duidelijkheid over wil hebben. Bij de inspraak op de Startnotitie heeft de vereniging nadrukkelijk verzocht de uitgangssituatie te meten en om voldoende meetpunten te creëren. Inspreker merkt daar heel weinig van. Nu staat er een groot geluidonderzoek op stapel. De vereniging is daar wel blij mee, maar vindt het nog steeds allemaal te weinig, het moet langer en het moet eerder moeten beginnen. Ten aanzien van gezondheidsrisico’s meent de Vereniging te weten dat als er meer activiteiten worden gepleegd, er meer herrie en rommel vanaf komt. De toename van die verontreinigingen, onrust, geluid en licht, zal op lange termijn gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Er is van de GG&GD een aantal rapporten waar dat uit te leren valt. De vereniging is diep onder de indruk van alles wat in korte tijd geproduceerd is. Het is echter voor een normaal mens, zeker als die ook nog verontrust is, niet te behappen. Inspreker stelt dat als men de inspraak dood wil hebben, men het op deze manier moet doen. Hij heeft alle respect voor alles wat gedaan is door veel deskundigen, maar vindt het te veel. Hij noemt als voorbeeld het lijstje dat vanavond aan de orde is, hij vindt het te gek om aan mensen te vragen om daar op een goede manier op te reageren.
153
154
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De heer G.A. Karst, voorzitter T.O.P. Voorne, Groeneweg 9b, 3233 KB Oostvoorne Inspreker legt uit dat T.O.P. staat voor Toeristisch Overleg Platform Voorne, Putten, Rozenburg. Het gaat het platform om de leefbaarheid van het gebied, economie is heel belangrijk maar er is meer dan alleen economie. Ten aanzien van de MER en de aanleg van de Maasvlakte 2 heeft het platform zorg omtrent vervangende recreatieftoeristische impulsen voor specifiek Voorne, Putten, Rozenburg ten gevolge van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Inspreker verzoekt om helderheid en duidelijkheid voor de compenserende maatregelen. Die ervaart hij nu als te beperkt. Het platform verzoekt bijvoorbeeld medewerking in een samenhangend project omtrent een effectieve ontsluiting via de Brielse Gatdam naar te ontwikkelen vervangende recreatieve voorzieningen naar de noordzijde opdat een wederzijdse kruisbestuiving kan plaatsvinden van Voorne-Putten en het nieuw te ontwikkelen gebied met een optimaal resultaat. Hierbij valt tevens te denken aan een realistische vestiging van een aantrekkelijk horecapaviljoen te Brielse Gatdam met nevenfuncties als informatieverstrekking en uitzichtlocatie over dit unieke gebied. In goed overleg zijn zeker andere constructieve projecten te bewerkstelligen indien partijen het belang van de recreatief-toeristische sector in het algemeen en Voorne-Putten in het bijzonder onderschrijven. Bovendien zal men hier ter plekke de nadelige gevolgen van de aanleg van de Tweede Maasvlakte het sterkst voelen en ervaren. Kortom, de kansen die ook geboden worden dienen bereikbaar te zijn, aldus inspreker. Inspreker wijst op bedrijven die onevenredig schade ondervinden van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Hij vraagt of dit in het budget is meegenomen en of men over een deskundig aanspreekpunt beschikt, bijvoorbeeld iemand uit het bedrijfsleven bekend met de materie. De heer C.Ph. Mets, SRB Kruininger Gors, Willem Buytewechstraat 89, 3024 XA Rotterdam Inspreker legt uit dat SRB staat voor Stichting Recreanten Belangen Kampeerders Kruininger Gors. Voor wat het toeristisch gedeelte betreft sluit inspreker zich aan bij inspreker Karst. In PMR 2 staat dat tijdens de aanleg van de Maasvlakte een deel van het strand bij de Slufter en de bestaande Maasvlakte te gevaarlijk zijn voor recreëren tijdens de aanleg. Geprobeerd zal worden delen ervan weer open te stellen zodra dat mogelijk is. Als dat niet lukt zijn er twee tot drie jaar geen recreatiemogelijkheden daar. Dat is voor iemand die voor een dagje uit Rotterdam komt niet zo bezwaarlijk maar het is wel heel nadelig niet alleen voor de inwoners van Oostvoorne en omgeving, maar zeker ook voor de kampeerders die hier kampeereenheden hebben gedurende een half jaar en dat al vele jaren hebben. Zij zijn dan geheel verstoken van recreatie aan de Slufterstrand. Inspreker pleit ervoor om het zo kort mogelijk te houden. Hij vraagt of er een mogelijkheid is om gedurende die periode het natuurstrand dat gehandhaafd blijft, zolang als algemeen strand te bestempelen.
Afsluiting De voorzitter constateert dat niemand anders het woord wenst te voeren. Er kunnen tot en met 31 mei 2007 inspraakreacties worden ingediend. De voorzitter dankt iedereen voor de aanwezigheid en sluit de inspraakavond.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
B.
155
Nota van Beantwoording
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
1-1
J. Pijnacker Hordijk
De heer J. Hordijk wenst een zo spoedig mogelijke realisatie van Maasvlakte 2.
Wij stellen alles in het werk om de benodigde procedures efficiënt en zorgvuldig te doorlopen, teneinde de realisatie van Maasvlakte 2 zo spoedig mogelijk van start te kunnen laten gaan.
2-1
A.J.P. Nelis
De heer A.J.P. Nelis is van mening dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met de aanleg van Maasvlakte 2.
Wij stellen alles in het werk om de benodigde procedures efficiënt en zorgvuldig te doorlopen, teneinde de realisatie van Maasvlakte 2 zo spoedig mogelijk van start te kunnen laten gaan.
3-1
J. Keizer. Arlex planologische advisering
De heer J. Keizer komt met een voorstel voor een alternatief plan voor Maasvlakte 2, waarmee de in goede staat verkerende zeewering van de huidige Maasvlakte in stand gehouden kan worden. Zijn voorstel is om voor de kust tussen de Rijnmonding en Scheveningen een nieuw stuk land aan te leggen. Achter de nieuwe zeewering, welke dienst kan doen als fundering voor hoogbouw, ontstaat dan enige ruimte voor havenfaciliteiten. Tevens doet de heer Keizer voorstellen voor een andere vorm van kustwering (kolossale rotsblokken op heipalen die de golfslag breken), transport van goederen (pakketten van 200 kg, te versturen langs gondellijnen op zes meter boven het maaiveld) en energieopwekking (in de vorm van een vulkaan buitengaats op de zeebodem, in de vorm van een caldera met palmbomen).
In PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van Maasvlakte 1. In het voortraject van de PKB zijn andere locaties voor een nieuw havengebied onderzocht. Na bestudering van de mogelijkheden is de keuze voor de thans aangewezen locatie gemaakt. Ook combinaties van havengebied met andere functies (natuur, luchthaven) zijn onderzocht en – na weging – afgevallen. Hoewel inspreker een futuristisch uitvoeringsvoorstel doet, is in het MER Bestemming veel aandacht besteed aan transportwijzen en de mogelijkheden om het transport op een zo milieuvriendelijk mogelijke manier te laten plaatsvinden. Daarbij is wel uitgegaan van de huidige stand van zaken, kennis en inzichten met betrekking tot onder meer de (open) wereldeconomie en transportvragen.
4-1
R.A. Stout
De heer R.A. Stout is van mening dat gestopt moet worden met de voorbereidingen voor de aanleg van Maasvlakte 2, aangezien het onherstelbare schade aan het milieu toebrengt.
In PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van Maasvlakte 1. Dit besluit is in 2006 genomen omdat het nut en de noodzaak van Maasvlakte 2 zijn aangetoond. De PKB stelt randvoorwaarden aan de milieueffecten die Maasvlakte 2 mag veroorzaken. Uit de twee opgestelde milieueffectrapporten komt naar voren dat Maasvlakte 2 weliswaar op onderdelen effecten heeft op natuur en milieu, maar dat deze binnen de gestelde randvoorwaarden blijven. Op grond van deze resultaten zullen de voorbereidingen voor de realisering Maasvlakte 2 worden voortgezet.
4-2
R.A. Stout
De heer R.A. Stout is van mening dat gestopt moet worden met de voorbereidingen voor de aanleg van Maasvlakte 2, aangezien het teveel druk zet op het reeds overbelaste wegennet.
Het project Maasvlakte 2 maakt deel uit van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). PMR bestaat naast Maasvlakte 2 uit de bij de aanleg van Maasvlakte 2 horende natuurcompensatie (waaronder het bodembeschermingsgebied met rustgebieden), aanleg van 750 ha natuur- en recreatiegebied en de verbetering van Bestaand Rotterdams Gebied. In dit overkoepelende project wordt dus niet alleen gekeken naar economie, maar zeker ook naar de kwaliteit van de leefomgeving en natuur. Het effect van Maasvlakte 2 is uitvoerig beschreven in het MER Bestemming.
156
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord Hieruit blijkt dat Maasvlakte 2 weliswaar verkeer aan het wegennet toevoegt, maar dat de bijdrage relatief beperkt is. Bij Vaanplein maakt het Maasvlakte 2 verkeer nog maar maximaal 2% uit van het totale verkeer. Op de A4 (Beneluxtunnel) is het aandeel maximaal 4% en op de N57 ter hoogte van Hellevoetsluis maximaal 7%. Het is vooral de autonome groei van het verkeer dat zorgt voor de druk op het wegennet. Dit heeft de volle aandacht van het Rijk en de regionale overheidspartijen.
5-1
A.J. Moerman
Momenteel ondervindt dhr. A.J. Moerman al veel hinder van een chemische lucht; door de aanleg van Maasvlakte 2 zal deze overlast alleen maar toenemen. Dit leidt er toe dat het leefklimaat ernstig zal verslechteren. Hij zal zich dan ook met hand en tand tegen de uitbreiding verzetten
Ten aanzien van geur bestaat geen wettelijke normering. Binnen het Rijnmondgebied is daarom de door de provincie Zuid-Holland in 2005 opgestelde nota ‘Geuraanpak kerngebied Rijnmond’ van kracht. Hierin is vastgelegd dat de provincie bij vergunningverlening bekijkt of een bedrijf potentieel geur veroorzaakt en daarmee de al aanwezige hinder zal beïnvloeden. Uitgangspunt daarbij is het toepassen van ‘best beschikbare technieken’, conform de Europese richtlijn ‘Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging’ (IPPCregelgeving). Dit beleid van de provincie ZuidHolland beoogt de emissie van bedrijven zodanig te reduceren dat hun eventuele bijdrage van geur aan de reeds aanwezige geurbelasting in het Rijnmondgebied minimaal is. Hierbij wordt het streven gehanteerd dat buiten de terreingrens van een bedrijf geen geur waarneembaar mag zijn die afkomstig is van de inrichting (maatregelniveau I). Gelet op (i) het bovenvermelde proces van vergunningverlening en (ii) de IPPC-regelgeving en gezien (iii) het te verwachten type bedrijven op Maasvlakte 2 (vrijwel alleen gesloten opslag, gesloten processen en dergelijke) en (iv) de geldende stand der techniek zal de structurele emissie van geur zeer beperkt zijn. Het beleid van de provincie Zuid-Holland beoogt tevens de incidentele emissie van geur te beperken. Daarom is het de verwachting dat de incidentele emissie van geur zeer beperkt zal zijn. Bovendien geldt dat de geurgevoelige bestemmingen zich op dermate grote afstand van Maasvlakte 2 bevinden, dat als er een incident optreedt hier geen hinder van te verwachten is. De dichtstbijzijnde aaneengesloten woonbebouwing nabij Maasvlakte 2 bevindt zich immers op een afstand van circa 6 km, terwijl de grootste geurafstanden voor bijvoorbeeld het vervaardigen van chemische producten 1.000 meter bedragen.
6-1
M. Valster
Mevrouw M. Valster is van mening dat de redenatie “dat we achterblijven als Maasvlakte 2 niet wordt aangelegd” onzin is. De huidige situatie dient gewoon beter georganiseerd te worden.
Het kabinetsbesluit om Maasvlakte 2 aan te leggen in het zeegebied ten westen van Maasvlakte 1 is gebaseerd op uitvoerige studies naar het nut en de noodzaak van de landaanwinning. Daaruit blijkt dat optimalisatie van de bestaande situatie geen oplossing biedt voor de gerezen ruimtevraag. Uit marktanalyses, zoals aangehaald in de PKB (PMR 2006) en Notitie van Bevindingen bij Deel 3 PKB (PMR 2006), blijkt dat de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 een rendabel en haalbaar project is.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
157
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
7-1
D.A. Kanselaar
De heer of mevrouw Kanselaar zegt het erg te betreuren dat het strand aan de Maasvlakte (Slag Dobbelsteen) verdwijnt, aangezien geen enkel ander strand ermee is te vergelijken en het veel leed teweeg brengt voor de aanwezige dieren.
De natuur op de huidige Maasvlakte zal niet geheel verdwijnen. Een deel van de poelen bij Slag Dobbelsteen overigens wel, omdat deze zone nodig is voor de geplande infrastructuurbundel die doorgetrokken wordt naar Maasvlakte 2. Voor de beschermde soorten in de zoetwaterpoelen die bij Slag Dobbelsteen verdwijnen wordt een generieke ontheffing aangevraagd. Onderdeel van de ontheffing zal zijn het compenseren van de poelen in de leidingstrook langs de Europaweg. Hiermee wordt het voortbestaan van de kleine dieren gewaarborgd. De Vogelvallei blijft intact. Daarnaast zal er ook op Maasvlakte 2 – binnen het scenario ‘beheren en regisseren’ – ruimte zijn voor natuur. Het landschapsplan Maasvlakte 2 zoals dat momenteel wordt uitgewerkt – voorziet in een verbrede zachte zeewering die als een duinenrij zal functioneren en op termijn een meer dan volwaardige vervanging zal zijn van de huidige zeewering bij Slag Dobbelsteen. Daarnaast zal er ook op de kabel- en leidingenstroken – conform het huidige beleid van HbR – natuur ontstaan. De natuurwaarden op de huidige kabel- en leidingenstroken op de huidige Maasvlakte geven aan dat dat geen kansloze missie is. HbR werkt aan een gedragscode over hoe om te gaan met deze natuurwaarden en heeft daarvoor onder andere soortbeschermingsplannen opgesteld (soortbeschermingsplannen voor orchideeën en rugstreeppad).
7-2
D.A. Kanselaar
De heer of mevrouw Kanselaar betreurt het dat door de aangekondigde boringen en zandwinning het zeewater zal vertroebelen en vraagt zich af of de reeds geconstateerde vertroebeling te maken heeft met proefboringen.
Uit het MER Aanleg komt naar voren dat de vertroebeling door zandwinning slechts beperkte effecten op een aantal vogelsoorten kan veroorzaken. Het gaat om tijdelijke effecten, die zo beperkt zijn dat de populaties van die soorten niet in gevaar komen. Het MER gaat bij de berekening van de effecten uit van een ‘worst case’ benadering. Er is een grote kans dat de effecten in het geheel niet zullen optreden. De door de inspreker geconstateerde vertroebeling heeft niets te maken met proefboringen in het kader van Maasvlakte 2; die zijn er niet geweest.
7-3
D.A. Kanselaar
Het huidige Slufterstrand is al ver, en het nieuwe strand zal voor ons te ver rijden zijn. Natuurparken elders kunnen het huidige unieke Slufterstrand niet vervangen.
Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers. Burgers stellen dan ook vragen over de impact van Maasvlakte 2 op het strand, de ligging van het strand, de bereikbaarheid etc. Door de aanleg van Maasvlakte 2 zal het huidige Slufterstrand (43 hectare) verdwijnen. Er komt echter een nieuw groter strand (49 hectare) voor terug aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2. Dit nieuwe strand sluit direct aan op het huidige Slufterstrand. De reistijd naar het recreatiestrand zal daarom nagenoeg gelijk blijven. De reistijd met de auto neemt met minder dan 5 minuten toe. Ook met de fiets zal de extra reistijd beperkt zijn. (Hoofdstuk 11, Effectrapport MER Bestemming en in de Bijlage Recreatief Medegebruik).
158
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
8-1
W.A. Brouwer
Dhr. W.A. Brouwer zou graag een verplichting zien voor bedrijven om binnen een bepaald vierkant op de kaart voor bedrijfsvervoer te zorgen naar en van bij elkaar passende postcodes in de omliggende gemeenten. Door de belastingvrije reiskosten vergoeding af te schaffen kan het vervoer worden bekostigd.
Op de huidige Maasvlakte maken veel bedrijven al gebruik van collectief vervoer. Dit gaat voornamelijk om bedrijven waar in ploegendiensten wordt gewerkt, met vaste werktijden (containerterminals en chemiebedrijven). Bij bedrijven waarvoor het opzetten van collectief vervoer (nog) niet aantrekkelijk is, door bijvoorbeeld wisselende diensten of (seizoensgebonden) pieken in het personeelsbestand, wordt carpooling door de bedrijven gestimuleerd, maar de invulling wordt aan de werknemers zelf overgelaten. Daarnaast start in de tweede helft van 2007 op de huidige Maasvlakte een proef met de inzet van een vervoersmakelaar. Samen met de hier gevestigde bedrijven gaat deze makelaar werken aan de opzet van een bedrijfsoverstijgend collectief vervoerssysteem, dat werknemers een aantrekkelijk alternatief biedt voor de auto. Tevens doet HbR samen met Deltalinqs onderzoek naar het reisgedrag van werknemers uit haven en industrie. Dit om kansen voor collectief personenvervoer binnen het havengebied te benutten. Ook neemt HbR deel aan het initiatief voor het opzetten van een veerdienst tussen de Maasvlakte en Hoek van Holland. Op Maasvlakte 2 zal het huidige beleid van HbR inzake het stimuleren van collectief vervoer worden doorgezet.
8-2
W.A. Brouwer
Dhr. W.A. Brouwer raadt aan meer verspreid liggende parkeerplaatsen te realiseren om het wildparkeren tegen te gaan.
Deze vraag heeft betrekking op de parkeervoor zieningen op de landtong van Rozenburg. Deze locatie maakt geen onderdeel uit van de huidige plannen voor de aanleg van Maasvlakte 2. Deze vraag is dan ook niet van toepassing op het bestemmingsplan Maasvlakte 2. Overigens zal dit punt worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het Bestaand Rotterdam Gebied-project Landtong Rozenburg.
9-1
P. de Wolf
De heer P. de Wolf stelt voor om Maasvlakte 2 voor de kust van Hoek van Holland aan te leggen als onderdeel van een grote noordwaartse inpoldering, inclusief luchthaven.
In de PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van Maasvlakte I. In het voortraject van de PKB zijn andere locaties voor een nieuw havengebied onderzocht. Na bestudering en vergelijking van de mogelijkheden is de keuze voor de huidige locatie gemaakt. Ook combinaties van havengebied met andere functies (natuur, luchthaven) zijn onderzocht en – na weging – afgevallen.
10-1
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging van Verontruste Burgers van Voorne (VVBV) is onder de indruk van de grote hoeveelheid informatie die er in het kader van het MER Aanleg en MER inrichting Maasvlakte 2 is gepresenteerd. Er is veel onderzoek verricht aan zeer veel aspecten. Gedurende een aantal jaren is hieraan door tal van deskundigen met veel voortvarendheid gewerkt. Al dit werk heeft zijn neerslag gekregen in tientallen rapporten en deelrapporten. Het is haast niet doenlijk om die grote hoeveelheid informatie te verwerken en er adequaat op te kunnen reageren.
De omvang en complexiteit van het project in combinatie met de vele vragen die vanuit de richtlijnen (voor de milieueffectrapporten) zijn aangedragen, hebben geleid tot deze grote hoeveelheid informatie.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
159
Antwoord Bij ruim 6.000 pagina’s aan informatie is een gebruiksaanwijzing geen overbodige luxe. De gemeente Rotterdam is dan ook wettelijk verplicht de informatie toegankelijk te maken. Daarom is een leeswijzer opgesteld als hulpmiddel voor iedereen die zich nader in de materie wil verdiepen. Daarnaast is een publieksvriendelijke samenvatting opgesteld. Om de weg te kunnen vinden in de veelheid aan documenten zijn er diverse internetsites beschikbaar (www.maasvlakte2.com, www.inspraakpunt.nl, en www.rotterdam.nl/pmr). Door het aanbrengen van zoekfuncties en met behulp van trefwoorden is getracht de informatie op deze sites zo goed mogelijk toegankelijk te maken. Naast dit alles zijn er informatieavonden en hoorzittingen georganiseerd om het publiek gelegenheid te geven zich nader in de materie te kunnen verdiepen en hun vragen te kunnen stellen aan deskundigen.
10-2
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De VVBV is van oordeel dat onzorgvuldig omgegaan wordt met de handhaving van de thans geldende geluidcontour van 50 dB(A), door daarbij alsmaar uitsluitend te verwijzen naar de component industrielawaai. Het is voor de VVBV duidelijk dat er een herziening van het bestemmingsplan moet plaatsvinden in verband met de voorgenomen uitbreiding van Maasvlakte 2 en de daaraan verbonden geluidemissies. Echter dienen hierbij ook andere geluidemissies te worden betrokken, te weten de totale geluidemissies van industriële activiteiten plus het weg- en railverkeer van het huidige Maasvlakte/Europoortgebied en het luchtverkeer. De partiële herziening van het Bestemmingsplan Zeegebied 1999 gaat hier weliswaar op in, maar de verwijzing naar het ontbreken van een wettelijke regeling voor het cumuleren van verschillende geluidssoorten is naar mening van de VVBV te kort door de bocht. Het bevoegd gezag dient de huidige geluidbelasting kwantitatief en onderscheidenlijk naar aard en oorsprong in beeld te (laten) brengen, vooralsnog uitgedrukt in dB(A). De vereniging attendeert hierbij op de mogelijkheid dit uit te voeren in “real time modus” zoals dit reeds op een aantal plaatsen in Nederland plaatsvindt en wordt uitgevoerd door Sensornet/Geluidsnet.
In MER Bestemming Maasvlakte 2 is de cumulatie van verschillende geluidsoorten uitgebreid bestudeerd. In het onderzoek naar de geluidseffecten is rekening gehouden met de individuele geluidsbronnen die veroorzaakt worden door en op Maasvlakte 2 zoals geluid door industrie, wegverkeer en railverkeer. Er is ook gekeken naar het gecumuleerde effect van deze verschillende geluidsbronnen (zie MER Bestemming, Bijlage Geluid). Overige geluidsbronnen, geluidsbronnen die elders vandaan komen en dus niet veroorzaakt worden op Maasvlakte 2, zijn als geluidsbron niet meegenomen in de onderzoeken. Luchtverkeer is op basis hiervan dan ook niet meegenomen vanuit de veronderstelling dat er geen luchtverkeer van en naar Maasvlakte 2 zal plaatsvinden. In de gemeente Westvoorne is gestart met het programma Geluid in beeld, waarbij op locaties in de gemeente Westvoorne geluidmetingen worden gedaan op allerlei tijdstippen. Dit programma heeft betrekking op de huidige Maasvlakte. De onderzoeken van dit programma lopen nog. Daar waar mogelijk zullen de ervaringen uit dit programma worden meegenomen bij Maasvlakte 2. In het “Bestemmingsplan Zeegebied 1999, partiële herziening” komen in de toelichting globaal de akoestische gevolgen van het gebruik van Maasvlakte 2 aan de orde. Dit is gedaan om de burgers van Westvoorne een indruk te geven van alle akoestische effecten van Maasvlakte 2. Zo geeft de toelichting informatie over de cumulatie van geluideffecten (MKM-waarden).
160
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord Daarnaast wordt achtergrondinformatie gegeven ten aanzien van geluideffecten van wegverkeer en railverkeer. Bedacht dient echter te worden dat het “Bestemmingsplan Zeegebied 1999, partiële herziening” uitsluitend de geluidszone van de industrie regelt. De door insprekers gemaakte opmerking heeft dan ook geen betrekking op de inhoud van het “Bestemmingsplan Zeegebied 1999, Graag wil de gemeente echter nog het volgende benadrukken. partiële herziening”.
10-3
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
In het stiltegebied Voornes Duin ontstaat een toename aan geluidhinder. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne vraagt zich af of dit is toegestaan, alleen omdat er geen wettelijke normen zijn? Hoe past dit in het streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen?
In het vigerende provinciaal beleid is voor stilte gebieden opgenomen dat er naar wordt gestreefd het geluidsniveau in stiltegebieden te beperken tot een gemiddelde geluidbelasting van 40 dB(A) in de dagperiode. Bij het aanwijzen van het Voornes Duin is rekening gehouden met een aantal ontwikkelingen, waaronder de vestiging van industrieën op de Maasvlakte in overeenstemming met de bestemmingsaanduiding “haven- en industriegebied”. Ten aanzien van deze ontwikkeling merkt het streekplan het volgende op: “Een uitbreiding van industriële activiteiten op de Maasvlakte is voornamelijk te verwachten op grote afstand van het stiltegebied in Voornes Duin, aangezien het dichtst bij Voornes Duin gelegen deel van de Maasvlakte reeds in gebruik is. Eventuele belemmeringen ten aanzien van bedrijfsvestigingen als gevolg van de aanwezigheid van een stiltegebied in Voornes Duin zullen naar verwachting niet optreden.” Voor Maasvlakte 2 is gekeken naar de geluidseffecten op Voornes Duin binnen het thema Geluid en Natuur. Het geluidsbelaste oppervlak van het gebied met meer dan 40 dB(A) blijkt ten opzichte van de autonome ontwikkeling beperkt toe te nemen. Dit heeft geen significante effecten tot gevolg voor relevante natuurwaarden (soorten) en mensen in het gebied. Het economische belang van Maasvlakte 2 weegt mede daarom ruimschoots op tegen de toename van het geluidbelaste oppervlak in het Voornes Duin.
10-4
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Bij het onderzoek naar railverkeerslawaai wordt verondersteld dat de hinder af zal nemen ondanks de hogere frequentie van de vervoersbewegingen. Als argumentatie hiervoor wordt aangedragen dat nieuw en stiller materieel in gebruik genomen zal worden. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne (VVBV) sluit dit niet uit, de vraag is alleen in welk tempo deze vervanging plaats zal vinden. Noch HbR, noch de Nederlandse overheid bepaalt dat. Dat wat in het MER staat is naar het oordeel van de VVBV niet meer dan een veronderstelling; een onderbouwing ontbreekt. Toch zijn er in het MER stellige uitspraken opgenomen over de vervanging van het materieel.
In het onderstaande wordt een nadere toelichting gegeven voor de aanname van het stiller worden van het materieel, die gebaseerd is op een aantal algemene stimulansen daartoe en het door de beheerder van het spoorwegnet (ProRail) ontwikkelde beleid. Voor het stiller worden van het materieel geldt een aantal algemene stimulansen: - Met stillere treinen kan de overheid voor honderden miljoenen euro’s aan kosten voor geluidsschermen uitsparen; - Het saneringsprogramma van het Ministerie van VROM kan aanmerkelijk goedkoper worden en daarmee versneld worden afgerond;
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
161
Antwoord - De capaciteit van het spoor kan efficiënter worden gebruikt door het materieel stiller te maken, zoals de spoorsector zelf heeft geconstateerd in het project ‘Benutten en bouwen’. Als het spoorvervoer niet stiller wordt kan de groeiambitie van het spoor niet worden gerealiseerd omdat de beheerder van het spoorwegnet (ProRail) dan vanwege de milieunormen genoodzaakt is beperkingen te stellen. Dat stillere treinen technisch mogelijk zijn, blijkt uit de positieve ervaringen met het ombouwprogramma bij de Zwitserse spoorwegen. Andere goede ervaringen worden opgedaan met een demonstratieproject voor de ombouw van goederenwagons (Dolomietshuttle) in het kader van het Innovatieprogramma Geluid. Verder is NS reizigers momenteel bezig met de ombouw van een aantal personentreinen. Het beleid van ProRail heeft als doel dat er in 2010 hoofdzakelijk treinen rijden met een geluidsproductie die minstens 7 dB(A) lager is dan die van treinmaterieel met gietijzeren remblokken. In 2015 rijden er in ieder geval in de nachtperiode op alle trajecten alleen nog stille treinen. Om het geluid langs het spoor te beperken zijn er twee beleidslijnen, namelijk een generiek beleid en trajectgebonden maatregelen. Het generieke beleid is gericht op het ombouwen van het wagenpark naar stil materieel. Hierbij wordt gedacht aan een combinatie van een koppeling van de gebruiks vergoeding aan de geluidskenmerken van het materieel en een bonus/malusregeling. Dit leidt tot een financiële prikkel voor vervoerders om alleen nog stil materieel aan te schaffen en om lawaaiig materieel om te bouwen. De goederenvervoerder Railion en de NS staan positief tegenover deze benadering. Hoe de geluidsproductie gekoppeld kan worden aan de gebruiksvergoeding wordt momenteel onderzocht, teneinde dit zo snel mogelijk in te voeren (streefjaar is 2008). Het beleid voor trajectgebonden maatregelen dient als ondersteuning van het generieke bronbeleid en om specifieke knelpunten aan te pakken. Dit beleid hangt samen met het zogenaamde integraal capaciteitsmanagement dat momenteel wordt ontwikkeld en in 2008 operationeel is. Vanaf 2008 wordt een begin gemaakt met het weren van lawaaiige treinen op geluidsgevoelige trajecten gedurende de nacht en/of avond als dat nodig is om te voldoen aan de geluidsregelgeving of de geluidsdoelen van het Rijk.
162
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord Het Spoorwegwet en de Europese regelgeving bieden de ruimte voor dergelijke beperkingen. In het Kabinetsstandpunt HST-Oost is deze benadering reeds gevolgd; na ingebruikname van de Betuweroute wordt op het traject Utrecht-ArnhemDuitse grens lawaaiig treinmaterieel geweerd, te beginnen in de avond en de nacht. Onderzocht wordt of het zinvol is op trajecten die qua geluidsniveau op orde zijn gebracht de geluidssituatie te bestendigen met wettelijke geluidsproductieplafonds. Met bovenstaande aanpak volgt het kabinet één van de aanbevelingen uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Benuttingsmaatregelen Spoor. Het beleid wordt ondersteund doordat het kabinet in de periode 2004-2010 € 25 miljoen reserveert voor uitvoering van het Innovatieprogramma Geluid wat betreft bronmaatregelen op het spoor. Naast maatregelen aan de voertuigen worden in het Innovatieprogramma Geluid ook geluidbeperkende maatregelen aan de infrastructuur verder ontwikkeld. Het betreft raildempers en het slijpregime om rails glad te houden. Vanwege de sterke internationale gerichtheid van het spoorvervoer is het wenselijk dat een aanpak als hierboven geschetst ook in andere landen wordt gehanteerd. Nederland wil in eerste instantie vooral overleggen met Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, omdat veel goederenwagons die in Nederland rondrijden uit die landen komen en omdat in deze landen eveneens een aanpak voor geluid op het spoor is of wordt ontwikkeld. In het MER Bestemming is op basis hiervan aangenomen dat de reductie van spoorweg verkeerslawaai in de autonome ontwikkeling in 2033 7 dB(A) bedraagt. Gezien de bovengenoemde ontwikkelingen achten wij de in het MER Bestemming gedane uitspraken ten aanzien van de ingebruikname van stiller materieel in 2033 als billijk.
10-5
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Van de huidige Maasvlakte wordt onder bepaalde meteorologische omstandigheden al zeer frequent veel geluidhinder ervaren. De stelling dat Maasvlakte 2 geen extra hinder zal geven, zoals beschreven in de voorlichtingsbrochure, vindt de Vereniging Verontruste Burgers van Voorne (VVBV) dan ook zeer ongeloofwaardig. De VVBV twijfelt dan ook sterk aan het realiteitsgehalte van de voor het akoestisch onderzoek toegepaste modellen die voornamelijk gebaseerd zijn op aannamen. De VVBV pleit dan ook voor continue metingen van geluid op diverse locaties. De resultaten van deze metingen moeten vergeleken worden met de klachtenregistratie van de DCMR en direct op internet voor alle burgers te zien zijn.
De voorlichtingsbrochure geeft een vereenvoudigd beeld. In de Bijlage Geluid bij het MER Bestemming is een volledig beeld gegeven van de situatie. Daarin is onderbouwd aangegeven dat de verwachte toename van het geluid door Maasvlakte 2 niet waarneembaar is en er geen normoverschrijding optreedt. Zie ten aanzien van de opmerking over de metingen ook de derde alinea van het antwoord bij 10.2 ”In de gemeente Westvoorne … bij Maasvlakte 2”.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
163
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-6
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De toename van de luchtvervuiling en van de geluidoverlast wordt bepaald door de absolute toename van het verkeer. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat de gebruikte verkeerscijfers niet absoluut zijn. Als deze cijfers immers gepresenteerd zouden zijn, dan zou er een minder rooskleurig beeld beschreven zijn.
De absolute cijfers zijn ook in het MER Bestemming opgenomen. In de Bijlage Verkeer en Vervoer bij MER Bestemming zijn naast de relatieve bijdrage van Maasvlakte 2 ook de absolute getallen op meerdere plaatsen genoemd. In annex 18 van de Bijlage Verkeer en Vervoer is voor alle bestudeerde wegvakken voor het Voorkeursalternatief zowel de absolute als de relatieve bijdrage genoemd.
10-7
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat Maasvlakte 2 een bron van extra fileleed wordt. Dit heeft tot gevolg dat er ernstige schade ontstaat aan de bestaande economie en aan de gezondheid (luchtkwaliteit en geluidoverlast). De aangedragen oplossingen komen te laat en bieden weinig soelaas. Afspraken met betrekking tot de verdeling over trein, water en weg kunnen niet worden afgedwongen.
Het fileleed wordt vooral veroorzaakt door de autonome ontwikkeling en niet door het verkeer van Maasvlakte 2. Uit de effectbeschrijvingen in onder anderen de Bijlage Verkeer & Vervoer blijkt dat Maasvlakte 2 weliswaar verkeer aan het wegennet toevoegt, maar dat de bijdrage beperkt is. Bij Vaanplein maakt het Maasvlakte 2 verkeer nog maar maximaal 2% uit van het totale verkeer (in 2033). Op de A4 (Beneluxtunnel) is het aandeel maximaal 4% en op de N57 ter hoogte van Hellevoetsluis maximaal 7%. Gezien deze beperkte bijdrage van Maasvlakte 2 aan het totale wegverkeer is het dan ook niet nodig om ten behoeve van Maasvlakte 2 extra infrastructuur aan te leggen. Het Rijksbeleid voor de bereikbaarheid van de mainport Rotterdam is onder meer vastgelegd in de volgende Rijksnota’s en planologische kernbeslissingen: de Nota Ruimte (2006), de Nota Mobiliteit (2006), de Nota zeehavens (2004) en de PKB PMR 2006 en ook in de Regionale netwerk- analyse zuidvleugel (2006). De (mede)verantwoordel ijkheid van het Rijk voor de bereikbaarheid komt ook tot uitdrukking in de in voorbereiding zijnde projecten en in het vigerende en in voorbereiding zijnde beleid (zie ook § 6.3.1): - Voor de periode tot 2020 wordt met de verbreding van de A15 in het project MaVa de bereikbaarheid van de mainport over de weg verzekerd. De financiering van dit project is opgenomen in de rijksbegroting. - Zowel PMR als het project MaVa zijn opgenomen in het onlangs gepresenteerde Urgentieprogramma Randstad (UpR). Naast deze beide projecten is daarin ook een samenhangend pakket van maatregelen gepresenteerd dat (mede) dient voor de bereikbaarheid van de Mainport Rotterdam in. Het gaat met name om de projecten Containertransferium, Tweede Westelijke ontsluiting haven Rotterdam en Mainport corridor Zuid. Inspreker stelt dat de afspraken over de verdeling tussen transport over water en weg niet kunnen worden afgedwongen. Dit is onjuist. In de contracten met toekomstige gebruikers van Maasvlakte 2 is vastgelegd dat het aandeel wegtransport maximaal 35% mag bedragen van het totale containervervoer.
164
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-8
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat de lokale verkeersveiligheid en luchtkwaliteit langs de N218, Groene Kruisweg en/of de N496 negatief beïnvloed zal worden doordat het vrachtverkeer als alternatieve route over deze wegen zal rijden. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat deze uitlaat van de Maasvlakte sterk ontmoedigd moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld toeritdosering, hoogtebeperkingen of door de toegang naar deze wegen vanaf de Maasvlakte voor vrachtverkeer af te sluiten.
Het gebruik van Maasvlakte 2 is te merken op de N218. In de spitsperioden is een deel van het verkeer op de N218 Maasvlakte 2 gebonden; in 2020 is dat circa 9% en in 2033 is dat circa 20%. Omdat de N57 tijdens de spitsperioden over onvoldoende capaciteit beschikt, kiest een deel van het verkeer voor de N218. Her verkeer op de N218 bestaat uit relatief veel personenauto’s; slechts circa 15% is vrachtverkeer. Naar verwachting gaat het vooral om woonwerkverkeer en niet om door inspreker aangegeven vrachtverkeer. Monitoring zal moeten uitwijzen of er zich met betrekking tot vrachtverkeer ongewenste situaties gaan voordoen. Het benuttingsalternatief van de A15 (Ontwerp Tracébesluit A15) zal leiden tot een sterke vermindering van de files op de A15. Hierdoor zal het sluipverkeer op Voorne-Putten en GoereeOverflakkee en daarmee Schouwen-Duiveland afnemen. Uit de studies naar de A15 blijkt ook dat de aantrekkelijkheid van de dammenroute voor verkeer richting Antwerpen door de aanpassingen van de A15 zal afnemen. Waneer op termijn de N57 het vrachtverkeer kan afwikkelen kan alsnog worden overwogen de N218, Groene Kruisweg en/of N496 af te sluiten voor zwaar vrachtverkeer.
10-9
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Verontrustende gegevens, zoals het rapport “Luchtkwaliteit en gezondheid in Rijnmond van de GGD Rotterdam (2003), zijn voor de Vereniging Verontruste Burgers van Voorne reden om dringend te verzoeken een structureel onderzoek te laten uitvoeren naar de invloed van huidige en toekomstige Maasvlakte op de gezondheid van inwoners van Voorne. De milieufactoren luchtkwaliteit, geluid en lichtoverlast dienen minimaal onderdeel uit te maken van dit onderzoek.
De effecten van Maasvlakte 2 op de luchtkwaliteit zijn berekend in overeenstemming met de geldende regelingen zoals vastgelegd in de Wet Milieubeheer, de regeling projectsaldering 2007 en de regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De wet geeft grenswaarden voor een groot aantal stoffen, waaronder fijnstof (PM10). Voor het bepalen van wat al dan niet aanvaardbaar is, is uitgegaan van deze, door de overheid (EU en Nederland) vastgestelde grenswaarden. De overheid heeft deze grenswaarden gesteld juist vanuit het oogpunt van gezondheid. Bij tijdige realisatie van het maatregelenpakket zoals aangekondigd in de Overeenkomst Luchtkwaliteit Maasvlakte 2,voldoen aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 aan de wettelijke eisen. Op grond van de berekeningen wordt in het MER Bestemming geconcludeerd dat de omvang van de overschrijdingsgebieden, alsmede het aantal blootgestelden en de gemiddelde concentratie vervuilende stoffen, afneemt. Voor lichthinder wordt verwezen naar het antwoord op vraag 10-10. Voor geluidhinder wordt verwezen naar het antwoord op vraag 10-2, 10-3, 10-4, en 10-5.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
165
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-10
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Op Voorne is veel lichthinder, afkomstig van kassen en het haven- en industriegebied. Er wordt geen aandacht besteed aan de invloed van lichthinder op mens en natuur. Dit behoeft nader onderzoek. Afhankelijk van de resultaten kunnen dan beperkingen worden opgelegd, bijvoorbeeld door vergunningeisen.
Lichthinder als gevolg van de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 is als afzonderlijk thema meegenomen in het MER Bestemming. In het Hoofdrapport MER Bestemming komen de effecten van licht aan de orde in hoofdstuk 6. In het Effectrapport MER Bestemming is een afzonderlijk hoofdstuk (8) Licht opgenomen. Bovendien is er een Bijlage Licht. Algemene conclusie is dat de effecten van licht afkomstig van Maasvlakte 2 als neutraal worden beoordeeld. Er is geen objectief beoordeling- en waarderingskader beschikbaarheid voor zichtbaarheid. Waarnemers ervaren de zichtbaarheid verschillend: sommigen ervaren verlichting als positief en komen ernaar kijken, terwijl anderen juist duisternis als positief ervaren en verlichting als storend ervaren. Omdat de effectbeoordeling op zichtbaarheid nationaal gezien nog in de kinderschoenen staat, is er in MER Bestemming voor gekozen de effecten op zichtbaarheid niet te waarderen. Het beperken van lichthinder zal primair worden gereguleerd via de milieuvergunningen voor de individuele bedrijven op basis van de Wet milieubeheer. Verder zal bij de inrichting van de openbare ruimte en ook in het kader van het duurzaamheidsbeleid van HbR aandacht worden besteed aan het beperken van lichthinder, bijvoorbeeld door innovatieve toepassingen van licht. De (menselijke) veiligheid mag hierdoor echter niet negatief worden beïnvloed. Het thema licht zal ten slotte een plek krijgen in het monitoring- en evaluatieprogramma.
10-11
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Het ontbreekt in het MER aan voorzieningen die nodig zijn om goed te kunnen reageren op incidenten en calamiteiten. Er zou voor het Rotterdamse havengebied een “what if”-analyse gemaakt moeten worden voor situaties als aanslagen, branden, ontploffingen, gasontsnappingen en verkeersongelukken waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne pleit dus voor een studie naar incidenten en calamiteiten, de veiligheid- en milieueffecten daarvan en naar de maatregelen die nodig zijn om de schade te beperken.
In de Bijlage Externe Veiligheid bij MER Aanleg en MER Bestemming zijn de effecten van Maasvlakte 2 op de externe veiligheid in kaart gebracht. Hierbij zijn de externe veiligheidsrisico’s beschouwd die door het transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen, waterwegen en wegen en door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen worden veroorzaakt. Bij de externe veiligheid gaat het wettelijk om risico’s voor mensen. Bij het transport is gekeken naar kritische locaties. Dit zijn dichtbewoonde gebieden, waar mogelijke knelpunten kunnen worden verwacht. Daarnaast motiveert en verantwoordt de Gemeente Rotterdam aan de hand van een zogeheten CHAMP (Communicatie-, Horizon-, Anticipatie-, Motivatie- en Preparatieplicht) document welke keuzes zijn gemaakt voor externe veiligheid en welke overwegingen hieraan ten grondslag hebben gelegen.
166
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord In de onderdelen anticipatieplicht en preparatieplicht van het CHAMP document wordt ingegaan op hoe de gemeente Rotterdam omgaat met eventuele effecten van mogelijke incidenten en welke maatregelen te nemen zijn om eventuele incidenten te voorkomen. Het ontwerp CHAMP document ligt bij het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage.
10-12
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne maakt uit de MER op dat in het duingebied van Voorne de SO2 en NOx-immissie significant toenemen. Dit leidt tot een verzurende en eutrofiërende werking. Voor het kalkrijke deel van het duingebied betekent dit dat op de lange duur de negatieve gevolgen van deze immissie merkbaar zullen zijn. In het kalkarme deel zal dit echter direct gevolgen hebben op de verzuringsgevoelige habitats. Hoe is deze verslechtering van het biologisch uiterst waardevolle duinlandschap bij Voorne te rijmen met de doelstelling om de leefomgeving te verbeteren?
Het gebruik van Maasvlakte 2 zal leiden tot extra atmosferische depositie wat kan leiden tot schade aan het duingebied van Voorne. De extra depositie blijkt niet volledig mitigeerbaar. Dit is onderkend in het MER Bestemming en de Passende Beoordeling. Daarom dient het resterende effect gecompenseerd te worden. Compensatie dient zo dicht mogelijk in de buurt van het effect op te treden. In een eerdere studie (EC-PMR, 2001, Advies over natuurcompensatie bij een tweede Maasvlakte; Advies ten behoeve van de PKB-plus deel 3 en de adviesaanvraag bij de Europese Commissie. Expertisecentrum PMR, Rotterdam) is een aantal mogelijke compensatielocaties onderzocht. De locatie ‘duinen bij Delfland’ is daarbij als enige realistische locatie naar voren gekomen en in de PKB opgenomen. De effecten zijn berekend op basis van ‘worst case’ aannames waarin rekening is gehouden met de mate waarin de duinbodem een bufferend vermogen heeft om de verzuring op te vangen. De effecten zoals berekend op basis van ‘worst case’ aannames worden gecompenseerd. Hierbij is rekening gehouden met een ‘multiplier’ van 5. Het gebruik van de multiplier betekent dat voor elke hectare voorspeld verlies in Voornes duin er 5 hectaren van hetzelfde habitattype gerealiseerd dienen te worden. In de compensatie wordt zowel voor het mogelijke verlies van open droog duin (habitat 2130) als van natte duinvallei (habitat 2190) gecompenseerd. In het compensatie-project is voorzien in de ontwikkeling van 13 ha open droog duin en 8 ha natte duinvallei. Deze 21 ha maken deel uit van een nieuw duingebied van in totaal 34 ha De duincompensatie zal daarmee met zekerheid ruim voldoende zijn om de voorspelde effecten op de duinen van Voorne te compenseren.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
167
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-13
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De effectvoorspelling in de MER is gebaseerd op een groot aantal prognoses. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne (VVBV) is van mening dat deze prognoses op hun beurt veelal weer zijn gebaseerd op onbetrouwbare modellen. Daarnaast is de VVBV van oordeel dat de huidige situatie niet voldoende is vastgelegd, met name wat betreft de thema’s geluid, licht en luchtkwaliteit. De VVBV acht dit dan ook een goede reden om, als de aanleg van Maasvlakte 2 en de voorgestelde activiteiten doorgang zouden vinden, deze slechts toe te staan als de uitgangssituatie door betrouwbare meetprogramma’s goed is vastgelegd. Door blijvende monitoring en tussentijdse evaluatie dienen de voorspelde effecten met de werkelijke effecten vergeleken te worden. Op basis hiervan kan besloten worden of sturing of compensatie noodzakelijk is.
De gemeente Rotterdam stelt tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. Dit is een wettelijke verplichting op grond van de Wet milieubeheer. Het MEP zal ondermeer ingaan op de thema’s geluid, luchtkwaliteit en lichthinder en zal ook een nulmeting verrichten.
In Nederland bestaat er een gebrek aan milieuruimte. Meer industriële activiteiten vergen meer milieuruimte; ruimte die er niet of onvoldoende is. Wettelijke middelen tot milieusanering van bestaande industrie, vrachtwagenpark, spoorwegmaterieel, zee- en binnenscheepvaart zijn nauwelijks aanwezig. Zijn ze er wel dan hebben ze grote invloed op de economie en werkgelegenheid. Voorbeelden van deze beperkte milieuruimte zijn: 1. De nationale plafonds voor luchtkwaliteit (NEC’s) welke door Nederland niet gehaald worden; 2. De wettelijke luchtkwaliteitsnormen die momenteel in het Rijnmondgebied al worden overschreden; 3. De planning van extra kolencentrales op de huidige Maasvlakte die de luchtkwaliteit nog verder zullen verslechteren; 4. De verplichting tot een vermindering van de uitstoot GHG/CO2 van 30% in 2020 en een verbetering van de energie-efficiency met 2% per jaar.
De druk op de milieuruimte in Nederland is groot, zeker in dicht bevolkte of geïndustrialiseerde gebieden. De wettelijke middelen tot milieusanering voor de onderdelen zoals inspreker ze noemt, zijn beperkt zoals inspreker opmerkt. Dergelijke maatregelen dienen op nationaal en vooral internationaal niveau te worden besloten. HbR en de gemeente Rotterdam zetten zich actief in voor deze besluitvorming. Inspreker noemt vier onderwerpen gerelateerd aan de beperkte milieuruimte. 1. In hoofdstuk 2 van de Bijlage Luchtkwaliteit is ingegaan op de situatie m.b.t. de NEC-richtlijn. MER Bestemming gaat uit van maatregelen die reeds op landelijk niveau getroffen zijn om de NEC-doelstellingen te halen (bijvoorbeeld NOx-emissiehandel, het voldoen aan de best beschikbare technieken zoals bepaald in de IPPC richtlijn, stimuleren van maatregelen om NOx te reduceren bij binnenvaart e.d.) Deze maatregelen zijn gehanteerd als uitgangspunt en zullen ertoe leiden dat de NEC plafonds worden gehaald.
10-14
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat het MER geen of onvoldoende rekening houdt met het gebrek aan milieuruimte nu en in de toekomst. Hierdoor kunnen grote risico’s ontstaan voor een noodzakelijke milieuschuldsanering later.
De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in onze opdracht het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan. De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of bijsturing door aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk is. Als dat het geval is zullen wij die voorzieningen of maatregelen in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren. Voor de langere termijn (langer dan 10 jaar) staat ons (naast het MEP) de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan ter beschikking.
168
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord 2. De wettelijke normen voor luchtkwaliteit worden op enkele plaatsen in het Rijnmondgebied op dit moment overschreden. Er is wel sprake van een dalende trend in de mate van overschrijding. Op termijn, na het treffen van maatregelen, zal de luchtkwaliteit aan de normen voldoen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de door Maasvlakte 2 veroorzaakte luchtverontreiniging volledig wordt gecompenseerd. 3. De extra kolencentrales op de huidige Maasvlakte zullen hun eigen vergunningverleningtraject volgen in het kader van de Wet milieubeheer. Hierin zal de invloed op de luchtkwaliteit moeten worden aangetoond. De installaties zullen moeten voldoen aan de IPPC-richtlijnen (zie hierna); 4. Nadat het Voorontwerp Bestemmingsplan in procedure was gebracht heeft de gemeente het Rotterdam Climate Initiative naar buiten gebracht. Hierin legt de gemeente een doelstelling neer om in 2025 de CO2 uitstoot ten opzichte van 1990 met 50% te reduceren. Maasvlakte 2 maakt onderdeel uit van dit initiatief. Deze aspecten, en andere, vormen de basis voor het pakket maatregelen zoals dat is opgenomen in het plan. Deze maatregelen leiden tot de situatie dat de ontwikkeling van Maasvlakte 2 doorgang kan vinden en tegelijkertijd voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden zoals de eisen conform de wet.
10-15
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De VVBV vindt dat er door de overheid keuzes moeten worden gemaakt over de activiteiten die men wil bevorderen en die men wil laten verdwijnen, rekening houdend met bestaande rechten en wettelijke mogelijkheden. De VVBV staat op het standpunt dat milieucompensatie gelijk op moet gaan met de groei van containerverkeer en industrie binnen de door de EU toelaatbaar geachte gezondheidgrenzen en milieugrenzen.
De ontwikkeling van Maasvlakte 2 betreft een lange termijn ontwikkeling, gericht op versterken van de haven binnen de kaders voor milieu en gezondheid. Omdat de ontwikkeling van Maasvlakte 2 een lange termijn ontwikkeling is, zijn er veel onzekerheden rondom de ontwikkeling van de economie en de daaraan verbonden grootschalige havenactiviteiten. HbR vindt het daarom belangrijk om flexibiliteit in de plannen in te bouwen. Daarom is er, op basis van een aantal scenario’s, de milieubandbreedte verkend. Alle activiteiten die passen binnen deze bandbreedte kunnen in principe plaats vinden. Bezien is in hoeverre eventuele effecten van Maasvlakte 2 kunnen worden gemitigeerd. Tevens is de omvang van de noodzakelijke natuurcompensatie bepaald. De ontwikkeling van Maasvlakte 2, inclusief mitigerende maatregelen, en de realisatie van de natuurcompensatie lopen parallel. Uit het MER Bestemming blijkt dat het Voorkeursalternatief (VKA) zoals dat is opgenomen in het Bestemmingsplan Maasvlakte 2, in de verschillende zichtjaren voldoet aan de geldende regels en normen, waarbij telkens is uitgegaan van het meest belastende uitgiftescenario van de terreinen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
169
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-16
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Er is een groot verschil in waarschijnlijkheid waarmee de deelprojecten gerealiseerd zullen worden. De komst van de Maasvlakte wordt zeker gesteld, echter de verbetering van de leefomgeving is sterk afhankelijk van veel factoren die men niet in de hand heeft of waarover geen zeggenschap bestaat. Als voorbeeld kan genoemd worden dat de aanleg van natuur- en recreatiegebied “afhankelijk is van de mogelijkheden om grond aan te kopen”. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne blijft dan ook vinden dat de dubbele doelstelling zeer onevenwichtig wordt uitgevoerd. Zij hoopt dat wat is toegezegd ook gerealiseerd wordt, want dat is juist voor de bewoners van de stedelijke agglomeratie van groot belang.
De dubbele doelstelling van de PKB wordt ingevuld met een combinatie van drie projecten, waarvan de aanleg van Maasvlakte 2 er één is. Maasvlakte 2 komt in de eerste plaats tegemoet aan de doelstelling om de positie van de mainport Rotterdam te versterken. Het grootste deel van de tweede doelstelling (verbeteren van de leefbaarheid) wordt ingevuld door projecten in het bestaand Rotterdams gebied (de BRG-projecten in de PKB) en door de aanleg van 750 ha natuur- en recreatiegebied. Een deel van de projecten uit het BRG-programma is al uitgevoerd of is momenteel in uitvoering. De plannen voor de 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen meer in detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures, waaronder de bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Over de BRG-projecten en de 750 ha natuur- en recreatiegebied zijn uitvoerings- en financieringafspraken gemaakt om de uitvoering te verzekeren. De PMR-partners bewaken de realisatie van de PMR-projecten. Naar onze mening wordt uitvoering gegeven aan een evenwichtige uitwerking van de dubbele doelstelling.
10-17
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne pleit voor continue metingen van de luchtkwaliteit op diverse representatieve locaties. Te meten parameters zijn onder meer NO2, SO2, fijn stof en ozon. De resultaten daarvan moeten vergeleken worden met de wettelijke normen en direct op internet voor alle burgers in te zien zijn.
Voor het bepalen van de luchtkwaliteit in het Rijnmondgebied wordt gebruik gemaakt van het Landelijk meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM en van het DCMR-meetnet voor het Rijnmondgebied. Actuele gegevens zijn te vinden via internet: - http://www.dcmr.nl/luchtkwaliteit/index.html - http://www.lml.rivm.nl/data/smog/index.html De gehanteerde modellen en metingen voldoen aan de meetregeling Luchtkwaliteit en het meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit.
10-18
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De luchtkwaliteit is afhankelijk van goede afspraken. Deze afspraken zijn echter niets waard als ze juridisch niet afdwingbaar zijn! Nederland gaat echter niet over de milieukwaliteitseisen voor nieuwe vrachtwagens, personenauto’s en scheepsmotoren. Nederland kan oudere typen motoren en oude buitenlandse vervoersmiddelen niet verbieden op de weg en op het water. Waarom zouden alle EU-staten met hun verschillende belangen bereid zijn om strenge wettelijke eisen op te leggen aan motoren en eigen vervoer om de haven van Rotterdam te gerieven?
Maatregelen in het kader van de luchtkwaliteit dienen buiten het bestemmingsplangebied te worden getroffen. In verband hiermee is ervoor gekozen om aan het bestemmingsplan een Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 te koppelen, waarin verschillende partijen zich hebben vastgelegd om de in het kader van de wet noodzakelijke maatregelen tijdig te realiseren. Eén van de maatregelen in deze Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 betreft het stimuleren van schonere motoren in de binnenvaart (fase 2 en hoger) en het in 2025 verbieden van vuile (fase 0 + 1) binnenvaartschepen in het Rotterdamse havengebied. Het verbod op vuile binnenvaartschepen zal van kracht zijn op alle havenbekkens die vallen onder het Rotterdams havengebied en zal worden afgekondigd in de Havenverordening. De Havenmeester Rotterdam zal dit verbod handhaven.
170
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-19
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat bestaande bedrijven in het Rijnmondgebied geen belang hebben om emissie-reductiemaatregelen te treffen om daarmee milieuruimte te genereren voor andere havenactiviteiten.
In het bestemmingsplan en het MER Bestemming is niet uitgegaan van maatregelen die genomen moeten worden door in het havengebied gevestigde bedrijven. De overschrijdingsgebieden bevinden zich rond de achterlandverbindingen (autowegen en vaarwegen). Het maatregelenpakket is dan ook gericht op compensatie van de bijdrage van Maasvlakte 2 aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in deze overschrijdingsgebieden.
10-20
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
Voor het Oostvoornse Meer is een uitgebreid plan opgesteld met een groot aantal verbeterpunten, waardoor de ecologische en recreatieve waarden van het meer aanzienlijk zouden worden verbeterd. De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne (VVBV) heeft twijfels over de realisatie van dit plan, gelet op de discussie over hoe op het oorspronkelijke plan beknibbeld kan worden. De VVBV ziet dan ook graag dat het project “Kwaliteitsimpuls Oostvoornse meer” integraal wordt uitgevoerd.
De Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer is één van de projecten uit het programma Bestaand Rotterdams Gebied (BRG). BRG maakt deel uit van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). Het project kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer moet zorgen voor behoud en versterking van de bestaande natuur- en recreatiewaarden van het Oostvoornse Meer. Dat wordt onder meer bereikt door: - inlaten van zout water in het meer; - flexibel peilbeheer; - verbeteren van de recreatieoevers; - natuurmaatregelen. De plannen voor het uitvoeren van het project Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer zijn besproken en goedgekeurd door de projectgroep en klankbordgroep, waarin betrokken belanghebbenden deelnemen. De voorbereidingen voor de uitvoering van de zouttoelaat in het Oostvoornse Meer zijn gestart. Uitvoering van de planvorming vindt plaats in de periode van september 2007 tot april 2008.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
171
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
10-21
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat er onvoldoende maatregelen worden genomen om de gevolgen van deze verzuring en eutrofiering in het duingebied van Oostvoorne te compenseren. Kan het aanleggen van een droog kustduin bij Delfland wel gezien worden als compensatie; gaat het hier om dezelfde soorten duin?
Op basis van ‘worst case’ aannames zijn de maximale effecten op de habitattypen 2130 (open droog duin) en 2190 (natte duinvallei) berekend. De berekende effecten zijn uitgedrukt in hectares. Als compensatie voor de effecten op Voornes Duin wordt van beide duintypen 5 maal zoveel oppervlak gerealiseerd als het daadwerkelijk voorspelde effect in hectares. Deze factor vijf wordt gebruikt omdat er enige tijd overheen gaat voordat de duintypen zich hebben ontwikkeld en de compensatienatuur er moet zijn op het moment dat het effect op Voornes Duin optreedt. Om te garanderen dat precies de beoogde habitattypen (in de juiste verhouding) ontstaan heeft Rijkswaterstaat Zuid-Holland in opdracht van PMR een compensatieplan duinen uitgewerkt. Het plan omvat in totaal 34 ha nieuw duingebied. In het plan wordt 13 ha open droog duin (habitattype 2130) gerealiseerd en wordt een natte duinvallei (type 2190) van 8 ha ontwikkeld. Op basis van een zo natuurlijk mogelijke aanlegwijze, binnen de randvoorwaarde dat de beoogde habitattypen er tijdig zijn, worden hier de condities geschapen voor zowel het habitattype open droog duin als voor het habitattype natte duinvallei. Het project zal actief gemonitord worden zodat, mocht de ontwikkeling iets anders verlopen dan gedacht, er door middel van aanvullende beheermaatregelen kan worden bijgestuurd. Er wordt ter compensatie dus niet alleen ‘droog kustduin’ ontwikkeld, maar eveneens ‘natte duinvallei’; het gaat om hetzelfde type duin.
10-22
Vereniging Verontruste Burgers van Voorne
De Vereniging Verontruste Burgers van Voorne is van mening dat, zolang de bestaande depostitie van verzurende en eutrofiërende stoffen vanuit de lucht niet is teruggedrongen, geen nieuwe activiteiten op Maasvlakte 2 ontplooid mogen worden die de huidige graad van verontreiniging versterken.
De Natuurbeschermingswet (Nb-wet) is het kader waaraan eventuele effecten op Natura 2000gebieden getoetst dienen te worden. Het centrale begrip waar het in de Nb-wet om gaat, is of er ten gevolge van een initiatief eventueel significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000 gebied al dan niet kunnen worden uitgesloten. In de Nb-wet noch in daarop gebaseerde jurisprudentie is gesteld dat zolang de bestaande depositie van verzurende en eutrofiërende stoffen vanuit de lucht niet is teruggedrongen, er geen nieuwe activiteiten rondom een Natura 2000gebied ontplooid mogen worden. Het gaat om het eventueel significant negatieve effect op de instandhoudingsdoelen. De effecten van Maasvlakte 2 zijn in het MER in beeld gebracht en bovendien is een Passende Beoordeling opgesteld. Vervolgens zal het afwegingskader van de Nb-wet worden gehanteerd.
172
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
11-1
P.E. Beukema
Dhr. P.E. Beukema geeft aan dat de aanleg en inrichting van Maasvlakte 2 er toe kan leiden dat de luchtstromingen boven het gebied zullen wijzigen. Plaatselijke opwarming van de lucht (bijvoorbeeld door industriële warmte-uitstoot) kan er voor zorgen dat elders langs de Zuid-Hollandse kustlijn een grotere kans op neerslag ontstaat. De verhoogde neerslaghoeveelheid zal vervolgens tot meer kosten voor de afvoer daarvan leiden. Ook andere effecten als vermindering van gewasopbrengst e.d. zijn volgens dhr. P.E. Beukema niet ondenkbeeldig. Hij mist dan ook een beschouwing hierover.
Bekend is dat boven grotere steden door warmteafgifte, smog en aërosolen wolkvorming toeneemt en dat dit 5 tot 10% meer neerslag kan veroorzaken. Verwacht mag worden dat de warmteproductie door chemiebedrijven op Maasvlakte 2 een veel geringere toename van de neerslag zal geven. Redenen hiervoor zijn dat het gehalte aan smog en aërosolen op de Maasvlakte lager is dan boven stedelijk gebied en dat daarbij de gemiddelde windsnelheid aan de kust grofweg tweemaal groter is dan in het binnenland waardoor opwarming van bovenstaande atmosfeer minder zal zijn. Het indirecte effect van warmteproductie op Maasvlakte 2 op gewasopbrengst mag om voorgaande reden als verwaarloosbaar klein worden verondersteld.
12-1
Maatschap L.H. Kooijman en J. W. Kooijmanvan der Linden
Het agrarisch bedrijf van dhr. L.H. Kooijman is in z’n geheel gelegen binnen de grenzen van het toekomstige landschapspark Buijtenhof. Dit park wordt aangelegd in het kader van de dubbele doelstelling van het PMR-project. Volgens dhr. L.H. Kooijman wordt er voor de ontwerpen veel geld uitgegeven, maar is er volgens hem voor de uitkoop van agrariërs niet voldoende geld beschikbaar. De heer Kooijman is van mening dat bij de kostprijs van Maasvlakte 2 niet voldoende rekening wordt gehouden om de agrariërs uit te kopen.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe leiden dat 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. Voor de realisatie van 750 ha is een apart budget beschikbaar – los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2 – waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via minnelijke weg of via onteigening voor zover nodig is. Provincie Zuid-Holland realiseert plannen voor de 600 ha en het eerste moment waarop u in kon spreken, was in september 2007 toen de Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage werd gelegd.
13-1
Gemeente Schouwen-Duiveland
De gemeente Schouwen-Duiveland is voor de economische omzet en werkgelegenheid voor meer dan 25% afhankelijk van recreatie en toerisme. Zij vreest dat een toename van de noord-zuid verkeersbewegingen van zwaar (container)verkeer een negatief effect zullen hebben op het recreatief en toeristisch product, mede door een afname van de verkeersveiligheid.
Het wegverkeer van en naar Maasvlakte 2 zal vooral in de oost-westelijke richting worden afgewikkeld via de A15. In het kader van het Ontwerp Tracébesluit A15 Maasvlakte-Vaanplein is gekozen voor het zogeheten benuttingsalternatief. Het benuttingsalternatief van de A15 zal leiden tot een sterke vermindering van de files op deze weg. Hierdoor zal het sluipverkeer (voornamelijk vrachtverkeer) op Voorne-Putten en GoereeOverflakkee en daarmee Schouwen-Duiveland afnemen. Uit de studies naar de A15 blijkt ook dat de aantrekkelijkheid van de dammenroute voor verkeer richting Antwerpen door de aanpassingen van de A15 zal afnemen. Omdat het sluipverkeer slechts in beperkte mate voorkomt (de bijdrage van het totale vrachtverkeer van en naar Maasvlakte 2 op de N57 is 1-3% in 2020 en 4-7% in 2033 – gebaseerd op het container max scenario), wordt geen afname van de verkeersveiligheid verwacht.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
173
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
13-2
Gemeente Schouwen-Duiveland
De gemeente Schouwen-Duiveland verwacht dat de beleving van haar (strand)gasten afneemt, door de emissie van bijvoorbeeld licht, geluid en door de lucht getransporteerde stoffen.
De afstand van Schouwen Duiveland tot aan Maasvlakte 2 is circa 25 kilometer. Zoals de uitkomsten van de onderzoeken in het MER Bestemming laten zien, wordt gezien de afstand niet verwacht dat er bij strandrecreanten op SchouwenDuiveland een negatieve beleving ontstaat als gevolg van emissies van geluid, licht of stoffen in de lucht. De gevolgen van verminderde belevingswaarde door het zicht op de nieuwe landaanwinning is gering voor Schouwen-Duiveland. In de Bijlage Landschap bij MER Bestemming is in figuur 6.2 het huidige zicht op de Maasvlakte te zien. In figuur 6.4 zijn de effecten op openheid aangegeven. Hierop is te zien dat er vanaf Schouwen-Duiveland sprake is van 1-2% vermindering van het blikveld.
13-3
Gemeente Schouwen-Duiveland
De gemeente Schouwen-Duiveland is van mening dat de ontwikkeling van Maasvlakte 2 en de daarmee gepaard gaande natuurcompensatie (Zeereservaat) inbreuk doet op haar beleid dat erop is gericht de kwaliteiten van haar blauw-groene oase te versterken en te verbeteren.
De instelling van een bodembeschermingsgebied in de Voordelta heeft naar verwachting geen nadelige invloed op de mogelijkheden van recreatie en toerisme op Schouwen-Duiveland. De bestaande mogelijkheden aan de kust van Schouwen-Duiveland worden niet beperkt. De landaanwinning ligt op grote afstand van Schouwen-Duiveland: minimaal circa 25 kilometer. De zichtbaarheid van de landaanwinning zal hier kleiner zijn dan vanaf Goeree of VoornePutten. In figuur 10.3 van het Effectrapport MER Bestemming is te zien dat voor Schouwen-Duiveland geldt dat op deze afstand van meer dan 21 kilometer slechts 1-2% vermindering van het blikveld optreedt. In de Bijlage Landschap is bovendien te zien dat de zichtbaarheid op die grote afstand zeer gering is. Mede doordat de vorm van Maasvlakte 2 zoveel mogelijk wordt ingepast binnen de structuur van het kustfundament, zal de inbreuk op de groene en blauwe structuur beperkt zijn en wordt niet verwacht dat de aanleg van de Maasvlakte 2 en het instellen van een bodembeschermingsgebied inbreuk doen op het gemeentebeleid om de kwaliteiten van een ‘blauw-groene oase’ te versterken en te verbeteren.
13-4
Gemeente Schouwen-Duiveland
De gemeente Schouwen-Duiveland spreekt de verwachting uit dat de aanleg van Maasvlakte 2 geen negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de kwaliteit van het (zwem)water, verdere afkalving van het strand bij de Brouwersdam, of leidt tot een toename van zwerfvuil vanuit de zee op de stranden.
De aanleg en aanwezigheid van Maasvlakte 2 zal geen invloed hebben op het strand bij Brouwersdam. Ook op de (zwem)waterkwaliteit ter hoogte van het strand en met name het risico op fecale besmetting en het optreden van blauwalgen zal de aanwezigheid van Maasvlakte 2 geen effect hebben.
174
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-1
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat de verkeerseffecten in een te beperkt gebied zijn onderzocht. Zo is geen beoordeling gemaakt van de extra milieuproblemen door extra vrachtverkeer (waaronder vrachtauto’s, binnenvaart en dieseltreinen) in het achterland. Ook niet meegenomen in het MER is de aantasting van natuur en landschap door aanleg van de vrachtautogerelateerde extra snelwegen A4-zuid door de Hoekse waard en A15 van Bemmel tot en met Zevenaar.
In de Richtlijnen voor het MER zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam op 16 december 2004 is opgenomen dat de milieuaspecten moeten worden onderzocht in de directe omgeving van Maasvlakte 2 (i.c. de huidige Maasvlakte, Hoek van Holland en Voorne) en voor de transportassen naar het achterland en hun omgeving tot aan het Vaanplein/Barendrecht. In aanvulling daarop is in de richtlijnen opgenomen dat indien buiten dit gebied sprake is van significante wijzigingen in de verkeersintensiteiten (20% afname, 30% toename), knelpunten in doorstroming of knelpunten met betrekking tot (nautische) veiligheid een ruimer studiegebied beschreven moet worden. Het gekozen studiegebied betreft een gebied ter grootte van 40x20 kilometer. Deze omvang van het studiegebied is mede gebaseerd op de resultaten van het MER PMR uit 2001 dat in het kader van de PKB PMR is opgesteld. Het studiegebied is zodanig gekozen dat buiten dit gebied geen effecten van belang worden verwacht. Het studiegebied voor de achterlandverbindingen van wegverkeer betreft het hoofdwegennet in het Rotterdamse havengebied en het onderliggende wegennet op West-Voorne. Het hoofdwegennet in het studiegebied reikt in noordelijke richting tot aan de Beneluxtunnel en in oostelijke en zuidelijke richting tot aan het Vaanplein. Voledigheidshalve wordt hier verwezen naar het Actualisatierapport Lucht (als bijlage bijgevoegd bij het ontwerp-bestemmingsplan), waarin onder andere is ingegaan op de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit buiten het studiegebied.
14-2
Milieudefensie
In bijlage 2 Verkeersaanbod bij de brief wordt verder ingegaan op de volgende punten: 1. modal split 2. beladingsgraad vrachtwagens 3. uitbreiding overslag op Eerste Maasvlakte 4. geïnduceerd transport vanuit het havengebied Deze 4 punten zijn als aparte deelreacties opgenomen. Omdat de prognoses die het verkeersmodel levert Milieudefensie niet logisch lijken, wil Milieudefensie een beroep doen op de gemeente om het model zelf, de invoergegevens en aannames die zijn gebruikt, zo spoedig mogelijk openbaar te maken. Gezien de complexiteit van de materie is het voor Milieudefensie niet acceptabel om pas bij de publicatie van het Ontwerp Bestemmingsplan daar inzage in te krijgen.
Op 26 juli jl. vond een WOB-bijeenkomst plaats waarin wij inspreker inzage hebben gegeven in de gehanteerde verkeersmodellen, de invoergegevens en de aannames. Ook heeft inspreker hierover aanvullende informatie ontvangen bij brief (25 september 2007, kenmerk 07/6255].
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
175
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-3
Milieudefensie
Milieudefensie zet vraagtekens bij de voorspelde verbetering van de modal split, van 49% trucking nu naar 35% in 2033. Dit is immers afhankelijk van de privaatrechterlijke contracten die het verzelfstandigde HbR met de containerterminals sluit en de handhaving daarvan. De voorspellingen zijn gebaseerd op de optimistische inschattingen van vertegenwoordigers van de spoor- en binnenvaartsector. Vooralsnog gaat van alle containers die vanuit de Rotterdamse haven verder over land gaan, 60% per vrachtauto. Bijna de helft van al die containers gaat linea recta naar het buitenland. Voor een betere modal split is een depot voor lege containers nodig in het achterland. Of dit depot er ook daadwerkelijk gaat komen blijkt nergens.
In uw reactie worden meerdere getallen voor het aandeel vrachtverkeer in de modal split genoemd. Het huidige aandeel trucking van 60% heeft betrekking op containers in het hele havengebied. Het aandeel trucking op de huidige Maasvlakte bedraagt nu 49%, wat representatief is voor Maasvlakte 2. De modal shift van 49% trucking nu naar 35% trucking in 2033 wordt door de biedingen van de klanten voor de containerterminals ondersteund. Deze geven aan dat deze modal shift goed haalbaar is. Een aandeel trucking van maximaal 35% in 2033 wordt vastgelegd in het contract met de klanten op Maasvlakte 2.
De stijging van de beladingsgraad van de vrachtwagens op weg naar de Maasvlakte stijgt in het Voorkeursalternatief van 2,3 nu naar 2,6 in 2020 en 2,8 in 2033, maar wordt nauwelijks onderbouwd. Miliedefensie vindt een “efficiëntere belading dankzij schaalvergroting” geen overtuigend argument, omdat het containervervoer in Rotterdam momenteel ook al grootschalig is. Het inzetten van langere vrachtwagens kan ook niet leiden tot een forse verhoging van de beladingsgraad, want juist het lange afstandsvervoer zal in het scenario van het voorkeursalternatief via het spoor en de binnenvaart gebeuren. Als de beladingsgraad op bijvoorbeeld 2.4 blijft steken, rijden er 14% meer vrachtwagens.
De verwachte ontwikkeling in de beladingsgraad is beschreven in de Bijlage Verkeer & Vervoer bij het MER Bestemming, § 4.3.8 en Annex 16. Deze verwachting is gebaseerd op de ontwikkeling die zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan en de ambities van HbR en verladers. Het containervervoer in Rotterdam is momenteel inderdaad grootschalig. Het kan echter nog beter. Dit blijkt o.a. uit de proeven die zijn uitgevoerd met 3 TEU trucks. Hiermee kan in theorie een beladingsgraad van 6 TEU/call worden gehaald. De resultaten van de proeven geven aan dat een aandeel van langere trucks in het totale wagenpark van 30% haalbaar kan zijn. Voor 2033 wordt een beladingsgraad verwacht van 3,2 TEU/call, maar dit is op dit moment niet afdwingbaar. Vandaar dat in het VKA en het bestemmingsplan uit is gegaan van een conservatieve aanname van 2,8 TEU/call.
14-4
Milieudefensie
Een depot voor lege containers (empty depot) is geen voorwaarde een modal split van 35% te bereiken. Bij de modal split wordt alleen gekeken naar de wijze waarop de volle containers die via zee op Maasvlakte 2 aankomen, naar het achterland worden vervoerd. Een empty depot in het achterland kan echter wel een bijdrage leveren aan het verminderen van het verkeer op het wegennet als de aan- en afvoer van deze containers over het water plaatsvindt. Daarom beraadt HbR zich op dit moment om het transport van lege containers zoveel mogelijk via de binnenvaart af te wikkelen.
176
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-5
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat de hoeveelheid verkeer ten gevolge van de uitvoering van het plan wordt onderschat. Zij geeft aan dat in de berekeningen de capaciteitsuitbreiding van de ECT niet is meegenomen, omdat dit “niet erg realistisch bleek te zijn”. Die uitbreiding van 2,8 miljoen TEU/jaar, komt echter overeen met een kwart van de verwachte containeroverslagcapaciteit van de terminals op Maasvlakte 2 (2,8/(4+4,5+2,5)=0,25). Milieudefensie is van mening dat de luchtkwaliteit op de A15, ten gevolge van de autonome groei, dus veel slechter zal zijn dan in het hoofdrapport van MER Bestemming wordt aangenomen. In de gevoeligheidsanalyse zijn de effecten hiervan op de luchtkwaliteit niet beoordeeld.
Voor wat betreft de opmerking over het verkeer verwijzen wij naar het antwoord bij vraag 14-3.
14-6
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat de omvang van het vrachtverkeer vanaf/naar Maasvlakte 2, op werkdagen, bij het voorkeursalternatief (container) in de bijlage verkeer, onvolledig is bepaald. Van de 9.400 vrachtwagens die Maasvlakte 2 in 2020 dagelijks genereert, bereiken er slechts 5.700 de eindpunten in het studiegebied. Er zijn dus 3.700 zoekgeraakte vrachtauto’s. Milieudefensie is van mening dat hierdoor sprake is van een forse onderschatting van (de luchtvervuiling door) het vrachtverkeer in het studiegebied.
In de autonome ontwikkeling is in eerste instantie een lagere groei in de overslag op de ECT terminal meegenomen. In de loop van het opstellen van het MER werd duidelijk dat rekening gehouden moest worden met een extra groei van 2,8 miljoen TEU/jaar door de aanleg van een bargeterminal bij ECT. Deze extra groei in doorzet is in een gevoeligheidsanalyse in het MER meegenomen. Uit deze gevoeligheidsanalyse blijkt dat door deze extra groei bij ECT geen nieuwe bereikbaarheids-knelpunten ontstaan in het achterland. Verder blijkt uit de gevoeligheidsanalyse dat in deze situatie de toename van het verkeer op knelpuntlocaties zeer beperkt is (maximaal 1%). De effecten op luchtkwaliteit zijn wel meegenomen in tegenstelling tot wat inspreker stelt. De toename in doorzet leidt tot een zeer beperkte autonome toename van de oppervlakte van de overschrijdingsgebieden luchtkwaliteit. Dit heeft echter geen gevolgen voor de omvang van de in het Voorkeursalternatief opgenomen maatregelen en de effecten van het Voorkeursalternatief op de luchtkwaliteit. Met deze maatregelen wordt voldaan aan de Wet milieubeheer. De verdeling van het verkeer over het achterland wordt bepaald met het RVMK verkeersmodel van de stadsregio Rotterdam. Dit is een verkeersmodel dat op basis van dichtheden van arbeidsplaatsen de herkomst-bestemmingsmatrix bepaalt voor zowel de regio als het overige achterland. Het model is een gesloten systeem, waarbij elk vertrek een bijbehorende aankomst heeft, zodat geen verkeer kan ‘verdwijnen’. De tabel die door Milieudefensie is opgesteld, is niet volledig, omdat niet alle mogelijke bestemmingen zijn opgenomen. Zo is bijvoorbeeld het verkeer naar Voorne-Putten en de Dammenroute, via de N218 en N57, niet meegenomen in het overzicht. Uit annex 18 van de bijlage Verkeer en Vervoer, MER Bestemming, kunnen de bestemmingen en routekeuze van het verkeer van Maasvlakte 2 worden afgeleid. Na volledige ingebruikname van Maasvlakte 2 in 2033 zijn er ca. 3000 vrachtauto’s die een bestemming hebben in of rond het westelijke havengebied; dit is circa 16% van het totale vrachtverkeer van/naar Maasvlakte 2. Ladingtransporten als gevolg van herverdeling of bewerking van goederen van deze bestemmingen naar elders in het Rijnmondgebied, zijn in het verkeersmodel meegenomen in de autonome ontwikkeling, waarbij rekening is gehouden met autonome groei van het (beroepsgoederen)verkeer. De volgens Milieudefensie zoekgeraakte transporten zijn derhalve wel in het verkeersmodel en effectberekeningen meegenomen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
177
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-7
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat Rotterdam er niet in is geslaagd een maatregelenpakket samen te stellen dat de normoverschrijding in het havengebied doet verdwijnen. Diverse schone luchtmaatregelen ten behoeve van de Rotterdamse regio hadden al lang genomen kunnen en moeten worden. Door die maatregelen nu te nemen om de aanleg van Maasvlakte 2 mogelijk te maken worden de mogelijkheden om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren deels opgesoupeerd.
Op grond van de ‘Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007’ is voorgeschreven dat bij bepaling van effecten op de luchtkwaliteit uitgegaan moet worden van de door VROM vast te stellen GCN-achtergrondconcentraties. Deze GCN-concentraties zoals opgenomen in het MER Bestemming zijn gebaseerd op vaststaand beleid. Maatregelen die in voorbereiding zijn en nog te zacht zijn, zijn niet meegenomen in de prognose. De gehanteerde achtergrondconcentraties dienen derhalve als conservatief beschouwd te worden. Maatregelen die getroffen worden ten behoeve van Maasvlakte 2 zijn maatregelen die functioneel en geografisch samenhangen met de effecten van Maasvlakte 2. Deze maatregelen hebben als primair doel het effect van Maasvlakte 2 weg te nemen en niet als primair doel het autonoom voldoen aan de grenswaarden. Hiervoor zijn verdergaande maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau (EU, NSL, IMO zeevaart) nodig.
178
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-8
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat een essentiële beperking aan de luchtkwaliteitstudie is dat het studiegebied slechts het grootste deel van de regio Rijnmond beslaat. De verslechteringen van de luchtkwaliteit die zich als gevolg van Maasvlakte 2 voordoen buiten het studiegebied, zijn niet meegenomen. De hogere concentraties vervuilde lucht die zich voordoen door extra emissies buiten het studiegebied ten gevolge van Maasvlakte 2 zijn niet meegenomen bij de berekening van de concentraties luchtvervuiling in het studiegebied. Zo is de bijdrage aan de luchtvervuiling die wordt veroorzaakt door schepen op weg naar Maasvlakte 2 niet meegerekend. In bijlage 3a en 3b bij de brief wordt uitgebreid ingegaan op dit onderdeel. Daarnaast stelt Milieudefensie dat door Maasvlakte 2 ook het verkeer (dieseltreinen, binnenvaart, vrachtauto’s) in het verder weg gelegen achterland groeit. Deze groei gaat gepaard met extra emissies van luchtvervuilende stoffen. In de luchtkwaliteitstudie zijn de effecten van deze extra groei niet meegenomen bij de berekeningen voor het studiegebied van concentraties luchtvervuiling na aanleg van Maasvlakte 2 en verslechtering van de luchtkwaliteit na aanleg van Maasvlakte 2.
Voor de beantwoording van de vragen over het studiegebied verwijzen we naar de beantwoording van vraag 14-1. De werkwijze heeft ertoe geleid dat er per milieuthema een studiegebied is bepaald. Effecten buiten de studiegebieden maken deel uit van de autonome ontwikkelingen. De emissies van het scheepvaartverkeer zijn in een ruim studiegebied onderzocht. De luchtkwaliteits effecten van het scheepvaartverkeer als gevolg van Maasvlakte 2 zijn meegenomen tot 10 km buitengaats (zie Bijlage Luchtkwaliteit bij MER Bestemming annex V). Buiten deze 10 km is de bijdrage van het scheepvaartverkeer vanwege Maasvlakte 2 zeer beperkt (maximaal 0,2% in de omgeving Hoek van Holland). De toename van de emissie op het hele NCP (buiten deze 10 km buitengaats) en de hele Noordzee is als autonome ontwikkeling meegenomen. Het totale scheepvaartverkeer op het NCP en de hele Noordzee wordt vooral bepaald door de groei van de wereldhandelseconomie. De effecten van deze toename in de emissies zijn opgenomen in de als achtergrondconcentraties gehanteerde GCN. Deze GCN zijn feitelijk totaalconcentraties waarin de bijdrage van zeevaart en de groei daarin al is opgenomen. Bronnen: - MNP Hoen e.a., rapport nr 500076002/2006 Verkeer en Vervoer in de Welvaart en Leefomgeving ‘achtergronddocument emissieprognose Verkeer en Vervoer’ - MNP Velders e.a. rapportnr. 500088001/2007 Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreininging in Nederland, rapportage 2007 Inspreker stelt dat ook het verkeer in het achterland groeit en dat dit leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit na realisatie van Maasvlakte 2. De prognoses van het MNP laten een ander beeld zien dan inspreker suggereert. De luchtkwaliteit in Nederland verbetert ondanks de groei van het verkeer en de realisatie van grote infrastructurele projecten als Maasvlakte 2.
14-9
Milieudefensie
Recente inzichten (januari 2007, Peutz) zouden aantonen dat de emissiefactoren voor de bulkoverslag in de berekening van de GCN van mei 2006 inderdaad zijn overschat. Inmiddels heeft anno april 2007 het RIVM nieuwe GCN-kaarten geproduceerd. Het rapport van Peutz noch de aanpassing door de Milieudienst Rijnmond (DCMR) zijn echter bijgevoegd. De nieuwe cijfers zijn dus allerminst inzichtelijk en verifieerbaar. Bovendien blijkt uit het onderzoek allerminst of de vuilste punten in ogenschouw zijn genomen als referentiepunten. Hierdoor is het geheel onduidelijk of er niet ergens een punt is waar zowel een overschrijding als een verslechtering optreedt. Het onderzoek is naar mening van Milieudefensie dan ook buitengewoon onvolledig.
In de toenmalige GCN-cijfers werd uitgegaan van emissies die nu blijken veel te hoog te zijn. Dat gold ook voor de groei van de droge bulk sector. Het MNP heeft de cijfers inmiddels verwerkt in haar berekeningen. Herberekening met deze uitgangs gegevens laat zien dat er voldoende emissieruimte is voor nieuwe ontwikkelingen zoals aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 en groei van de bulkoverslag, zonder overschrijding van grenswaarden. De PM10concentraties blijken lager dan in het MER is vermeld: in Hoek van Holland loopt het verschil zelfs op tot ca. 10 μg/m3.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
179
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-10
Milieudefensie
Omdat de speelruimte tussen de verwachte uitstoot en de normen klein is, zullen naar mening van Milieudefensie de effecten leiden tot blijvende overschrijdingen en tot verslechtering van luchtkwaliteit rond de verkeersknooppunten Kethelplein, Vaanplein en Beneluxplein en nabij tunnelmonden. Bovendien is onduidelijk of er op het moment dat de aanleg samengaat met het eerste gebruik (rond 2015) geen knelpunten ontstaan.
Uit het Actualisatierapport Luchtkwaliteit blijkt dat cumulatie van de effecten van aanleg en gebruik in 2015 geen ander effect heeft dan de afzonderlijke effecten van aanleg en gebruik. Dit geldt ook voor de geconstateerde knelpunten met betrekking tot luchtkwaliteit en de in het Voorkeursalternatief opgenomen omvang van de maatregelen. Dit omdat de aanleg vooral effect heeft in het westelijke havengebied rond de Maasvlakte zelf. De bijdrage van gebruik is in 2015 dan nog zeer beperkt. De effecten door het gebruik treden vooral op langs de achterlandverbindingen ten oosten van Rozenburg en daar hebben de aanlegactiviteiten een zeer beperkt effect. Juist vanwege de geringe speelruimte is bij de berekening van de emissies uitgegaan van ‘worst case’ aannamen. Tevens is uitgegaan van een niet-realistisch maximum van emissies door voor Maasvlakte 2 uit te gaan van het chemie-max scenario en voor het achterland van het containermax scenario. Dit kan niet gelijktijdig plaatsvinden. Verder zijn verwachte technische ontwikkelingen lang niet allemaal verdisconteerd in de emissiegetallen voor 2020.
14-11
Milieudefensie
Door Maasvlakte 2 te laten aanleggen stimuleert de overheid (met minstens een miljard Euro) de zeevaart en het vrachtautoverkeer. Volgens de berekeningen van Milieudefensie zal de bijdrage van de landaanwinning aan de CO2 uitstoot 5 tot 8% van de Nederlandse CO2 uitstoot zijn. Voor Milieudefensie is duidelijk dat het MER de klimaateffecten ten gevolge van Maasvlakte 2 schromelijk onderschat en dat een aanvulling op het MER noodzakelijk is.
De aanleg van Maasvlakte 2 maakt het mogelijk dat goederen die van en naar Nederland en de rest van Europa worden vervoerd via Rotterdam worden verscheept. Zonder de aanleg van Maasvlakte 2 zouden deze goederen langs andere wegen van en naar Europa worden vervoerd, waaronder Nederland. Het is dus de transportvraag en niet de haven die de CO2-emissies veroorzaakt. De CO2problematiek is mondiaal, het maakt voor het klimaatvraagstuk niet uit waar op de wereld de CO2emissies vrijkomen. Maasvlakte 2 levert ten opzichte van de mondiale ontwikkeling weliswaar geen netto bijdrage aan de CO2-emissies, maar biedt wel goede kansen om per saldo tot vermindering van CO2 uitstoot te komen. Door de gunstige ligging ten opzichte van het achterland worden de transportafstanden over land beperkt, en vinden de transporten met grote(re) schepen plaats, die een betere energie-efficiency hebben dan kleinere schepen en vervoer over land. Daarnaast biedt de mogelijkheid van het clusteren van chemische activiteiten goede mogelijkheden om energieefficiency winst te behalen.
14-12
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat de economische effecten van de Maasvlakte 2 zeer beperkt zijn. In 2035 zullen ca. 300-2700 personen op de landaanwinning werkzaam zijn bij de voorziene ontwikkeling van de ruimtevraag. Wordt daar de toelevering bijgeteld, dan gaat het om 440-3500 personen. De geplande bedrijvigheid betreft vooral op- en overslag van containers en distributie. Economisch blijken die extra containerterminals echter weinig op te leveren. De ontwikkeling van Maasvlakte 2 is dus geen kwestie van economie versus milieu. Het milieu verliest, zowel in de regio Rijnmond als mondiaal.
Naar de economische effecten van Maasvlakte 2 is onderzoek uitgevoerd in de kosten-batenanalyse bij de PKB-plus PMR. Hieruit is naar voren gekomen dat de baten van de landaanwinning, op lange termijn tot een bijdrage aan de Nederlandse welvaart leiden, en ook tot die van Europa. In de PKB PMR 2006 heeft het kabinet de visie bevestigd dat een slagvaardige mainport Rotterdam onmisbaar is, onder meer vanwege de rol als aanjager van economische ontwikkelingen. Met de PKB is de vraag over nut en noodzaak van Maasvlakte 2 positief beantwoord.
180
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-13
Milieudefensie
Ondanks de 6.000 pagina’s MER, is nog steeds geen sprake van een “Overeenkomst Luchtkwaliteit”. Hierdoor is het volgens Milieudefensie voor belanghebbenden nog steeds onduidelijk hoe hard de voorgestelde maatregelen zijn en wanneer ze worden uitgevoerd. Daarbij is handhaving van die overeenkomst afhankelijk van de standvastigheid van convenantpartners, ofwel de betrokken overheden (die ook financieel in HbR participeren) en HbR zelf. Milieudefensie acht het hierdoor niet altijd mogelijk om de juridische gevolgen van het vaststellen van het bestemmingsplan voor Maasvlakte 2 goed te beoordelen. Door belang hebbenden kan immers geen beroep worden gedaan op de afspraken in dit convenant. Aangezien de procedure inmiddels al in de bestemmingsplanfase is aangekomen is dit een groot gemis.
Ten behoeve van de borging van het pakket maatregelen voor luchtkwaliteit wordt een Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 opgesteld. In het monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) worden de ontwikkelingen in onder anderen de luchtkwaliteit en de effectiviteit van de maatregelen gevolgd. De evaluatie kan reden zijn voor bijsturing van de maatregelen. De overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 is als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan gevoegd.
14-14
Milieudefensie
De richtlijnen voor het MER vragen om een beschrijving voor zowel het container- als het chemiescenario van de maatregelen om de modal split in gunstige zin te bevorderen. Volgens Milieudefensie komt het MER echter niet verder dan goede voornemens, zoals de aanleg van infrastructuur ten behoeve van alle modaliteiten en de intentie van HbR om bij de selectie van gebruikers van Maasvlakte 2 ook te kijken naar de plannen wat betreft het minder inzetten van vrachtwagens.
In overeenstemming met de richtlijnen is in het MER Bestemming aandacht besteed aan de mogelijke maatregelen om de modal split in gunstige zin te beïnvloeden. De aanleg van voldoende faciliteiten voor spoor en binnenvaart is de belangrijkste randvoorwaarde om een modal shift richting deze modaliteiten te verkrijgen. Deze randvoorwaarde heeft met de voorgenomen inrichting van Maasvlakte 2 vorm gekregen. De afspraken over de minimaal te behalen modal split en de feitelijke investeringen in faciliteiten worden vastgelegd in contracten met de terminaloperators op Maasvlakte 2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
181
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-15
Milieudefensie
Milieudefensie zet vraagtekens bij het voornemen van het Havenbedrijf dat zij duurzaamheid wil borgen in een contract met de klant. Hierover is in het bestemmingsplan niets terug te vinden. Milieudefensie stelt diverse mogelijkheden voor waarop de gemeente hier werk van kan maken: - gemeentelijke modal split heffing; - belasting op ongebruikte ruimte; - voorschriften in milieuvergunning bedrijven op Maasvlakte 2.
Voor de selectie van terminaloperators, die door HbR in concurrentie is aanbesteed, heeft HbR een acquisitiebeleid gehanteerd waarbij duurzaamheid een belangrijke rol speelt. Bedrijven die op Maasvlakte 2 aan de slag willen, moeten aantonen hoe duurzaam hun activiteiten zijn. Voor potentiële klanten gelden 4 beoordelingscriteria; financiën, marketing & strategie, duurzaamheid en techniek. Duurzaamheid telt in deze weging mee voor 20%. Maar ook onderdelen als marketing & strategie en techniek omvatten onderdelen die van invloed zijn op duurzaamheid; denk aan een terminalconcept en -equipment. Op deze manier worden aspecten die bijdragen aan een duurzame Maasvlakte 2 geëist, beoordeeld en contractueel vastgelegd. In de uitgiftecontacten voor de containersector op Maasvlakte 2 is bijvoorbeeld een modal split met maximaal 35% wegvervoer opgenomen. Duurzame exploitatie wordt ook bereikt met de keuze lading via binnenvaart en rail naar het achterland te vervoeren in plaats van over de weg. Ten behoeve van een duurzame ontwikkeling wordt ingezet op een ‘modal shift’, het zo veel mogelijk van de weg halen van transport ten gunste van binnenvaart en rail. Het aandeel van de vrachtwagen zal teruggaan van 47% naar maximaal 35%, terwijl de binnenvaart moet groeien van 40 naar 45% en het spoor de positie zal verbeteren van 13% naar 20%. Voor de containersector wordt ook gestuurd op gezamenlijke voorzieningen zoals Rail Service Centra. Het acquisitiebeleid voor de chemische sector is momenteel in ontwikkeling conform de filosofie van duurzaamheid. Natuurlijk is het van belang dat de geformuleerde ambities ook worden gerealiseerd. Door middel van een uitgebreid monitoring en evaluatieprogramma (MEP) houden de betrokken overheden zicht op de ontwikkelingen op en rond Maasvlakte 2. De duurzaamheidsambitie van de gemeente Rotterdam en HbR gaat verder dan Maasvlakte 2. Duurzaamheid geldt voor de gehele Rotterdamse haven. De doelstellingen voor duurzaamheid voor de haven zijn verwoord in het Havenplan 2020, een initiatief van de gemeente Rotterdam én HbR, waarin de streefbeelden veelzijdige haven, snelle en veilige haven, kennishaven, schone haven en attractieve haven zijn beschreven.
182
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
14-16
Milieudefensie
De randvoorwaarden waar HbR en de bedrijven die zich op de Maasvlakte vestigen aan moeten houden, staan niet in de MER en zijn niet vastgelegd in het Voorontwerp Bestemmingsplan. De richtlijnen voor het MER vragen wel om “het formuleren en vastleggen van de randvoorwaarden waaraan activiteiten op Maasvlakte 2 moeten voldoen.” Dit geldt zowel voor het vastleggen van de voorwaarden in het bestemmingsplan als in het besluitvormingstraject. Daarnaast stellen de richtlijnen dat moet worden ingegaan op de wijze waarop de realisatie van de doelstellingen wordt gewaarborgd. Ook op dit gebied ontbreken harde garanties.
Maasvlakte 2 is ontwikkeld conform de randvoorwaarden zoals gesteld in de PKB PMR 2006. In het MER Bestemming is ingegaan op de randvoorwaarden voor de duurzame inrichting, exploitatie en beheer van Maasvlakte 2. In de Bijlage van het Voorontwerp Bestemmingsplan en in de Bijlage Ontwikkeling Alternatieven bij het MER Bestemming in tabel 13.1 is per maatregel of voorziening aangegeven of het deel uitmaakt van het Voorkeursalternatief inclusief de motivering en op welke wijze het geborgd is (in bestemmingsplan of in een ander traject(en). Duurzaamheid is in alle fasen van de planontwikkeling als uitgangspunt meegenomen: het ontwerp, de inrichting, het gebruik en het beheer. Het ontwerp van het Doorsteekalternatief is een belangrijke verbetering van de referentieontwerpen uit de PKB vanwege de compacte vormgeving, de beperking van het bruto ruimtebeslag, minimale beïnvloeding van zeestroming, sedimentatie en natuur en zo klein mogelijke effecten op het kustonderhoud en de omgeving. Maasvlakte 2 is multimodaal ontsloten. De aan- en afvoer van goederen via verbeterde verbindingen via weg, spoor, en buisleiding alsook goede faciliteiten voor de overslag op en tussen deze vervoersstromen, dragen bij aan een duurzame Maasvlakte 2. Maasvlakte 2 kent een logische indeling in bedrijfssegmenten. De inrichting biedt mogelijkheden voor clustering van bedrijven waarbij de sector chemie aansluit op het bestaande chemische cluster op de huidige Maasvlakte. De containerbedrijven zijn gegroepeerd rond de havenbekkens en langs de hoofdinfrastructuur. Chemische industrie is onder andere voorzien langs de buitencontour vanwege de mogelijkheid om koelwaterlozingen op zee te bewerkstelligen. Distributiebedrijven sluiten zoveel mogelijk aan op de bestaande voorzieningen van het distripark op de huidige Maasvlakte. Bedrijven die op Maasvlakte 2 aan de slag willen, moeten aantonen hoe duurzaam de exploitatie van hun activiteiten is. HbR stelt voor elk deelgebied Gebiedsplannen op waarin het beheer van het deelgebied is vastgelegd. In een nog op te stellen Beheerkwaliteitsplan Groen wordt aangeven welke beheer- en onderhoud activiteiten nodig zijn om het beoogde kwaliteitsbeeld en de bijpassende natuurwaarden te realiseren. Als onderdeel hiervan voorziet het beheerplan onder andere in de ontwikkeling van gedragscodes en soortbeschermingsplannen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
183
Antwoord Deze gedragscodes worden per type gebied (zoals leidingstroken en uitgeefbare terreinen) ontwikkeld en geven aan op welke wijze en binnen welke voorwaarden omgegaan wordt met de vereiste zorgplicht voor algemeen voorkomende en strikt beschermde soorten. Voor strikt beschermde soorten waarvoor een instandhoudingdoelstelling geldt, ontwikkelt HbR soortbeschermingsplannen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de landelijke instandhouding van die soorten.
14-17
Milieudefensie
Milieudefensie is van mening dat, nu de gemeente Rotterdam zich heeft aangesloten bij het Klimaatinitiatief van Bill Clinton, een uitbreiding van de haven geen optie meer is.
Het RCI heeft tot streven de CO2-uitstoot in de gemeente Rotterdam in 2025 te halveren ten opzichte van het nulmetingsjaar 1990, een reductie die neerkomt op ca. 75% ten opzichte van 2005. Deze doelstelling gaat volgens het RCI op de volgende wijze behaald worden: - Energie-efficiency (energiebesparing) – inclusief gebruik lage temperatuur restwarmte industrie. - Grootschalige inzet van duurzame energie (m.n. biomassa in centrales en uitbreiding windparken). - Schone toepassingen van fossiele brandstoffen (CO2-afvang, -benutting en -opslag). Randvoorwaardelijk hierbij is dat wordt geïnvesteerd in infrastructuur (een warmte- en CO2-infrastructuur) en dat het mondiale en Europese klimaatbeleid wordt voortgezet en verscherpt1. (1 Actieprograma RCI, versie 29/08/2007) Bij de aanleg- en exploitatiefase van Maasvlakte 2 wordt met de drie bovenstaande transitietrajecten rekening gehouden.
15-1
Camping Ketjil
In het studiegebied liggen een aantal bedrijven die verblijfsrecreatie aanbieden, waaronder de camping van de fam. Sjoukes. Deze sector krijgt in geen van de rapporten, studies, MER´s etc. de aandacht die het verdient. De belangen van de bedrijven in deze sector zullen echter wel sterk beïnvloed worden door de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2. Gevreesd wordt voor een vermindering van de belevingskwaliteit die de gasten gewend zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat hierdoor schade ondervonden wordt. In geen van de rapporten wordt dit erkend. De fam. Sjoukes zou graag dit element aan de MER toegevoegd willen zien, om te kunnen beoordelen wat de mogelijke effecten kunnen zijn van de aanleg van Maasvlakte 2 voor hun en andere bedrijven.
In het MER Bestemming en MER Aanleg heeft recreatie in brede zin een plaats gekregen; er is aandacht besteed aan verschillende soorten recreatie: strandrecreatie, buitensporten, havengebonden recreatie en natuurgerichte recreatie (zie Bijlage Recreatief medegebruik). Voor de verblijfsrecreatie in de omgeving van Maasvlakte geldt het volgende: - Geluidseffecten als gevolg van Maasvlakte 2 op de omgeving zijn opgenomen onder het thema Geluid. Verblijfsrecreatie wordt in de Wet Geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Er is ter plekke van de bedrijven die verblijfsrecreatie aanbieden overigens geen sprake van een geluidbelasting hoger dan 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van industriële activiteiten. Ook zijn de bedrijven niet gelegen binnen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden ten gevolge van wegverkeer of binnen de 55 dB Lden ten gevolge van spoorwegverkeer. Wettelijke maatregelen ter beperking van de geluidbelasting zijn daarom niet aan de orde.
184
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord - Effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van Maasvlakte 2 op de omgeving zijn opgenomen onder het thema Luchtkwaliteit. Op gebied van lucht worden als gevolg van Maasvlakte 2 op een aantal plaatsen in de omgeving van Maasvlakte 2 knelpunten verwacht; deze worden gemitigeerd en zonodig gecompenseerd. Dit betekent dat ook de bedrijven die verblijfsrecreatie aanbieden niet te maken krijgen met een knelpunt. - Er is geen sprake van knelpunten als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen of van risicovolle bedrijven op Maasvlakte 2 bij bedrijven die verblijfsrecreatie aanbieden. - De belevingswaarde voor verblijfsrecreanten wordt naar verwachting mede bepaald door de zichtbaarheid van de landaanwinning. Vanaf de betreffende campings zelf zal Maasvlakte 2 niet zichtbaar zijn, wel vanaf de nabij gelegen stranden. De visuele effecten van zichtbaarheid van Maasvlakte 2 vanaf de stranden in de omgeving komt aan de orde bij het thema landschap in het MER Bestemming. In figuur 10.2 van het Effectrapport is te zien dat het visuele effect vanaf het verder weg gelegen strand van Goeree het grootst is. De vermindering van de openheid aan de horizon bedraagt hier maximaal 6-10%. Vanuit dichterbij gelegen zichtpunten op Voorne valt Maasvlakte 2 geheel weg achter de huidige Maasvlakte. Negatieve effecten van de directe zichtbaarheid vanaf Voorne worden dan ook niet verwacht. Visualisaties zijn opgenomen in de Bijlage Landschap bij het MER Bestemming. Maasvlakte 2 met bijbehorende industriële bebouwing zal vanaf Goeree uitsluitend in noordelijke richting en op een afstand van circa 10 kilometer zichtbaar zijn. In de praktijk betekent dit dat Maasvlakte 2 en bijbehorende bebouwing zich met 6-10% verder zeewaarts aan de horizon af zal tekenen ten opzichte van de huidige Maasvlakte.
15-2
Camping Ketjil
Dhr. W.A. Sjoukes geeft aan dat recreatieverblijven (tent, caravan) moeilijk tegen geluid zijn te isoleren. Een toename van het geluidniveau is dan volgens hem ook ongewenst. Om dit te voorkomen wil hij meer en hardere dwingende maatregelen afspreken met nieuwe bedrijven op de huidige en toekomstige Maasvlakte.
Verblijfsrecreatie wordt in de Wet Geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Daarom kunnen er wettelijk geen geluidsreducerende maatregelen specifiek ten behoeve van de verblijfsrecreatie worden afgedwongen. Bij de vestiging van een bedrijf op Maasvlakte 2 zal het zo veel mogelijk beperken van de geluidemissie in zijn algemeenheid wel een gespreksonderwerp zijn in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
185
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
15-3
Camping Ketjil
Dhr. W.A. Sjoukes geeft aan dat hij spoorweglawaai als een van de meest storende oorzaken van geluidoverlast vindt. In de toekomst zal de intensiteit van het spoorwegverkeer toenemen, waardoor de wettelijke grens van 57 dB(A) steeds vaker overschreden zal worden. Hij is dan ook van mening dat de (in)directe veroorzakers een verplichting hebben voor de bewaking van de woon- en leefkwaliteit. De geluidoverlast van het huidige en toekomstige spoorwegverkeer dient verder beperkt te worden. Hierbij kan gedacht worden om de gebruiker te verplichten om bovenwettelijke maatregelen te nemen.
Camping Ketjil aan de Berkenrijsweg in Oostvoorne is momenteel niet gelegen binnen de contour van de voorkeursgrenswaarde. Dat wil niet zeggen dat het geluid van de treinen op de camping niet hoorbaar of, voor een deel van de gasten, storend kan zijn. De wettelijke regels richten zich echter op de zone waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurs grenswaarde. Door de verwachte toename van het treinverkeer zal het spoorwegverkeerslawaai de komende jaren nog wat toenemen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde zal ter plaatse van camping Ketjil echter niet worden overschreden en dit betekent dat er geen geluidsmaatregelen worden genomen. Overigens zijn in het MER Bestemming de contouren voor spoorweglawaai weergegeven in de dosismaat L-etmaal (uitgedrukt in dB(A)). De resultaten zijn in het Voorontwerp Bestemmingsplan weergegeven. Sinds 1 januari 2007 is de wettelijke regelgeving voor weg- en spoorweglawaai gewijzigd. De nieuwe regelgeving gaat uit van de dosismaat L-den (uitgedrukt in dB). Inmiddels heeft een controleberekening in de nieuwe dosismaat plaatsgevonden. De resultaten zijn in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen. In de onderstaande beantwoording wordt uitgegaan van de dosismaat L-etmaal omdat zowel het voorontwerp-bestemmingsplan als de daarop gegeven reactie nog uitgingen van deze dosismaat. Graag wil de gemeente nog het volgende benadrukken. In het bestemmingsplan Zeegebied 1999, partiële herziening komen in de toelichting de akoestische gevolgen van het gebruik van de Maasvlakte 2 aan de orde. Dit is gedaan om de burgers van Westvoorne een indruk te geven van alle akoestische effecten van de Maasvlakte 2. Zo geeft de toelichting informatie over de cumulatie van geluideffecten (MKM-waarden). Daarnaast wordt achtergrondinformatie gegeven ten aanzien van geluideffecten van wegverkeer en railverkeer. Bedacht dient echter te worden dat het “Bestemmingsplan Zeegebied 1999, partiële herziening” uitsluitend de geluidszone van de industriële activiteiten op Maasvlakte 2 betreft.
186
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
16-1
Vogel-, Vleermuis- en Vlinderwerkgroep Noordrand
De Vogel-, Vleermuis- en Vlinderwerkgroep Noordrand zou graag zien dat: - In de Schiezone de natuur(waarden) worden gehandhaafd c.q. verbeterd en/of worden uitgebreid; - Slechts een beperkt aantal fiets- en wandelpaden in de Schiezone wordt aangelegd, zodat kwetsbare natuur wordt ontzien; - In de Schiezone langs de A13 natuurvriendelijke geluidsschermen worden geplaatst; - In de Schiezone niet passende elementen als loodsen, schuren, dressuurvelden, paardenboxen, milieuonvriendelijke bedrijven e.d. worden verwijderd c.q. niet meer worden toegestaan; - De ecologische verbindingen voor plant, dier en mens worden verbeterd; - Zoveel mogelijk gebied van de Schiezone onder beheer komt te staan van een grote, deskundige natuurbeschermer met voorkeur voor de vereniging Natuurmonumenten; - Ernstig rekening wordt gehouden met (natuur-) historische en landschappelijke waarden, bestaande natuurwaarden en bestaande verbindingsroutes voor vleermuizen in de Schiezone; - Er een ecologisch maaibeleid en een algeheel verbod op het gebruikvan bestrijdingsmiddelen komt in de gehele Schiezone; - Er zo veel als mogelijk natuurlijke oevers worden aangelegd en de (te) hoge randen van de Delftweg en Rotterdamseweg aan de Schiezijde natuurvriendelijker worden gemaakt, zodat onnodige sterfte van dieren wordt voorkomen. - Tenslotte verzoekt de Vogel-, Vleermuis- en Vlinderwerkgroep Noordrand om de door de werkgroep uitgevoerde inventarisatierapporten in de Schiezone te betrekken bij de planvorming.
De door de inspreker gemaakte opmerkingen hebben geen betrekking op de plannen voor Maasvlakte 2.
Dhr. J.A. Swaab concludeert dat Hoek van Holland een probleemgebied is en vooralsnog blijft met betrekking tot de fijn-stof-problematiek. Momenteel liggen, voorzover bij dhr. J.A. Swaab bekend zijn, 4 aanvragen voor de bouw van krachtcentrales. Deze aanvragen leiden tot een aanzienlijke toename van brandbare producten als kolen en biomassa. Dit leidt tot meer fijn stof. Op geen enkele wijze is echter aangetoond dat de locatiekeuzen voor deze aanvragen de enige optie is. Stofmakende industrieën dienen waar mogelijk dan ook voorkomen c.q. gesaneerd te worden. Tevens pleit dhr. J.A. Swaab voor een “standstill-principe” met betrekking tot de op- en overslag van bulkgoederen. Er dient namelijk een fundamentele discussie over andere energievoorzieningen op gang te komen.
De aanvragen voor de bouw van krachtcentrales hebben uitsluitend betrekking op de reeds bestaande Maasvlakte. De discussie over de hoeveelheid toe te laten centrales en de precieze locatie daarvan maakt daarom geen onderdeel uit van het MER Bestemming en het bestemmingsplan Maasvlakte 2, maar is wel meegenomen in de beschrijving van de autonome ontwikkeling.
18-1
J.A. Swaab
De gemeente Rotterdam is echter wel verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor Schiezone. De uitwerking van het plan voor de Schiezone zal meer in detail worden uitgewerkt binnen haar eigen kaders, waaronder een aanpassing van het bestemmingsplan. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Uw voorstellen en suggesties zullen door de gemeente Rotterdam in de aparte procedure voor dit traject daar waar mogelijk worden meegenomen. De infrastructurele barrières van de N470, de HSL-zuid en de toekomstige railverbinding tussen Rotterdam en Zoetermeer krijgen speciale aandacht bij de inpassing. Wij nemen met belangstelling kennis van de bij de Vogel- Vleermuis- en Vlinderwerkgroep beschikbare inventarisatierapporten bij de uitwerking van de planvorming.
Voor de daadwerkelijke realisatie van deze kracht centrales worden aparte vergunningprocedures gevolgd, die los staan van Maasvlakte 2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
187
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
18-2
J.A. Swaab
Wanneer figuur 5.6 (pag. 63 bijlage Externe Veiligheid) op de werkelijke locaties gelegd wordt van de LNG terminals, dan valt Hoek van Holland wel degelijk binnen de 10-5 grens. Dit kan consequenties hebben voor de woningbouw in Hoek van Holland.
Figuur 5.6 van de Bijlage Externe Veiligheid bij het MER Bestemming betreft de autonome ontwikkelingen tot en met 2020 gebaseerd op verwachtingen in 1998. In 2006 zijn haalbaarheidsonderzoeken uitgevoerd voor de ontwikkeling van twee LNG terminals: één op de Kop van Beer en één op de Papegaaienbek. Deze LNG terminals zijn niet meegenomen in de cumulatieve situatie 2015 (zie ook § 13.5.1 Effectrapport MER Bestemming). Volgens de MER-en van beide LNG terminals vallen de Plaatsgebonden Risicocontour 10-5 en ook de Plaatsgebonden Risicocontour 10-6 vrijwel niet buiten de inrichtingsgrenzen van de terminals. Daarnaast is het Groepsrisico beoordeeld. Dit blijft een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Bij deze berekeningen zijn de inwoners van Hoek van Holland en de werknemers van omliggende bedrijven meegenomen.
18-3
J.A. Swaab
De heer J.A. Swaab is van mening dat de haven zich hoofdzakelijk zal moeten richten op distributie en dat procesindustrie, in gesloten systemen zonder eigen energievoorziening, slechts in beperkte mate mogelijk moet zijn.
Maasvlakte 2 omvat netto 1000 hectare bedrijfsterrein, aan diep zeewater, in het bijzonder bestemd voor containeroverslag, distributie en chemische industrie. Dit is bepaald in de PKB Maasvlakte 2. Naar verwachting ligt het zwaartepunt bij de containersector en in mindere mate bij de chemie. Dit is onder andere terug te vinden in de scenariobenadering die in MER Bestemming is toegepast (zie MER Bestemming, Bijlage Ontwikkeling alternatieven).
19-3
Waterschap Hollandse Delta
Er is geen zekerheid dat de provinciale wegen en het onderliggende wegennet de verwachte verkeerstoename en -verdeling van Maasvlakte 2 zonder capaciteitsproblemen en extra ongevalrisico’s zullen kunnen verwerken. Het waterschap Hollandse Delta vraagt dan ook om de verandering in verkeersstromen te monitoren, zodat de betrokken instanties tijdig in de gelegenheid zijn om maatregelen te nemen en daarbij de kosten bij de veroorzaker te kunnen verhalen.
Monitoring en evaluatie zal plaatsvinden, waarbij wij gebruik maken van een Monitoring- en Evaluatieprogramma (MEP). In dit MEP zijn de thema’s Verkeer & Vervoer en Externe Veiligheid opgenomen. Onder andere zullen de ontwikkelingen in de verkeersintensiteiten en het vervoer van gevaarlijke stoffen, alsmede het groepsrisico als gevolg van de infrabundel en risicovolle bedrijven op de Maasvlakte 2 worden gevolgd.
19-4
Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap Hollandse Delta zal het rioolwater van Maasvlakte 2 ter zuivering ontvangen. MER Bestemming vermeldt dat tijdens de aanleg van de infrastructuur op Maasvlakte 2 afvalwater per as naar de RWZI in Oostvoorne zal worden vervoerd. RWZI Oostvoorne kan het per as binnenkomende afvalwater echter niet ontvangen; het zal naar RWZI Hellevoetsluis vervoerd moeten worden. Bij de inzameling is bovendien een vergunning van het waterschap noodzakelijk.
Het afvalwater dat vrijkomt tijdens de aanleg van de infrastructuur zal, conform de mededeling van het Waterschap Hollandse Delta, per as naar de RWZI Hellevoetsluis en niet naar de RWZI Oostvoorne worden afgevoerd. Voor de inzameling van het afvalwater zal een vergunning bij het waterschap worden aangevraagd.
188
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
19-5
Waterschap Hollandse Delta
Maasvlakte 2 brengt denkbare overstromingsrisico’s met zich mee. Het waterschap Hollandse Delta is van mening dat dit scenario in de toekomstige rampenbestrijdingsplannen moet worden meegenomen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met mogelijke domino- en cumulatie-effecten in samenhang met vrijkomende gevaarlijke stoffen.
De terreinen van Maasvlakte 2 liggen buitendijks en bevinden zich niet in een polder. Het maximale effect van een extreme stormvloed is dat de terreinen dan via de havenmond en de zeevaarttoegang tijdelijk onder water zouden kunnen komen te staan. Het is van het grootste belang dat daarbij het water nooit zo hoog komt te staan dat dit levensbedreigend is, dat er kans is op verspreiding van gevaarlijke stoffen, of dat er andere milieuschade optreedt. In de Uitwerkingsovereenkomst van het deelproject Landaanwinning (UWO) is afgesproken dat de kans van overstroming van de landaanwinning niet groter mag zijn dan gemiddeld eens per 10.000 jaar. De definitieve aanleghoogte van Maasvlakte 2 wordt in de concessieverlening vastgelegd. In het MER Aanleg is uitgegaan van een aanleghoogte van 5 m+NAP. Daarbij kan er bij een extreme stormvloed maximaal 50 cm water op het terrein komen te staan met een overschrijdingskans van 1/10.000 per jaar. Hierbij is rekening gehouden met zeespiegelstijging. De infrastructuurbundel wordt op een hoogte van 5,5 m+NAP aangelegd, waardoor deze vluchtroute in een dergelijke situatie nog hoogwatervrij is. Voor percelen die bestemd zijn voor chemie zal van geval tot geval worden bepaald of een extra hoogte voor deze terreinen noodzakelijk is vanwege milieurisico’s. De exacte aanleghoogte en aanvullende voorzieningen voor chemiebedrijven kunnen pas op het moment van uitgifte worden vastgesteld en zullen in de daarop volgende vergunningprocedures worden meegenomen. Uitgangspunt daarbij is dat het risico op verspreiding van giftige stoffen door inundatie verwaarloosbaar moet zijn. De gemeente Rotterdam betrekt de opmerking over de overstromingsrisico’s bij de op te stellen rampenbestrijdingsplannen.
19-6
Waterschap Hollandse Delta
Het onderliggende wegennet behoort tot het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta. Het fietspad over de Brielse Gatdam is hiervan een voorbeeld. Dit fietspad is door middel van een aantal investeringen en aanpassingen geschikt te maken als (extra) calamiteitenroute (vluchtroute en/of toegangsroute van hulpverleningsdiensten) voor Maasvlakte 2. Het waterschap is bereid om hierover mee te denken.
Dit aanbod wordt zeer gewaardeerd en zal worden meegenomen in het vervolgproces m.b.t. rampbestrijding en hulpverlening.
20-1
Stichting De Noordzee
Stichting De Noordzee is van mening dat de aanleg van de Maasvlakte 2 alleen gerechtvaardigd is als er significante verbeteringen worden afgedwongen in de milieuprestaties van de haven en de zeescheepvaart. Meer industriële activiteiten zorgen ervoor dat de milieubelasting zal stijgen. Wees hier duidelijk over en draai er niet omheen. Neem waar nodig extra maatregelen, innoveer en streef naar een duurzame haven. Probeer niet door allerlei rekentrucs net aan de wettelijke normen te voldoen; streef naar duurzaamheid in de breedste zin van het woord.
Het in gebruik nemen van het nieuwe industrieterrein zal leiden tot een beperkte extra milieubelasting ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Wij delen uw mening dat er gestreefd moet worden naar duurzaamheid. Deze intentie en de uitwerking daarvan is dan ook opgenomen in het Bestemmingsplan Maasvlakte 2. Zie ook § 4.1 van de Toelichting op het ontwerp-bestemmingsplan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
189
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
20-14
Stichting De Noordzee
Het niet betrekken van de Noordzee bij het studiegebied van de MER is voor de Stichting De Noordzee een belangrijk gebrek. De verslechtering van de milieukwaliteit die zich op de Noordzee voordoet, valt daardoor buiten de scope van het onderzoek.
De Noordzee maakt wel degelijk onderdeel uit van het studiegebied van MER Aanleg en MER Bestemming. In MER Aanleg en MER Bestemming is bij het vaststellen van het studiegebied per thema gekeken in hoeverre sprake is van mogelijke effecten op de Noordzee. Indien sprake is van effecten, is het deel van de Noordzee waarop effecten worden verwacht meegenomen als studiegebied. Bij de thema’s (onderwater)geluid, lucht, water, natuur wordt een groter of kleiner deel van de Noordzee in het studiegebied meegenomen. Per thema is het gehanteerde studiegebied aangegeven. In de bijlagen Natuur bij MER Aanleg en MER Bestemming is uitgebreid aandacht besteed aan de effecten op de Noordzee. In de bijlage bij MER Aanleg is aandacht besteed aan de effecten van de zandwinning en de aanleg op het gebied van zwevende stof, verstoring, ecosystemen, biodiversiteit, de Voordelta, etc. In de bijlage Luchtkwaliteit bij MER Bestemming is aandacht besteed aan de effecten van het gebruik van Maasvlakte 2. De emissies van de zeescheepvaart naar de lucht zijn verrekend tot 10 km buitengaats. Buiten de 10 km wordt de scheepvaart als een autonome ontwikkeling gezien. Scheepvaartverkeer dat niet in Rotterdam terecht zou kunnen, zou naar verwachting uitwijken naar Hamburg, Antwerpen of Le Havre. De stroom scheepvaartverkeer zou er niet door veranderen. De geluidemissies van de zeevaart (boven en onder water) zijn beschouwd in de effectbeoordeling op zeezoogdieren. De geluidemissies vanuit Maasvlakte 2 zijn beschouwd in de effectbeoordeling op vogels en zeezoogdieren.
20-15
Stichting De Noordzee
Het buiten beschouwing laten van maatregelen ter mitigatie van de effecten op de luchtkwaliteit van extra zeescheepvaart ten gevolge van Maasvlakte 2 op de Noordzee is onterecht. Dit ondanks het feit dat het Besluit Luchtkwaliteit niet sturend is voor de veelal internationaal georiënteerde zeescheepvaart. De uitspraak dat de emissies op de Noordzee ten gevolge van de extra scheepvaartwegingen aan te merken zijn als externe bron is dan ook niet juist. Immers, zonder de aanleg van Maasvlakte 2 zouden er minder scheepvaartbewegingen plaatsvinden en zou de emissie kleiner uitvallen. Ook de zinsnede “dat de zeevaart in de regio een relatief kleine bijdrage levert voor de grootste haven van het land, omdat de emissies op de Noordzee, die ongeveer 4 keer zo groot zijn als de binnengaatse emissies, zijn meegeteld” is niet rechtvaardig. Stichting De Noordzee is dan ook van mening dat zeescheepvaart ten onrechte niet wordt vermeld als belangrijke bron.
De aanleg van Maasvlakte 2 maakt het mogelijk dat goederen die van en naar Nederland en de rest van Europa worden vervoerd via Rotterdam worden verscheept. Zonder de aanleg van Maasvlakte 2 zouden deze goederen langs andere wegen van en naar Europa worden vervoerd, waaronder Nederland. De zeevaart is wel meegenomen tot 10 km buitengaats (zie ook reactie 20.14).
190
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
20-16
Stichting De Noordzee
In de MER wordt een aanname gemaakt omtrent emissiereductie van NOx. De bron waaraan gerefereerd wordt, betreft een afstudeerscriptie. Het is verder onduidelijk of andere bronnen zijn gebruikt om de aanname van 80% reductie van NOx scheepvaartemissies te onderbouwen. Tevens is onduidelijk welke gevolgen deze aanname heeft op de verdere modelberekeningen en inschattingen van emissie-effecten ten gevolge van extra scheepvaart (ook op de Noordzee) op de luchtkwaliteit. Stichting De Noordzee acht een verdere onderbouwing dan ook noodzakelijk.
De zeevaart is wel meegenomen tot 10 km buitengaats. De aangehaalde studie is wel vermeld in het MER, maar is niet gebruikt in de berekeningen. In het MER is uitgegaan van een reductie van de emissiefactoren door implementatie van motoren conform de huidige stand der techniek. In de berekeningen voor 2033 is er van uit gegaan dat alle schepen aan de huidige techniek voldoen. Voor NOx en PM10 is uitgegaan van conservatieve aannamen (zie ook § 4.4.4 van het Actualisatierapport Luchtkwaliteit Maasvlakte 2). Het verloop van de emissiefactoren komt overeen met hetgeen is vermeld in MNP Hoen e.a., rapport nr. 500076002/2006 Verkeer en vervoer in de Welvaart en Leefomgeving ‘achtergronddocument emissieprognose Verkeer en Vervoer’ Tabellen BIII. Het is de ambitie van HbR om al veel eerder dan 2033 de zeescheepvaart die Rotterdam aandoet schoner te krijgen. HbR kan dit echter niet als enige zeehaven afdwingen. Afspraken in internationaal verband vormen een belangrijke stap hierin. HbR bezint zich al wel op extra maatregelen los van de gewenste internationale afspraken.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
191
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
20-17
Stichting De Noordzee
Stichting De Noordzee is van mening dat de waterverontreiniging zal toenemen. De scheepvaart is namelijk een belangrijke bron van milieuverontreiniging op zee. Zo voldoet de stookolie voor schepen op geen enkele manier aan de kwaliteitseisen, zijn de zwavelemissies in stookolie een factor 4500 hoger dan in diesel voor auto’s, ladingrestanten zijn schadelijk voor het milieu maar mogen desondanks op zee geloosd worden, afval wordt overboord gezet en handhaving van nationale en internationale wet- en regelgeving gebeurt te weinig. Een toename van scheepsbewegingen zal zonder verdere maatregelen dus leiden tot een toename van waterverontreiniging.
De groei van het scheepvaartverkeer op de Noordzee is een autonome ontwikkeling die ook zonder realisatie van Maasvlakte 2 plaatsvindt. Om de invloed van het scheepvaartverkeer op de waterverontreiniging te beperken en te voorkomen beschikt de haven van Rotterdam over faciliteiten voor het inzamelen van chemisch afval en olieresten. Ook zet HbR zich in voor schonere brandstoffen, maar zonder Europees of mondiaal beleid kan HbR het gebruik daarvan niet opleggen. Als gevolg van nationale en met name internationale regelgeving is in de afgelopen 15 jaar de directe belasting van de Noordzee door scheepvaart al aanzienlijk verminderd. Zo is in 1995 het internationale OPRC verdrag (International Convention on Oil Pollution Preparedness, Response and Co-operation, International Maritime Organization (IMO), www.imo.org) van kracht geworden. Hierdoor zijn de emissies van minerale olie en PAK door zeescheepvaart op het Nederlands Continentaal Plat (NCP) van de Noordzee in de periode van 1995 tot 2004 met gemiddeld 75% afgenomen (ref. Factsheet Emissieschattingen Diffuse bronnen, Emissies vanuit morsingen PAK door zeescheepvaart op NCP van de Noordzee, RIZA, juni 2006). Daarnaast is door het IMO in 2000 het Protocol on Preparedness, Response and Cooperation to pollution Incidents by Hazardous and Noxious Substances (HNS-protocol) aangenomen waarbij dezelfde principes worden aangehouden als bij het OPRC verdrag. Het betreft hier onder meer het voorkomen van emissies/lozingen van gevaarlijke en/of schadelijke oliederivaten. Per 14 juni 2007 hebben 18 landen beide verdragen ondertekend waarmee schepen die onder de vlag van deze landen varen verplicht zijn een “pollution emergency plan” te hebben en daar naar te handelen in geval van een incident met genoemde stoffen. Naast de aangescherpte regelgeving leveren ook de (gezamenlijke) opsporingsactiviteiten van Rijkswaterstaat, Kustwacht, het EU-Agentschap voor veiligheid op zee EMSA in Lissabon, in toenemende mate resultaten op. Naast waarnemingen van lozingen vanuit vliegtuigen worden vanaf dit jaar ook satellietbeelden gemaakt van (olie)lozingen. Hierdoor is de pakkans voor kapiteins en reders fors toegenomen.
20-19
Stichting De Noordzee
Stichting De Noordzee (SDN) is van mening dat de sanering van milieuvervuilende praktijken aan de aanleg van Maasvlakte 2 verbonden moeten zijn om de bestaande onbalans te verbeteren. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid van Mainport én Rijksoverheid. SDN stelt zich op het standpunt dat de Mainport pas verantwoord kan uitbreiden als de milieuproblemen slagvaardig gesaneerd worden.
De realisatie van Maasvlakte 2 en de sanering van bestaande milieuproblemen in de bestaande haven zijn trajecten die los van elkaar staan. Maasvlakte 2 is een project waarbij zich kansen voordoen om innovatieve milieutechnieken toe te passen, die tevens een positieve impact kunnen hebben op het Rotterdamse havengebied.
192
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
20-20
Stichting De Noordzee
Stichting De Noordzee (SDN) is van mening dat de aanleg van Maasvlakte 2 een goede kans is om tal van maatregelen ter verbetering van het milieuduurzaamheid van de Rotterdamse haven in te voeren. Hierbij geeft de SDN de volgende suggesties: - Na aanleg van Maasvlakte 2 staat Rotterdam wereldwijd bekend als schone moderne haven. - De luchtverontreiniging afkomstig uit het havengebied is drastisch ingeperkt. - Een efficiënt afvalbeheer regelt de inzameling en verwerking van scheepsafval. - De haven en vaarwegen worden met een verantwoord baggerbeleid beheerd. - Schone schepen zijn extra welkom in Rotterdam. - Vuile schepen worden meer gecontroleerd. - Er is een kwaliteitskeurmerk voor brandstof ingevoerd.
Maasvlakte 2 is ontwikkeld conform de eisen en randvoorwaarden zoals gesteld in de PKB, aangevuld met de ambities van HbR zoals verwoord in o.a. het Havenplan 2020 waarin de streefbeelden veelzijdige haven, snelle en veilige haven, kennishaven, schone haven en attractieve haven zijn beschreven (zie ook MER Bestemming, § 4.4.2). De suggesties die de inspreker doet komen overeen met de ambities die de gemeente Rotterdam en HbR voorstaan voor de haven van Rotterdam.
21-1
G. van Herk
Maasvlakte 2 is ruimtelijk gekoppeld aan de 600 ha natuur- en recreatiegebied op IJsselmonde. Dit lijkt nu ontkoppeld te gaan worden, waardoor de uitvoering van de projecten zich in een ander tijdsbestek lijken te gaan afspelen. Deze onduidelijkheid hindert dhr. G. van Herk in zijn bedrijfsvoering. Door de aanleg van 600 ha natuuren recreatiegebied op IJsselmonde worden talrijke bedrijven de das om gedaan, zowel agrariërs als toeleveringsbedrijven. Dhr. G. van Herk is van mening dat hiernaar onvoldoende onderzoek is gedaan en hij vraagt zich tevens af of er voldoende financiële middelen aanwezig zijn voor eventuele compensatieverzoeken.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe leiden dat 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. In de PKB is geen sprake van een “harde” ruimtelijke of procedurele koppeling met de realisatie van Maasvlakte 2. Dit neemt niet weg dat een afgestemde voortgang van de uitvoering van de deelprojecten van belang is vanuit het oogpunt van realisatie van de dubbele doelstelling van PMR. Daartoe zijn ook afspraken gemaakt tussen de PMR-partners, waarvan de nakoming structureel wordt bewaakt. Voor de realisatie van 600 ha is een apart budget beschikbaar, – los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2 – waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via minnelijke weg of via onteigening voor zover nodig is. Provincie Zuid Holland realiseert plannen voor de 600 ha en het eerste moment waarop u in kon spreken, was in september 2007 toen de Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage werd gelegd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
193
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
21-2
G. van Herk
De Raad van State heeft in 2005 een inventarisatie van belanghebbenden gelast. Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden en is opgenomen in het LEI-rapport van maart 2006 (projectcode 4030000). Dhr. G van Herk geeft echter aan dat het rapport nooit volledig is afgerond en dat de conclusies niet in overeenstemming zijn met de gedachten van de aanwezige agrariërs in het gebied. Het LEI heeft beloofd dat er inspraak plaats zou vinden op het definitieve eindrapport, maar dit heeft nooit plaatsgevonden.
Uw inspraakreactie op het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en MER Bestemming heeft grotendeels feitelijk betrekking op het plan voor 600 ha natuur- en recreatiegebied in Midden IJsselmonde (landschapspark Buytenland). Dat deel van uw reactie kan dan ook niet worden ingepast in de nu voorliggende procedures over Maasvlakte 2. Wel is uw reactie doorgegeven aan de provincie Zuid Holland, die voor dit deelproject verantwoordelijk is. Bij de nog te doorlopen vervolgprocedures voor de realisatie van Buytenland in Midden-IJsselmonde zullen de belangen worden afgewogen. Om uw belang bij het project Midden IJsselmonde verder tot uitdrukking te brengen, kunt u inspreken in het kader van de procedures die bij de uitwerking van die plannen aan de orde zijn. Het eerste moment waarop u in kon spreken, was in september 2007 toen de Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage werd gelegd.
21-3
G. van Herk
Dhr. G van Herk sluit voor wat betreft de onhaalbaarheid doelstelling wijziging bestemmings-plan, als voor het ontbreken van een onderbouwde financiële paragraaf, als voor het ontbreken van een maatschappelijk draagvlak aan bij de reactie van LTO-Noord.
Voor de behandeling van deze inspraakreactie wordt verwezen naar de beantwoording van de reactie van LTO Noord afdeling IJsselmonde (nummer 38).
21-4
G. van Herk
Dhr. G. van Herk geeft aan dat het aanleggen van natuur- en recreatiegebieden op IJsselmonde werd gezien als compensatie voor Maavlakte 2. Tegenwoordig wordt het steeds meer gezien als verbetering van de kwaliteit in de leefomgeving. Dit zorgt voor een veel grotere waarde van de grond, de zogenaamde complexwaarde.
Het aanleggen van 750 hectare natuur- en recreatiegebied is niet bedoeld als een vorm van compensatie voor de effecten van de aanleg van Maasvlakte 2. De aanleg van 750 ha nieuw natuuren recreatiegebied in de directe omgeving van Rotterdam is een zelfstandig deelproject, dat in belangrijke mate voorziet in de tweede doelstelling van PMR: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond.
22-1
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik
De Stichting natuurbescherming Vlinderstrik stuurt de inspraakreactie van Milieudefensie als bijlage mee en wenst deze als herhaald te beschouwen.
Voor een reactie op de inspraak van Milieudefensie wordt verwezen naar inspraaknummer 14.
22-2
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik
De Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik acht haar reactie ontvankelijk met verwijzing naar de dubbele doelstelling van de PKB PMR. MER (mei 2001) bij de PKB had moeten worden geïntegreerd in MER Aanleg en MER Bestemming. Deze laatste zijn nu niet toereikend. De herstelde PKB PMR (2006) wijkt af van het MER PMR deelnota 750 ha Hiertegen bestond geen inspraakmogelijkheid vanwege het ontbreken van concrete beleidsbeslissingen in de herstelde PKB. En nu is daartoe ook geen mogelijkheid door het ontbreken van de 750 ha in MER en Voorontwerp Bestemmingsplan.
De PKB PMR (2006) biedt het beleidskader op rijksniveau voor de uitvoering van drie met elkaar samenhangende deelprojecten (Maasvlakte 2, Bestaand Rotterdams Gebied en 750 hectare natuuren recreatiegebied), die tezamen de dubbele doelstelling van PMR beogen te verwezenlijken. In de uitvoeringsfase dienen afzonderlijke wettelijke procedures te worden doorlopen, die - in ieder geval per deelproject - zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Voor de realisatie van de 750 ha moeten op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving andere procedures worden gevolgd dan voor de aanleg en inrichting van Maasvlakte 2. In dat kader zal kunnen worden ingesproken op onderwerpen zoals in deze reactie naar voren gebracht. Wij delen uw mening dan ook niet dat het MER over de 750 ha natuur- en recreatiegebied had moeten worden geïntegreerd in MER Aanleg en MER Bestemming.
194
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
22-3
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik
Bij de parlementaire behandeling van de PKB is geen rekening gehouden met de inspraakreactie van de Stichting natuurbescherming Vlinderstrik op de SMB en beroep was niet mogelijk. Daarom dient de destijds gegeven inspraak als herhaald te worden beschouwd.
In deze inspraakreactie worden, met verwijzing naar eerder ingebrachte standpunten en andere documenten in het kader van de besluitvorming over PMR, uitdrukkelijk twijfels geuit aan de mogelijkheden van realisatie van 100 hectare natuur- en recreatiegebied in de Vlinderstrik. Zowel budgettair, inhoudelijk en qua vastgesteld toetskader worden volgens inspreker in de PKB en de uitwerking daarvan onvoldoende garanties geboden op deze realisatie, hetgeen zou neerkomen op onbehoorlijk bestuur. Anders dan de inspreker veronderstelt, bestaat voor het inbrengen van reacties als deze, die ingaan op realisatie van de 750 hectare natuuren recreatiegebied als onderdeel van PMR, in een afzonderlijk traject gelegenheid.
22-4
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik ziet geen garanties dat de 750 ha (en in het bijzonder de 100 ha in de noordrand) wordt gerealiseerd voor de eerste plons voor Maasvlakte 2. Dan is inspraak op de bestemmingsplannen in het gebied van de Vlinderstrik mosterd na de maaltijd.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe leiden dat 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. In de PKB is geen sprake van een “harde” ruimtelijke of procedurele koppeling met de realisatie van Maasvlakte 2. Dit neemt niet weg dat een afgestemde voortgang van de uitvoering van de deelprojecten van belang is vanuit het oogpunt van realisatie van de dubbele doelstelling van PMR. Daartoe zijn ook afspraken gemaakt tussen de PMRpartners, waarvan de nakoming structureel wordt bewaakt.
22-5
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik
De Stichting natuurbescherming Vlinderstrik acht de huidige ontwikkelingen in de Vlinderstrik zorgelijk, omdat onvoldoende geld is om de transformatie te betalen.
Voor de realisatie van 750 ha, waar de Vlinderstrik toe behoort is een apart budget beschikbaar, – los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2 – waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via minnelijke weg of via onteigening voor zover nodig is.
22-6
Stichting natuurbescherming Vlinderstrik
De stichting verwijst naar de inspraakreactie van Milieudefensie waaruit blijkt dat de leefomgevings kwaliteit significant verslechtert en er geen harde garantie bestaat voor afdoende compensatie. Daarom is de stichting van mening dat Maasvlakte 2 niet moet worden aangelegd.
De dubbele doelstelling van de PKB wordt ingevuld met een combinatie van drie projecten, waarvan de aanleg Maasvlakte 2 er een is. Maasvlakte 2 is gericht op de doelstelling versterking van de Mainport Rotterdam. De tweede doelstelling, het verbeteren van de leefbaarheid, wordt ingevuld door de projecten in het bestaand Rotterdams gebied (de BRG-leefbaarheidsprojecten) en door de aanleg van 750 ha natuur- en recreatiegebied. Uit de onderzoeken in de MER-en blijkt dat de leefomgevings kwaliteit niet significant zal verslechteren. De effecten op de beschermde natuurwaarden zullen volledig gecompenseerd worden. Er zal gemonitord worden wat de daadwerkelijke effecten van de aanleg en ingebruikname van Maasvlakte 2 zijn op de leefomgeving in het Rijnmond gebied. Indien nodig zullen aanvullende maatregelen worden getroffen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
195
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
23-1
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten (P.P.I.) is van mening dat de gevolgen voor de sector (verblijfs)recreatie niet expliciet worden beschreven. De keuze voor de zandwinning en de landaanwinning zijn van grote invloed op de verandering van de kustlijn.
De effecten van de verandering van de kustlijn door de aanleg Maasvlakte 2 die van belang zijn voor de recreanten zijn op verschillende aspecten te beoordelen. In de beschrijving komen de volgende aspecten aan de orde: zandtransport, kustonderhoud, slibtransport, zandwinning en zichthinder. Er worden geen negatieve gevolgen verwacht voor de (verblijfs)recreatiesector in de omgeving van Maasvlakte 2 als gevolg van de veranderingen van de kustlijn. De landaanwinning heeft alleen gevolgen voor het zandtransport en de kustlijnhandhaving op de landaanwinning zelf. Op de landaanwinning zal extra kustonderhoud nodig zijn. Voor de kuststrook (kustvak) bij Voorne zijn de effecten van de landaanwinning op zandtransport en kustonderhoud verwaarloosbaar. Ook voor de kuststrook (kustvak) van Goeree is het effect op de totale zandbalans beperkt. Er zal sprake zijn van een verschuiving van aanzanding van de kuststroken (kuststroken). Ook de invloed van slibtransportprocessen op de kustvakken Voorne, Goeree en Delfland is zeer beperkt tot verwaarloosbaar. Voor het Basisalternatief geven de resultaten aan dat ten zuiden van de landaanwinning, rondom de Hinderplaat, de slibconcentratie afneemt (10–20%). Langs de stranden van Goeree en dichtbij de Haringvlietsluizen treedt bij de voorspelde effecten geen eenduidig beeld op qua toe- of afname. De expert judgement heeft geconcludeerd dat er geen effecten op de slibconcentratie verwacht worden nabij de Haringvlietsluizen; nabij Goeree ligt een kleine afname van de slibconcentratie in de lijn van de verwachting. De zandwinning zal geen effecten hebben op de kust van Voorne, Goeree en Delfland.
23-2
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten vindt dat in MER Aanleg, MER Bestemming en het VO BP MV2 weinig aandacht wordt besteed aan toename van de geluidshinder door aanleg van Maasvlakte 2. De effecten op gemeente Westvoorne zijn onduidelijk. Maatregelen ter beperking van deze geluidsoverlast zijn niet duidelijk. Voor recreanten is geluidstoename ongewenst.
Verblijfsrecreatie wordt in de Wet Geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Bovendien is ter plekke van de 4 recreatieparken van Molecaten geen sprake van een geluidbelasting hoger dan 50 dB(A) ten gevolge van industriële activiteiten. Ook zijn de parken niet gelegen binnen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden ten gevolge van wegverkeer en binnen de 55 dB Lden ten gevolge van spoorwegverkeer. Wettelijke maatregelen ter beperking van de geluidbelasting zijn derhalve niet aan de orde.
23-3
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten (P.P.I.) vindt dat in MER Aanleg, MER Bestemming en het VO BP MV2 niet wordt aangegeven in hoeverre sprake zal zijn van stankhinder als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. P.P.I. wenst vaststelling van de wijze waarop wordt vastgesteld hoe de recreatieparken hiervan hinder zullen ondervinden en hoe deze zoveel mogelijk zal worden voorkomen.
In de beginfase van het opstellen van MER Aanleg en MER Bestemming is op basis van ‘expert opinions’ en eerdere ervaringen met de spreiding van geurhinder besloten geurhinder niet als apart aspect in de MER-en mee te nemen. Geurhinder is een sterk lokaal probleem en speelt vooral binnen een straal van 1 km van de bron. Aangezien Maasvlakte 2 op een grotere afstand van de recreatieparken ligt, speelt geurhinder als gevolg van aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 dan ook geen rol.
196
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
23-4
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten vindt dat in in MER Aanleg, MER Bestemming en het VO BP MV2 niet wordt aangegeven in hoeverre sprake zal zijn van stofhinder als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. Inspreker wenst vaststelling van de wijze waarop wordt vastgesteld hoe de recreatieparken hiervan hinder zullen ondervinden en hoe deze zoveel mogelijk zal worden voorkomen.
Stofhinder ten gevolge van de aanleg van Maasvlakte 2 wordt besproken in MER Aanleg (Bijlage Milieukwaliteit). Van alle aanlegactiviteiten zullen de puinbreker en betoncentrale (naast de emissie als gevolg van het brandstofverbruik van de baggerschepen), naar verwachting de grootste bijdrage hebben in de luchtkwaliteit. Om de bijdragen aan fijn en grof stof te beperken worden tijdens de aanleg strikte voorwaarden gesteld aan het gebruik van een betoncentrale en puinbreker. De belangrijkste voorwaarden hebben betrekking op op- en overslag en be- en verwerking van afval- en bouwstoffen en het gebruik van cementsilo’s. Werken binnen deze voorwaarden rechtvaardigt dat in de berekeningen kan worden uitgegaan van ‘controlled’ emissiefactoren. Dit betekent dat voor omringende gevoelige functies er als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2 geen stofhinder zal optreden.
23-5
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten acht het van belang om vast te stellen welke risico’s de inrichting van Maasvlakte 2 met zich meebrengt in het kader van de externe veiligheid.
Door de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 treedt er geen extra veiligheidsrisico op voor de recreatieve inrichtingen van inspreker. In de Bijlage Externe Veiligheid bij het MER Bestemming zijn de effecten van Maasvlakte 2 op de externe veiligheid in kaart gebracht. Hierbij zijn de externe veiligheidsrisico’s beschouwd die door het transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen, waterwegen en wegen, en door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen worden veroorzaakt. Bij de externe veiligheid gaat het wettelijk om risico’s voor mensen. Bij het transport is gekeken naar kritische locaties. Dit zijn dichtbewoonde gebieden, waar mogelijke knelpunten kunnen worden verwacht. De Duinen van Voorne en Goeree zijn niet als kritische locatie opgenomen, daarmee aangevende dat ter plaatse aan wet- en regelgeving zal worden voldaan. Ten aanzien van de natuur is in de Bijlage Externe Veiligheid een drietal maatgevende scenario’s beschreven die verder zijn uitgewerkt in de Bijlage Natuur van het MER Bestemming.
23-6
Perpetuem Progress International B.V. Molecaten
De aanleg van Maasvlakte zal leiden tot een nogal prominente aanwezigheid van industrie die al vanaf de stranden op Voorne goed zichtbaar zal zijn. De exacte gevolgen voor de recreatieve beleving waaronder het uitzicht vanaf de stranden is hierbij niet aangegeven. Molecaten heeft er belang bij dat wordt onderzocht op welke wijze zoveel mogelijk kan worden voorkomen dat er een verslechtering van het uitzicht vanaf de stranden op Voorne zal plaatsvinden.
De visuele effecten van zichtbaarheid van Maasvlakte 2 vanaf de stranden in de omgeving komen aan de orde bij het thema landschap in het MER Bestemming. In figuur 10.2 van het Effectrapport is te zien dat het visuele effect vanaf het verder weg gelegen strand van Goeree het grootst is. De vermindering van de openheid aan de horizon bedraagt hier maximaal 6-10%. Vanuit dichterbij gelegen zichtpunten op Voorne valt Maasvlakte 2 geheel weg achter de huidige Maasvlakte. Negatieve effecten van de directe zichtbaarheid vanaf Voorne worden dan ook niet verwacht. Visualisaties zijn opgenomen in de Bijlage Landschap. Maasvlakte 2 met bijbehorende industriële bebouwing zal vanaf Goeree uitsluitend in noordelijke richting en op een afstand van circa 10 kilometer zichtbaar zijn. In de praktijk betekent dit dat Maasvlakte 2 en bijbehorende bebouwing zich met 6-10% verder zeewaarts aan de horizon af zal tekenen ten opzichte van de huidige Maasvlakte.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
197
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-1
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland positioneert zich als partner voor innovatie richting duurzaamheid en vitaliteit. Ontwikkeling mainport en versterken leefbaarheid zijn nevengeschikte doelen. PMR vormt één samenhangend pakket. De MER-studies hebben een hoge kwaliteit. Toch zijn er kernpunten voor verbetering. Milieufederatie vraagt om bevestiging van de oorspronkelijke afspraken voor samenwerking met verwijzing naar Visie en Durf.
Maatschappelijke partijen zijn benaderd voor hun betrokkenheid bij de doorwerking van monitoring en evaluatie en niet-wettelijke afspraken. Gesprekken met uw organisatie hierover vinden reeds plaats. Hiermee beogen wij op de langere termijn de continuïteit en kwaliteit van deze afspraken te verzekeren.
Volgens de Milieufederatie Zuid-Holland vallen in het MER uit het MMA een groot aantal maatregelen weg in het VKA, met name op het terrein van ‘lucht’, omdat ze niet juridisch hard of afdwingbaar zijn. Op zich is deze lijn vanuit het Linderveld arrest verdedigbaar, maar dan moet die lijn wel consequent worden gehanteerd. Als wordt gekeken naar de wijze waarop de mobiliteitsknelpunten benaderd worden dan is wat daar als ‘hard’ gesteld wordt boterzacht. Zo wordt in § 6.3 de aanleg van de A4 tussen Beneluxplein en A29 (de A4-zuid) in de periode tussen 2020 en 2033 als een ‘hard’ gegeven beschouwd terwijl de discussie daarover nog moet starten. De beslissing en besluitvorming over rekeningrijden is een stuk verder gevorderd, maar die wordt niet meegenomen, omdat die nog niet hard en afdwingbaar genoeg is (zie regeerakkoord en uitlatingen minister Eurlings van Verkeer en Waterstaat).
De lange doorlooptijd van het plan Maasvlakte 2 betekent dat er onzekerheden zijn in de effectvoorspelling. In het MER Bestemming is daarom uitgegaan van ‘worst case’ aannamen. Tevens zijn er gevoeligheidsanalyses uitgevoerd om het effect van het al dan niet doorgaan van een maatregel te bepalen. Voor enkele maatregelen zijn gevoeligheidsanalyses uitgevoerd.
24-2
Milieufederatie Zuid-Holland
Wij gaan voor een duurzame samenwerkingsrelatie zoals ook kan worden afgeleid uit het feit dat eerdere afspraken uit Visie en Durf zijn uitgemond in besluiten.
De besluitvorming over de aanleg van de A4-zuid (tussen Beneluxplein en A29) is nog gaande en staat daarom inderdaad nog niet vast. Vanwege deze onzekerheid is daarom voor de A4-zuid in het MER een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd waarbij het effect van de A4-zuid op de verkeersafwikkeling op de A15 is onderzocht en de daarmee gepaard gaande effecten op luchtkwaliteit. Uit deze gevoeligheidsanalyse blijkt dat het niet realiseren van A4-zuid vooral effecten heeft op de autonome ontwikkeling en nauwelijks op de te compenseren bijdrage van Maasvlakte 2. Het effect van een aantal andere maatregelen, waaronder rekeningrijden, is ook in een gevoeligheidsanalyse onderzocht. Hieruit bleek dat deze maatregel een significant effect heeft op verkeer en dus ook op luchtkwaliteit. Vanwege het nog lopende debat op nationaal niveau over deze maatregel, is deze niet opgenomen in het plan.
198
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-3
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland is van mening dat mobiliteitsknelpunten worden onderschat. De uitbreiding van de A15 biedt soelaas tot 2020. Daarna wordt verwezen naar een garantie van het Rijk die volgens inspreker niet valt te geven. Bovendien moet in eerste instantie worden gekeken naar de logistieke keten en dan pas naar infrastructurele oplossingen De Milieufederatie Zuid-Holland is dan ook van mening dat zolang de infrastructuur van de A15 niet is afgestemd op de volledige ontwikkeling van de Maasvlakte 2, slechts dat deel van Maasvlakte 2 tot ontwikkeling kan worden gebracht dat overeenstemt met de daarbij behorende infrastructuur.
Het Rijksbeleid voor de bereikbaarheid van de mainport Rotterdam is ondermeer vastgelegd in de volgende Rijksnota’s en planologische kernbeslissingen: de Nota Ruimte (2006), de Nota Mobiliteit (2006), de Nota Zeehavens (2004) en de PKB PMR (2006) en ook in de Regionale netwerkanalyse Zuidvleugel (2006). Hieruit blijkt dat met de komst van Maasvlakte 2 rekening wordt gehouden in de diverse beleidskaders. Samengevat borgen de genoemde beleidslijnen, projecten en instrumenten tezamen dat de mainport Rotterdam zowel voor als na 2020 via de weg bereikbaar zal zijn en dat het schaalniveau van de wegeninfrastructuur zal aansluiten bij de vervoersbehoeften. Ook HbR zet zich in voor de bereikbaarheid van de haven en ontwikkelt daartoe initiatieven. Verder dient bij de beoordeling van de bereikbaarheid rekening te worden gehouden met het feit dat om andere redenen (de toets aan de wet) zeer conservatieve aannamen zijn gedaan over de vervoerstromen. Vanwege de consistentie in de berekeningen zijn die aannamen ook gehanteerd voor de berekening van de bereikbaarheidsknelpunten. Bij een beleidsmatig oordeel daarover moet echter ook gewicht worden toegekend aan de meer gematigde scenario’s, die een veel aannemelijker ontwikkeling laten zien. Tot slot moet ook rekening worden gehouden met nieuwe inzichten die na het verschijnen van de MER zijn verkregen door de biedingen van bedrijven op de mogelijkheid tot vestiging van de eerste containerterminal op Maasvlakte 2. Daaruit blijkt dat de gehanteerde vervoerskentallen zeker haalbaar en waarschijnlijk gunstiger zullen zijn.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
199
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-4
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland wijst erop dat in de PKB PMR 2006 is vastgelegd dat Maasvlakte 2 is bedoeld voor deepsea gebonden activiteiten, met daarbij de mogelijkheid voor andere activiteiten. Dit na zorgvuldige afweging (beslissing van wezenlijk belang 5). In MER Bestemming wordt nu zonder nader afweging ‘energie en nieuwe industrie’ ondergebracht onder ‘chemie’.
Beslissing van wezenlijk belang 4 (bwb 4) biedt ruimte aan deap sea gebonden chemie, container op- en overslag en direct gerelateerde distributieactiviteiten. Bwb 4 is daar mee duidelijk in welke bedrijvigheid de PKB voorziet. Om deze reden is er geen noodzaak tot uitwerkingsplannen. Bwb 5 geeft aan dat andere functies dan deepseagebonden chemie, container op- en overslag en direct gerelateerde distributieactiviteiten onder bijzondere omstandigheden mogelijk gemaakt moeten worden. Het is echter nog niet duidelijk welke andere functies mogelijk gemaakt moeten worden in het bestemmingsplan, terwijl de gegeven criteria zich niet eenduidig laten doorvertalen in een bestemmingsplan. Hierdoor is het niet goed mogelijk in de voorschriften van het bestemmingsplan te anticiperen op bwb 5. Voorts hebben deze andere functies (bwb 5) geen onderdeel uitgemaakt van de onderliggende milieuonderzoeken.
Inspreker stelt voor om alleen de zeewering en infrastructuur te bestemmen en voor havenbekken en haventerrein te werken met uitwerkingsverplichtingen met voorschriften over harde, expliciete, meetbare en controleerbare voorschriften over noodzaak (t.a.v. bwb 5, bereikbaarheid en gewenste milieukwaliteiten). Deze wijze van fasering is in overeenstemming met de PKB PMR 2006 en is ook van belang gezien de wettelijke werkingsduur van het bestemmingsplan van 10 jaar. Inspreker doet ook een voorstel voor de wijze waarop MER moet worden ingezet bij de uitwerking en vestiging van bedrijven.
In het ontwerpbestemmingsplan is het begrip ‘chemische industrie’ in de zogenaamde begripsbepalingen omschreven. Dit betreft een doorvertaling van de tekst van de PKB PMR 2006. Met oog op een mogelijke clustering van activiteiten op gebied van grondstoffenvoorbehandeling, industriële ecologie en (andere) innovatieve bedrijvigheid in de procesindustrie zijn aan chemie gerelateerde industrieën c.q. bedrijfsactiviteiten toegestaan. E.e.a. is ook onderzocht in het kader van MER Bestemming. Ook is in het ontwerpbestemmingsplan uitdrukkelijk de mogelijkheid van een vestiging van een ‘utilitycenter’ toegestaan. Hieronder wordt verstaan: een al dan niet collectieve bedrijfsvoorziening voor de gezamenlijke verwerking en zuivering van afvalstoffen en afvalwater, het leveren van restwarmte en stoom, de verwerking van restproducten, het opwekken van energie, alsmede vergelijkbare collectieve activiteiten voor bedrijven op Maasvlakte 2. De totale opwekking van energie mag niet meer dan 500 MW bedragen.
200
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord Plantermijn: De volledige ontwikkeling van Maasvlakte 2 neemt circa 25 jaar in beslag, zodat er pas rond 2033 sprake zal zijn van een situatie waarin alle uitgegeven bedrijventerreinen voor 100 procent in gebruik zullen zijn. Om deze reden is ook in het MER Bestemming 2033 aangehouden als eindsituatie. Hoewel de ontwikkeling van het plangebied geleidelijk zal plaatsvinden, wordt met de aanleg van de buitencontour een direct ruimtebeslag op de voor Maasvlakte 2 bestemde gronden gelegd. Dat wil zeggen dat het bestaande gebruik van deze gronden, op dit moment zee, zal komen te vervallen. Gelet op de bijzonderheden en vanwege het belang om te voorzien in een goede ruimtelijke ordening van het gebied (mede vanuit oogpunt van exploitatiezekerheid), hebben alle gronden in het plangebied van Maasvlakte 2 een eindbestemming gekregen. Dit ondanks dat de realisatie van deze bestemmingen zich over een langere periode dan 10 jaar uitstrekt. De argumenten met betrekking tot de gehanteerde Plantermijn zijn verder uitgewerkt in § 1.5 van het ontwerp-bestemmingsplan.
24-5
Milieufederatie Zuid-Holland
Ondanks de waardering voor de paragraaf monitoring en evaluatie in het MER B, mist de Milieufederatie Zuid-Holland afspraken en garanties die de ambities borgen. Voorbeelden uit het verleden illustreren de noodzaak. Bij de reeks aan borgingsmogelijkheden in het MER Bestemming (par. 4.4.4.) ontbreken afspraken over centrale controle en regie. Daarom komt inspreker met een voorstel voor borgingsafspraken, een afrekenkader waaraan in het uiterste geval sancties worden verbonden. Inspreker vraagt inzet van onafhankelijke instanties (NMP, ROM-Rijnmond, Cie MER) bij de uitvoering van monitoring en evaluatie, vraagt betrokkenheid bij de opzet en roept betrokken partijen onder leiding van Rotterdam op tot initiatief.
De gemeente stelt tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in onze opdracht het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan. De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of bijsturing door aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk is. Als dat het geval is zullen wij die voorzieningen of maatregelen in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren. Voor de langere termijn (langer dan 10 jaar) staat ons (naast het MEP) de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan ter beschikking.Verder merken wij hier op dat wij, gezamenlijk met HbR, een dialoog starten met maatschappelijke partners over het toezien op de te behalen milieuresultaten.
24-6
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland onderschrijft de gedachte aan nulmeting MER Bestemming in 2010 en vraagt dit toe te voegen aan het MER Bestemming.
Wij onderkennen het belang van het goed in beeld brengen van de referentiesituatie. In hoeverre dit moment samenvalt met 2010 staat nog niet vast en zullen wij nader beoordelen. Een indicatie van de monitoringsmijlpalen zal in het MEP een plaats krijgen. Denkbaar is dat in ieder geval gekeken zal worden naar markante momenten zoals vóór start aanleg, start bouw eerste bedrijven, eerste bedrijven in gebruik. In de systematiek van het MEP is het gebruikelijk de referentiemetingen deel te laten uitmaken van het programma.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
201
Antwoord De planning voor het MEP moet aansluiten bij de planfasering tot 2033. Om te kunnen bepalen of bepaalde ontwikkelingen en effecten zich daadwerkelijk voordoen en om tijdig bij te kunnen stellen als er zich significante verschillen tussen voorspelling en praktijk voordoen, liggen evaluatiemomenten in 2015, 2020, 2025, en 2033 voor de hand. Hier kan een vroeger monitoringsmoment aan worden toegevoegd als nulmeting voor de start van de ingebruikname van Maasvlakte 2. Wat betreft de verdere planning van de verschillende monitoring- en evaluatieprogramma’s verwijzen wij naar het MER Bestemming, hoofdstuk 8.3 planning.
24-7
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland is van mening dat bij het MER teveel wordt uitgegaan van de grenswaarden, terwijl de richtlijnen nadrukkelijk ook de streefwaarden noemt waaraan de inrichting van Maasvlakte 2 aan moet voldoen. Het gaat vooral om geluid, lucht, externe veiligheid en emissies naar het oppervlaktewater.
Het MER Bestemming is vooral getoetst aan de grenswaarden zoals aangegeven in het wettelijke kader. Aan de in het wettelijke kader aangegeven streefwaarden is niet getoetst omdat de hiermee gepaard gaande maatregelen, gezien recente jurisprudentie, niet voldoende zijn te garanderen. Dit laat echter onverlet dat de ambitie van HbR en de gemeente Rotterdam hoger ligt dan de gegeven grenswaarden.
24-8
Milieufederatie Zuid-Holland
Voor luchtkwaliteit leidt de aanpak gericht op de grenswaarden tot een te magere inspanning die niet getuigt van ambitie. Dit in tegenspraak met de Rotterdamse aanpak in RAL en RECP. Niet moet worden gedacht aan even onder de norm blijven (is even erg als even boven de norm), maar eerder aan een halvering. De Milieufederatie Zuid-Holland is van mening dat daartoe in de Overeenkomst luchtkwaliteit naast harde afdwingbare maatregelen ook een brede ambitie gericht op de streefwaarden moet worden opgenomen met concrete monitorbare afspraken. Inspreker geeft een niet uitputtende lijst met voorbeelden van maatregelen.
Op grond van de ‘Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007’ is voorgeschreven dat bij bepaling van effecten op de luchtkwaliteit uitgegaan moet worden van de door VROM vast te stellen GCNachtergrondconcentraties. Deze GCN-concentraties zoals opgenomen in het MER Bestemming zijn gebaseerd op vaststaand beleid. Maatregelen die in voorbereiding zijn en waarvan de uitvoering nu nog niet verzekerd is, zijn niet meegenomen in de prognose. De gehanteerde achtergrondconcentraties dienen derhalve als conservatief beschouwd te worden. De ambitie van de gemeente Rotterdam, HbR zoals verwoord in de door inspreker genoemde beleidsdocumenten blijft onverminderd van kracht.
24-9
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland vraagt zich af of de geringe harde en afdwingbare maatregelen voor lucht voldoende effect zullen hebben om binnen de grenswaarden te blijven.
Uit het Actualisatierapport Luchtkwaliteit blijkt dat de plannen voor Maasvlakte 2 voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van lucht, omdat de maatregelen die in het kader van het plan worden genomen er voor zorgen dat ten opzichte van de autonome ontwikkeling sprake zal zijn van: - een afname van gebieden waar overschrijding van de grenswaarde optreedt; - een afname van de concentraties in de overschrijdingsgebieden - geen blootgestelden. De hardheid en afdwingbaarheid van de te nemen maatregelen worden geborgd met de Overeenkomst Luchtkwaliteit Maasvlakte 2. De voorgenomen tekst van deze overeenkomst ligt met het Ontwerpbestemmingsplan ter inzage.
202
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-10
Milieufederatie Zuid-Holland
Het is voor de Milieufederatie Zuid-Holland onduidelijk hoe de initiatieven voor kolengestookte centrales in MER Bestemming zijn opgenomen. De federatie pleit ervoor deze als cumulatief effect (en niet als autonome ontwikkeling) op te nemen en vraagt om nadere toelichting.
In de GCN-cijfers van het MNP voor 2020 zijn de gevolgen van een grote uitbreiding van de landelijke elektriciteitproductiecapaciteit opgenomen. Deze cijfers zijn gebruikt in het MER en Passende Beoordeling voor Maasvlakte 2, voor de beschrijving van de autonome ontwikkeling. Daarmee is de zuurdepositie, die wordt veroorzaakt door bestaande en nieuwe elektriciteitsproductie in beginsel in rekening gebracht als onderdeel van de autonome ontwikkeling. Omdat inmiddels twee concrete initiatieven voor elektriciteitsproductie (E.ON en Electrabel) op de huidige Maasvlakte in voorbereiding zijn, is in augustus 2007 onderzocht of de regionale effecten daarvan afwijken van de GCN-cijfers. Uit de voor deze projecten verrichte habitattoetsen blijkt dat elk van de centrales een klein, op zichzelf beschouwd niet significant effect heeft op de habitats 2130 en 2190 in Solleveld & Kapittelduinen en geen effecten heeft op Voornes Duin. Het cumulatieve effect van de beide centrales op de habitats 2130 en 2190 (resp. 0,32 en 0,053 ha) in het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen is eveneens als nietsignificant beoordeeld. Daarbij is rekening gehouden met de recent geplaatste zogenaamde de-NOx eenheid op de bestaande productie-eenheden van E.ON en de cumulatie met effecten van andere in voorbereiding zijnde plannen, projecten en handelingen. Er is tevens onderzocht in hoeverre de bijdrage van de beide centrales – vanuit het perspectief van Maasvlakte 2 – door cumulatie zou kunnen leiden tot een effect op één van de andere habitattypen met een instandhoudingdoel, waarvoor Maasvlakte 2 zelfstandig niet significant is. Dat blijkt niet het geval te zijn. Ook in de gecumuleerde situatie (waarbij is gekeken naar de effecten van Maasvlakte 2 inclusief de bijdrage van de beide centrales) worden de grenswaarden van de overige habitattypen niet overschreden en wordt daarop derhalve geen effect voorspeld.
24-11
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland geeft aan dat in MER Bestemming geen aandacht is besteed aan de NEC-doelstellingen voor diverse stoffen. Ook vanuit dat oogpunt is extra aandacht en inspanning voor vermindering van luchtemissies gewenst.
In hoofdstuk 2 van de bijlage luchtkwaliteit is ingegaan op de situatie met betrekking tot de NECrichtlijn. MER Bestemming Maasvlakte 2 gaat uit van maatregelen die reeds op landelijk niveau getroffen zijn om de NEC-doelstellingen te halen, bijvoorbeeld NOx-emissiehandel, het voldoen aan de best beschikbare technieken zoals bepaald in de IPPC richtlijn, stimuleren van maatregelen om NOx te reduceren bij binnenvaart e.d., zijn uitgangspunt geweest bij het bepalen van de effecten van Maasvlakte 2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
203
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-12
Milieufederatie Zuid-Holland
Het is voor de Milieufederatie Zuid-Holland niet duidelijk wat de status is van de Overeenkomst lucht – als bijlage bij het bestemmingsplan.
De Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente Rotterdam, het Rijk en HbR. Partijen maken in deze overeenkomst afspraken over de tijdige realisatie van de noodzakelijke maatregelen. Deze overeenkomst is nodig omdat de effecten van Maasvlakte 2 op de luchtkwaliteit met name plaatsvinden buiten het plangebied waarvoor het bestemmingsplan wordt gemaakt.
24-13
Milieufederatie Zuid-Holland
Het MER besteedt nauwelijks aandacht aan de CO2, energie en klimaatproblematiek. Dat is een geweldige omissie en niet conform de richtlijnen voor MER Bestemming en niet passend in de ambities die Rotterdam in RECP heeft geformuleerd. Zo is geen rekening gehouden met de groei van de scheepvaart. Maatregelen zijn nodig en hebben ook groot effect op het bestaande haven- en industriegebied. De Milieufederatie Zuid-Holland stelt voor CO2reductiedoelen voor Maasvlakte 2 op te nemen gekoppeld aan het type bedrijven en deze op te nemen in § 8.2. van MER Bestemming.
CO2 is een mondiaal probleem. Voor de effecten van CO2 is het niet van belang waar op de wereld CO2 wordt uitgestoten. Maasvlakte 2 is een project dat reageert op de marktvraag. De realisatie van Maasvlakte 2 genereert echter niet zelfstandig nieuwe marktvraag. De realisatie van Maasvlakte 2 is derhalve nauwelijks van invloed op de mondiale uitstoot van CO2. Maasvlakte 2 schept optimale randvoorwaarden om tot de CO2-uitstoot zo minimaal te laten zijn of tot CO2-reductie te komen. Deze randvoorwaarden zijn in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen: - Ontvangst van zeer grote deep-sea gebonden schepen leidt een emissie per ton/TEU die kleiner is dan bij kleinere schepen; - In vergelijking met andere havens zeer goed achterlandtransportmodaliteiten (binnenvaart en rail) waardoor emissie per ton/TEU naar de eindbestemming lager is dan in vergelijking met concurrerende havens; - Inrichting/lokalisering chemie zodanig dat kans op clustering en effectieve uitwisseling van grondstoffen en energie optimaal is. Ook is in het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid van een vestiging van een ‘utilitycenter’ toegestaan. Hieronder wordt verstaan: een al dan niet collectieve bedrijfsvoorziening voor de gezamenlijke verwerking en zuivering van afvalstoffen en afvalwater, het leveren van restwarmte en stoom, de verwerking van restproducten, het opwekken van energie. Dit kan ook een bijdrage leveren tot beperking van CO2-emissie. Voor de vestiging van bedrijven geldt in het kader van de Wet milieubeheer dat deze moeten voldoen aan de Europese IPPC-richtlijnen waardoor de best beschikbare technieken onder anderen op gebied van energie-efficiency moeten worden toegepast én indien van toepassing bedrijven ook moeten meedoen aan het Europese systeem voor CO2emissiehandel. Dit zal er toe leiden dat deze nieuw te vestigen bedrijven relatief weinig CO2 zullen uitstoten (zoals ook als uitgangspunt gehanteerd in het MER Bestemming). Zie tevens beantwoording vraag 24.15.
204
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-14
Milieufederatie Zuid-Holland
De suggestie dat met windenergie 8% van de totale CO2-uitstoot van Maasvlakte 2 kan worden vermeden, is volgens de Milieufederatie Zuid-Holland in tegenspraak met het VKA waarin het gaat om 2%.
Windenergie kan tot 8% van de totale CO2-uitstoot vermijden als het maximale aantal in het MER Bestemming onderzochte windturbines langs de zeewering wordt geplaatst. In het Voorontwerp Bestemmingsplan werd nog uitgegaan van alleen windturbines op de harde zeewering. In het ontwerpbestemmingsplan is ook langs de zachte zeewering (ter hoogte van het extensieve strand) ruimtelijk voorzien in de komst van windturbines. De voorschriften van het Voorontwerp Bestemmingsplan zijn daartoe aangepast.
24-15
Milieufederatie Zuid-Holland
Duurzaamheid komt bij de aanleg wel, maar bij de inrichting minder goed uit de verf, vooral doordat lucht en CO2 mager zijn ingevuld. Daarmee is volgens de Milieufederatie Zuid-Holland niet voldaan aan de richtlijnen waarin staat: concretiseer deze ambities in het MER, zodat zij daadwerkelijk sturend kunnen zijn voor de invulling en ook geëvalueerd en gemonitord kunnen worden.
De ambitie van de gemeente Rotterdam en HbR gaat verder dan alleen het borgen van duurzaamheid van Maasvlakte 2. Duurzaamheid geldt voor de gehele Rotterdamse haven. De doelstellingen voor duurzaamheid voor de haven zijn verwoord in het Havenplan 2020, een initiatief van de gemeente Rotterdam én HbR, waarin de streefbeelden veelzijdige haven, snelle en veilige haven, kennishaven, schone haven en attractieve haven zijn beschreven. Duurzaamheid is bij het tot stand komen van de plannen voor Maasvlakte 2 vanaf het eerste begin de leidraad geweest voor de landaanwinning, het ontwerp, de inrichting, het gebruik en het beheer van Maasvlakte 2. Zie ook inspraakreactie 14-15 en 14-16. Ook bij het nader uitwerken van de plannen voor de inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 heeft duurzaamheid een belangrijke rol gespeeld. Zie daarvoor MER Bestemming, Bijlage Ontwikkeling alternatieven. Deze beschrijft de mogelijkheden, effecten en keuzes voor de verschillende onderdelen van de inrichting en het gebruik. Daarbij is gewerkt met drie duurzame concepten; duurzame logistiek, chemische clusters en de multifunctionele buitencontour. Centraal in het concept duurzaam logistiek staat de modal split. Bij chemische clusters staat de ruimtelijke clustering van bedrijven centraal en bij de multifunctionele buitencontour gaat het vooral om het meervoudige gebruik van de ruimte. Wat betreft het thema CO2 in relatie tot Maasvlakte 2 wordt aangesloten bij het Rotterdamse Climate Initiative. De gemeente Rotterdam is samen met het HbR een CO2 strategie aan het ontwikkelen om de doelstellingen van het Climate Initiative te kunnen ondersteunen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
205
Antwoord Een eerste resultaat hiervan is de met het Rijk gemaakte afspraken over het alleen nog faciliteren van nieuwe energiecentrales in de Rotterdamse haven die CO2-capture ready zijn. Hoewel Maasvlakte 2 leidt tot een beperkte additionele CO2 uitstoot zal daar waar mogelijk ingezet worden om de CO2 uitstoot te reduceren. In het bestemmingsplan Maasvlakte 2 wordt CO2berging alleen mogelijk gemaakt als onderdeel van industriële activiteiten (bovengrondse opslag/ tanken park) voor hergebruik. Oplossingen voor ondergrondse opslag (eindverwijdering) vergen uitgebreid onderzoek naar de geschiktheid van de ondergrond. De mogelijkheden en de effecten van ondergrondse opslag zijn in het MER Bestemming Maasvlakte 2 niet onderzocht. Bovengrondse voorzieningen voor ondergrondse opslag zijn echter wel inpasbaar in een industrieel complex en worden met de voorgenomen bestemmingen niet onmogelijk gemaakt. Voor concrete projecten voor ondergrondse opslag zal een bestemmingsplanwijziging nodig zijn, met bijbehorende onderzoeken. Wat betreft lucht merken wij op dat juist op dit vlak omvangrijke en verstrekkende maatregelen zijn gepland. In de Overeenkomst Luchtkwaliteit staan deze maatregelen opgesomd. Deze Overeenkomst wordt als bijlage bij het ontwerp-bestemmingsplan gevoegd. Voor de ontwikkelingen op en rond Maasvlakte 2 wordt door de betrokken overheden een monitoringen evaluatieprogramma (MEP) opgesteld. Daarin worden de totstandkoming en het gebruik van Maasvlakte 2 actief gevolgd.
24-16
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland houdt een pleidooi voor het oprichten van een maatschappelijk platform duurzame ontwikkeling Maasvlakte 2.
Verwijzend naar de eerste zin van ons antwoord op uw vorige (deel)reactie onderstrepen wij opnieuw het belang van duurzaamheid. Afgezien van onze wettelijke taak willen wij ook gezamenlijk aanvullende inspanningen leveren, die beogen de duurzaamheid van de intenties en afspraken te verzekeren. Wij zijn graag bereid, gezamenlijk met HbR en de maatschappelijke partners de dialoog over de concretisering van duurzaamheid voort te zetten. Over de vorm waarin dit zal plaatsvinden, zijn wij op dit moment met u overleg.
206
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-17
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland heeft 14 suggesties en opmerkingen bij de bijlage over duurzaamheid in het bestemmingsplan. In steekwoorden: - Clustering - Milieu op z’n plek - Windenergie - Actieve acquisitie op logisitiek - Actieve acquisitie op stoffen en energiehuishouding - CO2 capture - Duurzame materialen - Koelwaterlozing - Beladingsgraad - Intensief ruimtegebruik - Modal shift - OV transferium - OV dichter bij het strand - Monitoring en evaluatie effecten lucht
De door de inspreker genoemde suggesties en opmerkingen zijn leidend geweest in de ontwikkeling en het ruimtelijke plan van Maasvlakte 2 en zijn alle opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan Maasvlakte 2. In het kort gaat het over: - Clustering: clustering en co-siting maken deel uit van de chemische clusters, één van de drie duurzame concepten, en hebben hun beslag gekregen bij de voorziene inrichting van Maasvlakte 2. - Milieu op z’n plek: het concept “milieu op zijn plek” heeft ertoe geleid dat in het ruimtelijk plan de verschillende industriële activiteiten een logische plaats hebben gekregen. Container op- en overslag aan de havenbekkens en ontsloten via de infrabundel, chemie tegen het bestaande chemisch cluster op de huidige Maasvlakte, distributie bij het bestaande districentrum en multimodaal ontsloten - Windenergie: opmerking van inspreker is correct. Het ontwerp-bestemmingsplan maakt de plaatsing van windturbines op de gehele zeewering mogelijk, zowel op de harde als op de zachte zeewering (uitgezonderd de zone langs het intensieve strand). - Actieve acquisitie is onderdeel van de strategie van het HbR om schone en hoogwaardige technologische bedrijven aan te trekken. Actieve acquisitie richt zich vooral op de chemie. Containerbedrijven waarmee een contract is afgesloten of waarbij contracten in voorbereiding zijn, bestaan uit de meest moderne ter wereld; - CO2 capture: het bestemmingsplan maakt het afvangen en opslaan van CO2 ruimtelijk mogelijk. Waar en wanneer daarvan gebruik wordt gemaakt is sterk afhankelijk van het chemische bedrijf; - Duurzame materialen: de toepassing van duurzame materialen maakt onderdeel uit van de vergunningverlening in het kader van de Bouwverordening. - Koelwaterlozing: bij de ruimtelijke inrichting is rekening gehouden met de plaatsing van chemie, mede op basis van de koelwaterproblematiek. Op de plankaart zijn de terreindelen aangegeven waar chemie kan worden gerealiseerd. - Beladingsgraad: HbR stimuleert maatregelen om de TEU per call zo hoog mogelijk te laten zijn, zoals het rijden met de 3 TEU truck. - Intensief ruimtegebruik: bij de uitgifte van kavels worden per type bedrijvigheid eisen gesteld aan de intensiteit van het ruimtegebruik. Dit wordt contractueel vastgelegd. - Modal shift: in de contracten met containerbedrijven zijn maxima gesteld aan het vervoer van containers per vrachtwagen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
207
Antwoord - OV transferium: Het OV transferium maakt op dit moment geen deel uit van de lopende OVconcessie. Bij de contractonderhandelingen voor een nieuwe concessie is de inzet dat er een OV transferium wordt gerealiseerd en dat het OV dichterbij het strand komt; - OV dichter bij het strand: zie hiervoor; - Evaluatie en monitoring effecten lucht: er wordt een evaluatie- en monitoringprogramma (MEP) ontwikkeld waarin niet alleen de effecten op de luchtkwaliteit, maar ook op de andere relevante onderdelen van het plan worden gemonitord.
24-18
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland is van mening dat de realisatie van de 750 ha natuur en recreatiegebied gelijke tred moet houden met Maasvlakte 2.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe strekken dat de 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor resp. Midden-IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Deze partijen hebben hiertoe, evenals de andere projectpartners in PMR, een projectorganisatie opgericht die de realisatie van de deelprojecten begeleidt. Verder zijn er afspraken gemaakt over de uitvoering en financiering van deze deelprojecten. Op dit moment worden de verschillende procedures voor de drie deelprojecten (Midden IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik) voorbereid. Afstemming en synchronisatie van procedures, waar mogelijk, vindt plaats onder auspiciën van het Rijk, waarbij het uitgangspunt is dat er een sterke samenhang bestaat tussen de verschillende deelprojecten van PMR. Wij bevestigen uw mening dat het proces van realisatie van 750 ha natuur- en recreatiegebied een ander procesverloop kent dan dat van Maasvlakte 2. Desalniettemin vertrouwen wij op de afspraken die gemaakt zijn tussen de PMR-partners, waarvan de nakoming structureel wordt bewaakt.
24-19
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland is van mening dat de natuurcompensatie voor de aanleg van Maasvlakte 2 in de vorm van het zeereservaat geen sigaar uit eigen doos moet worden. Het beheerplan moet naar tevredenheid van de natuurorganisaties tot stand komen.
Bij het samenstellen van het maatregelenpakket in het Beheerplan Voordelta is zowel rekening gehouden met de eisen die de Natuurbeschermingswet stelt aan het beheer van de Voordelta, als met de compensatieopgave die voortvloeit uit de realisatie van Maasvlakte 2. In het Beheerplan is een aantal maatregelen specifiek geoormerkt als compensatiemaatregelen. Voorafgaand aan het opstellen van het beheerplan Voordelta is overleg gevoerd met overheden in het gebied en organisaties van belanghebbende (bron: Ontwerp Beheerplan Voordelta).
208
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
24-23
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland verzoekt om stapstenen conform het Havenplan 2020 te realiseren om uitwisseling te kunnen krijgen tussen duinen ten noorden en zuiden van het havengebied.
In het MER wordt geconstateerd dat de zachte zeewering door de westelijke ligging geen volwaardige verbinding kan zijn tussen de duingebieden van Voorne en die ten noorden van de Nieuwe Waterweg. Ten aanzien van de gevraagde verbinding wordt in het MER Bestemming verwezen naar het Havenplan 2020 waarin plannen voor de realisatie van twee stapstenen zijn opgenomen (zie ook onder antwoord 25-15). HbR onderzoekt de mogelijkheden hieraan een meer duurzame invulling te geven. Daarnaast zullen de toekomstig kabel- en leidingenstroken op Maasvlakte 2, in combinatie met de al aanwezige stroken in het bestaande havengebied een infrastructuur bieden tussen beide genoemde duingebieden.
24-24
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland wenst zekerstelling van duurzaam beheer in zeereservaat en duincompensatie.
Het Rijk is primair verantwoordelijk voor het tijdig realiseren van de compensatie. Het uitgangspunt is dat de compensatiemaatregelen (bodembeschermingsgebied en rustgebieden en de duincompensatie) duurzaam worden beheerd. Dit zal worden vastgelegd in de Beheerplannen van de betreffende gebieden. Daarbij heeft het Rijk het voornemen om het beheer van de duincompensatie na aanleg over te dragen aan het Zuid Hollands Landschap.
24-25
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland wil dat zoneringsmaatregelen worden getroffen bij het recreatiestrand om uitwaaiering richting Hinderplaat en Westplaat te voorkomen. De federatie denkt aan uitgekiende lokalisering van parkeerplaatsen en strandopgangen en extensivering van de Slufterweg.
Het vertrekpunt in het MER Bestemming is dat inrichtingsmaatregelen zo worden uitgevoerd dat hinder op kwetsbare natuurgebieden, zoals het natuurgerichte Slufterstrand of de Hinderplaat, wordt voorkomen. In het MER Bestemming zijn 5 strandopgangen langs het (incidenteel) intensieve strand als uitgangspunt genomen. Daarbij zijn nog geen concrete locaties benoemd. Wel wordt er in het MER Bestemming vanuit gegaan dat deze locaties zo worden gekozen, dat hinder op de natuur wordt geminimaliseerd. Hetzelfde geldt voor de locatiekeuze voor parkeervoorzieningen. In het bestemmingsplan is de ligging van inrichtingsmaatregelen, zoals de afscheiding van het incidenteel intensieve strand naar het natuurgerichte strand, strandopgangen en de parkeervoorzieningen niet vastgelegd. Deze inrichtingsmaatregelen worden in het detailontwerp van Maasvlakte 2 verder uitgewerkt. Hiernaast is het goed te vermelden hoe de indeling van het nieuwe strand vorm gaat krijgen. Op het ‘nieuwe’ strand, wat komt te liggen aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2, wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. Dit strand bevindt zich buiten de verstoringszone van 1200 meter van de zeehondenrustplaats op de Hinderplaat.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
209
Antwoord De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Het strand grenzend aan het Slufterstrand en de natuurgebieden zal dus voornamelijk door badgasten in gebruik worden genomen. (MER Bestemming, bijlage Recreatief Medegebruik).
24-26
Milieufederatie Zuid-Holland
De Milieufederatie Zuid-Holland sluit zich aan bij de reactie van de vereniging Natuurmonumenten en de stichting Zuid-Hollands landschap
Ter kennisgeving aangenomen, zie beantwoording aldaar.
25-1
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap zijn van mening dat de milieueffectrapportages van een zeer hoge kwaliteit zijn wat betreft leesbaarheid, compleetheid en diepgang. De gebruikte beoordelingsmethodiek voor natuur is voor zover zij kunnen overzien grensverleggend en verdient dan ook navolging. Zij verzoeken om te bevorderen dat de opgedane ervaringen worden vastgelegd en verspreid voor een breder gebruik.
Wij hebben deze opmerkingen voor kennisgeving aangenomen.
25-2
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap constateren dat in het MER onder chemie tevens wordt verstaan de vestiging van energiecentrales en ‘nieuwe industrie’, zoals recycling en metallurgie. Zij achten deze ruime invulling van de activiteit chemie zonder nadere toetsing strijdig met de beslissingen van wezenlijk belang 4 en 5 van de PKB en met Visie en Durf. Zij verzoeken een duidelijke keuze te maken wat betreft de toegestane activiteiten op Maasvlakte 2. Deze keuze dient volledig te zijn afgewogen conform wetgeving en gemaakte afspraken en dient transparant te worden vastgelegd in het bestemmingsplan.
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de aannamen die in het MER zijn gedaan voor chemie en de eisen die worden gesteld aan chemie in het bestemmingsplan. In het MER Bestemming zijn aannamen gedaan voor de emissies vanuit chemie op het gebied van lucht, geluid, water en externe veiligheid. Voor de bepaling van de emissies naar de lucht zijn aannamen gedaan op basis van een ruime mix van chemische bedrijven (zie Bijlage Luchtkwaliteit). Dit is gedaan om een aantal belangrijke redenen. In de eerste plaats is uitgegaan van worst case aannamen zodat een ruim scala aan type chemische bedrijven zou kunnen worden geaccommodeerd op Maasvlakte 2. Ten tweede is aangesloten bij de aannamen die destijds zijn gedaan in de PKB (2001). In het bestemmingsplan worden eisen gesteld aan de sector chemie op basis van onder anderen de beslissingen van wezenlijk belang 4 van de PKB en de notitie Visie en Durf (zie ook het antwoord op vraag 24.4). Het scala aan chemische bedrijven is hierbij veel minder ruim dan waarvoor in het MER aannamen voor de emissieberekeningen zijn gedaan. Het resultaat is, en moet ook zijn conform de PKB 2006, dat de effecten van Maasvlakte 2 binnen de grenzen van de PKB 2006 blijven.
210
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-3
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken het aantal van 5 strandopgangen (ter plaatse van het recreatiestrand voor ‘incidenteel intensief gebruik’) als maximum te hanteren en als flankerende maatregel een rustige overgangszone te creëren tussen het recreatiestrand enerzijds en het Slufterstrand en de achterliggende natuurgebieden Kleine Slufter en Hinderplaat anderzijds.
Het vertrekpunt in het MER is dat inrichtingsmaatregelen zo worden uitgevoerd dat hinder op kwetsbare natuurgebieden, zoals het natuurgerichte Slufterstrand of de Hinderplaat, wordt voorkomen. In het MER zijn 5 strandopgangen langs het (incidenteel) intensieve strand als uitgangspunt genomen. Daarbij zijn nog geen concrete locaties benoemd. Wel wordt er in het MER vanuit gegaan dat deze locaties zo worden gekozen, dat hinder op de natuur wordt geminimaliseerd. Hetzelfde geldt voor de locatiekeuze voor parkeervoorzieningen. In het bestemmingsplan is de ligging van inrichtingsmaatregelen, zoals de afscheiding van het incidenteel intensieve strand naar het natuurgerichte strand, strandopgangen en de parkeervoorzieningen niet vastgelegd. Deze inrichtingsmaatregelen worden in het detailontwerp van Maasvlakte 2 verder uitgewerkt. Hiernaast is het goed te vermelden hoe de indeling van het nieuwe strand vorm gaat krijgen. Op het ‘nieuwe’ strand, wat komt te liggen aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2, wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. Dit strand bevindt zich buiten de verstoringszone van 1200 meter van de zeehondenrustplaats op de Hinderplaat. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Het strand grenzend aan het Slufterstrand en de natuurgebieden zal dus voornamelijk door badgasten in gebruik worden genomen (MER Bestemming, bijlage Recreatief Medegebruik).
25-4
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap stellen voor om na ingebruikname van de nieuwe hoofdinfrastructuurbundel, de bestaande verbinding Westplaatweg/Slufterweg te extensiveren door deze bijvoorbeeld alleen open te stellen voor bestemmingsverkeer en fietsers.
Door het verplaatsen van het intensieve strand naar Maasvlakte 2 zal de verkeersintensiteit op de Westplaatweg afnemen. Het recreatieverkeer zal grotendeels langs de hoofdinfrabundel worden geleid en pas bij de zachte zeewering langs de buitencontour lopen. Beide wegen zullen niet alleen toegankelijk worden gemaakt voor bestemmingsverkeer en fietsers.
25-5
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap zien graag een verbod op het gebruik van het intensieve strand voor kitesurfen, mede om het rustgebied Hinderplaat te ontzien.
Zie hiervoor het antwoord bij 25.3.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
211
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-6
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap pleiten ervoor om, ook gelet op de belevingswaarde voor de fietsrecreant en de natuurwaarden, de infrastructuurbundel zoals opgenomen in de Ruimtelijke Verkenning óók te hanteren voor de MMA en de VKA. De argumenten die het MER aanvoert om geen windturbines op het duin te willen (behoud natuurlijk landschap) gaan immers ook op voor de autoweg op het duin. Het is dan ook vreemd dat deze nu onderdeel uitmaakt van het MMA.
Evenals in de Ruimtelijke Verkenning is de belangrijkste infrastructuur, waaronder de autosnelweg, zowel in het meest milieuvriendelijk alternatief als in het voorkeursalternatief binnen de hoofdinfrastructuurbundel gepland, achter de nieuw aan te leggen duinen. Daarnaast is een secundaire weg gepland. De secundaire weg is nodig om Maasvlakte 2 bereikbaar te houden voor recreatieverkeer, langzaam verkeer en voor fietsers en bij calamiteiten. Al het transport en vervoer van en naar bedrijven op Maasvlakte 2 gebeurt in principe via de (stads)autosnelweg. Dit verkeer rijdt dan ook niet door het nieuwe duinlandschap, maar er langs. De secundaire weg wordt in principe alleen door recreanten gebruikt; daarom is deze in het MMA en het VKA ingepast in het duinlandschap. Vanwege het kleinschalige karakter van deze route wordt verwacht dat deze geen afbreuk doet aan het natuurlijke duinlandschap. Deze recreatieweg, gecombineerd met fietspad, maakt het landschap juist toegankelijk en beleefbaar door en voor recreanten en natuurliefhebbers.
25-7
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap zijn van mening dat het argument bereikbaarheid geen logisch criterium is om de aanleg van de Oranjetunnel deel uit te laten maken van het MMA. Zij uitten hun zorgen over de mogelijke doorsnijding van de Ecologische Hoofdstructuur in de Oranjebuitenpolder als gevolg van de Oranjetunnel en bijbehorende snelweg.
In het Rijnmondgebied worden bereikbaarheid en luchtkwaliteit als knelpunten aangemerkt. Ten behoeve van een betere bereikbaarheid en daardoor een verbetering van de luchtkwaliteit is gekozen de Oranjetunnel op te nemen als maatregel binnen het MMA. Aangezien de aanleg van de Oranjetunnel niet binnen de competentie van HbR valt, is de Oranjetunnel niet opgenomen in het VKA en het bestemmingsplan Maasvlakte 2.
25-8
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
In het Hoofdrapport MER Bestemming (pag.31) staat dat HbR zich inzet om lichthinder naar de omgeving te beperken. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap zien graag op welke wijze invulling wordt gegeven aan dit streven.
Het beperken van lichthinder zal primair worden gereguleerd via de milieuvergunningen voor de individuele bedrijven op basis van de Wet milieubeheer. Verder zal bij de inrichting van de openbare ruimte en ook in het kader van het duurzaamheidsbeleid van HbR aandacht worden besteed aan het beperken van lichthinder, b.v. door innovatieve toepassing van licht. De (menselijke) veiligheid mag hierdoor echter niet negatief worden beïnvloed. Het thema licht zal ten slotte een plek krijgen in het monitoring- en evaluatieprogramma.
25-9
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Eén van de maatregelen van het VKA is het plaatsen van schermen langs de A15. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het ZuidHollands Landschap verzoeken in contact te treden met de provincie Zuid-Holland, die trekker is van de 600 ha natuur en recreatie op Midden-IJsselmonde. In dit project wordt de aanleg van geluidschermen langs de A15 overwogen. Een optimale inrichting kan baat hebben voor zowel geluidsreductie als luchtkwaliteit.
De details van de plaatsing van schermen langs de A15 (al dan niet in het kader van de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2) vindt plaats bij de OTB A15. Voor de verdere inpassing van deze schermen wordt daarom verwezen naar die procedure.
212
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-10
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap pleiten ervoor om het Green Gate concept ook deel te laten uitmaken van het VKA (in plaats van enkel het MMA). Deze maatregel blijkt immers de effecten op relevante duinhabitats met 20 procent te verminderen
De maatregel Green Gate is niet in het VKA en het voorontwerp bestemmingsplan Maasvlakte 2 opgenomen. De belangrijkste reden hiervoor is dat HbR niet zonder medewerking van het Rijk deze maatregel kan invoeren. Om te voldoen aan het Besluit Luchtkwaliteit 2005 is in de luchtovereenkomst, als onderdeel van het maatregelenpakket, het instellen van een milieuzone opgenomen. De milieuzone is bedoeld om de meest vervuilende vrachtwagens te weren van de huidige Maasvlakte en van Maasvlakte 2.
25-11
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Het eindoordeel uit het MER dat er geen negatieve effecten zijn op de natuur (Hoofdrapport MER Bestemming, p.104) wordt door de insprekers niet gedeeld. Zo blijkt dat er significant negatieve effecten zijn op de duinen. Het oordeel komt voort uit de toegepaste systematiek bij het MER; pas bij een effect op een zeer belangrijk ecosysteem van minstens 20 ha is er sprake van een negatieve beoordeling (zie tabel 2.4 Bijlage Natuur MER B). Dit betekent dat eerst bijna de helft van het areaal prioritaire grijze duinen op Voorne zou moeten verdwijnen voordat er sprake is van een negatief effect. De bij het MER gebruikte beoordelingskader is dus te grof; het kader zoals toegepast bij de Passende Beoordeling is meer bruikbaar.
In het MER Bestemming en de Passende beoordeling (als bijlage opgenomen bij het MER Bestemming en het ontwerp-bestemmingsplan Maasvlakte 2) zijn twee beoordelingskaders gehanteerd, het ruimere beoordelingskader voor het MER Bestemming en het striktere beoordelingskader voor de Nb-wet. In beide gevallen is ervoor gekozen aan te sluiten bij de eerder gehanteerde beoordelingskaders van de MER-PMR en de PKBPMR. Daarnaast is ervoor gekozen om in het MER Aanleg en het MER Bestemming hetzelfde beoordelingskader te hanteren. In het MER-PMR (zie deelnota Landaanwinning pg116, tabel 6.3) is voor de effectbeoordeling een grenswaarde van 20 ha gehanteerd. Een effect op zeer belangrijke ecosystemen tussen de 0 en 20 ha is daarbij als neutraal beschouwd. Omdat in de eindbeoordelingstabel van het MER-PMR de effecten op kustecosystemen en duinecosystemen bij elkaar zijn opgeteld luidt het eindoordeel (tabel 15.1) negatief (-). Indien de effecten op duinecosystemen en mariene ecosystemen gescheiden gepresenteerd zouden zijn, had zich in het MER-PMR hetzelfde fenomeen voorgedaan: namelijk een als neutraal beschouwd effect op de duinen, dat in de termen van de Nb-wet toch significant negatief is. In de Passende beoordeling wordt het (strengere) beoordelingskader van de Nb-wet gehanteerd, waarbij overigens ook hier aansluiting is gezocht bij het eerder toegepaste beoordelingskader van het de PKB-PMR. Door de verfijndere wijze van presenteren (effecten van aanleg en bestemming zijn niet gezamenlijk beoordeeld zoals in het MER-PMR) oogt het beoordelingskader voor de effecten op de duinen wellicht te grof. Het neemt niet weg dat de effectbeoordeling conform de Nb-wet in deze maatgevend is en dat er op basis van die beoordeling een compensatieproject is geformuleerd dat in ruime mate voldoet aan de compensatieopgave.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
213
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-12
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken om het effect van de aanleg en gebruik op habitattype 2130 van Voornes Duin op te tellen bij de effecten als gevolg van de bestemming.
Ten gevolge van aanlegwerkzaamheden wordt in de bijlage ‘Eindsituatie 2015’ inderdaad een tijdelijk en zelfstandig niet-significant effect voorspeld van maximaal 0,1 ha 2130 en 2190 waaruit in principe geen compensatieopgave volgt. Het voorspelde ecologische effect ten gevolge van de gebruiksfase is primair het gevolg van een langdurige werking van verhoogde deposities. Daarnaast heeft ten behoeve van de voorspelling voor 2020 een dusdanige stapeling van ‘worst case’ aannamen plaatsgevonden dat het eenmalige effect van de aanlegfase daar ruimschoots binnen valt (zo is onder andere uitgegaan van een volledige ingebruikname op het niveau van 2020). Overigens heeft het compensatieplan een dusdanige omvang dat voldoende ruimte geboden wordt – er worden meer hectaren aangelegd dan strikt noodzakelijk is conform de compensatieopgave – om deze eventuele effecten mee te nemen.
25-13
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Voor Voornes Duin en Kapittelduinen worden effecten verwacht op het habitattype 2190 vochtige duinvalleien (1,2 ha resp. 0,1 ha). In het MER Aanleg wordt daarnaast een effect van aanleg en gebruik van de eerste haven- en industrieterreinen voorzien van 0,1 ha habitattype 2190 binnen Voornes Duin. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken dit effect op te tellen bij de effecten als gevolg van de bestemming.
Ten gevolge van aanlegwerkzaamheden wordt in de bijlage ‘Eindsituatie 2015’ inderdaad een tijdelijk en zelfstandig niet-significant effect voorspeld van maximaal 0,1 ha 2130 en 2190 waaruit in principe geen compensatieopgave volgt. Ook gezien het tijdelijke karakter is dit niet opgenomen in de formele compensatieopgave, aangezien het ecologische effect juist het gevolg is van langdurige invloed van verhoogde deposities. Overigens heeft het compensatieplan een dusdanige omvang dat voldoende ruimte geboden wordt – er worden meer hectaren aangelegd dan strikt noodzakelijk is conform de compensatieopgave – om deze eventuele effecten mee te nemen.
25-14
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Chemische bedrijven op Maasvlakte 2 zullen volgens het MER hun afvalwater gedeeltelijk direct lozen op het oppervlaktewater. In het Convenant Visie en Durf is afgesproken dat waterverontreiniging wordt tegengegaan door voorzorgsmaatregelen zoals riolering. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken na te gaan welke aanvullende inspanningen mogelijk zijn om een goede waterkwaliteit, zoals beoogd in de Kaderrichtlijn Water, te bereiken.
De vraag suggereert alsof er verontreinigd afvalwater van chemische industrie direct geloosd wordt op oppervlaktewater. Dit is niet juist. In het MER Bestemming zijn drie afvalwaterstromen beschouwd: - Schoon water/regenwater wordt via een gescheiden regenwaterriool opgevangen en direct geloosd op oppervlaktewater; - Met huishoudelijk afvalwater vergelijkbaar afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd naar de RWZI Hellevoetsluis; - Procesafvalwater inclusief koel-, spoel- en vervuild terreinwater. Lozing van deze afvalwaterstromen is vergunningplichtig in het kader van de WVO. Maasvlakte 2 zal volgens het vigerende beleid worden gerioleerd. Hierop zal het huishoudelijke afvalwater en sommige verharde oppervlakten (de oppervlakken met potentiële verontreiniging, zoals vrachtwagenparkeerplaatsen) worden aangesloten. Bij de vestiging van chemische bedrijven zal in het kader van de WVO-vergunningverlening maatwerk worden gevraagd (rekening houdend met de KRW) van het betreffende bedrijf voor wat betreft de inspanningen om te komen tot een goede waterkwaliteit.
214
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-15
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Momenteel vormt het havengebied een barrière voor de migratie van planten en insecten tussen de duingebieden van Voorne en Delfland. Het MER constateert dat de zachte zeewering van Maasvlakte 2 niet als stapsteen kan fungeren, omdat deze te westelijk ligt. De in de richtlijnen gevraagde verbinding tussen de duingebieden van Voorne en die ten noorden van de Nieuwe Waterweg kan op deze wijze dus niet plaatsvinden. Wel zijn in het Havenplan 2020 twee ecologische stapstenen onderscheiden in het bestaande havengebied, te weten op het Krabbeterrein en op de Papegaaienbek. In het MER valt evenwel te lezen dat het Krabbeterrein in gebruik genomen gaat worden als havengebied; hiervoor blijkt de bestemmingsplanprocedure reeds in werking te zijn gezet. De natte duinvegetaties zullen hierdoor verdwijnen. Ook zijn ontwikkelingen voorzien bij de Papegaaienbek. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken de stapstenen zoals genoemd in het Havenplan 2020 te behouden, planologisch veilig te stellen in het bestemmingsplan en waar nodig in te richten.
In het MER wordt inderdaad geconstateerd dat de zachte zeewering door de westelijke ligging geen volwaardige verbinding kan zijn tussen de duingebieden van Voorne en die ten noorden van de Nieuwe Waterweg. Ten aanzien van de gevraagde verbinding wordt in het MER verwezen naar het Havenplan 2020 waarin plannen voor de realisatie van twee stapstenen zijn opgenomen. Het Havenplan 2020 is een beleidsnota van de gemeente Rotterdam en HbR en biedt een kader voor toekomstig gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de haven. Momenteel onderzoekt HbR de mogelijke inpassing van ecologische stapstenen op de huidige Maasvlakte, namelijk op de zo geheten Papegaaienbek en het Krabbeterrein. Daarnaast is HbR ook bezig met het opstellen van een gedragscode en soortbeschermingsplannen, waaronder een soortbeschermingsplan orchideeën. Hierdoor zullen de omstandigheden voor orchideeën in het havengebied verder verbeteren en zich via kabel- en leidingenstroken verder kunnen verspreiden door het havengebied. In het kader van het verbeteren van de verspreidingskansen achten we uitvoering van dit beleid – dat gerealiseerd kan worden binnen bestaande bestemmingen – minstens zo kansrijk. Dat dit beleid succesvol kan zijn bewijst het huidige voorkomen van orchideeënsoorten op de kabel- en leidingenstroken.
25-16
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Het MER voorspelt het verlies van 1 vindplaats van de groenknolorchis in Voornes Duin. Een dergelijk effect kan door niet-ingewijden makkelijk verkeerd begrepen worden en behoeft daarom meer toelichting. Het verlies van 1 vindplaats op Voorne kan immers 10 procent betekenen van het totaal. Dit is een significant effect en hiervoor is dan ook een compensatieopgave geformuleerd. Het valt de vereniging Natuurmonumenten en de Stichting ZuidHollands landschap op dat deze opgave niet consequent in alle MER-rapporten is verwerkt. Zij verzoeken dat alsnog te doen.
Het feit dat het mogelijke verlies van maximaal 1 vindplaats van de groenknolorchis als een relevant en significant effect wordt beschouwd is onderkend in de bijlage Natuur van MER Bestemming en de passende beoordeling. Het feit dat het bijvoorbeeld in het hoofdrapport MER Bestemming iets globaler is omschreven, doet niets af aan het feit dat in alle rapporten het effect als een significant en te compenseren effect beschouwd wordt. Als dusdanig wordt het in de Passende beoordeling geadresseerd en wordt het in het compensatieplan Duinen bij Delfland meegenomen.
25-17
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Naast de groenknolorchis zijn er ook effecten op andere typische plantensoorten van vochtige duinvalleien, nl. vleeskleurige orchis, brede orchis, moeraswespenorchis, slanke duingentiaan en parnassia. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken de compensatie van deze soorten te integreren in de reeds voorziene duincompensatie bij Delfland.
In fysieke zin zal de duincompensatie – door de aanwezigheid van bijna 10 ha natte duinvallei – plaats bieden aan de genoemde soorten. De compensatieopgave Duinen bij Delfland vloeit echter primair voort uit de Natuurbeschermingswet. In formeel-juridische zin ontstaat een eventuele compensatieopgave voor de Flora en Faunawetsoorten pas op het moment van vestiging/ ingebruikname van bedrijven op Maasvlakte 2. Dan kunnen indien nodig de Duinen bij Delfland fungeren als compensatie voor de betreffende FFW-soorten.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
215
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-18
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken om de compensatieopgave volledig, in tabelvorm en inclusief de multiplier (cf. tabel 15.2 Passende beoordeling) te vermelden in alle MER-rapporten.
In de Passende Beoordeling is de compensatieopgave die voortvloeit uit de Natuurbeschermingswet vertaald in een compensatieoppervlak. Deze Passende Beoordeling is als bijlage bij het Voorontwerp Bestemmingsplan en MER Bestemming opgenomen. Het MER Bestemming heeft een bredere invalshoek, en hierin is gekozen voor een andere presentatie. Het MER Bestemming zal niet meer worden aangepast, maar het compensatieoppervlak (inclusief de multiplier) zoals gepresenteerd in de Passende Beoordeling vormt de input voor de planvorming voor de compensatie.
25-19
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken de legendaeenheid ‘Zee’ voorzover vallend binnen het Natura 2000-gebied Voordelta te vervangen door de term ‘Waternatuur’, danwel ‘Gebied met internationale natuurbescherming’ (conform het streekplan RR2020). Verder verzoeken zij de aanduiding ‘intensief strand’, die nu tot aan de demarcatielijn loopt, noordwaarts op te schuiven teneinde een bufferzone te creëren.
Het gebruik en beheer van het bodembeschermingsgebied met rustgebieden zal worden geregeld in het kader van het Beheerplan Voordelta.
25-20
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
Er is sprake van vier monitoringsevaluatieactiviteiten (PKB, MEP, MER Aanleg en MER Bestemming). De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het ZuidHollands Landschap hebben behoefte aan meer onderlinge afstemming van deze activiteiten, zijn benieuwd wat er met de informatie gebeurt en willen graag weten wie de onderlinge ambities en afspraken bewaakt.
Wij stellen tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. Dit is een wettelijke verplichting op grond van de Wet milieubeheer. Het MEP zal onder meer ingaan op de thema’s geluid, luchtkwaliteit en lichthinder en zal ook een nulmeting verrichten. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in onze opdracht het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan. De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of bijsturing door aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk is. Als dat het geval is zullen wij die voorzieningen of maatregelen in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren. Voor de langere termijn (langer dan 10 jaar) staat ons (naast het MEP) de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan ter beschikking.
25-21
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken om een (financiële) borging van de continuïteit van de onderzoeksactiviteiten (evaluatie).
Het opstellen en uitvoeren van het monitoring en evaluatieprogramma is een wettelijk verplichte activiteit voor de bij de Maasvlakte betrokken bevoegde gezagen (de gemeente Rotterdam, Rijkswaterstaat Zuid-Holland en Ministerie LNV). Voor deze activiteiten zijn middelen beschikbaar. Zoals onder 25-20 gesteld, beogen wij op de langere termijn de continuïteit en kwaliteit van de monitoring en evaluatie te verzekeren.
216
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-22
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken om voldoende juridische basis van de Monitoring en Evaluatie Programma’s om onverwachte ecologische effecten zonodig te kunnen vertalen naar aanpassing van de werkzaamheden (bwb 18).
Zie hiervoor het antwoord bij 25.20
25-23
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken om voldoende middelen voor communicatie/publicatie van de onderzoeksresultaten (evaluatie/monitoring) richting publiek, wetenschap en belanghebbenden.
Zie hiervoor het antwoord bij 25.20. Aanvullend merken wij op dat ook wij voorstander zijn om breed te communiceren over resultaten van monitoring en evaluatie.
25-24
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken borging dat de uitvoering van de 750 hectare natuur- en recreatiegebied gelijke tred houdt met de realisatie van Maasvlakte 2.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe strekken dat de 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor resp. Midden-IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Deze partijen hebben hiertoe, evenals de andere projectpartners in PMR, een projectorganisatie opgericht die de realisatie van de deelprojecten begeleidt. Op dit moment worden de verschillende procedures voor de drie deelprojecten (Midden IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik) voorbereid. Afstemming en synchronisatie van procedures, waar mogelijk, vindt plaats onder auspiciën van het Rijk, waarbij het uitgangspunt is dat er een sterke samenhang bestaat tussen de verschillende deelprojecten van PMR. Wij bevestigen uw mening dat het proces van realisatie van 750 ha natuur- en recreatiegebied een ander procesverloop kent dan dat van Maasvlakte 2. Desalniettemin vertrouwen wij op de afspraken die gemaakt zijn tussen de PMR-partners, waarvan de nakoming structureel wordt bewaakt.
25-25
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verzoeken te worden betrokken bij de Monitoring en Evaluatie Programma’s
Maatschappelijke partijen zijn benaderd voor hun betrokkenheid bij de monitoring en evaluatie. Gesprekken met u in het kader van het MEP en het zogenaamde MEP-Plus vinden reeds plaats.
25-28
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap verwijzen naar incidenten (olielozingen bij scheepsincidenten) in het verleden waarbij grote schade is ontstaan aan zeevogelpopulaties. Ze zien een toename van het scheepvaartverkeer als kansverhogende factor voor nieuwe soortgelijke incidenten en vragen om onderzoek naar de vraag of de calamiteitenbestrijdingsdienst voldoende is uitgerust om olielozingen snel en adequaat te bestrijden.
In de Bijlage Nautische veiligheid en bereikbaarheid van MER Aanleg en MER Bestemming wordt uitgebreid ingegaan op de nautische veiligheid, en wat er gedaan gaat worden om het veiligheidsniveau op peil te houden. Eventuele kansverhogingen door toenemende complexiteit van de scheepvaart wordt – waar nodig – dus opgevangen met maatregelen, onder anderen een steeds verbeterend verkeersbegeleidingssysteem. In ieder geval wordt het niet onveiliger. De calamiteitenbestrijdingsdienst is op dit moment toegerust om eventuele olielozing snel en adequaat te bestrijden. Het bevoegd gezag gaat er dan ook vanuit dat dit ook het geval is wanneer Maasvlakte 2 is aangelegd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
217
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
25-32
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap wijzen erop dat voor de zeehond een verbeteropgave geldt die erop is gericht om het rustgebied ten behoeve van de voortplanting uit te breiden. De Hinderplaat en de Bollen van de Ooster behoren tot de belangrijkste rustlocaties voor de zeehond. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het ZuidHollands Landschap constateren dat in het MER tijdelijke effecten optreden als gevolg van verstoring tijdens de aanleg en de permanente effecten als gevolg van intensieve recreatie op het strand. Uiteindelijk stelt het MER dat er geen effect is op de zeehond. De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap vinden dit een vreemde redenering, gezien het vorenstaande.
In § 2.7 van de Passende Beoordeling is de beoordelingsystematiek voor de permanente en tijdelijke effecten uitgewerkt en onderbouwd. Bij de beoordeling van de tijdelijke effecten hebben alle elementen een rol gespeeld, die ook een rol spelen bij de beoordeling van permanente effecten. Hierbij is dus ook rekening gehouden met de staat van instandhouding en de landelijke opgave voor de betreffende habitat of soort.
25-45
Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het ZuidHollands Landschap
De Vereniging Natuurmonumenten en de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap sluiten zich ten aanzien van de milieuaspecten van Maasvlakte 2 aan bij de reactie van de Milieufederatie Zuid-Holland.
Voor een antwoord op de inspraakreactie van de Milieufederatie Zuid-Holland wordt verwezen naar inspraakreactie nummer 24.
26-1
P. de Koning
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft het LEI de gevolgen van de aanleg van 600 ha natuur- en recreatiegebied in IJsselmonde voor agrariërs in beeld gebracht. In tegenstelling tot eerder gemaakte afspraken is de eindconclusie niet met de betrokkenen besproken, waardoor het rapport een totaal verkeerd beeld schetst. Zo geeft het rapport ten onrechte de indruk dat het merendeel van de bedrijven binnen 10 jaar stopt. Vele ondernemers die door het LEI zijn bezocht zijn echter al gestopt; hun gronden worden nu door andere agrariërs gebruikt
Het LEI onderzoek heeft betrekking op de realisatie van de 600 hectare op Midden-IJsselmonde, zoals voorzien in de PKB PMR (2006). Provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor de realisatie van 600ha natuur en recreatie (landschapspark Buytenland). Bij de nog te doorlopen vervolgprocedures voor de realisatie van Buytenland in Midden-IJsselmonde zullen de belangen worden afgewogen. Voor de realisatie van 600 ha is een apart budget beschikbaar - los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2 - waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via onteigening of via minnelijke weg voor zover nodig is. Het eerste moment waarop u in kon spreken was in september 2007 toen de Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage werd gelegd.
218
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
27-2
Faunabescherming
De Faunabescherming is van mening dat de natuur die nog over is in het havengebied, onder grote druk staat van andere havenuitbreidingen. Zij constateert dat in de inrichtingsplannen (onder andere in de vorm van ‘artist impressions’) niks is toegekend aan natuur. Alles is voorbestemd voor infrastructuur, bedrijfsterrein en een beetje recreatie. De Faunabescherming is van mening dat het kustgebied een groot verlies zal leiden. Dit ziet de inspreker mede als aantasting van de leefbaarheid van de provincie.
Maasvlakte 2 bestaat uit een bruto 2.000 ha groot terrein, waarvan netto 1000 ha als haven- en industrieterrein is bestemd. De terreinen die niet als haven- en industrieterrein worden uitgegeven zijn bestemd voor onder meer havenbekkens, infrastructuur, buisleidingen, zeewering, recreatie en ook natuur.
De Faunabescherming is van mening dat Maasvlakte 2 alleen kan worden aangelegd mits dit een groot maatschappelijk belang dient. Daarbij mag geen onherstelbare schade optreden; als dit wel het geval is dient dit gecompenseerd te worden. De gepresenteerde plannen voldoen voor de Faunabeschermig niet aan deze voorwaarden en ziet ze zelfs als schadelijk voor het algemeen belang.
In PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van Maasvlakte I. Aan dit besluit liggen kosten-batenanalyses, marktverkenningen en milieueffectstudies ten grondslag. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in januari 2005 biedt op verschillende plaatsen steun aan de in de PKB neergelegde beleidskeuzes. Dit betreft met name de volgende (op hoofdlijnen weergegeven)overwegingen en conclusies: – de uitbreiding van de Rotterdamse haven is in redelijkheid tot uitgangspunt genomen; – het alternatievenonderzoek is toereikend; mede gelet op het ter zake uitgebrachte advies van de Europese Commissie, is er voldoende grond om de aanwezigheid van dwingende redenen van groot openbaar belang aan te nemen die kunnen rechtvaardigen dat het plan wordt gerealiseerd ondanks de negatieve effecten op beschermde natuurwaarden. Mede op basis van de daarover gedane uitspraken in de PKB en in overeenstemming met het bepaalde in de natuurwetgeving wordt voorts voorzien in een volledige compensatie van deze (significante) effecten. Hiermee wordt voorzien in de voorwaarden die de inspreker in haar reactie stelt.
27-6
Faunabescherming
Er is bij de ontwikkeling van de plannen rekening gehouden met ruimte voor natuur, vooral in de multifunctionele buitencontour, waarin ook de zeewering ligt. Het landschapsplan Maasvlakte 2 (in voorbereiding) gaat uit van een brede, uit duinen bestaande zeewering waar zich een halfnatuurlijk duinlandschap kan ontwikkelen. Aangrenzend ligt een kabel- en leidingenstrook. Inspreker constateert terecht dat dit niet is opgenomen in de gepresenteerde artist impression. Nieuwe natuur maakt echter wel degelijk onderdeel uit van de plannen. Voor zover de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 leidt tot verlies van beschermde natuurwaarden vindt er compensatie plaats. Zo wordt het verlies van het areaal open zee gecompenseerd door het instellen van een bodembeschermingsgebied met rustgebieden en wordt het verlies aan duinnatuur gecompenseerd door de aanleg van duinen voor de kust van Delfland.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
219
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
28-1
Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten
De Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten is van mening dat de aanleg van Maasvlakte 2 slechts gerechtvaardigd kan worden door het argument dat noodzakelijke voorzieningen op het gebied van diepzeehavens persé hier gerealiseerd moeten worden. Dit ondanks het optreden van evidente schade voor de aanwezige en omliggende natuur. Daarom dient in principe niet afgeweken te worden van het standpunt dat slechts havenaanleg gerealiseerd kan worden op de Maasvlakte en zich in de praktijk ook naar te gedragen. Anders zou het gebruikte argument voor de aanleg vals blijken te zijn.
In PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van de huidige Maasvlakte. Dit besluit is genomen omdat het nut en de noodzaak van Maasvlakte 2 zijn aangetoond. De PKB stelt randvoorwaarden aan de milieueffecten die Maasvlakte 2 mag veroorzaken. Uit de twee opgestelde milieueffectrapporten komt naar voren dat Maasvlakte 2 weliswaar op onderdelen effecten heeft op natuur en milieu, maar dat deze binnen de gestelde randvoorwaarden blijven. Het bestemmingsplan perkt het gebruik van Maasvlakte 2 in tot deapsea gebonden activiteiten op het gebied van container op- en overslag, chemie en daaraan gerelateerde distributie (zie ook opmerkingen hierover in het ontwerp-bestemmingsplan, hoofdstuk 2 over de Beslissing van wezenlijk belang nummer 4).
28-2
Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten
Het aanleggen en het gebruik van het geplande recreatiestrand mag niet leiden tot schade aan de aangrenzende natuurgebieden “Kleine Slufter” en “Hinderplaat”, met name in verband met de rustplaatsen voor zeehonden. Tevens ziet de Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten graag dat er een mogelijkheid blijft bestaan om op de buitenzeewering vogeltrek waar te nemen.
Het vertrekpunt van de plannen voor Maasvlakte 2 is dat inrichtingsmaatregelen zo worden uitgevoerd dat hinder op kwetsbare natuurgebieden, zoals het natuurgerichte Slufterstrand of de Hinderplaat, wordt voorkomen. Het geplande recreatiestrand komt in de plaats van het huidige strand. Op het ‘nieuwe’ strand, dat komt te liggen aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2, wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. Dit strand bevindt zich buiten de verstoringszone van 1200 meter van de zeehondenrustplaats op de Hinderplaat. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke (MER Bestemming, bijlage Recreatief Medegebruik). Wat betreft de vogeltrek, het plan is om op de buitenwering ruimte te bieden voor uitzichtpunten. De locatie van deze uitzichtpunten wordt niet vastgelegd in het bestemmingsplan.
28-3
Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten
Op de leidingstraten en onder de hoogspanningsleidingen op de huidige Maasvlakte is een verrassende natuurkwaliteit tot stand gekomen. Deze gebieden kunnen gezien worden als een stepping stone tussen de duinen van Voorne en die van het vaste land. De Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten ziet graag dat deze gebieden behouden blijven; het verzoek is daarom om de huidige toestand te handhaven.
Mede als gevolg van het door HbR gevoerde natuurbeleid en de praktische uitvoering daarvan hebben zich op enkele kabel- en leidingenstroken op de huidige Maasvlakte aanzienlijke natuurwaarden weten te vestigen. Momenteel onderzoekt HbR de mogelijke inpassing van ecologische stapstenen op de huidige Maasvlakte, namelijk op de zo geheten Papegaaienbek en het Krabbeterrein. Daarnaast is HbR ook bezig met het opstellen van een gedragscode en soortbeschermingsplannen, waaronder een soortbeschermingsplan orchideeën.
220
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord HbR werkt momenteel aan de totstandkoming van een gedragscode ten aanzien van het beheer van deze zones. Het is de bedoeling dat de kabel- en leidingenstroken op Maasvlakte 2 in de toekomst een zelfde type beheer zullen krijgen. De kabel- en leidingstroken kunnen een rol vervullen als ecologisch netwerk en een bijdrage leveren aan het verbeteren van de verbinding tussen de duinen van Voorne en die van het vaste land.
28-4
29-1
Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten
Nederlandse Wind Energie Associatie
Om te voorkomen dat een verdere groei van negatieve effecten op Voorne-Putten de pan uit rijzen, is de Stichting Natuur en Landschap VoornePutten (SNLVP) van mening dat het dringend noodzakelijk is dat voorziene milieueffecten van Maasvlakte 2 niet buiten de gestelde grenzen komen. Tevens onderschrijft de SNLVP het verzoek van het Zuid-Hollands Landschap en Vereniging Natuurmonumenten om te komen tot een instantie die de gestelde grenzen controleert.
De gemeente stelt tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in opdracht van de gemeente het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan.
De Nederlandse Wind Energie Associatie is van mening dat de activiteit windenergie is onderbelicht in het MER Bestemming én in de uitwerking van het bestemmingsplan Maasvlakte 2. Zij acht het volwaardig meenemen van de activiteit windenergie in de voorliggende besluitvorming van belang, omdat: - De Maasvlakte in Nederland een van de beste locaties op land is voor windturbines; - Windturbines volgens de Nota Ruimte bij voorkeur op of aan de rand van bedrijfsterreinen moeten worden geplaatst; - De Nota Ruimte voor windenergie de status van ‘groot openbaar belang’ vermeldt; - Windenergie een positieve bijdrage levert aan de doelstelling om de CO2-emmissie te reduceren.
In het MER Bestemming zijn de effecten van de plaatsing van windturbines op zowel de harde als zachte zeewering uitgebreid onderzocht (zie onder andere Bijlage Ontwikkeling Alternatieven Annex IV). In het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 werd de realisatie van windturbines op de harde zeewering ruimtelijk mogelijk gemaakt. In het ontwerp-bestemmingsplan is ook langs de zachte zeewering (ter hoogte van het extensieve strand) ruimtelijk in de komst van windturbines voorzien. De voorschriften in het ontwerp- bestemmingsplan zijn daartoe aangepast.
Een variant – en uitwerking hiervan in het bestemmingsplan – met maximalisatie van de duurzame energieproductie met windturbines zou volgens de NWEA meer op zijn plaats zijn geweest.
De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk zijn en in dat geval die in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren.
Voor de plaatsing van windturbines gelden de volgende belangrijke (rand)voorwaarden. Ten eerste mogen de windturbines geen beperking opleveren voor de inrichting en gebruik van haven- en industrieterrein. Ook mag de functionaliteit van de zeewering niet in gevaar komen. Ten slotte mogen windturbines niet tot extra onderhoud aan de zeewering leiden. Om de windturbines daadwerkelijk te kunnen realiseren zullen aanvullend vrijstellingsprocedures ex artikel 15 Wro moeten worden doorlopen. Voor de mogelijkheid om op braakliggende terreinen tijdelijk windturbines te plaatsen zal te zijner tijd een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
221
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
29-2
Nederlandse Wind Energie Associatie
Het in het bestemmingsplan geciteerde ‘Handboek risicozonering windturbines’ heeft geen wettelijke status. Het bevat slechts richtlijnen. Worden die overschreden, dan hoeft er nog niets aan de hand te zijn, maar dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Voor het incidenteel intensief recreatiestrand is dit onderzoek nagelaten en windturbines worden op dit deel van de waterkering zonder meer uitgesloten. De reden hiervoor is onduidelijk. De Nederlandse Wind Energie Associatie is van mening dat gestreefd moet worden naar maximale energieproductie met windturbines, dus ook in combinatie met het incidenteel intensief recreatiestrand.
In de Bijlage Externe Veiligheid bij MER Bestemming is het indicatieve karakter van de Handreiking beschreven. De gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen om deze Handreiking als leidend te beschouwen. Daar het incidenteel intensieve strand als kwetsbaar object wordt bestemd, is het niet toegestaan dat een PR (plaatsgebonden risico) 10-6 contour over dit strand valt. Daarom is op en in de nabijheid van dit strand geen ruimte gereserveerd voor windturbines. Voor de plaatsing van windturbines langs het extensieve strand (langs de zachte zeewering) verwijzen wij naar het antwoord bij 29-1.
29-3
Nederlandse Wind Energie Associatie
De Nederlandse Wind Energie Associatie is van mening dat in het bestemmingsplan voorschriften zijn opgenomen die de mogelijkheden voor windenergie op Maasvlakte 2 in de toekomst onnodig beperken. Het opnemen van voorschriften gerelateerd aan vermogen, onderlinge afstanden, hoogten, aantallen e.d. beperkt (in de toekomst) de mogelijkheden voor ontwikkeling van windenergie. Omdat het aspect capaciteit primair valt onder de werking van de Wet milieubeheer beschouwd de NWEA het opnemen van dergelijke voorschriften als oneigenlijk gebruik van bestemmingsplan. Om die reden verzoekt zij dergelijke voorschriften in de bestemmingsplannen achterwege te laten.
Inspreker heeft een punt met zijn opmerking. Daarom is in het ontwerp-bestemmingsplan Maasvlakte 2, afwijkend van het Voorontwerp Bestemmingsplan, het realiseren van windturbines langs de harde en zachte zeewering mogelijk gemaakt.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft het LEI de gevolgen van de aanleg van 600 ha natuur- en recreatiegebied in IJsselmonde voor agrariërs in beeld gebracht. In tegenstelling tot eerder gemaakte afspraken is de eindconclusie niet met de betrokkenen besproken, waardoor het rapport een totaal verkeerd beeld schetst. Zo geeft het rapport ten onrechte de indruk dat het merendeel van de bedrijven binnen 10 jaar stopt. Vele ondernemers die door het LEI zijn bezocht zijn echter al gestopt; hun gronden worden nu door andere agrariërs gebruikt.
Het LEI onderzoek heeft betrekking op de realisatie van de 600 hectare op Midden-IJsselmonde, zoals voorzien in de PKB PMR (2006).
Dhr. J.J. de Klerk sluit zich aan bij de gemaakte opmerkingen in de reactie van LTO Noord afdeling IJsselmonde.
Voor een antwoord op de reactie van LTO Noord afdeling IJsselmonde verwijzen wij naar nummer 38.
30-1
30-2
J.J. de Klerk
J.J. de Klerk
Daarbij geldt als uitgangspunt dat de plaatsing van windturbines geen beperking mag opleveren voor de inrichting en gebruik van haven- en industrieterreinen en de functionaliteit van de zeewering. Ook mag de plaatsing van windturbines niet tot extra onderhoud aan de zeewering leiden. Voor de plaatsing van de tijdelijke windturbines op braakliggende gronden zullen afzonderlijk procedures dienen te worden gevolgd.
Provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor de realisatie van 600ha natuur en recreatie (landschapspark Buytenland). Bij de nog te doorlopen vervolgprocedures voor de realisatie van Buytenland in Midden-IJsselmonde zullen de belangen worden afgewogen . Voor de realisatie van 600 ha is een apart budget beschikbaar – los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2 – waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via minnelijke weg of via onteigening voor zover nodig is. Het eerste moment waarop u in kon spreken was in september 2007 toen de Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage werd gelegd.
222
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
31-1
Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied
De Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied is van mening dat met het oog op geluidsoverlast onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden. Veel werkzaamheden, alsmede het transport van en naar de haven, gaan dag en nacht door en vormen een permanente bron van geluid. De stichting zet haar vraagtekens bij de berekeningen vanuit de bronwaarden, omdat deze in haar ogen niet objectief zijn en geeft aan vanaf nu gebruik te gaan maken van moderne technieken op het gebied van doorlopende meting van stof en geluid op een aantal in nader overleg te bepalen meetposten, waarbij een groep van deskundige technici van de bevolking mede toezicht houdt op de ijking en afstelling van de apparatuur.
In de Bijlage Geluid van het MER Bestemming wordt in hoofdstuk 4, § 4.3 ingegaan op de uitgangspunten voor de geluidsberekeningen, die aansluiten op de daarvoor wettelijk geldende eisen. § 4.3 van de Bijlage geeft een nadere onderbouwing van de gehanteerde bronwaarden, die gebaseerd zijn op kentallenonderzoeken. In het kader van deze onderzoeken is uitgebreid onderzoek gedaan naar de geluidemissie van een groot aantal bedrijven in het haven- en industriegebied en is tevens onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de stand der techniek. De onderzoeken zijn uitgevoerd door onafhankelijke bureaus, de DCMR Milieudienst Rijnmond en HbR. Wat betreft het meten van geluid bestaat het project Geluid in beeld. Dit programma heeft betrekking op de huidige Maasvlakte. De onderzoeken van dit programma lopen nog. Daar waar mogelijk zullen de ervaringen uit dit programma worden meegenomen bij Maasvlakte 2. Voorts zal dit thema onderdeel uitmaken van het MEP, dat door de DCMR wordt uitgevoerd. In het MEP zal tevens het thema Lucht een plek krijgen, inclusief (fijn)stof.
31-2
Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied
De Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied is van mening dat Maasvlakte 2 niet moet worden aangelegd omdat: - in de toekomst de goederenstroom terug gaat lopen; - de bevolking vergrijst en dus minder koopt; - de bevolking van China nu al looneisen stelt, waardoor - goederen uit China duurder zullen worden; - het achterland vergrijst; - de wegen vol slibben; - er 14 kilometer strand verloren gaat op Voorne, Putten en Rozenburg.
In PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van de huidige Maasvlakte. Dit besluit is genomen op basis van daartoe uitgevoerde kostenbatenanalyses en marktstudies. Hierin zijn uiteenlopende groeiscenario’s gehanteerd waarin de relevante economische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn verwerkt. Uit de studie is naar voren gekomen dat de baten van de landaanwinning op lange termijn niet alleen tot een bijdrage aan de Nederlandse welvaart leiden, maar ook (en meer) tot die van Europa. In PKB PMR 2006 heeft het kabinet de visie bevestigd dat een slagvaardige mainport Rotterdam onmisbaar is, onder meer vanwege de rol als aanjager van economische ontwikkelingen. Met de PKB heeft het Kabinet de vraag over nut en noodzaak van Maasvlakte 2 positief beantwoord.
31-3
Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied
De Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied is van mening dat het Sloegebied op Walcheren (de haven van Vlissingen) alle ruimte heeft voor uitbreiding, maar dat Rotterdam ruzie heeft gezocht met Zeeland. Zeeland heeft de samenwerking verbroken, waardoor de mensen in Rijnmond het slachtoffer zijn geworden.
In PKB PMR 2006 heeft het kabinet besloten om Maasvlakte 2 aan te leggen, in het zeegebied ten westen van de huidige Maasvlakte. In het voortraject van de PKB zijn andere locaties voor een nieuw havengebied uitgebreid onderzocht. Na bestudering en afweging van de mogelijkheden is de keuze voor de huidige locatie gemaakt. De havens van Terneuzen, Vlissingen en Moerdijk hebben een eigen volwaardige positie in het netwerk van haven- en industrieterreinen rondom de mainport Rotterdam, aanvullend op en samenwerkend met de Rotterdamse haven. Daarbij blijken de rederijen Vlissingen overigens nooit te zien als alternatief voor Rotterdam.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
223
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
31-4
Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied
De Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied is van mening dat in alle pakken papier die volgeschreven en geproduceerd zijn – sinds de uitspraak van de Raad van State in januari 2005 over Maasvlakte 2 om iedereen te overtuigen en te behagen om alsnog de Maasvlakte 2 aan te leggen – over het hoofd is gezien wat het hoofdbezwaar was, namelijk het gezondheidsrisico door de toename van fijn stof. In geen enkele PMR of studie heeft inspreker daar een remedie voor gezien. Zij vraagt waarom professor Fred Tonneijck en Vincent Kuypers van de Universiteit Wageningen niet zijn ingeschakeld.
De berekeningen (uitgevoerd in het MER) hebben laten zien dat de omvang van de overschrijdingsgebieden en het aantal blootgestelden in overschrijdingsgebieden beiden afnemen na de ontwikkeling van Maasvlakte 2 en de daarin voorgestelde maatregelen ten behoeve van luchtkwaliteit. Het uitgevoerde luchtonderzoek voldoet aan alle richtlijnen, is uitgevoerd door deskundige bureaus en heeft onder toezicht gestaan van de gemeente, de Provincie en het Rijk.
31-5
Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied
De Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied mist in de plannen een omsingeling van Maasvlakte 2 door een breed bos, waarmee fijn stof en gassen kunnen worden opgevangen. De stichting verwijst daarbij naar Antwerpen, waar door deze techniek minder Ozon en zomersmog wordt gemeten. Ter lezing verwijst de stichting naar “Bomennieuws lente 2005. Fred Tonneijck en Vincent Kuypers”.
De maatregelen die opgenomen zijn in de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 zijn gekozen vanwege de zekerheid van hun effectiviteit.
De Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied is van mening dat zoutaftrek, de rekenmethode die het vorige kabinet invoerde zodat de normenoverschrijding op papier minder erg lijkt, feitelijk onterecht en aanvechtbaar is. Zout inademen op zich is niet schadelijk, maar wel de giftige stoffen die eraan kleven.
De zeezoutaftrek is toegepast conform de geldende Meetregeling luchtkwaliteit 2005.
31-6
Stichting tot behoud van het huidige Rijnmondgebied
Het planten van bos is gelet op de beschikbare ruimte en het lokale klimaat geen reële optie.
224
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
32-3
Vereniging voor Natuur- en Landschapsbescherming Goeree Overflakkee
De Vereniging voor Natuur- en Landschaps bescherming Goeree Overflakkee verzoekt wat betreft de inrichting van Maasvlakte 2 aanvullende zoneringsmaatregelen (o.a. de situering van de strandovergangen) te treffen bij het recreatiestrand op de zuidwesthoek, om uitwaaiering richting de rustgebieden Hinderplaat en Slikken van Voorne te voorkomen. Omdat momenteel al veel overlast ondervonden wordt op de stranden van Ouddorp, hecht de Vereniging er verder aan dat er op het intensieve strand geen kitesurfen wordt toegestaan, vanwege verstoring en veiligheidsrisico’s in het algemeen, alsmede om het rustgebied Hinderplaat te ontzien.
Het vertrekpunt van de plannen voor Maasvlakte 2 is dat inrichtingsmaatregelen zo worden uitgevoerd dat hinder op kwetsbare natuurgebieden, zoals het natuurgerichte Slufterstrand, de Hinderplaat en de Slikken van Voorne, wordt voorkomen. In het MER zijn 5 strandopgangen langs het (incidenteel) intensieve strand als uitgangspunt genomen. Daarbij zijn nog geen concrete locaties benoemd. Wel wordt er in het MER vanuit gegaan dat deze locaties zo worden gekozen, dat hinder op de natuur wordt geminimaliseerd. Hetzelfde geldt voor de locatiekeuze voor parkeervoorzieningen. In het bestemmingsplan is de ligging van inrichtingsmaatregelen, zoals de afscheiding van het incidenteel intensieve strand naar het natuurgerichte strand, strandopgangen en de parkeervoorzieningen niet vastgelegd. Deze inrichtingsmaatregelen worden in het detailontwerp van Maasvlakte 2 verder uitgewerkt. Hiernaast is het goed te vermelden hoe de indeling van het nieuwe strand vorm gaat krijgen. Op het ‘nieuwe’ strand, wat komt te liggen aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2, wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. Dit strand bevindt zich buiten de verstoringszone van 1200 meter van de zeehondenrustplaats op de Hinderplaat. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Het strand grenzend aan het Slufterstrand en de natuurgebieden zal dus voornamelijk door badgasten in gebruik worden genomen (MER Bestemming, bijlage Recreatief Medegebruik).
32-5
Vereniging voor Natuur- en Landschapsbescherming Goeree Overflakkee
De Vereniging voor Natuur- en Landschaps bescherming Goeree Overflakkee is van mening dat voldoende uitwisseling voor planten en dieren tussen de duinen ten noorden (bij Delfland) en ten zuiden (buitencontour MV2) mogelijk moet zijn. Een mogelijkheid hiervoor is het veilig stellen en het optimaal inrichten van ecologische stapstenen.
Ten aanzien van de gevraagde verbinding wordt in het MER Bestemming verwezen naar het Havenplan 2020 waarin plannen voor de realisatie van twee stapstenen zijn opgenomen. Het Havenplan 2020 is een beleidsnota van de gemeente Rotterdam en HbR en biedt een kader voor toekomstig gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de haven. Momenteel onderzoekt HbR de mogelijke inpassing van ecologische stapstenen op de huidige Maasvlakte, namelijk op de zo geheten Papegaaienbek en het Krabbeterrein. Daarnaast is HbR ook bezig met het opstellen van een gedragscode en soortbeschermingsplannen, waaronder een soortbeschermingsplan orchideeën. Daarnaast zullen de toekomstig kabel- en leidingenstroken op Maasvlakte 2, in combinatie met de al aanwezige stroken in het bestaande havengebied een infrastructuur bieden tussen beide genoemde duingebieden.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
225
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
32-6
Vereniging voor Natuur- en Landschapsbescherming Goeree Overflakkee
De Vereniging voor Natuur- en Landschapsbescherming Goeree Overflakkee pleit voor een uitgebreide en goed afgestemde monitoring en evaluatie van de natuureffecten om te kunnen bijsturen bij onverhoopte effecten.
Wij stellen tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in opdracht van de gemeente het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan. De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk zijn en in dat geval die in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren.
33-1
Wijkraad voor Pernis
Pernis zou naar de toekomst toe afdoende maatregelen willen zien die niet alleen de problematiek rond PM10, maar ook die van het fijnere PM2,5 kunnen ondervangen, dan wel beperken. Ook zouden zij graag maatregelen willen zien die cumulatie van verschillende bronnen aanpakken. Pernis is van mening dat de overkoepelende verantwoordelijkheid, alsmede een maatregelenpakket voor deze problematiek, ontbreekt.
De Milieucommissie van het Europees Parlement heeft op 10 oktober j.l. ingestemd met een streefwaarde voor PM2,5 van 20 μg/m3 per 2010. Deze waarde zou per 2015 moeten gelden als grenswaarde, hetgeen een aanmerkelijk aanscherping is van de eerder voorgestelde grenswaarde van 25 μg/m3. De commissie heeft ook ingestemd met meer uitstelmogelijkheden en locatiespecifieke uitzonderingen. Hoewel de norm dus nog niet zeker is en uitstel mogelijk is, moet er rekening mee worden gehouden dat tijdens de ontwikkeling van Maasvlakte 2 een norm voor PM2,5 van kracht wordt die binnen de bandbreedte van de tot nu toe voorgestelde waarden ligt. Bij nieuwe milieuvergunningen, verlenging en actualisatie van bestaande milieuvergunningen zal moeten worden voldaan aan de dan geldende normen en stand der techniek, dus ook voor PM2,5. Ook om die reden kan er vanuit worden gegaan dat eventuele normoverschrijdingen op termijn zullen afnemen, om uiteindelijk vrijwel te verdwijnen. Tot slot kan worden opgemerkt dat het bestaande maatregelenpakket ook bijdraagt aan de vermindering van de PM2,5 concentraties.
33-2
Wijkraad voor Pernis
Pernis vraagt zich af hoe de daadwerkelijke realisering van maatregelen binnen de daarvoor gestelde termijnen is gewaarborgd. Voorts zien zij graag onderbouwd hoe deze maatregelen, maar ook andere maatregelen die niet binnen het bestemmingsplan vallen, worden vervolgd indien zij niet effectief (genoeg) blijken te zijn.
In het MER Bestemming is aangegeven waar schermen moeten komen en hoe hoog deze moeten worden gemaakt ter compensatie van de bijdrage van Maasvlakte 2 aan de luchtkwaliteit in gebieden waar al sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. De tijdige realisatie van de schermen zal worden geborgd in een Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2. Deze overeenkomst zal gelijktijdig met het Bestemmingsplan worden gesloten. Bij het ontwerp-bestemmingsplan zal de voorgenomen tekst van de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 ter inzage worden gelegd.
226
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
34-1
Gemeente Rozenburg
De Calandbrug, die volgens een onderzoek van Rijkswaterstaat een levensduur heeft tot 2018, vormt in de huidige situatie een knelpunt. De gemeente Rozenburg heeft met ProRail een convenant opgesteld voor de periode tot 2015 om deze overlast te verminderen. Uitgangspunt hierbij is dat de afgesproken geluidkoepel niet overschreden mag worden. Tevens heeft de minister van Verkeer en Waterstaat gegarandeerd dat ruim 5 jaar voor 2015 een aanvang zal worden gemaakt met de plannen voor een permanente oplossing. Het verbaast de gemeente Rozenburg dan ook om te zien dat in de plannen van Maasvlakte 2 de geluidreducerende bronmaatregelen die in het convenant zijn opgenomen, worden aangegeven als maatregel ter reductie van de geluidbelasting in de periode 2020-2033.
In het MER Bestemming en het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 is er vanuit gegaan dat het “geluidconvenant Geluidemissie Calandspoorbrug” dat is afgesloten tussen ProRail en de gemeente Rozenburg d.d. 16 december 2004 naar behoren wordt nageleefd tot 2015. Gezien de autonome ontwikkeling en de komst van Maasvlakte 2 zullen na 2015 de treinintensiteiten op de Calandspoorbrug er toe leiden dat de geluidkoepel wordt overschreden. Daarom heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat gegarandeerd (in hun brief d.d. 17 december 2004) dat zij ruim 5 jaar voor 2015 zullen starten met plannen voor een permanente oplossing voor de geluidproblemen van de Calandspoorbrug. Op basis van de genoemde afspraken is er vanuit gegaan dat de geluidproblematiek vroegtijdig onder controle zal zijn en dat dit probleem daarmee ook is afgedekt in de periode 2020 tot 2033. Het feit dat deze passages niet zijn opgenomen in de teksten van het MER en het Voorontwerp Bestemmingsplan doet vermoeden dat enkel de omschreven maatregelen de problematiek zullen oplossen, hetgeen niet het geval is. Daarom wordt benadrukt dat genoemde uitgangspunten (geluidconvenant en brief Ministerie V&W) van wezenlijk belang zijn als het gaat om het oplossen van de geluidproblematiek van de Calandspoorbrug.
Daarnaast zal de geluidbelasting als gevolg van toenemende treinintensiteiten over de Calandbrug groeien, waardoor de geluidruimte in de geluidkoepel tot nul gereduceerd zullen worden. De gemeente Rozenburg stelt dan ook dat in 2015 een overschrijding ontstaat van geluid. In de MER en het Voorontwerp Bestemmingsplan worden geen maatregelen aangedragen om dit knelpunt op te lossen. 34-2
Gemeente Rozenburg
Voor de berekeningen van de vervoersstromen is gebruik gemaakt van de verouderde RVMK en de actualisatie (2003) die speciaal voor het MAVAproject is uitgevoerd. Voorzover bij de gemeente Rozenburg bekend is, is deze actualisatie niet gebaseerd op verkeerstellingen maar op een schatting van de verkeersintensiteiten. De gemeente Rozenburg plaatst dan ook kanttekeningen bij de toepassing van de RVMK ter bepaling van de intensiteiten van het goederenvervoer over de A15. Zo laat een vergelijking met een (concept) geluidsrapport van Rijkswaterstaat zien dat er een verschil is tussen de intensiteiten vrachtverkeer die Rijkswaterstaat over de A15 verwacht en de intensiteiten waarmee in het project Maasvlakte 2 is gerekend.
Voor de berekening van de vervoersstromen van Maasvlakte 2 is inderdaad gebruik gemaakt van een actualisatie van het verkeersmodel van de RVMK, zoals opgeleverd in 2003, omdat de huidige RVMK bij de start van het project nog niet beschikbaar was. In tegenstelling tot de veronderstelling van de gemeente Rozenburg gaat het in het model niet om een schatting van de verkeersintensiteiten, maar zijn de intensiteiten, met name in het havengebied, in het geactualiseerde model uitgebreid getoetst en gekalibreerd op verkeerstellingen voor zowel personenauto- als vrachtverkeer. Uit de toetsing is gebleken dat het model de verkeersstromen in de haven goed beschrijft. Voorts is in het kader van de wegverkeersberekeningen voor het MER Bestemming en het Ontwerp Tracé Besluit A15 Maasvlakte-Vaanplein (OTB A15) vanaf december 2004 afstemming geweest met Rijkswaterstaat Zuid-Holland over de invoer van verkeersmodellen en milieuberekeningen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
227
Antwoord Het planjaar 2020 komt voor beide projecten overeen. De afstemming heeft zich dus geconcentreerd op de periode tot 2020. In eerste instantie is er vanuit beide projecten voor gekozen om alleen de input (aantal inwoners en arbeidsplaatsen per modelzone) af te stemmen en met de eigen modellen (RVMK voor Maasvlakte 2 en NRM voor OTB A15) te werken. Sinds 2007 hanteert Rijkswaterstaat voor de milieuberekeningen ook de verkeersprognoses uit het RVMK model. Daarnaast blijft het oorspronkelijke – op NRMprognoses gebaseerde – verkeerskundig wegontwerp voor de A15 gehandhaafd. De toe te passen milieumaatregelen voor A15 MaVa worden zodanig gedimensioneerd dat op basis van beide prognosemodellen wordt voldaan aan de wettelijke normenvoor luchtkwaliteit resp. geluid (“worst case-benadering”). Volledigheidshalve verwijzen wij u voor de modelkeuze ook naar de “Nadere toelichting op vragen en opmerkingen Commissie m.e.r.”, § 14.1.2.
34-3
Gemeente Rozenburg
De stelling dat het vrachtverkeer zal afnemen door modal shift, is volgens de gemeente Rozenburg niet correct. Modal shift is namelijk niet volledig af te dwingen. Omdat dit een wezenlijke invloed heeft op de geluidbelasting en luchtkwaliteit, vraagt de gemeente Rozenburg om inzichtelijk te maken wat het effect is als er geen modal shift wordt toegepast.
Met modal split wordt de procentuele verdeling van de verschillende transportwijzen in het verkeer aangegeven; concreet gaat het bij Maasvlakte 2 om het % wegverkeer, spoorverkeer en binnenvaart. Met modal shift wordt een verschuiving tussen deze vervoerswijzen aangeduid. Door de maatregelen op Maasvlakte 2 treedt er weldegelijk een modal shift op van de weg naar spoor en binnenvaart. In absolute aantallen zal het wegverkeer de komende jaren echter zeker ook groeien. De autonome ontwikkeling is daarbij overigens veruit de belangrijkste groeifactor. De modal shift van weg naar spoor en binnenvaart wordt gerealiseerd door afspraken hierover vast te leggen in de contracten met de terminaloperators. Een verandering van de modal split wordt verder mogelijk gemaakt door een optimale ontsluiting van het gebied voor binnenvaart en spoorwegverkeer met de Havenspoorlijn, de Betuweroute en de mogelijkheid van Rail Service Centra. Tot slot worden stimuleringsmaatregelen genomen om de beladingsgraad per vervoersbeweging te verhogen en daarmee het aantal benodigde vervoersbewegingen te verminderen. Hierdoor daalt het aandeel wegvervoer naar verwachting van 45% (2015), naar 42% (2020) tot 35% (2033). Een scenario waarbij geen modal shift wordt nagestreefd is niet reëel omdat daarmee onvoldoende milieuruimte zou worden gecreëerd voor de ingebruikname van Maasvlakte 2.
228
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
34-4
Gemeente Rozenburg
Het toepassen van modal shift ziet de gemeente Rozenburg als het verschuiven van het probleem. Door het toepassen van modal shift zal namelijk het treinverkeer verder toenemen, met als gevolg dat er extra geluidhinder zal optreden.
Inspreker maakt een terechte opmerking. De maatregelen voor modal shift resulteren in een verschuiving van het transport van containers over de weg naar de minder milieubelastende vervoerswijzen spoor en binnenvaart. De winst voor het milieu kan dan ook niet alleen aan het aspect geluid (als gevolg van het gebruik van het spoor) worden afgemeten. De gunstige effecten van deze modal shift treden op bij andere milieuaspecten (zoals luchtkwaliteit). De negatieve gevolgen van het spoorweglawaai kunnen (in belangrijke mate) teniet worden gedaan door technische ontwikkelingen zoals de toepassing van doorgelaste rails, het slijpen van de rails, gebruik van raildempers en rijden met schijfgeremd materieel.
34-5
Gemeente Rozenburg
De berekeningen in het MER en het Voorontwerp Bestemmingsplan met betrekking tot externe veiligheid over de weg laten zien dat de 10-8 risicocontour in 2020 over een aanzienlijk deel van het grondgebied van de gemeente Rozenburg is gelegen. In 2033 wordt dit gebied alleen maar groter. De gemeente is zich ervan bewust dat dit geen norm is en dat Maasvlakte 2 binnen de door de wet gestelde eisen blijft. Dit neemt niet weg dat dit de gemeente zorg baart met name voor de ruimtelijke plannen. Dit omdat bij uitvoer van deze plannen meer mensen binnen de 10-8 risicocontour komen te wonen.
In de Bijlage Externe Veiligheid van MER Bestemming zijn de effecten van Maasvlakte 2 op de externe veiligheid in kaart gebracht. Hierbij zijn de externe veiligheidsrisico’s beschouwd die door het transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen, waterwegen en wegen, en door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, worden veroorzaakt. Bij de externe veiligheid gaat het wettelijk om risico’s voor mensen. Bij het transport is gekeken naar kritische locaties. Dit zijn dichtbewoonde gebieden, waar mogelijke knelpunten kunnen worden verwacht. Daarnaast motiveren en verantwoorden wij aan de hand van een zogeheten CHAMP (Communicatie-, Horizon-, Anticipatie-, Motivatie- en Preparatieplicht) document welke keuzes zijn gemaakt voor externe veiligheid en welke overwegingen hieraan ten grondslag hebben gelegen. De relatie tussen nieuwe ruimtelijke plannen in Rozenburg en de 10-8 contour komt niet in de CHAMP aan de orde. Deze kan namelijk door de gemeente Rotterdam alleen voor het eigen grondgebied worden verantwoord. Het ontwerp CHAMP document ligt bij het ontwerpbestemmingsplan Maasvlakte 2 ter inzage.
34-6
Gemeente Rozenburg
Het bevreemdt de gemeente Rozenburg dat in de MER (bijlage huidige situatie en bijlage autonome ontwikkeling e.o.) geen rekening wordt gehouden met de geplande woningbouw zoals opgenomen in het RR2020. De overige regiogemeenten worden hierin wel genoemd met hun woningbouw conform RR2020.
De nieuwbouw in Rozenburg is meegenomen in de berekeningen van de effectonderzoeken (“bouwen binnen de kern”). Echter in figuur 2.5 van de Bijlage ‘huidige situatie en autonome ontwikkeling’ is deze nieuwbouw in de gemeente Rozenburg ten onrechte niet ingekleurd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
229
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
34-7
Gemeente Rozenburg
De gemeente Rozenburg merkt op dat in de plannen geen rekening wordt gehouden met de ontsluiting van Rozenburg en de veiligheid daarvan. Bij een calamiteit is de A15 de enige route. De huidige en verwachte drukte op dit wegvak baart de gemeente zorgen. Een extra oeververbinding in dit gebied is essentieel. In verband hiermee ziet de gemeente graag dat in het plan maatregelen worden meegenomen die leiden tot een veilige ontsluiting van Rozenburg.
Vanwege de autonome ontwikkeling en Maasvlakte 2 nemen de intensiteiten op de A15 weliswaar toe, maar de bereikbaarheid blijft, zoals blijkt uit het MER Bestemming aanvaardbaar. Hierdoor is in geval van een calamiteit de ontsluiting van Rozenborg (en Voorne-Putten) in beginsel geborgd. Om de afhankelijkheid van de A15 (als enige ontsluiting) te verminderen zijn zowel de gemeente Rotterdam als HbR voorstander van een extra oeververbinding. Hiertoe vindt momenteel onderzoek plaats in regionaal verband.
35-1
H. de Jong
Dhr. H. de Jong beschikt over een vakantiewoning in de gemeente Goedereede. Hij verwacht geen enkele voordelen aan Maasvlakte 2 te beleven. Hij ziet juist alleen maar persoonlijke nadelen, zoals verkeersoverlast, licht-, lucht-, water- en horizonvervuiling, waardedaling onroerend goed, vermindering recreatief genot en afname van leef- en woongenot. De heer H. de Jong verwacht een royale en navenante schadeloosstelling van HbR gezien het feit dat HbR reeds erkend heeft dat schade aan de omgeving is toegebracht/wordt en/of zal worden.
De PKB stelt randvoorwaarden aan de milieueffecten die Maasvlakte 2 mag veroorzaken. Uit de twee opgestelde milieueffectrapporten komt naar voren dat Maasvlakte 2 weliswaar op onderdelen effecten heeft, maar dat deze binnen de gestelde randvoorwaarden blijven. Meer in het bijzonder voor Goeree geldt dat er, afgezien van een beperkte wijziging van het blikveld vanaf het strand door zicht op de nieuwe landaanwinning, geen effecten van Maasvlakte 2 zijn te verwachten. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaat de Regeling Planschadevergoeding/Nadeelcompensatie. Deze regeling biedt de mogelijkheid een verzoek tot vergoeding van planschade in te dienen. De claims zullen zorgvuldig worden beoordeeld en afgehandeld.
36-1
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PvdA Hoek van Holland is niet tegen Maasvlakte 2, maar Hoek van Holland heeft wel grote zorgen omtrent veiligheid, milieuoverlast, geluidsoverlast en allerlei andere aspecten. Inspreker benadrukt dat deze zorgen heel serieus genomen moeten worden omdat Hoek van Holland het van belang vindt om goede buren te zijn en te blijven.
Het MER Bestemming brengt de effecten van de plannen voor Maasvlakte 2 in beeld. De in het bestemmingsplan opgenomen maatregelen, alsmede de maatregelen die zijn opgenomen in de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2, waarborgen dat de effecten ten aanzien van veiligheid, milieukwaliteit, geluid etc. niet hoger zullen zijn dan de wettelijk vastgestelde grenswaarden en normen. Wij nemen de zorgen van Hoek van Holland uiteraard zeer serieus en zullen ook met Hoek van Holland in dialoog blijven om deze zorgen bespreekbaar te maken.
36-2
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
PvdA Hoek van Holland denkt dat er voor Hoek van Holland gezocht moet worden naar een veilige, leefbare en betrouwbare leefruimte waar men prettig kan wonen. Zij verzoekt dit aspect namens de PvdA Hoek van Holland mee te nemen.
Het Dagelijks Bestuur en de Deelgemeenteraad van Hoek van Holland en de burgers zijn vanaf het begin van het PMR project geïnformeerd over het tot stand komen van het ontwerp van de landaanwinning. Regelmatig is contact geweest over de effecten van Maasvlakte 2 op de omgeving van Hoek van Holland. Het MER Bestemming beschrijft de effecten op de omgeving van het voornemen voor verschillende thema’s waaronder geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, natuur, landschap. Het ontwerp en de maatregelen zijn gericht op het waarborgen van een veilige, leefbare en betrouwbare leefruimte. Ook is aandacht besteed aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het nieuwe havengebied.
230
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
36-3
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PVDA Hoek van Holland is van mening dat de Milieueffectrapportage Maasvlakte 2 (MER) zich voornamelijk beperkt tot een analyse van de effecten die zullen optreden na de aanleg.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van Maasvlakte 2 zijn MER Aanleg en MER Bestemming opgesteld. Gezamenlijk omvatten deze rapporten het volledige scala aan mogelijke cq. te verwachten effecten van Maasvlakte 2, van aanleg en aanwezigheid van de landaanwinning tot de inrichting en het gebruik van de haventerreinen en de goederenstromen die daaraan gekoppeld zijn. Gezien de nauwe relatie van de besluitvorming over de aanleg met de besluitvorming over het gebruik van Maasvlakte 2, zijn beide MER-en overigens nauw met elkaar verbonden. Concreet betekent dit dat de informatie die in MER Bestemming staat ook betrokken wordt in de besluitvorming over vergunning en concessie, terwijl de informatie die in MER Aanleg is opgenomen ook betrokken wordt in de besluitvorming over het bestemmingsplan.
36-4
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PvdA Hoek van Holland is van mening dat te beperkt is gekeken naar de effecten voor de directe omgeving van Maasvlakte 2. De effecten voor de meest nabijgelegen woonkern, Hoek van Holland, zijn uitermate fragmentarisch en summier aan de orde gekomen en beperkt zich tot de directe effecten die de woonkern Hoek van Holland betreffen. De indirecte effecten en risico’s (evacuatie bij een calamiteit, ontsluiting van het gebied, etcetera) zijn in het MER onvoldoende aan de orde gekomen.
Veiligheid is een belangrijk aandachtspunt voor Hoek van Holland. In een MER geldt dat daar waar milieueffecten optreden deze onderzocht moeten worden. Ook voor Hoek van Holland zijn daar waar effecten optreden deze beschreven en daar waar nodig maatregelen getroffen. Dit geldt ook voor het thema externe veiligheid. De conclusie is dat de externe veiligheidsrisico’s niet verder reiken dan het bedrijventerrein waar de inrichting is geplaatst of waar de wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit betekent dat er geen extra risico’s zijn op de woongebieden en de omgeving van Hoek van Holland. Het MER Bestemming gaat niet in op hulpverlening, rampbestrijding, evacuatiemogelijkheden, etc. Aan deze aspecten van veiligheid wordt in het vervolgproces invulling gegeven in een coördinatieregeling van de hulpdiensten in de regio, speciaal gericht op Maasvlakte 2. Voor wat betreft bestrijding van externe veiligheidsrisico’s wordt opgemerkt dat op grond van de Wet milieubeheer bedrijven bij vestiging moeten beschikken over best beschikbare (en veilige) technieken.
36-5
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PvdA Hoek van Holland wil graag weten of tijdens de milieueffectanalyse zaken geanalyseerd zijn die uiteindelijk niet in de rapportage zijn meegenomen. Daarbij hebben met name de aspecten die betrekking hebben op Hoek van Holland hun interesse.
Alle informatie die van belang is geweest in de milieuonderzoeken, effectbepaling en het bepalen van de wijze waarop met de effecten kan en dient te worden omgegaan is opgenomen in het MER Bestemming (ofwel in het hoofdrapport en het effectrapport danwel in de bijlagen).
36-6
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PvdA Hoek van Holland wil graag weten of onderzoek is gedaan naar de directe en indirecte gevolgen en de voorwaarden voor adequate risicobestrijding voor Hoek van Holland en wat de eventuele resultaten van dat onderzoek zijn.
De gemeente Rotterdam motiveert en verantwoordt aan de hand van een zogeheten CHAMP (Communicatie-, Horizon-, Anticipatie-, Motivatieen Preparatieplicht) document welke overwegingen hieraan ten grondslag hebben gelegen. In de onderdelen anticipatieplicht en preparatieplicht van het CHAMP document wordt ingegaan hoe de gemeente Rotterdam omgaat met eventuele effecten van mogelijke incidenten en welke maatregelen te nemen zijn om eventuele incidenten te voorkomen. Het ontwerp CHAMP document ligt bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
231
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
36-7
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
In de rapportage is sprake van compenserende maatregelen voor natuur, milieu en toerisme. Met name de compensatie voor Rotterdam, Westvoorne, Rozenburg en Goeree is benoemd in het rapport. De PvdA Hoek van Holland wil graag weten wat de compenserende maatregelen voor Hoek van Holland zijn. Niet gezien als deelgemeente van Rotterdam, maar als leefgemeenschap die zich met name baseert op economische en toeristische structuren die door de aanleg bedreigd worden.
In het MER Bestemming wordt gesproken over compenserende maatregelen voor de natuur die verloren gaat door de aanleg van Maasvlakte 2. Om de natuur die verloren gaat door de aanleg van Maasvlakte 2 te compenseren wordt een bodembeschermingsgebied met rustgebieden en duinen bij Delfland aangelegd. In het MER Bestemming worden geen uitspraken gedaan over de compensatie van toerisme aangezien de strandvoorzieningen in Hoek van Holland en de overige aanliggende kustgebieden geen aantoonbaar negatief effect zullen ondervinden van de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2. In het totale kader van PMR zijn aparte afspraken gemaakt met Hoek van Holland. Ter verbetering van de leefbaarheid in de deelgemeente heeft de deelgemeente projecten aangedragen die ondergebracht zijn in het BRG project Gebiedsgerichte benadering. Een onderdeel wat momenteel in uitvoering is, is de herstructurering van het sport- en recreatiegebied de Rondgang.
36-8
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
In een voorrapportage MER Maasvlakte 2 uitgevoerd door Det Norske Veritas en de nu gepresenteerde MER worden verscheidene effecten verschillend gewaardeerd. De PvdA Hoek van Holland wil graag weten welke criteria uiteindelijk zijn toegepast voor geluidscontouren, luchtvervuiling, scheepvaartbeperkende maatregelen bij LNG en chemie aanlanding en lossing.
Wij gaan ervan uit dat inspreker doelt op de voorrapportage welke is uitgevoerd ten behoeve van het MER voor de LNG importterminal op de huidige Maasvlakte. De verschillen in effectbepalingen hebben te maken met het feit dat in het kader van het MER voor Maasvlakte 2 de ontwikkelingen die plaatsvinden op de huidige Maasvlakte worden gezien als autonome ontwikkeling. Daarnaast is er sprake van een verschil in schaalniveau: de MER voor de LNG terminal is gericht op een installatie en de MER voor Maasvlakte 2 is gericht op een heel havengebied. Door dit schaalverschil verschuift ook het beoordelingskader, en daarmee tevens de mate waarin effecten als positief of negatief gezien worden. Tot slot gold voor het MER Bestemming de specifieke randvoorwaarde dat beoordelings systematiek en -criteria zoveel mogelijk aangesloten dienden te worden op het SMB PMR.
36-9
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PvdA Hoek van Holland is van mening dat voor Hoek van Holland het cumulatief effect van het gehele gebied van belang is en wil graag weten of in het kader van MER Bestemming: - een impact-analyse heeft plaatsgevonden naar de effecten van reeds bestaande structuren en goedgekeurde projecten op Maasvlakte 2; - een risico-analyse is uitgevoerd naar de gevolgen van een calamiteit die optreedt volgens het keteneffect van calamiteiten op de huidige Maasvlakte en Maasvlakte2; - een impact analyse is uitgevoerd naar de uiteindelijke logistieke structuur van de beide Maasvlakte-projecten; - besprekingen zijn gevoerd met de bevoegde instanties naar aanleiding van de consequenties die Maasvlakte 2 zal geven voor het rampenplan/ evacuatieplan voor Hoek van Holland?
Voor zover Hoek van Holland in het invloedsgebied ligt van risicobronnen zijn deze als ze voortvloeien uit het bestaande gebied, meegenomen in de autonome ontwikkeling (zie Bijlage Huidige situatie en autonome ontwikkeling bij MER Bestemming). Daarnaast zijn de effecten van Maasvlakte 2 onderzocht. Ten slotte zijn de gezamenlijke effecten bekeken. Conclusie is dat de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 geen toename van de onveiligheid in Hoek van Holland teweeg brengt. Bij vergunningverlening voor bedrijven op Maasvlakte 2 hoort een specifieke analyse, waaruit ook de exacte omvang van de incidenten volgt. De Veiligheidsregio is hier nauw bij betrokken. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de coördinatieregeling dat de rampenbestrijding regelt in het gehele gebied.
232
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
36-11
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
De PvdA Hoek van Holland is van mening dat de haven, als één van de grootste ter wereld, een echt herkenningspunt verdient. Zij denkt daarbij aan een landmark (“Welkom in Rotterdam!”). Gezien de landschappelijke invloed van de haven op Hoek van Holland zou deze landmark in overleg met Hoek van Holland bepaald moeten worden. Tevens dient de landmark ingepast te worden in de visie voor de ontwikkeling van de deelgemeente.
Door HbR wordt een inrichtingsplan voor Maasvlakte 2 opgesteld. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan visuele kwaliteit van het nieuw in te richten land en de rol die landmarks (unieke, herkenbare elementen in het landschap) daarbij kunnen spelen. Wij zullen uw standpunt doorgeven aan HbR. Het inrichtingsplan zal ook worden besproken met betrokken (deel)gemeenten en andere belanghebbenden.
36-14
Partij van de Arbeid Hoek van Holland
PvdA Hoek van Holland wil graag volledig op de hoogte worden gehouden van de resultaten van de analyses en onderzoeken voor zover die direct of indirect op Hoek van Holland betrekking hebben.
De (bestuurlijke) contacten met het Dagelijks Bestuur van Hoek van Holland en de Deelgemeenteraad zullen samen met HbR door ons worden gecontinueerd. De deelgemeente zal over (aanvullende) onderzoeken en procedures informeel en formeel op de hoogte worden gehouden.
37-1
M. van der Linden-Leeuwenburg
Mevr. M. van der Linden-Leeuwenburg bezit landbouwgrond daar waar gepland staat om 750 ha natuur- en recreatieterrein aan te leggen. Inspreekster is en blijft van mening dat de gronden nu ook al natuur zijn, echter in beheer bij agrariërs. Als het echter natuur wordt, zoals de bedoeling is, dan is dit in haar ogen veel kostbaarder voor het Rijk en provincie. Tevens is inspreekster van mening dat het niet zo mooi wordt als het open landschap nu.
De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor resp. MiddenIJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Voor elk van deze gebieden zullen de plannen in meer detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures, waaronder bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Daarop vooruitlopend zal de gemeente uw voorstellen en suggesties met betrekking tot MiddenIJsselmonde doorgeven aan de provincie Zuid Holland. Uw voorstellen en suggesties waar ze betrekking hebben op de Schiezone en /of de Vlinderstrik zullen door de gemeente Rotterdam in de aparte procedure voor dit traject daar waar mogelijk worden meegenomen.
37-2
M. van der Linden-Leeuwenburg
Het LEI-rapport dat verstuurd is naar de Kamer bevat onjuiste informatie. De conclusie dat landeigenaren/ agrariërs wel weg willen klopt niet. Tevens wil mevr. M. van der Linden-Leeuwenburg opmerken dat geen terugkoppeling over het rapport heeft plaatsgevonden; dit was wel afgesproken.
Het LEI onderzoek heeft onder meer betrekking op de realisatie van de 600 ha op Midden-IJsselmonde, zoals voorzien in de PKB PMR (2006).
LTO Noord afdeling IJsselmonde is van mening dat de procedure onduidelijk is.
Deze inspraakmogelijkheid is gekoppeld aan de procedure van het (voorontwerp) bestemmingsplan Maasvlakte 2 en de daarbij horende milieueffect rapporten. Uw inspraakreactie betreft een ander plan. Voor de deelprojecten in het kader van de 750 ha worden afzonderlijke procedures doorlopen. De gemeente verwijst u volledigheidshalve naar die procedures.
38-1
LTO Noord afdeling IJsselmonde
Provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor de realisatie van 600ha natuur en recreatie (landschapspark Buytenland). Bij de nog te doorlopen vervolgprocedures voor de realisatie van Buytenland in Midden-IJsselmonde zullen de belangen worden afgewogen. Het eerste moment waarop u in kon spreken was in september 2007 toen de Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage werd gelegd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
233
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
38-2
LTO Noord afdeling IJsselmonde
De aanleg van 750 ha natuur, zoals omschreven in de PKB, is aan de aanleg van Maasvlakte 2 gekoppeld om er zorg voor te dragen dat beide projecten worden uitgevoerd. Nu de PKB opgesplitst is in RPP’s is LTO Noord, afdeling IJsselmonde, van mening dat de provincie de juiste procedures met als einddoel realisatie van 750 ha natuur lijkt te vergeten.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe strekken dat de 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. In de PKB is geen sprake van een “harde” ruimtelijke of procedurele koppeling met de realisatie van Maasvlakte 2. Dit neemt niet weg dat een afgestemde voortgang van de uitvoering van de deelprojecten van belang is vanuit het oogpunt van realisatie van de dubbele doelstelling van PMR. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor resp. MiddenIJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding.
38-3
LTO Noord afdeling IJsselmonde
LTO Noord, afdeling IJsselmonde, heeft de volgende bezwaren tegen het plan voor 600 ha natuur- en recreatiegebied in Albrandswaard: - het is niet mogelijk om in Albrandswaard 600 ha natuur- en recreatiegebied aan te leggen. In het gebied waar deze hectaren zijn gepland, liggen namelijk diverse leidingen in de grond. De aanwezigheid van dit leidingennetwerk zorgt ervoor dat het verhogen van het waterpeil ten behoeve van natuur is uitgesloten. Daarnaast moeten de leidingbeheerders bij de leidingen kunnen. Dit resulteert uiteindelijk in een netto te realiseren oppervlakte natuurgrond van nog geen 400 ha. Dit is niet conform de PKB. - een inrichtingsplan voor de 750 ha natuur- en recreatiegebied is niet voorhanden. LTO Noord, afdeling IJsselmonde, is van mening dat het dan ook niet mogelijk is om een financiële paragraaf op te stellen. Dit is wel een voorwaarde zoals genoemd in de PKB. - de PKB geeft aan dat het ontwikkelen van 750 ha natuur- en recreatiegebied via een maatschappelijk gedragen plan plaats moet vinden. LTO Noord, afdeling IJsselmonde, geeft aan dat de bevolking van Albrandswaard en Rotterdam-Zuid tegen de gebiedstranformatie zijn. Tevens zijn volgens hen geluiden uit de andere vier zoekgebieden, zijnde dat daar te weinig natuur wordt gecompenseerd. LTO Noord, afdeling IJsselmonde, is van mening dat nu willens en wetens aangestuurd wordt op een procedurele blunder. Het is bekend dat de doelstellingen zoals deze geformuleerd zijn in de PKB, nooit op IJsselmonde gehaald kunnen worden.
Uw inspraakreactie op het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en MER Bestemming heeft grotendeels feitelijk betrekking op het plan voor 600 ha natuur- en recreatiegebied in Midden IJsselmonde. Dat deel van uw reactie kan dan ook niet worden ingepast in de nu voorliggende procedures over Maasvlakte 2. Wel is uw reactie doorgegeven aan de provincie Zuid Holland, die voor dit deelproject verantwoordelijk is. Om uw belang bij het project Midden IJsselmonde verder tot uitdrukking te brengen, kunt u inspreken in het kader van de procedures die bij de uitwerking van die plannen aan de orde zijn. Het geheel aan procedures zit als volgt in elkaar. In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe leiden dat 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor respectievelijk Midden-IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Deze hebben hiertoe een projectorganisatie opgericht die de realisatie van de deelprojecten begeleidt. Op dit moment worden de verschillende procedures voor de drie deelprojecten (Midden IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik) voorbereid. Voor elk van deze gebieden zullen de plannen in meer detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures, waaronder bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Voor de 600 ha natuur- en recreatiegebied in Midden IJsselmonde geldt dat in september 2007 een Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage is gelegd. Hierop was inspraak mogelijk. Voor de realisatie van 750 ha is een apart budget beschikbaar – los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2 – waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via minnelijke weg of onteigening voor zover nodig is.
234
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
39-1
Gemeente Westvoorne
Geluid vormt voor de gemeente Westvoorne een belangrijke bron van hinder. Door de aanleg van Maasvlakte 2 zal de hinder toenemen, doordat meer vervoersbewegingen over weg en rail plaats zullen vinden. Tevens zal er extra industrielawaai optreden. Uit de onderzoeken blijkt dat de aanleg van Maasvlakte 2 in Westvoorne geen toename van gehinderden op zal leveren met betrekking tot industrielawaai. Voor wat betreft verkeers- en spoorweglawaai kunnen geen specifieke uitspraken gedaan worden. De gemeente Westvoorne wil desondanks toch pleiten voor het nemen van bovenwettelijke maatregelen ter bestrijding van geluidsoverlast, zeker gezien de cumulatie van de verschillende geluidsoorten. Deze maatregelen zouden opgenomen moeten worden als voorwaarde bij de vergunningverlening voor bedrijven op de Maasvlakte. De gemeente pleit dan ook voor een serieus onderzoek naar het treffen van bovenwettelijke maatregelen.
Maasvlakte 2 leidt niet tot een overschrijding van de geluidsnormen in de gemeente Westvoorne. Daarom is er wettelijk gezien geen aanleiding om geluidsreducerende maatregelen te treffen. De afgelopen jaren heeft tussen de gemeente Westvoorne en het Havenbedrijf regelmatig (bestuurlijk) overleg plaatsgevonden over de hinder en veiligheidsaspecten vanwege de haven(infrastructuur) voor de inwoners van Westvoorne. Uit dit overleg zijn verschillende maatregelen ter verbetering van de leefbaarheid in Westvoorne voortgekomen. Zo is de kruising N15 /Westvoornseweg (versneld) ongelijkvoers gemaakt. Er is onderzoek gedaan naar diverse geluidsreducerende maatregelen voor de Suurhoffbrug. Dit heeft geleid tot het slijpen van het spoor op de brug wat een aanzienlijke geluidsreductie tot gevolg had. HbR blijft zich als intermediair richting ProRail opstellen om ervoor te zorgen dat het slijpregime wordt nageleefd. Verder is gestart met het programma Geluid in beeld, waarbij op verschillende locaties in de gemeente geluidmetingen worden gedaan op allerlei tijdstippen. Dit programma heeft betrekking op de huidige Maasvlakte en geeft meer zicht op de overdracht van geluid. De onderzoeken van dit programma lopen nog. Waar mogelijk worden de ervaringen uit dit programma meegenomen bij Maasvlakte 2. De op Maasvlakte 2 te vestigen bedrijven moeten verder voldoen aan de best beschikbare technieken zoals bepaald in de IPPC richtlijn. Daarnaast functioneert sinds enkele jaren het Platform hinder en veiligheid waarin vertegen woordigers van Westvoorne, HbR, DCMR en bedrijven op de huidige Maasvlakte zitting hebben. Bedrijven die zich vestigen op Maasvlakte 2 zullen worden uitgenodigd deel te nemen aan het Platform. In dat kader kunnen ook afspraken worden gemaakt over (bovenwettelijke) maatregelen.
39-2
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne ziet graag dat de gevolgen van Maasvlakte 2 met betrekking tot geluid gemonitord worden, zodat tijdig maatregelen getroffen kunnen worden indien wettelijke niveau’s bereikt en overschreden worden.
De gemeente stelt tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. Dit is een wettelijke verplichting op grond van de Wet milieubeheer. Het MEP zal ondermeer ingaan op de thema’s geluid, luchtkwaliteit en lichthinder en zal ook een nulmeting verrichten. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in onze opdracht het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
235
Antwoord De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of bijsturing door aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk is. Als dat het geval is zullen wij die voorzieningen of maatregelen in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren. Voor de langere termijn (langer dan 10 jaar) staat ons (naast het MEP) de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan ter beschikking.
39-3
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne acht de doorstroming van de N57 en de Groene Kruisweg van groot belang. De kruising van deze wegen zou dan ook ongelijkvloers moeten worden. Dit is ook van groot belang aangezien de N57 in geval van calamiteiten als vluchtroute moet dienen.
In het kader van de doorstroming van de N57 en de Groene Kruisweg is er er medio 2007 een planstudie opgestart door de Stadsregio Rotterdam.
39-4
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne constateert dat de opwaardering van de A15 pas gereed is in 2015 en dat desondanks de capaciteit vijf jaar later problemen zal geven. De gemeente pleit er dan ook voor dat vaart wordt gezet achter een tweede westelijke oeververbinding ter ontlasting van de A15-corridor.
Het Rijksbeleid voor de bereikbaarheid van de mainport Rotterdam is ondermeer vastgelegd in de volgende Rijksnota’s en planologische kernbeslissingen: de Nota Ruimte (2006), de Nota Mobiliteit (2006), de Nota Zeehavens (2004) en de PKB PMR (2006) en ook in de Regionale netwerkanalyse Zuidvleugel (2006). Hieruit blijkt dat met de komst van Maasvlakte 2 rekening wordt gehouden in de diverse beleidskaders. Samengevat borgen de genoemde beleidslijnen, projecten en instrumenten tezamen dat de mainport Rotterdam zowel voor als na 2020 via de weg bereikbaar zal zijn en dat het schaalniveau van de wegeninfrastructuur zal aansluiten bij de vervoers behoeften. Ook HbR zet zich in voor de bereikbaarheid van de haven en ontwikkeld daartoe initiatieven. Verder dient bij de beoordeling van de bereikbaarheid rekening te worden gehouden met het feit dat om andere redenen (de toets aan de wet) zeer conservatieve aannamen zijn gedaan over de vervoerstromen. Vanwege de consistentie in de berekeningen zijn die aannamen ook gehanteerd voor de berekening van de bereikbaarheids knelpunten. Bij een beleidsmatig oordeel daarover moet echter ook gewicht worden toegekend aan de meer gematigde scenario’s, die een veel aannemelijker ontwikkeling laten zien. Tot slot moet ook rekening worden gehouden met nieuwe inzichten die na het verschijnen van het MER zijn verkregen door de biedingen van bedrijven op de mogelijkheid tot vestiging van de eerste containerterminal om Maasvlakte 2. Daaruit blijkt dat de gehanteerde vervoerskentallen zeker haalbaar en waarschijnlijk gunstiger zullen zijn.
236
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
39-5
Gemeente Westvoorne
De situatie rond de Westvoornseweg baart de gemeente Westvoorne nu al zorgen; de aanleg van Maasvlakte 2 zal het sluipverkeer over deze weg doen toenemen. De gemeente Westvoorne ziet dan ook graag dat maatregelen worden getroffen om het sluipverkeer te weren. Met HbR Rotterdam is afgesproken om op zo’n kort mogelijke termijn metingen te gaan verrichten. Deze kunnen dan een rol spelen in een, naar mening van de gemeente Westvoorne, noodzakelijk monitoringstraject.
Het gebruik van Maasvlakte 2 is te merken op de N218. In de spitsperioden is een deel van het verkeer op de N218 Maasvlakte 2 gerelateerd; in 2020 is dat circa 9% en in 2033 is dat circa 20%. Omdat de N57 tijdens de spitsperioden over onvoldoende capaciteit beschikt, kiest een deel van het verkeer voor de N218. Het verkeer op de N218 bestaat uit relatief veel personenauto’s; slechts circa 15% is vrachtverkeer. Naar verwachting gaat het vooral om woonwerkverkeer en niet om door inspreker aangegeven vrachtverkeer. Monitoring zal moeten uitwijzen of er zich met betrekking tot vrachtverkeer ongewenste situaties gaan voordoen. HbR heeft al een monitoringstudie naar het verkeer op de N496 opgestart en zal in overleg met de gemeente en de Provincie dit punt blijven meenemen in de reguliere overleggen. De gemeente stelt tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. Dit is een wettelijke verplichting op grond van de Wet milieubeheer. Het MEP zal ondermeer ingaan op de thema’s geluid, luchtkwaliteit en lichthinder en zal ook een nulmeting verrichten. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in onze opdracht het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan. De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of bijsturing door aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk is. Als dat het geval is zullen wij die voorzieningen of maatregelen in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren. Voor de langere termijn (langer dan 10 jaar) staat ons (naast het MEP) de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan ter beschikking.
39-6
Gemeente Westvoorne
De verwachting is dat de emissies van de geplande activiteiten op Maasvlakte 2 niet waarneembaar zullen zijn. Bovendien wordt gewezen op het feit dat bij individuele vergunningverlening op het geuraspect provinciaal en nationaal beleid en regelgeving van toepassing is. Toch acht de gemeente Westvoorne een monitoringstraject met betrekking tot dit onderwerp onontbeerlijk. Hierbij moeten de meldingen die bij de meldkamer van de DCMR worden gedaan betrokken worden.
In de beginfase van het MER Aanleg en MER Bestemming is op basis van ‘expert opinions’ en eerdere ervaringen met de spreiding van geurhinder besloten geurhinder niet als apart aspect in MER Aanleg en MER Bestemming mee te nemen. Geurhinder is een sterk lokaal probleem en speelt vooral binnen een straal van 1 km van de bron. Aangezien Maasvlakte 2 op een grotere afstand van Westvoorne ligt, speelt geurhinder als gevolg van aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 dan ook geen rol. Monitoring is naar onze mening op het onderwerp geur niet noodzakelijk.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
39-7
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne acht een monitoringstraject met betrekking tot luchtkwaliteit onontbeerlijk. Hierbij moeten ook de meldingen worden betrokken, die bij de meldkamer van de DCMR worden gedaan .
Wij zijn het met de inspreker eens dat een monitoringprogramma noodzakelijk is. Hierover zullen in het kader van de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 afspraken worden gemaakt. In dit monitoringprogramma zal gebruik gemaakt worden van de metingen en rapportages van het RIVM en DCMR, alsmede van de jaarlijkse prognoses van de achtergrondconcentraties van Milieu- en Natuurplanbureau.
39-8
Gemeente Westvoorne
Gezien vanaf Westvoorne komt Maasvlakte 2 te liggen achter de Slufter, waardoor de zichtbaarheid met name ‘s-nachts toe zal nemen. Er bestaat geen wettelijk kader dat beperkingen oplegt aan lichthinder. Vanuit het voorzorgsprincipe zullen via gronduitgifte wel maatregelen getroffen worden om lichthinder te beperken. In dit verband wil de gemeente Westvoorne erop wijzen dat geen discrepantie mag ontstaan met de situatie waarin de Westvoornse glastuinders verkeren als gevolg van lichthindervoorschriften die aan hen worden opgelegd. Tevens verzoekt de gemeente om aandacht te schenken aan de visuele aspecten van Maasvlakte 2.
Het beperken van lichthinder zal primair worden gereguleerd via de milieuvergunningen voor de individuele bedrijven op basis van de Wet milieubeheer. Verder zal bij de inrichting van de openbare ruimte en ook in het kader van het duurzaamheidsbeleid van HbR aandacht worden besteed aan het beperken van lichthinder, b.v. door innovatieve toepassing van licht. De (menselijke) veiligheid mag hierdoor echter niet negatief worden beïnvloed. Het thema licht zal ten slotte een plek krijgen in het monitoring- en evaluatieprogramma.
237
Met betrekking tot de glastuinbouw merken wij op dat hiervoor wel provinciaal beleid en wettelijke normen aanwezig zijn (Besluit glastuinbouw).. Verder zijn wij van mening dat de visuele effecten van Maasvlakte 2 afdoende aan de orde komen in de hoofdstukken Landschap en Licht van het MER Bestemming.
39-9
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne heeft reeds gereageerd in het kader van het ontwerpbeheerplan Voordelta en de ontwerp-aanwijzingsbesluiten van Voordelta en Voornes Duin uit zorg voor het behoud van recreatieve mogelijkheden in Westvoorne. De gemeente constateert dan ook tot genoegen dat de recreatieve inrichtingsplannen op Maasvlakte 2 aansluiten op de Westvoornse recreatiemogelijkheden.
Bij de gemaakte keuzes is zo veel mogelijk rekening gehouden met de regionale recreatieve doelstellingen en het recreatieve beleid. Daarnaast is getracht zoveel mogelijk te voorzien in de recreatieve behoeften uit de omgeving.
39-10
Gemeente Westvoorne
Tijdens de bouw van Maasvlakte 2 zal het Slufterstrand uit veiligheidsoverwegingen moeten worden afgesloten. De duur hiervan is nog onbekend. Gezien de recreatieve mogelijkheden die tijdelijk verloren gaan, dringt de gemeente Westvoorne erop aan om deze periode zo kort mogelijk te houden. In tussentijd dienen er compenseerde c.q. alternatieve mogelijkheden voor recreatie in de directe nabijheid gecreëerd te worden.
Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers (maximaal 1400 autobezoeken). Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 moet het Slufterstrand tijdelijk worden gesloten. Gedurende de bouw van de buitencontour kan de veiligheid voor de recreanten niet worden gegarandeerd en dus wordt het recreatiestrand op de huidige Maasvlakte 2 tot 3 jaar gesloten. Wel wordt er naar gestreefd om deze periode zo kort mogelijk te houden. Er worden communicatiemiddelen ingezet om duidelijkheid te geven over de sluitingsperiode van het huidige Slufterstrand.
238
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord De verwachting is dat de recreanten die normaal gesproken gebruik maken van het strand op de huidige Maasvlakte zich in deze periode zullen spreiden over de stranden bij Voorne, Goeree en Hoek van Holland. De toename van de bezoekersaantallen op deze locaties zal door de versnippering van recreanten op piekdagen beperkt zijn. Negatieve gevolgen door een toenemend aantal bezoekers op de stranden in de omgeving van de Maasvlakte worden dan ook niet verwacht. Specifiek voor de bereikbaarheid van de alternatieve stranden per auto gaat dezelfde vergelijking op. Tijdens de tijdelijke sluiting van het Slufterstrand zullen de recreanten zich verspreiden over de stranden van Voorne, Goeree en Hoek van Holland. Op piekdagen betreft het 1400 auto’s, wanneer deze auto’s zich zullen versnipperen over deze alternatieve locaties zal de impact op elke strandlocatie op zich beperkt zijn. Het tijdelijk beschikbaar stellen van het natuurgerichte Slufterstrand ten zuiden van de Slufter en langs het Brielse Gat is als alternatief niet mogelijk. Vanwege de daar aanwezige kwetsbare en unieke natuur is gekozen deze gebieden als beschermd natuurgebied in te stellen (bron: beheerplan Voordelta). Met de komst van Maasvlakte 2 komt er wel een nieuw groter strand (49 hectare) voor terug aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2. Dit nieuwe strand sluit direct aan op het bestaande Slufterstrand. Op dit ‘nieuwe’ strand wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Uiteindelijk levert dit meer mogelijkheden op voor de actieve buitensporters uit de hele omgeving.
39-11
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne begrijpt dat door de toename van het scheepvaartverkeer als gevolg van Maasvlakte 2 de neerslag van verzurende en vermestende stoffen in de duinen gering zal toenemen. De gemeente vreest echter dat door veranderende plantengroei, het proces van verruiging versnelt waardoor het karakter van het unieke natuurgebied “Voornes Duin” zal veranderen. Ondanks de compenstatie in Delfland betreurt de gemeente deze ontwikkeling. Verzocht wordt dan ook om alsnog na te gaan welke maatregelen getroffen moeten worden om dit proces te stoppen of om elders in Westvoorne compenserende maatregelen te treffen.
Als gevolg van het gebruik van Maasvlakte 2 zal de atmosferische depositie (beperkt) toenemen. Binnen de duinen van Voorne beperkt dit effect zich tot de noordwestelijke punt (in de omgeving van het Groene Strand). Het is niet zo dat het gehele duingebied van karakter zal veranderen. In hoeverre de voorspelde effecten daadwerkelijk optreden zal met monitoring worden vastgesteld. In het MER zijn mitigerende maatregelen onderzocht teneinde de uitstoot van verzurende en vermestende stoffen te beperken. In een eerdere studie (EC-PMR, 2001, Advies over natuurcompensatie bij een tweede Maasvlakte) is in de regio (van Goeree tot aan Delfland) een 6-tal mogelijkheden voor de compensatie van effecten op de duinen onderzocht. Hieruit is uiteindelijk de huidige locatie voor de kust van Delfland als enig realistisch alternatief te voorschijn gekomen. Realistische alternatieven elders in Westvoorne waren niet voorhanden.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
239
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
39-12
Gemeente Westvoorne
De gemeente Westvoorne is van mening dat de aanleg en ontwikkeling van Maasvlakte 2 permanent gevolgd dient te worden, waarbij aangegeven wordt of de werkelijkheid klopt met de voorspellingen uit de MER. Deze monitoring dient te geschieden op diverse onderwerpen en er moet een programma worden opgesteld. De gemeente wil op de hoogte gehouden worden van de onderzoeksresultaten. Mochten de metingen tegenvallen ten opzichte van de prognoses, dan dienen bijstellingen plaats te vinden.
De gemeente stelt tegelijkertijd met het bestemmingsplan Maasvlakte 2 een monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) vast. Dit is een wettelijke verplichting op grond van de Wet milieubeheer. Het MEP zal ondermeer ingaan op de thema’s geluid, luchtkwaliteit en lichthinder en zal ook een nulmeting verrichten. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) zal in onze opdracht het MEP uitvoeren. Op basis van de aanwezige langjarige kennis en ervaring met MEP’s ziet de dienst toe op het hanteren van de juiste modellen en correcte toepassing hiervan. De controlefunctie, één van de drie functies van het MEP, voorziet in het nagaan of de werkelijke milieueffecten met de voorspelde effecten overeenkomen. Indien de werkelijke effecten aanzienlijk nadeliger zijn dan voorspeld, zullen wij beoordelen of bijsturing door aanvullende voorzieningen en maatregelen noodzakelijk is. Als dat het geval is zullen wij die voorzieningen of maatregelen in overleg met HbR en andere partijen (doen) uitvoeren. Voor de langere termijn (langer dan 10 jaar) staat ons (naast het MEP) de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan ter beschikking.
40-1
Stichting Duinbehoud
De Stichting Duinbehoud geeft een reactie op hoofdlijnen. De gestelde termijn was voor de stichting te kort om de uitgebreide documentatie grondig te bestuderen.
De omvang en complexiteit van het project in combinatie met vele vragen die vanuit de Richtlijnen (voor de beide MER-en) zijn aangedragen, hebben geleid tot deze grote hoeveelheid informatie. Wij hopen door middel van de website met een zoekfunctie toch zo goed mogelijk de documenten te hebben ontsloten. Wij begrijpen echter dat het bestuderen van de zeer uitgebreide documentatie tijd kost. Wij danken u desondanks voor uw reactie.
40-2
Stichting Duinbehoud
De Stichting Duinbehoud ondersteunt de inspraakreacties van het Zuid-Hollands Landschap en Natuurmonumenten. Voor de omgeving van Hoek van Holland en de Delflandse kust neemt de stichting de punten over uit de inspraakreactie van de werkgroep ‘De Vrienden van de Banken’.
Voor een antwoord op de genoemde inspraakreacties wordt verwezen naar de inspraakreactienummers 25 en 49.
40-5
Stichting Duinbehoud
De Stichting Duinbehoud pleit voor aanvullende zoneringsmaatregelen bij het recreatiestrand op de zuidwesthoek om uitwaaiering richting de rustgebieden Hinderplaat en Slikken van Voorne te voorkomen.
Het vertrekpunt van de plannen voor Maasvlakte 2 is dat inrichtingsmaatregelen zo worden uitgevoerd dat hinder op kwetsbare natuurgebieden, zoals het natuurgerichte Slufterstrand of de Hinderplaat, wordt voorkomen. Het geplande recreatiestrand komt in de plaats van het huidige strand. Op het ‘nieuwe’ strand, wat komt te liggen aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2, wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. Dit strand bevindt zich buiten de verstoringszone van 1200 meter van de zeehondenrustplaats op de Hinderplaat. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke (MER Bestemming, bijlage Recreatief Medegebruik).
240
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
40-7
Stichting Duinbehoud
De effecten op de duinen wordt gecompenseerd door de aanleg van nieuwe duinen bij Delfland. Om echter voldoende onderlinge uitwisseling tussen de duinen ten noorden en ten zuiden van het havengebied tot stand te brengen, verzoekt de Stichting Duinbehoud om ecologische stapstenen in het havengebied veilig te stellen en optimaal in te richten. Door klimaatveranderingen zal het belang van dergelijke stapstenen in de toekomst verder toenemen.
Ten aanzien van de gevraagde verbinding wordt verwezen naar het Havenplan 2020 waarin plannen voor de realisatie van twee stapstenen zijn opgenomen. Het Havenplan 2020 is een beleidsnota van de gemeente Rotterdam en HbR en biedt een kader voor toekomstig gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de haven. Momenteel onderzoekt HbR de mogelijke inpassing van ecologische stapstenen op de huidige Maasvlakte, namelijk op de zogeheten Papegaaienbek en het Krabbeterrein. Daarnaast is HbR ook bezig met het opstellen van een gedragscode en soortbeschermingsplannen, waaronder een soortbeschermingsplan orchideeën. Verder zullen de toekomstig kabel- en leidingenstroken op Maasvlakte 2, in combinatie met de al aanwezige stroken in het bestaande havengebied een infrastructuur bieden tussen beide genoemde duingebieden.
40-9
Stichting Duinbehoud
De Stichting Duinbehoud verzoekt om ervoor te zorgen dat zowel het zeereservaat als de duincompensatie door deskundige organisaties duurzaam worden beheerd en beschermd.
Het Rijk is primair verantwoordelijk voor het tijdig realiseren van de compensatie. Het uitgangspunt is dat de compensatiemaatregelen (bodembeschermingsgebied en rustgebieden en de duincompensatie) duurzaam worden beheerd. Dit zal worden vastgelegd in de Beheerplannen van de betreffende gebieden. Daarbij heeft het Rijk het voornemen om het beheer van de duincompensatie na aanleg over te dragen aan het Zuid Hollands Landschap.
42-1
D. Man
De heer D. de Man is van mening dat de wijze waarop de procedure wordt gevolgd geen aanmoedigingsprijs verdient. Er ligt te veel ter inzage om in het korte tijdsbestek te kunnen doornemen, laat staan over te kunnen oordelen.
In het kader van de Nederlandse wet- en regelgeving is het van belang om alle (milieu)aspecten te onderzoeken die van belang kunnen zijn bij de besluitvorming over een plan. Deze zijn terug te vinden zijn in de MER-en die voor Maasvlakte 2 zijn opgesteld. Voor een groot project als Maasvlakte 2 betekent dit dat vele (milieu)aspecten zijn onderzocht. HbR heeft deze grote hoeveelheid aan informatie zo goed mogelijk toegankelijk en leesbaar gemaakt door de informatie op de volgende wijze aan te bieden. Er is een leeswijzer gemaakt voor het totale pakket. Hierin wordt weergegeven welke aspecten in welke documenten zijn terug te vinden. Daarnaast is er van beide MER-en een samenvatting gemaakt met de belangrijkste keuzes voor de verschillende (milieu)aspecten. In de hoofdrapportages van MER Aanleg en MER Bestemming komen alle aspecten inclusief conclusies aan de orde. In de bijlagen is per aspect de nadere uitwerking, de gebruikte modellen en de uitkomsten weergegeven. Daarnaast is ervoor voor gekozen om een website (te benaderen via de website van gemeente Rotterdam en Maasvlakte. com) te maken waarop op onderwerp gezocht kan worden wat er in de MER-en is geschreven over dat onderwerp.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
241
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
42-2
D. Man
De heer D. de Man maakt bezwaar tegen het plan en de planvorming, indien er geen rapport bestaat, die de afweging van de afzonderlijke voorwaarden omzet in een keuze en waarin voor die compromissen verantwoording wordt afgelegd c.q. compensaties worden voorgesteld voor sectoren die in het compromis volgens de wet of anderszins teveel zullen worden benadeeld.
In het MER Bestemming zijn twee verschillende alternatieven inclusief mitigerende maatregelen voor de inrichting van Maasvlakte 2 ontworpen, het Planalternatief en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Op basis hiervan is een Voorkeursalternatief ontwikkeld waarin veel maatregelen uit het MMA terugkomen. De maatregelen die HbR zelf niet kan nemen, of waarvoor andere partijen niet de garantie hebben afgegeven, zijn niet opgenomen in het Voorkeursalternatief. Vooral op het gebied van luchtkwaliteit zijn maatregelen gekozen, waarvan zeker is dat ze helpen en dat ze kunnen worden uitgevoerd. De drie alternatieven zijn uitgebreid op hun effecten bekeken. In hoofdstuk 7 van het Effectrapport MER Bestemming is een beschouwing gegeven van de betekenis van de overeenkomsten en verschillen van de effecten van de alternatieven. Het Voorkeursalternatief is vervolgens opgenomen in het Voorontwerp Bestemmingsplan. Op het gebied van compensatie is gekeken naar compensatie van natuurwaarden. Verder geldt voor de sector recreatie dat tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 het Slufterstrand tijdelijk moet worden gesloten. Gedurende de bouw van de buitencontour kan de veiligheid voor de recreanten niet worden gegarandeerd en dus gaat het recreatiestrand op de huidige Maasvlakte 2 tot 3 jaar dicht. Wel wordt er naar gestreefd om deze periode zo kort mogelijk te houden.
42-3
D. Man
De heer D. de Man is van mening dat het plan erg eenzijdig is gericht op de vorming van industrieterreinen. Er is te weinig oog voor de gemiddelde gebruiker of willekeurige bezoeker. Naar zijn mening dient ‘presentatie’ van de Grootse Wereldhaven onderdeel te zijn van het ontwikkelingsbeleid van Maasvlakte 2. Dus niet alleen maar zand, dozen en stalen schuren ontwikkelen, maar er ook voor zorgen dat het gebied aantrekkelijk is voor de willekeurige bezoeker.
Primair zijn de plannen ontwikkeld voor een havenen industriegebied. Maasvlakte 2 bestaat uit een bruto 2.000 ha groot terrein, waarvan netto 1000 ha als haven- en industrieterrein is bestemd. De terreinen die niet als haven- en industrieterrein worden uitgegeven zijn bestemd voor de havenbekkens, voor infrastructuur, buisleidingen, zeewering maar ook voor natuur, recreatie en recreatieve voorzieningen. De ruimte voor natuur en recreatie is terug te zien in de multifunctionele buitencontour, die tevens als zeewering functioneert. Verder is het staande beleid van HbR en de gemeente Rotterdam om ook op andere manieren het (haven)gebied zo aantrekkelijk mogelijk te houden en te maken voor bezoekers en recreanten. In het kader van de Bestaand Rotterdams Gebied (BRG) projecten worden bijvoorbeeld rivierparken aangelegd en de landtong Rozenburg heringericht.
242
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
42-4
D. Man
De heer D. de Man is van mening dat het ontwerp voor de containervaart weinig economisch is opgezet. Er is naar zijn mening uitgegaan van een ouderwetse haven met vele bochten. Hij maakt bezwaar tegen het plan indien het niet is afgestemd met de wensen van diverse grote partijen, aangezien het plan een voor de toekomst economisch bestendige ontwikkeling moet zijn.
Bij het ontwerpen van Maasvlakte 2 zijn diverse varianten onderzocht (onder andere op bereikbaarheid en nautische veiligheid), waaronder ook een variant met een eigen haveningang. Uiteindelijk is na een zorgvuldig afwegingsproces gekozen voor het huidige ontwerp: de zogeheten doorsteekvariant. Recent zijn twee openbare aanbestedingsprocedures doorlopen, waarvoor veel belangstelling bestond vanuit het bedrijfsleven. Deze procedures hebben inmiddels geresulteerd in de gunning van twee contracten voor de vestiging van containerterminals op Maasvlakte 2. De eerste containerterminal zal volgens planning in 2013 operationeel zijn.
42-5
D. Man
De heer D. de Man is van mening dat in de planvorming rekening moet worden gehouden met het zo lang mogelijk in stand houden van de stranden rondom de slufter. Hij stelt voor om in overweging te nemen om de driehoek bij de slufter waarlangs nu reeds stranden zijn niet op te spuiten, maar open te houden voor stranden langs de randen. Dat sluit dan bovendien goed aan bij de natuurontwikkeling richting Oostvoorne.
Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers (maximaal 1400 autobezoeken). Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 moet het Slufterstrand tijdelijk worden gesloten. Gedurende de bouw van de buitencontour kan de veiligheid voor de recreanten niet worden gegarandeerd en dus gaat het recreatiestrand op de huidige Maasvlakte 2 tot 3 jaar dicht. Wel wordt er naar gestreefd om deze periode zo kort mogelijk te houden. Het tijdelijk beschikbaar stellen van het natuurgerichte Slufterstrand ten zuiden van de Slufter en langs het Brielse Gat is als alternatief niet mogelijk. Vanwege de daar aanwezige kwetsbare en unieke natuur is gekozen deze gebieden als beschermd natuurgebied in te stellen (bron: beheerplan Voordelta). Met de komst van Maasvlakte 2 komt er wel een nieuw groter strand (49 hectare) voor terug aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2. Dit nieuwe strand sluit direct aan op het bestaande Slufterstrand. Op dit ‘nieuwe’ strand wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Uiteindelijk levert dit meer mogelijkheden op voor de actieve buitensporters uit de hele omgeving. Het opspuiten van de distridriehoek is gezien bovenstaande niet nodig; er wordt immers al een groter strand gerealiseerd dan nu op de huidige Maasvlakte aanwezig is. Bovendien is de distridriehoek nodig om de benodigde 1000 ha netto omvang aan haven- en industrieterrein te realiseren.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
243
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
42-7
D. Man
De heer D. de Man is van mening dat het plan voor Maasvlakte 2 geen planning, noch tijdige investeringen behelst om de op Maasvlakte 2 te verwachten goederenstromen zonder overlast en files af te kunnen voeren. Het is naar zijn mening onverantwoord om dit plan ten uitvoer te brengen zonder dat vooraf in de infrastructuur wordt geïnvesteerd.
Voorop gesteld dient te worden dat er geen weten regelgeving bestaat welke bepaalt dat wanneer op een locatie in het wegennet reeds knelpuntproblemen bestaan, geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen meer kunnen plaatsvinden met het oog op het extra verkeer dat deze ruimtelijke ontwikkelingen kunnen genereren. Uit de effectbeschrijvingen Verkeer & Vervoer blijkt dat Maasvlakte 2 weliswaar verkeer aan het wegennet toevoegt, maar dat de bijdrage relatief beperkt is. Bij Vaanplein maakt het Maasvlakte 2 verkeer nog maar maximaal 2% uit van het totale verkeer. Op de A4 (Beneluxtunnel) is het aandeel maximaal 4% en op de N57 ter hoogte van Hellevoetsluis maximaal 7%. Gezien deze beperkte bijdrage van Maasvlakte 2 aan het totale wegverkeer is het dan ook niet nodig om ten behoeve van Maasvlakte 2 extra infrastructuur aan te leggen. Wel geldt natuurlijk het maatschappelijke en economische belang van het waarborgen van een goede doorstroming en afwikkeling van verkeer. Momenteel is Rijkswaterstaat, als hoofdverant woordelijke van het nationale wegennet, hard bezig met het verbeteren van verkeersafwikkeling door onder meer capaciteitsuitbreiding van de A15. De zekerheid van uitvoering van deze maatregel is gewaarborgd door vaststelling van het Ontwerp Tracé Besluit. Vanwege de recentheid van het vraagstuk bereikbaarheid bestaan echter nog veel onzekerheden over welke maatregelen Rijkswaterstaat de komende jaren nog meer zal uitvoeren (te denken valt aan rekeningrijden). In het MER Bestemming is daarom een relatief conservatieve uitgangssituatie gehanteerd, waarbij alleen de hierboven genoemde capaciteitsuitbreiding van de A15 is meegenomen. Met de uitvoering van nieuwe maatregelen kan de verkeerssituatie (mede wat betreft het aantal knelpunten) echter een stuk verbeteren ten opzichte van de situatie waarvan in het MER is uitgegaan. Vanwege de mate van onzekerheid inzake de bereikbaarheidsknelpunten, vormt bereikbaarheid over de weg een belangrijk onderdeel van het aan het MER gekoppelde monitoring en evaluatieprogramma (MEP).
244
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord In het MEP zal de aandacht dan ook onder meer uitgaan naar: - de ontwikkeling van de bereikbaarheidsknelpunten op de wegen, baanvakken, vaarwegen en buisleidingen in het achterland; - de verdergaande intensivering en hogere doorzet op de huidige Maasvlakte; - de ontwikkeling van de modal split van het goederenvervoer van/naar de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 evenals de ontwikkeling van de modal split van de haven als geheel. Op basis hiervan zullen in overleg met Rijkswaterstaat eventueel aanvullende maatregelen genomen worden.
42.8
D. Man
De heer D. de Man is fel tegenstander van de voorgestelde “Natuurcompensatie”, omdat het landschappelijke- en eeuwoude waarden vernielt zonder enige economische noodzaak. Er wordt bestaand landschap aangekocht en de vernieling ingeduwd (verwildering) zonder dat hier iemand om vraagt.
Het aanleggen van 750 hectare natuur- en recreatiegebied is niet bedoeld als een vorm van compensatie voor de effecten van de aanleg van Maasvlakte 2. De aanleg van 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied in de directe omgeving van Rotterdam is een zelfstandig deelproject, dat in belangrijke mate voorziet in de tweede doelstelling van PMR: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ervoor zorgen dat de 750 ha natuur- en recreatiegebied worden gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor resp. MiddenIJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Voor elk van deze gebieden zullen de plannen meer in detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures, waaronder de bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners.
42-9
D. Man
Bij het doorlezen van de rapporten is het de heer D. de Man niet duidelijk geworden in welk rapport de compromissen zijn opgesteld en waar de prioriteiten zijn gelegd. Is veiligheid opgeofferd voor natuur en milieu of andersom? Hij verzoekt op dat punt “transparantie” aan te brengen, opdat het duidelijk wordt op welke wijze keuzes tot stand zijn gekomen. De huidige niet- transparante planvorming bemoeilijkt de discussie- en inspraak enorm.
In de effectstudies zijn, op basis van de daarvoor opgestelde richtlijnen van het bevoegd gezag en de advisering van de Commissie voor de milieueffectrapportage, door de initiatiefnemer alle relevante effecten binnen alle relevante varianten in beeld gebracht. Deze studies dienen als hulpmiddel bij de besluitvorming van het bevoegd gezag (het ministerie van LNV, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam en de gemeente Westvoorne) over vergunningaanvragen en de ruimtelijke inpassing. Binnen die besluitvorming (voorbereidingsbesluiten, bestemmingsplan, besluiten tot vergunningverlening) vindt de afweging van effecten en belangen plaats. Deze komt tot uiting in de plantoelichting, planvoorschriften, motivering van vergunningbesluiten en vergunningvoorschriften. De ontwerpen van deze besluiten komen begin 2008 in procedure en zullen met het oog op de inspraak opnieuw ter visie worden gelegd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
245
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
43-1
E.ON Benelux Holding B.V.
Het bevreemdt E.ON Benelux dat de gevolgen van de wijziging van het lozingenpunt van het koelwater niet gedegen beoordeeld wordt bij de milieueffectrapportage over de aanleg en de bestemming van de Tweede Maasvlakte. Het lijkt erop alsof door HbR de lozingsproblematiek als een vast gegeven wordt gezien, terwijl naar mening van E.ON Benelux de verschillende uitvoeringsalternatieven verschillende problemen met zich kunnen meebrengen of juist kunnen voorkomen.
De lozing van koelwater is uitgebreid onderzocht in het MER. Zie onder andere het Hoofdrapport § 6.7, het Effectrapport hoofdstuk 7, de Bijlage Water hoofdstukken 6 en 9 en de Nadere toelichting op vragen en opmerkingen Commissie-m.e.r. Het lozingspunt van de E.ON centrale wijzigt niet, alleen wordt in de toekomst op het havenbekken geloosd en niet meer direct op zee zoals nu het geval is. In het MER zijn verschillende uitvoeringsalter natieven voor de lozing van koelwater onderzocht, in tegenstelling tot wat inspreker stelt; een koelwaterkanaal, een spuisluis in het westelijke havenbekken en koeltorens. Verder zijn ruimtelijke maatregelen genomen ter beperking van de temperatuurstijging.
43-2
E.ON Benelux Holding B.V
Bij de bepaling van de autonome ontwikkelingen van het gebied wordt er naar mening van E.ON Benelux ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijke uitbreidingen van de elektriciteitscentrale van E.ON Benelux aan de huidige Maasvlakte. Het meenemen van deze mogelijke ontwikkeling in het referentiemodel is vanwege de koelwaterproblematiek des te noodzakelijker omdat uitbreiding van de productiecapaciteit tevens uitbreiding van de koelwaterbehoefte met zich meebrengt
De door E.ON aangegeven problemen van een te grote opwarming van het koelwater (mogelijk leidend tot de noodzaak de elektriciteitsproductie te beperken) en de recirculatie van koelwater (leidend tot een slechter rendement van de centrale) worden beide in het MER, Bijlage Water behandeld. In de berekeningen is geen rekening gehouden met de mogelijkheid om de ingang van het Beerkanaal te verbreden waardoor het effect van recirculatie zal verminderen. Uit nader onderzoek dat is uitgevoerd na het opstellen van het MER, is inmiddels gebleken dat de problematiek van de opwarming en recirculatie van het koelwater een geringere omvang heeft. In deze berekeningen is overigens wel rekening gehouden met de mogelijke verbreding van de ingang van het Beerkanaal (doorsteek Papegaaienbek).
43-3
E.ON Benelux Holding B.V
Nu het MER Aanleg en het MER Bestemming volgens E.ON niet ingaat op de aspecten koelwaterproblematiek en de milieueffecten van de mogelijke oplossingen van die problematiek (zie de overige deelvragen van deze inspraakreactie), meent E.ON dat deze MER’en niet gebruikt kunnen worden als onderbouwing van de te nemen besluiten.
De door E.ON aangegeven oplossingsrichtingen zijn in het MER Bestemming zoals aangegeven in de beantwoording van 43.1. In § 9.5 van de Bijlage wordt een aantal mogelijke maatregelen besproken waaronder de aanleg van een koelwaterkanaal en de plaatsing van spuisluizen. Daarbij is niet gebleken, dat lozing op de Noordzee op ernstige bezwaren zouden kunnen stuiten. In Annex 16 van de bijlage Water wordt vanuit een ecologisch gezichtspunt geconstateerd dat een koelwaterlozing ter grootte van 3.000 MW vanaf de zuidwestzijde van de Maasvlakte op de Voordelta naar verwachting niet leidt tot een significante beïnvloeding van de ecologische situatie aldaar. Volledigheidhalve wordt ook verwezen naar de Nadere toelichting op vragen en opmerkingen Commissie-m.e.r.
43-4
E.ON Benelux Holding B.V
E.ON geeft aan dat het handhaven van het therm-ische lozingspunt in de (Verlengde) Yangtzehaven zal leiden tot het opwarmen van het te lozen koelwater. Een structurele opwarming van het koelwater zal volgens E.ON leiden tot een beperking van de productie wat financiële schade E.ON tot gevolg zal hebben alsmede een extra milieubelasting elders in het land aangezien de elektriciteitsproductie landelijk gelijk zal moeten blijven. Deze problematiek wordt vergroot indien er meer bedrijven koelwater zullen gaan lozen op hetzelfde water. E.ON is van mening dat deze effecten onderbelicht zijn in MER Aanleg en MER Bestemming.
In het MER is rekening gehouden met de uitbreiding van de Maasvlaktecentrale. De uitbreiding is opgenomen in de autonome ontwikkeling. Verwezen wordt naar de beantwoording onder 43-1.
246
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
43-5
E.ON Benelux Holding B.V
Indien het lozingspunt in de (Verlengde) Yangtzehaven blijft liggen, zal dat volgens E.ON leiden tot een stijging van de gehele watertemperatuur in de (Verlengde) Yangtzehaven. Dit zal beperkingen opleveren voor de Chemische industrie die daar geplaatst zou kunnen worden. Dit aspect blijft in MER Aanleg en MER Bestemming onderbelicht volgens E.ON.
De veronderstelling dat het MER Bestemming niet ingaat op de aspecten koelwaterproblematiek en de milieueffecten van de mogelijke oplossingen daarvoor, is niet correct. In het MER Bestemming is de koelwaterproblematiek onder andere behandeld in hoofdstuk 9 “Effectbeschrijving Thermische waterkwaliteit”. De te verwachten knelpunten zijn aangegeven in § 9.4 en de diverse oplossingen zijn behandeld in § 9.5 “Maatregelen ter beperking van de thermische belasting”. De milieueffecten van deze maatregelen zijn aangegeven in § 9.5.7. Er is daarom voldoende onderbouwing beschikbaar voor de besluitvorming. Zie tevens beantwoording inspraakreactie 43.1. Daarnaast is, ten tijde van het opstellen van het ontwerp-bestemmingsplan en n.a.v. de mogelijke recirculatie van door E.ON in te nemen koelwater, door E.ON en het Havenbedrijf gezamenlijk naar deze problematiek gekeken. Daarbij is actuele informatie (het doorsteken van de Papegaaienbek) verwerkt.
44-1
A. van Anraad-Bosma
De aanleg van Maasvlakte 2 zal zorgen voor een toename van (zwaar) vrachtverkeer op de N57, waardoor een toename van geluidoverlast en vervuilde lucht langs de N57 toeneemt. De voorspellingen in de MER-rapportages dat het verkeer op de N57 toeneemt door de toename van de algemene mobiliteit, vindt mevr. A. van AnraadBosma te eenzijdig. Daarnaast zijn deze aannamen niet gebaseerd op feiten. Inspreekster is van mening dat vrachtwagenchauffeurs nu eenmaal de korste en goedkoopste weg zoeken. Om SchouwenDuivenland leefbaar, groen en (redelijk) stil te houden, pleit inspreekster ervoor om de N57 af te sluiten voor het zware containertransport. Dit zou omgeleid moeten worden via de A15 en verder.
De aanname dat het vrachtverkeer over de N57 niet of nauwelijks zal groeien als gevolg van Maasvlakte 2 en alleen zal groeien als gevolg van een algemene mobiliteitsgroei is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het wegverkeer van en naar Maasvlakte 2 zal vooral in de west-oostrichting worden afgewikkeld, via de A15. In het kader van het Ontwerp Tracébesluit A15 Maasvlakte-Vaanplein is gekozen voor het zogeheten benuttingalternatief van de A15. Het benuttingalternatief van de A15 zal leiden tot een sterke vermindering van de files op deze weg. Hierdoor zal het sluipverkeer via de N57 op Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee en daarmee Schouwen-Duiveland relatief afnemen. Uit de studies naar de A15 blijkt ook dat de aantrekkelijkheid van de dammenroute voor verkeer richting Antwerpen door de aanpassingen van de A15 zal afnemen. Bij verdergaande autonome groei van het autoverkeer en volledige benutting van de ruimte op de landaanwinning zullen er mogelijk weer knelpunten ontstaan op de A15, traject HoogvlietSpijkenisse. Deze ontwikkelingen spelen zich echter af op de lange termijn. Momenteel is Rijkswaterstaat, als hoofdverant woordelijke van het nationale wegennet, hard bezig met het verbeteren van verkeersafwikkeling door onder meer capaciteitsuitbreiding van de A15. De zekerheid van uitvoering van deze maatregel is gewaarborgd door vaststelling van het Ontwerp Tracé Besluit.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
247
Antwoord Vanwege de recentheid van het vraagstuk bereikbaarheid bestaan echter nog veel onzekerheden over welke maatregelen Rijkswaterstaat de komende jaren nog meer zal uitvoeren (te denken valt aan rekeningrijden). In het MER Bestemming is daarom een relatief conservatieve uitgangssituatie gehanteerd, waarbij alleen de hierboven genoemde capaciteitsuitbreiding van de A15 is meegenomen. Met de uitvoering van nieuwe maatregelen kan de verkeerssituatie (mede wat betreft het aantal knelpunten) echter een stuk verbeteren ten opzichte van de situatie waarvan in het MER is uitgegaan. Vanwege de mate van onzekerheid inzake de bereikbaarheidsknelpunten, vormt bereikbaarheid over de weg een belangrijk onderdeel van het aan het MER gekoppelde monitoring en evaluatieprogramma (MEP). In het MEP zal de aandacht dan ook onder meer uitgaan naar: - de ontwikkeling van de bereikbaarheidsknelpunten op de wegen, baanvakken, vaarwegen en buisleidingen in het achterland; - de verdergaande intensivering en hogere doorzet op de huidige Maasvlakte; - de ontwikkeling van de modal split van het goederenvervoer van/naar de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 evenals de ontwikkeling van de modal split van de haven als geheel. Op basis hiervan zullen in overleg met Rijkswaterstaat eventueel aanvullende maatregelen genomen worden. De N57 afsluiten voor zwaar vrachtverkeer is geen optie. Deze weg is juist ontworpen voor de afwikkeling van vrachtverkeer.
44-2
A. van Anraad-Bosma
Mevr. A van Anraad-Bosma wil graag wijzen op het feit dat geluidhinder een volksgezondheidsprobleem is dat de samenleving veel geld kost. Door het gebruik van stille banden en zoab te stimuleren kan een bijdrage geleverd worden aan het reduceren van de geluidsoverlast. Wellicht ligt hier een uitdaging voor vrachtvervoerders, overheid, Rijkswaterstaat en HbR.
In het MER Bestemming is onderzocht wat het effect is op de geluidbelasting door het gebruik van o.a. stillere banden en zoab. Vanwege o.a. deze maatregelen wordt verwacht dat vooral in de periode ná 2020 de geluidbelasting vanwege wegverkeer afneemt ten opzichte van nu. Het implementeren van deze maatregelen is inderdaad een uitdaging voor genoemde partijen. Over het gebruik van stille banden worden in Europees verband afspraken gemaakt. Het gebruik van ZOAB wordt door de wegbeheerders overwogen bij de aanleg of reconstructie van een weg.
248
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
45-1
R. Mol
Dhr. of mevr. R. Mol geeft aan dat het voor een normale burger haast ondoenlijk is om wijs te worden uit de hoeveelheid informatie dat ter inzage heeft gelegen. Het was nauwelijks te overzien.
In het kader van de Nederlandse wet- en regelgeving is het van belang om alle (milieu)aspecten te onderzoeken die van belang kunnen zijn bij de besluitvorming over een plan. Deze zijn terug te vinden zijn in de MER-en die voor Maasvlakte 2 zijn opgesteld. Voor een groot project als Maasvlakte 2 betekent dit dat vele (milieu)aspecten zijn onderzocht. HbR heeft deze grote hoeveelheid aan informatie zo goed mogelijk toegankelijk en leesbaar gemaakt door de informatie op de volgende wijze aan te bieden. Er is een leeswijzer gemaakt voor het totale pakket. Hierin wordt weergegeven welke aspecten in welke documenten zijn terug te vinden. Daarnaast is er van beide MER-en een samenvatting gemaakt met de belangrijkste keuzes voor de verschillende (milieu)aspecten. In de hoofdrapportages van MER Aanleg en MER Bestemming komen alle aspecten inclusief conclusies aan de orde. In de bijlagen is per aspect de nadere uitwerking, de gebruikte modellen en de uitkomsten weergegeven. Daarnaast is ervoor voor gekozen om een website (te benaderen via de website van gemeente Rotterdam en Maasvlakte. com) te maken waarop op onderwerp gezocht kan worden wat er in de MER-en is geschreven over dat onderwerp.
45-2
R. Mol
Voor zeeschepen zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving geen normen opgenomen, ondanks het feit dat ze onder andere fijn stof, SO2 en NOx emiteren. Deze emissies dragen substantieel bij aan de totale emissies en zorgen er zodoende voor dat Rijnmond tot een van de meest vervuilde gebieden van Europa behoort. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is de huidige situatie onvoldoende geregeld. Maatregelen die inspreker zich voorstelt om een en ander te verbeteren, zijn: - Veel betere filters verplichten op alle zeeschepen die binnen Nederlandse territoriale wateren varen - Investeren in kennis van betere filtertechnieken - Eisten stellen aan brandstoffen.
Het BLK 2005 bevat grenswaarden voor SO2, NO2 en fijnstof (PM10). In het kader van het bestemmingsplan is getoetst aan deze grenswaarden, rekening houdend met een toename van de zeescheepvaart van en naar Rotterdam (tot 10 km buitengaats). Normering ten aanzien van de uitstoot van SO2 en NOx in de zeescheepvaart, alsmede de door inspreker gesuggereerde filters, en brandstoffen is alleen in internationaal verband, IMO, te regelen.
45-3
R. Mol
Voor binnenschepen wordt momenteel toegewerkt naar een normering, waardoor in 2025 vrijwel geen vuile schepen op de binnenwateren varen. Inspreker is echter van mening dat dit te traag gebeurt, waardoor er op korte termijn niets wordt geregeld terwijl dit juist noodzakelijk is. In 2010 zou al verplicht moeten zijn dat alleen schone schepen op de vaarwegen zijn toegestaan.
Het feitelijke gebruik van Maasvlakte 2 neemt pas een aanvang vanaf 2013. Een van de maatregelen in het kader van de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2, is het versneld uitfaseren (vervangen) van sterk vervuilende scheepsmotoren. Zie hiervoor onder andere de voorgenomen tekst van de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2, zoals bijgevoegd bij het ontwerp-bestemmingsplan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
249
Antwoord De verwachting is dat alleen al het afkondigen van het verbod op vuile motoren, op korte termijn eerste resultaten op zal leveren. Vanwege de grote investeringsomvang en lange levensduur (en afschrijvingstermijn) van deze motoren is het echter de verwachting dat de periode die nodig is om alle schepen van nieuwe motoren te voorzien enige tijd zal beslaan. Indien het effect van de reeds vervangen (en dus schonere) schepen niet afdoende is, tot het in werking treden van de regeling, dan zal middels een tijdelijke maatregel aan de grenswaarden worden voldaan. De tijdelijke maatregel zal bestaan uit een reductie van de gemiddelde maximale snelheid van de binnenvaart van 20% op het Hartelkanaal tussen de Botlekbrug en de Harmsenbrug, in beide richtingen op de Oude Maas tussen de Beerenplaat en de Botlekbrug. Daardoor zal naar verwachting ter plaatse een afname van 35% van de emissie van PM10 en NOx bewerkstelligd kunnen worden (dit is afdoende om aan de grenswaarden te voldoen).
45-4
R. Mol
Dhr. of mevr. R. Mol is van mening dat de realiteit van enigszins gezonde lucht noodzaakt tot het omlaag brengen van de emissies fijn stof en SO2 door zee- en binnenvaartschepen. Wanneer duidelijk is dat deze vervuilingsbronnen afdoende zijn geregeld, is er ruimte voor het bestemmen van Maasvlakte 2. Een voorwaarde om met de activiteiten om Maasvlakte 2 te beginnen is volgens inspreker dat eerst de huidige overschrijdingen van de normen uit het BLk 2005 zijn opgeheven.
Op grond van de Wet Milieubeheer is het ook toegestaan om in geval van een reeds bestaande overschrijding bij besluitvorming op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het overschrijdingsgebied positief te beschikken, indien door dit besluit de concentratie in de lucht per saldo verbetert of gelijk blijft. Met de uitvoering van de maatregelen zoals overeengekomen in de Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2 kan Maasvlakte 2 ontwikkeld worden en wordt de bijdrage van Maasvlakte 2 aan de concentraties PM10 en NO2 in gebieden, waar de grenswaarde wordt overschreden, gecompenseerd en/of gesaldeerd. In gebieden waar geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvond treden verbeteringen van de luchtkwaliteit op als gevolg van de maatregelen. In een aantal gevallen wordt niet alleen de bijdrage van Maasvlakte 2 gecompenseerd, maar neemt tevens de achtergrondconcentratie af (zie Bijlage Luchtkwaliteit hoofdstuk 10).
250
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
45-5
R. Mol
Een onderzoek van het Ministerie van VROM wijst uit dat over 15 tot 20 jaar de wegen volledig vast staan. Hierdoor komt de luchtkwaliteitsdoelstelling onder druk te staan. Om dit probleem te tackelen, zou nu al verdergaande oplossingen bedacht moeten worden. Dhr. of mevr. R. Mol denkt daarbij aan het volgende: - Vrachtverkeer per spoor zou veel intensiever moeten dan nu aangegeven in het MER. - Met de aanleg van een ondergronds transportsysteem moet zo snel mogelijk begonnen worden. - Het aantal vervoersbewegingen per personenauto moet teruggedrongen worden, bijvoorbeeld door bedrijfsvervoer, gratis fietsgebruik en veel fietspaden. - Bedrijven zouden zo ingericht moeten worden dat ze zo min mogelijk van autowegen afhankelijk zijn.
De problematiek van bereikbaarheid, en de daarmee gepaard gaande luchtkwaliteit, is voor Rijk en regio aanleiding (geweest) voor een samenhangend pakket maatregelen (zie beantwoording inspraakreactie 10.7). De ontwikkeling van Maasvlakte 2 moet voldoen aan daarvoor geldende wettelijke vereisten. Ter compensatie van de effecten vanwege Maasvlakte 2 wordt daarom een pakket (bron)maatregelen uitgevoerd. Dit pakket maatregelen is gericht op de (snellere) introductie van schone scheepsmotoren, het instellen van snelheidsbeperkingen voor de binnenvaart op sommige plaatsen in het havengebied en het invoeren van een milieuzonering voor minder schone vrachtwagens van en naar de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2. Daarnaast zal Maasvlakte 2 multimodaal worden ontsloten, dat wil zeggen over de weg, spoor en het water. Ook zullen er (ondergrondse) buisleidingen worden aangelegd, waarin stoffen en gassen naar locaties in het bestaande havengebied kunnen worden getransporteerd. In de contracten van het HbR met de containerbedrijven zullen maxima gesteld worden aan het vervoer van containers per vrachtwagen. De gemeente Rotterdam en het HbR zijn ervan overtuigd dat ide in het MER Bestemming aangegeven modal shift ruimschoots gehaald gaat worden. Dat is in overeenstemming met de door inspreker geuite wens tot intensiever vervoer per spoor. Ook zal collectief vervoer van werknemers van de bedrijven op Maasvlakte 2 worden gestimuleerd. Dit stimuleringsbeleid is in overeenstemming met de door inspreker geuite wens. Al deze maatregelen passen in ons beleid en dat van het rijk en andere (regionale) overheden om de bereikbaarheid van de haven en regio op een aanvaardbaar niveau te houden en ook te kunnen (blijven) voldoen aan (toekomstige) normen voor de luchtkwaliteit.
46-1
Platform Polder Albrandswaard
De aanleg van de 750 ha natuur- en recreatiegebied komt volgens het Platform Polder Albrandswaard niet voort uit een concrete beleidsbeslissing. Het betreft hier namelijk een Rijksnota. Volgens de informatie waarover het platform beschikt, is dit een onvoldoende basis voor het maken van een ruimtelijke onderbouwing voor het transformeren van het bestaande polderlandschap.
Het is juist dat de op deze wijze voorbereide realisatie van 750 hectare natuur- en recreatiegebied niet (meer) voortvloeit uit concrete beleidsbeslissingen in de PKB PMR (2006). De beslissingen van wezenlijk belang die hiervoor in de plaats in de PKB zijn opgenomen, hebben echter geen vrijblijvende status. Ze geven de uitgangspunten van het Rijksbeleid weer, waarop de vervolgbesluitvorming van andere bestuursorganen in beginsel moet worden gebaseerd. Om de beoogde realisatie te verzekeren, is bovendien in de PKB uitvoerig ingegaan op de doorzetmacht van de opgenomen beslissingen en de wettelijke mogelijkheden die het Rijk kan en zonodig zal aanwenden als vervolgbesluitvorming uitblijft of onvoldoende aansluit. De nadere ruimtelijke onderbouwing van de transformatie van het betrokken gebied zal in die besluitvorming – al dan niet op initiatief van het Rijk – een plaats krijgen. Er is dus geen sprake van ontbrekende of onvoldoende onderbouwing in dit stadium van de uitvoering van PMR; in de PKB is een basis gelegd die in de vervolgbesluitvorming wordt uitgewerkt.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
251
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
46-2
Platform Polder Albrandswaard
Het Platform Polder Albrandswaard heeft de volgende bezwaren tegen de plannen voor 600 ha natuur en recreatie in Midden IJsselmonde: • de agrariërs worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Al meer dan 6 jaar verkeren de boeren in onzekerheid; daarbij komt nog eens ten minste 15 jaar voor de uitvoering van de plannen. Dit heeft tot gevolg verrommeling en verpaupering van het cultuurlandschap. • het in de PKB genoemde maatschappelijk draagvlak voor de aanleg van 750 ha natuur- en recreatiegebied ontbreekt. Dit blijkt volgens het platform uit de vele reacties en alternatieve plannen die zijn ontwikkeld. • de doelstelling, een oppervlakte van 600 ha natuuren recreatieterrein op IJsselmonde, niet gehaald kan worden. Er liggen in het voorgestelde gebied een aantal leidingen en een leidingstraat met een oppervlakte van ongeveer 200 ha die voor de beheerders altijd bereikbaar moeten blijven. Tevens zijn diverse particuliere percelen niet te verwerven, waardoor er niet meer dan ongeveer 400 ha gerealiseerd kan worden. Deskundigen geven aan dat voor hoogwaardige natuur een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 500 ha noodzakelijk is • de doelstelling hoogwaardige natuur, waarvoor stilte één van de voorwaarden is, lijkt Albrandswaard evenmin haalbaar door geluidshinder in het gebied. Het verkeer naar de golfbaan en het doorgaande verkeer over de Essendijk zijn hier bijvoorbeeld als hinderbron te noemen. • de financiële onderbouwing voor de plannen van de 600 ha op IJsselmonde is onvoldoende. Het is dan ook niet ondenkbaar dat hierdoor de doelstellingen niet haalbaar blijken.
Uw inspraakreactie op het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en MER Bestemming heeft grotendeels feitelijk betrekking op het plan voor 600 ha natuur- en recreatiegebied in Midden IJsselmonde. Dat deel van uw reactie kan dan ook niet worden ingepast in de nu voorliggende procedures over Maasvlakte 2. Wel is uw reactie doorgegeven aan de provincie Zuid Holland, die voor dit deelproject verantwoordelijk is.
Net buiten het PKB-gebied, nabij de jachthaven van Rhoon, ligt een gifstortplaats. Door het creëren van een waterinlaat voor het totale gebied van 600 ha vormt het inlaten en doorstromen van chemisch zwaar verontreinigd water door het hele gebied, tot in de singels van Rotterdam, een reële bedreiging. Deze ernstig chemisch verontreinigde opslagplaats moet volgens het Platform Polder Albrandswaard in de plannen worden meegenomen.
Om uw belang bij het project Midden IJsselmonde verder tot uitdrukking te brengen, kunt u inspreken in het kader van de procedures die bij de uitwerking van die plannen aan de orde zijn. Het geheel aan procedures zit als volgt in elkaar. In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe leiden dat 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor respectievelijk Midden-IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Deze hebben hiertoe een projectorganisatie opgericht die de realisatie van de deelprojecten begeleidt. Op dit moment worden de verschillende procedures voor de drie deelprojecten (Midden IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik) voorbereid. Voor elk van deze gebieden zullen de plannen in meer detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures, waaronder bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Voor de 600ha natuur- en recreatiegebied in Midden IJsselmonde geldt dat er in september 2007 een Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage is gelegd. Hierop was inspraak mogelijk. Voor de realisatie van 750 ha is een apart budget beschikbaar, - los van de kosten voor de realisatie van Maasvlakte 2, waarin rekening is gehouden met de eventuele uitkoop via minnelijke weg of onteigening voor zover nodig is.
252
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
48-1
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In het Voorontwerp Bestemmingsplan partiële herziening Zeegebied 1999 is de geluidcontour van Maasvlakte 2 opgenomen. Uit de bijgevoegde plankaart blijkt dat deze contour zo goed als compleet over een vogelrustgebied valt. Dit vogelrustgebied is op basis van de instandhoudingsdoelstellingen uit het conceptaanwijzingsbesluit Voordelta ook opgenomen in het concept-Beheerplan Voordelta, dat is opgesteld in het kader van Natura 2000. Mocht uit monitoring blijken dat de instandhoudingsdoelstellingen niet gehaald worden, dan ligt het in de lijn om de geluidverstoring van Maasvlakte 2 aan te pakken, aangezien het pakket van maatregelen om de verstoring door recreatie in dit gebied te beperken, reeds is opgenomen in het concept-Beheerplan. Hiermee wordt aangegeven dat geen significante effecten worden verwacht door de recreatie op de natuurwaarden, waarvoor dit als Natura 2000-gebied is aangewezen. Strengere beheermaatregelen ten opzichte van recreatie om het mogelijke negatieve effect van Maasvlakte 2 te compenseren zullen dan ook op weerstand van het Recreatieschap kunnen rekenen.
De gemeente Westvoorne deelt de zorg van het recreatieschap.Echter de vastgestelde geluidcontour is een wettelijke eis, hieraan mag niet getornd worden. Daarbij is in het MER Bestemming uitgegaan van ‘worst case’ scenario’s als vertrekpunt van de mogelijke effecten. In het MER Bestemming en in het Beheerplan Voordelta staat opgenomen dat er mogelijkheden zijn voor aanpassing indien de effecten van Maasvlakte 2 niet voldoende gecompenseerd worden. Het rijk is voor de uitvoering van de compensatieopgave verantwoordelijk, niet de gemeente Westvoorne of de gemeente Rotterdam. Zoals in het Beheerplan Voordelta is vermeld zullen het Rijk en de provincie het plan elke zes jaar evalueren en actualiseren. Daarbij wordt bekeken of de omschreven maatregelen doeltreffend zijn. De afweging van het maatregelenpakket, beschreven in het beheerplan Voordelta, is tot stand gekomen in overleg met de betrokken maatschappelijke partijen, waaronder de vertegenwoordigers uit de recreatiesector. Bij het eventueel instellen van nieuwe maatregelen zal opnieuw overlegd worden met de betrokken partijen. Dan zal dus ook gekeken worden welke effecten welke maatregelen hebben.
48-2
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
Het water in het Brielse Gat heeft volgens de plankaart de bestemming ‘N’ (Natuur) gekregen. Het Recreatieschap kan zich hier grotendeels in vinden, echter op een deel van deze bestemming is het ook toegestaan om te kitesurfen. Dit is geregeld in het inrichtingsplan Slikken van Voorne. Het Recreatieschap is dan ook van mening dat dit deel van het water de bestemming ‘Nr’ (Natuur met dagrecreatief medegebruik) moet krijgen; graag volgens de zonering zoals in het inrichtingsplan is opgenomen.
Het “Bestemmingsplan Zeegebied 1999, partiële herziening” heeft uitsluitend betrekking op het vastleggen van de geluidszone behorende bij Maasvlakte 2 en niet op de bestemming die in dit bestemmingsplan aan onder meer het Brielse Gat is toegekend. De gesuggereerde aanpassing zal mogelijk in een andere (partiële) herziening van het bestemmingsplan aan de orde komen.
48-3
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
Op bladzijde 47 van het “Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2” en op bladzijde 28 van de samenvatting van het MER Bestemming staat dat er nog mogelijkheden open blijven om bij de eerstvolgende actualisatie van het Beheerplan Voordelta het op natuur gerichte beheer nog te intensiveren. Het gaat hierbij om extra natuurgerichte (beheer-)maatregelen die mogelijk nodig zijn, als blijkt dat de negatieve effecten van Maasvlakte 2 niet in voldoende mate worden gecompenseerd. Het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg wil erop wijzen dat deze beheermaatregelen, voor een groot deel ten koste gaan van de recreatie(ruimte). Hiervoor vind compensatie plaats. Het Recreatieschap ziet graag dat eventuele toekomstige extra maatregelen niet ten koste gaan van recreatie. Mocht dit echter onvermijdelijk zijn, dan zal opnieuw gecompenseerd moeten worden. Tevens wil het Recreatieschap vragen om bij overdimensionering van de natuurcompensatie de in een eerder stadium beperkte recreatiemogelijkheden te verruimen.
Zowel in de MER Bestemming als in het beheerplan Voordelta staat opgenomen dat er mogelijkheden zijn voor aanpassing indien de effecten van Maasvlakte 2 niet voldoende gecompenseerd worden. Het Rijk is verantwoordelijk voor de uitvoering van de compensatieopgaven. De afweging van het maatregelenpakket beschreven in het beheerplan Voordelta is in overleg gedaan met de betrokken maatschappelijke partijen, waaronder vertegenwoordigers uit de recreatiesector. Bij het eventueel instellen van nieuwe maatregelen zal opnieuw overlegd worden met de betrokken partijen. Dan zal dus ook gekeken worden welke effecten welke maatregelen hebben.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
253
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
48-4
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en in de samenvatting van MER Bestemming is te lezen dat de werkzaamheden aan de landaanwinning gevolgen hebben voor recreatie. Het bestaande strand langs de huidige Maasvlakte kan gedurende een aantal jaren niet gebruikt worden. Volgens het MER maken op een mooie dag ongeveer 11.200 personen en jaarlijks tussen de 400 en 500 duizend bezoekers gebruik van dit strand. Dit betekent dat deze mensen ergens ander moeten gaan recreëren, het geen leidt tot allerlei vervelende negatieve effecten. Het Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg is van mening dat in het MER en in het bestemmingsplan hier geen rekening mee wordt gehouden. Er vindt ook geen compensatie plaats. Het Recreatieschap vraagt om te onderzoeken wat de nadelige gevolgen van de sluiting van het strand zijn en om deze gevolgen te compenseren.
Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers (maximaal 1400 autobezoeken). Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 moet het Slufterstrand tijdelijk worden gesloten. Gedurende de bouw van de buitencontour kan de veiligheid voor de recreanten niet worden gegarandeerd en dus gaat het recreatiestrand op de huidige Maasvlakte 2 tot 3 jaar dicht. Wel wordt er naar gestreefd om deze periode zo kort mogelijk te houden. Er worden communicatiemiddelen ingezet om duidelijkheid te geven over de sluitingsperiode van het huidige Slufterstrand. De verwachting is dat de recreanten die normaal gesproken gebruik maken van het strand op de huidige Maasvlakte zich in deze periode zullen spreiden over de stranden bij Voorne, Goeree en Hoek van Holland. Op piekdagen betreft het 1400 auto’s, wanneer deze auto zich zullen versnipperen over deze alternatieve locaties zal de impact op elke strandlocatie op zich beperkt zijn. Negatieve gevolgen door een toenemend aantal bezoekers op de stranden in de omgeving van de Maasvlakte worden dan ook niet verwacht. Specifiek voor de bereikbaarheid van de alternatieve stranden per auto gaat dezelfde vergelijking op. Het tijdelijk beschikbaar stellen van het natuurgerichte Slufterstrand ten zuiden van de Slufter en langs het Brielse Gat is als alternatief niet mogelijk. Vanwege de daar aanwezige kwetsbare en unieke natuur is gekozen deze gebieden als beschermd natuurgebied in te stellen (bron: beheerplan Voordelta). Met de komst van Maasvlakte 2 komt er wel een nieuw groter strand (49 hectare) voor terug aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2. Dit nieuwe strand sluit direct aan op het bestaande Slufterstrand. Op dit ‘nieuwe’ strand wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Uiteindelijk levert dit meer mogelijkheden op voor de actieve buitensporters uit de hele omgeving.
254
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
48-5
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 is een geluidcontour opgenomen. Uit de bijgevoegde plankaart blijkt dat deze contour zo goed als compleet over een vogelrustgebied voor met name steltlopers valt. Dit kan leiden tot een verstoring in het rustgebied, terwijl het vogelrustgebied op basis van de instandhoudingsdoelstellingen uit het concept-aanwijzingsbesluit Voordelta ook is opgenomen in het concept-Beheerplan Voordelta, dat is opgesteld in het kader van Natura 2000. Het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg mist hierover een beschouwing. Het is niet te rijmen dat bepaalde vormen van recreatie om natuurredenen aan banden worden gelegd, als het positieve effect hiervan door Maasvlakte 2 teniet wordt gedaan.
De complete effecten van Maasvlakte 2 op de beschermde natuurwaarden van de Voordelta zijn beschreven in de Passende Beoordeling. Deze heeft een wat andere invalshoek dan het MER Bestemming, omdat hiermee invulling is gegeven aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet. In de Passende Boordeling is uitgewerkt dat de natuurcompensatie in de Voordelta nodig is vanwege de effecten op de ondiepe zee (voornamelijk door ruimtebeslag van Maasvlakte 2), effecten op een aantal vogels (eveneens door ruimtebeslag van Maasvlakte 2) en effecten op vogels door het gebruik van Maasvlakte 2. Bij de effecten van gebruik van Maasvlakte 2 is ook gekeken naar de toename van geluidbelasting op en rondom Maasvlakte 2. Er is dus gekeken naar de effecten van de geluidcontour van Maasvlakte 2 op de omliggende natuur. En daaruit is gebleken dat er geen effect van Maasvlakte 2 is op de steltlopers in het rustgebied Slikken van Voorne.
48-6
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In de bijlage “Recreatief medegebruik”, behorende bij MER Aanleg en MER Bestemming, staat vermeld dat de toegankelijkheid van het strand een ‘beperkt negatief effect’ heeft. Het Recreatieschap VoornePutten-Rozenburg is echter van mening dat bij deze beoordeling geen rekening is gehouden met de toename van overlast die elders in het studiegebied wordt veroorzaakt, omdat de recreanten van de Maasvlakte ergens anders moeten gaan recreëren. De beoordeling zou daarom als ‘negatief’ in het MER opgenomen moeten worden.
Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers (maximaal 1400 autobezoeken). Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 moet het Slufterstrand tijdelijk worden gesloten. Gedurende de bouw van de buitencontour kan de veiligheid voor de recreanten niet worden gegarandeerd en dus gaat het recreatiestrand op de huidige Maasvlakte 2 tot 3 jaardicht. Wel wordt er naar gestreefd om deze periode zo kort mogelijk te houden. Er worden communicatiemiddelen ingezet om duidelijkheid te geven over de sluitingsperiode van het huidige Slufterstrand. De verwachting is dat de recreanten die normaal gesproken gebruik maken van het strand op de huidige Maasvlakte zich in deze periode zullen spreiden over de stranden bij Voorne, Goeree en Hoek van Holland. Op piekdagen betreft het 1400 auto’s, wanneer deze auto’s zich zullen versnipperen over deze alternatieve locaties zal de impact op elke strandlocatie op zich beperkt zijn. Negatieve gevolgen door een toenemend aantal bezoekers op de stranden in de omgeving van de Maasvlakte worden dan ook niet verwacht. Specifiek voor de bereikbaarheid van de alternatieve stranden per auto gaat dezelfde vergelijking op. Het tijdelijk beschikbaar stellen van het natuurgerichte Slufterstrand ten zuiden van de Slufter en langs het Brielse Gat als alternatief is niet mogelijk. Vanwege de daar aanwezige kwetsbare en unieke natuur is gekozen deze gebieden als beschermd natuurgebied in te stellen (bron: beheerplan Voordelta).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
255
Antwoord Met de komst van Maasvlakte 2 komt er wel een nieuw groter strand (49 hectare) voor terug aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2. Dit nieuwe strand sluit direct aan op het bestaande Slufterstrand. Op dit ‘nieuwe’ strand wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Uiteindelijk levert dit meer mogelijkheden op voor de actieve buitensporters uit de hele omgeving.
48-7
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In de bijlage “Recreatief medegebruik”, behorende bij MER Aanleg en MER Bestemming, staat de beoordeling van de belevingswaarde voor de kleine watersport als ‘negatief’ geclassificeerd. Het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg kan zich vinden in deze classificatie, echter is van mening dat een tekstuele aanvulling met betrekking tot de effecten van de verplaatsing van recreatieve activiteiten naar andere plekken in het studiegebied op zijn plaats is.
Zoals al in het antwoord bij 48-6 is aangegeven, wordt verwacht dat de recreanten die normaal gesproken gebruik maken van het strand op de huidige Maasvlakte zich tijdens de afsluiting van het Slufterstrand zullen spreiden over de stranden bij Voorne, Goeree en Hoek van Holland.
48-9
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In de samenvatting van MER Bestemming wordt vermeld dat de recreatievoorzieningen op de huidige Maasvlakte minstens gelijkwaardig terug te laten komen op Maasvlakte 2. In de Uitwerkingsovereenkomst staat dat ‘voldoende recreatiemogelijkheden’ aanwezig moeten zijn. In de samenvatting van MER Aanleg wordt vermeld dat in de autonome ontwikkeling het strandbezoek als gevolg van de bevolkingsgroei zal toenemen. Het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg concludeert dan ook dat de mogelijkheden voor strandrecreatie met de groei van het strandbezoek zullen moeten meegroeien.
In het MER zijn 1500 parkeerplaatsen voorzien bij het recreatiestrand die verdeeld zijn over het intensieve en extensieve strand met als doel een natuurlijke spreiding die rekening houdt met de veiligheidscontour. In de PKB staat de verplichting dat minimaal voldaan moet worden aan de voorzieningen die nu op het huidige Maasvlakte strand beschikbaar zijn. Met de 1500 parkeerplaatsen wordt aan deze eis voldaan. Voor de parkeerplaatsen zijn nog geen concrete locaties benoemd. Wel worden deze locaties zo gekozen, dat hinder op de natuur wordt geminimaliseerd, en de veiligheidscontour wordt gewaarborgd. Ook in het bestemmingsplan is de ligging van inrichtingsmaatregelen, zoals de afscheiding van het incidenteel intensieve strand naar het natuurgerichte strand, strandopgangen en de parkeervoorzieningen nog niet vastgelegd. Deze inrichtingsmaatregelen worden in het detailontwerp van Maasvlakte 2 verder uitgewerkt.
Toch wordt het aantal parkeermogelijkheden dat in de huidige situatie wordt gebruikt niet één op één teruggebracht. In plaats van de 300 niet-officiële parkeerplaatsen worden er bij het extensieve strand 50 officiële parkeerplaatsen aangelegd. Het doel hiervan is het laten afnemen van de gebruiksintensiteit van het extensieve strand, daar dit strand binnen de veiligheidscontour is gelegen. Dit is een legitieme reden, echter kan verwacht worden dat het gebruik van dit toekomstige strand door buitensporten intensiveert doordat het oppervlakte verdubbeld. Het Recreatieschap vraagt dan ook om minimaal 300 parkeerplaatsen terug te brengen. Dit mag plaatsvinden op de grens van het intensieve en extensieve strand dat buiten de veiligheidscontour is gelegen. Op die manier wordt het intensief gebruik van het extensieve strand ontmoedigd, maar kan er wel in voldoende mate van het gebied gebruik worden gemaakt.
256
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
48-10
Recreatieschap Voorne-PuttenRozenburg
In de bijlage “Recreatief medegebruik”, behorende bij MER Aanleg en MER Bestemming, staat op bladzijde 29 een kaartje van het recreatief medegebruik op Maasvlakte 2. De zone die daarin staat aangegeven als ‘Slufterstrand’ loopt in vergelijking tot andere kaartjes en tekeningen van de strandzonering te ver door naar het noordwesten. In andere kaarten wordt de demarcatielijn aangehouden als scheiding tussen het Slufterstrand en het incidenteel intensieve strand. Het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg gaat er vanuit dat het hier een fout in de kaart betreft.
De constatering is juist dat er een inconsistentie bestaat in de figuur 2.8 van de Bijlage Recreatief medegebruik. De noordwestelijke begrenzing van het natuurgerichte Slufterstrand is de demarcatielijn. Deze inconsistentie doet zich ook voor in figuur 11.2 en 11.3 van het Effectrapport bij het MER Bestemming en in figuur 12.2 en 12.3 van het MER Aanleg. Voor de effectbeschrijving, beoordeling en vergelijking van alternatieven heeft dit echter geen gevolgen. In de effectbeschrijving is er namelijk wel vanuit gegaan dat het natuurgerichte strand wordt begrensd door de demarcatielijn. Ook in de verschillende oppervlakte berekeningen en afstandsberekeningen is daar vanuit gegaan. De gecorrigeerde figuren zijn bijgevoegd in deze nota van beantwoording.
49-1
Stichting Vrienden van de Banken
De Stichting Vrienden van de Banken ondersteunt de reacties van het Zuid-Hollands Landschap en Natuurmonumenten daar waar het gaat om onder andere het Voornes Duin, de Maasvlakte en het zeereservaat.
Voor zover de reactie van de inspreker de punten betreft zoals ingebracht door Stichting het Zuid Hollands Landschap en de Vereniging Natuurmonumenten, wordt verwezen naar de beantwoording van de betreffende vragen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
257
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
49-2
Stichting Vrienden van de Banken
De effecten van Maasvlakte 2 op de duinen worden gecompenseerd via nieuwe duinaanleg bij Delfland. Om voldoende onderling uitwisseling voor planten en dieren tussen de duinen ten noorden en zuiden van het havengebied tot stand te brengen, verzoekt de Stichting Vrienden van de Banken om ecologische stapstenen in het havengebied veilig te stellen en optimaal in te richten. De stichting is van mening dat door klimaatveranderingen het belang van stapstenen in de toekomst toe zal nemen.
Ten aanzien van de gevraagde verbinding wordt verwezen naar het Havenplan 2020 waarin plannen voor de realisatie van twee stapstenen zijn opgenomen. Het Havenplan 2020 is een beleidsnota van de gemeente Rotterdam en HbR en biedt een kader voor toekomstig gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de haven. Momenteel onderzoekt HbR de mogelijke inpassing van ecologische stapstenen op de huidige Maasvlakte, namelijk op de zogeheten Papegaaienbek en het Krabbeterrein. Daarnaast is HbR ook bezig met het opstellen van een gedragscode en soortbeschermingsplannen, waaronder een soortbeschermingsplan orchideeën. Daarnaast zullen de toekomstig kabel- en leidingenstroken op Maasvlakte 2, in combinatie met de al aanwezige stroken in het bestaande havengebied een infrastructuur bieden tussen beide genoemde duingebieden.
49-3
Stichting Vrienden van de Banken
Voor de Kappittelduinen worden effecten verwacht op het habitattype 2130 grijs duin. De Stichting Vrienden van de Banken verwacht dat dit een permanent effect gaat zijn dat niet zal verdwijnen na het verminderen van de NOx uitstoot. De stichting is dan ook van mening dat dit effect opgeteld moet worden bij de effecten zoals beschreven in MER Bestemming.
Het effect op habitattype 2130 in de Kapittelduinen wordt gezien als een significant effect en maakt daarom integraal deel uit van de compensatieopgave (zie onder andere Bijlage Natuur bij MER Bestemming blz.186 en de Bijlage Passende Beoordeling blz. 120).
49-4
Stichting Vrienden van de Banken
De Stichting Vrienden van de Banken is bij de bestudering van de bijlage “Natuur”, behorende bij MER Bestemming, tot de conclusie gekomen dat in de onderzoeken een aantal dier- en plantensoorten niet, of niet met de juiste kentallen zijn meegenomen. Het betreft hier het volgende: - tabel 5.6, bijlage natuur: Roodborsttapuit en Sprinkhaanzanger worden niet gemeld als broedvogel. Volgens de broedvolgeninventarisaties van SOVON BMP broeden deze soorten tussen slag Vlugtenburg en het dorp Ter Heijde. - Het aantal Graspiepers en Rietzangers lijkt laag ingezet te zijn (broedvogelinventarisatie: gemiddeld 7 paar/jaar respectievelijk gemiddeld 2 paar/jaar tussen slag Vlugtenburg en dorp Ter Heijde). De Stichting verwacht dat ook in het stuk Kapittelduinen ten zuiden van Vlugtenburg deze vogels voorkomen. - Diverse plantensoorten als teer guichelheil, waarvan bekend is dat ze voorkomen in de Kapittelduinen, worden gemist. - Langs de kust van Delfland en langs de Waterweg komen belangrijke aantallen Drieteen- en Paarse Strandlopers voor. Formele tellingen van verblijvende soorten langs deze locaties worden gemist.
Bij de samenstelling van de beschrijving van de huidige situatie van de natuur in de Kapittelduinen is gebruik gemaakt van de door de inspreker genoemde inventarisatie van Bureau Natuurbalans (2006) en de beschikbare achtergrondgegevens zoals beschreven in de Bijlage Natuur MER Bestemming. Zoals bij elke inventarisatie van natuurwaarden valt niet uit te sluiten dat er – ondanks de zorgvuldigheid waarmee gegevens zijn verzameld – een inventarisatie / telling soms niet volledig is. Er wordt geen substantieel effect voorspeld op de broedvogels van de Kapittelduinen. Daardoor zijn het ontbreken van de genoemde soorten (roodborsttapuit en sprinkhaanzanger) of te laag ingeschatte dichtheden (rietzanger en graspieper) niet van invloed op de effectvoorspelling.
258
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
De reden voor het ontbreken van deze gegevens is de stichting niet duidelijk. Door deze omissies wordt ten onrechte het beeld geschetst dat de Kapittelduinen relatief arm zijn aan flora en fauna. Gezien de beschikbaarheid van inventarisaties bij SOVON wil de stichting met klem verzoeken bij relevante afwegingen en berekeningen deze getallen te extrapoleren naar het hele Kapittelduin en op grond hiervan afwegingen te maken. 49-5
Stichting Vrienden van de Banken
De Stichting Vrienden van de Banken wil graag aangeven dat de door haar ingediende reactie een reactie op hoofdlijnen is, daar de gestelde termijn niet voldoende is geweest om de uitgebreide documentatie grondig te bestuderen.
In het kader van de Nederlandse wet- en regelgeving is het van belang om alle (milieu)aspecten te onderzoeken die van belang kunnen zijn bij de besluitvorming over een plan. Deze zijn terug te vinden zijn in het MER Aanleg en het MER Bestemming die voor Maasvlakte 2 zijn opgesteld. Voor een groot project als Maasvlakte 2 betekent dit dat vele (milieu)aspecten zijn onderzocht. HbR heeft deze grote hoeveelheid aan informatie zo goed mogelijk toegankelijk en leesbaar gemaakt door de informatie op de volgende wijze aan te bieden. Er is een leeswijzer gemaakt voor het totale pakket. Hierin wordt weergegeven welke aspecten in welke documenten zijn terug te vinden. Daarnaast is er van beide MER-en een samenvatting gemaakt met de belangrijkste keuzes voor de verschillende (milieu)aspecten. In de hoofdrapportages van MER Aanleg en MER Bestemming komen alle aspecten inclusief conclusies aan de orde. In de bijlagen is per aspect de nadere uitwerking, de gebruikte modellen en de uitkomsten weergegeven. Daarnaast is ervoor voor gekozen om een website (te benaderen via de website van gemeente Rotterdam en Maasvlakte. com) te maken waarop op onderwerp gezocht kan worden wat er in de MER-en is geschreven over dat onderwerp.
49-6
Stichting Vrienden van de Banken
Het zogenaamde ‘voorduin’ in Hoek van Holland met aansluitend de natte duinvallei wordt volgens de Stichting Vrienden van de Banken ten onrechte buiten het rapport gehouden. De stichting zou graag zien dat dit gebied, waarvoor vergaande bouwplannen bestaan, als “stepping stone” tussen Maasvlakte/Voorne en Kapittelduinen in de beoordeling wordt meegenomen.
In zowel MER Bestemming als de Passende Beoordeling (hoofdstuk 8) zijn de Kapittelduinen inclusief het genoemde gebied meegenomen. Een en ander is onder andere te zien op figuur 5.3 van de Bijlage Natuur bij MER Bestemming. De in het kader van MER Bestemming voorspelde NOx-effecten in de Kapittelduinen worden mede voor dit gedeelte voorspeld. Het gebied is derhalve meegenomen in de beoordeling en de effecten op de habitats 2130 en 2190 die hier (deels) voorspeld worden, maken deel uit van de compensatieopgave.
49-7
Stichting Vrienden van de Banken
In de passende beoordeling is te lezen dat de vochtige duinvallei in de Van Dixhoorndriehoek van groot belang is als stepping stone langs de Nederlandse kust. De afgelopen jaren is de vallei voor een deel dichtgegroeid. De Stichting Vrienden van de Banken is van mening dat met een gericht natuurbeheer de functie van de Nieuwe Vallei als stepping stone kan worden geoptimaliseerd.
Wij onderschrijven het potentiële belang van de deels dichtgegroeide natte duinvallei van de Nieuwe Vallei als een stapsteen in een kustlangse structuur. Het ligt echter niet bij HbR om het beheer van de Nieuwe Vallei te optimaliseren. De gemeente Rotterdam en HbR onderzoeken momenteel de mogelijkheden van een duurzame ontwikkeling van de stapstenen zoals benoemd in het Havenplan 2020.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
259
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
49-8
Stichting Vrienden van de Banken
Hoek van Holland verstedelijkt in een hoog tempo. In combinatie met de al bestaande recreatie legt dit een extra druk op de natuur in, met name, de Van Dixhoorndriehoek. De Stichting Vrienden van de Banken mist in de rapporten deze verwachte extra recreatiedruk en de gevolgen hiervan op de doorberekeningen van de planeffecten. De stichting verzoekt dan ook om deze effecten mee te nemen in de verschillende afwegingen.
In de Bijlage Natuur bij MER Bestemming is op pagina 77 ten aanzien van de autonome toename in de Kapittelduinen opgemerkt: ‘ In het zuidelijk deel van de Kapittelduinen zal waarschijnlijk een aantal broedparen van aandachtssoorten struweelvogels verloren gaan door aanleg van het Waterwegcentrum-West’. In de Passende Beoordeling is een hoofdstuk gewijd aan de effecten van Maasvlakte 2 op de Kapittelduinen. Er zijn echter geen substantiële effecten voorspeld ten gevolge van aanleg of aanwezigheid/gebruik van Maasvlakte 2 op natuurwaarden van de Kapittelduinen voor zover die gevoelig zijn voor verhoogde recreatiedruk (zoals broedvogels). Ook de toename van geluid ten gevolge van het gebruik van Maasvlakte 2 leidt niet tot enig substantieel effect in de Kapittelduinen.
49-9
Stichting Vrienden van de Banken
Een groot probleem in de Van Dixhoorndriehoek is dat er sprake is van een zeer vrije vorm van gebruik. De natuur is zeer versnipperd door vele paden en vormen van (ongeautoriseerd) gebruik. De Stichting Vrienden van de Banken wil dan ook met klem verzoeken om de doelstellingen voor de Kapittelduinen in zijn algemeenheid en de duincompensatie bij slag Vlugtenburg in het bijzonder de komende jaren goed te volgen en te evalueren. Hierbij horen voldoende middelen, zowel in de vorm van inrichtingsmaatregelen als fondsen.
Het opstellen en uitvoeren van het monitoring en evaluatieprogramma is een bij wet verplichte activiteit voor het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Rotterdam, Rijkswaterstaat en Ministerie LNV. Deze instanties zullen voor de monitoring en evaluatie financiële middelen beschikbaar stellen.
De monitoring om de 5 jaar van de Van Dixhoorndriehoek waar de Stichting Vrienden van de Banken in een eerdere reactie naar vroeg, zou moeten beginnen in 2010. De eerste 4 jaar zou deze jaarlijks moeten worden uitgevoerd, zowel voor flora als fauna. Vervolgens tot en met het 10e jaar 2jaarlijks om snel en adequaat in te kunnen spelen op (on)gewenste ontwikkelingen met als doel de natuurdoelstellingen te halen. De stichting pleit er tevens voor om bij de monitoring ook de natuurvrijwilligers te betrekken die actief zijn in de Kapittelduinen.
Het opstellen en uitvoeren van het monitoring en evaluatieprogramma (MEP) is een wettelijk verplichte activiteit voor de gemeente Rotterdam, Rijkswaterstaat en Ministerie LNV.
49-10
Stichting Vrienden van de Banken
Het gebruik van Maasvlakte 2 zal significante effecten hebben op de Kapittelduinen, de effecten door het gebruik van Maasvlakte 2 op dit natuurgebied zal meegenomen worden in de monitoring worden. Op de Van Dixhoorndriehoek, met een bestemming recreatie, worden geen effecten verwacht door de aanleg en gebruik van Maasvlakte 2 en zal niet in het monitorings- en evaluatieprogramma worden opgenomen.
De planning voor het MEP zal aansluiten bij de planfasering tot 2033. Om te kunnen bepalen of bepaalde ontwikkelingen en effecten zich daadwerkelijk voordoen en om tijdig bij te kunnen stellen als er zich significante verschillen tussen voorspelling en praktijk voordoen, liggen evaluatiemomenten in 2015, 2020, 2025, en 2033 voor de hand. Hier kan 2010 eventueel aan worden toegevoegd als nulmeting voor de start van de ingebruikname van Maasvlakte 2. Na vaststelling van de MEP’s zal gestart worden met de eerste uitvoering van de officiële monitoring. De resultaten van de eerste officiële monitoring kunnen als een referentiemeting worden beschouwd. Of dit samenvalt met 2010 zal nog nader worden beoordeeld. Dit geldt ook voor de andere momenten van monitoring.
260
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord Denkbaar is hiervoor in ieder geval markante momenten uit te kiezen, bijvoorbeeld vóór de start van de zandwinning, start aanlegwerkzaamheden, ten tijde van de start van de bouw van de eerste bedrijven, het moment wanneer de eerste bedrijven in bedrijf gaan, etc. Verder ligt het in de lijn der verwachtingen om vóór 2015 gegevens te verzamelen omdat voor dat ijkmoment in het MER Bestemmingen voorspellingen zijn gedaan en deze kunnen worden getoetst aan de actuele toestand.
49-11
Stichting Vrienden van de Banken
De Stichting Vrienden van de Banken verzoekt ervoor te zorgen dat zowel het zeereservaat als de duincompensatie door deskundige organisaties duurzaam worden beschermd en beheerd en dat hiervoor ook voldoende middelen voor worden vrijgemaakt.
Het Rijk is primair verantwoordelijk voor het tijdig realiseren van de compensatie. Het uitgangspunt is dat de compensatiemaatregelen (bodembeschermingsgebied en rustgebieden en de duincompensatie) duurzaam worden beheerd. Dit zal worden vastgelegd in de beheerplannen van de betreffende gebieden. Daarbij heeft het Rijk het voornemen om het beheer van de duincompensatie na aanleg over te dragen aan het Zuid-Hollands Landschap.
50-1
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
In onderstaande documenten staat ten onrechte gesteld dat windpark Distridam nog niet in bedrijf is. Dit is niet correct; het windpark is namelijk al sinds januari 2006 in bedrijf. - Vrijstelling artikel 19 (pag. 40) - Aanvraag om vergunning ingevolge WBR (pag. 10) - Concessieverlening (pag. 10)
De inspraakreactie is correct waarvoor dank. Betreffende teksten zijn aangepast.
50-3
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat zowel in de aanvraag artikel 19 alsmede in de aanvraag om vergunning ingevolge de WBR wordt gesteld dat een deel van de windturbines die op de huidige Maasvlakte moeten verdwijnen, mogen terugkomen op Maasvlakte 2. Nergens staat echter aangegeven welke turbines hiervoor in aanmerking komen. Tevens is onduidelijk waar en wanneer deze turbines op Maasvlakte 2 kunnen worden gerealiseerd.
Op de buitencontour van de huidige Maasvlakte staan windturbines. In verband met de aanleg van Maasvlakte 2 moet een aantal van deze windturbines worden verwijderd. Het gaat om 16 windturbines, verdeeld over 3 locaties, en vallend binnen een totaal van 6 contracten. Hierover is het volgende bij op te merken: - Op locatie Slag Dobbelsteen verdwijnen 7 van de 9 windturbines (de 5 meest zuidelijke en de 2 meest noordelijke turbines); in 2008 wordt duidelijk of ook de 2 resterende windturbines moeten verdwijnen. - Op locatie Distridam verdwijnen alle 7 turbines.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
261
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
50-4
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 40 van de vrijstelling artikel 19 staat beschreven dat windturbines die in de toekomst eventueel beperkingen opleveren worden verwijderd en/of verplaatst. Dit lijkt volgens hem in tegenspraak met het uitgangspunt dat de turbines gedurende de aanleg in ieder geval zullen worden gehandhaafd (pag. 10).
Op pagina 10 van de vrijstelling ex artikel 19 WRO wordt gesteld dat ‘tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 de winturbines gehandhaafd blijven’. Hier wordt verondersteld dat tijdens de zandwinning en de landaanwinning de windturbines (nog) geen belemmering vormen voor de bouw van Maasvlakte 2. Op pagina 40 van de vrijstelling ex artikel 19 WRO is de volgende passage opgenomen ‘daar waar in de toekomstige situatie eventueel beperkingen optreden worden de windturbines verplaatst of verwijderd’. Hier wordt verwezen naar het moment dat Maasvlakte 2 wordt ingericht en in gebruik wordt genomen, op het moment dat de bestaande windturbines beperkingen opleveren voor de activiteiten op Maasvlakte 2 zullen de bestaande windturbines worden verwijderd.
50-5
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 37 van het Voorontwerp Bestemmingsplan staat dat opwekking van duurzame energie past in de uitgangspunten van Maasvlakte 2. Dit is conform het landelijk, proviniciaal en gemeentelijk beleid, waarin is vastgelegd dat bij grote industrieterreinen ruimte gezocht moet worden voor het opwekken van windenergie. Het is dan ook niet juist om de plaatsing van windturbines te beperken tot de harde zeewering en het lijkt dan ook niet te stroken met het gestelde beleid. Weliswaar wordt gesteld dat uitbreiding op andere delen van de zeewering eventueel mogelijk is na een planafwijkingsprocedure, maar concrete bepalingen hierover ontbreken.
In het MER Bestemming zijn de effecten van de plaatsing van windturbines op zowel de harde als zachte waterkering uitgebreid onderzocht (zie onder andere Bijlage Ontwikkeling Alternatieven Annex IV). In het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 werd de realisatie van windturbines op de harde zeewering ruimtelijk mogelijk gemaakt. In het ontwerp-bestemmingsplan is ook langs de zachte zeewering (ter hoogte van het extensieve strand) ruimtelijk in de komst van windturbines voorzien. De voorschriften in het ontwerp- bestemmingsplan zijn daartoe aangepast. Voor de plaatsing van windturbines gelden de volgende belangrijke (rand)voorwaarden. Ten eerste mogen de windturbines geen beperking opleveren voor de inrichting en gebruik van haven- en industrieterrein. Ook mag de functionaliteit van de zeewering niet in gevaar komen. Ten slotte mogen windturbines niet tot extra onderhoud aan de zeewering leiden. Om de windturbines daadwerkelijk te kunnen realiseren zullen aanvullend vrijstellingsprocedures ex artikel 15 Wro moeten worden doorlopen. Voor de mogelijkheid om op braakliggende terreinen tijdelijk windturbines te plaatsen zal te zijner tijd een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen.
262
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
50-6
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 109 van het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 wordt gesproken over 8 turbines van 4,5 MW op de zeewering. De plaatsing wordt afhankelijk gesteld van een vrijstelling die niet nader wordt geduid (welke vrijstelling (op basis van welke wettelijke grondslag) wordt hier bedoeld?) en toestemming van de waterbeheerder.
Voor het plaatsen van windturbines op de zeewering rondom Maasvlakte 2 is een binnenplanse vrijstelling ex artikel 15 WRO nodig. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verder verwezen naar het antwoord op vraag 50-5.
50-7
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 42 van het hoofdrapport MER Bestemming de duurzaamheidsambities worden weergegeven. Echter wordt daar met geen woord gerept over de opwekking van duurzame energie middels windturbines, ook niet wanneer het expliciet gaat over de “buitencontour” (pag. 44).
In het hoofdrapport van het MER Bestemming (§ 4.4) worden de algemene duurzaamheidsambities van de gemeente Rotterdam en het HbR en de streefbeelden voor de Rotterdamse haven beschreven. Windturbines vormen een uitwerking hiervan net zoals alle andere aspecten van inrichting, gebruik en beheer, en zijn daarom later in MER Bestemming en in het Bestemmingsplan verder uitgewerkt.
50-8
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 107 en verder van het hoofdrapport MER Bestemming opnieuw de nadruk op duurzaamheid gedurende de aanlegfase wordt gelegd. Het voornemen om ten behoeve van de realisatie van Maasvlakte 2 tot verwijdering van een groot aantal windturbines over te gaan zonder een herplaatsingsgarantie staat haaks op het uitgangspunt van duurzaamheid.
Voor de bestaande windturbines op de huidige Maasvlakte is beoordeeld welke turbines op welke termijn moeten verdwijnen (zie beantwoording inspraakreactie 50.3). In de contracten met de exploitanten is opgenomen dat de windturbines moeten verdwijnen indien de aanleg of het gebruik van Maasvlakte 2 dit vereist. Een korte opzegtermijn van 1 jaar is daarom in de contracten opgenomen. De contracten bevatten geen garanties voor terugplaatsing na verwijdering. Ook bevatten de contracten geen compensatieregeling. De opwekking van duurzame energie met windturbines maakt deel uit van het pakket duurzame maatregelen die de gemeente Rotterdam en HbR voorstaan, ook voor Maasvlakte 2. Daarom wordt op de zeewering van Maasvlakte 2 de plaatsing van windturbines mogelijk gemaakt en zijn de mogelijkheden voor de plaatsing van windturbines in het ontwerp- bestemmingsplan verruimd
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
263
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
50-9
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 55 en verder van de bijlage Aanleg infrastructuur, behorende bij MER Bestemming, uitgegaan wordt van maximaal 9 turbines van 3 MW (totaal dus 27 MW) of 7 turbines van 4,5 MW (totaal 31,5 MW). Dit totaal op te stellen vermogen is lager dan hetgeen het Voorontwerp Bestemmingsplan mogelijk is, namelijk een totaal vermogen van 36 MW.
De door inspreker genoemde technologische ontwikkeling zou inderdaad op kunnen treden. Omdat op dit moment nog niet is aan te geven welke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, is daar in dit bestemmingsplan niet op te anticiperen. Een initiatiefnemer voor de plaatsing van windturbines zal te zijner tijd de daarvoor geldende procedures moeten doorlopen.
Daarnaast staat op pagina 80 van de bijlage Situatie 2015, behorende bij het MER Bestemming, dat het maximale vermogen per turbine in 2020 3 MW zal bedragen en in 2033 4,5 MW. Het is echter meer dan aannemelijk dat turbines in 2020 reeds een vermogen hebben van 5 MW of meer. Dit alles zou er volgens Berenschot Advocatuur BV toe moeten leiden dat af gezien moet worden van het vastleggen van een maximaal te plaatsen vermogen. 50-10
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 55 van de bijlage “Aanleg infrastructuur”, behorende bij MER Bestemming, ten onrechte wordt gesteld dat windturbineparken MER-plichtig zijn. Dit is onjuist; ze zijn namelijk MER-beoordelingsplichtig.
De reactie van de inspreker is correct. Voor de volledigheid: windturbines zijn m.e.r.beoordelingsplichtig wanneer het gezamenlijke vermogen meer dan 15 MW (elektrisch) bedraagt of wanneer het park bestaat uit 10 of meer windturbines.
50-11
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat het inefficiënt en onjuist is om de beoogde ontwikkeling met betrekking tot plaatsing van de windturbines op de harde zeewering niet mee te nemen in de thans ter inzage liggende MER.
In het MER Bestemming zijn de effecten van de plaatsing van windturbines op zowel de harde als zachte zeewering onderzocht. De in het MER aangereikte informatie is afdoende om de ruimtelijke en milieugevolgen van de windturbines in de besluitvorming over dit bestemmingsplan volwaardig te betrekken.
50-12
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 80 van de bijlage “Situatie 2015” ervan uitgegaan wordt dat pas in 2020 windturbines op de buitencontour van Maasvlakte 2 geplaatst kunnen worden. Uit de overige stukken is echter af te leiden dat dit al bij het tijdig gereedkomen van de harde zeewering in 2013 het geval zou kunnen zijn. Waar komt het jaartal 2020 vandaan?
Windturbines kunnen in principe gerealiseerd worden na het gereedkomen van de zeewering. Met betrekking tot de vraag waar het jaartal 2020 vandaan komt wordt opgemerkt dat dit jaartal voortkomt uit de gekozen jaartallen voor de effectbeschrijving.
264
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
50-13
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat de gehanteerde risicocontour met betrekking tot windturbines, afkomstig uit het Handboek risicozonering windturbines, zonder nadere afweging is overgenomen als grenswaarde. Dit resulteert in onnodig weinig ruimte voor windturbines op Maasvlakte 2 en is daarmee in strijd met landelijk beleid (bijv. Nota Ruimte).
In de Bijlage Externe Veiligheid is het indicatieve karakter van de Handreiking beschreven. De gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen om deze Handreiking als leidend te beschouwen. Daar het incidenteel intensieve strand als kwetsbaar object wordt bestemd, is het niet toegestaan dat een PR (plaatsgebonden risico) 10-6 contour over dit strand valt. Daarom zijn op en in de nabijheid van dit strand geen windturbines bestemd. Voor de plaatsing van windturbines gelden de volgende belangrijke randvoorwaarden. Ten eerste mogen de windturbines geen beperking opleveren voor de inrichting en gebruik van haven- en industrieterreinen. Ook mag de functionaliteit van de zeewering niet in gevaar komen. Ten slotte mogen de windturbines niet tot extra onderhoud aan de zeewering leiden.
50-14
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan dat op pagina 81 van de bijlage “Situatie 2015”, behorende bij MER Bestemming, wordt verwezen naar de bijlage “Externe Veiligheid”. Deze bijlage bevond zich echter niet bij de ter inzage gelegde stukken. Het leveren van een zienswijze ten aanzien van deze bijlage en dus op een onderdeel van de MER is derhalve niet mogelijk. Dit is in strijd met de daartoe geldende regels.
Het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en de milieueffectrapporten voor de aanleg en de bestemming van Maasvlakte 2 inclusief alle bijlagen hebben ter inzage gelegen. Ook de Bijlage Externe Veiligheid heeft ter inzage gelegen op alle inspraakpunten. Alle relevante stukken zijn ook via Internet te downloaden.
50-15
Berenschot Advocatuur namens Windpark Distridam VOF Middelburg
Berenschot Advocatuur BV geeft aan in de effectrapportage, behorende bij MER Bestemming, gegevens ontbreken met betrekking tot de milieueffecten van windturbines. Zowel waar het betreft de plaatsing van windturbines op de toekomstige harde zeewering als waar het betreft de mogelijke verwijdering van windturbines op de huidige Maasvlakte.
De milieueffecten van de plaatsing van windturbines zijn onder andere beschreven in de Bijlage Aanleg infrastructuur (hoofdstuk 10) bij het MER Bestemming. Voor de verwijdering van windturbines is de constatering van inspreker juist. De exacte informatie over de te verwijderen windturbines was toen nog niet te geven. Inmiddels bestaat hierover meer duidelijkheid (zie antwoord 50-3).
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
265
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
51-1
Vereniging voor Eigenaren en/of Exploitanten van Recreatieterreinen te Ouddorp aan Zee
Veero is bezorgd over de mogelijke congestievorming die de aanleg van Maavlakte 2 met zich mee zal brengen. Door uitbreiding van bedrijvigheid zal de druk op de N57 toenemen. Momenteel is de congestievorming op deze weg reeds groot en problematisch te noemen. De toenemende druk kan hierdoor leiden tot langere reistijden en een slechtere bereikbaarheid van de Kop van Goeree. Indien er geen maatregelen worden genomen dan kan dit volgens Veero leiden tot een verminderende aantrekkelijkheid van van de Kop van Goeree als toeristische destinatie.
De bereikbaarheid van in de buurt van Maasvlakte 2 gelegen kernen en recreatiegebieden op de Kop van Goeree is zeker een aandachtspunt bij de ontwikkeling van Maasvlakte 2. Het wegverkeer van en naar Maasvlakte 2 zal vooral in de westoostrichting worden afgewikkeld, via de A15. In het kader van het Ontwerp Tracébesluit A15 MaasvlakteVaanplein is gekozen voor het zogeheten benuttingalternatief. Het benuttingalternatief van de A15 zal leiden tot een sterke vermindering van de files op deze weg, waardoor het gebruik ervan aantrekkelijk wordt. Hierdoor zal het sluipverkeer via de N57 op Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee afnemen. Uit de verkeersstudies zoals uitgevoerd in het kader van dit MER blijkt dat de bijdrage van Maasvlakte 2 op de N57 beperkt is en 1-3% bedraagt in 2020 en 4-7% in 2033. Dit percentage is gebaseerd op het container max scenario, maar is afhankelijk van het wegvak. Uit de studies naar de A15 blijkt ook dat de aantrekkelijkheid van de dammenroute voor verkeer richting Antwerpen door de aanpassingen van de A15 zal afnemen. Bij verdergaande autonome groei van het autoverkeer en volledige benutting van de ruimte op de landaanwinning zullen er mogelijk weer knelpunten ontstaan op de A15, traject Hoogvliet-Spijkenisse. Deze ontwikkelingen spelen zich echter af op de lange termijn. Vanwege de recentheid van het vraagstuk bereikbaarheid bestaan echter nog veel onzekerheden over welke maatregelen Rijkswaterstaat de komende jaren nog meer zal uitvoeren (te denken valt aan rekeningrijden). In het MER Bestemming is daarom een relatief conservatieve uitgangssituatie gehanteerd, waarbij alleen de hierboven genoemde capaciteitsuitbreiding van de A15 is meegenomen. Met de uitvoering van nieuwe maatregelen kan de verkeerssituatie (mede wat betreft het aantal knelpunten) echter een stuk verbeteren ten opzichte van de situatie waarvan in het MER is uitgegaan. Vanwege de mate van onzekerheid inzake de bereikbaarheidsknelpunten, vormt bereikbaarheid over de weg een belangrijk onderdeel van het aan het MER gekoppelde monitoring en evaluatieprogramma (MEP). In het MEP zal de aandacht dan ook onder meer uitgaan naar: - de ontwikkeling van de bereikbaarheidsknelpunten op de wegen, baanvakken, vaarwegen en buisleidingen in het achterland; - de verdergaande intensivering en hogere doorzet op de huidige Maasvlakte; - de ontwikkeling van de modal split van het goederenvervoer van/naar de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 evenals de ontwikkeling van de modal split van de haven als geheel. Op basis hiervan zullen in overleg met Rijkswaterstaat eventueel aanvullende maatregelen genomen worden.
266
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
51-2
Vereniging voor Eigenaren en/of Exploitanten van Recreatieterreinen te Ouddorp aan Zee
Veero is van mening dat de aanleg van Maasvlakte 2 zal leiden tot horizonvervuiling. Toch is ze blij met de toezegging om de chemische industrie aan de noordzijde van Maasvlakte 2 te situeren. Echter het uitzicht vanaf Goeree zal negatief beïnvloed worden. Dit heeft een negatief effect op de toeristische aantrekkelijkheid van Goeree en kan leiden tot imagoschade. Veero vindt dit onvoldoende terug in de terinzage gelegde documenten. Tevens wordt gevraagd naar een compensatie van deze effecten.
De visuele effecten van zichtbaarheid van Maasvlakte 2 vanaf de stranden in de omgeving komt aan de orde bij het thema landschap in het MER Bestemming. Figuur 10.2 van het Effectrapport laat zien dat het visuele effect vanaf het strand van Goeree groter is dan van de dichterbij gelegen stranden. Vanuit dichterbij gelegen zichtpunten op Voorne valt Maasvlakte 2 geheel weg achter de huidige Maasvlakte. Visualisaties zijn opgenomen in de Bijlage Landschap. Maasvlakte 2 met bijbehorende industriële bebouwing zal vanaf Goeree uitsluitend in noordelijke richting en op een afstand van circa 10 kilometer zichtbaar zijn. In de praktijk betekent dit dat Maasvlakte 2 en bijbehorende bebouwing zich met 610% verder zeewaarts aan de horizon af zal tekenen ten opzichte van de huidige Maasvlakte. Het effect van de verminderde openheid vanaf met name Goeree op recreanten en daarmee op de recreatiesector is naar verwachting zeer beperkt.
52-1
Vereniging Natuur- en Milieubescherming Noordrand
De Vereniging Natuur- en Milieubescherming Noordrand geeft aan geen weerslag te vinden van haar op 13-08-2006 ingediende zienswijze op de passende Milieubeoordeling/mer. De vereniging handhaaft haar zienswijzen.
Anders dan door de inspreker verondersteld, is deze reactie in de Notitie van Bevindingen reeds door het kabinet behandeld. Het betreft de opmerking van de Vereniging over de veronderstelde verslechtering van het leefklimaat, waarbij reeds in de bestaande situatie normen zouden worden overschreden. Zoals het kabinet in reactie daarop stelt - met verwijzing naar de destijds opgestelde strategische milieubeoordeling blijft de geluidsbelasting binnen de geldende normen en wordt de eventuele overschrijding van luchtkwaliteitsnormen gecompenseerd.
52-2
Vereniging Natuur- en Milieubescherming Noordrand
De Vereniging Natuur- en Milieubescherming Noordrand heeft verder de volgende zienswijzen: - De aantasting van de leefomgevingskwaliteit door de transformatie van 750 ha dient te worden meegewogen in de Milieubeoordeling. - Er zou geen sprake moeten zijn van nieuwe natuur, maar een incentive voor agrariërs om natuur- en landschapsbeheer en brede landbouw in hun bedrijfsvoering te integreren. - Er is sprake van bevoorrechting van grote gebiedsbeheerders en daarbij is sprake van staatssteun. Aangegane convenanten hebben geen rechtsgeldigheid en zijn bovendien strijdig met het concurrentiebeding (ter beoordeling aan de NMA). Andere belanghebbenden zijn ten onrechte buiten de convenanten en afstemming gehouden - Aantasting van het cultuurhistorisch landschap door het aanleggen van 750 ha natuur- en recreatiegebied is in strijd is met de Europese wetgeving (verdragen van Valetta en Florence). - Bestaande natuurwaarden (de weidevogelbiotoop) verdwijnen door het aanleggen van 750 ha natuuren recreatiegebied - De Schiezone behoort tot een historisch lint, ruige landschappen horen niet in dit beeld thuis. - De Vlinderstrik is reeds ingekrompen door aanleg van bedrijfsterreinen en wegen; natuur en recreatie is daarmee niet te combineren.
Uw inspraakreactie op het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en MER Bestemming heeft grotendeels feitelijk betrekking op het plan voor 750 ha natuur- en recreatiegebied. Dat deel van uw reactie kan dan ook niet worden ingepast in de nu voorliggende procedures over Maasvlakte 2. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor resp. MiddenIJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Voor elk van deze gebieden zullen de plannen in meer detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures , waaronder bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Uw voorstellen en suggesties waar ze betrekking hebben op de Schiezone en/of de Vlinderstrik zullen door de gemeente Rotterdam in de aparte procedure voor dit traject daar waar mogelijk worden meegenomen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
267
Antwoord
- De vraag is of de vraag naar natte natuur en waterbergingscapaciteit ter plaatse van de 750 ha natuur- en recreatiegebied niet achterhaald is door de klimaatverandering. - De vraag is of de doelen van de bestemmingsplannen, benodigd voor het vastleggen van de 750 ha natuur- en recreatiegebied, wel realiseerbaar zijn wegens het ontbreken van gedegen grondonderzoek. - Er is geen gedegen onderzoek verricht naar de ongewenste neveneffecten van de gevolgen van transformatie op een dergelijk grote schaal (750 ha natuur). - Vernietiging van vruchtbaar akker- en weidegrond is immoreel en een vorm van kapitaalvernietiging van een voedselproductiefactor (mede gezien de verdroging van landbouwgebieden elders in Europa). - Bij de planvorming rondom de 750 ha natuur- en recreatiegebied zijn de belangen niet goed meegenomen (agrariërs en recreanten, waaronder de behoeften van het allochtone deel van de bevolking). - Onteigening van de gronden die benodigd zijn voor de 750 ha natuurontwikkeling kan niet worden afgedwongen. - De 750 ha natuurontwikkeling kan niet binnen de planperiode gerealiseerd worden. - Behoud en bescherming van landgoederen is onzeker. - Er is gebrek aan draagvlak en informatie voor rechtstreekse belanghebbenden. Zij zijn buiten convenanten en afstemmingen gehouden. Een echte inventarisatie van potenties en bestaande waarden ontbreekt. Er heeft dan ook geen goede belangen afweging plaats gevonden. 52-3
Vereniging Natuur- en Milieubescherming Noordrand
De Vereniging Natuur- en Milieubescherming Noordrand is van mening dat wat betreft de aanleg van de 750 ha natuur en recreatie weldegelijk sprake is van een concrete beleidsbeslissing, ondanks dat het juridisch gezien niet zo wordt genoemd. Het is immers niet mogelijk om zienswijzen separaat tegen deze natuurontwikkeling in te brengen. De 750 ha is door het Rijk rechtstreeks gekoppeld aan de realisatie van Maasvlakte 2. Gemeenten hebben hierdoor geen beleidsvrijheid meer en burgers/ belanghebbenden die tegen de natuurontwikkeling zijn worden verplicht te reageren op een grote hoeveelheid documenten die in feite toebehoren aan de realisatie van Maasvlakte 2.
In de PKB PMR zijn de ruimtelijke reserveringen vastgesteld voor de deelprojecten Maasvlakte 2 en 750 ha natuur en recreatie gemaakt. De (herstelde) PKB PMR 2006 bevat geen voor beroep vatbare besluiten. De ruimtelijke reserveringen in de PKB zullen door de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de Stadsregio Rotterdam die verantwoordelijk zijn voor de realisatie van de plannen voor respectievelijk Midden-IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding, moeten worden vertaald in gedetailleerde plannen. Op basis daarvan zullen onder meer ruimtelijke procedures worden gevolgd, zoals een bestemmingsplanprocedure. In het kader van deze procedures is er voor belanghebbende voldoende gelegenheid tot het indienen van zienswijzen dan wel het instellen van bezwaar en beroep. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de randvoorwaarden zoals vastgelegd in de PKB PMR, waar mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Uw voorstellen en suggesties die betrekking hebben op de Schiezone en/of de Vlinderstrik zullen door de gemeente Rotterdam in de aparte procedure voor dit traject worden betrokken.
268
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
53-1
Vereniging Tegen Milieubederf
De Vereniging Tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweg gebied (VTM) kan zich niet vinden in het plan om 750 ha natuur te realiseren op IJsselmonde en in de Noordrand van Rotterdam. Deze onderdelen zijn in de PKB niet expliciet als concrete beleidsbeslissing aangemerkt, maar de vereniging is van mening dat het hier weldegelijk om concrete beleidsbeslissingen gaat. VTM voert in dit verband aan dat het planonderdeel concreet tot uitdrukking brengt dat het verantwoordelijk bestuursorgaan ten tijde van de vaststelling van de planologische kernbeslissing heeft beoogd met het desbetreffende planonderdeel een afgewogen, finale, beslissing te nemen. Voor gemeenten die op basis van het PKB bestemmingsplannen moeten maken resteert er geen enkele beleidsvrijheid meer.
Deze inspraakreactie richt zich tegen de locatiekeuze voor de beoogde realisering van de 750 hectare natuur- en recreatiegebied. Verondersteld wordt dat deze zodanig op Rijksniveau is vastgelegd dat enerzijds geen beleidsruimte meer overblijft voor betrokken lagere bestuuursorganen en anderzijds tegen de uitwerking niet meer in rechte kan worden opgekomen. Deze veronderstelling is onjuist. De uitwerking van de PKB vindt plaats in de daarvoor bestemde procedure, waarin rekening moet worden gehouden met vastgestelde rijksbeleid, maar de uitwerking onder verantwoordelijkheid van het desbetreffende bestuursorgaan plaatsvindt. Anders dan ingeval van concrete beleidsbeslissingen, kan tegen de uitwerking van beslissingen van wezenlijk belang zoals hier aan de orde, in volle omvang worden opgekomen.
53-2
Vereniging Tegen Milieubederf
De Vereniging Tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweg gebied (VTM) is van mening dat de koppeling van de uitbreiding van het havengebied met de functieverandering van de ommelanden van Rotterdam in één procedure onlogisch is. Er bestaat geen inhoudelijk verband. In de aangepaste plannen zijn de aantasting van het zeereservaat en de gevolgen voor de Waddenzee redelijk gecompenseerd. Tevens zijn er gedragscodes van toepassing.
Inderdaad is het niet logisch om de deelprojecten die in het kader van PMR worden uitgevoerd in één procedure te behandelen. Na de besluitvorming in het kader van de PKB worden voor de deelprojecten, waarvan Maasvlakte 2 er één is, dan ook aparte procedures doorlopen. Afstemming en synchronisatie van procedures, waar mogelijk, vindt plaats door het Rijk, waarbij het uitgangspunt is dat er een sterke samenhang bestaat tussen de verschillende deelprojecten van PMR.
53-3
Vereniging Tegen Milieubederf
De Vereniging Tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweg gebied (VTM) constateert dat bij de bepaling van de milieueffecten ten aanzien van verkeer niet het worstcase-scenario is gehanteerd, doch geflatteerde cijfers. De effecten van de diverse plannen worden bij elkaar opgeteld en niet meer per plan berekend.
Er wordt een realistische bovengrens inschatting van de autonome ontwikkeling van het verkeersbeeld gegeven. Deze bovengrens is gebaseerd op: 1. Ontwikkelingen van woningen en arbeidsplaatsen volgens RR2020, 2. Extrapolatie van RR2020 voor de periode 2020-2033, 3. Ontwikkelingen in de haven volgens het hoogste economische groeiscenario. Bij deze bovengrens van ontwikkelingen in de regio hoort een realistische aanname voor infrastructurele ontwikkelingen. Zowel ten aanzien van inwoners en arbeidsplaatsen is dit een bovengrensbenadering. Ook ten aanzien van de benutting van de infrastructuur kan dit als een bovengrensbenadering worden gezien, omdat ontwikkelingen als piekafvlakking (het verspreiden van de ochtend- en avondspits over een langere periode) en rekeningrijden niet zijn meegenomen. Beide genoemde ontwikkelingen zullen naar alle waarschijnlijkheid wel plaatsvinden en zorgen voor een aanzienlijke verbetering van de doorstroming.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
269
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
53-4
Vereniging Tegen Milieubederf
Het is niet ondenkbaar dat binnen de planperiode ook normen voor C02-uitstoot van kracht worden. Het is volgens de VTM nog onzeker of via saldering en zoutaftrek de berekende emissies neerwaarts kunnen worden bijgesteld. Deze methoden zijn volgens de vereniging aanvechtbaar en zullen ook worden aangevochten. Zij zijn strijdig met de doelstelling van de wetgeving voor luchtkwaliteit die is ingesteld ter bescherming van de volksgezondheid.
Ten aanzien van salderen en zeezoutaftrek is uitgegaan van de op dit moment geldende regelgeving en regelingen. De zeezoutaftrek is toegepast conform de geldende Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De Wet Milieubeheer biedt daarnaast de mogelijkheid om binnen een project te salderen. De voorwaarden voor salderen zijn nader uitgewerkt in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. In het MER Bestemming is voor industrie rekening gehouden met wetgeving rond CO2 emissiehandel en toepassing van best beschikbare technieken conform de IPPC richtlijn. Voor wegverkeer is nog geen regelgeving vastgesteld.
53-5
Vereniging Tegen Milieubederf
De Vereniging Tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweg gebied (VTM) heeft de volgende bezwaren tegen 750 ha extra natuur:
Uw inspraakreactie op het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 en MER Bestemming heeft grotendeels feitelijk betrekking op het plan voor 750 ha natuur- en recreatiegebied. Dat deel van uw reactie kan dan ook niet worden ingepast in de nu voorliggende procedures over Maasvlakte 2. Om uw bezwaren tegen de projecten die deel uitmaken van de 750 ha verder tot uitdrukking te brengen, kunt u inspreken in het kader van de procedures die bij de uitwerking van die plannen aan de orde zijn.
Inhoudelijk - Verruiging van het cultuurhistorisch landschap is een verslechtering van de leefomgevingskwaliteit is. - Transformatie betekent het afgraven van vruchtbare landbouwgrond om deze in de Slufter te storten is pure kapitaalsvernietiging, strijdig met de principes van goed bestuur en immoreel, zeker met het oog op het verdwijnen van vruchtbare landbouwgronden in Europa en elders in de wereld. - In de transformatie periode overheerst het beeld van modder, poelen en verwilderde begroeiing. Onbekend is wat de gevolgen zijn voor verspreiding van ongewenste kruiden en insecten en hun invloed op de volkgezondheid. - Onbekend is of het gewenste eindbeeld binnen de bestemmingsplanperiode gerealiseerd kan worden. Bovendien is dit eindbeeld volgens VTM niet geconcretiseerd. - Recreatie opgave is strijdig met de natuurdoelstelling, die rust vereist, en met het rommelige, ontoegankelijke en onvriendelijke landschap tijdens dè transformatieperiode. Procesmatig: - De Vereniging Tegen Milieubederf in en om het Nieuwe Waterweg gebied is van mening dat de gehele procedure bijzonder diffuus is. De vereniging keert zich met name tegen de 750 ha natuur, maar door de koppeling van alle procedures zijn haar bezwaren noodzakelijkerwijs dus ook tegen de Maasvlakte 2 gericht. De vereniging denkt dat de vorm die nu gekozen is voor de procedure verwarring wekt en dus ook de verdere besluitvorming niet ten goede komt.
Het geheel aan procedures zit als volgt in elkaar. In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe leiden dat 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en Stadsregio Rotterdam zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen voor respectievelijk Midden-IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik en de Groene Verbinding. Deze hebben hiertoe een projectorganisatie opgericht die de realisatie van de deelprojecten begeleidt. Op dit moment worden de verschillende procedures voor de drie deelprojecten (Midden IJsselmonde, Schiezone en Vlinderstrik) voorbereid. Voor elk van deze gebieden zullen de plannen in meer detail worden uitgewerkt in het kader van de vereiste ruimtelijke procedures , waaronder bestemmingsplannen. Bij de uitwerking van de plannen zal, binnen de mogelijkheden die de PKB PMR biedt, zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en belangen van belangengroeperingen, ondernemers en bewoners. Voor de 600 ha natuur- en recreatiegebied in Midden IJsselmonde geldt dat in september 2007 een Startnotitie MER voor landschapspark Buytenland ter inzage is gelegd. Hierop was inspraak mogelijk.
270
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
- Bedrijven die gelegen zijn in het gebied waar 750 ha natuur- en recreatiegebied wordt gerealiseerd, worden in hun voortbestaan bedreigd omdat zij niet kunnen investeren. Deze onzekerheid duurt reeds zes jaar en een alternatief is volgens de Vereniging Tegen Milieubederf (VTM) nog steeds niet geboden, noch is overlegd in hoeverre de bedrijven kunnen tegemoet komen aan de voorwaarden van versterking van natuur- en recreatieve waarden in deze 750 ha. De VTM verwijst naar de uitspraak van de Raad van State over de PMR van januari 2005 en de uitspraak van de Raad van State inzake Schieveen dd 9 mei 2007. - De weerstand tegen de 750 ha natuur heeft zich verbreed heeft sinds de tijd van het convenant met de Zuid Hollandse Milieufederatie in 2001/2002. Niet alleen de lokale organisaties, maar ook bewoners en omwonenden protesteren tegen wat zij zien als een aantasting van hun leefomgeving. - Transformatie van een dergelijke omvang vereist een democratische besluitvorming en belangenafweging. Er zijn echter geen inspraakmomenten geweest, noch overleg met omwonenden en belanghebbenden. VTM vindt dit strijdig met de uitgangspunten van goed bestuur - Het convenant met de Zuid Hollandse Milieu Federatie en haar Consept-partners zijn strijdig met het concurrentiebeding; deze kwestie wordt voorgelegd aan de NMA. Hier is volgens VTM sprake van kartelvorming. Vroeg in het proces zijn te onteigenen gronden toegewezen aan de Consept-partners: Vereniging Natuurmonumenten, Zuid Hollands Landschap dan wel Staatsbosbeheer in ruil / als tegenprestatie voor hun ondertekening van het convenant. De VTM vindt dit duidelijk een kwestie van belangenverstrengeling. Het is volgens haar aanvechtbaar dat deze kartelpartners als ontvangende partijen rechten doen gelden op het eigendom van de agrarische ondernemers, overige onroerend-goed-eigenaren en gebruikers. 54-1
Britned Ltd NLink B.V
Britned Ltd NLink B.V. is van mening dat voor een goede en blijvende bereikbaarheid / ontsluiting van de Maasvlakte via de zee en uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening het bestemmingsplan dient te voorzien in een of meer zones, danwel voorkeursgebieden met aanlandingslocaties voor kabels en leidingen vanaf zee. Dubbelbestemmingen zijn volgens hem daarbij goed mogelijk.
In het Bestemmingsplan en het daarbij behorende MER is geen rekening gehouden met aanlandingslocaties voor kabels en leidingen uit zee. Indien er in de toekomst een initiatief komt in die richting dan zal hiervoor een aparte (MER) procedure moeten worden doorlopen en het bestemmingsplan hierop moeten worden gewijzigd.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
271
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
55-1
WEOM
Als volle dochter van NUON vindt WEOM het teleurstellend dat zowel het Voorkeursalternatief (VA) als het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) in het MER concluderen tot slechts de plaatsing van 8 turbines op de harde zeewering. De zachte zeewering wordt voorlopig niet als kansrijk gezien vanwege veiligheidsaspecten en het landschappelijk aanzien van het duinlandschap in verband met recreatie. Echter bij het huidige Windpark Slufter Zeedijk wordt bewezen dat windturbines en strand goed zijn te combineren, zowel wat betreft veiligheid als beleving. Daarnaast merkt WEOM op dat de funderingen van de windturbines juist een verstevigende werking op de zeewering kunnen hebben. Gegeven de ambitieuze doelstelling van het Kabinet van 20% duurzame energie in 2020 en de doelstelling van de gemeente Rotterdam om klimaatneutraal te worden, en het feit dat Maasvlakte 2 door ligging uitermate geschikt is voor de plaatsing van windturbines, ziet WEOM graag dat in het MER en in het bestemmingsplan een voor duurzame energie, en met name windenergie, ambitieus scenario wordt aangehouden. Het VA en het MMA dienen uit te gaan van een zo maximaal mogelijke plaatsing van windturbines. Het bestemmingsplan moet meer ruimte bieden; de plaatsing van windturbines zou op de hele buitencontour geregeld moeten worden.
In het MER Bestemming zijn de effecten van de plaatsing van windturbines op zowel de harde als zachte waterkering uitgebreid onderzocht (zie onder andere Bijlage Ontwikkeling Alternatieven Annex IV). In het Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2 werd de realisatie van windturbines op de harde zeewering ruimtelijk mogelijk gemaakt. In het ontwerp-bestemmingsplan is ook langs de zachte zeewering (ter hoogte van het extensieve strand) ruimtelijk in de komst van windturbines voorzien. De voorschriften in het ontwerp- bestemmingsplan zijn daartoe aangepast. Voor de plaatsing van windturbines gelden de volgende belangrijke (rand)voorwaarden. Ten eerste mogen de windturbines geen beperking opleveren voor de inrichting en gebruik van haven- en industrieterrein. Ook mag de functionaliteit van de zeewering niet in gevaar komen. Ten slotte mogen windturbines niet tot extra onderhoud aan de zeewering leiden.Om de windturbines daadwerkelijk te kunnen realiseren zullen aanvullend vrijstellingsprocedures ex artikel 15 Wro moeten worden doorlopen. Voor de mogelijkheid om op braakliggende terreinen tijdelijk windturbines te plaatsen zal te zijner tijd een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen.
55-2
WEOM
In het bestemmingsplan wordt een maximum aantal windturbines mogelijk gemaakt. Dit aantal is gebaseerd op de aangehouden onderlinge afstand van 4 maal de rotordiameter. Het is echter mogelijk turbines dichter bij elkaar te plaatsen; dit is afhankelijk van type, locatie en oriëntatie. Het is WEOM dan ook niet duidelijk waarom een maximaal aantal turbines wordt voorgeschreven.
De door inspreker genoemde technische inpassing zou inderdaad kunnen. Omdat op dit moment nog niet is aan te geven welke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, is daar in dit bestemmingsplan niet op te anticiperen. Een initiatiefnemer voor de plaatsing van windturbines zal te zijner tijd de daarvoor geldende procedures moeten doorlopen.
55-3
WEOM
In het bestemmingsplan is een maximaal vermogen van 4,5 MW voor windturbines opgenomen. WEOM is van mening dat het opnemen hiervan geen meerwaarde heeft. Het werkt juist belemmerend, omdat er nu al turbines van 5 MW op de markt zijn. WEOM adviseert dan ook om het maximaal vermogen van de turbines te schrappen.
Voor een antwoord wordt verwezen naar de antwoorden bij 55-1 en 55-2.
272
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
55-4
WEOM
Het Windpark Slufter Zeedijk zal van de aanleg en bedrijvigheid van Maasvlakte 2 veel hinder ondervinden in de vorm van een toenemende turbulentie en windafvang. Hierdoor zal het windpark substantieel minder opbrengst genereren als in de huidige situatie. Een toenemende turbulentie als gevolg van de te verwachte hoge bebouwing ten westen van de Slufter, levert daarnaast een hogere slijtage aan de turbines en dus hogere onderhoudskosten. Daarnaast zal een aantal windparken op de huidige Maasvlakte moeten verdwijnen als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. WEOM is dan ook van mening dat een financiële compensatie op zijn plaats is.
Op de buitencontour van de huidige Maasvlakte staan windturbines. In verband met de aanleg van Maasvlakte 2 moet een aantal van deze windturbines worden verwijderd. Het gaat om 16 windturbines, verdeeld over 3 locaties, en vallend binnen in totaal 6 contracten, zie tevens beantwoording inspraakreactie 50.3. In de contracten met de exploitanten is opgenomen dat windturbines moeten verdwijnen indien de aanleg of het gebruik van Maasvlakte 2 dit vereist. Een korte opzegtermijn van 1 jaar is daarom in de contracten opgenomen. De contracten bevatten geen garanties voor terugplaatsing na verwijdering. Ook bevatten de contracten geen compensatieregeling.
56-1
C.C. van Aalten
Dhr. C.C. van Aalten maakt zich grote zorgen over de luchtverontreiniging in Hoek van Holland. Momenteel wordt al veel hinder ondervonden van allerlei goederen waarbij veel stof vrijkomt. Hij zou dan ook graag zien dat hier eens goed naar gekeken wordt. Het antwoord dat in de toekomst door het aanleggen van steeds scherpere normen de industrie wordt gedwongen om te innoveren, waardoor alles beter zou worden, vindt hij onbevredigend.
In het MER Bestemming is aangegeven dat in de praktijk in Hoek van Holland geen sprake zal zijn van overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof (PM10). De nieuwste achtergrondconcentraties van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), die zijn uitgebracht na publicatie van het MER Bestemming, bevestigen dit beeld. De problemen waar de inspreker zich zorgen over maakt zijn, volgens zijn inspraakreactie, een gevolg van overslagactiviteiten van bestaande bedrijven. Dergelijke bedrijven worden op Maasvlakte 2 niet toegelaten.
57-1
M. Schaap Boskalis
Dhr. M. Schaap wil zijn zorgen uiten met betrekking tot de LPG-terminal. Volgens het kaartje ligt deze op een afstand van 1 kilometer van Hoek van Holland. Hij is van mening dat bij een eventuele calamiteit de inwoners van Hoek van Holland als ratten in de val zitten, omdat er nauwelijks vluchtwegen zijn. De gemeente Rotterdam moet dan ook eens na gaan denken over een tweede uitvalsweg.
Met de komst van de LNG-terminal van VOPAK op de bestaande Maasvlakte is rekening gehouden in het MER Bestemming als onderdeel van de autonome ontwikkeling. Uit het MER Bestemming blijkt dat de veiligheidscontouren van Maasvlakte 2 niet over Hoek van Holland komen te liggen en ten opzichte van de autonome ontwikkeling geen sprake is van een toename van de veiligheidsrisico’s voor Hoek van Holland. De veiligheidsrisico’s als gevolg van Maasvlakte 2 blijven binnen de wettelijke normen. Overigens zal vanuit het Bestaand Rotterdams Gebied-programma een financiële bijdrage worden geleverd voor de zogeheten Tweede Ontsluitingsweg vanuit Hoek van Holland.
59-1
C.J.M. van Gorp CV Ouderemden
Dhr. C.J.M. van Gorp is verbonden aan een recreatiepark binnen de gemeente GoereeOverflakkee. Hij vraagt zich af of er voldoende huisvestingsmogelijkheden zijn voor mensen die van buiten Nederland komen en graag in de Rotterdamse haven willen werken. Hij merkt dat Rotterdam en Voorne-Putten deze vraag nu al niet op kunnen vangen. Menig recreatie-exploitant in GoereeOverflakkee zou hier graag op in willen springen. Dit staat echter haaks op de ideeën van de gemeente Goeree-Overflakkee die juist meer op recreatie in willen springen, terwijl deze mensen geen recreanten zijn. Door er voor te zorgen dat deze mensen in de onmiddellijke nabijheid gehuisvest kunnen worden, is er ook niet een enorme aanzuigende werking van verkeer.
De huisvesting van medewerkers van bedrijven op Maasvlakte 2 maakt geen onderdeel uit van het plangebied van Maasvlakte 2 en is geen onderwerp in het Bestemmingsplan. Desondanks melden wij hierover het volgende. De Stadsregio Rotterdam heeft in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) bij het bepalen van de woningbehoefte rekening gehouden met Maassvlakte 2 en dit meegenomen in de keuze voor uitbreidingslocaties in de regio. Havenarbeiders zijn overigens geheel vrij in hun keuze waar zij huisvesting zoeken. Bovendien dienen recreatiewoningen voor recreatiedoeleinden te worden gebruikt. Waar sprake is van semipermanente bewoning kan de betreffende gemeente handhavend optreden.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
273
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
62-1
Stichting Federatie Broekpolder
Rond de jaren ‘60 werd in de Broekpolder van Vlaardingen klasse C slib, afkomstig uit de Rotterdamse haven, neergelegd. Jarenlang lag er een belofte van gemeenten, provincie en andere overheden dat er van de Broekpolder een mooi gebied gemaakt zou worden. De ontwikkeling heeft echter niet de kans gekregen die het verdient, het is geen volwaardig groen geworden waarop de mensen hoopten. Stichting Federatie Broekpolder is dan ook van mening dat de 750 hectare compensatieaanleg in de Broekpolder plaats zou moeten vinden, daar dit gebied juist jaren lang heeft geleden onder het beslag van dienstbaarheid aan de haven. Er dient volgens hem een redelijke bijdrage te komen voor een echt goede ontwikkeling in groen, natuur en recreatie, zowel mentaal als materieel.
In de PKB 2006 is een aantal beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die ertoe strekken dat de 750 ha natuur- en recreatiegebied zullen worden gerealiseerd. Zoals inspreker bekend is de Broekpolder niet als locatie verkozen.
62-2
Stichting Federatie Broekpolder
Stichting Federatie Broekpolder geeft aan dat een jaar of vijf geleden een burgerinitiatief is gestart dat de Programmaraad Gebruikers Broekpolder heet. Inmiddels is er een federatie, een stichting, een juridische vorm met als oogmerk om in Nederland de stroperigheid te doorbreken. De missie is om het besturen van Nederland weer slagvaardig en toekomstgericht te maken. Hiervoor heeft de federatie nu een concreter plan opgesteld om in de komende tijd projecten te ontwikkelen. Stichting Federatie Broekpolder geeft aan graag hiervoor wat betreft geld als ondersteuning te kunnen beschikken over de expertise van de gemeente Rotterdam
Onderwerp van deze inspraak betreft de plannen voor Maasvlakte 2. De door u gemaakte opmerking heeft geen betrekking op deze plannen c.q de voorliggende procedures. Alhoewel er begrip is voor uw verzoek, is dat hier buiten de orde.
63-1
A. Broere
Dhr. A. Broere is in het verleden nauw betrokken geweest bij de aanleg van de huidige Maasvlakte. Hij hoopt dan ook dat Maasvlakte 2 snel aangelegd zal worden.
De gemeente stelt alles in het werk om de benodigde procedures efficiënt en zorgvuldig te doorlopen, teneinde de realisatie van Maasvlakte 2 zo spoedig mogelijk van start te kunnen laten gaan.
274
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
64-1
Toeristisch Overleg Platform Voorne, Putten, Rozenburg
Het Toeristisch Overleg Platform Voorne, Putten, Rozenburg uit haar zorg omtrent de vervangende recreatief-toeristische impulsen voor specifiek Voorne, Putten en Rozenburg ten gevolge van de aanleg van Maasvlakte 2. Het is het platform niet duidelijk wat de compenserende maatregelen zijn; graag ziet het platform hier meer helderheid en duidelijkheid over. In goed overleg zijn zeker constructieve projecten te bewerkstelligen, indien partijen de belangen van de recreatief-toeristische sector in het algemeen en die van Voorne-Putten in het bijzonder onderschrijven. Een voorbeeld van een project kan zijn het aanleggen van een horecapaviljoen bij de Brielse Gatdam, dat tevens als informatiecentrum en uitzichtpunt kan dienen.
MER Bestemming beschrijft de compenserende maatregelen voor de natuur die verloren gaat door de aanleg van Maasvlakte 2. Om deze te compenseren wordt een bodembeschermingsgebied en rustgebieden in de Voordelta aangewezen en duinen voor de kust bij Delfland aangelegd. In het MER Bestemming blijkt dat er geen aantoonbaar negatieve effecten optreden voor de strandvoorzieningen op Voorne Putten en Rozenburg en de overige aanliggende kustgebieden. Daarom is er geen wettelijke grondslag voor compensatie. In PMR verband zijn aparte afspraken gemaakt met omliggende gemeenten ter verbetering van de leefbaarheid. Gemeenten hebben (lokale) projecten aangedragen die zijn ondergebracht in het BRG programma. Daarnaast zijn de BRG projecten de Landtong Rozenburg en Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer momenteel in uitvoering. Verder is er een stimuleringsfonds voor de Voordelta in het leven geroepen. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en HbR hebben met elkaar 12 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de visserij, de recreatie en toerisme.
65-1
Stichting Recreanten Belangen Kampeerders Kruiniger Gors
Stichting Recreanten Belangen Kampeerders Kruiniger Gors sluit zich, voor wat betreft de toeristische passage, aan bij de inspraakreactie van het Toeristisch Overleg Platvorm Voorne, Putten en Rozenburg (T.O.P.; dhr. G.A. Karst).
Voor het antwoord wordt verwezen naar inspraakreactie 64.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
275
Nr.
Naam inspreker
Deelreactie
Antwoord
65-2
Stichting Recreanten Belangen Kampeerders Kruiniger Gors
In diverse documenten behorende bij het PMRproject staat te lezen dat een deel van het Slufterstrand en de overige stranden langs de huidige Maasvlakte niet meer toegankelijk zijn als eenmaal met de aanleg van Maasvlakte 2 is begonnen. Stichting Recreanten Belangen Kampeerders Kruiniger Gors (SRB) is van mening dat dit hele nadelige gevolgen kan hebben voor de kampeerders van Oostvoorne en omgeving, die hier kampeereenheden hebben. SRB pleit er dan ook voor om de sluitingsperiode van deze stranden zo kort mogelijk te houden. Tevens wordt gevraagd of het mogelijk is dat tijdens deze sluitingsperiode het natuurstrand als algemeen strand in gebruik genomen kan worden.
Het Slufterstrand op de huidige Maasvlakte is populair. Op zomerse dagen trekt het 43 hectare grote strand zo’n 10.000 bezoekers (maximaal 1400 autobezoeken). Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 moet het Slufterstrand tijdelijk worden gesloten. Gedurende de bouw van de buitencontour kan de veiligheid voor de recreanten niet worden gegarandeerd en dus moet het recreatiestrand op de huidige Maasvlakte 2 tot 3 jaar gesloten. Wel wordt er naar gestreefd om deze periode zo kort mogelijk te houden. Er worden communicatiemiddelen ingezet om duidelijkheid te geven over de sluitingsperiode van het huidige Slufterstrand. Het tijdelijk beschikbaar stellen van het natuurgerichte Slufterstrand ten zuiden van de Slufter en langs het Brielse Gat is als alternatief niet mogelijk. Vanwege de daar aanwezige kwetsbare en unieke natuur is gekozen deze gebieden als beschermd natuurgebied in te stellen (bron: beheerplan Voordelta). De verwachting is dat de recreanten die normaal gesproken gebruik maken van het strand op de huidige Maasvlakte zich in deze periode zullen spreiden over de stranden bij Voorne, Goeree en Hoek van Holland. De toename van de bezoekersaantallen op deze locaties zal door de versnippering van recreanten op piekdagen beperkt zijn. Negatieve gevolgen door een toenemend aantal bezoekers op de stranden in de omgeving van de Maasvlakte worden dan ook niet verwacht. Met de komst van Maasvlakte 2 komt er wel een nieuw groter strand (49 hectare) voor terug aan de zuidwestkant van Maasvlakte 2. Dit nieuwe strand sluit direct aan op het bestaande Slufterstrand. Op dit ‘nieuwe’ strand wordt een splitsing aangebracht tussen intensieve recreatie en extensieve recreatie. Het strand grenzend aan het huidige Slufterstrand wordt als intensief recreatiestrand ingericht voor badgasten. De strook ten noorden van het intensieve strand wordt ingericht als extensief sportstrand voor kitesurfers, vliegers en dergelijke. Uiteindelijk levert dit meer mogelijkheden op voor de actieve buitensporters uit de hele omgeving.
276
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
BIJLAGE 2 De drie deelprojecten van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam Zoals aangegeven biedt het kabinet niet alleen een ruimtelijk kader voor de realisatie van Maasvlakte 2, maar ook voor de uitvoering van een serie projecten om het bestaande havengebied beter te benutten en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) omvat ook de aanleg van 750 hectare natuur- en recreatiegebied en het deelproject “Bestaand Rotterdams Gebied”. Het deelproject 750 hectare richt zich op de realisatie van 750 hectare natuur- en recreatiegebied in de Rotterdamse regio. Het deelproject “Bestaand Rotterdams Gebied” omvat onder andere projecten die de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, zoals de herinrichting van de landtong Rozenburg, de aanleg van rivierparken of de plaatsing van geluidsschermen langs infrastructuur. Onderdeel van het deelproject “Bestaand Rotterdams Gebied” is een aantal zogenaamde intensiveringprojecten, gericht op een verdere optimalisatie van het bestaande havengebied. In de “Uitwerkingsovereenkomst (UWO) Bestaand Rotterdams Gebied” is ten aanzien van intensiveringsprojecten het volgende vastgelegd: 1. “De opbrengst van intensiveringsprojecten is ruimtewinst. Onder ruimtewinst wordt verstaan de gewonnen ruimte als gevolg van herontwikkeling, aanwinning danwel intensiever gebruik van havengerelateerde functies in het bestaande havengebied ontstaan na aantoonbare inspanning van Rotterdam en/of het HbR. De gewonnen ruimte wordt gemeten in hectare, die beschikbaar is voor (nieuwe) uitgifte dan wel andere havengerelateerde functies”. 2. “Rotterdam heeft zich in een Bestuursakkoord verplicht om door middel van intensiveringsprojecten 200 hectaren ruimtewinst te boeken (ten opzichte van de situatie in 2001). In het Bestuurlijk Overleg Rijnmond van 7 december 2004 is vastgesteld dat op die datum reeds 102,5 hectare ruimtewinst was gerealiseerd”. Het merendeel van de onder 1 en 2 genoemde terreinen is gelegen in de Botlek en Europoort. Gezien de ligging van deze terreinen en overige bedrijvigheid in de omgeving zijn deze vrijgekomen kavels vooral geschikt voor natte- en droge bulkbedrijven en chemiebedrijven. In het kader van dit bestemmingsplan en het bijbehorende milieueffectrapport (MER) wordt niet verder ingegaan op de effecten van deze deelprojecten binnen PMR, aangezien deze deelprojecten behoren tot een afzonderlijk PMR projectenspoor. In het kader van Maasvlakte 2 is het volgende relevante ruimtelijke vraagstuk te benoemen: kan door het verplaatsen van bedrijven of bedrijfsactiviteiten uit de stedelijke gebieden de milieubelasting in die gebieden worden verkleind? Hierbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat de bedrijven in het bestaande havengebied opereren conform vergunningen, binnen vastgestelde milieugrenzen en op basis van met de omgeving gemaakte afspraken. Met andere woorden: gevestigde bedrijven hebben rechten verkregen waarmee, bij verplaatsing, uiteraard rekening gehouden dient te worden. Een tweede onderdeel van de vraagstelling naar ruimte betreft het onderzoek of door het verplaatsen van bedrijven (of bedrijfsactiviteiten) uit de stedelijke gebieden de milieuruimte in die gebieden is te verkleinen. Vooral in dit kader speelt de vraag welke betekenis Maasvlakte 2 kan hebben. Maasvlakte 2 is bestemd voor deepsea gebonden activiteiten en speelt daarom een rol bij de verplaatsing van deze activiteiten uit het Waal-/Eemhavengebied. Hiervoor in de plaats zullen vooral shortsea-containeractiviteiten in de Eemhaven en de westzijde van de Waalhaven gevestigd worden. In delen van het oostelijk havengebied is al een transformatieproces gaande, waardoor deze deels transformeren tot stedelijk gebied. Op korte termijn betreft dit de reeds in het stedelijk gebied gelegen Rijn- en Maashaven. Op langere termijn, gekoppeld aan de verplaatsingen binnen het havengebied, geldt dit voor de Merwe- en Vierhaven. Voorwaarde is voldoende (schuif)ruimte voor bedrijven die in deze transformatiekoers minder goed passen. Dit betreft verplaatsingen binnen het bestaande en verder te intensiveren havengebied. Het verplaatsen van bedrijven of bedrijfsactiviteiten uit deze stadshavengebieden biedt milieuwinst en mogelijkheden voor de transformatie van deze havens naar een meer stedelijke economie. Voor de Rotterdamse Stadshavens is een gebiedsvisie gemaakt, waarin een mix van havenactiviteiten, stedelijke bedrijvigheid, wonen, recreatie en andere voorzieningen mogelijk gemaakt worden. Maasvlakte 2 biedt ruimte aan deepsea gebonden grootschalige bedrijvigheid. Verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijvigheid uit het bestaande gebied naar Maasvlakte 2 is in theorie mogelijk, maar geldt niet voor kleinschalige bedrijvigheid. Deze passen qua maat en schaal niet op Maasvlakte 2.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Onderzocht is eveneens of verplaatsing van de milieuhinderlijke bedrijven vanuit de stadshavengebieden naar de middels intensivering beschikbaar gekomen ruimte in de Botlek of Europoort mogelijk is. Uit het onderzoek naar intensivering van het bestaande gebied is gebleken dat de maat en schaal van de vrijgekomen kavels maar ten dele passen bij de in de Stadshavens gevestigde bedrijven. Er zijn de afgelopen jaren bijvoorbeeld passende terreinen in de Botlek en Europoort gevonden voor zowel een schroot- als een offshore reparatiebedrijf uit de Vierhaven/ Merwehaven en Waal-Eemhaven. Deze zijn succesvol verplaatst naar een nieuwe locatie, buiten de stadshaven gebieden. Hierdoor is in de stedelijke havengebieden met name de stofoverlast en de overlast van piekgeluiden afgenomen. Momenteel loopt onderzoek naar de verplaatsing van een ander bulkbedrijf, vanuit de Merwehaven naar de Botlek/Europoort. De aanwezige containersector in de Waal-Eemhaven en het fruit- en sappencluster aan de noordoever passen niet op de vrijgekomen kavels binnen de Botlek en Europoort. Dit komt door het type bedrijvigheid, de ligging, de terreinomvang en de bereikbaarheid. Een verplaatsing van bedrijven vanuit Botlek/Europoort naar Maasvlakte 2 om ruimte te creëren is een onaanvaardbaar grote kapitaalvernietiging. Het verplaatsen van hele bedrijven of sectoren vanuit de stadshavengebieden naar Botlek/Europoort of Maasvlakte 2 is daarmee geen haalbare kaart gebleken. Binnen de stadshavengebieden zelf is ook gekeken naar verplaatsingsscenario’s. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek naar de verplaatsing van het zogenaamde fruitcluster vanuit de Merwehaven naar de Waalhaven. Dit speelt overigens pas op de lange termijn (2020-2025). De milieubelasting van het Merwehavengebied zal hierdoor verminderen, waardoor stedelijke economie en mogelijk woningbouw in dit gebied kansrijker worden. Op sommige locaties liggen op korte termijn wel kansen voor een transformatie. Waalhaven-oost en -zuid zijn hiervan een goed voorbeeld, met nu al een groeiend aantal havengebonden kantoorgebouwen. Hierdoor is de milieusituatie voor een deel van de bewoners van Rotterdam-zuid nu al verbeterd. Er zal binnen de Waal-Eemhaven door de aanleg van Maasvlakte 2 een functieverandering in havenactiviteiten op gang komen. Zoals gesteld zullen deepseagebonden containerladingen meer en meer op de huidige Maasvlakte of Maasvlakte 2 worden afgehandeld. De shortsea-containeractiviteiten zullen vooral in de Eemhaven en aan de westzijde van de Waalhaven blijven bestaan, of zelfs toenemen. Door deze verschuiving van activiteiten zal de milieubelasting in het Waal-Eemhavengebied op lange termijn verminderen. Daarmee wordt de leefbaarheid in deze stedelijke havengebieden vergroot. Met name voor de geluidssituatie is een gestage verbetering waarneembaar die na 2020 een extra impuls krijgt.
277
278
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
BIJLAGE 3 Overzichtstabel van duurzaamheidsaspecten Duurzaamheid wordt bevorderd in verschillende stadia van de ontwikkeling van Maasvlakte 2 en bereikt door middel van verschillende acties. In navolgende tabel is aangegeven welke duurzaamheidaspecten in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. Dat betreft met name duurzaamheidaspecten met een planologisch-ruimtelijke component. Tevens is inzichtelijk gemaakt via welke weg (bijv. privaatrechterlijk door het HbR) de andere duurzaamheidaspecten worden ingevuld.
Duurzaamheidsaspecten
Motivering
Opgenomen in bestemmingsplan
Compacte vormgeving
Hoe kleiner het oppervlak des te kleiner de aantasting van het Natura 2000 gebied. Er is een compacte vorm voor MV2 uitgewerkt die 23% kleiner is dan de oorspronkelijke referentievariant uit de PKB PMR 2006.
Via de plankaart in het bestemmingsplan.
Noordelijke ligging
Hoe noordelijker de ligging, hoe kleiner de effecten op de vegetatie van de duinen van Voorne. Er is in het plan gekozen voor de meest noordelijke ligging van Maasvlakte 2. Ten opzichte van de referentievarianten zijn de effecten op de duinen van Voorne aanmerkelijk minder.
Via de plankaart in het bestemmingsplan.
Verhouding harde/zachte zeewering
Er is gekozen voor een combinatie van harde zeewering aan de noordzijde en zachte zeewering aan de westzijde. In de verhouding tussen harde en zachte zeewering is een evenwicht gevonden tussen voldoende areaal nieuwe natuur (duinen) en het beperken van de effecten op de omgeving.
Via de plankaart in het bestemmingsplan.
Oriëntatie op de kustlijn
Met een goede oriëntatie op de kustlijn wordt de invloed op de stromingspatronen in de Noordzee beperkt. Er is gekozen voor een meer gestroomlijnde vormgeving dan de referentieontwerpen. Deze sluit aan bij de compacte omvang van Maasvlakte 2 en beperkt de effecten op de morfologie van de Haringvlietmond en de vegetatie van de duinen van Voorne.
Via plankaart in het bestemmingsplan.
Haventoegang
Met de keuze voor de haventoegang wordt de nautische veiligheid van alle schepen en toegankelijkheid voor de binnenvaart vergroot. In het plan is gekozen voor een toegang via de huidige Maasvlakte (Yangtzehaven). Vooral voor de binnenvaart is MV2 zo beter en veiliger bereikbaar. Dit is een randvoorwaarde voor een grotere bijdrage van de binnenvaart aan de modal split.
Via plankaart In het bestemmingsplan.
Zandwinninglocatie
Voor de zandwinning is gekozen voor de locatie zo dicht mogelijk bij MV2 om de transportafstand zo kort mogelijk te houden.
Opgenomen in ander traject
AANLEG
Concessie
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Duurzaamheidsaspecten
Motivering
Opgenomen in bestemmingsplan
Derde dimensie
Het bestemmingsplan maakt gebouwen en bouwwerken mogelijk met een respectievelijke hoogte van 150 meter en 300 meter. Ook het benutten van de diepte (ondergronds) is mogelijk. Archeologie is daarbij vanaf min 20 meter wel een aandachtspunt.
In de voorschriften middels toegestane bouwhoogtes
Clustering
Het streven is er op gericht het juiste bedrijf op de juiste plek te situeren zodat invulling gegeven kan worden aan integraal ketenbeheer en industriële ecologie, en daarmee onderliggend, gebruik van energieen reststromen en gemeenschappelijk voorzieningen te stimuleren. Daartoe biedt het bestemmingsplan ruimte voor twee chemische clusters.
Via de plankaart
Flexibele inrichting
In het bestemmingsplan zijn de verschillende sectoren op de meest daartoe geëigende plek zijn gesitueerd (vanuit de optiek van bereikbaarheid, beperking hinder voor de omgeving, inwaarts zoneren). Dat heeft geleid tot een gedeeltelijk dubbel bestemd gebied met een totaal maximum van 1000 ha netto uitgeefbaar terrein.
Via de plankaart
Milieu op z´n plek voor de haven
Deze methode wordt al door het HbR gebruikt bij het maken van inrichtingsplannen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de volgende parameters: gebiedskwaliteit, clusterkansen en verkeer en vervoer. Ook in het onderhavige plan is en wordt hiervan gebruik gemaakt.
Multifunctionele buitencontour
In het plan is een integrale buitencontour opgenomen, bestaande uit een transport back-bone, inclusief leidingstrook, natuur en recreatiefuncties, verblijfsfuncties en energiewinning.
Mogelijk gemaakt via plankaart en voorschriften.
Multimodale ontsluiting
Bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om op Maasvlakte 2 alle transportmodaliteiten te realiseren. Om te kunnen sturen op milieuvriendelijk transport dient deze modaliteit aanwezig te zijn.
Infrabundel en havenbekkens op plankaart en in voorschriften.
Kortsluitroute
Ten behoeve van de uitwisseling van containers tussen de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2 en een betere bereikbaarheid van het Rail Service Center Maasvlakte 1 is een kortsluitroute in het plan opgenomen. Dit voorkomt onnodig “omrijden” met containers.
Via plankaart en voorschriften.
Windenergie
In het bestemmingsplan is windenergie mogelijk gemaakt op de harde en de zachte zeewering, met uitzondering van het strand voor intensief recreatief gebruik.
Via plankkaart en voorschriften.
Opgenomen in ander traject
INRICHTING
Gemeentelijk beleid, dat door het HbR wordt gehanteerd.
279
280
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Duurzaamheidsaspecten
Motivering
Opgenomen in bestemmingsplan
Opgenomen in ander traject
GEBRUIK Actieve acquisitie op logistiek van bedrijven
Het HbR streeft op Maasvlakte 2 naar effectief ruimtegebruik en het vergroten van het transport met binnenvaart en via spoor. De ruimteproductiviteit van bedrijven dient optimaal te zijn. De emissies naar de omgeving(lucht/geluid) dienen minimaal te zijn. Maximaal 35% van de deepseacontainers mag in 2033 via de weg worden afgevoerd. Met een vermindering van het transport over de weg (nu 49%) naar 35% ligt de ambitie hoog. In het onderzoek ten behoeve van dit bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden. Dat neemt echter niet weg dat HbR in de toekomst een verdere afname van transport over de weg zeker zal blijven stimuleren.
HbR neemt dit mee bij de beoordeling van de biedingdocumenten en legt dit vast in het contract.
Actieve acquisitie op stoffen- en energiehuishouding van bedrijven
Het HbR zoekt bij de acquisitie van met name het tweede chemische cluster in het noordwesten nadrukkelijk naar een ankerbedrijf. Zorgdragen voor optimaal energiemanagement, mogelijkheden voor toekomstige CO2 opslag en toepassing van biomassa. Zodra de noordwestelijke hoek van MV2 ontwikkeld wordt, wordt een gebiedsplan opgesteld waarin de mogelijkheden voor clustering, het minimaliseren van energiegebruik en transport worden geconcretiseerd.
Is onderdeel van het dagelijks beleid HbR. HbR stelt hiertoe gebiedsplannen op.
CO2 capture
Het bestemmingsplan maakt het afvangen en opslaan van CO2 ruimtelijk mogelijk. Waar en wanneer daarvan gebruik wordt gemaakt is sterk afhankelijk van het chemische bedrijf (bedrijven) dat zich er vestigt.
Voorschriften
Chemisch logistiek centrum
Chemisch logistiek centrum versterkt efficiënt/intensief ruimtegebruik. Grondgedachte is een centrale locatie waar chemieproducenten al hun logistieke activiteiten onderbrengen.
Mogelijk via planvoorschriften
Dynamisch verkeersmanagement binnenvaart op knelpuntlocaties: gemiddeld 20% snelheids reductie indien noodzakelijk vanaf 2013 tot uiterlijk 2025
hoeveelheid fijn stof en NO2 door Maasvlakte 2.
Keurmerk binnenvaart
Maatregel bestaat uit het maken van afspraken door het HbR met de branche om de kwaliteit van het product te verbeteren; hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan veiligheid door betere opleidingen en de introductie van een scheepsmilieuplan.
Via provinciaal beleid en de Wet milieubeheervergunning
Via in te stellen Keurmerk (waarbij de binnenvaart organisaties en het Rijk de partijen zijn)
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Duurzaamheidsaspecten
Motivering
Opgenomen in bestemmingsplan
Opgenomen in ander traject
Verplichting schone motoren binnenvaart in de haven vanaf 2025
Maatregel wordt genomen als onderdeel van het pakket maatregelen ten behoeve van het opheffen van de toegevoegde hoeveelheid fijn stof en NO2 door Maasvlakte 2.
Overeenkomst Lucht vormt bijlage bij het bestemmingsplan.
Overeenkomst Lucht
Toepassen duurzame materialen
HbR is voorstander van het gebruik van duurzame materialen en past dit ook toe in de eigen bedrijfsvoering (lifecycle management). Het toepassen van duurzame materialen vormt een onderdeel van de beoordeling van biedingsdocumenten.
HbR neemt op in de contracten met aannemers.
Verbeteren substraat op taluds
Het HbR past verbeterd substraat op taluds toe.
HbR neemt op in contracten met aannemers.
Dynamische rijsnelheid op delen A15 en A4
Overwogen is deze maatregel op te nemenals onderdeel van het pakket maatregelen ten behoeve van het opheffen van de toegevoegde hoeveelheid fijn stof en NO2 door Maasvlakte 2. Uit nadere bestudering is gebleken dat het effect van deze maatregel op de luchtkwaliteit met de huidige stand der kennis niet met voldoende zekerheid kan worden voorspeld. Deze maatregel is daarom voor Maasvlakte 2 nog niet geschikt voor gebruik in het kader van een toets aan het Blk 2005.
Beladingsgraad vrachtwagens 2,8 TEU per bezoek
Op dit moment is de beladingsgraad van vrachtwagens 2,3 TEU. Hoewel het de verwachting is dat de beladingsgraad gaat stijgen (een beladingsgraad van 3,2 TEU behoort tot de reële mogelijkheden; er vindt nu al een praktijkproef plaats met extra lange vrachtwagens van 3 TEU, dus per bezoek 6 TEU) is er geen garantie af te geven of en wanneer een dergelijke hoge beladingsgraad wordt gehaald. Door de reeds in gang gezette schaalvergroting van de containersector treedt een optimalisatie in de logistiek en planning op, waardoor de beladingsgraad stijgt. Daarbij is 2,8 TEU per bezoek te beschouwen als onderkant van de bandbreedte. Daarom is hier in het MER van uitgegaan.
Intensief ruimtegebruik bij distri en chemie
HbR heeft prioriteit gegeven aan het vastleggen van de eerste containerklant. Hiertoe heeft het HbR biedingscriteria ontwikkeld waar intensief ruimtegebruik onderdeel van uitmaakte. Voor de distributieen chemiemarkt zal het HbR ook dergelijke criteria ontwikkelen.
HbR legt dit vast in het contract met de klant
281
282
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Duurzaamheidsaspecten
Motivering
Opgenomen in bestemmingsplan
Opgenomen in ander traject
Modal shift
Met een verschuiving van het vervoer van de weg naar het spoor of de binnenvaart is de doorstroming op de A15 te verbeteren en worden de effecten op de lucht beperkt. MV2 stelt zich als doel om in 2033 slechts 35% van het transport over de weg te laten plaatsvinden (is nu 49%). Daartoe worden in de contracten met de klant randvoorwaarden opgenomen.
HbR legt dit vast in het contract met de klant.
OV transferium
De maatregel verbetert de bereikbaarheid van MV2 per OV. Er vinden wel gesprekken plaats met vervoerders, maar er is geen garantie af te geven op welke wijze de dienstregeling in 2013 en later wordt ingevuld. Daarom is de maatregel niet meegenomen.Daar staat tegenover dat HbR wel een dergelijk OV transferium nastreeft en onderzoekt op welke wijze daar in de toekomst vorm aan wordt gegeven.
HbR streeft dit wel na, maar de maatregel is op voorhand niet te borgen. HbR voert gesprekken met vervoerders of dit concept op een geschikte locatie in de omgeving van MV2 gerealiseerd kan worden.
OV dichter bij het strand
Het bestemmingsplan maakt OV dicht bij strand mogelijk via de infrabundel.
Via plankaart en voorschriften.
Uitvoering t.z.t. door vervoerbedrijven indien opportuun.
Walstroom zeescheepvaart MV2
Maatregel kan een (geringe) reductie van de uitstoot van fijn stof en NO2 realiseren.
De planvoorschriften maken het toekomstig gebruik van walstroom mogelijk
Maatregel zal toepassing krijgen, wanneer daarover in internationaal verband afspraken zijn gemaakt.
Tijdelijk natuur beheersen en regisseren
Het HbR streeft ernaar om terreinen zo weinig mogelijk braak te laten liggen. Het HbR verhindert, noch stimuleert het ontstaan van tijdelijke natuur. Om te voorkomen dat er beperkingen optreden, kiest het HbR ervoor om tijdelijke natuur te beheersen.
Tijdelijke natuur stimuleren
Op dit moment is er geen gebruiksregeling voor braakliggend terrein. Om te voorkomen dat er in de toekomst allerhande beperkingen optreden is er voor gekozen tijdelijke natuur te beheersen.
Optimaal gebruik braakliggende terreinen
Uitgangspunt van HbR hierbij is het minimaliseren van braakliggend terrein (aanleg gekoppeld aan de marktvraag). In het geval van braakliggend terrein hanteert HbR het beleid dat dit voor tijdelijke activiteiten is te gebruiken.
Beeldkwaliteitsplan en integraal groenbeheer
Het HbR wil de buitenruimte met kwaliteit kunnen realiseren en vasthouden. In het bijzonder geldt dat voor de zachte zeewering omdat daarvoor een hoge ambitie geldt voor wat betreft de na te streven natuurontwikkeling.
Het HbR neemt dit op in het beheersplan buitenruimte
Bestemmingsplan staat tijdelijk gebruik toe.
HbR stelt beeldkwaliteitsplan en integraal groenbeheerplan op.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
BIJLAGE 4 Overzicht maatregelen Voorkeursalternatief Maatregelen die in het bestemmingsplan zijn te faciliteren Lokalisering bedrijfssectoren • Bandbreedte in de ruimtevraag van bedrijfssectoren: maximaal 720 hectare container op- en overslag, maximaal 470 hectare chemie en maximaal 230 hectare voor distributie. • Optimale bedrijfslocatie met inachtneming van externe veiligheidsrisico’s ter hoogte van het recreatiestrand voor intensief gebruik. • Chemiecluster dat aansluit op chemiecluster op huidige Maasvlakte. • Een tweede chemiecluster in het noordwesten van het plangebied. • Realisatie Chemisch Logistiek Centrum. Hoofdinfrastructuur • Doorgestoken Yangtzehaven. • Yangtzehaven, 2 havenbekkens met oriëntatie zuidwest-noordoost en zwaaikommen. • Doorgetrokken A15, met 2x2 rijstroken en vluchtstroken. • Secundaire weg voor langzaam verkeer op het duin, tevens calamiteiten- en recreatieroute voor fiets en auto • Hoofdspoor met wacht- of uithaalspoor. • Ongelijkvloerse kruisingen tussen weg en spoor op Maasvlakte 2. • Ruimtereservering voor Interne Transport Baan. • Transportleidingen voor gevaarlijke stoffen aan de buitenzijde van de hoofdinfrastructuurbundel direct langs de zeewering opgenomen in het duinlandschap. • Overige kabels en leidingen aan de binnenzijde van de spoorweg. • Kortsluitroute tussen de huidige Maasvlakte en Maasvlakte 2, bestaande uit een weg met 2 rijstroken, dubbel spoor, een interne transportbaan, fietspad en nutsleidingen. Inrichting en gebruik van de zeewering • Recreatiestrand voor intensief gebruik in het zuidwesten met minimaal 5 strandopgangen en ca. 1.500 parkeerplaatsen. • Recreatiestrand voor extensief gebruik in het westen met 1 à 2 strandopgangen en ongeveer 50 parkeerplaatsen. • Maximum aantal windturbines op de harde zeewering. • Inrichten van 2 uitzichtpunten: 1 landmark en 1 verhoogd duin. • Beperkte seizoensgebonden horecavoorzieningen bij het recreatiestrand voor intensief gebruik in het zuidwesten. • Mogelijkheden voor buitensport op het recreatiestrand voor extensief gebruik. • Het aanleggen van de zachte buitencontour als natuurlijk duinlandschap.
283
284
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Maatregelen die in andere besluiten en plannen zullen worden meegenomen Luchtkwaliteit • Plaatselijk schermen langs de A15 en A4. • Dynamisch verkeersmanagement binnenvaart op knelpuntlocaties: gemiddeld 20% snelheidsreductie indien noodzakelijk vanaf 2013 tot uiterlijk 2025. • Verbod vuile motoren vanaf 2025. • Dynamisch verkeersmanagement ter bevordering van de doorstroming. Bereikbaarheid • 42% Containervervoer over de weg in 2020, 35% Containervervoer over de weg in 2033. • Verhogen van de beladingsgraad van vrachtwagens naar 2,8 TEU /bezoek (in 2033). • Capaciteitsuitbreiding A15. Externe Veiligheid • Beperkte toegang recreatiestrand voor extensief gebruik voor auto’s. • Technische aanpassingen aan de buisleidingen ter hoogte van het recreatiestrand voor intensief gebruik en/of; • Extra gronddekking op de buisleidingen ter hoogte van het recreatiestrand voor intensief gebruik. Havennatuur • Verbeteren substraat taluds. • Beperkte toegang Slufterstrand. • Tijdelijke natuur beheren en regiseren. • Beeldkwaliteitsplan en geïntegreerd groenbeheer. Uitgifte van terreinen • Actieve acquisitie op logistiek van bedrijven. • Actieve acquisitie op stoffen- en energiehuishouding van bedrijven. • Tijdelijk gebruik van braakliggende terreinen. • Maatregelen voor koelwaterlozing.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
BIJLAGE 5 Concept- CHAMP-rapport CHAMP Maasvlakte 2 Verantwoording groepsrisico externe veiligheid ten behoeve van het bestemmingsplan
Projectcode MR7080
Datum 16 augustus 2007
Projectnummer 2007-0318
Opdrachtgever dS+V
Paraaf Opdrachtgever:
Opsteller P. Bruijkers
Paraaf Opsteller:
Projectbegeleider B. Duursma
Paraaf Projectbegeleider:
285
286
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Inleiding Bij de ontwikkeling van Maasvlakte 2 speelt externe veiligheid een belangrijke rol. Het groepsrisico externe veiligheid verandert en dit betekent dat het bevoegd gezag op basis van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (c-RNVGS), het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en het CHAMP-besluit van de provincie ZuidHolland een gemotiveerd besluit moet nemen in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Het bevoegd gezag moet verantwoording afleggen over de afwegingen die geleid hebben tot het besluit. Een specifiek onderzoek naar de externe veiligheidsaspecten van de nieuwe bestemmingen en de gevolgen voor het achterland van Maasvlakte 2 is verricht in het kader van het MER [1]. In dit document worden de onderzoeksresultaten uit het MER gebruikt voor de uitwerking van de verantwoording groepsrisico externe veiligheid. Door Gedeputeerde Staten (G.S.) van Zuid-Holland is deze motivatieplicht vertaald naar de zogenoemde CHAMPplichten (Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie). Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt door de provincie gekeken of de uitwerking van het CHAMP-besluit als procesinstrument in voldoende mate is toegepast om de verklaring van geen bezwaar in het kader van de bestemmingsplanprocedure te kunnen verlenen. Het CHAMP-besluit van G.S. betekent dat bij de stukken van het bestemmingsplan een document aanwezig moet zijn waaruit blijkt hoe invulling is gegeven aan de CHAMP-plichten. De verantwoordelijke gemeentelijke dienst voor de bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico is de gemeentelijke dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (dS+V). Deze rapportage is door het Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam opgesteld in opdracht van dS+V. Deze rapportage vormt het vereiste document voor de verantwoording van het groepsrisico ten behoeve van het ontwerp-bestemmingsplan Maasvlakte 2 [2]. De verantwoording beperkt zich vanwege de bevoegdheid van de Gemeente Rotterdam tot haar grondgebied. Tijdens de nadere uitwerking naar het definitieve bestemmingsplan kan dit document zonodig worden aangepast en eventueel verder worden uitgewerkt. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 10 Bro procedure, heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) advies uitgebracht aan het bestuur. In dit veiligheidsadvies worden de gevolgen beschouwd van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt in relatie met de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot de hulpverlening, zorg en crisisbeheersing. Dit advies maakt onderdeel uit van de agendapost bij het bestemmingsplan. Het bestuur neemt op basis van die agendapost een besluit over het advies van de VRR. Ten aanzien van de motivatieplicht van het bestuur, heeft de VRR in haar advies aangegeven dat zij zich realiseert dat na de besluitvorming over het bestemmingsplan Maasvlakte 2 nog een lang traject te gaan is, voordat de landaanwinning daadwerkelijk gerealiseerd is en de exploitatie verder vorm kan krijgen. De betrokkenheid van de hulpverleningsdiensten vanuit een proactieve, preventieve en preparatieve insteek stopt dan ook niet bij dit advies. De hulpverleningsdiensten realiseren zich dat dit advies pas het begin is van een langdurige en duurzame open dialoog met de initiatiefnemer en andere betrokken partijen om te komen tot een optimaal integraal veiligheidsniveau op Maasvlakte 2.
Toelichting bestemmingsplan Maasvlakte 2 Algemeen Maasvlakte 2 wordt direct ten westen van het huidige haven- en industriegebied aangelegd, aansluitend op de huidige Maasvlakte. De landaanwinning meet in totaal circa 2.000 hectare. Iets minder dan de helft daarvan is bestemd voor infrastructuur, zoals de zeewering, havenbekkens, vaar-, spoor- en autowegen. In totaal zal sprake zijn van 1.000 hectare netto uitgeefbaar bedrijfsterrein. Voor dit CHAMP-document volgt hieronder een beknopte omschrijving van wat het bestemmingsplan mogelijk maakt op het gebied van zaken die een extern veiligheidsrisico veroorzaken. Bedrijven die omgaan met gevaarlijke stoffen Maasvlakte 2 zal plaats bieden aan bedrijven die grote terreinen nodig hebben in de onmiddellijke nabijheid van diep vaarwater. Het gaat daarbij om bedrijven die zich toeleggen op grootschalige op- en overslag van containers en sectoren van chemische en overige industrie. Bij overige industrie gaat het bijvoorbeeld om grondstoffenvoorbehandeling, industriële ecologie en (andere) innovatieve bedrijvigheid in de procesindustrie en energieproductie. Daarnaast zal een deel van het terrein worden ingericht voor distributiebedrijven, toeleverend aan de hiervoor genoemde bedrijfs segmenten. Onder bijzondere omstandigheden en op basis van een zorgvuldige afweging is ook vestiging van andere dan de hiervoor genoemde activiteiten mogelijk.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voorziet in maximaal 230 hectare voor distributie, maximaal 720 hectare voor containeroverslag en maximaal 470 hectare voor chemie plus overige industrie. Het totale oppervlak netto industrieterrein bedraagt maximaal 1.000 hectare.
Infrastructuur voor transport van gevaarlijke stoffen Maasvlakte 2 wordt ontsloten voor zee- en binnenvaart, maar uiteraard ook met het achterland door middel van wegverbindingen, spoorverbindingen en buisleidingen. Recreatiestrand Ook wordt ruimte geschapen voor recreatief gebruik van het nieuwe strand van Maasvlakte 2. Onderscheid wordt gemaakt tussen een intensief en een extensief strand. Het intensieve strand zal naar verwachting incidenteel worden gebruikt en biedt ruimte aan maximaal circa 10.000 bezoekers per dag, dit zal worden gefaciliteerd door middel van bereikbaarheid, parkeerplaatsen en horeca gelegenheden. Het extensieve strand is gericht op kleinschalige recreatie zoals kite-surfen en vliegeren. Hiervoor zullen nagenoeg geen voorzieningen worden gecreëerd. Ontsluiting via het water Maasvlakte 2 zal bereikbaar zijn voor zee- en binnenvaart via de doorgestoken Yangtzehaven. In deze haven is tweerichtingsverkeer van de grootste zeeschepen mogelijk. Via de binnenvaart vindt transport plaats naar het achterland. Wegen De N15 wordt doorgetrokken in de vorm van een autosnelweg met 2x2 rijstroken. Deze weg biedt een hoge mate aan flexibiliteit en doorstroming gezien de diversiteit aan verkeer. De N15 sluit aan op de bestaande autosnelweg A15. Op Maasvlakte 2 zelf zal intern transport plaatsvinden en ook van/naar de huidige Maasvlakte. Spoorwegen De nieuwe spoorlijn op Maasvlakte 2 zal met twee hoofdsporen en een extra wacht- of uithaalspoor aansluiten op de bestaande spoorlijn van de huidige Maasvlakte. Deze bestaande spoorlijn sluit aan op de Betuwelijn. Bovendien behoort de aanleg van collectieve voorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van een Rail Service Centrum (RSC), tot de mogelijkheden. Daarnaast kunnen bedrijven railterminals op eigen terrein realiseren. Leidingen In de hoofdinfrastructuurbundel wordt een leidingenstrook voorzien met transportleidingen voor grondstoffen, halffabrikaten en producten die verband houden met de te vestigen industriële activiteiten op Maasvlakte 2. Hierbij valt onder andere te denken aan olie, (aard)gas, chemicaliën en (blus)water. De benodigde breedte hiervoor is 15 meter. Aangezien er ook in het noordwestelijk deel van Maasvlakte 2 chemische industrie gevestigd kan worden, is ruimte gereserveerd voor aanvullende leidingen. Windturbines Windturbines kennen een extern veiligheidsrisico in geval van een mechanisch falen van de turbine of de rotorbladen. Ten opzichte van kwetsbare bestemmingen, industrie, buisleidingen, vaarwegen en spoorwegen dient te worden nagegaan of er sprake is van verhoging van de externe risico’s. In het bestemmingsplan Maasvlakte 2 worden windturbines op de harde en zachte zeewering mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse vrijstellingsprocedure.
287
288
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Wet- en regelgeving Algemeen Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het Rijk heeft in het in juni 2001 verschenen Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) aangekondigd wettelijke regelgeving voor te bereiden voor externe veiligheid. De uitgangspunten van de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen uit 1996 zullen op hoofdlijnen overgenomen worden in een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB). Het beleid voor externe veiligheid is gebaseerd op de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico, en maakt onderscheid in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico is de kans dat er in een jaar op een bepaalde plaats een persoon ten gevolge van een verondersteld ongeval van ‘n activiteit komt te overlijden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het transport van tot vloeistof verdicht autogas (Liquified Petroleum Gas, LPG) over de weg. De norm in Nederland is dat het plaatsgebonden risico ten gevolge van een installatie of transportroute in woongebieden niet groter mag zijn dan 1*10-6 per jaar. Dat betekent dat personen die op een plaats met een dergelijke kans permanent aanwezig zijn, niet vaker dan eens in het miljoen jaar zullen overlijden als gevolg van de betreffende risicobron. In artikel 1 lid 1, sub p van het Bevi is de norm van het plaatsgebonden risico als volgt gedefinieerd: ‘risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.’ De contour voor het plaatsgebonden risico levert een bebouwingsvrije afstand op die aangehouden moet worden bij het ontwerpen van nieuwe, kwetsbare objecten. Het groepsrisico is afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Het gebied rondom een risicobron wordt ingedeeld in ‘vakjes’ van gelijke grootte. Voor elk vakje wordt bepaald hoeveel mensen er aanwezig zijn. In woongebieden komen veel mensen per vakje voor, in industriegebieden over het algemeen weinig. Nadat is bepaald welke ongevallen voor de betreffende risicobron maatgevend zijn, wordt gebruikmakend van de bevolkingsgegevens uitgerekend hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van deze ongevallen zal zijn. Door deze gegevens te combineren met de kans dat deze ongevallen zich in een jaar voordoen, wordt het groepsrisico verkregen. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek. Hierin wordt een beeld geschetst van de kans op grote aantallen dodelijke slachtoffers als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisicobeleid is vooral bedoeld om grote gevolgen van calamiteiten te voorkomen. De norm voor het groepsrisico is geen harde wettelijke norm, maar is gedefinieerd als een oriënterende waarde. De norm is afhankelijk gesteld van het aantal dodelijke slachtoffers dat zich bij een kans op een bepaald ongeval voordoet. Hoe hoger het aantal dodelijke slachtoffers hoe lager de kans moet zijn op een dergelijk ongeval. Voor transportsituaties geldt dat: • ongelukken met 10 slachtoffers niet vaker dan één keer in de 10.000 jaar mogen voorkomen; • ongelukken met 100 slachtoffers niet vaker dan één keer in het miljoen jaar mogen voorkomen; • ongelukken met 1000 slachtoffers niet vaker dan één keer in het 100 miljoen jaar. Voor bedrijven zijn deze ongevalkansen een factor 10 strenger. De norm voor het groepsrisico wordt meestal weergegeven als een lijn in de grafiek waarin de relatie tussen kans en aantal dodelijke slachtoffers wordt weergegeven. In figuur 3.1 is ter illustratie een voorbeeld van een groepsrisicocurve in relatie tot de oriënterende waarde (de rechte lijn in de grafiek) weergegeven. Het betreft een transportroute. In dit voorbeeld is het risico kleiner dan de oriënterende waarde.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Figuur 3.1: Voorbeeld groepsrisicocurve van een transportsituatie
In het kader van de uitwerking van het Nieuwe Denkkader Groepsrisico, stelt het Rotterdams gemeentebestuur zich ten doel om bij de ontwikkeling van de stad gericht te zoeken naar de meest aanvaardbare, nog haalbare, risicosituatie. Een aanvaardbaar risico is behaald wanneer het bevoegd gezag dit bij besluit heeft bepaald. Om dit besluit te kunnen nemen is aangetoond dat er geen betere locatie voor een functie met een extern veiligheidsrisico is en dat alle maatregelen die kunnen worden getroffen om het risico tot een minimum te beperken, zijn getroffen. Hiervoor wordt externe veiligheid in een vroeg stadium van planvorming gestructureerd meegenomen. In samenhang met andere factoren die in het planproces een rol spelen, wordt per planniveau gericht gezocht naar de meest aanvaardbare risicosituatie. Wanneer er sprake is van relevant groepsrisico wordt extra aandacht besteed aan een goed gedocumenteerd planproces en goede besluitvorming. Een hoog groepsrisico gaat samen met aanvullende maatregelen om tot een aanvaardbaar beschermingsniveau te komen. Het bevoegd gezag bepaalt bij besluit de aanvaardbaarheid van het beschermingsniveau.
Transport van gevaarlijke stoffen Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zoals hierboven is aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RVGS) uit 1996. In de ‘Handreiking externe veiligheid vervoer gevaar lijke stoffen’ (VNG, 1998) is een praktische uitwerking weergegeven van de nota. Volgens de RNVGS kan het (lokaal of regionaal) bevoegd gezag gemotiveerd afwijken van de oriënterende waarde. De rol van de provincie is te toetsen, of de afweging van het bevoegde gezag in redelijkheid kon worden gemaakt. Verwacht wordt, dat in de AMvB Vervoer gevaarlijke stoffen deze afwegingsruimte aanwezig blijft, waarbij de nadruk zal komen te liggen op een verantwoordingsplicht en een informatieplicht naar de burger. Vooruitlopend op de AMvB is in augustus 2004 door het Rijk de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (c-RNVGS) uitgebracht. De circulaire is grotendeels een voortzetting van het bestaande beleid. De circulaire gaat ondermeer in op de toepassing van de risicobenadering bij omgevingsbesluiten.
Inrichtingen Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, lpg-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit heeft gevolgen voor ruimtelijke plannen. Gemeenten en provincies moeten in hun bestem mingsplannen rekening houden de veiligheidsnormen uit het besluit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar ‘plaatsgebonden risico’ (PR) en ‘groepsrisico’ (GR). Gemeenten en provincies kunnen een 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour rond bedrijventerreinen bepalen (artikel 14 Bevi). Aan een dergelijke veiligheidscontour moeten bedrijven én ruimtelijke plannenmakers zich houden.
289
290
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Effecten en risico’s van Maasvlakte 2 Bronnen De externe veiligheidsrisico’s voor de omgeving zijn in beeld gebracht als gevolg van de exploitatie van Maasvlakte 2. Het Plaatsgebonden Risico en het Groeprisico zijn in beeld gebracht van de volgende bronnen: • Het transport van gevaarlijke stoffen in het achterland: voor transport in het achterland is onderscheid gemaakt naar vervoer over de weg, per spoor en over water. • Het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen: de externe veiligheid ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen in het achterland is niet berekend omdat bij de aanleg van dergelijke leidingen specifiek onderzoek plaatsvindt. • Het toekomstig transport gevaarlijke stoffen over Maasvlakte 2 via weg, spoor en buisleidingen. • Gevolgen voor de externe veiligheid ten gevolge van scheepvaart in het havenbekken zijn niet specifiek berekend. Reden hiervoor is dat de vaarsnelheid in het bekken zo laag is dat de risico’s in het niet vallen bij die van de toegang van de haven. • Bedrijven: toekomstige bedrijven op Maasvlakte 2 waar productie, bewerking/verwerking, opslag/overslag van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden op dusdanige wijze dat deze activiteiten risicodragend zijn voor de directe omgeving van het betreffende bedrijf. • De externe veiligheidsrisico’s van windturbines zijn op generieke basis kwantitatief beschouwd. In § 2.3 Afbakening van de bijlage Externe Veiligheid van het MER [1] wordt verantwoording afgelegd voor de wijze waarop deze risicobronnen zijn onderzocht en voor de keuze van de omvang van het effectgebied. Voor externe veiligheid is het studiegebied beperkt tot het Rotterdams grondgebied. Bij het onderzoek is rekening gehouden met ’n bepaalde mate van verdeling van het transport van gevaarlijke stoffen over de transportmodaliteiten weg, spoor en water.
Effecten Het effect van een ongeval met gevaarlijke stoffen is per stof verschillend. Een brandbare vloeistof (bijv. benzine) kan bij uitstroming als gevolg van een calamiteit leiden tot een brand (plasbrand of wolkbrand). Het effectgebied strekt zich uit tot enkele tientallen meters van het spoor. Een uitstroming van brandbaar gas (bijv. LPG) kan leiden tot een wolkbrand, een fakkkel of een BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion). Het effect van een BLEVE op de omgeving wordt vooral bepaald door de hittestraling als gevolg van een vuurbal met een diameter van maximaal 200 meter. Een ‘koude’ BLEVE treedt direct op bij een ongeluk, een ‘warme’ BLEVE laat enige tijd (schatting 15 tot 30 minuten) op zich wachten als gevolg van een opwarming van de tank door een brand. Het vrijkomen van toxische gassen kan op meerdere kilometers afstand tot slachtoffers leiden. Risico’s bij windturbines kunnen zich voordoen als gevolg van fouten in de fabricage, bij de plaatsing of tijdens het onderhoud. Als gevolg van een storm kunnen onderdelen van de windturbine (wieken maar ook de turbine) afbreken, ook kan de mast beschadigd raken. De gevolgen zijn afhankelijk van hoe de directe omgeving van de betreffende windturbine er uit ziet.
Risico’s Risico voor het recreatiestrand Het Bevi biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om een beperkt kwetsbare object te kwalificeren als kwetsbaar object. Van deze mogelijkheid heeft de Gemeente Rotterdam voor Maasvlakte 2 als volgt gebruik van gemaakt. Het recreatiestrand voor intensief gebruik wordt in het bestemmingsplan aangemerkt als een kwetsbaar object. Redenen hiervoor zijn het in potentie hoge aantal bezoekers en de beperkte ontsluitingsmogelijkheden uit oogpunt van zelfredzaamheid. Hiermee wordt voor dit strand de norm voor het 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico gegarandeerd. Het recreatiestrand voor extensief gebruik wordt bewust minder toegankelijk en minder aantrekkelijk gemaakt voor recreatie, hierdoor blijft het aantal aanwezigen beperkt. Gelet hierop is de gemeente Rotterdam van mening dat dit strand de status van beperkt kwetsbaar object blijft behouden en dat dus hiervoor de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour in het bestemmingsplan de status van richtwaarde heeft. Van deze contour mag het bevoegd gezag, zo nodig, afwijken. De Gemeente Rotterdam zal dit doen als tijdens een procedure voor Wet milieubeheer vergunning dit noodzakelijk is.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Transport over de weg in het achterland Het studiegebied voor de achterlandverbindingen van wegverkeer reikt van de Calandbrug (Rozenburg) tot aan knooppunt Vaanplein bij Rotterdam (zie figuur 3.2). Figuur 3.2: Studiegebied wegverkeer achterland
Woonwijken waar mogelijk (nieuwe) knelpunten ontstaan zijn Rozenburg, Hoogvliet en het nieuwe woongebied Carnisselande, alle drie gelegen pal langs de A15. Vandaar dat de volgende wegvakken van belang zijn voor de beoordeling van de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg: • A15 wegvak W01-W07: Stenenbaakplein - Havens Welplaatweg (langs woonwijk Rozenburg); • A15 wegvak W10: Spijkenisse – Hoogvliet Aveling (langs woonwijk Hoogvliet); • A15 wegvak W11: Hoogvliet Aveling – knooppunt Benelux (langs woonwijk Hoogvliet); • A15 wegvak W13: Pernis – Charlois (langs nieuwe woonwijk Carnisselande, ten westen van knooppunt Vaanplein). Uit het MER onderzoek blijkt dat aan de norm van het 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico wordt voldaan langs alle wegvakken. Binnen deze contour komen geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen voor, noch in de huidige situatie noch in de toekomstige situatie met Maasvlakte 2. Uit het MER blijkt dat aan de oriëntatiewaarde (OW) van het groepsrisico wordt voldaan met uitzondering van de Vaanplein locatie (wegvak W13). Hier wordt de OW met een factor 1,12 overschreden in het Planalternatief Chemie scenario en met een factor 1,39 in het Planalternatief Container scenario. Ter vergelijking: in de autonome ontwikkeling is in 2033 het groepsrisico voor dit wegvak gelijk aan de OW (of factor is 1,0 maal de OW). Nieuwe gegevens uit het ontwerp tracé besluit (OTB) onderzoek voor de verbreding van de A15 geven aan dat het groepsrisico kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Waarschijnlijk is in de MER Maasvlakte 2 het groepsrisico overschat op dit wegvak en mogelijk ook op de andere wegvakken. Het groepsrisico neemt als gevolg van Maasvlakte 2 wel toe maar blijft hoogstwaarschijnlijk onder de oriëntatiewaarde.
Transport over het spoor in het achterland Het studiegebied voor de achterlandverbindingen van spoorverkeer betreft het traject zoals weergegeven in figuur 3.3.
291
292
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Figuur 3.3: Studiegebied spoorverkeer achterland
De nummers in figuur 3.3 hebben betrekking op de volgende tracés: Nr. Van Naar 2 Maasvlakte-1 3 Europoort 4 Botlek 5 Pernis 6 Waalhaven
Europoort Botlek Pernis Waalhaven Kijfhoek
Bij de effectbepaling is gefocust op de volgende 3 kritische baanvakken: • Baanvak 3: Europoort – Botlek (langs woonwijk Rozenburg); • Baanvak 4: Botlek – Pernis (langs woonwijk Hoogvliet); • Baanvak 5: Pernis – Waalhaven (langs woonwijk Hoogvliet). Uit het MER blijkt dat aan de norm van het 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico wordt voldaan langs alle kritische baanvakken. Binnen deze contour komen geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen voor, noch in de huidige situatie noch in de toekomstige situatie met Maasvlakte 2. Uit het MER blijkt dat in 2033 in de autonome ontwikkeling ruimschoots (factor 100) aan de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt voldaan. Als gevolg van Maasvlakte 2 neemt het groepsrisico toe maar wordt nog steeds ruimschoots (factor 50) aan de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt voldaan.
Transport over de vaarwegen in achterland De effectbepaling van transport van gevaarlijke stoffen over vaarwegen in het achterland is uitgevoerd voor de volgende kritische vaarwegen: • Maasmond; • ter hoogte van de Botlek (Nieuwe Waterweg). Hierna genoemd ‘Botlekhaven’; • ter hoogte van de Botlekbrug (Oude Maas). Hierna genoemd ‘Botlekbrug’; • ter hoogte van de Eerste Petroleumhaven (Nieuwe Maas), hierna genoemd ‘Eerste Petroleumhaven’; • in Rotterdam Centrum (Nieuwe Maas), ter hoogte van ‘Parkstad’. In figuur 3.4 zijn de beschouwde kritische vaarwegen in het Rotterdams Havengebiedaangegeven.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Figuur 3.4: Studiegebied vaarwegen achterland
Uit het MER blijkt dat aan de norm van het 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico wordt voldaan langs alle kritische delen van de vaarwegen. Binnen deze contour komen geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen voor, noch in de huidige situatie noch in de toekomstige situatie met Maasvlakte 2. Uit het MER blijkt dat in 2033 in de autonome ontwikkeling aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in ruime mate (0,18 maal de oriënterende waarde) wordt voldaan. Als gevolg van Maasvlakte 2 neemt het groepsrisico toe maar er wordt nog steeds in ruime mate (factor is 0,22) aan de oriënterende waarde van het groepsrisico voldaan.
Transport op Maasvlakte 2 De infrastructuurbundel die over Maasvlakte 2 loopt kent onder andere weg- en spoortransport voor gevaarlijke stoffen en ondergrondse buisleidingen voor het transport van olie, chemische stoffen, aardgas en andere gassen. Uit het MER blijkt dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contouren van het spoor en de weg worden gebouwd. Uit het MER naar het transport door buisleidingen blijkt dat het risico sterk afhankelijk is van het soort stof dat vervoerd wordt. Stoffen die de worstcase risicocontouren veroorzaken zijn de volgende gassen: Etheen, Propeen, Chloor en Ammoniak. Van deze gassen geeft chloor het grootste risico. Uit berekeningen voor een 4 inch (102 mm diameter) chloorleiding blijkt dat indien geen maatregelen worden genomen op het intensieve strand bij het Chemie scenario niet aan de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour kan worden voldaan. Dit vanwege het gegeven dat het intensieve strand door de gemeente Rotterdam is aangemerkt als een kwetsbare bestemming. Mét maatregelen is wel aan deze contour te voldoen. Dergelijke maatregelen zullen worden genomen indien dit bij de uitwerking noodzakelijk blijkt. De oriëntatiewaarde voor het Groepsrisico wordt niet overschreden.
Risicovolle bedrijven op Maasvlakte 2 Welke bedrijven zich gaan vestigen op Maasvlakte 2 is nog niet bekend. Daarmee is ook de aard en het externe veiligheidsrisico van die bedrijven onbekend. Daarom is een generiek onderzoek gedaan naar Plaatsgebonden Risicocontouren aan de hand van risicoberekeningen uit veiligheidsrapporten van bestaande industriële activiteiten in Rotterdam en omgeving. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen chemie en containeroverslag en zijn worstcase, maximale, gemiddelde en minimale afstanden tot de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contouren opgenomen.
293
294
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Uit het MER blijkt het volgende: • Indien geen optimale locatiekeuze voor bedrijven plaatsvindt en alle bedrijven een worst case 10-6/jaar Plaats gebonden Risico contour veroorzaken, vallen delen van het intensieve en extensieve recreatiestrand binnen de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour. • Bij zowel het Basis scenario als bij het Container scenario ligt 25% (7 hectare) van het totale oppervlakte aan intensief gebruikt recreatiestrand binnen de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour. • Voor alle drie de scenario’s (Basis, Container en Chemie) valt het totale extensieve strand binnen de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour; • Groepsrisico’s ten gevolge van risicovolle bedrijven op Maasvlakte 2 leveren waarschijnlijk geen problemen op, maar kunnen, indien geen optimale locatiekeuze plaatsvindt, wellicht aandachtspunten dan wel knelpunten veroorzaken door eventuele grote kantooroppervlakken met hoge persoonsdichtheden bij buurbedrijven. Oplossingen om aan de norm voor het 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico voor kwetsbare bestemmingen te voldoen zijn voorhanden en worden weergegeven in § 5.4.
Windturbines op Maasvlakte 2 Uit het MER blijkt het volgende: • de 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour ligt op een afstand van 157 en 166 meter van de windturbines voor respectievelijk windturbines met een vermogen van 3 MW en 4,5 MW. Op deze afstand ligt mogelijk de beperkt kwetsbare bestemming recreatie. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR10-6/jr contour als een richtwaarde; • bij de plaatsing van de windturbines langs de buitencontour kan worden voldaan aan de voorkeursafstanden zoals die gelden tussen windturbines en wegen, waterwegen, spoorwegen, ondergrondse kabels en leidingen, bovengrondse leidingen, hoogspanningsleidingen en dijklichamen en waterkeringen; • ten opzichte van de industrie geldt dat steeds moet worden nagegaan of de windturbine substantieel bijdraagt aan een hoger risico van de inrichting. Door plaatsing van windturbines mag de catastrofale faalfrequentie niet meer dan 10% toenemen (richtwaarde). Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de vergunningverlening van een windturbine. Dit geldt voor alle alternatieven; • bij categoriale inrichtingen dient het bovenstaande eveneens in beschouwing genomen te worden. Hierbij zal echter geen kwantitatieve risicoanalyse opgesteld worden, maar zal aan de hand van generieke faalfrequenties bezien worden of een significante toename risico het gevolg is van de plaatsing van een windturbine; • de oriëntatiewaarde voor het Groepsrisico wordt niet overschreden. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat plaatsing van windturbines op de harde zeewering van de buitencontour niet tot knelpunten zal leiden. Het bestemmingsplan maakt mogelijk dat de in het MER maximale onderzochte hoeveelheid aan opgesteld vermogen van 121,5 MW kan worden gerealiseerd op zowel de harde als zachte zeewering. De functionaliteit van andere bestemmingen mag niet worden belemmerd. Ten opzichte van alle overige objecten kan in principe worden voldaan aan de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in Handboek Risicozonering Windturbines. Middels de Wro procedure van een binnenplanse vrijstelling zal het bevoegd gezag hiervoor toestemming verlenen waarbij advies zal worden ingewonnen aan het Havenbedrijf Rotterdam en de beheerder van de zeewering.
Uitwerking CHAMP-plichten Algemeen Via de Nota Planbeoordeling toetst de provincie Zuid-Holland of bij het opstellen van het bestemmingsplan voldaan is aan de zogenaamde CHAMP-methodiek. Deze methode is opgesteld om invulling te geven aan de verantwoording van het groepsrisico. De verantwoording van het groepsrisico houdt concreet een afweging in tussen de maatschappelijke kosten en baten van hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt en het risico dat er een groot ongeluk plaatsvindt waarbij (dodelijke) slachtoffers kunnen vallen zowel binnen als buiten het bestemmingsplangebied. Deze methode komt overeen met de verantwoording van het groepsrisico volgens Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en/of de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (c-RNVGS). In dit document wordt aan de hand van de CHAMP methodiek invulling gegeven aan de verantwoording van het risico en de acceptatie van dit bestemmingsplan.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De CHAMP-methodiek houdt op hoofdlijnen het volgende in: Communicatie- en informatieplicht Burgers en bedrijven hebben recht op informatie over risico´s in hun omgeving nu en in de toekomst. Die informatie moet de aard van de risicobron bevatten, het risicogebied, het soort risico, de mate van zelfredzaamheid, de mogelijkheden voor rampenbestrijding en een beschrijving van de inspanningen van overheid en veroorzaker om de risico´s te beperken. Uitvloeisel van deze plicht kan een discussie zijn over de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de activiteit, de veiligheidsdilemma’s die zich hierbij voordoen en de motivatie van het gewenste plan. Horizonplicht Bestemmingsplannen worden in de toekomst bezien. Externe veiligheid moet in dit kader worden meegenomen in de toekomstduiding. Ieder project strekt zich immers uit in de tijd en een project dat bij oplevering geen toenemend groepsrisico met zich meebrengt doet dat wellicht in de toekomst wel. Hierbij wordt een horizonperiode van minimaal 10 jaar door de provincie passend gevonden. Anticipatieplicht Maatregelen die een effect van een mogelijk incident beperkt houden (pro-actie) en de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van tien jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan. Hierbij gaat het onder andere om het plegen van maatregelen die het effect van een mogelijk incident beperkt houden. Gedacht kan worden aan de regulering van het transport, technische maatregelen, situering van bebouwing en bouwtechnische aanpassingen. Motivatieplicht Dit is de plicht om te motiveren waarom een toename van het groepsrisico door de overheid acceptabel wordt geacht. Het kan hierbij, naast planologische aspecten, gaan om financiële, economische, verkeerskundige of milieuaspecten. Ingegaan moet worden op het geaccepteerde risiconiveau en de mate van overschrijding. Preparatieplicht Deze plicht geldt voor zowel de bron als voor de gemeente waarin de bron zich bevindt. Het geeft situatiegericht invulling aan de formele taak om goed voorbereid te zijn op een incident of ramp (preventie, preparatie, repressie en nazorg). Belangrijk hierbij is de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De gemeente moet aangeven goed voorbereid te zijn op een incident of een ramp. Aan deze plicht wordt invulling gegeven door het opstellen van een gemeentelijk rampenplan en uitwerkingen in de vorm van rampenbestrijdingsplannen, aanvalsplannen en oefeningsplannen. Daarnaast kan in het kader van de preparatie ook extra aandacht besteed worden aan vluchtroutes of nooduitgangen, de interne hulpverleningsorganisatie, aanvalsplannen en bedrijfsnood plannen en het bevorderen van zelfredzaamheid. Uitwerking communicatieplicht Communicatie is een beleidsinstrument dat gedurende het hele planproces wordt ingezet. Over het project Maasvlakte 2 wordt actief gecommuniceerd met belanghebbenden (interne en externe doelgroepen) door middel van nieuwsbrieven en informatie-avonden. Het gaat daarbij om inzicht geven in de plannen en de achtergronden hiervan, helderheid geven over de keuzes die worden gemaakt, de fase waarin de plannen zich bevinden en de mogelijkheden die er zijn om zich te informeren of in te spreken. Burgers kunnen zich informeren over risico’s via de gemeentelijke website en dan in het bijzonder via de Rotterdam site op het internet. Daarnaast participeert Rotterdam in het Regionaal Actieprogramma Risicocommunicatie van waaruit de gemeente burgers gericht informeert over risico’s in de gemeente. De projectorganisatie Maasvlakte 2 heeft een website op het internet waar burgers de actuele ontwikkelingen van Maasvlakte 2 kunnen volgen.
295
296
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Toegankelijkheid openbare stukken Op 4 april 2007 is het voorontwerp bestemmingsplan Maasvlakte 2 (inclusief MER) ter visie gelegd. Deze tervisielegging is bekend gemaakt door middel van gebruikelijke publicaties. Voor Maasvlakte 2 zijn tijdens de inspraakperiode verschillende inspraakbijeenkomsten georganiseerd. Alle stukken zijn digitaal in te zien op de site www.rotterdam.nl/pmr na door te hebben geklikt naar “Documentatie Maasvlakte 2” onder de kop “Kijk ook op”. Op (p.m.:exacte datum) 2007 is het ontwerp-bestemmingsplan Maasvlakte 2 ter inzage gelegd. Risicoregisters Door de milieudienst van de gemeente, de DCMR, wordt momenteel een Geografisch Informatiesysteem (GIS) Milieu ontwikkeld. Dit project heeft prioriteit bij het huidige college. Het project sluit aan bij de Europese richtlijn, die overheden verplicht milieu-informatie in de openbaarheid te brengen. Milieu-informatie, waaronder informatie over externe veiligheid, wordt met behulp van een GIS op een website online beschikbaar voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars. Dit zal fungeren als een ´risicoregister´. Het bevat gegevens van de aanwezige olie- en gasleidingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen, LPG-tankstations, risicovolle bedrijven en de luchthaven Rotterdam Airport. Zodra dit informatiesysteem via Internet door het publiek te raadplegen is, kan dit een belangrijk instrument zijn in de communicatie rond externe veiligheid. Toekomstige bewoners, (werknemers van) bedrijven en gebruikers kunnen te zijner tijd het systeem raadplegen en informatie opvragen over het risico van Maasvlakte 2. Uitwerking horizonplicht Maasvlakte 2 wordt gefaseerd uitgevoerd. De gevolgen dienen in beeld te gebracht te worden uitgaande van de situatie van de bronkant (de risicobronnen) en van de ontvangerskant (bewoners, gebruikers). Hierbij is een horizon van minimaal 10 jaar na het vaststellen van het bestemmingsplan voor de provincie voldoende. Doordat de uitvoering van dit plan en de autonome gebiedsontwikkeling meer dan 10 jaar beslaat (tot 2033) wordt hiermee invulling gegeven aan de horizonplicht. Er is geen zicht op andere ruimtelijke plannen die het externe veiligheidsrisico beïnvloedt. Naar verwachting zal in de toekomst meer vervoer van gevaarlijke stoffen in het achterland per spoor en over het water plaatsvinden en minder over de weg (A15), wat veiliger is. Uitwerking anticipatieplicht Risicogerichte maatregelen zijn gericht op het verlagen van de kans op een calamiteit. Effectgerichte maatregelen zijn maatregelen en voorzieningen die, in het geval dat een calamiteit zich voordoet, de gevolgen beperkt houden. Effectgerichte maatregelen kunnen worden onderscheiden in brongerichte en ontvangergerichte maatregelen. In het gebied tussen de bron en de ontvanger (overgangsgebied) zijn maatregelen nauwelijks mogelijk vanwege de grote diversiteit van stoffen die getransporteerd worden en de grote verschillen in effectafstanden van de stoffen. Voor alle transporten van Maasvlakte 2 in het achterland zullen op Rijksniveau afspraken (regulering en routering) gemaakt worden in het kader van het project Basisnet. Dit zal in de toekomst leiden tot de AMVB transport van gevaarlijke stoffen. Hieronder volgt per risicobron de anticipatiemaatregelen die toepasbaar worden geacht.
Transport over de weg in het achterland Nederlandse tankauto’s voor het vervoer van LPG en autogas zullen aan de buitenkant van de tank met een hittewerende coating worden voorzien. Deze maatregel vermindert de kans op een warme BLEVE. Door het Rijk is een convenant afgesloten met de LPG sector. Tevens wordt het invoeren van dynamische rijsnelheden als maatregel overwogen. Hierdoor wordt bij een ongeval de impact kleiner en de kans op vrijkomen van gevaarlijke stoffen ook kleiner. De effecten van deze twee maatregelen in termen van risicoreductie zijn niet op betrouwbare wijze in te schatten. Eventuele berekeningen zouden daarom niet tot betrouwbare resultaten leiden. De verwachting (expert guess) is dat uitvoering van deze maatregelen zeker zal bijdragen aan een risicoreductie. Echter op dit moment kan niet worden vastgesteld hoe groot deze risicoreductie zal zijn.
Transport over het spoor in het achterland Voldaan wordt aan wet- en regelgeving en de toename van het groepsrisico is beperkt. Daarom worden aanvullende maatregelen niet overwogen. Transport over de vaarwegen in het achterland Voldaan wordt aan wet- en regelgeving en de toename van het groepsrisico is beperkt. Daarom worden aanvullende maatregelen niet overwogen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Transporten op Maasvlakte 2 Voldaan wordt aan wet- en regelgeving. Daarom worden aanvullende maatregelen niet overwogen. Een eventueel knelpunt vormt het buisleidingentransport. Hierbij moet worden gedacht aan stoffen zoals chloor of propeen die een worstcase risicocontour veroorzaken. Een dergelijk knelpunt zal worden opgelost door technische voorzieningen te treffen aan de buisleidingen. Voorbeelden van effectieve technische voorzieningen zijn: 1. Het toepassen van extra gronddekking. Door deze technische maatregel zal de kans op falen van de leiding worden gereduceerd, waardoor de afstand van het 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico tot de betreffende buisleidingen afneemt; 2. Het dikwandig uitvoeren van de buisleidingen in combinatie met een kathodische bescherming. De 10-6/jaar Plaatsgebonden Risico contour kan hiermee worden gereduceerd. Risicovolle bedrijven op Maasvlakte 2 In een worstcase situatie zouden knelpunten kunnen ontstaan. Dit wordt echter voorkomen door bij vergunningverlening en terreinuitgifte de externe veiligheidsrisico’s (waaronder de Plaatsgebonden Risico’s) in beeld te brengen van de bedrijven die zich willen vestigen. Door het intensieve strand aan te merken als een kwetsbaar object wordt voorkomen dat er een 10-6/jaar Plaats gebonden Risico contour (veroorzaakt door transport of inrichtingen) over het intensieve strand zal vallen. Om het ontwikkelen van kwetsbare objecten op Maasvlakte 2 te voorkomen is in het bestemmingsplan een voorschrift opgenomen dat eventuele kantoorgebouwen geen groter bruto vloeroppervlak dan 1500m2 mogen bevatten. Uit ervaring met andere grote bedrijventerreinen is de verwachting dat de groepsrisico’s de oriëntatiewaarde niet zullen overschrijden.
Windturbines op Maasvlakte 2 Voor het oplossen van het ruimtelijke knelpunt is het mogelijk de plaatsing van windturbines te beperken tot locaties op de harde zeewering. Plaatsing van windturbines kan mogelijk leiden tot toename van de faalfrequentie van omliggende risicovolle activiteiten. Dit kan leiden tot knelpunten. De windturbines worden naar verwachting in 2020 geplaatst. Op dat moment is reeds een deel van het uitgeefbare terrein naast de zeewering uitgegeven. Om eventuele knelpunten te voorkomen dient op het moment van de werkelijke plaatsing van een windturbine de betreffende initiatiefnemer te toetsen of en hoe de turbine geplaatst kan worden. Indien de noodzaak hieruit blijkt, zullen op dat moment maatregelen worden getroffen, zodat plaatsing van windturbines mogelijk blijft. Recreatiestrand Het extensieve strand is een beperkt kwetsbaar object. Het belang van de industriële ontwikkeling nabij dit type strand heeft prioriteit. Voor het intensieve strand kiest de Gemeente Rotterdam voor de kwalificatie van kwetsbaar object (grondslag Bevi). Hier heeft het intensieve strand prioriteit en past de ontwikkeling van het bedrijventerrein zich aan. Door deze differentiatie in een intensief- en een extensief strand wordt een adequate invulling gegeven aan zowel het veiligheidsniveau van aantallen recreanten als aan het belang van de industriële ontwikkeling op Maasvlakte 2. Rampen en ongevallen Met de exploitatie van Maasvlakte 2 zal het risico op rampen en (zware) ongevallen toenemen vanwege de toename van het produceren, opslaan en vervoer van gevaarlijke stoffen, evenals de aanwezigheid van personen. Omdat in de bestemmingsplanfase voor de aanleg nog niet bekend is welke risico’s er exact ontstaan als gevolg van de inrichting van Maasvlakte 2 stelt het bestuur de VRR in de gelegenheid om een bijdrage te leveren aan de nadere inrichting van het plangebied. Daar waar de provincie bevoegd gezag is, blijft de gemeente belanghebbende en verantwoordelijk voor de openbare orde en de openbare veiligheid. De VRR adviseert dan de gemeente in haar rol als belanghebbende bij het besluit van de provincie. De bedoeling hiervan is het toekomstige risicoprofiel te kunnen blijven afstemmen op de mogelijkheden binnen de maatschappelijke acceptatie en de mogelijkheden van de hulpverlening.
297
298
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van facilitaire dienstverlenende bedrijven op het gebied van douane, G&GD, Brandweer (Kazerne)en andere vormen van hulpverlening. Dergelijke bedrijven kunnen in de bestemmingen “Haven- en industriegebied Chemie, Container en Distributie” op Maasvlakte 2 gevestigd worden. Voor de ramp bestrijding, hulpverlening en evacuatiemogelijkheden is in de PKB/PMR opgenomen dat voor Maasvlakte 2 een Integraal Veiligheidsplan wordt opgesteld. Echter bepaald nieuwe regelgeving dat de Veiligheidsregio RotterdamRijnmond is belast met de regionale Risico-inventarisatie als onderdeel van het Regionale Crisisbeheersingsplan. De ontwikkelingen op Maasvlakte 2 maken hier deel vanuit. Omdat de realisatie van Maasvlakte 2 een proces over langere tijd is, heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, in overleg met de het Havenbedrijf Rotterdam, geadviseerd om een coördinatieregeling te voeren waarin afspraken zijn gemaakt over de integrale samenwerking tussen de verschillende overheidshulpdiensten zoals Brandweer, Politie, GHOR, Douane, Ambulancedienst, Rijkshavenmeester en de Projectorganisatie Maasvlakte 2.
Uitwerking motivatieplicht De motivatie voor Maasvlakte 2 is uitgebreid weergegeven in het hoofdstuk Inleiding van het bestemmingsplan Maasvlakte 2. Hieronder volgt een beknopte samenvatting. Het economische belang van de haven Het integrale economische belang van het geheel van functies in de mainport Rotterdam reikt verder dan cijfers over toegevoegde waarde en werkgelegenheid van het haven- en industrieel complex in de Rijnmond kunnen aangeven. Het zijn juist de omvang en de verwevenheid met de Nederlandse en Europese economie die leiden tot een belangrijke economische kracht van de mainport Rotterdam. Knooppunt in transportketen Mede door de gunstige ligging aan de rivier de Maas en de goede verbindingen met het achterland, heeft de Rotterdamse haven zich ontwikkeld tot een haven waar grootschalig een breed scala aan productie-, op- en overslagbedrijven zijn gevestigd. Kennisontwikkeling en innovatie hebben de efficiency en diversiteit van de dienstverlening versterkt. Het grootschalige karakter maakt een bundeling van zeegaande goederenstromen mogelijk die met alle mogelijke vervoersmodaliteiten (binnenvaart, kustvaart, wegtransport, trein en buisleiding) vervoerd worden van en naar het achterland. De in Rotterdam overgeslagen goederen worden aangevoerd vanuit alle grote wereldhavens, maar ook vanuit het Europese achterland. Vestigingsplaats voor clusters van industrie en dienstverlening Mede door de beschikbaarheid van goede transportmogelijkheden zijn in en om de Rotterdamse haven clusters van industriële bedrijvigheid en daarmee samenhangende diensten en distributie ontstaan. Deze clusters versterken elkaar onderling (onder andere door kennisuitwisseling) en trekken op hun beurt nieuwe bedrijvigheid aan. Met de ontwikkeling van het havengebied is de regio Rijnmond uitgegroeid tot een grootstedelijk gebied waarin veel mensen wonen en werken, met een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor velerlei economische functies. Knooppunt in internationale productienetwerken De functie van knooppunt in internationale productienetwerken legt, evenals de functie in de transportketen, de nadruk op de nationale en internationale betekenis van de regio. De clusters van bedrijvigheid in de regio Rijnmond maken deel uit van internationale productienetwerken. Deze positie is te danken aan het gunstige vestigingsklimaat in dit gebied. De regio Rijnmond draagt op zijn beurt bij aan de concurrentiekracht van bedrijvigheid elders in het land en daarbuiten. De betekenis van de haven binnen Europa Rotterdam vervult een belangrijke rol bij het vervoer van en naar het Noordwest- en Midden- Europese achterland. De stad heeft haar sterke Europese positie te danken aan de beschikbaarheid van hoogwaardige achterland verbindingen op alle vervoersmodaliteiten (water, spoor, weg en buisleiding). Voor de onderlinge aansluiting van weg, water en spoor bestaan uitgebreide faciliteiten. Rotterdam is daarnaast de enige haven tussen Hamburg en Le Havre die de nieuwste generatie containerschepen ongehinderd kan ontvangen.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Het ruimtegebrek Met betrekking tot de vraag naar ruimte in het haven- en industrieel complex van Rotterdam zijn ten behoeve van de PKB PMR 2006 diverse economische (sector)analyses uitgevoerd. Daarnaast zijn bedrijven in het kader van de marktconsultatie over Mainportontwikkeling Rotterdam gevraagd naar hun belangstelling voor ruimte op een eventuele landaanwinning. De prognoses laten zien dat met name in de containersector de marktdruk toeneemt; al vanaf 2010 ontstaat een tekort aan operationele bedrijfsterreinen in het huidige havengebied. De omvang van het te verwachten ruimtetekort voor het Rotterdamse haven- en industrie complex tot 2035 laat zich moeilijk exact ramen. Naar huidig inzicht zal tot 2033 ongeveer 625 hectare nodig zijn om de vraag naar haventerreinen in de containersector op te vangen. Voor de chemiesector is 210 hectare benodigd en voor de distributiesector 165 hectare. Uit onderzoek is gebleken dat binnen Nederland het ruimtetekort voor activiteiten die zijn gebonden aan diep vaarwater alleen in Rotterdam kan worden opgelost. Rekening houdend met de mogelijkheden in het bestaande haven- en industrie gebied, is een landaanwinning noodzakelijk. Uitwerking preparatieplicht Het advies van de VRR aan het bestuur bestaat uit achttien adviezen die uiteenlopen van vraagstukken met betrekking tot bluswater en bereikbaarheid tot de mogelijkheden van het handhaven van de openbare orde. Ten aanzien van externe veiligheid heeft de VRR geconstateerd dat er op basis van het MER Bestemming en het bestemmingsplan nader onderzoek moet worden gedaan naar het noodzakelijke voorzieningenniveau voor Maasvlakte 2. Dit voorzieningenniveau zal worden afgestemd op het uiteindelijke risicoprofiel van Maasvlakte 2 en moet minimaal gelijk zijn aan het voorzieningenniveau van het overige grondgebied waarvoor het bestuur een zorgplicht heeft. In de agendapost bij het bestemmingsplan Maasvlakte 2 wordt het College gevraagd een besluit te nemen over het advies van de VRR. Bij dit besluit geeft het bestuur aan hoe om te gaan met de borging en uitvoering van het besluit. Verantwoording Uit het MER blijkt dat de gevolgen van Maasvlakte 2 voor het externe veiligheidsrisico beperkt van aard en omvang zijn. De geconstateerde knelpunten voor de risicobronnen op het terrein van de Maasvlakte 2 zijn oplosbaar. De transporten over water en per (spoor)weg in het achterland voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde van het groepsrisico, dus aan de wet- en regelgeving. Een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico zal zich alleen voordoen bij het transport van gevaarlijke stoffen ter hoogte van Barendrecht (A15 bij Carnisselande). Deze overschrijding bedraagt in de autonome ontwikkeling 1,0 maal de oriënterende waarde en 1,54 (een toename van 54%) in 2033 na realisatie van Maasvlakte 2 (container scenario). Het economische belang van Maasvlakte 2 is dermate groot dat in de belangenafweging deze toename verantwoord wordt geacht. Referenties [1] Milieueffectrapport Aanleg & Bestemming Maasvlakte 2, Bijlage Externe veiligheid [2] Voorontwerp Bestemmingsplan Maasvlakte 2
299
300
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
BIJLAGE 6 Akoestisch onderzoek wijziging Wet Geluidhinder Bestemmingsplan Maasvlakte 2 Akoestisch onderzoek wijziging Wet geluidhinder Havenbedrijf Rotterdam N.V. Projectorganisatie Maasvlakte 2 30 november 2007 Definitief rapport 9P7008.K4
Documenttitel Verkorte documenttitel Status Datum Projectnaam Projectnummer Opdrachtgever Referentie
Bestemmingsplan Maasvlakte 2 Akoestisch onderzoek wijziging Wet geluidhinder Akoestisch onderzoek Maasvlakte 2 Definitief rapport 30 november 2007 Bestemmingsplan Maasvlakte 2 9P7008.K4 Havenbedrijf Rotterdam N.V. Projectorganisatie Maasvlakte 2 Dhr. R. Paul 9P7008.K4/Lden/R001/404570/Nijm
Auteur(s) Collegiale toets
N.J.A. van Dooren Ir. J.C. Jumelet Datum/paraaf …………………. ………………….
Vrijgegeven door
Ir. J.C. Jumelet Datum/paraaf …………………. ………………….
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
1
INLEIDING Ten behoeve van het MER Bestemming Maasvlakte 2 is een uitgebreid akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de Wet geluidhinder (toetsing, rekenmethodiek, beoordelingsgrootheid, etc.) zoals die tot 1 januari 2007 vigerend was. Per 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De voor het project Maasvlakte 2 belangrijkste wijziging heeft betrekking op de invoering van een nieuwe beoordelingsgrootheid voor weg en railverkeerslawaai, Lden. Ten behoeve van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 is daarom aanvullend akoestisch onderzoek verricht naar de consequenties van de gewijzigde Wgh. Voorliggende rapportage doet verslag van de resultaten van het aanvullend onderzoek. In deze rapportage wordt achtereenvolgens ingegaan op de wijziging van de Wet geluidhinder, een normneutrale overgang, de effecten voor verkeerslawaai en de conclusies voor het bestemmingsplan Maasvlakte 2.
301
302
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
2
WIJZIGING WET GELUIDHINDER Per 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe Wet geluidhinder wordt tegemoet gekomen aan een aantal wensen uit de praktijk. Naast een aantal wijzigingen en aanpassingen in begrippen, definities en verantwoordelijkheden geeft de nieuwe Wet geluidhinder uitvoering aan het beleidsvoornemen om de Europees geharmoniseerde dosismaat zo breed mogelijk in te voeren in de geluidregelgeving. Dat heeft geresulteerd in de invoering van Lden als nieuwe dosismaat voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Het is met name deze wijziging die relevant is voor het bestemmingsplan Maasvlakte 2.
2.1
Lden vs. Etmaalwaarde In de nieuwe Wet geluidhinder is de geluidmaat Lden van toepassing verklaard op wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Voorheen werd hiervoor de dosismaat Letmaal gehanteerd. Voor industrielawaai blijft de dosismaat ongewijzigd: de etmaalwaarde.
Etmaalwaarde (Letmaal) De etmaalwaarde is in de Nederlandse wetgeving (Wet geluidhinder) gedefinieerd als de hoogste van de volgende drie waarden: • Lday: het equivalente geluidniveau over de dagperiode tussen 07.00 uur en 19.00 uur); • Levening: het equivalente geluidniveau over de avondperiode (tussen 19.00 uur en 23.00 uur) + 5 dB(A); • Lnight: het equivalente geluidniveau over de nachtperiode (tussen 23.00 uur en 07.00 uur) + 10 dB(A). Specifiek voor wegverkeerslawaai geldt met betrekking tot de etmaalwaarde dat deze bepaald wordt door de hoogste van de volgende twee waarden: • De waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een weg over de periode van 07.00 tot 19.00 uur (dag). • De met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00-07.00 uur (nacht). Bij de bepaling van de etmaalwaarde vanwege een weg wordt dus geen rekening gehouden met de avondperiode. Bij wegverkeer wordt de avondperiode namelijk beschouwd als de natuurlijke overgang van de dag naar de nacht.
Day-evening-nightwaarde (Lden) Lden is ingevoerd als nieuwe dosismaat voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ter onderscheid wordt voor de dosismaat Lden de meeteenheid aangeduid in [dB], voor de oude dosismaat (Letmaal) wordt de meeteenheid aanduiding [dB(A)] gehandhaafd. Overigens geldt voor beide dosismaten dat de equivalente geluidsniveaus die eraan ten grondslag liggen A-gewogen zijn. De geluidsbelasting Lden is opgebouwd uit een dag- avond- en nachtwaarde, waarbij voor de avond en nachtperiode straftoeslagen worden toegepast. Voor wegverkeer is een belangrijk gevolg dat de avondperiode nu expliciet moet worden meegenomen.
2.2
Normneutrale overgang Bij gelijkblijvende uitgangspunten levert een berekening in Lden of in Letmaal andere getalswaarden op. Grosso modo is de uitkomst in Lden 2 dB lager dan in Letmaal. Om een normneutrale overgang te bereiken heeft de wetgever dan ook de grenswaarden voor weg- en spoorwegverkeerslawaai met 2 dB verlaagd. Wegverkeer was 50 dB(A) Letmaal is nu 48 dB Lden. Spoorwegverkeer was 57 dB(A) Letmaal is nu 55 dB Lden.
2.3
Maasvlakte 2 en de nieuwe Wet geluidhinder (Lden) Voor Maasvlakte 2 is onderzoek gedaan naar verschillende geluidbronnen. Achtereenvolgens gaat het om geluid vanwege industrie, wegverkeer, spoorverkeer en scheepvaart. Tevens is onderzoek verricht naar geluidbronnen die laagfrequent geluid veroorzaken. Tenslotte is onderzoek verricht naar de cumulatie van geluid. De gewijzigde Wet geluidhinder heeft alleen consequenties voor geluid vanwege verkeer (weg- en spoorwegverkeer). Voor de overige aspecten treden geen wijzigingen op. In dit aanvullend onderzoek is dan ook alleen aandacht besteed aan verkeers lawaai. Voor de volledigheid is daarbij ook inzicht gegeven in de effecten van scheepvaartverkeer. De overige aspecten zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de bijlage geluid van het MER Bestemming.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
3
EFFECTEN MAASVLAKTE 2 VERKEERSLAWAAI
3.1
Wegverkeer Om het effect van het toepassen van de nieuwe beoordelingsgrootheid Lden in beeld te brengen zijn hernieuwd overdrachtsberekeningen uitgevoerd. De uitgangspunten voor deze berekeningen zijn ongewijzigd ten opzichte van de berekeningen zoals uitgevoerd voor het MER Bestemmingen. Onderstaand zijn de resultaten van het aanvullend akoestisch onderzoek samengevat weergegeven. De contouren zijn weergegeven in Lden. In de tabel zijn getalswaarden voor zowel Lden als Letmaal opgenomen. Figuur 1: Contouren wegverkeerslawaai 2020: 48 dB Lden (Autonome ontwikkeling: rood, Voorkeursalternatief: groen).
303
304
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Figuur 2: Contouren wegverkeerslawaai 2033: 48 dB Lden (Autonome ontwikkeling: rood, Voorkeursalternatief: groen).
Tabel 1: Effecten wegverkeerslawaai Huidige situatie (HS), Autonome ontwikkeling en voorkeursalternatief Beoordelingscriterium
Huidige situatie
Autonome ontwikkeling
Voorkeursalternatief
2020
2033
2020
2033
Aantal woningen met een geluidbelasting > 50 dB(A) Letmaal
6.500
4.200
1.500
4.500
2.400
Aantal woningen meteen geluidbelasting > 48 dB Lden
15.400
9.100
1.800
9.900
5.500
Op basis van de gepresenteerde effecten kunnen voor Letmaal en Lden de volgende conclusies getrokken worden: • In zowel de autonome ontwikkeling als het voorkeursalternatief neemt het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 50 dB(A) / 48 dB Lden af ten opzichte van de huidige situatie. Deze afname wordt veroorzaakt door het gevoerde bronbeleid op het gebied van voertuig emissies (banden) en wegdek en treedt op ondanks de realisatie van nieuwbouw in Brielle, Hoogvliet, Smitshoek, Barendrecht (Carnisselande) en Charlois. • Ten opzichte van de autonome ontwikkeling neemt vanwege het voorkeursalternatief het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 50 dB(A) / 48 dB Lden toe. Deze toename vindt onder andere plaats in Oostvoorne, Brielle, Spijkenisse, Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon. Verder wordt geconcludeerd dat: • Het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 48 dB Lden groter is dan met een geluidbelasting groter dan 50 dB(A) Letmaal. • Het verschil tussen VKA en AO met name in 2033 in Lden groter is dan in Letmaal.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
De oorzaak van de toename van het aantal woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde houdt verband met de specifieke verdeling van de intensiteiten over de etmaalperioden dag, avond nacht, zoals die zich op de A15 voordoen. Hierdoor is het verschil tussen Letmaal en Lden kleiner dan 2 dB. De norm wordt echter wel met 2 dB aangepast. De extra woningen zijn met name gelegen in delen van Rotterdam Zuid. Deze woningen liggen juist buiten de 50 dB(A) etmaalwaarde contour en liggen juist binnen de 48 dB Lden contour. Deze toename leidt niet tot knelpunten in het kader van het bestemmingsplan. Vanwege het feit dat er door Maasvlakte 2 geen sprake is van een reconstructie (in de zin van de Wgh) van de A15 is er immers geen sprake van een formele toetsing aan de grenswaarden van de Wgh. Formele toetsing aan de Wet geluidhinder vindt plaats binnen het kader van het project MaVa zoals dat door Rijkswaterstaat wordt uitgevoerd.
3.2
Spoorwegverkeer Om het effect van het toepassen van de nieuwe beoordelingsgrootheid Lden in beeld te brengen zijn hernieuwd overdrachtsberekeningen uitgevoerd. De uitgangspunten voor deze berekeningen zijn ongewijzigd ten opzichte van de berekeningen zoals uitgevoerd voor het MER Bestemmingen. Onderstaand zijn de resultaten van het aanvullend akoestisch onderzoek samengevat weergegeven. De contouren zijn weergegeven in Lden. In de tabel zijn getals waarden voor zowel Lden als Letmaal opgenomen. Figuur 3: Contouren spoorwegverkeerslawaai 2020: 55 dB Lden (Autonome ontwikkeling: rood, Voorkeursalternatief: groen).
305
306
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Figuur 4: Contouren spoorwegverkeerslawaai 2033: 55 dB Lden (Autonome ontwikkeling: rood, Voorkeursalternatief: groen).
Tabel 2: Effecten spoorwegverkeerslawaai Huidige situatie (HS), Autonome ontwikkeling en voorkeursalternatief Beoordelingscriterium
Huidige situatie
Autonome ontwikkeling
Voorkeursalternatief
2020
2033
2020
2033
Aantal woningen met een geluidbelasting > 57 dB(A) Letmaal
500
1.900
30
2.600
270
Aantal woningen meteen geluidbelasting > 55 dB Lden
40
750
0
1.700
<10
Op basis van de gepresenteerde effecten kunnen voor spoorwegverkeer voor Letmaal en Lden de volgende conclusies worden geformuleerd: • Het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB Lden neemt in de autonome ontwikkeling in 2020 ten opzichte van de huidige situatie toe. Deze toename wordt veroorzaakt door zowel een intensiteittoename van het spoorwegverkeer als de realisatie van nieuwbouw in Rozenburg en Charlois. • De effecten van het gevoerde bronbeleid zijn in 2033 duidelijk zichtbaar: het aantal geluidbelaste woningen in 2033 neemt ten opzichte van 2020 sterk af. Dit ondanks een toename van de intensiteiten. Verder wordt geconcludeerd dat: • Het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB Lden kleiner is dan met een geluidbelasting groter dan 57 dB(A) Letmaal. Dit wordt veroorzaakt door de verdeling van spoorintensiteiten over dag-, avond- en nachtperiode. Door deze verdeling die voor alle situaties gelijk is ontstaat een verschil tussen Letmaal en Lden van 3,4 dB. De grenswaarde wordt echter met 2 dB aangepast.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
3.3
Effecten scheepvaartverkeer Om het effect van het toepassen van de nieuwe beoordelingsgrootheid Lden in beeld te brengen zijn hernieuwd overdrachtsberekeningen uitgevoerd. De uitgangspunten voor deze berekeningen zijn ongewijzigd ten opzichte van de berekeningen zoals uitgevoerd voor het MER Bestemmingen. Onderstaand zijn de resultaten van het aanvullend akoestisch onderzoek samengevat weergegeven. De contouren zijn weergegeven in Lden. In de tabel zijn getals waarden voor zowel Lden als Letmaal opgenomen. De in de figuren weergegeven contouren betreffen 55 dB Lden contouren op een beoordelingshoogte van 5 meter boven plaatselijk maaiveld. Figuur 5: Contouren scheepvaartlawaai 2020: 55 dB Lden (Autonome ontwikkeling: rood, Voorkeursalternatief: groen).
307
308
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
Figuur 6: Contouren scheepvaartlawaai 2033: 55 dB Lden (Autonome ontwikkeling: rood, Voorkeursalternatief: groen).
Tabel 6.1: Effecten scheepvaartlawaai Huidige situatie (HS), Autonome ontwikkeling en voorkeursalternatief. Beoordelingscriterium
Huidige situatie
Autonome ontwikkeling
Voorkeursalternatief
2020
2033
2020
2033
Aantal woningen met een geluidbelasting > 57 dB(A) Letmaal
60
40
60
40
70
Aantal woningen meteen geluidbelasting > 55 dB Lden
70
0
50
0
50
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar scheepvaartlawaai kan het volgende worden geconcludeerd: • Het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB Lden is kleiner dan het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 57 dB(A) Letmaal. • Uitgedrukt in Lden bestaat er voor de peiljaren 2020 en 2033 geen onderscheid in de effecten vanwege scheep vaartlawaai tussen de autonome ontwikkeling en het voorkeursalternatief. • Het absolute aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB Lden is beperkt.
MAASVLAKTE 2 | Ontwerp Bestemmingsplan
4
CONCLUSIES AANVULLEND AKOESTISCH ONDERZOEK Lden Naar aanleiding van het aanvullend akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het ontwerp-bestemmingsplan is uitgevoerd worden de volgende conclusies getrokken: • De wijzigingen van de Wet geluidhinder hebben met name betrekking op verkeerslawaai. • De aspecten industrielawaai, laagfrequent geluid en gecumuleerd geluid blijven ten opzichte van het MER. Bestemming en het voorontwerp bestemmingsplan Maasvlakte 2 ongewijzigd. • De gewijzigde Wgh staat een normneutrale overgang naar de nieuwe dosismaat Lden voor. • Deze normneutrale overgang vindt zijn uitwerking in een aanpassing van de voorkeursgrenswaarde met 2 dB. Voor wegverkeerslawaai was deze waarde 50 dB(A) Letmaal en dit wordt nu 48 dB Lden. Voor railverkeerslawaai was deze waarde 57 dB(A) Letmaal en dit wordt nu 55 dB Lden. Voor scheepvaartverkeer is, in verband met het ontbreken van wettelijk kader, op basis van literatuuronderzoek een waarde van 55 dB Lden gehanteerd. • Deze aanpassing van 2 dB is doorgevoerd omdat gemiddeld genomen, onder gelijkblijvende uitgangspunten, een berekening in Lden een resultaat oplevert dat 2 dB lager is dan een berekening in Letmaal. • In het specifieke geval van Maasvlakte 2 is het verschil tussen Lden en Letmaal echter niet overal gelijk aan 2 dB. • Voor wegverkeer is het verschil afhankelijk van het tracé tussen de 1.4 en 2 dB. Hierdoor is het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 48 dB Lden groter dan het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 50 dB(A) Letmaal. • Voor railverkeer is het verschil tussen Lden en Letmaal 3.4 dB. Hierdoor is het aantal woningen met een geluid belasting groter dan 55 dB Lden kleiner dan het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 57 dB(A) Letmaal. • Voor scheepvaartverkeer geldt dat het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB Lden is kleiner dan het aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 57 dB(A) Letmaal. • Tevens geldt voor scheepvaartverkeer dat uitgedrukt in Lden er voor de peiljaren 2020 en 2033 geen onderscheid in de effecten bestaat tussen de autonome ontwikkeling en het voorkeursalternatief. • Het absolute aantal woningen met een geluidbelasting groter dan 55 dB Lden vanwege scheepvaart is beperkt. • Voor alle vormen van geluid geldt dat door de toepassing van de gewijzigde Wet geluidhinder de geluidbelasting niet wijzigt, alleen de beoordelingsmaat is veranderd, de geluidemissie is fysisch gezien gelijk gebleven.
309
Ontwerp Bestemmingsplan
MAASVLAKTE 2 Ontwerp Bestemmingsplan
MAASVLAKTE 2
Januari 2008