Ontleden en Benoemen 1&2 Het programma Ontleden en Benoemen 1&2 besteedt aandacht aan vrijwel alle woordsoorten en zinsdelen die de traditionele grammatica onderscheidt.
Doelgroep Ontleden en Benoemen 1&2 Ontleden en Benoemen 1&2 is bedoeld voor leerlingen in het vmbo GL en TL, havo en vwo, middelbaar beroepsonderwijs (vanaf niveau 2) en volwasseneneducatie. Het kan gebruikt worden als ondersteuning van de gewone grammaticalessen. Het is dus níet specifiek geschikt voor onderwijs in Nederlands als tweede taal. Het programma kan met name goed gebruikt worden in groepen met grote niveauverschillen. Ontleden en Benoemen 1 is vooral voor leerlingen die slechts een beperkte basiskennis hoeven hebben van ontleden en benoemen. Het eindniveau dat met behulp van dit programma gehaald kan worden voldoet ruimschoots aan de eindtermen van de basisvorming. Ontleden en Benoemen 2 is geschikt voor leerlingen die bijvoorbeeld op gymnasiumniveau moeten eindigen. De stof begint op niveau 1S en loopt door tot 3S.
Omschrijving Ontleden en Benoemen 1&2 De opbouw van de delen 1 en 2 is cumulatief: wat in deel 1 aan de orde komt, wordt in deel 2 grotendeels bekend verondersteld. Gedeeltelijk worden in deel 2 dezelfde onderwerpen behandeld als in deel 1, maar dan uitgebreider en diepgaander. Beperkt het eerste lesbestand zich tot het ontleden van enkelvoudige zinnen; in het tweede lesbestand komt ook de samengestelde zin aan bod.
o
o
In Ontleden en Benoemen 1 zien de rubrieken er als volgt uit: zelfstandig naamwoord In de eerste oefeningen leert men een zelfstandig naamwoord herkennen op basis van de betekenis en op basis van de vorm. Dat gebeurt los van een context en (later) in een context. Belangrijk vormkenmerk is dat er (meestal) een lidwoord bij een zelfstandig naamwoord hoort. Geleerd wordt ook in welke gevallen men ‘de’, ‘het’ of ‘een’ gebruikt. Er zijn zes oefeningen. Oefening A6 bevat de totale stof van dit onderwerp. bijvoeglijk naamwoord Ook het bijvoeglijk naamwoord leert men kennen op basis van de betekenis en op basis van de vorm. Vormaspecten zijn dat het meestal een vergrotende en overtreffende trap heeft en dat het meestal twee vormen heeft: mèt -e en
zònder -e. De leerling leert in de oefeningen ook in welke gevallen welke vorm gebruikt moet worden. Er zijn zes oefeningen. Oefening B6 gaat over de complete stof van dit onderdeel.
o
werkwoord Werkwoorden leert men kennen als woorden die zeggen wat iets of iemand doet. Ze hebben veel verschillende vormen. Een belangrijke vorm is het hele werkwoord of de infinitief. Die leren de leerlingen afleiden van een gesplitste persoonsvorm, van een verleden tijd of van een voltooid deelwoord. Er zijn zes oefeningen.
o
voorzetsel Voorzetsels geven (vaak letterlijk) aan welke plaats in de ruimte iets of iemand heeft. Een voorzetsel vormt samen met een of meer andere woorden een woordgroep. Het kan ook àchter een woordgroep staan. Twee oefeningen over dit onderwerp.
o
voornaamwoord Het persoonlijk voornaamwoord staat ‘in de plaats van een persoon’. Aan de hand van voorbeelden wordt getoond dat het persoonlijk voornaamwoord al dan niet een onderwerp kan zijn. Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat dan vóór het bezit. Een vragend voornaamwoord helpt bij het maken van een vraag. In de oefeningen vooral ook aandacht voor het onderscheid tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord en voor de benoeming van ‘het’: lidwoord of persoonlijk voornaamwoord. E5 gaat over de complete stof.
o
telwoord In deze afdeling leert men telwoorden herkennen, onderscheid maken tussen hoofd- en rangtelwoorden, tussen bepaalde en onbepaalde telwoorden. Er zijn twee oefeningen.
o
bijwoord De behandeling van het bijwoord is eenvoudig gehouden. Hier worden alleen bijwoorden behandeld die iets zeggen van een ànder woord dan een bijvoeglijk naamwoord. Het verschil met een bijvoeglijk naamwoord wordt daarmee duidelijk. Er zijn twee oefeningen.
o
persoonsvorm De eerste stap van het ontleden is het ontdekken van de persoonsvorm. De persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin in een andere tijd gezet kan worden. Dat is wat de leerling hier leert. Hij moet persoonsvormen herkennen in losse zinnen en in een compleet tekstje. Er zijn twee oefeningen bij deze rubriek.
o
zinsdelen Redekundig ontleden begint met verdelen in zinsdelen. Dat is wat hier centraal staat. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort. Wat bij elkaar vóór de persoonsvorm kan staan, is een zinsdeel. Men leert de persoonsvorm op de juiste (tweede) plaats zetten en men leert zinsdelen afbakenen. er zijn drie oefeningen, waarvan de laatste weer de meest complete is.
o
onderwerp Het onderwerp vind je door te vragen: wie of wat + persoonsvorm + andere werkwoorden. Het antwoord op die vraag is het onderwerp. Men leert onderwerpen aanwijzen in losse zinnen en in een compleet tekstje. Er zijn twee oefeningen.
o
werkwoordelijk gezegde Het gezegde zegt wat in de zin gebeurt. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm + andere werkwoorden als die in de zin staan. Het woordje ‘te’ hoort erbij als er een werkwoord achter staat. De rubriek bestaat uit twee oefeningen.
o
lijdend voorwerp Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wie of wat + gezegde + onderwerp. Het antwoord op die vraag is het
lijdend voorwerp. De leerling moet onder andere lijdend voorwerpen vinden in losse zinnen en in een compleet tekstje. Er zijn drie oefeningen, waarvan de derde de meest complete is.
o
meewerkend voorwerp Het meewerkend voorwerp past bij werkwoorden die iets met ‘geven’ of ‘zeggen’ te maken hebben. Er staat bijna altijd ook een lijdend voorwerp bij. Er staat ‘aan’ voor en dat kun je dan weglaten, óf er staat géén ‘aan’ voor, maar dat kun je er wel voor denken. Twee oefeningen over het meewerkend voorwerp.
o
bijwoordelijke bepaling Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als ‘waar’, ‘wanneer’, ‘hoe’, ‘waardoor’? Er kan meer dan één bijwoordelijke bepaling in een zin staan. Vaak kun je zo’n bepaling ook weglaten. In drie oefeningen leert men de bijwoordelijke bepaling herkennen.
o
naamwoordelijk gezegde Men leert in deze afdeling dat in een zin met een naamwoordelijk gezegde altijd een koppelwerkwoord staat dat ‘gekoppeld’ is aan een naamwoord of naamwoordgroep. Het gezegde zegt iets over het onderwerp. In twee oefeningen wordt dit - met enkelvoudige, eenvoudige zinnen - aangeleerd.
o
verzamelrubriek Alle oefeningen in voorgaande rubrieken zijn deeloefeningen waarin het ging om het herkennen van een of enkele zinsdelen. In deze verzamelrubriek komen alle zinsdelen - in de juiste volgorde - aan de orde. De drie oefeningen van deze rubriek kunnen goed gebruikt worden als laatste opstap naar een afsluitende toets. Ontleden en Benoemen 1 bestaat uit 6 toetsen en 52 oefeningen.
o
In Ontleden en Benoemen 2 zien de rubrieken er als volgt uit: zelfstandig naamwoord Meer aandacht hier voor de vormkenmerken van het zelfstandig naamwoord en voor het gebruik van een werkwoord als zelfstandig naamwoord. Men leert onderscheid maken tussen concrete en abstracte zelfstandig naamwoorden en men leert het lidwoord onderscheiden van persoonlijk en onpersoonlijk voornaamwoord. In de laatste oefening die bij dit onderwerp hoort komt de complete stof aan de orde.
o
bijvoeglijk naamwoord Ook hier wordt al het een en ander bekend verondersteld. Aan de orde komen nu vooral het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en het bijvoeglijk naamwoord, gemaakt van een voltooid deelwoord. De vormen van het bijvoeglijk naamwoord worden en passent ook geoefend. De vierde oefening bevat weer alle oefenstof.
o
bijwoord Na het bijvoeglijk naamwoord volgt hier het bijwoord. Deze beide woordsoorten worden tegenover elkaar geplaatst. Aan de orde komen nu ook het bijwoord dat iets zegt van de hele zin en enkele benamingen van bijwoorden (tijd, plaats, kwantiteit, modaliteit). De derde oefening bevat weer alle stof. werkwoord Bij deze rubriek leert de leerling zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden, verplicht wederkerende werkwoorden en scheidbare werkwoorden van elkaar onderscheiden. In oefening D4 komen al deze soorten werkwoorden aan bod. voornaamwoorden (1) Bij dit onderwerp horen persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en onbepaald voornaamwoord. In de laatste oefening van deze rubriek komen ze alle vier aan de orde.
o
o
o
voornaamwoorden (2) Hier dan dus de andere voornaamwoorden, te weten: vragend, aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord, al dan niet met ingesloten antecedent. Vragend en betrekkelijk en aanwijzend en betrekkelijk worden in deeloefeningen tegenover elkaar geplaatst. In de vierde oefening staat opnieuw de complete stof.
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
voegwoord Hier wordt behandeld dat voegwoorden een verbindingswoord zijn tussen woorden, woordgroepen en zinnen en dat er meestal een bepaald verband mee wordt uitgedrukt (opsomming, tegenstelling etc.). Ook is er uitleg over nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden. telwoord, voorzetsel Deze eenvoudige woordsoorten zijn in één rubriek ondergebracht. Het onderscheid tussen telwoord en lidwoord komt opnieuw aan de orde. Het voorzetsel wordt geplaatst naast bijwoord en deel van werkwoord. In de tweede oefening zit alle stof. tussenwerpsel Bij de woordsoorten wordt gewoonlijk ook het tussenwerpsel behandeld: de uitroepen en opmerkingen die geen deel zinsdeel zijn en die een zin meestal verlevendigen. In één oefening is dat gemakkelijk te leren. bepalingen In deze rubriek wordt aandacht besteed aan met name de bijvoeglijke bepaling. In de eerste oefening gaat het om het aanwijzen van de kern van een woordgroep met voor- en/of nabepalingen. De tweede oefening richt zich op het herkennen van de bijvoeglijke bijzin: is de bepaling een zin of is dat niet het geval? verdeling De eerste oefening van deze rubriek gaat over het verdelen van de zin in zinsdelen. Het is grotendeels herhaling van wat in O&B 1 al aan de orde kwam. De volgende oefening gaat echter verder. Daarin komt het herkennen van enkelvoudige en samengestelde zinnen aan de orde. verband Deze rubriek gaat over de structuur van de zin en over het verband tussen de zinsdelen of zinnen. In een eerste oefening wordt het onderscheid tussen neven- en ondergeschikte samengestelde zinnen geoefend en geleerd. In de tweede oefening komt het onderscheid tussen hoofdzin, bijzin, beknopte bijzin en samentrekking aan de orde. gezegde Het gezegde kwam ook in O&B 1 reeds aan de orde, maar wordt hier verder uitgediept. De werkwoordelijke en naamwoordelijke uitdrukking worden behandeld en er worden verschillende soorten naamwoordelijke gezegdes onderscheiden. Het laatste gebeurt met name in de tweede oefening. onderwerp Ook het onderwerp is reeds behandeld in O&B 1; in de eerste oefening wordt de stof herhaald. De tweede oefening gaat om het leren herkennen van een onderwerpszin. In de derde oefening moet het onderwerp van de hoofdzin met haakjes worden afgebakend. lijdend voorwerp Over het lijdend voorwerp valt ook nog wel iets nieuws te leren. Naast herhaling van wat in het eerste bestand aan de orde komt, hier ook aandacht voor ‘zich’ als deel van het gezegde, respectievelijk lijdend voorwerp. Verder worden de actieve en passieve zin behandeld en het verschijnsel van de overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden. De laatste oefening is weer een verzameloefening waarin de hele stof voorkomt. meewerkend voorwerp Over het meewerkend voorwerp valt niet veel nieuws te vertellen in dit bestand. Omdat we compleet willen zijn, is er toch een oefening aan gewijd waarin de stof van het eerste bestand herhaald wordt. voorzetselvoorwerp Dit zinsdeel kwam nog niet eerder aan de orde. In de behandeling ervan wordt aandacht besteed aan de oppositie met het lijdend voorwerp en met de bijwoordelijke bepaling. De eerste oefening gaat over het herkennen van werkwoorden waar al dan niet een vast voorzetsel bij hoort. De tweede oefening gaat over voorzetsel voorwerp of bijwoordelijke bepaling. In de derde oefening moet het voorzetselvoorwerp aangewezen worden. bijwoordelijke bepaling Ook de bijwoordelijke bepaling was natuurlijk al behandeld. Hier wat meer aandacht voor de verschillende soorten bepalingen. In twee oefeningen wordt de stof geoefend. bepaling van gesteldheid De bepaling van gesteldheid is een lastig zinsdeel. Het vertoont veel overeenkomst met enerzijds het lijdend voorwerp, anderzijds de bijwoordelijke bepaling. De noties ‘terwijl’ (tweede gezegde in de zin), ‘als’ (in de hoedanigheid van) en ‘resultaat’ (het resultaat van de handeling) moeten de leerling helpen dit zinsdeel toch te
kunnen traceren. Er zijn drie oefeningen; de laatste omvat de hele stof. Er moet gekozen worden uit lijdend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling of bepaling van gesteldheid. o verzamelrubriek Alle oefeningen in voorgaande rubrieken zijn deeloefeningen waarin het ging om het herkennen van een of enkele zinsdelen. In deze verzamelrubriek komen alle zinsdelen - in de juiste volgorde - aan de orde. De drie oefeningen van deze rubriek kunnen goed gebruikt worden als laatste opstap naar een afsluitende toets. Ontleden en Benoemen 2 bestaat uit 55 oefeningen.
Overzicht inhoud Ontleden en Benoemen 1 De indeling van onderwerpen van Muiswerk Ontleden en Benoemen 1 is gebaseerd op de indeling die in de traditionele grammatica gebruikelijk is. De namen van de oefeningen die over het rubrieksonderwerp gaan, staan in de tweede kolom in volgorde van niveau. Achter de oefening staat ook de oefenvorm, het aantal uitlegschermen en het aantal opgaven. Rubriek A Werkwoord
B Zelfstandig naamwoord
C Bijvoeglijk naamwoord
D Voorzetsel
E Voornaamwoord
F Telwoord
G Bijwoord
Oefening 1 Werkwoord in zin 2 Werkwoorden in zin 3 Werkwoorden aanwijzen 4 Infinitief afleiden 5 Infinitief of niet 6 Wijs ze aan 7 Persoonsvorm stap voor stap 8 Voltooid deelwoord invullen 9 Werkwoord 1 Soorten dingen 2 Zelfstandige naamwoorden kiezen 3 Zelfstandige naamwoorden sorteren 4 Zelfstandig naamwoord herkennen 5 Wijs ze aan 6 Lidwoord gebruiken 7 Lidwoord of niet 8 Zelfstandig naamwoord en lidwoord 1 Zelfstandig of bijvoeglijk 2 Trappen 3 Wijs ze aan 4 Met of zonder E 5 Met of zonder E in rij 6 Bijvoeglijk naamwoord 7 Bijvoeglijk naamwoord in zin 1 Voorzetsel kiezen 2 Voorzetsels zoeken 3 Voorzetsels in tekst 4 Voorzetsel of niet 5 Vaste voorzetsels 6 Voorzetsel 1 Voornaamwoord invullen 2 Voornaamwoorden in tekst 3 Bezittelijk voornaamwoord 4 Het 5 Het verhoor 6 Voornaamwoord aanwijzen 7 Voornaamwoorden 1 Hoofd of rang 2 Soorten telwoorden 3 Telwoorden 1 Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord
Type Wijs aan in zin Wijs aan in zin Stenen Koppels Rijen Wijs aan in tekst Meerkeuze Open vraag Meerkeuze Koppels Stenen Rijen Wijs aan in zin Wijs aan in tekst Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Rijen Open vraag Wijs aan in tekst Open vraag Rijen Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Stenen Wijs aan in tekst Meerkeuze Koppelpuzzel Meerkeuze Open vraag Wijzig tekst Wijs aan in zin Rijen Wijs aan in tekst Wijs aan in zin Meerkeuze Rijen Meerkeuze Meerkeuze Rijen
Uitleg Opgaven 1 10 1 10 1 10 1 10 1 20 2 11 .. 22 2 18 1 16 4 18 1 10 2 10 2 20 3 10 2 12 .. 21 1 10 2 12 2 15 2 20 1 12 2 11 .. 15 2 10 2 20 3 12 3 15 2 12 2 10 3 8 .. 12 2 10 1 10 2 12 1 12 3 10 1 10 1 20 2 10 4 15 4 16 1 20 1 12 1 14 1 20
Rubriek
H Persoonsvorm en tijd
I Zinsdelen
J Onderwerp
K Werkwoordelijk gezegde
L Lijdend voorwerp
M Meewerkend voorwerp
N Bijwoordelijke bepaling
O Naamwoordelijk gezegde
P [Verzamelrubriek]
Oefening 2 Bijwoord in zin 3 Bijwoorden in tekst 4 Bijwoorden 1 Persoonsvormen aanwijzen 2 Persoonsvormen in tekst 3 Persoonsvormen herkennen 4 Tijden stap voor stap 5 Tijden aangeven 6 Tijden herkennen 1 Persoonsvorm in zin plaatsen 2 Zinnen verdelen 3 Zinsdeel of niet 4 Zinsdelen 1 Persoonsvorm en onderwerp 2 Onderwerp aanwijzen 3 Onderwerp in tekst 4 Onderwerpen herkennen 1 Gezegde typen 2 Gezegde kiezen 3 Splitsbaar of niet 4 Werkwoordelijk gezegde 1 Lijdend voorwerp stap voor stap 2 Lijdend voorwerp vinden 3 Lijdend voorwerp in zin 4 Lijdend voorwerp of niet 5 Lijdend voorwerp in tekst 6 Lijdend voorwerp herkennen 1 Meewerkend voorwerp stap voor stap 2 Meewerkend voorwerp vinden 3 Meewerkend voorwerp aanwijzen 4 Meewerkend voorwerp of niet 5 Meewerkend voorwerp herkennen 1 Welke vraag? 2 Bijwoordelijke bepaling stap voor stap 3 Bijwoordelijke bepaling 4 Bijwoordelijke bepaling of niet 5 Bijwoordelijke bepaling herkennen 1 Naamwoordelijk gezegde 2 Gezegde bepalen 3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk 4 Naamwoordelijk gezegde herkennen 1 Benoemen compleet 2 Woordsoorten in zinnen 3 Losse woorden benoemen 4 Woordsoorten herkennen 5 Verdelen in zinsdelen 6 Ontleden compleet 7 Tekst ontleden 8 Tijden en zinsdelen
Type Wijs aan in zin Wijs aan in tekst Meerkeuze Wijs aan in zin Wijs aan in tekst Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Slepen Slepen Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Wijs aan in zin Wijs aan in tekst Meerkeuze Open vraag Meerkeuze Rijen Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Wijs aan in zin Rijen Wijs aan in tekst Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Wijs aan in zin Rijen Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Slepen Rijen Meerkeuze Open vraag Meerkeuze Rijen Meerkeuze Wijs aan in zin Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze Meerkeuze
Uitleg Opgaven 2 10 3 16 2 12 2 10 3 16 2 16 3 24 1 12 3 12 1 10 1 8 1 10 1 10 2 12 1 10 2 15 2 16 1 10 1 10 1 20 2 16 2 18 1 18 1 10 1 20 2 11 .. 13 1 15 4 20 1 24 1 10 1 20 2 15 1 20 2 20 2 10 2 20 2 12 2 10 4 12 4 20 3 16 8 30 9 21 9 29 9 24 1 10 1 29 1 18 8 24
Overzicht inhoud Ontleden en benoemen 2 De indeling van onderwerpen is gebaseerd op de indeling die in de traditionele grammatica
gebruikelijk is. De namen van de oefeningen die over het rubrieksonderwerp gaan, staan in de tweede kolom in volgorde van niveau. Achter de oefening staat ook de oefenvorm, het aantal uitlegschermen en het aantal opgaven. Rubriek
Oefening
Type
Uitleg Opgaven
A zelfstandig naamwoord
1 Zelfstandig naamwoord aanwijzen
Stenen
1
10
1
10
2 Werkwoord als zelfstandig naamwoord Wijs aan in zin
B bijvoeglijk naamwoord
C bijwoord
D werkwoord
E voornaamwoorden (1)
F voornaamwoorden (2)
G telwoord, voorzetsel
H voegwoord
3 Concreet of abstract
Rijen
1
20
4 Lidwoord aanwijzen
Wijs aan in zin
1
10
5 Zelfstandig naamwoord in tekst
Wijs aan in tekst
2
24 .. 32
6 Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Meerkeuze
4
12
7 Zelfstandig naamwoord
Meerkeuze
4
18
1 Stoffelijk of niet
Stenen
1
10
2 Voltooid deelwoord als bnw
Open vraag
2
12
3 Bijvoeglijk naamwoord in tekst
Wijs aan in tekst
3
15 .. 17
4 Bijvoeglijk naamwoord
Meerkeuze
4
18
1 Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord
Rijen
3
20
2 Bijwoord herkennen
Stenen
2
10
3 Bijwoorden in tekst
Wijs aan in tekst
3
10 .. 19
4 Bijwoorden herkennen
Meerkeuze
3
12
5 Bijwoord en inhoud
Meerkeuze
2
16
1 Wederkerend of niet
Stenen
1
10
2 Scheidbaar of niet
Rijen
1
20
3 Scheidbaar en wederkerend
Meerkeuze
2
15
4 Belangrijkste werkwoord
Wijs aan in zin
1
10
5 Koppelwerkwoord opsporen
Meerkeuze
1
15
6 Soorten werkwoorden
Meerkeuze
4
24
1 Lidwoord of niet
Rijen
1
20
2 Het
Meerkeuze
2
10
3 Persoonlijk of wederkerend
Rijen
2
20
4 Voornaamwoorden herkennen (1)
Meerkeuze
4
12
5 Vier voornaamwoorden
Meerkeuze
5
20
1 Betrekkelijk voornaamwoord
Meerkeuze
2
12
2 Wie en wat
Rijen
2
20
3 Die en dat
Rijen
2
20
4 Voornaamwoorden herkennen (2)
Meerkeuze
5
10
5 Alle voornaamwoorden
Meerkeuze
2
20 20
1 Voorzetsel of bijwoord
Rijen
1
2 Telwoord, voorzetsel, lidwoord
Meerkeuze
3
10
3 Telwoord en voorzetsel
Meerkeuze
3
15
1 Voegwoord in zin
Wijs aan in zin
4
10
2 Voegwoorden in tekst
Wijs aan in tekst
4
19
3 Voegwoorden
Meerkeuze
5
15
I tussenwerpsel
1 Tussenwerpsel of niet
Rijen
1
20
2 Tussenwerpsel herkennen
Meerkeuze
1
12
J bijvoeglijke bepalingen
1 Kern aanwijzen
Wijs aan in zin
2
12
K structuur van zinnen
L verband
M gezegde
2 Twee soorten bepalingen
Rijen
1
20
3 Bijvoeglijke bepalingen
Meerkeuze
1
15
1 Zinnen verdelen
Slepen
1
8
2 Enkelvoudig of samengesteld
Rijen
1
20
3 Persoonsvormen in zinnen
Meerkeuze
1
15
1 Neven- of ondergeschikt
Rijen
2
20
2 Hoofd- en bijzinnen
Meerkeuze
2
10
3 Structuur herkennen
Meerkeuze
3
15
1 Werkwoordelijk of naamwoordelijk
Rijen
3
20
2 Gezegde bepalen - korte zin
Meerkeuze
4
14
Rubriek
N onderwerp
O lijdend voorwerp
P meewerkend voorwerp Q voorzetselvoorwerp
R bepaling van gesteldheid
S bijwoordelijke bepaling
T [Alles oefenen]
Oefening
Type
3 Soorten naamwoordelijk gezegde
Meerkeuze
Uitleg Opgaven 1
12
4 Gezegde bepalen - langere zin
Meerkeuze
3
14 12
1 Onderwerp aanwijzen
Wijs aan in zin
1
2 Onderwerpszin of niet
Rijen
2
20
3 Onderwerp afbakenen
Slepen
1
8
4 Gezegde en onderwerp
Meerkeuze
3
12
1 Met lijdend voorwerp of niet
Rijen
2
20
2 Actief of passief
Rijen
1
20
3 Overgankelijke werkwoorden
Stenen
2
10
4 Lijdend voorwerp afbakenen
Slepen
3
10
5 Gezegde t/m lijdend voorwerp
Meerkeuze
3
18 20
1 Meewerkend voorwerp of niet
Rijen
1
2 Gezegde t/m meewerkend voorwerp
Meerkeuze
4
24
1 Met of zonder voorzetsel
Stenen
2
10
2 Voorwerp of bepaling
Rijen
3
20
3 Voorzetselvoorwerp
Wijs aan in zin
3
10
4 Gezegde t/m voorzetselvoorwerp
Meerkeuze
3
24
1 Resultaat of terwijl
Rijen
2
20
2 Bepaling van gesteldheid - 1
Wijs aan in zin
2
10
3 Bepaling van gesteldheid - 2
Meerkeuze
2
16
1 Bijwoordelijke bepaling - soorten
Meerkeuze
2
10
2 Bijwoordelijke bepaling afbakenen
Slepen
3
10
3 Bepaling of voorwerp
Meerkeuze
4
10
4 Bijwoordelijke bepaling
Meerkeuze
6
16
1 Alles benoemen - 1
Meerkeuze
14
32
2 Alles benoemen - 2
Meerkeuze
13
36
3 Alles ontleden 1
Meerkeuze
8
32
4 Alles ontleden 2
Meerkeuze
5
25