inhoud
Inhoud 1.
Inleiding
2.
Verbrede landbouw 2.1. 2.2. 2.3.
3.
Inleiding Criteria met betrekking tot ondergeschiktheid Criteria met betrekking tot de omgeving
Bestemmingsplanregeling 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
7.
Inleiding Onderscheid in effecten Algemene effecten nevenfuncties op een hoger schaalniveau Specifieke effecten per nevenfunctie Gevolgen per nevenfunctie Resumé
Toepassingscriteria 5.1. 5.2. 5.3.
6.
Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie beleidskader
Effecten van nevenfuncties 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6.
5.
Afbakening Oriëntatie op verbrede landbouw Nevenfuncties
Beleidskader 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
4.
blz. 3
Inleiding Limitatieve methode Criteriamethode Toepassing van de verschillende methodes
Voorbeelden bestemmingsplanregeling 7.1. 7.2. 7.3. 7.4.
Inleiding Limitatieve methode Criteriamethode Voorbeelden
Bijlagen: 1. 2. 3.
Lijst van geïnterviewde gemeenten en belangenorganisaties. Samenvatting interviews gemeenten. Samenvatting interviews belangenorganisaties.
Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
5 5 6 7 11 11 12 13 14 15 15 16 16 17 18 21 23 23 24 26 29 29 30 32 33 35 35 36 39 40
1. inleiding De landbouw in Nederland heeft voor een groot deel het Nederlandse landschap gemaakt zoals het momenteel is. Echter ook activiteiten als natuurbescherming, de ontwikkeling van landgoederen, hobbyboeren en de trend dat steeds meer niet-agrariërs in het buitengebied gaan wonen hebben invloed op het hedendaagse landschap. Sommige van deze activiteiten (zoals de opkomst van steeds meer burgerwoningen in het landelijk gebied) worden zelfs als bedreiging gezien voor het landschap zoals we dat momenteel kennen. Steeds meer dringt het besef tot ons door dat we het huidige agrarische cultuurlandschap zoveel mogelijk moeten behouden. De laatste jaren is er in de ontwikkeling van de landbouwsector echter een driedeling te zien die tevens van invloed is op de ontwikkeling van het landschap. 1. Een deel van de agrariërs richt zicht volledig op zijn productietak. Specialisatie, schaalvergroting, innovatie en kostenverlaging zijn hierbij belangrijke voorwaarden om tot een goede bedrijfsvoering te komen. 2. Steeds meer agrariërs zoeken andere inkomstenbronnen naast de puur agrarische activiteiten. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de agrarische functie. Ze worden vaak "nevenfuncties" genoemd. Ook het begrip "verbrede landbouw" wordt voor dergelijke activiteiten gebruikt1). 3. Daarnaast beëindigen veel agrariërs in Nederland hun bedrijf, onder andere vanwege het ontbreken van een opvolger, het ontbreken van voldoende perspectief binnen de sector, emigratie of onvoldoende zin of draagkracht om nieuwe investeringen te doen. Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Inleiding
De veranderende activiteiten van de agrariërs hebben gevolgen voor het cultuurlandschap. Om dit landschap zoveel mogelijk te behouden, is het behoud van de rol van de agrariërs (als architect en beheerder van het landelijk gebied) van groot belang. Het toestaan en stimuleren van verbrede landbouw kan hierbij een rol spelen. Ook binnen de gemeenten in Noord-Hollands Midden komen nevenfuncties in de agrarische sector voor en komen verzoeken van agrariërs binnen om nevenfuncties mogelijk te maken. Tot nog toe heeft elke gemeenten ten aanzien van nevenfuncties zijn eigen beleid gehanteerd, dat al of niet in de vigerende bestemmingsplannen is opgenomen. Deze bestemmingsplannen zijn niet altijd toegerust op activiteiten in de verbrede landbouw. Vanuit verschillende gemeenten leeft in dit kader de wens om instrumentarium te ontwikkelen dat sturing kan bieden aan het beleid ten aanzien van nevenfuncties.
Doel
Het Intergemeentelijke Samenwerkingsorgaan Waterland en het Programmabureau Groene Long willen in het kader van bovenstaande problematiek de gemeenten, die gelegen zijn in Noord-Hollands Midden, een handreiking bieden waarmee zij sturing kunnen geven aan de verbrede landbouw. Het doel van het project "Verbrede landbouw en planologie" is tweeledig: gemeenten van informatie voorzien over de stand van zaken in de agrarische sector per gemeente (separaat onderzoek, Jan Buijs Agro-Advies); een handreiking aan gemeenten geven over hoe verbrede landbouw planologisch en beleidsmatig kan worden vertaald (leidraad "verbrede landbouw in bestemmingsplannen"). Het doel van de leidraad "verbrede landbouw in bestemmingsplannen" is om gemeenten een handrei-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4
king aan te bieden waarmee een objectieve afweging kan worden gemaakt in het al dan niet toestaan van bepaalde vormen van nevenfuncties.
Werkwijze Voor het opstellen van deze leidraad is gebruikgemaakt van literatuur en zijn tevens interviews gehouden in de regio met verschillende gemeenten en belangenorganisaties (voor een overzicht van geïnterviewde gemeenten en belangenorganisaties en een samenvatting van de interviews wordt verwezen naar bijlage 1 tot en met 3). De resultaten hiervan zijn verwerkt in deze leidraad.
Leeswijzer De leidraad is uit verschillende onderdelen opgebouwd. Indien u als lezer met name geïnteresseerd bent in de wijze waarop nevenfuncties geregeld kunnen worden in bestemmingsplannen, worden daarvoor in hoofdstuk 6 enkele methoden geschetst. Hoofdstuk 7 licht de bestemmingsplanmethodiek toe aan de hand van enkele veel voorkomende voorbeelden. Bent u geïnteresseerd in bouwstenen om te komen tot beleid met betrekking tot verbrede landbouw en de vertaling ervan in het bestemmingsplan, dan bieden de hoofdstukken 3 tot en met 5 informatie. In hoofdstuk 3 wordt beschreven hoe er beleidsmatig gedacht wordt over verbrede landbouw bij rijk, provincie en gemeenten. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de effecten van nevenfuncties op de omgeving. Dit is van belang om mee te wegen bij de beleidskeuzes over verbrede landbouw. Hoofdstuk 5 vertaald de effecten in toepasbare criteria die van betekenis zijn voor het opstellen van een bestemmingsregeling. Om duidelijk te krijgen waar we over praten als we het over verbrede landbouw hebben, wordt in hoofdstuk 2 het begrip nader toegelicht.
303.11107.00
2. verbrede landbouw 2.1. Afbakening De leidraad wordt, zoals in hoofdstuk 1 reeds is aangegeven, opgesteld om als handreiking te dienen voor gemeenten in Noord-Hollands Midden die een bestemmingsplan voor het landelijk gebied opstellen. De leidraad bevat derhalve een ruimtelijk element en heeft betrekking op nevenactiviteiten bij agrariërs wiens gronden als "agrarische doeleinden" worden bestemd. Deze agrariërs zijn voor hun inkomsten afhankelijk van hun agrarische activiteiten (voltijd- en deeltijdboeren). Deze leidraad heeft geen betrekking op (agrarische en mogelijk andere) activiteiten bij zogenoemde hobbyboeren: hun gronden worden immers niet bestemd tot agrarische doeleinden en tevens zijn zij qua inkomsten niet afhankelijk van de agrarische activiteiten die zij uitvoeren. Ook nevenactiviteiten op landgoederen, burgerwoningen of nietagrarische bedrijven worden derhalve niet in deze leidraad meegenomen.
Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Verbrede landbouw
Definitie verbrede landbouw Bij het ontwikkelen van andere inkomstenbronnen, naast het voortzetten van het agrarisch bedrijf, komt de term "verbrede landbouw" of "nevenfuncties" in beeld. Voor deze begrippen zijn meerdere definities bekend. Van belang voor deze leidraad, die bedoeld is als hulpmiddel bij het opstellen van bestemmingsplannen, is de ruimtelijke component in deze definities. In een op te stellen bestemmingsplan dient een definitie van nevenfuncties op te worden genomen met een duidelijke ruimtelijke relevantie, zodat op basis van ruimtelijke criteria de vestiging van (bepaalde vormen van) nevenfuncties al dan niet wordt toegestaan. In de Leidraad provinciaal ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland, wordt een nevenfunctie gedefinieerd als "een vorm van werken of recreatie naast de agrarische hoofdtaak". In deze leidraad wordt gesproken over een nevenfunctie/verbrede landbouw indien: er sprake is van een activiteit die bijdraagt aan het inkomen van het agrarisch bedrijf; de activiteit ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf; deze activiteit verbonden is aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden). Bijdrage aan inkomstenniveau De nevenfunctie dient "geld in het laatje te brengen". Dit criterium houdt bijvoorbeeld in dat zaken als wandelpaden op het boerenland slechts als verbrede landbouw kunnen worden gezien, als hier een vergoeding tegenover staat (bijvoorbeeld voor een wandelpad een vast bedrag per kilometer per jaar). Ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie Van wezenlijk belang in de begripsomschrijving van "verbrede landbouw" is dat de nevenfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Vanwege het kenmerk van ondergeschiktheid gaat het bij nevenfuncties vaak om kleinschalige activiteiten, bijvoorbeeld kamperen bij de boer, kleinschalige bedrijfsactiviteiten, een theeschenkerij en dergelijke. Er zijn in den lande ook activiteiten bekend die dermate grootschalig zijn, dat deze voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijf, waarbij de agrarische functie van het bedrijf ondergeschikt wordt of zelfs geheel wordt beëindigd. Te denken valt aan de aanleg van een golfbaan, of een boerderij waarbij het kamperen bij de boer is uitgegroeid tot een volwaardige camping. We spreken dan niet meer van een nevenfunctie, maar van een vervolgfunctie. Ondergeschiktheid kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen, zoals: ondergeschikt qua inkomsten:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6
de activiteit maakt een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uit van de totale inkomsten van het bedrijf; met inkomsten worden de opbrengsten van de activiteiten bedoeld, voordat de kosten zijn afgetrokken; ondergeschikt qua oppervlakte: • de activiteit beslaat een beperkte oppervlakte (van het bouwvlak of het boerenland) van het agrarisch bedrijf; deze ondergeschiktheid kan algemeen geldend zijn voor alle nevenfuncties, maar kan ook per nevenfunctie verschillen; zo is voor een aan-huis-gebonden beroep minder ruimte nodig dan voor een hoveniersbedrijf of dierenpension; ondergeschikt qua tijdsbesteding: • de agrariër besteed voor minder dan de helft van zijn arbeidstijd aan de nevenactiviteit. •
-
-
Verbondenheid aan agrarisch perceel De nevenfunctie dient plaats te vinden op het boerenland/boerenerf. De volgende activiteiten vormen geen nevenfunctie in de landbouw en vallen derhalve niet onder de noemer verbrede landbouw: hobbymatige activiteiten (leveren geen inkomsten); een agrarische specialisatie in de vorm van bijvoorbeeld het produceren van biologische producten: het betreft de productie van landbouwproducten en is dus een agrarische hoofdactiviteit; de verkoop van deze producten aan huis kan echter wel weer als nevenfunctie worden gezien, mits deze qua omvang ondergeschikt is; inkomsten uit activiteiten die niet verbonden zijn aan het boerenerf/boerenland (deeltijdbanen buiten de deur, zoals vrachtwagenchauffeur, onderwijzer en dergelijke); dergelijke activiteiten hebben geen relatie met het boerenland/boerenerf.
2.2. Oriëntatie op verbrede landbouw Voor de wens om nevenfuncties op te starten, zijn verschillende redenen aan te voeren: verhoging van het inkomen (noodzakelijk vanwege EU-beleid, hogere kosten vanwege eisen vanuit milieuwetgeving en dierenwelzijn, etc.); de wens om het imago van de agrarische sector te verbeteren; het leuk vinden om gasten te ontvangen; begaan zijn met bepaalde doelgroepen in de samenleving;
303.11107.00
Verbrede landbouw
uit overtuiging landschappelijk onderhoud in je bedrijfsvoering invoeren. Omdat nevenfuncties vaak een relatie hebben met natuur- en landschapsonderhoud of recreatie, lenen landschappelijk (en toeristisch) aantrekkelijke agrarische gebieden in Nederland zich over het algemeen goed voor verbrede landbouw. -
Het daadwerkelijk uitoefenen van nevenfuncties op de agrarische bedrijven staat of valt met de persoonlijke interesses van de betreffende agrariërs. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen of en welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Een veelgehoorde opmerking van agrariërs die een nevenfunctie op hun agrarisch bedrijf hebben ontwikkeld, is dat men er echt voor moet gaan en achter zijn keuze moet staan, wil de nevenfunctie een succes worden. Bij het opstarten van nevenfuncties zijn voor agrariërs de volgende aspecten van belang: om te voorkomen dat er teveel concurrentie ontstaat van eenzelfde soort nevenactiviteit, is een marktoriëntatie noodzakelijk; er dient rekening te worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving die betrekking heeft op de betreffende nevenactiviteit en zijn omgeving (bijvoorbeeld Arbo-wetgeving, maar ook de Richtlijn stankhinder en veehouderij voor de omliggende agrarische bedrijven); voor een aantal nevenfuncties kan oriëntatie op belangenorganisaties van belang zijn (Hotel de Boerenkamer, Groene Hart Landwinkels, Creatief op Veen); aan nevenfuncties kunnen overheidssubsidies verbonden zijn (Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, Investeringsregeling Landelijk gebied, beide ministerie LNV).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
7
Voor de gemeente is bij het toetsen van nevenfuncties van belang dat: kansen voor de één gevolgen kunnen hebben voor de omgeving van anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten); rekening dient te worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving (bijvoorbeeld Richtlijn stankhinder en veehouderij). Gemeenten kunnen ook zelf een marktoriëntatie uitvoeren, die de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ten goede kan komen.
2.3. Nevenfuncties In tabel 1 is aangegeven welke nevenfuncties mogelijk in het landelijk gebied voor kunnen komen. Er zijn ook combinaties van nevenfuncties mogelijk, zoals logiesverstrekking gecombineerd met excursies of fietsenverhuur. Overigens zullen in de loop der tijd nieuwe nevenactiviteiten worden ontwikkeld. Tabel 1 is derhalve aan verandering onderhevig. Daarnaast is als nevenfunctie ook het verhuren van (delen van) gronden van het agrarische bedrijf aan derden denkbaar, ten behoeve van agrarische of nietagrarische activiteiten. Aan het verhuuraspect wordt in deze leidraad geen nadere aandacht besteed. Indien de gronden voor andere dan agrarische activiteiten worden gebruikt, dient de gemeente af te wegen of de desbetreffende niet-agrarische functie gewenst is en dit grondgebruik derhalve planologisch geregeld dient te worden.
303.11107.00
Verbrede landbouw
8
Tabel 1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven nevenfunctie
toelichting/enkele voorbeelden (indien van toepassing)
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten
dit zijn activiteiten die nauw verbonden zijn met de agrarische kerntaken
verkoop aan huis van eigen/agrarische producten (eventueel be- of verwerkt)
zoals zuivel, eieren, groenten, noten, kruiden, bier, wijn; bijvoorbeeld de Groene Hart Landwinkels; Indien naast eigen producten ook agrarische producten van derden worden verkocht, is sprake van verkoop van agrarische producten
agrarisch handels- en exportbedrijf
transport- en opslag van agrarische producten, koelhuizen
agrarisch hulp- en nevenbedrijf
mechanisatiebedrijf, het verlenen van diensten, het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen, machines aan agrarische bedrijven inclusief verhuur van machines
opslag en stalling van agrarische producten meer dan de reguliere opslag van producten ten behoeve van de eiin de bestaande bebouwing gen bedrijfsvoering, dus ook opslag van agrarische producten van andere agrariërs agrarisch loonbedrijf kassenbouw, glashandel veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel veearts hoefsmederij ambachtelijke be- en verwerking van agrari- zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij sche producten be- en verwerking van agrarische producten en verkoop daarvan agrarisch natuur- en landschapsbeheer
zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke
blauwe diensten
In het kader van duurzaam waterbeheer, tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging of het gebruik van land als baggerdepot
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten
bedrijfsactiviteiten die niet verbonden zijn met de activiteiten in de agrarische sector
hoveniersbedrijf tuincentrum opslag en stalling van niet-agrarische producten
zoals boten en/of caravans
windenergie overige bedrijven
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
in het kader van voorkomen van milieuhinder, kan een onderscheid worden gemaakt tussen bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering en hogere categorieën; bijvoorbeeld hoveniersbedrijven, kleine aannemerijen, IT-bedrijfjes
303.11107.00
Verbrede landbouw
9
nevenfunctie
toelichting/enkele voorbeelden (indien van toepassing)
recreatieve functies/agrotoerisme
dit zijn vormen van recreatie/toerisme die gelieerd zijn aan de agrarische activiteiten op het platteland; het platteland kan vanwege het fraaie landschap en de natuurbeleving, aantrekkelijk zijn voor toerisme; ook het persoonlijke contact met agrariërs en de rust en ruimte dragen bij aan die aantrekkelijkheid. Voor veel toeristen vormt het landelijk gebied het doel van hun verblijf, terwijl voor anderen het landelijk gebied het decor vormt: hun voorziening is daar (soms toevallig) gesitueerd
kinderboerderij paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets). manege/rijschool kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur. wandel- fiets- of ruiterpaden over het boerenland kleinschalige horecagelegenheid
theeschenkerij, wijnproeverij, boerderijcafé, restaurant
bed and breakfast
hotel de Boerenkamer
kampeerboerderij
zoals natuur- en milieukampen, groepsaccommodatie
kleinschalig kamperen
boerderijcamping
survivalactiviteiten, excursiebedrijf
zoals poldersporten, teambuilding
ballonvaart golfbaan boerengolf overige dienstverlening aan-huis-gebonden beroep
therapeut, workshops en cursussen zoals "creatief op veen"
sociale functie
zoals resocialisatie, therapie (koeknuffelen), kinderopvang, zorgboerderij
natuur- en milieueducatie rondleidingen
zoals een skybox in een stal, bezoekboerderijen
museum/tentoonstellingsruimte
zoals een landbouwmuseum
niet-agrarisch verwante detailhandel dierenpension, hondenfokkerij
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Verbrede landbouw
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
10
303.11107.00
3. beleidskader 3.1. Rijksbeleid Agenda voor een vitaal platteland De Agenda voor een vitaal platteland (Ministerie LNV, 2004) gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op economische, ecologische en sociaalculturele aspecten. Hierbij wordt ingegaan op verschillende functies op het platteland, waaronder landschap en recreatie. Aangegeven wordt dat bij het combineren van functies, onder andere in de veenweidegebieden, extra aandacht nodig is voor de afstemming tussen de maatschappelijke functies en de ondergrond. De trend van verbrede landbouw wordt onderkend. "Boeren kunnen naast voedselproductie ook andere diensten aan de maatschappij leveren." De overheid wil ruimte bieden aan ondernemerschap op het platteland, onder andere door vermindering van regelgeving, door inzet van plattelandsmiddelen en door ruimtelijk beleid. Er wordt meer ruimte voor experimenten geboden die initiatieven rond zorglandbouw en andere nieuwe functiecombinaties beter mogelijk maken. Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Beleidskader
Volgens de Agenda kunnen groene diensten een bijdrage leveren aan een nieuw ontwikkelingsperspectief voor agrariërs. Het Programma Beheer zal worden omgebogen naar een regeling voor Groene Diensten. Het veenweidelandschap dient als Nationaal Landschap behouden te blijven (hier kan tijdelijk een hectaretoeslag aan de orde zijn). Ten aanzien van natuur dient buiten de EHS 45.000 ha beheerd te worden, waarvan 10.000 ha voor weidevogels. Er dient een landelijk aaneengesloten routenetwerk voor wandelen, fietsen en varen te worden ontwikkeld en onderhouden. Het rijk wil ten aanzien van verschillende onderwerpen voor de lagere overheden handreikingen opstellen, bijvoorbeeld ten aanzien van paardenhouderijen (om gemeenten te helpen bij de afweging bepaalde activiteiten al dan niet toe te staan (nieuwe economische activiteiten ten opzichte van aanwezige landschap- en natuurwaarden) en ten aanzien van windturbines (landschappelijke aspecten). De handreiking openstelling agrarische gronden voor het stimuleren van de openstelling van agrarische gronden voor wandelen is in maart 2004 reeds opgesteld.
3.2.
Provinciaal beleid
Streekplan Noord-Holland Zuid
In het streekplan Noord-Holland Zuid (vastgesteld Provinciale Staten 17 februari 2003) wordt niet specifiek ingegaan op nevenfuncties bij agrarische bedrijven, maar meer op functieverandering. Dit laatste omvat meer dan alleen nevenfuncties, namelijk ook bedrijfsbeëindiging en vervolgfuncties. Uit het streekplan blijkt echter dat hieronder ook verbrede landbouw valt. Functieverandering Naast agrarische functies komen talloze niet-agrarische functies in het landelijk gebied voor. In toenemende mate komt agrarische bebouwing vrij op het bouwperceel als gevolg van gehele of gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging. Functieveranderingen in het landelijk gebied mogen niet tot verdere verstening leiden. In de volgende gevallen is functieverandering toegestaan van zowel agrarische als niet-agrarische functies naar verbrede landbouw en/of naar kleinschalige vormen van wonen, werken en recreatie: bij herinrichting of sanering (bijvoorbeeld sloop) van vrijkomende bebouwing; bij opheffing van ruimtelijk ongewenste situaties; in het kader van stedelijke transformatie uit te plaatsen volkstuinen; bij ontwikkeling van exclusieve woonmilieus in de sfeer van landgoederen met een gelijktijdige ontwikkeling en financiering van groene en blauwe functies.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
12
Dit is uitsluitend mogelijk onder de voorwaarden dat: er geen sprake is van toename van het bebouwde oppervlak op het bouwperceel, zover er bebouwing aanwezig is/was; de nieuwe functie de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet beperkt; recreatiewoningen niet worden omgezet in permanent bewoonde woningen. Voor alle plannen en initiatieven ten aanzien van functieveranderingen geldt altijd dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorisch of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het landelijk gebied.
Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid In het document "Vernieuwing beleid vrijkomende agrarische bebouwing" (GS 11 maart 2003), zijn aan de hand van beleidsuitgangspunten voor de vernieuwing van vrijkomende agrarische bebouwing specifieke beleidsregels uitgewerkt. Deze beleidsregels zijn opgenomen in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid. Samen met de tekst uit het vigerende streekplan Noord-Holland Zuid vormt deze Leidraad het formele toetsingskader van de provincie. Het toetsingskader is overwegend van toepassing op het gebied buiten de rode contouren, zoals aangegeven in het streekplan. Algemeen Nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied. Onder groenblauwe kwaliteiten vallen de landschappelijke en ecologische kwaliteiten, ook die aan water zijn gerelateerd. Behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit staat voorop. De nieuwe niet-agrarische functie mag alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwperceel. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gebruikt worden voor kleinschalige vormen van wonen, werken en recreatie, al dan niet als nevenfunctie, onder de voorwaarden dat: a. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperkt; b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft en als zodanig wordt opgenomen in het bestemmingsplan, dan wel het project; c. buitenopslag als verboden gebruik wordt opgenomen in het bestemmingsplan; d. de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en
303.11107.00
Beleidskader
e. f.
dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie; eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd; en het voormalige agrarische bouwperceel geen agrarische bestemming meer heeft in geval van volledige beëindiging van de agrarische functie en als zodanig wordt opgenomen in het bestemmingsplan.
Wonen De functie wonen mag uitsluitend worden gerealiseerd bij volledige beëindiging van de agrarische functie: deze is als nevenfunctie dus niet toegestaan. Werken Indien de vrijkomende agrarische bebouwing gebruikt wordt voor de functie werken gelden de volgende regels: a. de functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing met een maximaal vloeroppervlak van 650 m²; b. voor inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede voor maneges en paardenpensions, kan een groter vloeroppervlak binnen de bestaande bebouwing aangehouden worden; c. nieuwe bedrijfsgebouwen zijn alleen toegestaan indien minimaal een gelijke hoeveelheid in oppervlakten van de overbodige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Recreatie Indien de vrijkomende agrarische bebouwing gebruikt wordt voor de functie recreatie gelden de volgende regels: a. de functie moet worden gevestigd in de bestaande bebouwing; b. er mogen maximaal 6 recreatie-eenheden worden gerealiseerd; en c. de recreatie-eenheden mogen niet worden gebruikt voor permanente bewoning. Overigens wordt onder een nevenfunctie het volgende verstaan: "een vorm van werken of recreatie naast de agrarische hoofdtaak. Een mogelijke nevenfunctie is verbrede landbouw. Hieronder verstaan wij niet alleen agrarische productie, maar ook het oppakken van activiteiten die in het verlengde hiervan liggen. Voorbeelden: natuur- en landschapsbeheer, agrotoerisme, verwerking en huisverkoop van agrarische producten en zorgtaken zoals de opvang van psychiatrische patiënten (zorgboerderij)". Bij de provincie maakt verbrede landbouw dus onderdeel uit van nevenfuncties en wordt agrarische productie daartoe ook inbegrepen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
13
3.3. Gemeentelijk beleid Voor het opstellen van de Leidraad verbrede landbouw in bestemmingsplannen zijn interviews met verschillende gemeenten in de regio gehouden (voor een overzicht van de geïnterviewde gemeenten wordt verwezen naar bijlage 1). Uit deze interviews komt ten aanzien van het huidige beleid van gemeenten op het gebied van verbrede landbouw het volgende beeld naar voren: Veel gemeenten werken met bestemmingsplannen die zijn opgesteld in een tijd waarin verbrede landbouw slechts een kleine rol speelde (overigens komen nevenfuncties – buiten het agrarisch natuurbeheer – in de meerderheid van de gemeenten niet veel voor en komen zelden aanvragen voor deze nevenfuncties voor). Mochten er aanvragen voor nevenfuncties binnenkomen, dan staan de meeste gemeenten daar positief tegenover. Deze nevenfuncties willen ze in het huidige beleid dan toelaten na het doorlopen van een artikel 19 WROprocedure. Een dergelijke aanvraag wordt, ook vanwege het ontbreken van specifiek beleid voor verbrede landbouw, per geval bekeken. Bij de toetsing wordt gebruikgemaakt van het streekplan, het bestemmingsplan en eventueel een landschapsontwikkelingsplan. Bij de toetsing nemen de gemeenten vaak de volgende aspecten in overweging: de nevenfunctie moet gelieerd zijn aan het buitengebied; er moet sprake zijn van een geringe verkeersaantrekkende werking; de nevenfunctie moet bijdragen aan de instandhouding van de agrarische bedrijfsvoering; er moet sprake zijn van landschappelijke inpassing. Voor het opstellen van een toekomstig bestemmingsplan Buitengebied zien verschillende gemeenten goede mogelijkheden in het rechtstreeks toelaten of het opnemen van binnenplanse vrijstellingsmogelijkheden voor het toelaten van nevenfuncties in (delen van) het plangebied. Om in te kunnen spelen op nieuwe initiatieven in de verbrede landbouw, kan gebruik worden gemaakt van criteria waaraan deze functies moeten voldoen in plaats van een opsomming van functies die al dan niet mogelijk zijn. Andere gemeenten willen echter meer sturingsmogelijkheden behouden (vanwege de angst voor doorgroei naar hoofdfuncties en de teloorgang van het landschap of vanwege het feit dat er slechts weinig aanvragen te verwachten zijn) en opteren voor het voeren van artikel 19 WRO-procedures in plaats van binnenplanse vrijstellingen.
303.11107.00
Beleidskader
3.4.
14
Conclusie beleidskader
Het rijk erkent de trend van verbrede landbouw en wil ruimte bieden aan ondernemerschap op het platteland. Ook de provincie wil nevenfuncties mogelijk maken. Deze mogen alleen binnen het agrarische bouwperceel worden gerealiseerd, in de bestaande bebouwing. De meeste gemeenten in de regio staan positief tegenover het toestaan van nevenfuncties. De vigerende bestemmingsplannen zijn hier niet altijd op afgestemd. Bij het eventueel toestaan van nevenfuncties wordt op verschillende aspecten getoetst.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
4. effecten van nevenfuncties 4.1. Inleiding Nevenfuncties hebben effecten op het agrarisch bedrijf en zijn omgeving. Deze effecten kunnen positief of negatief zijn. Op grond van een afweging van gewenste en ongewenste effecten van nevenfuncties kunnen gemeenten hun beleid ten aanzien van nevenfuncties vormgeven. In dit hoofdstuk staan de effecten van de verschillende nevenfuncties centraal. De effecten die in dit hoofdstuk zijn beschreven, zijn gebaseerd op literatuuronderzoek (Buitengebieden regio Waterland, afwegingskader en perspectief (RBOI, 1995), Recreatieplan Waterland (Vista, 2002)), regelgeving (b.v. de Richtlijn stankhinder en veehouderij) en ervaringskennis. Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Effecten van nevenfuncties
4.2. Onderscheid in effecten De gevolgen van nevenfuncties kunnen onderverdeeld worden naar schaalniveau. Bij de effectbeschrijving zijn twee verschillende niveaus van belang: 1. individueel schaalniveau, dat wil zeggen de gevolgen die een individuele nevenactiviteit heeft op zijn omgeving; 2. gevolgen op een hoger schaalniveau; hierbij wordt meer gelet op de algemene gevolgen van nevenfuncties (b.v. op het gebied van leefbaarheid en recreatie). Vanwege dit verschil is in de volgende paragrafen een onderscheid gemaakt in algemene gevolgen op een groter schaalniveau en gevolgen per nevenfunctie. Daarnaast kunnen de gevolgen van nevenfuncties ook worden onderverdeeld naar aspect waar het gevolg betrekking op heeft. In de effectbeschrijving onderscheiden we de volgende aspecten: landschap; archeologie en cultuurhistorie; natuur en ecologie; verkeer; water; milieubeschermingsgebieden; bedrijfsvoering omringende agrarische bedrijven; recreatie; leefbaarheid; imago voor de agrarische sector en de regio; inkomen agrariër. Sommige effecten in deze Leidraad zijn voor een bepaald aspect alleen in het algemeen beschreven, terwijl de effecten op andere aspecten alleen per nevenfunctie zijn beschreven, of juist zowel in het algemeen als per nevenfunctie. Dit is afhankelijk van de mate waarin de gevolgen zich op individueel en/of hoger schaalniveau zich manifesteren.
4.3. Algemene effecten nevenfuncties op een hoger schaalniveau Landschap Zoals in hoofdstuk 1 al is aangegeven, is het beleidsmatige doel achter het toestaan van nevenfuncties om agrariërs als beheerders van het landschap te behouden. Het uiteindelijke doel is om het karakteristieke cultuurlandschap zoals we dat in de regio Noord-Hollands Midden kennen, te behouden. Het toestaan van nevenfuncties bij agrarische activiteiten is een van de middelen om dit doel te bereiken. Derhalve hebben nevenfuncties in het algemeen een positief effect op het landschap.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
16
Natuur en ecologie Door het bestaande cultuurlandschap te behouden, kan ook de bestaande flora en fauna worden behouden. Vanuit dit oogpunt kunnen nevenfuncties een positief effect hebben op de aanwezige flora en fauna en dus op natuur en ecologie. Water In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat nevenfuncties geen of nauwelijks invloed op de waterkwaliteit of -kwantiteit zullen hebben of op waterbeheer. Mogelijke waterkwaliteitsaspecten zullen via het milieuspoor worden afgedekt. Gezien de schaal van nevenfuncties zal eventuele extra bebouwing en/of gebruik evenmin van grote invloed zijn. Wel kan het waterbeheer positieve effecten ondervinden van enkele nevenfuncties, zoals blauwe diensten of agrarisch natuurbeheer. Recreatie In het algemeen heeft het toestaan van nevenfuncties (in de vorm van agrotoerisme) een positief effect op de recreatie in het gebied. In Noord-Hollands Midden is recreatie in het algemeen gericht op recreatief medegebruik, waarbij rust, ruimte en genieten van de omgeving centraal staat. Door het behoud van het cultuurlandschap, mede als gevolg van het toestaan van nevenfuncties, blijft de omgeving voor deze recreantendoelgroep aantrekkelijk. Indien nevenfuncties de rust, ruimte en aantrekkelijkheid van de omgeving verstoren, kan sprake zijn van een negatief effect op de recreatie. Dit zal over het algemeen echter niet snel het geval zijn. Leefbaarheid Door het toestaan van nevenfuncties blijft het gebied aantrekkelijk voor agrariërs met interesse voor nevenactiviteiten en voor recreanten, waardoor het gebied levendig blijft. Dit komt de leefbaarheid van de omgeving en de kleine kernen in de omgeving ten goede. De aantrekkelijkheid van het landschap en de omgeving is in deze omgeving een belangrijke pullfactor, waardoor mensen in het gebied blijven wonen/recreëren. Hierdoor blijft het voorzieningenniveau in de landelijke gemeenschappen op peil, waardoor de leefbaarheid behouden blijft. Het toestaan van nevenfuncties heeft dus in het algemeen een positief effect op de leefbaarheid in de regio. Imago Nevenfuncties kunnen een positief of negatief effect hebben op het imago van de agrarische sector of op het imago van de regio in zijn geheel. Agrotoeristische nevenfuncties, maar ook bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer en natuur- en milieueducatie, kunnen het beeld dat bij mensen leeft van een agrarisch bedrijf positief beïnvloeden. Door het opzetten van agrarische nevenfuncties, kunnen agrariërs daar-
303.11107.00
Effecten van nevenfuncties
naast inventief en ondernemend overkomen. Afhankelijk van de perceptie van mensen kunnen nevenfuncties echter ook een negatieve invloed op het imago van agrariërs hebben ("regelen altijd wel wat", etc.). Daarnaast kunnen nevenfuncties ook het imago van de regio beïnvloeden (windturbines). Effecten op het imago voor de agrarische sector en de regio zijn moeilijk per nevenfunctie te specificeren, omdat dit afhangt van de manier waarop bijvoorbeeld de regio zich wil presenteren (duurzame regio, regio waar ruimte wordt geboden voor (rust, ruimte en) recreatie, regio waar ruimte wordt geboden voor bedrijvigheid, etc.) en het afhangt van de perceptie van mensen. In het algemeen kan worden gezegd dat effecten op het imago van de agrarische sector of de regio vaak positief of neutraal zullen zijn, maar zelden negatief.
4.4. Specifieke effecten per nevenfunctie Voordat de mogelijke effecten per nevenfunctie in tabelvorm aan bod komen, zal eerst in worden gegaan op de verschillende aspecten waarop individuele nevenfuncties effect kunnen hebben. Landschap en cultuurhistorie Indien voor de nevenfuncties extra bebouwing noodzakelijk is, heeft dit gevolgen voor het landschap (toename van bebouwing). Daarnaast kan deze toename aan bebouwing ook gevolgen hebben voor het zicht op cultuurhistorische objecten in de omgeving of beschermde stads- en dorpsgezichten. In de tabel wordt overigens uitgegaan van nevenfuncties in de bestaande bebouwing. Natuur en ecologie Nevenfuncties kunnen gevolgen hebben voor de ecologische waarden in de omgeving. De effecten van nevenfuncties op ecologie zijn sterk afhankelijk van het soort gebied (bijvoorbeeld weidevogelgebied, een gebied voor doortrekkers en overwinteraars, bos, graslandreservaat of beheersgebieden). Daarnaast kan de nevenfunctie altijd gevolgen hebben voor de fauna ter plaatse (vleermuizen), bijvoorbeeld bij sloop van bestaande bebouwing en de oprichting van nieuwe bebouwing. Dit laatste wordt niet in de tabel meegenomen, maar wordt uitgegaan van nevenfuncties in bestaande bebouwing. Verkeer Ten aanzien van het aspect verkeer is de verkeersaantrekkende werking van belang. Wegen kunnen maximaal een bepaald aantal motorvoertuigen per etmaal verwerken. Indien door de realisatie van een nevenfunctie deze capaciteit wordt overschreden, doen er zich problemen voor in de verkeersafwikkeling. Daarnaast kan beperking van de verkeersaan-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
17
trekkende werking van nevenfuncties belangrijk zijn voor het behoud van de rust in het landelijk gebied. Bovendien kunnen sommige nevenfuncties zwaar vrachtverkeer aantrekken, een effect dat zeker op smalle landbouwwegen als negatief kan worden bestempeld. Archeologie Nevenfuncties kunnen gevolgen hebben voor archeologische waarden in een gebied, onder andere door bouwwerkzaamheden of door het aanleggen van verharding. Deze activiteiten worden binnen het bouwvlak in het bestemmingsplan reeds mogelijk gemaakt ten behoeve van de agrarische functie. In de tabel zal derhalve ook alleen ingegaan worden op de effecten op archeologische waarden die buiten het bouwvlak kunnen plaatsvinden. Water Voor nevenfuncties kan extra bebouwing noodzakelijk zijn, zodat het verhard oppervlak per saldo zal toenemen. De schaal waarop dit gebeurt is echter beperkt. Zo nodig kunnen compensatie-eisen gesteld worden aan bouwen ten behoeve van nevenfuncties. Milieubeschermingsgebied Nevenfuncties kunnen effect hebben op de werking van milieubeschermingsgebieden (voor stilte, grondwaterbescherming of bodembescherming). Indien dit negatieve effecten heeft, kan overwogen worden om bepaalde nevenfuncties in milieubeschermingsgebieden uit te sluiten. Toekomstperspectief van nevenfuncties Bij dit aspect kan gelet worden op te verwachten ontwikkelingen van de nevenfuncties (van welke nevenfuncties is de verwachting dat deze in aantal zullen groeien de komende jaren) of op de effecten indien de nevenfunctie in de toekomst doorgroeit naar een hoofdfunctie. Het eerste onderwerp heeft weinig ruimtelijke consequenties, doorgroei naar een hoofdfunctie (vervolgfunctie) kan meer consequenties hebben, maar zal apart moeten worden beoordeeld. Dit valt echter buiten het kader van deze studie en wordt er derhalve niet nader op ingegaan. In ieder geval is bij doorgroei naar de hoofdfunctie over het algemeen geen sprake meer van de agrariër als beheerder van het landschap. Uit literatuurstudie en interviews met verschillende gemeenten en belangenorganisaties komt een beeld naar voren van nevenfuncties die in opkomst zijn en de komende jaren verder zullen groeien in aantal. Dit betreffen de verkoop aan huis van eigen producten, agrarisch natuur- en landschapsbeheer, bed and breakfast (zoals Hotel de Boerenkamer), kleinschalig kamperen, sociale functie (zoals zorgboerderijen).
303.11107.00
Effecten van nevenfuncties
Inkomen agrariër De nevenfunctie zal voor de betreffende agrariër een bepaald neveninkomen genereren. De hoogte van deze bijverdienste is erg afhankelijk van het soort nevenfunctie, maar kan ook binnen een bepaalde vorm van nevenfunctie nog zeer sterk verschillen. In de tabel zal hier derhalve niet nader op in worden gegaan. Om een indicatie van de opbrengsten per nevenfunctie aan te geven, worden hier enkele voorbeelden gegeven (in de voorbeelden gaat het alleen om de opbrengsten; de kosten zijn niet in beeld gebracht). Agrarisch natuurbeheer: prijs per nest € 29,- tot € 143,-. Agrarisch natuurbeheer: uitgestelde maaidatum (per ha) € 347,- tot € 564,-. Hotel de Boerenkamer: 4 kamers met een bezetting van 125 nachten per kamer per jaar: € 36.200,-. Kleinschalig kamperen: € 18.000,- uitgaande van maximaal 15 kampeerplaatsen bij een tarief van € 20,- met een overnachtingspercentage van 90% gedurende 90 dagen. Omringende agrarische bedrijven Nevenfuncties kunnen effect hebben op de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven, bijvoorbeeld in het kader van de Richtlijn stankhinder en veehouderij. Uit deze Richtlijn blijkt dat veehouderijen in hun bedrijfsvoering mogelijk beperkt kunnen worden door gevoelige nevenfuncties in de directe omgeving. Dit houdt in dat dit aspect meegewogen dient te worden bij het al of niet toestaan van nevenfuncties. Het onderwerp is dermate complex dat het niet zinvol is dit mee te nemen in de tabel. In bijlage 4 wordt dit onderwerp nader toegelicht.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
18
4.5. Gevolgen per nevenfunctie In de tabel op de volgende pagina's wordt uitgegaan van mogelijke nevenfuncties die kunnen voorkomen in het landelijk gebied. Het is een uitputtende lijst van activiteiten die mogelijk zijn, gebaseerd op de opsomming in hoofdstuk 2. Deze opsomming betekent echter niet dat al deze nevenfuncties door de gemeenten (moeten) worden toegestaan. De tabel in deze paragraaf gaat uit van nevenfuncties in bestaande bebouwing. Indien activiteiten op het erf plaatsvinden buiten de bebouwing of indien het activiteiten buiten het bouwvlak betreffen, wordt dit in de tabel aangegeven. Overigens kan in het algemeen gesteld worden dat extra bebouwing ten behoeve van een nevenfunctie een negatief effect kan hebben op landschap, ecologie, archeologie en bodembeschermingsgebieden, naast de in de tabel genoemde specifieke effecten. Bij bepaalde aspecten wordt uitgegaan van een range van mogelijke effecten. Het uiteindelijke effect is afhankelijk van de schaal van de betreffende nevenfunctie. De tekens in tabel hebben de volgende betekenis: + positief effect; negatief effect; 0 geen effect/neutraal.
303.11107.00
Effecten van nevenfuncties
19
Tabel 2 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven effecten op →
landschap ecologie
verkeer archeologie milieubeschermingsgebied
nevenfunctie ↓ agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten verkoop aan huis van eigen/agrarische producten (zuivel, eieren, groenten, noten) agrarisch handels- en exportbedrijf (transporten opslagbedrijven, koelhuizen)
0
0
0/-
0
0/-
0
0
-
0
0/-
mechanisatiebedrijf
0
0
-
0
0/-
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing (meer dan reguliere opslag ten behoeve van eigen bedrijfsvoering)
0
0
0/-
0
0/-
agrarisch loonbedrijf
0
0
0/-
0
0/-
bedrijf dat kassen bouwt, glashandel veehandelsbedrijf, paardenhandel africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel
0 0/-
0 0/-
0 0/0/-
0 0 0
0 0/0
veearts hoefsmederij ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) be- en verwerking van agrarische producten en verkoop daarvan (brood, kruiden, bier, wijn) agrarisch natuur- en landschapsbeheer blauwe diensten
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0
0
0/-
0
0/-
+ -
+ +/-
0 0
0 0
0 0
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten hoveniersbedrijf tuincentrum
0 0
0 0
0 -
0 0
0 0/-
0
0
0/-
0
0/-
+/0/-
-
0
0/-
-
0
0
0/-
0
0
opslag en stalling van niet-agrarische producten (caravans)
windenergie overige bedrijven (computerprogrammeur etc.)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
opmerkingen
milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte, grondwaterbescherming milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte, grondwaterbescherming volgens provinciaal beleid is opslag buiten bebouwing niet toegestaan milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte, grondwaterbescherming ecologie/mb-gebied: verstoring paardenbakken/ tredmolens: hebben negatieve gevolgen voor het landschap; daarnaast heeft het grazen van paarden in ecologisch opzicht een negatief effect op het veenweidegebied
milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte ecologie: mogelijkheden voor nieuwe natuur, wellicht negatieve effecten op bijvoorbeeld weidevogels
milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte indien stalling binnen bebouwing indien stalling buiten of onder onderkapping: negatief effect op landschap milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte, grondwaterbescherming milieubeschermingsgebied: bodembescherming verkeersaantrekkende werking is afhankelijk van de aard van het bedrijf: (transportbedrijf of een kleine drukkerij, etc.) milieubeschermingsgebied: verkeersaantrekkende werking en stilte, grondwaterbescherming
Effecten van nevenfuncties
effecten op → nevenfunctie ↓ recreatieve functies/agrotoerisme kinderboerderij paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension
20
landschap ecologie
verkeer archeologie milieubeschermingsgebied
0 0
0/0/-
0/0/-
0 0
0/0/-
manege/rijschool
-
-
-
0/-
0/-
kano-, boot- of fietsenverhuur wandel- fiets- of ruiterpaden over het terrein kleinschalige horecagelegenheid (theeschenkerij, restaurant, boerderijcafé, wijnproeverij)
0 0 0
0/0/0/-
0/0/0/-
0 0
0/0/0/-
bed and breakfast kampeerboerderij (natuur- en milieukampen, groepsaccommodatie) kleinschalig kamperen (boerderijcamping)
0 0
0 0/-
0/0/-
0 0
0 0/-
0/-
0/-
0
0
0
survivalactiviteiten, excursiebedrijf ballonvaart golfbaan
0/0 -
0/+/-
-
0 0 0/-
0/0/0/-
boerengolf overige dienstverlening aan-huis-gebonden beroep (therapeut, workshops en cursussen) sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij) natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen museum/tentoonstellingsruimte niet-agrarisch verwante detailhandel dierenpension, hondenfokkerij
0
0/-
-
0
0/-
0
0
0/-
0
0/-
0
0
0/-
0
0/-
0/+
0/+
0
0
0
0 0 0/-
0/0/0/-
0/0/0/-
0 0 0
0/0/-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
opmerkingen
ecologie/mb-gebied: verstoring deze bedrijven hebben in ecologisch opzicht een negatief effect op het veenweidegebied; ook vindt er verstoring plaats extra bebouwing (manegehal)/paardenbakken/ tredmolens: hebben negatieve gevolgen voor het landschap; daarnaast heeft het grazen van paarden in ecologisch opzicht een negatief effect op het veenweidegebied; ook vindt er verstoring plaats ecologie/mb-gebied: verstoring ecologie/mb-gebied: verstoring bedrijfsvoering omringende agrarische bedrijven: een kleinschalige horecagelegenheid wordt niet beschouwd als object voor dagrecreatie ecologie/mb-gebied: verstoring ecologie/mb-gebied: verstoring neutraal voor landschap na landschappelijke inpassing terrein geen stankgevoelig object ecologie/mb-gebied: verstoring landschap: het bestaande landschapsbeeld verdwijnt in belangrijke mate; het creëren van reliëf of waterpartijen biedt kansen voor natuurbouw, maar kan negatief uitvallen voor archeologie en bodembeschermingsgebieden ecologie/mb-gebied: verstoring
ecologie/mb-gebied: verstoring ecologie/mb-gebied: verstoring ecologie/mb-gebied: verstoring
Effecten van nevenfuncties
21
4.6. Resumé Bij het toestaan van bepaalde vormen van nevenfuncties in het gebied dient een zorgvuldige belangenafweging plaats te vinden. Hierbij moeten onder andere de effecten op een hoger schaalniveau, die in het algemeen positief zijn (b.v. ten aanzien van landschap, natuur, leefbaarheid en recreatie) afgewogen worden tegen de te verwachten effecten per toegestane nevenfunctie, die zoals bovenstaande tabel heeft laten zien, in het algemeen neutraal of negatief zijn. Daarbij is de omvang van de effecten sterk afhankelijk van de schaal van de nevenfunctie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Effecten van nevenfuncties
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
22
5. toepassingscriteria 5.1. Inleiding Gemeenten willen kunnen sturen op het al of niet toestaan van nevenfuncties, om negatieve effecten te beperken of te voorkomen en om positieve effecten te stimuleren. Het bestemmingsplan kan sturingsmogelijkheden bieden. Om via het bestemmingsplan te kunnen sturen, dienen ruimtelijk relevante criteria te worden opgesteld (voorwaarden waaronder bepaalde nevenfuncties zijn toegestaan). In het vorige hoofdstuk is per nevenfunctie een effectbeschrijving voor verschillende aspecten weergegeven. Uit deze effecten kunnen ruimtelijk relevante criteria worden gedestilleerd, welke gehanteerd kunnen worden bij bestemmingsregelingen voor nevenfuncties. Hierbij zal eerst ingegaan worden op het criterium met betrekking tot ondergeschiktheid. Vervolgens zullen verschillende ruimtelijk relevante criteria voor de omgeving aan bod komen.
Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Toepassingscriteria
5.2. Criteria met betrekking tot ondergeschiktheid Zoals in hoofdstuk 2 reeds is aangegeven, kan ondergeschiktheid op een drietal manieren tot uiting komen, namelijk: 1. ondergeschikt qua tijdsbesteding; 2. ondergeschikt qua inkomsten; 3. ondergeschikt qua oppervlakte. De eerste benadering van ondergeschiktheid is niet ruimtelijk relevant en daarom in het ruimtelijk spoor geen geschikt criterium om de ondergeschiktheid van nevenfuncties in bestemmingsplannen te regelen. Ondergeschiktheid qua inkomsten is op zich een relevant criterium om te bepalen of een activiteit ondergeschikt aan de hoofdfunctie is of niet. Er kleven echter twee bezwaren aan het gebruik van dit criterium bij de ruimtelijke afweging; 1. het criterium is niet ruimtelijk relevant; er zijn nevenfuncties denkbaar die weinig inkomsten opleveren, maar toch ongewenste ruimtelijke effecten sorteren; 2. het criterium is lastig te hanteren; inkomsten verschillen van jaar tot jaar en ook de wijze van toetsen kan bezwaarlijk zijn (elk jaar de boekhouding controleren?) Gemeenten dienen zich bewust te zijn van dit praktische probleem bij het opnemen van dit criterium in een bestemmingsplanregeling. Ondergeschiktheid qua oppervlak is in de praktijk eenvoudiger te controleren en te handhaven door middel van het opnemen van een maatvoering.
24
Maatvoering in oppervlak Voor het regelen van maatvoering voor bouwen en gebruik van gronden in het bestemmingsplan, kan gekozen worden voor een algemene regeling of voor maatwerk. Ook is een tussenvorm mogelijk waarbij in bepaalde gevallen wordt afgeweken van de algemene regeling. Daarnaast heeft de gemeente de keuze om nevenfuncties rechtstreeks, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, of via vrijstelling toe te laten. In tabel 3 is per nevenfunctie een handreiking gegeven voor het maximumoppervlak voor bebouwing en (indien van toepassing) gebruik van gronden voor de nevenfunctie (naast het benodigde bebouwingsoppervlak). Bij het opstellen van de tabel is gebruikgemaakt van de volgende bronnen: provinciaal beleid: in het document "Vernieuwing beleid vrijkomende agrarische bebouwing" wordt ten aanzien van de functie "werken" uitgegaan van bebouwing van maximaal 650 m²; dit geeft een denkrichting weer voor het maximum oppervlak voor vervolgfuncties; omdat vergelijkbare nevenfuncties over het algemeen kleinschaliger zijn dan vervolgfuncties, zijn wij uitgegaan van een kleiner maximum oppervlak; daarnaast is gebruikgemaakt van ervaringsgegevens (voorbeelden uit de praktijk). Indien zaken niet van toepassing zijn, is dat in de tabel met "-" aangegeven. Voor gebruik van onbebouwde gronden is geen oppervlakte weergegeven voor parkeren ten behoeve van nevenfuncties. Er wordt vanuit gegaan dat dit sowieso op het bouwvlak plaats kan vinden. Overigens geldt ook voor tabel 3 dat deze niet uitputtend is, maar in de loop der tijd kan worden aangevuld met nieuwe nevenfuncties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Toepassingscriteria
25
Tabel 3 Richtlijn benodigd oppervlak per nevenfunctie nevenfunctie
benodigd aantal m² bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
verkoop aan huis van eigen producten (eventueel be- of verwerkt)
200
-
agrarisch handels- en exportbedrijf
500
-
mechanisatiebedrijf
500
-
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing
500
-
agrarisch loonbedrijf
500
-
kassenbouwbedrijf, glashandel
200
-
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel
200
-
africhtingsbedrijf voor paarden1)
200
1.000
veearts
200
-
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten
hoefsmederij
200
-
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
200
-
agrarisch natuur- en landschapsbeheer
-
gehele boerenland1)
blauwe diensten
-
gehele boerenland1)
hoveniersbedrijf
200
-
tuincentrum
200
300
opslag en stalling van niet-agrarische producten
500
-
-
-
200
-
50-100
1.500
200
800
manege/rijschool2)
2.500
2.500
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur.
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten
windenergie overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering) recreatieve functies/agrotoerisme kinderboerderij paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)1))
50-100
100
wandel- fiets- of ruiterpaden over het boerenland
n.v.t.
n.v.t.
kleinschalige horecagelegenheid
200
500
theetuin
50
500
bed and breakfast
100 of max. 6 eenheden
-
hotel de Boerenkamer
200 of max. 6 eenheden
-
kampeerboerderij
200
-
kleinschalig kamperen
100
max. 15 kampeereenheden 1.500-2.500
survivalactiviteiten, excursiebedrijf
1) 2)
50-100
gehele boerenland1)
Om te benadrukken dat het hier een nevenfunctie betreft, is niet uitgegaan van een paardenbak met wedstrijdafmetingen (20 x 60 m). In de praktijk zal voor een manege nieuwe bebouwing moeten worden opgericht. Het is de vraag of een dergelijke functie met deze omvang nog als nevenfunctie moet worden beschouwd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Toepassingscriteria
26
nevenfunctie
benodigd aantal m² bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten ballonvaart
50-100
-
golfbaan2)
500
500.000
boerengolf
200
20.000
overige dienstverlening aan-huis-gebonden beroep
50-100
-
sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)
50-2003)
gehele boerenland1)
natuur- en milieueducatie rondleidingen
50-100
gehele boerenland1)
museum/tentoonstellingsruimte
200
-
-
1.500
niet-agrarisch verwante detailhandel
200
-
dierenpension, hondenfokkerij
200
-
beeldentuin
5.3. Criteria met betrekking tot de omgeving Naast criteria met betrekking tot ondergeschiktheid, zijn criteria te onderscheiden die niet zozeer betrekking hebben op het agrarische bedrijf zelf, maar op de omgeving ervan. Deze criteria kunnen mede bepalend zijn of vormen van nevenfuncties op een specifieke locatie kunnen worden toegestaan. Deze criteria hebben een rechtstreekse relatie met de effecten die in paragraaf 4.4 aan bod zijn gekomen en zijn verder ingevuld. Landschap en cultuurhistorie Inbreuk op het landschap wordt met name veroorzaakt indien in het open landschap ten behoeve van de nevenfunctie moet worden gebouwd. Ook bepaald gebruik kan van invloed zijn op het omringende landschap (bijvoorbeeld kleinschalig kamperen). De maatvoering is hierin bepalend (verwezen wordt naar tabel 3). Voor cultuurhistorie is met name de aanwezigheid van cultuurhistorisch waardevolle objecten op het perceel en in de directe omgeving bepalend en de vraag of de nevenfunctie hieraan al of niet afbreuk doet.
1) 2) 3)
Ecologie Dit effect is niet zozeer van toepassing op het bouwvlak zelf, als wel op de omgeving ervan. Rustverstorende nevenfuncties en het voorkomen van natuurwaarden in de directe omgeving, kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Mogelijke verstoring kan zowel van toepassing zijn op natuurgebieden als andere voor verstoring gevoelige gebieden (denk bijvoorbeeld aan weidevogelgebieden). Verkeersaantrekkende werking Toename van verkeer is een effect dat door nevenfuncties gegenereerd kan worden. Indien men verkeerseffecten wil betrekken in de afweging of een nevenfunctie al of niet kan worden toegelaten, dient onderzocht te worden of de betreffende wegen berekend zijn op een verkeerstoename als gevolg van de vestiging van nevenfuncties. Bij dit onderzoek kan gebruik worden gemaakt van de wegencategorisering, de daadwerkelijke verkeersintensiteit en de verwachte verkeerstoename als gevolg van de nevenfunctie.
Mogelijkheden op het boerenland dienen beoordeeld te worden op aspecten ecologie (verstoring), landschap, bedrijfsvoering omringende agrarische bedrijven en milieubeschermingsgebieden. Het is de vraag of een dergelijke functie met deze omvang nog als nevenfunctie moet worden beschouwd. Afhankelijk van al dan geen nachtverblijf.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Toepassingscriteria
De verwachte verkeerstoename als gevolg van de nevenfunctie kan afgeleid worden van de bij de (neven)functie behorende parkeerkengetallen uit het ASVV1) en aannames over de omloopsnelheid van deze parkeerplaatsen. Een andere manier is om de ontsluiting van het gebied/de aard van de weg (breedte, wegdek, doorstroming) te bekijken en op basis daarvan te bepalen of de nevenfuncties, die een verkeersaantrekkende werking hebben (verwezen wordt naar het vorige hoofdstuk), ter plaatse toelaatbaar zijn. In het buitengebied hebben sommige wegen een dermate smal profiel dat toename van het verkeer zonder het treffen van maatregelen niet wenselijk is. Archeologie Graafwerkzaamheden en andere grondbewerkingen, dieper dan 30 cm, kunnen schade toebrengen aan archeologische waarden. Ook het bouwen en de aanleg van verharding zijn minder wenselijk, omdat het "bodemarchief" dan niet of minder makkelijk toegankelijk is. Hiermee dient in de afweging om nevenfuncties toe te staan, rekening te worden gehouden. Overigens zullen dergelijke activiteiten ten behoeve van nevenfuncties in de praktijk weinig voorkomen, als ervan uitgegaan wordt dat nevenfuncties in de bestaande bebouwing plaats dienen te vinden. Is de laatste aanname niet het geval, dan moet archeologisch onderzoek in ieder geval onderdeel uitmaken van de afweging om nevenfuncties toe te laten.
1)
27
Omringende agrarische bedrijven Of nevenfuncties de bedrijfsvoering van omringende agrarische bedrijven beperken is sterk afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid in de omgeving. Onderzoek naar de specifieke omstandigheden ter plaatse zal dit uit moeten wijzen. Wel kan als criterium worden opgenomen dat omliggende bedrijven geen beperkingen mogen ondervinden van de betreffende nevenfunctie. Milieubeschermingsgebieden Een aantal nevenfuncties kan een negatief effect op milieubeschermingsgebieden voor de stilte hebben (verwezen wordt naar de tabel in het vorige hoofdstuk). Het criterium betreft gebiedseigen geluid. Functies die gebiedsvreemd geluid produceren zijn in principe niet toegestaan. De agrarische functie wordt in dit kader als gebiedseigen beschouwd. Nevenfuncties zullen in veel gevallen als gebiedsvreemd worden beschouwd. Ze maken echter wel onderdeel uit van het agrarisch bedrijf. De gemeente zal in ieder geval voor milieubeschermingsgebieden voor stilte moeten beoordelen of de geluidsproductie van nevenfuncties al of niet aanvaardbaar is. Ook de effecten op grondwater en bodem in grondwater- dan wel bodembeschermingsgebieden zijn over het algemeen vrij gering. Effecten op de EHS zijn onder het kopje "ecologie" reeds aan de orde geweest.
ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen bin nen de bebouwde kom, CROW 2004)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Toepassingscriteria
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
28
303.11107.00
6. bestemmingsplanregeling 6.1. Inleiding Er kunnen twee methodes worden onderscheiden waarmee de regeling voor nevenfuncties in het bestemmingsplan kan worden vertaald. 1. in de eerste methode wordt gebruikgemaakt van een uitputtende lijst van nevenfuncties die rechtstreeks of via vrijstelling worden toegestaan; deze uitputtende lijst kan op twee manieren in de voorschriften worden opgenomen: - in het artikel van de bestemming waarbij de nevenfunctie wordt toegestaan; - in een apart artikel "Nevenfuncties"; deze methode wordt de limitatieve methode genoemd; 2. in de tweede methode wordt niet met een uitputtende lijst gewerkt, maar met criteria waaraan de nevenfuncties moeten voldoen; deze methode wordt de criteriamethode genoemd. In dit hoofdstuk worden beide methodes beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk voor beide methodes aangegeven hoe nevenfuncties kunnen worden vertaald in voorschriften. Hierbij wordt aandacht besteed aan de doeleindenomschrijving, de bouwvoorschriften en de gebruiksvoorschriften van de (agrarische) bestemming. Ook wordt gekeken naar de relatie tussen de voorschriften met betrekking tot nevenfuncties en de overige bepalingen (bijv. algemene bepalingen). De manier van regelen van nevenfuncties in de voorschriften is van invloed op de hanteerbaarheid en toetsbaarheid van de voorschriften. In de volgende paragrafen zal hierop nader worden ingegaan. Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Bestemmingsplanregeling
6.2. Limitatieve methode Bij gebruik van deze methode vindt de afweging welke nevenfuncties wel of niet bij agrarische bedrijven zijn toegestaan vooraf plaats. Deze afweging kan worden gemaakt op basis van de effecten van de nevenfunctie, zoals eerder in deze notitie zijn beschreven. Bepaalde effecten, van een nevenfunctie zijn, gezien het gemeentelijke of provinciale beleid of om andere redenen in het buitengebied niet gewenst. Deze nevenfuncties kunnen op voorhand worden geschrapt uit de lijst. Nevenfuncties die niet in de lijst voorkomen zijn niet toegestaan. In sommige gevallen kan het wenselijk zijn expliciet duidelijk te maken dat bepaalde nevenfuncties in het buitengebied niet zijn gewenst. Voor de overige nevenfuncties kan een onderscheidt gemaakt worden tussen de functies die rechtsreeks kunnen worden toegestaan en functies die via vrijstelling worden toegestaan. De gemeente kan die nevenfuncties rechtstreeks toelaatbaar stellen, die in hun ogen weinig of geen negatieve effecten hebben op de omgeving. Andere nevenfuncties kunnen, afhankelijk van het gebied waarin zij liggen, na een nadere afweging worden toegestaan. Naast de belangenafweging kunnen voorwaarden worden gesteld om negatieve effecten te voorkomen dan wel te beperken. Er zijn twee manieren om de uitputtende lijst met nevenfuncties in de voorschriften op te nemen: I. in de bestemming Agrarische doeleinden zelf; II. in een apart artikel "Nevenfuncties". Hieronder worden beide manieren besproken.
I. In de bestemming zelf
Indien nevenfuncties worden toegestaan bij agrarische bedrijven, dient dit in de voorschriften van de bestemming Agrarische doeleinden tot uiting te komen. Hieronder wordt dienaangaande de doeleindenomschrijving, de bouwvoorschriften en de gebruiksvoorschriften beschreven. Doeleindenomschrijving Een nevenfunctie is een gebruik dat naast de hoofdfunctie op het perceel wordt toegestaan. In de doeleindenomschrijving van de bestemming wordt geregeld welk gebruik van de gronden binnen de bestemming mogelijk is. Vandaar dat in de doeleindenomschrijving van de agrarische bestemming wordt aangegeven dat de gronden tevens zijn bestemd voor nevenfuncties. In de doeleindenomschrijving worden de nevenfuncties genoemd die zonder meer mogelijk zijn, dat wil zeggen, zonder nadere afweging.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
30
Indien men nevenfuncties eerst na een nadere afweging wil toestaan, kan een vrijstellingsbevoegdheid worden opgenomen. In deze vrijstellingsbevoegdheid worden de voorwaarden opgenomen waaronder de nevenfuncties zijn toegestaan. Bouwvoorschriften In de bouwvoorschriften kunnen het maximaal te bebouwen oppervlak, de maximale inhoud en hoogte van bouwwerken worden geregeld. In de bouwvoorschriften kunnen voorschriften worden opgenomen die gelden voor het gehele bouwvlak. Er kan ook een onderscheidt gemaakt worden in bouwvoorschriften voor gebouwen en/of bouwwerken of voor verschillende soorten gebouwen, bijvoorbeeld woningen en bedrijfsgebouwen. Zo wordt in de regel voor een bedrijfswoning een maximale inhoudsmaat opgenomen en worden aan het oppervlak en de afmeting van bedrijfsgebouwen bij agrarische bedrijven geen beperkingen gesteld. Ook voor nevenfuncties kunnen bouwvoorschriften worden opgenomen. Met betrekking tot bouwvoorschriften voor nevenfuncties kunnen drie beleidsmatige invalshoeken worden onderscheiden: 1. de gemeente kan kiezen om aan de nevenfunctie geen bouwmogelijkheden toe te kennen; de nevenactiviteiten mogen dan alleen plaatsvinden in de bestaande bebouwing; een reden hiervoor kan zijn dat de ruimtelijke uitstraling van de bebouwing voor de betreffende nevenfunctie ongewenst is; 2. er kan ook voor gekozen worden om voor de nevenfuncties dezelfde bouwvoorschriften te laten gelden als voor de hoofdfunctie, de agrarische bestemming; dat betekent in de regel dat ook voor nevenfuncties geen beperkingen worden gesteld, zolang de gebouwen maar binnen het bouwvlak of de bouwstede worden opgericht; 3. daarnaast kan in de bouwvoorschriften een maximaal oppervlak voor gebouwen ten behoeve van nevenfuncties worden opgenomen. Wanneer er in de doeleindenomschrijving een maximaal oppervlak is opgenomen dat mag worden gebruikt voor de nevenfunctie, mag dit oppervlak niet worden overschreden. Het kan zijn dat de totale bouwmogelijkheden ruimer zijn dan het maximale oppervlak dat mag worden gebruikt voor de nevenfunctie. In de planvoorschriften kunnen geen rechtstreekse gebruiks- of bouwmogelijkheden worden opgenomen die van nadere afweging en – soms – advisering afhankelijk worden gesteld. In de plaats van dergelijke "voorwaardelijke" gebruiks- of bouwmogelijkheden,
303.11107.00
Bestemmingsplanregeling
31
dient van een vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheid gebruik te worden gemaakt
en de bedrijfsvoering van omringende agrarische bedrijven worden meegewogen.
Gebruiksvoorschriften In een gebruiksvoorschrift kan een bepaalde vorm van het gebruik, dat in de doeleindenomschrijving wordt toegestaan, worden uitgesloten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het verbieden van buitenopslag bij bedrijven. De gebruiksvoorschriften kunnen in het betreffende artikel worden opgenomen of worden ondergebracht in een algemene bepaling. Wanneer de gebruiksvoorschriften in het artikel zelf worden opgenomen, geldt het voorschrift alleen voor gronden met de betreffende bestemming. Wanneer gebruiksvoorschriften in een algemene bepaling worden opgenomen, gelden de voorschriften in beginsel voor alle bestemmingen.
Om een afweging objectief te begrenzen, kan gebruikgemaakt worden van themakaarten. Voorbeelden van themakaarten zijn: wegencapaciteit en mate van ontsluiting, stilte- en andere milieubeschermingsgebieden en dergelijk. Welke nevenfuncties op het perceel worden toegestaan kan afhankelijk worden gesteld van de ligging in een slecht of goed ontsloten gebied of in een bepaald milieubeschermingsgebied.
Vrijstellingsregeling1) Zoals al eerder is aangegeven kan voor de nevenfuncties, die men niet zonder meer wil toestaan, een vrijstellingsbevoegdheid worden opgenomen. Door dit voorschrift zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het gebruik zoals genoemd in de doeleindenomschrijving. Om af te wijken van het gebruik zoals in de doeleindenomschrijving genoemd, dient in principe van een wijzigingsbevoegdheid gebruik te worden gemaakt. Het gaat hier immers om een wijziging van de functie. Omdat echter de hoofdfunctie van de gronden niet wijzigt, kan worden volstaan met een vrijstellingsbevoegdheid. In de vrijstellingsbevoegdheid kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder de betreffende nevenfunctie is toegestaan. De voorwaarden die worden genoemd in de vrijstellingsbevoegdheid moeten een voldoende objectieve begrenzing geven. Dit is een uitvloeisel van het rechtszekerheidsbeginsel. Uit de redactie moet voor burgers in voldoende mate duidelijk zijn waartoe het gebruikmaken van die bevoegdheid eventueel kan leiden (bijvoorbeeld door het benoemen van de locatie en de maximale maatvoeringen). Kan die duidelijkheid niet goed worden geboden, dan moet ten minste duidelijk worden omschreven in welke gevallen en met welk doel van de bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Ontbreken dergelijke objectieve criteria, dan is de bevoegdheid in strijd met de wet. De voorwaarden hebben over het algemeen betrekking op het effect dat de nevenfunctie met zich meebrengt. Bij het beoordelen of de nevenfunctie gewenst is, kunnen de effecten op landschap, ecologie, verkeer, archeologie, milieubeschermingsgebieden 1)
Algemene bepalingen In de voorschriften wordt vaak een apart hoofdstuk opgenomen met algemene bepalingen. Deze bepalingen gelden voor elke bestemming. Dat wil zeggen dat de bepalingen ook gelden voor nevenfuncties. Dit is eigenlijk vanzelfsprekend, maar kan nog een keer nadrukkelijk in de bestemming worden aangegeven. Tabelvorm Om de uitputtende lijst met nevenfuncties op overzichtelijke wijze weer te geven, kunnen de nevenfuncties in de bestemming Agrarische doeleinden ook in tabelvorm worden opgenomen (zie voorbeeld). In de tabel kan met symbolen worden aangegeven welk gebruik, binnen welke bestemming rechtstreeks, niet, dan wel via vrijstelling toelaatbaar is. Onder de tabel kan de vrijstellingsbevoegdheid worden opgenomen met de voorwaarden waaronder de nevenfuncties zijn toegestaan. In de doeleindenomschrijving kan worden verwezen naar de tabel voor wat betreft de functies die rechtstreeks toelaatbaar zijn. Tabel 4 Nevenfuncties aard van de nevenfunctie agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed, opslag agrarische producten veehandelsbedrijven/africhtingsbedrijven voor paarden
ter plaatse van agrarische bouwvlakken •
V
ο
ο Rechtstreeks toelaatbaar; • Niet toelaatbaar; V Toelaatbaar na vrijstelling.
Uit jurisprudentie blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State neigt naar een wijzigingsbevoegdheid voor nevenfuncties in plaats van een vrijstellingsbevoegdheid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Bestemmingsplanregeling
32
II. In een apart artikel De uitputtende lijst met nevenfuncties kan ook in een apart artikel "Nevenfuncties" worden opgenomen. Toepassen van deze methode kan zinvol zijn indien bij meerdere bestemmingen nevenfuncties worden toegestaan. Wanneer niet gewerkt zou worden met een apart artikel, zou bij elke bestemming een afzonderlijke tabel en vrijstellingsbevoegdheden moeten worden opgenomen. Tabel 5 aard van de nevenfunctie
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed, opslag agrarische producten opslag/stalling van niet agrarische producten in bestaande bebouwing verhuur fietsen/kano's/roeiboten etc.
ter plaatse van agrarische bouwvlakken
ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming "Woondoeleinden"
V
•
ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming Bedrijfsdoeleinden V
voorschriften van toepassing bij tabel 5
V
•
•
1, 2, 5, 6
V
•
o
1,2 5, 6, 7
o
•
•
2, 5
1, 2, 5, 6, 7
ο Rechtstreeks toelaatbaar; • Niet toelaatbaar; V Toelaatbaar na vrijstelling.
In de tabel wordt verwezen naar voorschriften die onder de tabel, in hetzelfde artikel zijn opgenomen. In deze voorschriften kunnen voorwaarden worden verbonden aan de nevenfuncties. Zo kan in de voorschriften worden aangegeven welk oppervlak de nevenfunctie maximaal mag beslaan en op basis van welke voorwaarden vrijstelling kan worden verleend. Doeleindenomschrijving Van een specifieke bestemming is geen sprake. In de tabel is aangegeven bij welke bestemmingen nevenfuncties zijn toegestaan en welke voorschriften van toepassing zijn. In die zin kan het artikel nevenfuncties meer vergeleken worden met een "algemene bepaling". In de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming kan voor wat betreft de nevenfuncties die rechtstreeks zijn toegestaan, worden verwezen naar de tabel in het artikel "Nevenfuncties". In het artikel kan worden aangegeven dat de voorschriften behorende bij de betreffende bestemming tevens van toepassing zijn. In de betreffende bestemming worden dan de bouw- en gebruiksvoorschriften voor de nevenfuncties opgenomen. Deze voorschriften kunnen echter ook als aparte voor-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
schriften onder de tabel worden opgenomen. Op deze manier staan de meeste voorschriften met betrekking tot nevenfuncties in één artikel. In het artikel kan tevens worden verwezen naar de algemene bepalingen die van toepassing zijn.
6.3. Criteriamethode In tegenstelling tot de uitputtende lijst met nevenfuncties, kunnen de nevenfuncties ook in zijn algemeenheid via vrijstelling worden toegestaan. Hiertoe wordt in de bestemming Agrarische doeleinden een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om vrijstelling te verlenen van de doeleindenomschrijving om een ander gebruik (lees: nevenfunctie) toe te staan. In deze vrijstellingsbevoegdheid worden criteria opgenomen waaraan nevenfuncties moeten voldoen. Er wordt dus geen specifiek gebruik genoemd, alleen voorwaarden waaraan het gebruik moet voldoen. Hieronder is een voorbeeld opgenomen van een lijst met relevante criteria waaraan de nevenfuncties kunnen worden getoetst. Hierdoor kunnen nevenfuncties zo
303.11107.00
Bestemmingsplanregeling
objectief mogelijk en uniform worden beoordeeld en kunnen de verschillende specifieke belangen goed in beeld worden gebracht en afgewogen. Het betreft de volgende criteria: a. ruimtelijke en visuele uitstraling; b. gevolgen voor gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen/bebouwing (milieueisen); c. landschappelijke inpassing; d. verkeersaantrekkende werking; e. parkeermogelijkheden; f. milieuhinder in de vorm van licht-, geluid-, stofen geurhinder, trilling en risico; g. gevolgen voor de functionele structuur; h. ecologische consequenties; Aangezien er geen limitatieve lijst met nevenfuncties is opgenomen, dienen alle aanvragen voor nevenfuncties te worden getoetst aan dezelfde criteria. Dat wil zeggen dat geen enkele nevenfunctie rechtstreeks kan worden toegestaan en dat nevenfuncties alleen via vrijstelling kunnen worden toegestaan. Ook hier kan voor een objectieve begrenzing van de voorwaarden worden verwezen naar themakaarten. Het is wel mogelijk om ongewenste nevenfuncties op voorhand uit te sluiten. Deze nevenfuncties moeten dan uitdrukkelijk in de vrijstellingsbevoegdheid worden genoemd.
6.4. Toepassing van de verschillende methodes In deze paragraaf worden de consequenties van de toepassing van beide methodes behandeld. Bij gebruikmaking van de uitputtende lijst met nevenfuncties, is precies duidelijk welke nevenfuncties onder welke voorwaarden worden toegestaan. De discussie of een nevenfunctie wel of niet mogelijk is bij een agrarisch bedrijf, is al voor het opstellen van de lijst gebeurd en hoeft dus niet bij elke aanvraag opnieuw gevoerd te worden. Wanneer gewerkt wordt met een uitputtende lijst met nevenfuncties, kan per nevenfunctie maatwerk worden geleverd. Hiermee wordt bedoeld dat per nevenfunctie voorwaarden kunnen worden opgenomen die betrekking hebben op het soort nevenfunctie. Als er een algemene vrijstellingsbevoegdheid wordt opgenomen voor het toestaan van nevenfuncties, zijn de hierin opgenomen algemene criteria voor alle nevenfuncties van toepassing en moet dus voor elke nevenfunctie aan dezelfde voorwaarden worden getoetst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een apart artikel voor nevenfuncties, zijn de regels voor de betref-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
33
fende bestemming verdeeld over twee artikelen: in de bestemming Agrarische doeleinden en in het artikel "Nevenfuncties". Om te achterhalen wat binnen de bestemming is toegestaan moeten beide artikelen worden geraadpleegd. Indien bij meerdere (agrarische) bestemmingen (bijvoorbeeld Ag, glastuinbouw; Aiv, intensieve veehouderij; woondoeleinden of bedrijfsdoeleinden) nevenfuncties worden toegestaan, is het overzichtelijk de voorwaarden met betrekking tot de nevenfuncties in een apart artikel op te nemen. Wanneer de voorwaarden niet in een apart artikel worden opgenomen, dienen de voorwaarden voor nevenfuncties in elk artikel te worden herhaald, waardoor deze artikelen erg lang en moeilijk leesbaar worden. Gebruikmaken van de criteriamethode heeft als groot voordeel dat alle nevenfuncties, ook nieuwe nevenfuncties die nog moeten worden "uitgevonden", toegepast kunnen worden. Het toetsen van een nevenfunctie aan de criteria blijft deels een subjectieve zaak, waar de rechtszekerheid niet mee is gediend. Dit hangt overigens in hoge mate af van de objectiviteit van deze criteria. In ieder geval is het voor een agrariër lastiger in te schatten of hij een nevenfunctie op zijn bedrijf mag toepassen. Duidelijkheid wordt pas verkregen nadat de gemeente de nevenfunctie heeft getoetst aan de criteria. Overigens is ook een combinatie van de limitatieveen de criteriamethode mogelijk. Bijvoorbeeld door aan de uitputtende lijst een vrijstellingsbepaling te koppelen, om andere nevenfuncties, die niet op de lijst voorkomen, alsnog toe te staan. Uiteraard dienen aan de vrijstelling criteria te worden gekoppeld. Ook kan voor de criteriamethode worden gekozen, maar toch op voorhand een aantal specifiek te benoemen nevenfuncties rechtstreeks toe te laten of juist uit te sluiten. Tot slot De Leidraad is gericht op het opstellen van bestemmingsplannen. Uit de gehouden interviews blijkt dat in de praktijk gemeenten echter in dit kader ook veelvuldig gebruikmaken van de procedure ex artikel 19 WRO. Derhalve zal tot slot van dit hoofdstuk kort ingegaan worden op de voor- en nadelen van het gebruiken van bestemmingsplannen dan wel procedures ex artikel 19 WRO. Procedure ex artikel 19 WRO Een procedure ex artikel 19 WRO biedt gemeenten de grootste beleidsvrijheid en sturingsmogelijkheden, omdat gemeenten expliciet per geval de toelaatbaarheid kunnen beoordelen. Deze beleidsvrijheid is groter dan bij een bestemmingsplan landelijk gebied
303.11107.00
Bestemmingsplanregeling
34
omdat daar alle nevenfuncties op dezelfde wijze moeten worden getoetst. Een nadeel van een dergelijke procedure is echter dat het weinig beleidsmatige duidelijkheid aan burgers/aanvragers biedt. Hierdoor kan de rechtszekerheid van burgers in het geding komen. Daarnaast zijn er hoge kosten verbonden aan het per geval doorlopen van een procedure ex artikel 19 WRO en betekent dit tevens een hoge belasting voor het ambtelijke apparaat. Hoe meer aanvragen voor nevenfuncties er zijn, des te meer deze nadelen spelen. Bestemmingsplan landelijk gebied Een bestemmingsplan voor het landelijk gebied biedt een consistent beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties. Is het beleid eenmaal vastgesteld, dan zijn de kosten en de belasting van het ambtelijk apparaat beperkt. Omdat de voorschriften, de toetsingscriteria en het achterliggende beleid in het bestemmingsplan vastliggen, is deze methode minder flexibel dan het toepassen van een procedure ex artikel 19 WRO. De methode geeft echter wel meer rechtszekerheid aan de burger. Keuze voor de gemeente Of binnen een gemeente gebruik wordt gemaakt van een procedure ex art.\ikel 19 WRO of van een bestemmingsplan bij het toestaan van nevenfuncties, zal in belangrijke mate afhangen van de hoeveelheid aanvragen. Los van de keuze van de gemeente, is het wenselijk consistent beleid voor nevenfuncties te ontwikkelen, om zo tot transparante regels voor burgers te komen, die voor een ieder voldoende rechtszekerheid bieden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
7. voorbeelden bestemmingsplanregeling 7.1. Inleiding In dit hoofdstuk zullen de verschillende methoden die in het vorige hoofdstuk aan bod zijn gekomen, met voorbeelden worden verduidelijkt. Binnen de limitatieve methode wordt onderscheidt gemaakt in nevenfuncties regelen binnen de agrarische bestemming zelf of in een apart artikel. Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
7.2. Limitatieve methode De limitatieve methode kent twee varianten: I. in de bestemming zelf in een apart artikel; II. van beide varianten wordt een voorbeeld gegeven. I. In de bestemming zelf De bestemming "Agrarische doeleinden (A)" kan als volgt worden vormgegeven: Artikel 1 Agrarische doeleinden (A) Doeleindenomschrijving 1. De gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de subbestemming Av: grondgebonden veehouderij; b. ter plaatse van de subbestemming Ava: grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw; c. ter plaatse van de subbestemming Aiv: intensieve veehouderij; d. ter plaatse van de subbestemming As: sierteelt; e. ter plaatse van de subbestemming Ag: glastuinbouw; f. ter plaatse van de subbestemming Ap: paardenfokkerij. 2. De gronden binnen de bebouwingsgrenzen zijn mede bestemd voor de volgende niet- agrarische nevenfuncties: a. veearts, hoefsmederij; b. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij); c. verkoop aan huis van eigen agrarische producten; d. hoveniersbedrijf; e. kano- en roeiboot- of fietsenverhuur; f. aan-huis-gebonden beroepen; g. paardenstalling, paardenpension; Bouwvoorschriften 3. ……
36
c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n.
veehandelsbedrijven; foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten; overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; kleinschalig kamperen, met dien verstande dat maximaal 15 kampeermiddelen, geen stacaravans zijn toegestaan; kampeerboerderij, met een maximale oppervlakte van 200 m²; bed & breakfast; kinderboerderij; kleinschalige horecagelegenheid, met een maximale bruto vloeroppervlakte van 100 m²; sociale nevenfunctie of zorgboerderij (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang); museum of tentoonstellingsruimte; een paardenstalling, paardenpension; een dierenpension, hondenfokkerij, kennel;
5. De in lid 4 bedoelde functies zijn alleen toegestaan als de functies te allen tijde ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden en met inachtneming van het volgende: a. bij de beoordeling van een verzoek om vrijstelling wordt de verkeersaantrekkende werking mede in beschouwing genomen; b. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken deelgebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom; c. de vrijstelling wordt niet verleend indien hierdoor strijdigheid met de milieuwetgeving ontstaat; d. vrijstelling voor de nevenfuncties in lid 4 sub a, b, c, d, g en k zijn niet toelaatbaar aan de volgens themakaart 1 slecht ontsloten wegen. Overige voorschriften 6. Verwezen wordt naar: - artikel … - artikel … … Algemene bepalingen - artikel … - artikel …
Vrijstellingsbevoegdheid niet-agrarische nevenfuncties 4. Burgemeester en wethouder zijn − met inachtneming van de Beschrijving in hoofdlijnen − bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor de volgende niet-agrarische nevenfuncties: a. agrarische loonbedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; b. mechanisatiebedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
37
II. In apart artikel Bij toepassing van een apart artikel voor nevenfuncties, dient de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" als volgt te worden gewijzigd: Artikel 2 Agrarische doeleinden (A) Doeleindenomschrijving 1. De gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de subbestemming Av: grondgebonden veehouderij; b. ter plaatse van de subbestemming Ava: grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw; c. ter plaatse van de subbestemming Aiv: intensieve veehouderij; d. ter plaatse van de subbestemming As: sierteelt; e. ter plaatse van de subbestemming Ag: glastuinbouw; f. ter plaatse van de subbestemming Ap: paardenfokkerij. alsmede voor de nevenfuncties welke toelaatbaar zijn bij wijze van medebestemming zoals aangegeven in artikel 3 "Nevenfuncties". Bouwvoorschriften 2. ….. Overige voorschriften 3. Verwezen wordt naar: - artikel … - artikel … tabel … Algemene bepalingen - artikel … - artikel … … Artikel 3 Nevenfuncties Algemeen In relatie tot de bestemmingen en bouwmogelijkheden genoemd in artikel … t/m … is in de navolgende tabel aangegeven welke nevenfuncties op bouwvlakken passend/toelaatbaar zijn, met inachtneming van de daarbijbehorende voorschriften.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
38
Tabel 1 Nevenfuncties aard van de nevenfunctie
ter plaatse van agrarische bouwvlakken
ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming "Woondoeleinden"
o V
o •
ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming Bedrijfsdoeleinden o V
V V
• •
• •
1, 2 1, 2, 5, 6
V
•
•
1, 2, 5, 6
veearts; hoefsmederij
V
V
•
1, 2, 5
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten verkoop "eigen producten" hoveniersbedrijf opslag/stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing overige bedrijven in de categorieën 1en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten kinderboerderij
V
•
•
1, 2, 5
o V V
• • •
• V o
2, 5 1, 2, 5 1, 2, 5, 6, 7
o
•
o
2, 5, 6, 7
o
•
•
2, 5, 6
maneges paardrijactiviteiten
• o
• •
• •
2, 4, 5
verhuur fietsen/kano's/ roeiboten verblijfsrecreatie: - kampeermiddelen - recreatief nachtverblijf - (bed & breakfast) - kampeerboerderij
o
•
•
2, 5
• • • •
• • • •
kleinschalige horecagelegenheid
o V o V o
•
aan-huis-gebonden beroepen
o
ο
• o
2, 5, 6, 7, 9 1, 5, 6, 9 1, 5, 6, 9, 1, 2, 5, 6, 7 2, 5, 6, 7, 8
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, zorgboerderij e.d.) museum/tentoonstellingsruimte kunst- of antiekhandel dierenpension/hondenfokkerij
o
•
•
2, 5, 6
V V V
i
• • •
1, 2, 5, 6, 7 1, 2, 5, 6, 7 1, 2, 5
wonen/hobbyboeren agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten intensieve kwekerij foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed, opslag agrarische producten veehandelsbedrijven/africhtingsbedrijven voor paarden
• •
voorschriften van toepassing bij tabel 4.1
3 1, 2, 5, 6, 7
2, 5
o Toelaatbaar bij wijze van medebestemming; • Niet toelaatbaar; v Toelaatbaar na vrijstelling.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
Voorschriften bij tabel Nevenfuncties via vrijstelling 1. Voor de hier bedoelde functies (aanduiding V in tabel) zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen, indien bedoelde functies passen in het referentiekader zoals in de Beschrijving in Hoofdlijnen (artikel …) aangegeven. Daarbij dient in elk geval voldaan te worden aan de volgende voorwaarden: a. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); b. bestaande landschaps- en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast. Bouwmogelijkheden 2a. Ten behoeve van de in tabel bedoelde nevenfuncties mag ter plaatse van de bestemming Agrarische doeleinden (A) maximaal 400 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. 2b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde onder 2a teneinde het toelaatbare oppervlak voor bedrijfsgebouwen te verhogen, met inachtneming van het volgende: a. een groter oppervlak dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering; b. het oppervlak aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nevenfunctie(s) mag in geen geval meer dan 1.000 m² bedragen. Staat van Bedrijfsactiviteiten 3. Met betrekking tot de Staat van Bedrijfsactiviteiten geldt het volgende: a. burgemeester en wethouders zijn bevoegd van de categorieën ingevolge de Staat van Bedrijfsactiviteiten vrijstelling te verlenen, teneinde bedrijven toe te laten in maximaal één categorie hoger, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze en getoetst aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ingevolge tabel 4.1 algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; b. burgemeester en wethouders zijn − met toepassing van artikel 11 WRO − bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten in die zin te wijzigen dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, voorzover wijziging van
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
39
de milieubelasting van het desbetreffende bedrijfstype daartoe aanleiding geeft. Buitenrijbaan 4. Een buitenrijbaan is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De oppervlakte mag maximaal 20 x 40 m bedragen. Voorzieningen en parkeergelegenheid 5. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken. Er dient op eigen terrein voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de betreffende functie binnen het bestaande bouwvlak. Verkeerssituatie 6. De hier bedoelde nevenfuncties zijn niet toegestaan op bouwvlakken die blijkens themakaart 2 gelegen zijn binnen matig ontsloten gebieden. 7. Burgemeester en wethouders kunnen van voorschrift 7 vrijstelling verlenen ten behoeve van het toestaan van de betreffende nevenfunctie op bouwvlakken die blijkens themakaart 2 gelegen zijn binnen matig ontsloten gebieden, indien de ontsluiting − gelet op de aard en omvang van het gebruik, de gesteldheid van de weg en de verkeerssituatie − voldoende moet worden geacht. Kleinschalige horecagelegenheid 8. Het vloeroppervlak ten behoeve van een kleinschalige horecagelegenheid mag ten hoogste 100 m² bedragen. Recreatief nachtverblijf en bed & breakfast 9. Het oppervlak ten behoeve van de nevenfuncties "recreatief nachtverblijf" en "bed & breakfast" mag maximaal 300 m² bedragen.
7.3. Criteriamethode De bestemming "Agrarische doeleinden (A)" kan als volgt worden vormgegeven: Artikel 4 Agrarische doeleinden (A) Doeleindenomschrijving 1. De gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de subbestemming Av: grondgebonden veehouderij; b. ter plaatse van de subbestemming Ava: grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
c. d. e. f.
ter plaatse van de subbestemming Aiv: intensieve veehouderij; ter plaatse van de subbestemming As: sierteelt; ter plaatse van de subbestemming Ag: glastuinbouw; ter plaatse van de subbestemming Ap: paardenfokkerij.
Bouwvoorschriften 2. …… Vrijstellingsbevoegdheid niet-agrarische nevenfuncties 3. Burgemeester en wethouder zijn − met inachtneming van de Beschrijving in hoofdlijnen − bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor niet-agrarische nevenfuncties met in achtneming van het volgende: a. De nevenfunctie dient ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie b. er dient voldoende rekening te worden gehouden met de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken deelgebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom; c. bij de beoordeling van een verzoek om vrijstelling wordt de verkeersaantrekkende werking mede in beschouwing genomen. Nevenfuncties zijn in ieder geval niet toegestaan op wegen die volgens themakaart 1 zijn aangeduid als "slecht ontsloten"; d. de vrijstelling wordt niet verleend indien hierdoor strijdigheid met de milieuwetgeving ontstaat. Overige voorschriften 4. Verwezen wordt naar: - artikel … - artikel … … Algemene bepalingen - artikel … - artikel …
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40
7.4. Voorbeelden In deze paragraaf worden enkele voorbeelden gegeven, die meer inzicht bieden in de vraag hoe gemeenten − gebaseerd op beleidslijnen en voorschriften in hun vigerende bestemmingsplan − om kunnen gaan met specifieke aanvragen voor nevenfuncties van agrariërs. Deze voorbeelden bieden inzicht in de werking van de verschillende methoden voor de bestemmingsregeling. Benadrukt wordt dat het hierbij gaat om voorbeelden over hoe gemeenten met aanvragen voor nevenfuncties om kunnen gaan. De voorbeelden zijn vormgegeven aan de hand van beleid van de fictieve gemeente Midden-Waterland. Om de voorbeeldwerking te versterken, wordt eerst kort ingegaan op verschillende gebiedstypen die in het landelijk gebied van de gemeente aanwezig zijn, en het daarmee samenhangend (fictief) beleid van deze gemeente (gebiedszonering). Vervolgens zullen de verschillende voorbeelden in een overzichtelijk schema kort behandeld worden. In dit schema worden de aanvragen, de verwachte effecten, de beleidslijn en de uiteindelijke beslissing weergegeven.
Gebiedstypen en -visie in MiddenWaterland
In het landelijk gebied van de gemeente MiddenWaterland is een drietal gebiedstypen te onderscheiden: droogmakerijen, veenweidegebieden en natuurgebieden. Per gebiedstype worden in het kort de kenmerken, het ontwikkelingsperspectief en de beleidslijnen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Midden-Waterland aangestipt. Droogmakerij Kenmerken De droogmakerij is vooral gericht op de grondgebonden landbouw en is grootschalig en rationeel ingericht met grote blokvormige kavels en rechte wegen. Ondanks dat de droogmakerij wordt doorsneden door een bebouwingslint, is de landschappelijke openheid kenmerkend. Naast deze openheid zijn er nauwelijks natuur- en landschapswaarden in deze zone aanwezig. Ontwikkelingsperspectief Het ontwikkelingsperspectief voor dit gebied ligt op het vlak van de grondgebonden landbouw. De externe productiefactoren zijn uitstekend. Er zijn nauwelijks beperkingen voor de grondgebonden landbouw. Gezien de druk op de grondmarkt en de trend van vrijkomende agrarische bedrijven is nieuwvestiging echter niet aan de orde. De kenmerken van het gebied in ogenschouw genomen, heeft deze zone minder perspectief voor verbrede landbouw gericht op recreatie en zijn de be-
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
perkingen voor nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing het minst in vergelijking met de beide andere zones. Behalve het streven naar behoud van de landschappelijke openheid, zijn er voor landschap en natuur in deze zone weinig toekomstperspectieven. Hetzelfde geldt voor recreatie, gezien het feit dat potenties voor recreatie vaak samenhangen met de kwaliteiten van natuur en landschap. Beleidslijnen Voor de droogmakerij gelden daarbij de volgende beleidslijnen: ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor grondgebonden veehouderij, akker- en tuinbouw; geringe ontwikkelingsmogelijkheden voor verbrede landbouw gericht op recreatie; geen nieuwvestiging van agrarische bedrijven toegelaten; behoud van landschappelijke openheid; ruime mogelijkheden voor nieuwe functies na vrijkomen van agrarische bedrijven. Veenweidegebied Kenmerken Door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in dit gebied is sprake van een weids, open landschap. Vanwege deze landschappelijke openheid is er sprake van een waardevol landschappelijk gebied. De grond is voornamelijk in gebruik bij de grondgebonden melkveehouderij. Het verkavelingspatroon in samenhang met de kleinschalige lintbebouwing, van waaruit de ontginning van het gebied heeft plaatsgevonden, zijn cultuurhistorisch van grote betekenis. Het open veenweidelandschap biedt de voorwaarden voor een goed weidevogel-gebied. Toekomstperspectief Het toekomstperspectief is gericht op ontwikkeling van de duurzame grondgebonden veehouderij en het behoud van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Ondanks dat de landbouw en de natuur- en landschapswaarden elkaar in deze zone kunnen versterken, kan de landbouw ook een bedreiging vormen voor de karakteristieke natuur- en landschapswaarden van het veenweidegebied, zoals ruwvoederteelt, onderbemaling of slootdemping. Per situatie wordt afgewogen of de betreffende ingreep al of niet toelaatbaar is. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is gezien de kwetsbaarheid van het gebied niet aan de orde. Verbrede landbouw kan een rol spelen om het inkomen van de agrariër aan te vullen. Bij bedrijfsbeëindiging zal in deze zone uiterst zorgvuldig met vervolgfuncties moeten worden omgegaan. Neven- en vervolgfuncties die veel verkeer aantrekken zijn, gezien de capaciteit van de wegen, niet gewenst.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41
De perspectieven voor natuur en landschap zijn goed, mede gezien de grote belangstelling voor agrarisch natuurbeheer in deze zone. Afhankelijk van de intensiteit van het agrarisch grondgebruik, kunnen natuur- en landschapswaarden verder ontwikkeld worden. Alhoewel het gebied aantrekkelijk is voor recreatie, is gezien de beperkte ontsluiting en de kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden alleen extensieve, kleinschalige recreatie acceptabel. Nieuwe vestiging van recreatiebedrijven is hier niet wenselijk (uitgezonderd recreatiebedrijven die zich in vrijkomende agrarische bebouwing vestigen. Ook in het kader van verbrede landbouw zijn recreatieve nevenfuncties onder voorwaarden toelaatbaar. Beleidslijnen Voor dit gebied gelden de volgende beleidslijnen, gebaseerd op het geschetste toekomstperspectief: ontwikkelingsruimte voor duurzame grondgebonden veehouderij; ontwikkelingsmogelijkheden voor verbrede landbouw; geen mogelijkheden voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven; behoud van landschappelijke openheid en van cultuurhistorische waarden; behoud/ontwikkeling van weidevogelgebieden en stimulering agrarisch natuur- en landschapsbeheer; ontwikkeling van recreatief medegebruik; geen verkeersaantrekkende functies als neven- en vervolgfunctie. Natuurgebied Kenmerken Deze zone bestaat uit de natuurontwikkelings- en reservaatgebieden en andere onderdelen van de ecologische hoofdstructuur. De natuurontwikkelings- en reservaatgebieden zijn gronden die in agrarisch gebruik zijn of waren. Instrumenteel kan het ontwikkelen van natuur op twee verschillende manieren worden gerealiseerd: door vrijwillige verkoop van de agrarische gronden aan een terreinbeherende instantie die in het gebied de gewenste natuur realiseert; de gewenste natuur wordt gerealiseerd door een andere partij (bijvoorbeeld de agrariër of een agrarische natuurvereniging) op basis van het Programma Beheer; hierover worden juridisch bindende afspraken gemaakt. Toekomstperspectief Het toekomstperspectief in deze zone is gericht op één functie, namelijk natuur. Extensief agrarisch beheer ten behoeve van de natuurdoelstelling en eventueel extensief recreatief medegebruik zijn toegestaan. Het toekomstperspectief bestaat dan ook uit behoud en
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
42
versterking van de bestaande natuurwaarden (waardevolle sloot- en oevervegetaties, kritische weidevogels en karakteristieke landschapselementen) en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. Activiteiten of ingrepen die deze toekomstige functie nadelig kunnen beïnvloeden, zoals nieuwe bebouwing of het dempen van waterlopen zijn niet toegestaan. Om te kunnen toetsen of een ingreep gepast is om de gewenste natuur te realiseren, is het dempen van sloten en de aanleg van beplanting aanlegvergunningplichtig. Beleidslijnen Versterking en ontwikkeling van de natuurwaarden. Het tegengaan van aantasting van de natuurwaarden. Vervolg- of nevenfuncties zijn niet toegestaan.
Voorbeelden van aanvragen
De in deze paragraaf aangegeven voorbeelden zijn gespreid over de verschillende categorieën nevenfuncties (agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten, nietagrarische bedrijfsactiviteiten, recreatieve functies en overige dienstverlening). Daarnaast is voor de situatieschets uitgegaan van ofwel ligging in een veenweidegebied ofwel ligging in een droogmakerij. Uit de in paragraaf 7.4.1 geschetste beleidslijnen blijkt namelijk dat in de gemeente Midden-Waterland geen nevenfuncties zijn toegestaan in natuurgebieden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Voorbeelden bestemmingsplan
Aanvraag voor nevenfunctie
43
Effecten in effectentabel (maatgevend) 0/- verkeer; 0/- stiltegebied
Korte situatieschets
Methode hoofdstuk 7
Bestemmingsregeling
Beleid en beslissing
droogmakerij goed ontsloten in stiltegebied parkeren mogelijk op eigen terrein
volgens § 7.2 onder I
- artikel 1 Agrarische doeleinden (A) - lid 2 sub c - mede bestemd voor
niet-agrarisch: opslag caravans
0/- voor verkeer 0/- stiltegebied
- veenweide - smalle weg - slechte ontsluiting
volgens § 7.2 onder II
- artikel 2 Agrarische doeleinden - artikel 3 Nevenfuncties - tabel 1 Nevenfuncties - V = toelaatbaar na vrijstelling
recreatief: bed & breakfast
0/- verkeer aandacht voor richtlijn veehouderij en stankhinder
- droogmakerij, aan rand overgang veenweide - smalle weg - veehouderijen in de omgeving
volgens § 7.2 onder I
- artikel 1 Agrarische doeleinden (A) - lid 4 sub h - na vrijstelling
Gebiedsvisie/bp-regeling: Agebied In het algemeen minder perspectief voor nevenfuncties, maar verkoop eigen producten is rechtstreeks toegestaan. Nevenfuncties hebben geen dusdanig negatieve invloed op stiltegebieden dat deze niet zijn toegestaan. Beslissing: Medewerking verlenen. Vrijstellingsprocedure is niet nodig: de functie is rechtstreeks mogelijk. Gebiedsvisie/bp-regeling: ALN-gebied Verbrede landbouw is aanvulling op inkomen agrariër. Opslag caravans is via vrijstelling toegestaan. Nevenfuncties zijn niet toegestaan in matig ontsloten gebieden (themakaart voorschriften). Dit geldt ook als ze milieuhygiënisch niet inpasbaar zijn of bestaande landschaps- en natuurwaarden onevenredig aantasten. Beslissing: Geen medewerking verlenen. Het gebied is matig ontsloten en dus zijn geen verkeersaantrekkende nevenfuncties toegestaan. Gebiedsvisie/bp-regeling: Agebied Minder perspectief voor recreatieve nevenfuncties. B&B is via vrijstelling toegestaan. Hierbij moeten wel de verkeersaantrekkende werking en de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie in acht worden genomen. Beslissing: Medewerking verlenen. Het is een smalle weg, maar er is sprake van een geringe verkeersaantrekkende werking (personenvoertuigen). Een B&B wordt door de gemeente i.h.k.v. de Richtlijn veehouderij en stankhinder als vergelijkbaar met een kampeerboerderij gezien: deze levert geen beperkingen op aan de bedrijfsvoering van omringende agrarische bedrijven. Natuur- en landschapswaarden worden niet onevenredig aangetast.
een agrarisch aanverwant bedrijf: verkoop aan huis eigen/agrarische producten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
-
Voorbeelden bestemmingsplanregeling
Aanvraag voor nevenfunctie recreatief: manege/ rijschool
overig: zorgboerderij (therapie: meewerken op boerderij, geen nachtverblijf)
44
Effecten in effectentabel (maatgevend) - landschap - ecologie - verkeer 0/- stiltegebied
Korte situatieschets
Methode hoofdstuk 7
Bestemmingsregeling
Beleid en beslissing
veenweide, weidevogelgebied smalle weg slechte ontsluiting
volgens § 7.3
- artikel 4 Agrarische doeleinden - lid 3 vrijstellingsbevoegdheid niet-agrarische nevenfuncties
0/- verkeer 0/- stiltegebied aandacht voor richtlijn veehouderij en stankhinder
- veenweide - goed ontsloten, - veehouderijen in omgeving
volgens § 7.2 onder II
- artikel 2 Agrarische doeleinden - artikel 3 Nevenfuncties - tabel 1 Nevenfuncties - { = toelaatbaar bij wijze van medebestemming
Gebiedsvisie/bp-regeling: ALN-gebied Beleid o.a. gericht op het behoud van natuur- en landschapswaarden. Verbrede landbouw kan het inkomen van de agrariër aanvullen). Nevenfuncties via vrijstelling toegestaan. Criterium hierbij is dat rekening gehouden wordt met de belangen van natuur en landschap. Daarnaast zijn nevenfuncties niet toegestaan op wegen die volgens een themakaart zijn aangeduid als "slecht ontsloten". Beslissing: Geen medewerking verlenen vanwege negatieve effecten op landschap (paardenbakken) en ecologie (verstoring weidevogels). Daarnaast is het gebied niet voldoende ontsloten. Gebiedsvisie/bp-regeling: ALN-gebied Beleid in het gebied o.a. gericht op het behoud van natuur- en landschapswaarden. Verbrede landbouw kan een rol spelen op het inkomen van de agrariër (aanvulling). Nevenfuncties via vrijstelling toegestaan. Nevenfuncties zijn niet toegestaan in matig ontsloten gebieden (themakaart voorschriften). Ook indien ze niet milieuhygiënisch inpasbaar zijn of bestaande landschaps- en natuurwaarden onevenredig aantasten, zijn ze niet toegestaan. Beslissing Medewerking verlenen. Gebied is goed ontsloten. Landschapsen natuurwaarden worden niet onevenredig aangetast. De nevenfunctie wordt door de gemeente als niet gevoelig in het kader van de Richtlijn veehouderij en stankhinder gezien: er verblijven geen gevoelige groepen, "patiënten" worden beschouwd als werknemers die de bedrijfsvoering meemaken, er vindt geen overnachting plaats. Het stiltegebied wordt niet verstoord.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
-
303.11107.00
bijlagen Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Bijlage
1. Lijst van geïnterviewde gemeenten en belangorganisaties
Bij het opstellen van de Leidraad "verbrede landbouw in bestemmingsplannen" zijn interviews gehouden met de volgende gemeenten: Amsterdam-Noord; Beemster; Castricum; Graft-de-Rijp; Oostzaan; Waterland; Wormerland; Zaanstad; Zeevang. Daarnaast zijn interviews gehouden bij de volgende belangenorganisaties: Hotel de Boerenkamer; Recreatieschap Waterland; Vereniging Agrarisch Natuurbeheer Waterland; WLTO.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Bijlage
1
2. Samenvatting interviews gemeenten
Interview gemeenten: Wormerland, Beemster, Zaanstad, Castricum, Oostzaan, Amsterdam-Noord, Graft-de-Rijp, Waterland, Zeevang. Definitie verbrede landbouw De meeste gemeenten zijn met elkaar van mening dat onder "verbrede landbouw" activiteiten op het perceel van de agrariër worden verstaan waardoor de agrariër extra inkomsten kan genereren en daardoor in staat is de kwaliteit van het landschap te behouden. Daarnaast wordt door de gemeenten aangegeven dat deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische activiteit. De definitie "ondergeschikt" is nog in onvoldoende mate uitgekristalliseerd. Hoeveel procent van de agrariërs heeft een nevenfunctie, en wat zijn dit voor functies? Alle gemeenten, met uitzondering van AmsterdamNoord, geven aan dat veel agrariërs (circa 70% van de totale omvang) binnen hun gemeente zich bezig houdt met agrarisch natuurbeheer. In de meeste gemeenten vindt ook verkoop van streekeigen producten plaats. Amsterdam-Noord heeft veel aanvragen voor diverse vormen van nevenfuncties. In Castricum zijn dit met name aanvragen voor het kamperen bij de boer. Daarnaast worden functies als zorgboerderij en opslag van goederen gemeld. De gemeenten staan (zeer) positief tegenover verbredingsmogelijkheden en geven aan veel te willen toestaan als het gaat om dergelijke nevenfuncties. Met uitzondering van de gemeente AmsterdamNoord wordt aangegeven dat niet veel aanvragen binnenkomen voor verbredingsmogelijkheden. Volgens Beemster is het aantal aanvragen gering, omdat de bedrijven dermate groot zijn dat extra inkomsten niet nodig zijn. In sommige andere gemeenten wordt, indien extra inkomsten noodzakelijk zijn, inkomsten buiten het perceel gezocht (chauffeur, loonwerker). Wie zijn bij de afhandeling van aanvragen voor nevenfuncties betrokken? Bij het afhandelen van verzoeken omtrent nevenfuncties zijn doorgaans medewerkers van afdeling VROM betrokken. In navolging van de Wet openluchtrecreatie zijn, indien het kamperen bij de boer betreft, ook medewerkers "vergunningen" bij betrokken. Voor welke nevenfuncties binnen de gemeente ziet u kansen? De meeste gemeenten verwachten in de toekomst geen enorme toename van de behoefte naar nevenfuncties. Amsterdam-Noord verwacht dat in de toekomst een neveninkomen voor de agrariërs noodza-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
kelijk zal zijn voor het voortbestaan van het bedrijf. Zij verwacht in de toekomst dat het recreatieschap contracten sluit met agrariërs om te voorzien in bijvoorbeeld de behoefte aan wandelpaden langs (horeca)voorzieningen. Door Castricum wordt de zorgboerderij als een kans gezien. Zaandijk ziet mogelijkheden voor kinderopvang, kamperen bij de boer, de bioboer (voor natuur en landschap) en verkoop van eigen producten voor de stedeling. Graft-de-Rijp verwacht een toename van het aantal recreatieve verblijfsmogelijkheden bij de agrariër. De gemeente Oostzaan geeft aan dat kansen zich met name voordoen bij nevenfuncties die elkaar ondersteunen en daardoor gezamenlijk een beter totaalproduct kunnen leveren. Is er beleid op het gebied van verbrede landbouw? Veel gemeenten werken met bestemmingsplannen die zijn opgesteld in een tijd waarin verbrede landbouw nauwelijks een rol speelde. Het beleid van de gemeente is daardoor niet toegesneden op dit aspect. Amsterdam-Noord ontwikkelt momenteel een horeca en een waterplan waarin blauwe diensten bij de agrariër zijn opgenomen. In de integrale landschapsvisie van Amsterdam-Noord wordt ook ingegaan op nevenfuncties. Zaandijk is voornemens een structuurschets te ontwikkelen dat als ondersteunend beleid kan gaan dienen voor het toetsen van aanvragen. Wormerland heeft onlangs een nota van uitgangspunten ten behoeve van het bestemmingsplan opgesteld waarin keuzes met betrekking tot verbrede landbouw goed zijn verwoord. Gemeente Waterland gaat op termijn een aantal beleidslijnen opstellen met betrekking tot dit onderwerp. De meeste gemeenten geven aan nevenfuncties (indien deze wordt aangevraagd) toe te willen staan op basis van een artikel 19 WRO-procedure. Omdat de meeste gemeenten geen beleid hebben met betrekking tot dit specifieke onderwerp geven zij aan deze per geval te bekijken. Amsterdam-Noord gaf aan deze procedure te verkiezen boven het opnemen van een zogenaamde binnenplanse vrijstelling, zodat de gemeente grip blijft houden op de ontwikkelingen en daardoor de landschappelijke kwaliteiten beter behouden blijven. Zeevang wil juist wel werken met binnenplanse vrijstellingen. Achterliggende gedachte hierbij is dat volgens de huidige inzichten over de herziening van de WRO, deze procedure niet meer wordt opgenomen en bovendien niet telkens een verklaring van geen bezwaar van de provincie nodig is. Ook Beemster zal in het nieuwe bestemmingsplan
303.11107.00
Bijlage 2. Samenvatting interviews gemeenten
criteria opnemen op basis waarvan vrijstelling kan worden verleend voor nevenfuncties. Bij de toetsing van aanvragen wordt door de gemeenten met name gebruikgemaakt van het streekplan. Daarnaast geven gemeenten aan de volgende aspecten bij de afweging te betrekken: gebondenheid van de functie aan het buitengebied; verkeersaantrekkende werking; bijdragen aan de instandhouding van de agrarische bedrijfsvoering; landschappelijk inpasbaarheid; milieutechnische inpasbaarheid. Voldoet het huidige beleid? De gemeenten worden niet overspoeld met aanvragen voor nevenfuncties. Gemeente Oostzaan geeft aan dat er daarom geen noodzaak is om het huidige beleid te herzien. Gemeente Waterland erkent dat het huidige gemeentelijke beleid onvoldoende toereikend is voor het sturen van nevenfuncties. Ook Graftde-Rijp, Beemster en Amsterdam-Noord geven aan dat duidelijk is dat bij herziening van het bestemmingsplan een regeling over nevenfuncties moet worden opgenomen.
2
wikkeling van een nieuw bestemmingsplan, waarin beleid met betrekking tot agrarische nevenfuncties reeds wordt meegenomen. Ook de gemeente Castricum heeft niet direct behoefte aan de leidraad, maar geeft daarbij aan dat deze wellicht handig is bij het nieuw op te stellen bestemmingsplan. De overige gemeenten geven de ontwikkeling van de leidraad aan als een gewenst onderzoek. Daarbij wordt opgemerkt dat Oostzaan verwacht dat de leidraad na enkele jaren verouderd is maar de leidraad desondanks handig acht in het communicatietraject naar de agrariërs toe. Vrijwel alle gemeenten stellen voor om in de leidraad een lijst met criteria op te nemen waaraan toekomstige ontwikkelingen getoetst kunnen worden. Gemeenten gegeven aan deze lijst niet alleen te kunnen gebruiken bij het opstellen van bestemmingsplannen, maar ook bij binnenplanse vrijstellingen of artikel 19 WRO-procedures. Oostzaan wenst naast de criteria een lijst met functies die gelieerd zijn aan de agrarische sector. Amsterdam-Noord hoopt op een "bottum up"-benadering door agrariërs te laten invullen wat ze zoal wensen in de toekomst. Waterland hoopt op een breed kader zodat daarbinnen ruimte blijft voor afwegingen.
Waterland stelt dat door de grote ontwikkelingen in de landbouwsector het beleid snel achterhaald is. Castricum geeft aan dat ten aanzien van kleinschalig kamperen, wat vrijwel de enige activiteit is dat binnen deze gemeente als nevenfunctie aanwezig is, voldoende beleidsmatige informatie aanwezig is. Wormerland geeft aan dat het beleid op hoofdlijnen voldoet maar dat thans nog een verdiepingsslag plaats moet vinden. Hoe wordt binnen de gemeente omgegaan met handhaving ten opzichte van agrarische nevenfuncties? Met name Amsterdam-Noord geeft aan goed te controleren op strijdig gebruik van bebouwing. Castricum controleert met name op gebruik van gronden ten behoeve van maneges en handhaaft daar op. Ook geeft Castricum aan de regelgeving ten aanzien van het kamperen bij boer goed te handhaven. Doordat in andere gemeenten niet bijzonder veel gebruik wordt gemaakt van nevenfuncties melden deze gemeenten daar ook niet zozeer op te (hoeven) handhaven. Oostzaan geeft daarbij aan dat het meer nadruk legt op de controle van bouwregels dan op het gebruik van bouwwerken. Is er behoefte aan een leidraad? Hierover wordt bij de gemeenten verschillend gedacht. De gemeenten Zaandijk en Wormerland hebben aangeven niet direct de behoefte te hebben aan de leidraad. Wormerland is thans bezig met de ont-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Bijlage
1
3. Samenvatting interviews belangenorganisaties
Interview Vereniging Agrarisch Natuurbeheer, het Recreatieschap, Hotel de Boerenkamer, WLTO Definitie verbrede landbouw Gezamenlijk kan voor deze definitie de volgende invulling worden gegeven. Alle nevenactiviteiten, bij een agrarische hoofdfunctie, die bijdragen aan het behoud van het cultuurlandschap. De WLTO geeft daarbij aan dat een scheiding tussen hoofd- en nevenfunctie lastig te maken is. Hoeveel procent van de agrariërs heeft een nevenfunctie die betrekking heeft op uw organisatie en is hierin een ontwikkeling aan te geven? Vrijwel 75% is lid van agrarisch natuurbeheer en dit aantal groeit nog steeds. Het Recreatieschap meldt dat ook een aantal van deze leden een recreatieve functie wil ontplooien. Circa 20 agrariërs heeft zich bij het Recreatieschap aangemeld met het aanbod een recreatieve route over hun gronden te ontwikkelen. Dit past in de trend die door het Recreatieschap wordt geschetst waarin de wens naar routegebonden recreatie (wandelen, fietsen, kanoën) toeneemt. Hotel de Boerenkamer stelt dat in het gebied nog voldoende markt is voor de ontwikkeling van circa 25 van dergelijke functies. Daarbij geven zij aan dat uit onderzoek blijkt dat in de toekomst meer mensen gebruik wensen te maken van toeristische en recreatieve voorzieningen. De WLTO geeft aan dat, afhankelijk van de definitie die wordt gehanteerd, het aantal agrariërs dat aan verbreding doet, ligt dit tussen de 13 en 30%. Een nevenactiviteit wordt vooral opgericht in gebieden met druk op de landbouw. Daarbij wordt opgemerkt dat wens van jonge agrarische ondernemers ligt op het maken van het agrarisch product en niet op het uitvoeren van een nevenactiviteit. De WLTO verwacht in de toekomst meer vraag naar zorgboerderijen, verblijfsrecreatie zoals Hotel de Boerenkamer en verkoop van streekeigen producten. Ook voor natuurbeheer acht de WLTO goede kansen. Is er goed beleid (gemeente/provincie) op het gebied van verbrede landbouw? Hotel de Boerenkamer en de WLTO brengen onder de aandacht dat het beleid en de welwillendheid om mee te werken aan verbredingsmogelijkheden per gemeente verschilt. Zo geven zij aan dat in Edam weinig ontwikkelingen worden toegestaan, terwijl in Graft de Rijp, Midden-Beemster en Wormerland meer mogelijk is. Het Recreatieschap en de vereniging Agrarisch Natuurbeheer stellen beide dat gemeenten terughoudend zijn in het toestaan van nevenfuncties vanwege de angst dat deze uitgroeien tot volwaar-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
dige functies, hetgeen niet gewenst is. Daarbij meldt Agrarisch Natuurbeheer dat gemeenten te vaak op de rem trappen indien een ontwikkeling niet past binnen de regelgeving van een vaak verouderd bestemmingsplan. Deze vereniging pleit er dan ook voor om in dergelijke gevallen te toetsen aan de doelstelling van het beleid. Daarnaast acht de vereniging het wenselijk om het beleid tussen de gemeenten beter af te stemmen en bij herzieningen van bestemmingsplannen na te gaan hoe verbreding hierin kan worden opgenomen. Het Recreatieschap vindt dat de kaders, waarbinnen ontwikkelingen zijn toegestaan, vaak te onduidelijk zijn en dat vanwege capaciteitsproblemen bij gemeenten de proceduretijd bij vergunningaanvragen toeneemt. Daarnaast vindt het Recreatieschap dat gemeenten niet erg welwillend staan ten opzichte van verbreding. Voor het concept Hotel de Boerenkamer heeft de gemeente als voorwaarde dat niet meer dan 2 kamers mogen worden gerealiseerd. Deze organisatie is van mening dat veel ondernemers afhaken bij de ontwikkeling van een Boerenkamer als neven- of vervolgfunctie vanwege de bestuurlijke beperkingen die men tegen komt. Daar komt bij dat door het grote verloop binnen het gemeentelijk apparaat, veel kennis wegebt. De WLTO constateert dat de laatste tijd het gemeentelijke beleid in positieve zin is gewijzigd en ook de zaken goed op orde hebben. De kern van de problematiek wordt uitgesproken (handhaven van de aard van het gebied) waarbinnen meer ruimte wordt toegestaan voor nevenfuncties. Algemene voorwaarde is dat de functie geen belemmering vormen voor de hoofdtak en de omgeving. Ook op provinciaal niveau heeft het beleid volgens de WLTO een dergelijke strekking. Wat verwacht u van de leidraad? "Duidelijkheid en eenduidigheid" zijn de kernwoorden waarmee de organisaties het doel van de leidraad weergeven. Specifieker verwacht Hotel de Boerenkamer dat de leidraad een product wordt waardoor ondernemers vooraf kunnen voorspellen of een bepaalde ontwikkeling wel of niet is toegestaan. Het Recreatieschap en vereniging Agrarisch Natuurbeheer vullen dit aan met een kwantificering van bepaalde typen nevenfuncties, omdat dit nodig is voor behoud van kwaliteit.
303.11107.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
303.11107.00
Bijlage
1
4. Richtlijn Veehouderij en stankhinder
De Richtlijn Veehouderij en stankhinder (1996) is opgesteld om de stankhinder in de omgeving van veehouderijen te kunnen beoordelen (in het kader van de vergunningverlening). Ook bij het mogelijk maken van nieuwe stankgevoelige functies in de omgeving van veehouderijen dient rekening te worden gehouden met deze Richtlijn, om de aanwezige agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering te belemmeren. Deze richtlijn geldt overigens niet voor melkveehouderijen die onder het Besluit meldrundveehouderijen Milieubeheer vallen: de richtlijn geldt alleen voor veehouderijen die vergunningplichtig zijn. De richtlijn heeft een vrij globaal karakter. Bij het hanteren van de richtlijn is het van belang dat de eigen oordeelsvorming van de gemeente is toegesneden op de concrete situatie.
Omgevingscategorieën Bij de beoordeling van stankhinder bij veehouderijen in het kader van de Richtlijn Veehouderij en stankhinder wordt de omgeving naar stankgevoeligheid onderverdeeld in vier categorieën. Categorie 1 is de meest gevoelige bebouwing en betreft de bebouwde kom en stankgevoelige objecten, categorie 4 is het minst gevoelig en betreft verspreide burgerwoningen en agrarische bedrijven in een agrarische omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat voor de indeling van de 4 categorieën teruggegrepen moet worden op de Brochure Hinderwet en veehouderij (1985, de voorganger van de Richtlijn Veehouderij en stankhinder). In het onderstaande kader worden de in deze brochure onderscheiden omgevingscategorieën aangegeven.
Omgevingscategorieën volgens de Brochure Hinderwet en Veehouderij Categorie I: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: 1. De bebouwde kom 2. Stankgevoelige objecten (ziekenhuizen, sanatorium, internaat etc.); 3. Objecten voor verblijfsrecreatie (bungalowpark, camping, etc.), uitgezonderd de verblijfsrecreatie op kampeerboerderijen Categorie II: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: 1. Niet-agrarische bebouwing, geconcentreerd in lintbebouwing buiten de bebouwde kom, langs wegen, vaarten, dijken e.d.; 2. Meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het desbetreffende buitengebied een bepaalde woonfunctie verlenen; 3. Objecten voor dagrecreatie (zwembaden, speeltuinen, etc.). Categorie III: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: Een enkele niet-agrarische bebouwing in het buitengebied. Categorie IV: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: Andere agrarische bedrijven Toepassing Richtlijn op nevenfuncties Agrarische nevenfuncties: kamperen bij de boer Bij de categorie-indeling is in de Brochure aangegeven dat in verband met het aspect stankhinder geen rekening hoeft te worden gehouden met kamperen bij de boer: "Doel van deze vorm van kamperen is echter verblijf op een functionerend agrarisch bedrijf, waarbij de recreant een indruk kan opdoen van de aard van het boerenbedrijf. Dit alles in aanmerking nemend is besloten dat het kamperen bij de boer
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
geen invloed heeft op de werking van de Hinderwet". Bij de verschillende omgevingscategorieën is verblijfsrecreatie op kampeerboerderijen dan ook uitgesloten als stankgevoelig object.
303.11107.00
Bijlage 4. Richtlijn Veehouderij en stankhinder
Overige agrarische nevenfuncties Naast het kamperen bij de boer komen in deze Leidraad tal van andere nevenfuncties aan bod, waarbij de vraag rijst of deze nevenfuncties wel als stankgevoelige objecten dienen te worden beschouwd. De categorie-indeling zoals opgenomen in de Brochure biedt wat dat betreft enige interpretatieruimte: de overige nevenfuncties worden niet concreet genoemd. Bovendien zijn objecten voor verblijfsrecreatie en objecten voor dagrecreatie niet nader gedefinieerd. Over nevenfuncties in de landbouw in relatie tot stankhinder is ons geen jurisprudentie bekend. Zorgvuldige besluitvorming Een zorgvuldige besluitvorming over het toestaan van nevenfuncties vereist dat in relevante gevallen aandacht aan het aspect stankhinder wordt geschonken. Gemeenten dienen hierbij te beargumenteren/af te wegen of een nevenfunctie in dat kader als stankgevoelig object moet worden gezien en moeten belangen afwegen. Hierbij rijzen verschillende vragen: kan een activiteit die als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf plaatsvindt in het algemeen wel beschouwd worden als stankgevoelig object? Derden die gebruik zullen maken van de nevenactiviteit, weten immers dat deze verbonden is aan een agrarisch bedrijf. Bovendien vinden nevenfuncties in NoordHollands Midden vaak bij veehouderijen plaats. Is een specifieke nevenfunctie te beschouwen als stankgevoelig object? Zoals reeds eerder is aangegeven, is ons geen jurisprudentie bekend over nevenfuncties in de landbouw in relatie tot stankhinder. Bovenstaande vragen kunnen wij derhalve niet met een definitief "nee" beantwoorden. Om risico's in de besluitvorming te vermijden, kunnen gemeenten het aspect "stankhinder" specifiek in hun besluitvorming betrekken. Bij het besluit om medewerking te verlenen aan de realisatie van een concrete nevenfunctie kunnen in dit kader de volgende overwegingen eventueel een rol spelen: Wordt de nevenfunctie mogelijk gemaakt bij een veeteeltbedrijf of bij een akkerbouwbedrijf (met andere woorden: ondervindt de nevenfunctie reeds last van stank als gevolg van het eigen bedrijf en niet alleen als gevolg van andere bedrijven in de omgeving)? Vindt er in het kader van de nevenfunctie bezoek van derden plaats of is dit verwaarloosbaar? Vindt dit bezoek gedurende een groot deel van de dag plaats of slechts kortstondig? Vindt de nevenactiviteit plaats om op enigerwijze een indruk te krijgen van de aard van een boerenbedrijf? Is er in dat kader sprake van verblijfsrecreatie bij de boer? Zijn groepen die in het bijzonder gevoelig zijn voor stank bij de nevenactiviteit betrokken?
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2
AMvB's over (agrarische) bedrijven en nevenfuncties Overigens zijn in het Besluit akkerbouwbedrijven, Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en hoogst waarschijnlijk ook andere Besluiten die betrekking hebben op (agrarische) bedrijven als gevoelig object aangemerkt: "een gebouw of deel van een gebouw dat tot het verblijf van personen is bestemd, een gebouw of terrein dat is bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein … (zoals bedoeld in kleinschalig kamperen bij de boer)…. , een gebouw dat deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf en ter beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, of een als kamphuis of blokhut aan te merken bouwwerk, dat er beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf". Daarnaast worden ook woningen van derden als gevoelig object beschouwd. Uit deze definitie blijkt strikt genomen dat dagrecreatieve nevenfuncties tot gevoelige objecten behoren. Dit betekent dat in feite bij het concreet toestaan van deze nevenfuncties rekening moet worden gehouden met de voorwaarden ten aanzien van gevoelige objecten die in de betreffende Besluiten zijn aangegeven. Ook hier dient de gemeente strikt genomen een nadere afweging te maken om te voorkomen dat een bedrijf in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt dan wel door de komst van nevenfuncties vergunningplichtig worden. Niet-agrarische bedrijven en nevenfuncties Bij het concreet toestaan van nevenfuncties dient de gemeente ook rekening te houden met de bedrijfsvoering van niet-agrarische bedrijvigheid, zodat deze niet hun bedrijfsvoering worden beperkt (meldingsplichtige dan wel vergunningsplichtige bedrijven).
303.11107.00