Ongehoord
Schönberg Ensemble Reinbert de Leeuw . Rosemary Hardy Gubaidulina, Rihm donderdag 19 april 2001
Ongehoord . Seizoen 2000-2001
Champ d’Action Zsolt Nagy . Irvine Arditti Ferneyhough, Van Eycken, Nono, Neuwirth zaterdag 30 september 2000 Ictus Ensemble Georges-Elie Octors . Kai Wessel Holliger, Harvey woensdag 11 oktober 2000 Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Peter Rundel . Jan Michiels Janácek, Neuwirth, Kurtág, Bartók vrijdag 13 oktober 2000 Ensemble Modern Wolpe, Feldman, Schönberg, Holt donderdag 7 december 2000 Prometheus Ensemble Etienne Siebens Vivier woensdag 28 maart 2001 Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Peter Rundel . Valdine Anderson Schönberg, Neuwirth vrijdag 6 april 2001 Schönberg Ensemble Reinbert de Leeuw . Rosemary Hardy Gubaidulina, Rihm donderdag 19 april 2001
Schönberg Ensemble Reinbert de Leeuw dirigent . Rosemary Hardy sopraan
Wolfgang Rihm Triptychon •
18’
Pol - Kolchis - Nucleus
Wolfgang Rihm Abschiedsstücke
18’
Abschiedsstück I • Abschiedsstück III •
pauze
Sofia Gubaidulina Hommage à T.S. Eliot • • • • • •
•
ism. Concertvereniging Concervatorium Antwerpen begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 20.40 uur einde omstreeks 21.40 uur inleiding door Piet van Bockstal . 19.15 uur . Foyer tekst programmaboekje Thea Derks, Elmer Schönberger coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Tegendruk gelieve uw GSM uit te schakelen!
35’
I II III - Time and the bell have buried the day IV V - The chill ascends from feet to knees VI VII - Sin is Behovely
Wolfgang Rihm
Triptychon: Pol – Kolchis – Nucleus Wolfgang Rihm (°1952) is in het verleden vaak verguisd vanwege zijn onconventionele benadering van de muziekgeschiedenis. Hij maakt geen onderscheid tussen traditie en vernieuwing en laat zich net zo makkelijk inspireren door Schubert of Wagner als door Schönberg of Nono. Daarom werd hij nogal eens uitgemaakt voor reactionair en kreeg hij allerlei etiketten opgeplakt: neoromantisch, neo-expressionistisch en zelfs neoklassiek. Ook zijn buitengewone productiviteit maakte hem verdacht, maar inmiddels heeft de onmiskenbare kwaliteit en zeggingskracht van zijn muziek de kritiek grotendeels doen verstommen. Rihm componeerde Pol in 1991 ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van de legendarische mecenas (en ook dirigent) Paul Sacher. In zijn oorspronkelijke vorm was het een stuk voor zes instrumenten, maar toen Rihm besloot het samen met Kolchis en Nucleus als cyclus te presenteren, “overschilderde” hij het naar eigen zeggen “met de instrumentale kleuren die ik ook gebruik in Nucleus”. De drie stukken kwamen door toeval samen: “Er bestaat natuurlijk geen route van een pool, via een kolchis naar een nucleus. Soms staan in het atelier stukken (af, niet af - wie zal het zeggen?) toevallig naast elkaar en wekken een ogenblik de indruk dat zij met elkaar te maken zouden kunnen hebben.” Rihm’s Pol lijkt op te stijgen uit de duistere krochten van de hel. De klankkleur wordt bepaald door lage instrumenten als basklarinet, hoorn en (bas)trombone, of in het lage register spelende instrumenten als trompet en klarinet; bij de strijkers ontbreekt de viool. Het werk opent met donkere samenklanken, die doorsneden worden met korte, zenuwachtige motieven. Langzaam klimt de muziek naar hogere regionen en het werk eindigt met een schreeuw van de
Wolfgang Rihm © Betty Freeman
Abschiedsstücke
blazers in het hoogste register. Ook Kolchis ontstond in 1991. Het is opgedragen aan Kurt Kocherscheidt en de titel is ontleend aan het doek The Boys from Kolchis van deze in 1992 overleden schilder. Kolchis is geschreven voor slechts vijf instrumenten en ook hier overheerst de donkere sfeer, maar de pas is trager dan in Pol en de nervositeit ontbreekt. Nucleus tenslotte ontstond in 1996 en heeft dezelfde bezetting als Pol. Het is een muzikale groet aan Pierre Boulez. Opnieuw die duistere klanken, maar ditmaal is de vorm organischer en blijven de verontrustende, op elkaar botsende motieven van Pol uit.
Abschiedsstücke In 1993 componeerde Rihm Abschiedsstücke voor vrouwenstem en klein orkest, naar drie gedichten van Wolf Wondratschek. Tot nu toe zijn alleen de delen een en drie voltooid. Het eerste gedicht gaat over lijkenschennis. Een femme fatale maakt een verliefde man het leven zuur en laat hem zelfs in zijn graf niet met rust. De regel “Sie hob den Rock, kniete nieder und pisste sich über ihm leer”, beroerde Rihm hevig. Hij zei: “Zo’n zin moet je één keer in je leven op muziek gezet hebben.” De zangeres, die de woorden letterlijk lijkt te nemen, zingt deze met kopstem in een dalende lijn en eindigt op een lage noot. In het derde gedicht neemt een vrouw afscheid van haar geliefde, wiens vliegtuig al kleiner is dan “ein weggeworfenes Streichholz”. Hier eindigt de stem in het niets, terwijl ook het ensemble zwijgt.
Abschiedsstück 1
Am liebsten singt Liebe vom Leben, am schönsten besingt sie den Tod. Sie kamen, viele, dieser und jener, hieben alle Gott oder so, nichts zu machen! Alles war anders und alles war gleich. Nachts dann, steif bis zum Morgen, das Stampfen der Liebe. An einem Tag im Frühling trennten sich die beiden und er fragte sich, ob er wohl zu jenen zwei, drei Männern in ihrem Leben gehörte, von denen eine Frau, wie man sagt, erst in der Stunde ihres Todes endgültig Abschied nimmt. An einem anderen Tag stand sie an seinem Grab. Noch immer liess sie ihm keine Ruh. Selbst Staub, zu dem alles Lebende wird, spottete sie, ist stärker als du. Sein Kopf ragte noch heraus. Das fand sie typisch für ihn.
Sein Kopf war Himmel und Hölle, ihm Ruhm und Ruin. Er berührte mit seinen Fussspitzen wohl schon die Pforte zum Paradies, als sie ihre kleinen glänzenden Schuhe auszog und seinen Kopf mit nackten Füssen hineinstieb in die Erde. Dabei war es, als ob ein Lächeln auf seinen Lippen lag und er ihr sanft noch etwas sagen werde. Aber dazu kam es nicht mehr, denn sie hob den Rock, kniete nieder und pisste sich über ihm leer. Ihr war dabei wie einem Kind, war wieder Frau, war wieder wie Frauen sind. Er hatte sie nie getötet sie hatte ihn vielleicht geliebt. Er hatte zu jenen Verliebten gehört, denen keine Frau diese Schwäche vergibt. Sie war die Stärkere von beiden. Wer einmal glücklich mit ihr war, wird lange schrecklich leiden. Sie waren die Nacht und der Tag,
Sie waren Schwert und Knoten. Sie fielen nach jedem Schlag, der sie trennte, unzertrennlich zu Boden. Berührung war Gewalt. Sie waren Liebende, und ihr Scheitern war Jahrhunderte alt. Die Stunden, in denen sie glücklich waren, hatten die Seltenheit eines Skandals.
Abschiedsstück 3 Das Absolute ist eine Sache von Sekunden. Ein Aufschrei der Ruhe geht durch meinen Körper. Bald trennen uns Wolken. Darüber wölbt sich der Himmel, geduldig, von Abschied zu Abschied. Dein Flugzeug ist schon jetzt kleiner als ein weggeworfenes Streichholz.
Sofia Gubaidulina Hommage à T.S. Eliot
Sofia Gubaidulina werd geboren in 1931 in Tsjistopol in de sovjetrepubliek Tatarstan, uit een Tataarse vader en een Russische moeder. Zij groeide op in de hoofdstad Kazan, waar zij piano en compositie studeerde. Hoewel haar Aziatische afkomst vaak benadrukt wordt, is het beslist niet zo dat zij opgroeide met de klanken van de Tataarse volksmuziek in haar oren: als deze al werd uitgevoerd, werd zij overgoten met een dikke saus westersheroïsche akkoorden. Gubaidulina hoorde pas originele Tataarse volksmuziek toen ze in 1959 naar Moskou verhuisde om compositie te studeren bij Nikolai Peiko. “Ik was direct gefascineerd door de rijkdom van die eenstemmige muziek, die een enorme variëteit aan klankkleuren in zich herbergt”, heeft ze hierover gezegd. Haar Tataarse achtergrond manifesteert zich dan ook vooral in haar enorme sensibiliteit voor klank, de meditatieve sfeer en een voorliefde voor het rubato. Een ander belangrijk aspect in haar werk is haar Russischorthodoxe geloofsovertuiging: de muzikale verwijzingen naar het kruis en de Heilige Drie-eenheid zijn legio. Naast het geloof en de mystiek vormt poëzie een belangrijke bron van inspiratie voor Sofia Gubaidulina. Zij legt daarbij een opvallend gevarieerde smaak aan de dag: ze beperkt zich niet tot het werk van bekende dichters als Rainer Maria Rilke, Anna Achmatova en Marina Tsvetajeva, maar zet ook teksten van minder bekende grootheden als Francisco Tanzer, Gennadi Aigi en Afanasi Fet op muziek. Welke dichter zij ook kiest, altijd weet zij de teksten te doorgronden en een muzikale meerwaarde te geven. De violist Gidon Kremer vroeg haar een stuk te schrijven op Four Quartets van de Amerikaans-Engelse dichter T.S. Eliot, en na lezing van deze vierdelige cyclus was Gubaidulina diep onder de
Sofia Gubaidulina
indruk. Eliot schreef de gedichten, met uitzondering van het in 1935 ontstane Burnt Norton, in het begin van de oorlogsjaren, toen hij de Blitzkrieg aan den lijve ondervond tijdens de bombardementen op Londen. De sfeer is somber en de verwijzingen naar bloed, vuur en as zijn legio. Maar Gubaidulina voelde zich vooral aangetrokken door Eliots opvatting van tijd, die sterk overeenkomt met die van haar zelf. De verzen “Time present and time past/Are both perhaps present in time future/And time future contained in time past”, waarmee de cyclus opent, herkennen we in haar uitspraak dat de stilte zowel verleden, heden, als toekomst in zich draagt. Toch zette zij juist deze regels niet op muziek. Gubaidulina schreef Hommage à T.S. Eliot voor de bezetting van het Octet van Schubert – een strijkkwartet aangevuld met contrabas, klarinet, fagot en hoorn. Zij voegde hier een sopraanstem aan toe. Opmerkelijk is de opbouw van het zevendelige werk: in het eerste deel klinken alleen de strijkers, in het tweede enkel de blazers en pas in het derde introduceert de componiste de sopraan. Deze zingt - onbegeleid - een overpeinzing uit Burnt Norton over het verdwijnen van het licht aan het einde van de dag. Op de woorden time en light meandert de stem, de rest wordt syllabisch gezongen. Pas in het vijfde deel komen alle instrumenten samen. De blazers vlechten cantilenen door korte samenklanken van de strijkers, terwijl ook de zangeres lyrische lijnen zingt. Voor “dripping blood” horen we druppelende pizzicati, daarna is de stem weer alleen. Na een tragisch-gedragen zesde deel van drie strijkers en klarinet eindigt Hommage à T.S. Eliot met de volledige bezetting. Tegen een fond van apocalyptische klanken zingt de sopraan de tekst “all
shall be well” uit Little Gidding, het laatste gedicht van de cyclus. Maar haar vertwijfelde uithalen raken feilloos de waarheid: Eliot was er allerminst gerust op dat alles goed zou komen.
Hommage à T.S. Eliot III Time and the bell have buried the day; The black cloud carries the sun away. Will the sunflower turn to us, will the clematis, stray down, blend to us; tendril and spray clutch the cling? Chill fingers of yew be curled down to us? After the Kingfisher’s wing has answered light to light, and is silent, the light is still at the still point of turning world. IV The chill ascends from feet to knees, the fever sings in mental wires, if to be warmed, then I must freeze and quake in frigid purgatorial fires of which the flame is roses, and the smoke is briars. The dripping blood our only drink the bloody flesh our only food: In spite of which we like to think, that we are sound substantial flesh and blood again in spite of that, we call this Friday good.
VI Sin is Behovely, But All shall be well, and All shall be well. And All shall be well, and All manner of thing shall be well, when the tongues of flame are infolded into the crowned knot of fire And the Fire and the rose are one.
Rosemary Hardy Rosemary Hardy wordt internationaal beschouwd als een van de grootste sopranen van de twintigste eeuw. Ze heeft opgetreden in Europa en de Verenigde Staten met orkesten en ensembles als London Sinfonietta, Ensemble Modern, het Schönberg Ensemble, Klangforum Wien en Ensemble InterContemporain, Parijs. Ze werkt nauw samen met componisten als Oliver Knussen en György Kurtág. Ze vertolkte de rol van Max in Knussens opera Where de Wild Things are en de rol van Rhoda in Higglety Pigglety Pop!. Van Kurtág zong ze de cyclus voor sopraan en piano The Sayings of Peter Bornemisza met pianist Pierre Laurent Aimard. Rosemary Hardy heeft meegewerkt aan diverse operaprojecten: Marthalers The Unanswered Question, Twentieth Century Blues in Basel, Pascal Dusapin’s To Be Sung en Klaas de Vries A King, Riding met teksten van Virginia Wolf. A King, Riding, met het Asko Ensemble en het Schönberg Ensemble onder leiding van Reinbert de Leeuw, werd in 1996 in Theater Carré in Amsterdam uitgevoerd in het kader van het Holland Festival en ging in februari van 2001 in reprise in het Concertgebouw Amsterdam (Tijdgenoten-serie) en in Muziekcentrum Vredenburg. Ze won prijzen voor opnames van The Messages of the Late R.V. Troussova van György Kurtág (Edison en Deutsche Schallplatten Preis) en van vier verzamelde werken van György Ligeti (nominatie voor de Grammy Awards in 1998). Dit seizoen zingt ze onder meer Messiaen’s Poèmes pour Mi met het BBC Symphony Orchestra en Sir Andrew Davies, Schönbergs Erwartung met het Cleveland Orchestra en Elegy for Young Lovers van HansWerner Henze. Schönberg Ensemble In 1974 werd het Schönberg Ensemble opgericht door leerlingen en oud-leerlingen van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Sinds de oprichting is Reinbert de Leeuw vaste dirigent van het ensemble. Aanvankelijk bestond het repertoire uit de kamermuziekwerken van de componisten van de Tweede Weense School: Arnold Schönberg, Alban Berg en Anton Webern. Inmiddels behoort het gehele twintigste-eeuwse repertoire tot het werkterrein van het Schönberg Ensemble. Er werden compositieopdrachten gegeven aan een groot aantal Nederlandse en buitenlandse componisten, onder wie Louis Andriessen, Klaas de Vries, Mauricio Kagel, John Adams, Isang Yun en Sofia Gubaidulina. Het Schönberg Ensemble gaf concerten in vrijwel alle landen van Europa, in Canada, de Verenigde Staten, India en Japan. Sofia Gubaidulina schreef in 1993 Jetzt immer Schnee voor het Schönberg Ensemble en het Nederlands Kamerkoor in opdracht van het Holland Festival.
Reinbert de Leeuw Reinbert de Leeuw werd geboren in Amsterdam en studeerde piano en muziektheorie aan het Amsterdamse Conservatorium, gevolgd door zijn compositiestudie bij Kees van Baaren aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Als uitvoerend musicus (pianist, dirigent en componist) zijn Reinbert de Leeuws activiteiten zeer uitgebreid. In 1972 heeft hij aan de wieg gestaan van de Rondom serie en sinds de oprichting in 1974 is Reinbert de Leeuw vaste dirigent van het Schönberg Ensemble. Hij dirigeert naast het Schönberg Ensemble regelmatig andere kamermuziekensembles en de belangrijke Nederlandse orkesten. In het seizoen 19951996 kreeg hij van het Concertgebouw Amsterdam de Carte Blanche serie aangeboden. Naast zijn concertactiviteiten dirigeert hij diverse producties bij De Nederlandse Opera in Amsterdam en bij de Nationale Reisopera in Enschede. Producties die onder zijn leiding hebben plaatsgevonden zijn onder andere Stravinsky (Rake’s Progress), Andriessen (Rosa, a Horse Drama, Writing to Vermeer), Ligeti (Le Grand Macabre) en Vivier (Rêves d’un Marco Polo). In 1992 was hij artistiek gastdirecteur van het Aldeburgh Festival en van 1994-1998 was hij als artistiek directeur verbonden aan het Tanglewood Festival voor hedendaagse muziek in de Verenigde Staten. Met ingang van de zomer van 2000 is hij voor een periode van drie seizoenen verbonden aan het Sydney Symphony Orchestra Australië als artistiek adviseur voor de series van moderne en hedendaagse muziek. Van Reinbert de Leeuw zijn, zowel als dirigent als pianist, een groot aantal opnamen verschenen bij o.a. Philips, Teldec, Electra Nonesuch, Auvidis Montaigne met werken van Messiaen, Stravinsky, Jánacek, Liszt, Gubaidulina, Oestvolskaja, Schönberg, Webern, Vivier, Andriessen en Reich. Een aantal daarvan werden met belangrijke prijzen onderscheiden. Voor zijn activiteiten in de muziekwereld is Reinbert de Leeuw diverse malen onderscheiden: in 1991 ontving hij de Sikkens Award en in 1992 de grootste Nederlandse muziekprijs, het 3-M Muzieklaureaat. In 1994 werd hem een eredoctoraat van de Universiteit van Utrecht uitgereikt. Reinbert de Leeuw was te zien in de serie tv-programma’s Toonmeesters, die op Nederland 3 werd uitgezonden, waarin hij onder meer sprak over de muziek van Sofia Gubaidulina.
Schönberg Ensemble dirigent
Reinbert de Leeuw sopraan
Rosemary Hardy fluit
slagwerk
Govert Jurriaanse Evert Weidner
Ger de Zeeuw Niels Meliefste Wilbert Grootenboer
klarinet
piano/celesta
Pierre Woudenberg
Pauline Post
basklarinet
harp
Liesbeth de Jong
Godelieve Schrama
fagot
accordeon
Wilma van den Berge
Harriët Markus
contrafagot
viool
Paul Schumpp hoorn
Marijke van Kooten Wim de Jong
Sergej Dovgaljuek
altviool
trompet
Susanne van Els
Willem van der Vliet Gert Jan Loot
violoncello
trombone
contrabas
Harry de Lange
Quirijn v. Regteren Altena
hobo
Hans Woudenberg