24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
DONDERDAG, 24 APRIL 2008 VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter 1. Opening van de vergadering (De vergadering wordt om 10.00 uur geopend) 2. Ingekomen stukken: zie notulen 3. Jaarlijkse beleidsstrategie 2009 (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 4. Schipbreuk van de cargo New Flame en de gevolgen daarvan in de baai van Algeciras (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 5. Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (debat) De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag van Anne Ferreira, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, inzake het Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen 2007/2203(INI)) (A6-0040/2008). Anne Ferreira, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, allereerst wil ik mijn bijzondere dank uitspreken aan de schaduwrapporteurs en de rapporteurs voor advies voor hun waardevolle ondersteuning. Vandaag kunnen we tevreden zijn over het evenwichtige verslag dat de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid heeft goedgekeurd. Dit is het resultaat van gezamenlijke inspanningen. De Europese Unie zet zich onbetwistbaar in voor het milieu, zowel binnen de Unie als op internationaal niveau. Nu een aantal doelstellingen is opgesteld om aan de dringende behoeften op het gebied van het milieu tegemoet te komen, moet de Europese Unie aangeven langs welke wegen deze bereikbaar zijn. Hiertoe heeft de Unie de afgelopen jaren wetgeving aangenomen die binnen de Unie van toepassing is en die regelmatig wordt herzien. Ze investeert in onderzoek, bevordert de bewustwording bij de burgers en stimuleert goede praktijken van de lidstaten. Nu doen we voorstellen om naar een andere mogelijkheid te kijken, die van op marktwerking gebaseerde instrumenten. Het verslag is gebaseerd op het Groenboek van de Commissie, dat een aantal voorstellen en ideeën bevat die ik toejuich. Ten eerste probeert het verslag verbeteringen aan te brengen in een tekst die zich naar mijn mening een beetje te veel concentreert op klimaatverandering. Dat is zeker een essentieel onderwerp, maar we mogen niet het totaalbeeld uit het oog verliezen, te weten alle gebieden van menselijke activiteit waarvan de gevolgen voor het milieu ook zeer belangrijk zijn. Verder beschik ik helaas niet over enige informatie uit de raadplegingsprocedure die ons mogelijk bij ons werk had kunnen helpen. In het Groenboek stelt de Commissie voor om de milieudoelen tegen lagere en redelijke kosten te realiseren. Dat zou mogelijk moeten
1
2
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn met de economische instrumenten die bovendien een flexibele manier vormen om de gestelde doelen te bereiken. Ten slotte stelt het verslag voor dat de Commissie een actieplan of iets vergelijkbaars opstelt om te komen tot een marktconform instrument voor het milieu. Ik heb een vraag aan de Commissie: kan de Commissie mij vertellen in welk stadium de discussies verkeren en of de resultaten van de raadplegingsprocedure die op dit moment beschikbaar zijn, leiden tot aanvulling of wijziging van de voorstellen in het Groenboek? Voor mij is dat een zeer belangrijke kwestie. Voor wat betreft de invoering van de marktconforme instrumenten moeten we ons laten leiden door bepaalde principes. We moeten natuurlijk het principe “de vervuiler betaalt” toepassen, zorgen dat de marktconforme instrumenten elkaar en andere instrumenten aanvullen, en dat ze consistent en geschikt voor de te bestrijken gebieden. Dat is het doel. Met andere woorden, we moeten niet rechtlijnig te werk gaan, maar heel veel vindingrijkheid laten zien. Wat de specifieke instrumenten betreft, die ik hier vanwege de tijd niet kan bespreken, moet ik benadrukken dat het Parlement sceptisch staat tegenover het voorstel inzake biodiversiteit om de eenvoudige reden dat het ons moeilijk, zo niet onmogelijk lijkt om een concreet tegenwicht te bieden aan een min of meer zeldzaam ecosysteem in een ander land. Aangezien het gaat om internalisering van de kosten, dat is een beginsel waarop we ons baseren en waarvoor we maatregelen moeten treffen. Op dit moment wordt erg weinig rekening gehouden met de milieukosten van menselijke activiteiten, in het bijzonder de industriële en economische activiteiten, met andere woorden, om een meer technische term te gebruiken, de externe kosten. De vervoerssector is hier een goed voorbeeld van. Ik heb er nota van genomen dat de Commissie vorig jaar juni voornemens was een voorstel te doen voor revisie van de richtlijn over het “Eurovignet”, in het bijzonder door de belasting op het wegtransport te differentiëren. Met het beginsel van differentiatie dient steeds meer rekening te worden gehouden bij de uitwerking van marktconforme instrumenten voor het milieu. De Commissie stelt een soortgelijk systeem voor ten aanzien van energiebelasting die uit twee componenten zou moeten bestaan, een energiecomponent en een milieucomponent. Als de herziening van de richtlijn haar doel bereikt, moet ze er ook voor zorgen dat de concurrentiepositie met andere vervoersmiddelen wordt hersteld en dat gebruik wordt gemaakt van technieken die tot minder CO2-uitstoot leiden. Ten slotte is er een punt waarvoor ik graag bijzondere aandacht vraag: het concurrentievermogen van de Europese economie. Natuurlijk zijn we het daar over eens, maar laten we voorzichtig zijn. De kwestie die hier rijst is of inactiviteit niet alleen sociale, economische en ecologische kosten met zich meebrengt, maar ook een politieke prijs heeft. Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank het Parlement en in het bijzonder zijn rapporteurs voor de zeer constructieve reactie op het Groenboek van de Commissie over marktconforme instrumenten. Dit Groenboek werd vorig jaar samen met commissaris Dimas gepresenteerd met het doel in de Gemeenschap een brede openbare discussie te lanceren over de ontwikkeling van
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het gebruik van marktconforme instrumenten voor beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu en energie. Het Groenboek begint met het breed gedragen standpunt dat niet alleen marktconforme instrumenten, zoals belastingen, heffingen en systemen van verhandelbare vergunningen, maar ook gerichte subsidieverlening mogelijkheden bieden om bepaalde beleidsdoelstellingen op flexibele en kosteneffectieve wijze te realiseren. Ik ben blij dat het Parlement deze aanpak steunt. Evenzeer ben ik blij om te zien dat het Parlement het standpunt deelt dat marktconforme instrumenten niet afzonderlijk beschouwd en gebruikt kunnen worden, maar in combinatie met regelgevingsinstrumenten moeten worden gebruikt. Het verslag van het Parlement is een heel zinvolle en een buitengewoon veelomvattende bijdrage aan de discussie over het gebruik van marktconforme instrumenten, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau. De reikwijdte is zelfs breder en bestrijkt vraagstukken als de vergroening van het bruto binnenlands product en de herziening van het EU-emissiehandelssysteem. Hoewel deze vraagstukken verband houden met het onderwerp van het Groenboek en op zichzelf hoogst belangrijk zijn, werden ze buiten in het Groenboek gelaten, aangezien zij parallel in andere documenten van de Commissie uitvoerig zijn uitgewerkt. De Commissie zal rekening houden met de talrijke commentaren en verzoeken van het Parlement in de context van haar werk bij de verschillende vraagstukken die in het Groenboek worden genoemd en bij verdere specifieke initiatieven. Met betrekking tot de op handen zijnde acties voor dit jaar kan ik u mededelen dat de Commissie voornemens is de energiebelastingrichtlijn komende herfst te herzien met het oogmerk een effectievere bijdrage te leveren aan het behalen van de EU-doelen inzake energie en klimaatverandering. Overeenkomstig het verzoek van het Parlement zal daarbij het komen tot een betere complementariteit met het EU-emissiehandelssysteem tot de belangrijkste aspecten behoren. Naar mijn mening is het heel belangrijk om een optimale synergie tussen het herziene EU-emissiehandelssysteem en de energiebelasting tot stand te brengen op een manier die ertoe leidt dat de EU haar doelen inzake klimaatverandering en energie tegen de minste kosten kan bereiken. Ons doel is het voorstel tijdig aan het Parlement te presenteren om een standpunt voor het einde van zijn huidige mandaat te verkrijgen. Er zijn gebieden waarop effectieve maatregelen alleen door regelgeving op EU-niveau kunnen worden genomen. Dit betreft bijvoorbeeld de belasting op energiegebruik – waarover ik zojuist sprak – en het EU-emissiehandelssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen. Er zijn echter andere gebieden waarop lidstaten zelf effectieve maatregelen kunnen nemen en waar zij kunnen samenwerken en kunnen profiteren van de ervaringen opgedaan in andere lidstaten. Hiertoe stelt het Groenboek voor om een forum in het leven te roepen inzake marktconforme instrumenten waardoor kennis over de sectorgrenzen heen en met alle lidstaten kan worden gedeeld. Tot besluit wil ik het Parlement bedanken voor zijn constructieve bijdrage aan het debat over het verdere gebruik van marktconforme instrumenten, die goed van pas komt bij alle beleidsmakers, hier in Straatsburg, in Brussel of in de nationale hoofdsteden.
3
4
NL
Handelingen van het Europees Parlement
John Purvis, rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Ferreira heeft een uitstekende en evenwichtige reactie uitgebracht op het Groenboek van de Commissie inzake marktconforme instrumenten voor milieudoeleinden. Als rapporteur voor het standpunt van de Commissie economische en monetaire zaken in het kader van de procedure voor nauwere samenwerking ben ik verheugd dat we in samenwerking met mevrouw Ferreira een aanzienlijke bijdrage aan dit verslag hebben kunnen leveren. Naar ons oordeel is het emissiehandelssysteem (ETS) het meest kosteneffectieve, vraaggevoelige en objectieve marktconforme instrument dat beschikbaar is voor het daadwerkelijk behalen van een verminderde uitstoot van broeikasgassen tegen het jaar 2020 met twintig procent. Het ETS moet de hoeksteen vormen van een mix van marktconforme instrumenten. Ik ben blij met de voorstellen van de Commissie om het systeem te verbeteren en uit te breiden. Het systeem heeft een toenemend smaller wordende bovengrens nodig om de doelstelling van die twintig procent in 2020 te halen. Het systeem moet ook zo wijd mogelijk worden verbreid onder de belangrijke broeikasgassen uitstotende landen. Ter vermijding van concurrentieverstoring via “grandfathering” moeten veilingen het belangrijkste middel blijven bij de toewijzing van emissierechten. Veilen is economisch gezien efficiënter. Nieuwe deelnemers, innovatie en technologische en operationele verbeteringen worden erdoor gestimuleerd. Mevrouw de commissaris, ik benadruk in het bijzonder dat het onze opvatting is dat energiebelasting, ja belastingen en subsidies in het algemeen, slechts een zeer secundair en aanvullend instrument voor reductie van broeikasgassen moeten blijven voor die uitstoot die niet direct of indirect door het emissiehandelssysteem kan worden bestreken. We vinden daarom paragraaf 26 van het verslag inconsistent ten opzichte van de boodschap als geheel die prioriteit geeft aan het emissiehandelssysteem. Tot slot moet de Commissie met spoed onderhandelen over wederzijdse overeenkomsten met andere rechtsgebieden. Wederzijdse en gelijkwaardige internationale verplichtingen die sectoren met een kwetsbare concurrentie bestrijken, zijn te verkiezen boven toepassing van aangepaste invoerrechten om handelsverstoringen te compenseren. Neena Gill, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er wordt veel gezegd over klimaatverandering, maar er gebeurt slechts weinig in termen van concrete maatregelen. Ik vind dat de EU mondiaal het voorbeeld moet geven. Daarom is een toegenomen gebruik van marktconforme instrumenten essentieel, aangezien ze kosteneffectieve middelen zijn om koolstofemissies te verminderen en energie-efficiëntie te vergroten. Deze indirecte belastingen, verhandelbare vergunningen en subsidies, zullen volgens mij ertoe bijdragen dat de Europese Unie haar emissiedoelen haalt. Maar, hoewel we erkennen dat lidstaten flexibiliteit over hun eigen belastingstelsels moeten behouden, is elk instrument of hulpmiddel welkom dat onze industrieën en consumenten kan steunen bij het maken van groenere keuzen. Ons beleid moet zich richten op het belonen van gedragsverandering. Het is daarom noodzakelijk dat ontregelingen van de markt worden gecorrigeerd en dat we beschikken over prijsstellingen op basis van de uitstoot om de schade aan het milieu tot uitdrukking te brengen op grond van het principe dat “de vervuiler betaalt”. Een lagere BTW op milieuvriendelijke producten kan een steun vormen voor de kwetsbaren in de
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
samenleving, vooral de ouderen die nu meer dan ooit gevaar lopen vanwege de energieschaarste. Bovendien moet de hele opbrengst van de veilingen opnieuw worden geïnvesteerd om de energieschaarste aan te pakken en andere milieuprogramma’s te financieren. Anders Wijkman, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals reeds eerder is opgemerkt, is dit een belangrijk verslag waarmee ik mevrouw Ferreira feliciteer. We weten dat ons huidig economisch model er niet in slaagt om de milieukosten in de marktprijzen op te nemen. Reeds op de Conferentie van Stockholm in 1972 werd het beginsel “de vervuiler betaalt” vastgesteld en overeengekomen. Maar zoals we weten, is dit in de meeste landen niet ingevoerd. Dit verslag is heel belangrijk. Het is een antwoord op veel tekortkomingen van de markt zoals we op verschillende gebieden ervaren en waarbij klimaatverandering vandaag natuurlijk het meest in het oog lopende probleem is. Het verslag stelt op veel belangrijke terreinen talrijke initiatieven voor. De meeste voorstellen zijn over het algemeen goed geformuleerd. Maar ik denk dat we ons allemaal meer inspanning hadden kunnen getroosten om het verslag te bekorten en sommige afzonderlijke paragrafen samen te voegen. Zo worden er nu veel vergelijkbare eisen voorgesteld. Ik ben van mening dat het verslag er baat bij zou hebben gehad en veel duidelijker zou zijn geworden. Namens mijn Fractie en, zoals de heer Purvis al heeft gezegd, moet ik melden dat we problemen hebben met enkele paragrafen. Een ervan betreft paragraaf 26. U kunt niet voorstander van een emissiehandelssysteem zijn en tegelijkertijd vragen om een algemene CO2-belasting op Europees niveau. Dat is inconsistent. Ten tweede hebben we enkele problemen met paragraaf 24. Hoewel we het grotendeels eens zijn over de inhoud, is deze paragraaf naar onze mening te algemeen geformuleerd en wekt hij op de een of andere manier de indruk dat veilingopbrengsten in de toekomst deel zouden kunnen of moeten uitmaken van de EU-begroting. Dat is iets wat we niet kunnen steunen. Maar los daarvan steunen we over het geheel genomen het verslag en we feliciteren nogmaals mevrouw Ferreira. Gyula Hegyi, namens de PSE-Fractie. – (HU) “Laten we de wereld veranderen”, zeiden de mensen van links die denken dat onze wereld verandering nodig heeft. We kunnen ons niet neerleggen bij het casinokapitalisme, zogenaamde ontwikkeling, maar een ontwikkeling die vergezeld gaat van de vernietiging van natuurlijke waarden. De twintigste eeuw liet ons zien dat utopieën zonder passende economische en sociale kaders gedoemd zijn te mislukken. De milieubasis van de “ecotax” en het gehele belastingbeleid kunnen bijdragen aan de schepping van een betere leefwereld door een markteconomie en duurzame instrumenten te bieden. Wat betreft de hogere belasting op grondstoffen, een enkele energiebelasting zou iedereen kunnen dwingen om de afhankelijkheid van energie-import te verminderen, de auto vaker te laten staan en geld te steken in openbaar vervoer, trams en spoorwegen. Als het belastingevenwicht zou verschuiven van lonen naar consumptie, zou er een nieuw soort werkplek tot ontwikkeling komen en zou er in plaats van de consumentengekte een grotere rol zijn weggelegd voor een levensstijl die dichter bij de natuur en de cultuur staat. De belastingheffing op schadelijke uitstoot en restafval zal milieuverontreiniging en de endemische ziekten die daarbij vergezeld gaan, verminderen en zo het aantal vroegtijdige en vermijdbare sterfgevallen terugbrengen. Een overschakeling naar groene belasting zal geaccepteerd worden als een vorm van vreedzame revolutie. Vanzelfsprekend zal het belastingniveau niet stijgen, omdat de belastingen in Europa al te
5
6
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zwaar zijn. Een vermindering van energiegebruik zou de concurrentiepositie van onze goederen vergroten. Met groene belasting kunnen we de sprong maken van de algemene materialistische wereld van de twintigste eeuw naar een meer bezonnen wereld, rijker aan milieuvriendelijke en menselijke waarden. Als er een ding is waar wij, de Europese vertegenwoordigers van 27 landen, het allemaal over eens zijn, is het de groene belasting. Laten we de wereld veranderen, maar dan door zorgvuldig overwogen en moedige hervormingen. Frédérique Ries, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil ook onze rapporteur, mevrouw Ferreira, feliciteren met haar uitstekend verslag en haar nauwe samenwerking met de schaduwrapporteurs over dit belangrijke vraagstuk. Ik zal mij hier richten op twee belangrijke punten van de resolutie, te weten het stelsel voor handel in CO2-quota en groene belasting. Allereerst wat betreft de emissiequota: het is verontrustend te constateren dat, zoals reeds herhaaldelijk is gezegd, de industriële CO2-uitstoot met een procent is gestegen in 2007, toen de Europese Unie tijdens de voorjaarstop vorig jaar het ambitieuze doel van twintig procent reductie van broeikasgassen tegen 2020 had vastgesteld. Om kort te gaan, de machinerie is geblokkeerd en – om het vriendelijk en eufemistisch te formuleren – we moeten deze weer op gang brengen omdat het tijd wordt om in een opwaartse spiraal terecht te komen. Ik zie twee richtingen voor actie. De eerste is het steunen van de Europese Commissie, die voorstander is van betaling voor emissiequota. De tweede begint met de gedachte dat het huidige stelsel dat alleen op CO2 betrekking heeft, te beperkt is en dat andere luchtvervuilers geleidelijk moeten worden geïntegreerd, om te beginnen natuurlijk met NOx en SO2. Ik verbaas me ook over de gunstige regelingen die nog steeds van toepassing zijn in de scheepvaartsector. In tegenstelling tot de situatie die binnenkort voor de luchtvaartsector geldt, komt de scheepvaart niet voor in enige regelgeving van de Gemeenschap of op internationaal niveau als het gaat om CO2-reductie. Hier is sprake van een dubbele standaard die we ons niet langer kunnen permitteren. Een andere hoeksteen van de resolutie is de groene belasting, de milieuheffingen, de revolutie die de heer Eguy noemde. Het standpunt van de liberalen en democraten over dat vraagstuk is duidelijk. Instrumenten die zijn gebaseerd op de communautaire markt mogen niet beperkt blijven tot het stelsel van handel in emissierechten. We moeten andere stelsels overwegen en, als opsteller gaat mijn voorkeur uit naar paragraaf 27 waarin het idee herleeft van de invoering van een CO2-belasting en een lagere subsidiering van fossiele brandstoffen. Aan de andere kant – en ik ben het op dit punt eens met de heren Purvis en Wittman – zal de ALDE-Fractie geen steun geven aan de laatste zin van paragraaf 26, waarin de Commissie wordt verzocht voor het einde van 2008 een voorstel in te dienen voor deze Gemeenschapsbelasting op CO2. We geven er de voorkeur aan dat Unie haar ambitieuze pakket wetgeving op het gebied van energie en klimaat voltooit. Samenvattend: we moeten stoppen met hypocriet gedrag en ons buitengewoon bewust worden van de kosten van onze ambitie. Om CO2-emissies met eenderde te doen terugbrengen, moet bijvoorbeeld iedere persoon in Europa acht keer minder carbondioxide uitstoten. Deze harde cijfers tonen aan dat, naast het gebruik van deze marktconforme instrumenten ter bescherming van het milieu, we ons niet aan onze eigen persoonlijke verantwoordelijkheid kunnen onttrekken. De Unie zal daarom erg hard moeten werken
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
om op koers te blijven, zodat duurzame ontwikkeling niet slechts een modewoord is, maar in de toekomst het model voor ieder van ons zal zijn Alessandro Foglietta, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil mevrouw Ferreira bedanken voor haar uitstekend verslag. Het nemen van mondiale verantwoordelijkheid in de strijd tegen klimaatverandering is een cruciale taak die op uiteenlopende niveaus nodig is: Niet alleen in de wereld van ondernemingen en instellingen, maar ook door individuele personen. Als Europese burgers kunnen we wezenlijk onze ecologische voetafdruk kleiner maken en belangrijke resultaten bereiken door middel van kleine maatregelen, waaronder onze aankoopkeuzen, die een mondiale en belangrijke uitwerking kunnen hebben. De lidstaten kunnen de bevolking stimuleren of het voor haar gemakkelijker maken om met behulp van marktconforme instrumenten voor ecologische producten te kiezen. Naast het bevorderen van onderzoek naar nieuwe technologieën is het ook belangrijk om te zorgen dat deze technologieën beschikbaar komen voor consumenten en zodanig worden verbreid dat ze de gemeenschap milieuvoordelen bezorgen. Helaas zijn de zestien landen met de grootste economieën van de planeet tijdens hun bijeenkomst op 16 en 18 april in Parijs er niet in geslaagd te komen tot een gezamenlijke resolutie met als doel de mondiale uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met vijftig procent te verminderen. We hopen echter dat de volgende onderhandelingen in Kobe en Hokkaido tot meer succes op dit gebied zullen leiden vooral, omdat ik geloof dat klimaatverandering vraagt om bestrijding op mondiaal niveau. Anders zal het slechts als een zware last drukken op Europese ondernemingen, waardoor hun concurrentiepositie slechter wordt dan die van hun concurrenten buiten Europa en zonder dat het doel van een mondiale verbetering van het milieu wordt bereikt. We moeten marktconforme instrumenten als economische hefbomen gebruiken als we de kant opgaan van milieuvriendelijke en duurzame productiesystemen. In dat opzicht verwelkom ik het Groenboek van de Commissie. De Europese Unie moet in de lidstaten de verbreiding aanmoedigen van marktconforme instrumenten ter internalisering van de milieukosten van producten en ter bevordering van de energie-efficiëntie en de warmte-isolatie van gebouwen. Ik ben van oordeel dat het voor de Europese Unie essentieel is om tegen 2020 het doel te bereiken van twintig procent van de consumptie uit duurzame bronnen. Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank mevrouw Ferreira voor een goed verslag over een belangrijk onderwerp en voor haar plezierige en uitstekende samenwerking. Als de EU zich daadwerkelijk gaat gedragen overeenkomstig de vele fraaie woorden die in verband met onze klimaat- en milieudoelen zijn uitgesproken, is het essentieel dat wij politici onze verantwoordelijkheid oppakken en namens onze kiezers de moeilijke beslissingen nemen. Een van de effectieve instrumenten die ons ter beschikking staan, is het beperken van milieubelastende consumptieniveaus door de vervuiler te laten betalen. Dit is een uitstekend principe waar iedereen het over eens is, maar dat tot dusver niet serieus wordt genomen in gevallen waarin het werkelijk de vervuiler duur komt te staan. Zo komen de kosten van automobilisten nooit in de vervoerskosten tot uitdrukking. Een van de eerste dingen die we moeten doen, is het internaliseren van wat gewoonlijk wordt aangeduid met “externe kosten”. Dit zou een belangrijke stap vooruit zijn. Ook is het mogelijk om verder te gaan bij het in de hand houden van de consumptie van vervuilende stoffen met behulp van nog hardere financiële
7
8
NL
Handelingen van het Europees Parlement
maatregelen. Laat ik erbij zeggen dat het voor mij een raadsel blijft waarom het niet mogelijk CO2-heffingen te combineren met een emissiehandelssysteem. Ik begrijp dit gewoon niet. De toepassing van een milieuvriendelijk prijsbeleid is een effectieve manier van het gebruik van de markt binnen het milieubeleid, niet als een substituut voor, maar naast verplichte vereisten en verboden. Ook de Commissie heeft dit voorgesteld. Er waren vaak zorgen dat toepassing van de marktconforme methoden zou kunnen leiden tot een scheef sociaal effect. Laten we echter op onze hoede zijn voor hypocrisie. Consumptieheffingen hebben vaak een eerlijke uitwerking, aangezien de rijken ook degenen zijn die het meest consumeren en daarom het meest betalen. Als er behoefte bestaat om iets te doen aan de problemen van arme mensen bij het betalen van noodzakelijke producten, zijn er veel andere methoden dan groene belasting mogelijk. De gewone belasting, het sociaal beleid en het loonbeleid zijn bijvoorbeeld veel meer geschikt als we serieus onze verantwoordelijkheid willen nemen voor de minderbedeelden. Een methode die hier niet zal werken, is gebaseerd op het vaststellen van een soort basisconsumptie die goedkoper of zelfs gratis is. Ten eerste zal het consumptief gebruik altijd relatief hoog zijn; maar het ergste aspect van het model is dat het niet voorziet in enige prikkel tot besparingen. Dus ondanks alles is een progressieve belasting met groene heffingen beter. Maar het beste is om deze marktconforme instrumenten buiten alle overwegingen te houden als ze werkelijk effectief worden in de strijd om het milieu, het klimaat en de natuur te sparen. Het is een goed teken dat de bezorgdheid voor sociale verstoringen zo groot is; maar in dit geval is het een kwestie van het redden van levensruimte voor onze nakomelingen. Jens Holm, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Binnenkort zullen we een besluit nemen over het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en dat van Anne Ferreira over het Groenboek inzake marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen. Ik sta volledig achter dit uitstekende verslag. Ik wil een persoonlijke opmerking maken. We spreken hier over marktconforme instrumenten. Persoonlijk heb ik er genoeg van om te praten over marktconforme instrumenten in het milieubeleid. We hebben geen behoefte aan nog meer invloed van bedrijven of de markt. We hebben behoefte aan politieke sturing. We hebben behoefte aan meer planning. Zo hebben we behoefte aan hardere eisen met betrekking tot emissie. We moeten in staat zijn overheidsopdrachten aan te wenden voor milieudoelen en voor belastingen en heffingen met betrekking tot het milieu. In feite hebben we het hier over marktconforme instrumenten, omdat het allemaal gaat over invoering van belastingen en heffingen over dingen die de milieuproblemen verergeren, anders gezegd die milieuproblemen internaliseren. Deze instrumenten vormen een goed voorbeeld van de manier waarop we politieke verantwoordelijkheid nemen voor milieuproblemen in plaats dit over te laten aan de markt. Laat ik enkele concrete voorbeelden geven van bijzonder belangrijke aspecten in dit verslag. Een minimumheffing op CO2 , een CO2-belasting in combinatie met een duidelijke eis tot reductie, is waarschijnlijk de effectiefste manier om de emissie terug te dringen. Mijn eigen land was het eerste ter wereld dat een CO2-belasting invoerde. Dat was begin jaren negentig. Zonder nu te stellen dat Zweden voorop loopt op alle gebieden van het klimaat, was de CO2-belasting feitelijk een van de belangrijke redenen achter de vermindering van onze CO2-emissie. Het wordt hoog tijd dat meer landen hetzelfde gaan doen. In paragraaf 26 van dit verslag vragen we exact om een dergelijke CO2-belasting.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In het algemeen vragen we om meer steun voor de lidstaten om milieubelastingen te introduceren. Ik geloof dat we vandaag een heel unieke gelegenheid hebben om een CO2-belasting en andere milieubelastingen erdoor te krijgen. In de afgelopen jaren is het bewustzijn hiervoor wereldwijd enorm toegenomen. In het verslag geven we ook aan dat de lidstaten op dit gebied zelf beslissingsbevoegd zijn. Dat is natuurlijk geheel juist. Het ligt binnen de sfeer van hun bevoegdheid. Een ander vraagstuk het emissiehandelssysteem. We moeten toegeven dat de handelsperiode 2005-2007 alleen maar desastreus is verlopen. Het systeem is er niet in geslaagd de emissie te verminderen en veel vervuilers hebben zelfs al te genereuze toewijzingen ontvangen en grote winst met behulp van dit systeem gemaakt. Daarom vragen we in dit verslag om veiling van emissievergunningen en we vragen een bovengrens voor emissies die consistent is met een doelstelling van dertig procent verlaging en beperkingen en strenge eisen voor het gebruik van flexibele mechanismen. De hoop is dat door zo te handelen het emissiehandelssysteem zal gaan werken. Als dit niet slaagt, zullen we moeten overwegen het emissiehandelssysteem te vervangen door iets geheel anders, bijvoorbeeld door progressieve belastingen op emissies. In dit verband is het belangrijk om eraan te denken dat nu de luchtvaart is meegenomen in de emissieregeling, we niet langer anti-luchtvaartmaatregelen tot alleen het handelssysteem kunnen beperken. Parallelle maatregelen zoals belasting op vliegtuigbrandstof en heffingen op de uitstoot van stikstofdioxiden (NOx) zijn een vereiste. En dit is precies waar we in dit verslag om vragen. Ik wil hier de gelegenheid te baat nemen om de Commissie een vraag te stellen: U zei eerder dat u maatregelen zou presenteren inzake de uitstoot van stikstofdioxiden (NOx) door de luchtvaart en nog wel dit jaar. Kunt u ons vertellen hoe het daarmee staat? Hebt u een datum gesteld waarop deze maatregelen in werking treden? Gelet op het feit dat het luchtvervoer in de afgelopen jaren zijn uitstoot bijna heeft verdubbeld, zouden velen van ons hier graag concrete maatregelen willen zien. We kunnen werkelijk niet langer wachten! Deze instrumenten vormen een goed voorbeeld van de manier waarop we politieke verantwoordelijkheid voor klimaatverandering nemen. Met belastingen en heffingen zijn we in staat de noodzakelijke verlaging in uitstoot te versnellen en hopelijk lossen ze het hele klimaatprobleem op. Laten we dat dus doen! Dit is onze plicht voor onze kinderen en andere levende wezens op deze mooie planeer. Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Voorzitter, ik bedank mevrouw Anne Ferreira voor haar verslag over marktconforme instrumenten voor milieudoelstellingen. Een van de pijlers van het voorliggende voorstel is het principe “de vervuiler betaalt”. Dit is een belangrijk uitgangspunt omdat op basis hiervan een rechtvaardige lastenverdeling bewerkstelligd kan worden. Dat is ook een reden waarom ik voorstander ben van een volledige doorberekening van alle externe kosten, waaronder dus de milieukosten, in productie- en consumptiegoederen. Dit creëert een realistisch beeld en maakt eerlijke concurrentie mogelijk. In november vorig jaar heb ik de conferentie Beyond GDP bijgewoond. Daar is uitgebreid gesproken over de mogelijkheden om andere indicatoren dan alleen het bruto binnenlands product te gebruiken om de welvaart van de samenleving te meten. Naast economische factoren spelen in de praktijk namelijk ook sociale en milieufactoren een rol. Het kan je financieel wel voor de wind gaan, maar wanneer je in een drukke stad woont met een
9
10
NL
Handelingen van het Europees Parlement
overdaad aan luchtvervuiling, is het welvaartsniveau alsnog beperkt. Ik ben verheugd dat dit ook als aandachtspunt wordt genoemd in het verslag van mevrouw Ferreira. Tot slot wil ik mijn steun nog uitspreken voor twee concrete artikelen uit het verslag van mevrouw Ferreira, de artikelen 58 en 59. Enerzijds het beprijzen van water door ook omgevingsfactoren in aanmerking te nemen en anderzijds het reduceren van de hoeveelheid afval in de toekomst door middel van marktconforme instrumenten. Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de bedreiging van de mondiale milieubalans vergt van ons dat we stappen zetten die leiden tot wijzigingen van onze groeimodellen en tot een nieuwe levensstijl in onze samenlevingen. Bedrijfsactiviteiten leiden tot ecologische kosten die vaak niet in de financiële verantwoording worden meegenomen. Ondanks het feit dat het principe van de vervuiler betaalt, een van de pijlers van het milieubeleid van de Europese Unie, in de hele Gemeenschap van kracht is, laat zijn toepassing in bepaalde landen te wensen over. De Europese Unie voert nu een pakket regels en voorschriften in ter verbetering van de toestand van het milieu. Het is heel belangrijk om nieuwe marktinstrumenten te introduceren. Economische belastingen in de Europese Unie kunnen een heel belangrijke rol spelen bij het realiseren van doelstellingen op het gebied milieubescherming binnen de EU. Tot dusver functioneert alleen het emissiehandelssysteem voor CO2. Dit lijkt onvoldoende te zijn. Andere marktinstrumenten moeten worden overwogen. Het is heel belangrijk dat de opbrengsten van ecologische belastingen worden gebruikt om negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid te voorkomen. Het ziet ernaar uit dat een geleidelijke harmonisatie van milieubelastingen in de hele EU noodzakelijk is. De ecologische belastingheffing in de lidstaten loopt sterk uiteen. Als we de oplossing van deze vraagstukken aan de lidstaten overlaten, lopen we het risico van verstoringen in het concurrentievermogen tussen bedrijven. Wanneer we nieuwe marktinstrumenten introduceren, moeten we een aantal basisregels volgen: het publiek moet deze accepteren, de belastingen mogen niet worden gezien als alweer een nieuwe verplichting opgelegd door de Europese Unie, en de belastingen moeten ook geleidelijk worden ingevoerd. Sommige EU-lidstaten beschikken al over hun eigen marktinstrumenten zoals certificaten voor energiebesparing of voor groene energie. Alle lidstaten moeten echter koolstofarme, energiebesparende en duurzame technologieën met kracht ondersteunen. Tot slot wil ik wijzen op het feit dat de Europese Unie een leider op het gebied van milieubescherming is en dat zij volgens mij een verantwoordelijkheid heeft om een voorbeeld voor de rest van de wereld te zijn. Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur met haar uitstekende aanpak van het vraagstuk van de milieubescherming. Ik wil u er ook aan herinneren dat we sinds het VN-verslag getiteld “Our Common Future” (onze gemeenschappelijke toekomst) opgesteld door Margot Wallström, weten dat het onze verantwoordelijkheid is ten opzichte van toekomstige generaties, onze kinderen en kleinkinderen, om het milieu in de best mogelijke toestand achter te laten. De betrokkenheid van de Europese Unie op dit gebied is al zeer groot, maar het Europees Parlement houdt ook de vinger aan de pols. We hebben een speciale Tijdelijke Commissie
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
klimaatverandering, we hebben goede regelgeving en we beschikken over verordeningen, richtlijnen en besluiten. Nu is het tijd om andere mechanismen te versterken, vooral financiële prikkels en belastingen, en ook voorlichtingscampagnes en preventieve maatregelen te intensiveren. Voor de effectiviteit van de maatregelen is er een Gemeenschappelijke benadering nodig. Lidstaten moeten hun afkeer overwinnen en hun verzet tegen belastingharmonisatie staken, tenminste voor zover deze het milieu betreft. Ecologische belastingen zijn op het moment in het geheel niet populair, ook niet als ze voor zinvolle doeleinden worden gebruikt. Evenals tegen alle andere belastingen zijn, bestaat ook hier aversie tegen. Daarom moeten we ons alle mogelijke inspanningen getroosten op Europees en nationaal niveau om ecologische betalingen en belastingen sociaal aanvaardbaar te maken. Waar we behoefte aan hebben, zijn activiteiten die aanzetten tot een hoog niveau van ecologisch bewustzijn. We hebben behoefte aan prikkels die er voor zorgen dat goede praktijken op ruime schaal worden gebruikt en dat pro-ecologisch sociaal gedrag wordt bevorderd. Per slot van rekening klaagt niemand van ons als in de winkel van het Europees Parlement gevraagd wordt vijf cent voor een plastic zak te betalen. Dit is van fundamenteel belang: niet de financiële dimensie van deze actie, maar het moment van reflectie dat ermee gepaard gaat, wanneer de klant nadenkt of hij een plastic zak neemt of dat niet doet en dat hij daarmee de hoeveelheid afval op onze planeet vermindert. Dit is een goede manier om mensen tot denken aan te zetten. Mensen zullen heffingen, belastingen en andere milieuheffingen accepteren, maar alleen als ze van mening zijn dat deze zinvol zijn en ze een positief resultaat kunnen zien. Holger Krahmer (ALDE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik juich de marktconforme instrumenten toe als een middel tot het invoeren van beleidsdoeleinden, waaronder het milieubeleid. Ik wil echter wel opmerken dat geen enkel beleidsinstrument effectief is, omdat dit het label “marktconform” draagt. Alle instrumenten die we gebruiken om beleidsdoelstellingen te realiseren, moeten aan bepaalde criteria voldoen. Bijvoorbeeld, is het instrument geschikt voor de gegeven doelstelling? Als we verschillende doelstellingen door elkaar halen, zullen we geen enkel doel behoorlijk realiseren. Als een van de achterliggende gedachten achter een milieumaatregel is dat deze een middel moet zijn om geld op te brengen, begeven we ons al op twijfelachtig terrein, omdat de maatregel om uiteenlopende redenen het instrument kan bederven. Helpt het bepaalde instrument werkelijk een doelstelling te realiseren? Die vraag moet nauwgezet en regelmatig worden onderzocht. Is het bepaalde instrument in overeenstemming met andere reeds bestaande instrumenten? Wat betreft de efficiency, de relatie tussen kosten en baten? Bij het lezen van dit verslag twijfel ik of in sommige gevallen aan de criteria die ik genoemd heb, wordt voldaan. Regelingen voor de handel in emissierechten werken goed in theorie, maar de werkelijkheid ziet er wat anders uit. Het EU-emissiehandelssysteem verkeert in een toestand van chaos. Er zijn kapitalen mee verloren gegaan en het feitelijke doel van de regeling is niet bereikt. U zou kunnen zeggen: “Oké, dit de experimentele fase en we hebben het nog niet voor elkaar; maar we kunnen ons beslist niet veel meer van deze dure experimenten veroorloven.” Ook het beleid inzake de belasting op energiegebruik illustreert mijn punt. Belasting heeft echt geen functie in een EU-Groenboek over marktconforme instrumenten. Het enkele feit dat een instrument sectoren van een markt beïnvloedt, maakt het nog niet
11
12
NL
Handelingen van het Europees Parlement
marktconform. Ik heb in beginsel geen bezwaar tegen belastingmaatregelen die gebruikt worden om milieudoelstellingen te halen, maar ik wil hun invoering slecht steunen als ze aan de door mij genoemde criteria voldoen. Mijn punt is dat we moeten bepalen welke doelstellingen we willen behalen. De keuze van de middelen om deze te bereiken, moet vervolgens aan de markt worden overgelaten. Wiesław Stefan Kuc (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de marktconforme instrumenten voor ecologische beleidsdoelstellingen, zoals beschreven door de rapporteur, komen voor een groot deel neer op belastingen en heffingen. Zoals ze terecht opmerkt in paragraaf 28 kan het gebeuren dat de gestelde doelstellingen niet worden gehaald, maar dat ze in plaats daarvan slechts een middel worden om de belastingopbrengst te verhogen. De zaken die meer in detail worden besproken, zijn juist voor de toekomst bedoeld. De vraag luidt: wie is volgens het principe “de vervuiler betaalt” degene die de bodem, het water en de lucht schoonmaakt na eerdere vervuiling door industrieel afval of door verouderde pesticiden, asbest, fosforpentachloride en andere chemische verbindingen? Ik vind dat de groene obligaties genoemd in paragraaf 67 heel goed geschikt zijn voor dit doel. Bedrijven die bij dit proces zijn betrokken, kunnen taken toegewezen krijgen die anders niet zouden worden uitgevoerd. Zij voeren deze uit met de hulp van de financiële markten. De introductie van dergelijke obligaties die groene obligaties worden genoemd, maakt het mogelijk om veel problemen op te lossen die samenhangen met de invoering van marktconforme instrumenten op het gebied van milieubescherming. Het is een uitstekend idee en ik feliciteer mevrouw Ferreira ermee. Caroline Lucas (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met het uitstekende werk van en de samenwerking met mevrouw Ferreira, dankzij wie we een verslag voor ons hebben dat een uitgebreide en eerlijke beoordeling geeft van het potentieel en beperkingen van marktconforme instrumenten. Voor marktinstrumenten is duidelijk een rol weggelegd. Door de economische logica op een lijn te brengen met de werkelijkheid van het milieu en de samenleving door het beginsel “de vervuiler betaalt” toe te passen, hebben we een krachtig sturingsproces van productie en consumptie in de richting van duurzaamheid. Als bijvoorbeeld de echte milieu- en sociale kosten van goederenvervoer waren geïnternaliseerd in de prijzen die in de aanvoerketen werden betaald, zou er misschien een eind komen aan de krankzinnige situatie dat min of meer identieke producten zinloos heen en weer worden verhandeld tussen ver van elkaar gelegen landen. Dergelijke principes toepassen op individueel niveau door middel van een stelsel van persoonlijke handel in koolstofemissierechten zou een uiterst effectieve manier van beïnvloeding zijn van consumentengedrag. Maar zoals het verslag van mevrouw Ferreira duidelijk maakt, moeten marktinstrumenten niet worden gezien als vervanging voor andere vormen van milieunormen en regelgeving. Hun nut hangt ook in belangrijke mate af van de manier waarop ze zijn ontworpen. Het emissiehandelssysteem is een goed voorbeeld. Ik wil de collega’s voor het volgende waarschuwen. Als we luisteren naar veel van wat de industrie ons te zeggen heeft, zullen we eindigen met een stelsel dat niets meer is dan een heen en weer handelen met het oog op het handelen, zoals we dat in de eerste twee fasen hebben gezien en waarbij de milieudoelstellingen volledig uit het zicht verdwenen. Om effectief te zijn, heeft het systeem
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een strenge bovengrens nodig die ontleend is aan het doel van het terugdringen van de CO2-uitstoot met dertig procent, beperkingen aan de participatie van externe tegoeden (outside credits) en het feit dat er vanaf het begin uitsluitend sprake is van veiling van de vergunningen. Ten slotte zou ik met instemming willen wijzen op een andere lijn die door het verslag loopt, namelijk de erkenning dat de traditionele economische groei zoals die wordt aangegeven met het BBP niet langer een adequate en accurate meting van reële welvaart is. Eerder dit jaar werd er in dit Parlement een conferentie over dit onderwerp gehouden. Ik kijk uit naar het verslag van de Commissie komende herfst. Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het milieuvraagstuk is met recht een van de grootste politieke onderwerpen van onze tijd geworden en het is ook met recht een van de belangrijkste gebieden voor samenwerking van de EU. Ten eerste kan de grensoverschrijdende milieuvervuiling in Europa niet op nationaal niveau worden aangepakt. Dit betekent een duidelijke rol voor de EU. Ten tweede is de EU de grootste economie ter wereld met een reusachtige productie en buitenlandse handel. De lidstaten nemen eendrachtig de verantwoordelijkheid voor de hieruit voortvloeiende gevolgen voor het milieu. Deze combinatie van omvang en overeenkomst over fundamentele milieudoelstellingen geeft de EU de kans om een mondiale invloed uit te oefenen die van groot belang is. Het verslag wekt echter geen vertrouwen. Het maakt geen onderscheid tussen het gebruik van eindige bronnen en de uitwerking daarvan op het klimaat. De rapporteur gebruikt ook schaamteloos de kwestie van het klimaat als een argument voor supranationalisme, bureaucratie en protectionisme. Ze doet een krachtige oproep voor een gezamenlijk belastingstelsel, een herziening van het begrip vrije concurrentie en voor tariefsverhogingen. Er is geen besef dat landen oplossingen moeten zoeken in concurrentie met elkaar. En tot overmaat van ramp is er de gebruikelijke, bemoeizieke uitspraak dat we in onze westerse samenlevingen voor een nieuwe levensstijl moeten kiezen. Verschrikkelijk! Onze taak is ervoor te zorgen dat de milieukosten van consumptie worden weerspiegeld in de prijzen die de consumenten betalen. Vrije burgers kiezen zelf hun eigen levensstijl. Françoise Grossetête (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, gisteren vroeg een zestienjarige middelbare scholier mij in dit Parlement: “Is Europa bereid grote offers te brengen om de planeet te redden?” Deze jonge student was heel bezorgd over klimaatverandering en hij vroeg ons hoe ver we konden gaan. Het was een uiting van de bezorgdheid van idealistische jonge mensen die veel van ons verwachten. Welnu, we hebben marktconforme instrumenten die daar geschikt voor zijn: het stelsel van de Gemeenschap voor de handel in quota voor de uitstoot van broeikasgassen en de Eurovignet-richtlijn in de vervoersector. Deze instrumenten hebben bepaalde voordelen, omdat zij milieukosten meerekenen en bijdragen aan het tegen lagere kosten realiseren van milieudoelstellingen. Ze stimuleren ook ondernemingen tot een duurzame betrokkenheid die uiteindelijk de werkgelegenheid in stand houdt. Deze instrumenten dragen bij aan het verminderen van eventuele schadelijke effecten van milieubelasting op het concurrentievermogen in sommige sectoren. De bevordering van duurzame ontwikkeling en de inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan, dienen niet slechts te geschieden via afschrikking met behulp van belastingen
13
14
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en heffingen, maar ook met behulp van stimulansen, door het vergemakkelijken van een snellere omschakeling naar passend en milieuvriendelijk gedrag. Iedereen moet zich ervoor inspannen; daarom moeten de milieukosten worden geïnternaliseerd. Te benadrukken zij tevens dat de milieubelastingen niet moeten worden beschouwd als een manier om de belastingopbrengsten te verhogen, maar als middel om alle ongezonde vervuiling en schade aan het milieu tegen een redelijke prijs te voorkomen. Ten slotte zullen we bij toekomstige debatten over het “energie-klimaatpakket” in het Europees Parlement serieuze aandacht moeten geven aan het in werking stellen van een correctie-instrument aan de grenzen dat vooral moet helpen eventuele koolstoflekken te voorkomen. We moeten voldoen aan de verplichting om de CO2-uitstoot te verminderen terwijl we onze economische concurrentiepositie behouden. In dat verband benadruk ik het belang van de CO2-belasting. Dat is een onderwerp waar vaak een taboe op rust, maar ik vind het de moeite van het overwegen waard. Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). – (BG) We zouden moeten uitkomen op een combinatie van oplossingen, een algemeen model en uitgangspunten. Het verslag maakt dit op een uitstekende manier duidelijk. De bescherming van het milieu is goedkoper dan het herstel ervan, maar het falen om de juiste marktinstrumenten te gebruiken, betekent het verstrekken van verborgen subsidies aan vervuilers. Het groene instrumentarium behoeft flexibiliteit als we zekerheid willen hebben en ervoor willen zorgen dat we andere indicatoren niet verwaarlozen en de lasten voor de burgers verzwaren. Handelsinstrumenten moeten worden gecombineerd met de bevordering van investering in nieuwe technologie, met compenserende instrumenten ter dekking van verliezen. Het is ook een zaak van afzonderlijke landen. Zo zal Bulgarije in de toekomst voor problemen komen te staan. De sluiting van bepaalde delen van de nucleaire krachtcentrale in Kozloduy leidde tot een uitbreiding van thermische krachtcentrales en stijging van de elektriciteitsprijs. Dit heeft geresulteerd in een verhoogde CO2-uitstoot, maar toch werken de lage de BKG-emissierechten als boeten en de consumenten draaien op voor de prijsverhoging. Tenzij de emissierechten worden herverdeeld en bij afwezigheid van voldoende compensatie voor de ontmantelde krachtcentrales, zal de toepassing van andere handelsinstrumenten tot meer problemen leiden. De milieueconomie heeft haar sociale dimensies. We moeten niet wachten tot 2010 of 2013 voordat we in actie komen. Magor Imre Csibi (ALDE). – Mijnheer de Voorzitter, ik wil benadrukken dat de aanpak van klimaatverandering uitgebreidere maatregelen vraagt dan alleen die welke gericht zijn op vervoer en energie. De preventie van ontbossing moet ook de kern worden van de EU-strategie met betrekking tot de klimaatverandering. Het is een zeer rendabele manier om de uitstoot van broeikasgassen tamelijk snel te verminderen. De preventie van ontbossing is alleen haalbaar met een mix van regelgeving en marktconforme instrumenten. Maatschappelijke organisaties hebben herhaaldelijk aan de kaak gesteld hoe de EU actief bijdraagt aan de mondiale ontbossing door toe te staan dat illegaal gekapt hout vrij op de markt komt. Het is van primair belang dat de EU regelgeving tot stand brengt om ervoor te zorgen dat alleen hout en houtproducten afkomstig van legale bronnen tot de EU-markt worden toegelaten. Deze regelgeving moet worden aangevuld met een reeks speciaal voor de bosbouw ontworpen marktconforme instrumenten, zoals heffingen voor het voortijdig kappen van bossen of stimulansen voor het beheer van duurzame bebossing. Maar om de
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
marktconforme instrumenten op grote schaal in de bosbouw te gebruiken, moeten we duidelijk maken welke instrumenten het beste werken, in welke mate ze kunnen worden gebruikt en de manier waarop ze kunnen aansluiten bij het toezichtsrecht. Ik verzoek de Commissie een analyse te presenteren van marktconforme instrumenten die het meest geschikt zijn voor de bosbouw en daarbij de geschikte context aan te geven voor het gebruik van deze instrumenten in combinatie met andere beleidsinstrumenten. Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil graag op slechts twee punten in dit debat uw aandacht vestigen. Allereerst is de lastenverdeling bij de bestrijding van de klimaatverandering binnen het kader van de Europese Unie hoogst onrechtvaardig. Zo werden bovengrenzen aan koolstofuitstoot toegewezen aan de afzonderlijke lidstaten zonder rekening te houden met hun ontwikkelingsachterstand, die onder meer in Polen heeft geleid tot een scherpe verhoging van de kosten van elektriciteit, met als gevolg een zichtbare plotselinge stijging van de kosten van productie en levensonderhoud. Ten tweede komt de invoering van het klimaatpakket volgens schattingen van de Europese Commissie zelf op ongeveer vijftig miljard euro per jaar. In een situatie waarbij de meerderheid van de snelst groeiende naties ter wereld, zoals China, India en Brazilië, evenals economische grootmachten zoals de Verenigde Staten zich niet al te zeer bekommeren om klimaatverandering, is het heel wel mogelijk dat de Europese economie ophoudt concurrerend te zijn op wereldmarkten. Dit brengt met zich mee dat het noodzakelijk is om instrumenten te introduceren ter bescherming van de Europese productie, gebukt als deze gaat onder zulke hoge bijkomende kosten. Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Laten we het feit benadrukken dat de Europese Unie haar doelstellingen inzake de vermindering van vervuilende uitstoot alleen kan realiseren door samenwerking en vastberaden inzet van lokale gemeenschappen. Zij moeten kennis dragen van de marktinstrumenten die worden gebruikt voor doelen die samenhangen met milieu- en ander beleid. De verhandeling van uitstootcertificaten, de richtlijn brandstofkwaliteit, de Euronormen voor voertuigen, de richtlijn inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen, de Euro 6-norm voor voertuigen zijn enkele van de initiatieven van de Commissie. In oktober komt de Commissie met een herzieningsvoorstel van de Eurovignet-richtlijn, dat gebaseerd is op het internaliseren van de externe kosten, waaronder de milieugerelateerde kosten. Als rapporteur van advies van de TRAN-commissie voor het ontwerp van een richtlijn inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen vind ik het belangrijk om de kosten van een voertuig voor zijn hele levenscyclus te berekenen, waarbij niet alleen de initiële aankoopkosten worden genomen, maar ook de prijs van gebruikte brandstof, koolstofuitstoot, enzovoort. Ik hoop dat veel lokale autoriteiten daadwerkelijk aan deze consultaties zullen deelnemen. Marios Matsakis (ALDE). – Mijnheer de Voorzitter, mijn gelukwensen gaan naar mevrouw Ferreira voor een zeer evenwichtig verslag. Ons milieu lijdt onder de schade die veroorzaakt wordt door een steeds groeiende wereldbevolking en de ongecontroleerde honger van de
15
16
NL
Handelingen van het Europees Parlement
mensheid naar materialistische consumptie. Het klimaat verandert, de biodiversiteit heeft te lijden en de natuurlijke bronnen verminderen. De rapporteur die zich volledig bewust is van de taak waarvoor we staan, steunt terecht het standpunt dat de belangrijkste marktinstrumenten die nodig zijn voor het herstel van de toestand, financiële stimulansen en belastingen zijn. Ik steun dan ook volledig het idee van een EU-milieubelastingstelsel dat onvermijdelijk voor de lidstaten uniform moet zijn. Tegelijkertijd zal een effectief herzien emissiehandelssysteem naar mijn overtuiging in aanzienlijke mate bijdragen aan de verbetering van de situatie. Men mag natuurlijk nooit vergeten dat het bewegen van de burgers tot een milieuvriendelijke levensstijl niet alleen kwestie is van de markt: het scheppen van een bewustzijn voor de zorg van het milieu impliceert ook goed onderwijs en een leven lang leren. Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de bescherming van het milieu bestrijkt veel gebieden en de effectiviteit hangt af van synchronisatie en oordeelkundige toepassing van de beschikbare instrumenten waaronder economische instrumenten. De in het Groenboek bedoelde instrumenten vormen een reeks maatregelen die geen systematische oplossingen bieden. Een voorbeeld daarvan is de steun voor brandstofbesparing bij het stedelijk vervoer en andere legitieme doelen. Maar de plotselinge prijsstijging van milieuvriendelijke elektriciteit doet enige alarmbellen rinkelen, evenals het feit dat hiervoor in belangrijke mate gebruik wordt gemaakt van koolwaterstof. De voorgestelde heffing op koolstofuitstoot bestraft de gevolgen, maar doet niets aan de oorzaak. De bevordering van schone energiebronnen, zoals water, wind, zonne-energie en atoomenergie, zou in combinatie met hun stabiele prijsvorming, een belangrijke uitwerking hebben op de samenleving, de economie en de milieubescherming. Dit moet een gebied zijn waar systematische maatregelen worden getroffen. Het verslag van mevrouw Ferreira stelt deze kwestie aan de orde. Nina Škottová (PPE-DE). – (CS) Zoals we in veel vorige toespraken hebben gehoord, is kooldioxide een heel belangrijke speler is in de zogenaamde ecologische prijsbepaling. Het wordt gepresenteerd als de oorzaak van klimaatverandering. Ik wil uw aandacht vestigen op het feit dat volgens wetenschappelijk onderzoek kooldioxide in de atmosfeer toeneemt, niet voordat, maar uitsluitend pas nadat de aarde opwarmt. Dit opwarmingsproces correleert met de activiteit van de zon, zodat de opwarming eerder een gevolg is dan een oorzaak. Dientengevolge zijn de oceanen de belangrijkste veroorzakers van kooldioxide na de opwarming. Natuurlijk ben ik niet tegen een reductie van de CO2-uitstoot veroorzaakt door menselijke activiteit, maar ik ben van mening dat we eerder onze verantwoordelijkheid moeten aanvaarden voor verontreiniging die van invloed is op de gezondheid en andere zaken, dan de verantwoordelijkheid voor klimaatverandering. Laten we het kind bij zijn naam noemen. Mieczysław Edmund Janowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dit is een goed verslag. Ik wil niet ingaan op de reeds genoemde punten, maar slechts de aandacht vragen voor enkele bijzondere kwesties. Ten eerste vormen mensen niet het belangrijkste deel van het “milieu” zijn en behoren het water, de bodem en de aarde niet tot het bezit van de mensheid. Mensen gebruiken deze slechts, we zijn niet meer dan pachters. Dat moeten we voor ogen houden. Kwesties die
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het milieu beïnvloeden, kennen geen grenzen – lucht, water en de bodem zijn niet aan grenzen gebonden – dus moeten onze activiteiten over de grenzen reiken. Dit geldt op het niveau van de Europese Unie, maar het geldt ook voor de hele wereld. Anders zullen onze activiteiten niet hun doel bereiken. Ik wil op nog een kwestie wijzen. Los van deze fiscale onderwerpen en economische druk is het heel belangrijk om meer bewustzijn bij mensen op te wekken, om te beginnen bij de kinderen. Anders krijgen we geen energiezuinige technische apparaten, huizen, auto’s en voertuigen. Ik dank u, commissaris, voor de voortgang tot dusver en ik vraag u verdere stappen in deze richting te zetten. Sylwester Chruszcz (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik dank mevrouw Ferreira voor het verslag dat ze heeft gepresenteerd. Zoals dit debat illustreerde, heeft dit betrekking op vraagstukken die in de toekomst steeds belangrijker worden. In het debat van vandaag hebben we gesproken over de manier waarop we ecologisch moeten denken. Ik ben ervan overtuigd dat er sprake is van een behoorlijk ecologisch bewustzijn in de Europese Unie en in de afzonderlijke lidstaten. Mensen willen ecologisch wonen, ze willen een ecologische levensstijl en ze zijn heel ecologisch bewust. Maar laten we niet vergeten dat er veel landen in de Europese Unie zijn, zoals Bulgarije en Polen, die vele decennia onder een ander regime hebben geleefd. Onze economieën waren gebaseerd op een andere methode om energie te verkrijgen. De regelgeving van het stelsel van milieubelastingen kan daarom leiden tot minder concurrentievermogen van deze economieën met als gevolg minder bewustzijn voor het milieu. Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, terwijl we het hoofd bieden aan de ernstigste uitdaging van ons milieu, de klimaatverandering, hebben we onze aandacht duidelijk gericht op welvarende, maar koolstofarme economieën om te voldoen aan de mondiale doelen ter vermindering van CO2-uitstoot. Hierbij moet een reeks marktconforme instrumenten, waaronder belastingen, een vitale rol spelen die haar grondslag vindt in het algemeen geaccepteerde principe “de vervuiler betaalt”. Ondanks het uitstekende werk en de vele aanbevelingen die ik steun, is het verslag als geheel voor mij onaanvaardbaar omdat het teveel nadruk legt op belastingen. Neem het herhaalde verzoek aan de Commissie om met regelgeving op dit punt te komen, zoals bijvoorbeeld in paragraaf 26 waarin de Commissie wordt verzocht “om voor het einde van 2008 te komen met een wetsvoorstel voor een minimale EU-belasting op CO2”. Het is mijn stellige mening dat een dergelijke belasting een zaak is voor elke lidstaat. Androula Vassiliou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek graag mijn dank uit aan de geachte afgevaardigden voor hun commentaren en standpunten die zij in het debat naar voren hebben gebracht. Ik zal trachten op sommige commentaren in te gaan. Mevrouw Ferreira noemde het gebrek aan informatie over de antwoorden op ons debat. Ik deel u mede dat we 170 antwoorden hebben ontvangen die op dit moment worden geanalyseerd. We hopen tegen het eind van de zomer over een samenvatting van deze antwoorden te beschikken. Op dat moment zullen we u natuurlijk deze samenvatting verstrekken.
17
18
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De heer Wijkman wees op de inconsistentie tussen emissiehandelssystemen en de koolstofbelasting. Bij de herziening van de Richtlijn inzake energiebelasting behoort het juist tot de doelstellingen om elke mogelijke inconsistentie aan te pakken en op te lossen. Twee afgevaardigden wezen op het vraagstuk van mogelijke belastingaanpassingen aan de grens om een koolstoflek te voorkomen in het geval internationale onderhandelingen mislukken. Ik merk hierbij op dat het belangrijkste en prioritaire doel van de Commissie is om een succesvolle internationale – post-Kyoto-overeenkomst te houden over de aanpak van klimaatverandering. Wat betreft de kwestie van belasting op kerosine bij de luchtvaart: dit onderwerp is al besproken met de lidstaten. Het bleek een zeer gevoelige kwestie te zijn en er is geen vooruitgang geboekt. Twee lidstaten passen deze soort belasting toe, maar ik wijs erop dat er ook vragen zijn gerezen met betrekking tot het internationaal recht. De Commissie is niet van plan met enig voorstel voor een dergelijke belasting te komen. Wat betreft het hanteren van lagere BTW-percentages om milieudoelen te bereiken: momenteel studeren de diensten van de Commissie hierop. Tot slot merk ik op dat een aantal commentaren van de geachte afgevaardigden betrekking heeft op het werkterrein van andere commissarissen. Ik heb nota genomen van al uw commentaren en ik zal deze aan de desbetreffende commissarissen overbrengen. Zij zullen deze analyseren en in overweging nemen bij de vervolgactie op het Groenboek. Anne Ferreira, rapporteur. – (FR) Dank u, commissaris, dank u dames en heren, voor uw zeer grondige en belangrijke bijdragen. We stellen het op prijs dat het belastingdebat niet is afgesloten en ik wil in dit stadium van de besprekingen nog graag op drie punten wijzen. Ten eerste de verhouding die de energiebelastingen voor hun rekening nemen. Gemiddeld vertegenwoordigen ze 76 procent van de milieubelasting, vergeleken bij 21 procent voor vervoer. Ten tweede moeten binnenlandse consumenten verreweg het grootste deel van de milieubelastingen betalen, terwijl andere sectoren van de economie de grootste gebruikers zijn van energie, water en vervoer. Ten derde is het deel van het BBP van de lidstaten dat door de milieubelastingen wordt vertegenwoordigd gedurende de laatste vijf jaar afgenomen. Dat is iets om over na te denken bij onze toekomstige beraadslagingen. Ik betreur zeker datgene wat de EPP vraagt voor wat betreft paragraaf 26 waarin we een minimale EU-belasting op CO2 voorstellen. Het lijkt mij dat we moeten voortgaan op dat pad als we het dumpen in de Europese Unie willen voorkomen. De gedachte is niet om de belastingbevoegdheid bij de lidstaten weg te halen, het gaat om een minimale belastingharmonisatie. Die is nodig en dat wordt onderstreept. Los van het feit dat de lidstaten om meer voortgang vragen bij de coördinatie van belastingen, wil ik ook graag de aandacht op een ander punt van het verslag vestigen. Verlagingen van inkomstenbelastingen kunnen niet alleen worden gekoppeld aan de verlaging van milieubelastingen zoals de Commissie voorstelt. Naar mijn mening moet dit deel uitmaken van een algemenere hervorming met principes als solidariteit en sociale rechtvaardigheid. Ik ben mij ervan bewust dat dit nog niet tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, maar laten we er hier over nadenken en de lidstaten enige informatie geven.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het laatste punt dat ik belangrijk vind, is de binnenlandse dimensie. De maatregelen die we hier treffen, mogen geen nadelig effect hebben op de huishoudens die al op een laag inkomen zijn aangewezen en de positie van andere huishoudens onzeker maken. Dat wilde ik tot besluit zeggen. Dank u, commissaris; ik verzeker u dat u onze steun hebt bij het opstellen van verdere regelgeving over deze zaken. VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) András Gyürk (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Tegenwoordig geven de lidstaten om hun milieudoelstellingen te behalen bijna uitsluitend de voorkeur aan rechtstreekse regelgeving, ook al zijn er veel andere regulerende instrumenten beschikbaar. Wij vinden dat er meer aandacht nodig is voor marktconforme stimuleringsmaatregelen op het gebied van milieubescherming. Wij geloven dat de marktbegrippen concurrentie en milieubescherming elkaar niet wederzijds uitsluiten. De betekenis van marktprikkels is dat het doel van de milieukwaliteit hiermee op een goedkopere en effectievere wijze bereikbaar wordt en dat tegelijkertijd andere sociale doelstellingen haalbaar worden. Helaas heeft de Europese Unie niet veel gedaan aan de bevordering van marktconforme stimuleringsmaatregelen, al kan het emissiehandelssysteem als een uitzondering worden beschouwd. Daarom is het bemoedigend dat het Groenboek een overzicht bevat met verborgen kansen voor deze thematische stimuleringsmaatregelen. Wij vinden echter dat het overzicht nog veel verder had moeten gaan. Een ruimer gebruik van marktconforme regelgeving moet gelijk op gaan met een vermindering van ineffectieve rechtstreekse regelgeving. Aangezien economische stimuleringsmaatregelen inkomsten genereren, moeten we juist toetsen hoe deze instrumenten, die hoofdzakelijk worden opgelegd op arbeid, belastinginkomsten kunnen genereren. Dit onderwerp rechtvaardigt een intensief debat. Ook zijn we ervan overtuigd dat de ambitieuze milieubeleidsdoelstellingen van de EU niet haalbaar zijn tenzij we ons meer gaan bewegen op het terrein van de marktprikkels. 6. Internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en het bestuur van de International Accounting Standards Board (IASB) (debat) De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag van Alexander Radwin, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en het bestuur van de International Accounting Standards Board (IASB) (2006/2248(INI)) (A6-0032/2008). Alexander Radwan, rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, het onderwerp van het voorliggende verslag lijkt op het eerste gezicht heel technisch. Het betreft de zogenaamde standaarden voor jaarrekeningen in de Europese Unie en ook wereldwijd, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het is misschien wel het soort onderwerp dat nu in het Europees Parlement wordt besproken en pas verscheidene jaren daarna zijn invloed
19
20
NL
Handelingen van het Europees Parlement
pas gaat laten gelden op de economie en de gewone mensen. In dat stadium zal de roep worden gehoord dat niemand weet waar deze standaarden vandaan komen of wie ervoor verantwoordelijk is. Evenmin weet nog iemand waarom ze moeten worden toegepast. De doelstelling is te komen tot één set reeks mondiale standaarden voor financiële verslaglegging, vooral voor naamloze vennootschappen. We steunen die doelstelling. Het argument dat daarvoor pleit is dat we behoefte hebben aan “standaarden van hoge kwaliteit” en dit Huis beschouwt zichzelf als het enige forum dat bevoegd is deze standaarden van hoge kwaliteit vast te stellen. In deze tijden van turbulentie op de financiële markten wekt het echter verbazing om te horen dat dezelfde mensen die eerder hebben gepleit voor het principe van fair value (reële waarde) nu dat principe ter discussie stellen en ook vragen of een “markt tot markt”-benadering nog verstandig is als we niet langer een markt hebben. Deze zelfde mensen die de geest uit de fles lieten ontsnappen, vragen nu of we op het goede spoor zitten. De enige verantwoordelijken voor deze standaarden zijn de mensen die op het kantoor van deze private organisatie in Londen zitten. Zij werden bij het opstellen van hun standaarden ongetwijfeld beïnvloed door de wens om zelf hun baan te behouden. Mijn verslag, waarover we vandaag gaan stemmen, gaat daarom niet alleen over de gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen, maar ook over de fundamentele vraag wie de regels voor wie opstelt en wie toezicht houdt op de toepassing van de regels. Het eerste onderwerp is dat van de bestuursstructuur: hoe transparant is deze organisatie? Met andere woorden, hoe transparant is haar financiering? Er is hier zeker sprake van verborgen belangen. De leden van deze commissie die om transparantie vragen en altijd de markt als transparant proberen af te schilderen, moeten zich ten minste een kleine moeite getroosten om zelf te voldoen aan de vereisten van transparantie die zij voor de markt voorschrijven! Mijn indruk tot dusver is dat deze organisatie met alle middelen die zij tot haar beschikking heeft, alle middelen inzet in haar strijd om transparantie in enigerlei vorm te vermijden. Wie neemt de beslissingen over financiering en de keuze van personeel voor specifieke posten? Om welke reden worden personen benoemd? Gaat het om een regionale balans? Gaat om het om een intersectorale balans? Het huidige project betreft de IFRS voor kleine en middelgrote ondernemingen, dus is het redelijk om te vragen wie de kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigt. Wie heeft kennis van kleine en middelgrote ondernemingen? En nog iets anders: waarom staan juist nu de IFRS voor kleine en middelgrote ondernemingen op de agenda? Wie stelt de agenda op? Aan commissaris McCreevy en Sir David Tweedie is gedurende een aantal jaren vele keren gevraagd waarom we dit feitelijk doen. Het heeft veel jaren gekost, maar we weten nu waarom we discussiëren over IFRS voor kleine en middelgrote ondernemingen in Europa: het is vanwege verzoeken vanuit Zuid-Afrika en Brazilië. Wat een prachtig antwoord! We weten heel goed dat we ons helemaal niet bezighouden met Zuid-Afrika of Brazilië, maar eerder met de Europese markt waar een heleboel geld kan worden verdiend als van KMO’s (kleine en middelgrote ondernemingen) wordt geëist dat ze iets als dit invoeren. Dit is dus waar het om gaat in de kwestie van de bestuursstructuur. Enkele eerste, positieve stappen zijn gezet. Maar alle organen die in de toekomst moeten worden ingesteld, zullen worden beoordeeld overeenkomstig de vraag of de mensen die tot deze toezichthoudende organisatie behoren en daar vragen op politiek niveau over moeten beantwoorden – en dat kan ook een lid van
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de Commissie zijn – ook de bevoegdheid zullen hebben om aan nieuwe ontwikkelingen vorm te geven. Het is niet voldoende dat ze eenvoudigweg van voorstellen op de hoogte worden gesteld. Een van onze doelen is convergentie. We moeten ervoor zorgdragen dat de interpretatie van convergentie niet aan de greep van Europa ontsnapt en wordt vervangen door de interpretatie van de SEC. In Europa zijn we vandaag voldoende bekend met de manier waarop toezicht wordt gehouden op de effectenbeurs van de VS. We moeten niet zo naïef zijn om de zaak van het toezicht aan de Amerikanen over te laten. Wat we willen, is daarom datgene wat we al gevraagd hebben: IFRS zoals Europa ze kent en niet zoals deze board dicteert. Kleine en middelgrote ondernemingen krijgen hiermee te maken, en ik moet zeggen, zonder er doekjes om te wikkelen, dat de ideeën die vandaag op tafel liggen te gecompliceerd en te moeilijk zijn. Ik zou ook willen waarschuwen tegen een vrijwillige aanpak. Ik draag vandaag mijn Beierse jas en er schiet mij een goed oud Beiers woord te binnen: het is “hinterfotzig” en het betekent zoiets als “onoprecht” of “via een achterdeur”. We weten heel goed – ondanks alle ontkenningen en de berusting – dat IFRS voor kleine en middelgrote ondernemingen op de Europese markt zal worden geïntroduceerd via de achterdeur, via een klein aantal lidstaten. We zullen dan dezelfde stemmen horen roepen om één enkele reeks standaarden en zij zullen hun standaarden aan de markt blijven opdringen – standaarden die te complex zijn, die niemand begrijpt en niemand wil – zuiver en alleen vanwege een marktperspectief. Wat we hier hebben, is een geval van een minderheid die probeert haar wil op te leggen aan een meerderheid op mondiaal niveau en dat onaanvaardbaar! Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank de Commissie economische en monetaire zaken en in het bijzonder de heer Radwan voor het aanzienlijke werk dat is besteed aan dit uitgebreide verslag. Het stelt belangrijke onderwerpen voor de toekomstige ontwikkeling van Europese en mondiale kapitaalmarkten aan de orde. In deze korte interventie kan ik niet op alle onderwerpen in het verslag ingaan. Laat ik me daarom beperken tot een drietal punten. Een, vraagstukken over de bestuursstructuur; twee, de inbreng van de EU in de International Accounting Standards Board, de IASB; en drie, het project om een standaard voor jaarrekeningen voor kleine en middelgrote ondernemingen te ontwikkelen. Wat betreft het IASB-bestuur, uw verslag belicht terecht het feit dat onze gezamenlijke doelstelling een hoogwaardige mondiale standaard voor jaarrekeningen te ontwikkelen. De beslissing van de EU om van de op de beurs genoteerde ondernemingen te verlangen dat ze internationale standaarden voor jaarrekeningen gebruiken, was een moedige en visionaire stap naar dit doel. Eén enkele reeks van mondiaal geaccepteerde jaarrekeningen zou belangrijke voordelen bieden voor onze ondernemingen, onze kapitaalmarkten en onze economie. We moeten voortdurend ernaar streven naar dat de internationale standaarden voor jaarrekeningen relevant blijven tegenover veranderende economische omstandigheden en dat ze op evenwichtige wijze de belangen van alle belanghebbenden representeren. Om ervoor te zorgen dat aan deze voorwaarden voortdurend wordt voldaan, moet bij voorrang op een drietal gebieden voortgang worden geboekt.
21
22
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ten eerste moet de verantwoordingsplicht van de International Accounting Standards Committee Foundation (IASCF) worden verbeterd, vooral naar overheidsinstanties toe. Laatstgenoemden moeten een actieve rol spelen bij de selectie en benoeming van trustees. Het voorstel dat ik vorig jaar november samen met mijn collega’s in de VS SEC, de Japanse FSA en de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) heb opgesteld, gaat wat dit betreft in de richting die door uw verslag wordt bepleit. Ten tweede moeten we kijken naar de manier waarop het agendavormingsproces bij de IASB kan worden verbeterd. Vooral het proces door middel waarvan prioriteiten worden gesteld, moet meer open en transparant worden. Ten derde moeten de IASB-procedures worden verbeterd, in hoofdzaak door de standaarden aan een effectbeoordeling te onderwerpen voordat ze worden vastgesteld. Uw verslag doet hiervoor en voor verwante punten constructieve suggesties. De aangekondigde evaluatie van de statuten van de IASCF verschaft de gelegenheid om de noodzakelijke hervormingen in te voeren. De commissie streeft deze na in overleg met dit Huis, de lidstaten en onze internationale partners. Nu wat betreft de input van de EU in de IASB. Uw verslag stelt dat de EU haar capaciteit moet vergroten om te zorgen dat haar standpunten over financiële zaken op internationaal niveau worden gehoord. Ik ben het daarmee eens. We moeten vooral middelen vinden om de standpunten van Europese belanghebbenden, in het bijzonder de proactieve input in het agendavormingsproces van IASB, tijdig en op een coherente manier bij de IASB aan te kaarten. Ik zie dit eerder als een evolutionair dan als een revolutionair proces. We moeten bouwen op de EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group). Ik wil dit met spoed aanpakken, met inbegrip van de mogelijkheid om gelden van de communautaire begroting te gebruiken ter ondersteuning van een dergelijke structuur. Ik moet echter een duidelijke en ondubbelzinnige waarschuwing laten horen. Deze structuur zal in geen geval een embryonale Europese standaard vormen, evenmin kan er sprake zijn van een ontwikkeling van Europese interpretaties van internationale standaarden voor jaarrekeningen. Europa moet en zal deel uitmaken van de beweging naar één enkele reeks mondiaal geaccepteerde jaarrekeningen. Al het andere zal schade toebrengen aan het internationale concurrentievermogen van onze ondernemingen en onze kapitaalmarkt. Voor wat betreft het IASB-project dat een jaarrekening voor KMO’s ontwikkelt, stel ik voorop dat de Commissie geen wettelijke basis heeft om deze standaard goed te keuren. Bovendien hebben we nooit enige verplichting op ons genomen ten aanzien van enige standaard die de IASB opstelt. We zouden dit alleen doen als we werkelijk overtuigd waren dat de IASB een standaard opstelt die voldoet aan de belangen van Europese gebruikers. De IASB heeft het project nog niet afgerond. In deze fase zijn de inzichten van de Commissie echter duidelijk. Het huidige door de IASB gepubliceerde ontwerp blijft te complex om een bevredigend kader te verschaffen voor jaarrekeningen van Europese KMO’s, in het bijzonder voor de kleinere ondernemingen. Wij blijven de vereenvoudiging van de regelgeving voor de KMO’s nastreven, met inbegrip van het verslaggevingsgebied. Klaus-Heiner Lehne, rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het IAS-systeem is zinvol voor grote beursgenoteerde ondernemingen die wereldwijd opereren. Daarom besloten we in de
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vorige zittingsperiode van het Parlement op voorstel van de Commissie juridische zaken de IAS-regelgeving aan te nemen. Het uiteindelijke doel was, zoals Alexander Radwan zei, te komen tot convergentie, in ieder geval met de VS en zo mogelijk wereldwijd. Het systeem heeft geen zin in het geval van kleine en middelgrote ondernemingen, omdat zij doorgaans geen behoefte hebben aan internationale financiële markten, geen behoefte aan Wall Street en de rest. Om deze reden alleen is de noodzaak om IFRS voor kleine en middelgrote ondernemingen te ontwikkelen hoogst twijfelachtig. Bovendien – en ik vind dat commissaris McCreevy daarin geheel gelijk heeft – is het huidige voorstel, hoe dan ook bekeken, niets meer dan een afgeslankte versie van uiterst gecompliceerde internationale standaarden, die totaal ongeschikt zijn voor de structuur van kleine en middelgrote ondernemingen in Europa. Ze zijn in het bijzonder ongeschikt voor familiebedrijven die al verscheidene generaties door hun eigenaars worden geleid; die hun bezittingen al lang hebben afgeboekt; en waarbij toepassing van de fair-value regels eenvoudigweg tot hebzucht zou aanmoedigen en tenslotte heel waarschijnlijk de overlevingskansen van de bedrijven in gevaar zou kunnen brengen. Aan de andere kant moeten we realistisch zijn. Uiteindelijk zal de kwestie van de standaarden voor jaarrekeningen van de KMO’s in Europa niet ontkomen aan enige vorm van druk tot harmonisatie. Onze vraag is naar vergelijkbaarheid, in elk geval binnen de interne markt. Ik vind het dus belangrijk dat we serieus overwegen op welke wijze we Europese alternatieven ontwikkelen voor de voorstellen van Londen, met het doel om ook op dit gebied tot een grotere standaardisatie te komen. Maar wel een standaardisatie die zinvol en geschikt voor KMO’s is en die eerder op waardebepaling op lange dan op korte termijn is gericht. Ik heb nog een opmerking over de organen van de IAS. Er is hier een echt probleem, zoals Alexander Radwan heeft geschetst. Er is misschien een zeker geografisch evenwicht, maar geen evenwicht in termen van economisch belang. Europa is veruit het grootste blok, de grootste regio waarin de regels van IAS worden toegepast. Daarom moeten we een daarmee in overeenstemming zijnde zeggenschap hebben. We kunnen gewoonweg niet vergeleken worden met bijvoorbeeld Australië. Australië is vergelijkbaar met een middelgroot land in de EU of zelfs met een grote regio zoals Noordrijn-Westfalen. Het evenwicht moet in dit opzicht worden verbeterd. Cornelis Visser, namens de PPE-DE-Fractie. – (NL) Voorzitter, allereerst wil ik collega Radwan feliciteren met het tot stand brengen van dit gedegen verslag. Er is tot het laatste moment over onderhandeld. Het is een duidelijk, maar soms ook kritisch verslag geworden. De rapporteur is ervan overtuigd dat de democratische controle op de IASB verbeterd moet worden en ik ben blij dat de IASB aandacht schenkt aan deze kritiek. De voorzitter van de Board of Trustees, de heer Gerrit Zalm, heeft recent in het Europees Parlement aangegeven hiervoor open te staan en voorstellen voor te bereiden voor aanpassing van de structuur. De IASB werkt aan IFRS-standaarden voor het midden- en kleinbedrijf. Ik ben het met de rapporteur eens dat de boekhoudnormen volgens IFRS te ingewikkeld en te kostbaar zijn voor het midden- en kleinbedrijf. Ook het bevorderen van het vrijwillig gebruik van IFRS door het midden- en kleinbedrijf zou naar mijn mening het risico van een verkapte Europese invoering met zich meebrengen. Naar mijn mening moet onderscheid worden gemaakt naar bedrijfsgrootte. Voor grote multinationals en banken en verzekeringsmaatschappijen die wereldwijd opereren, is het goed om één standaard
23
24
NL
Handelingen van het Europees Parlement
voor jaarrekeningen te hebben. Voor het midden- en kleinbedrijf in Europa is het beter wanneer ze de eigen standaard houden. De IASB heeft veel bereikt als het gaat om internationale beursgenoteerde bedrijven en de accountantstandaard daarvoor. Wanneer het midden- en kleinbedrijf nu aangeeft dat er kosten en moeite net zo goed met meerdere standaarden gerealiseerd kunnen worden, dan moet dat niet van bovenaf worden opgelegd met één standaard. Het belang van de beleggers en het belang van transparantie moet overigens nadrukkelijk worden meegewogen. De politiek is er om te faciliteren, zodat er goede, transparante en kosteneffectieve informatie is over de resultaten van het bedrijfsleven. Ik denk dat de voordelen die het IFRS heeft gehad voor de Europese aandelenmarkten globaal van toepassing zijn, zeker wanneer de Verenigde Staten hun systeem van US-GAAP inruilen voor IFRS. De wereldwijde investeerder en aandeelhouder hebben hierin een groot belang als het gaat om de vergelijkbaarheid. De gedachte achter het IFRS verdient daarom steun vanuit het Europees Parlement. Pervenche Berès, namens de PSE-Fractie. – (FR) Dank u, commissaris, dat het u gelukt is om naar Straatsburg te komen. Dank ook aan de rapporteur in zijn Beiers kostuum. Ik vind dat we heel goed hebben samengewerkt en de manier waarop het mogelijk was de amendementen van de verschillende mensen in uw verslag te verwerken, vormt daar een bewijs van. Allereerst wil ik een drietal opmerkingen maken over standaarden voor jaarrekeningen. Het lijkt mij dat we in termen van bestuur en beheer van het orgaan dat verantwoordelijk is voor vaststelling van deze standaarden voor jaarrekeningen, in een ongewone situatie verkeren. Er zijn veel vormen van standaardisatie. Niet allemaal hebben ze in termen van bevoegdheid en bestuursstructuur net zo’n sterke uitwerking op de financiële stabiliteit of op de vraagstukken als de standaarden voor jaarrekeningen. Vandaag doet zich een belangrijke gebeurtenis voor, een overgang naar volwassenheid. Bij de formulering van deze standaarden voor jaarrekeningen, misschien door accountants die er zelf mee werkten, werd de fundamentele basis zeer goed voorbereid. Tegenwoordig zijn deze standaarden internationaal. Ze worden door iedereen gebruikt en toegepast en dus is vraag van de bestuursstructuur van zeer groot belang. Hoe past het orgaan dat verantwoordelijk is voor de opstelling van standaarden voor jaarrekeningen in de internationale bestuursstructuur, met betrekking tot democratische organen, die legitiem de rechtsstatelijke bevoegdheid vertegenwoordigen, en aan de Europese Unie in het bijzonder? De tweede opmerking is dat we voor wat betreft de bestuursstructuur moeten kijken of er sprake is van evenwicht tussen deze organen. Wat is het geografische evenwicht, wat is het evenwicht in de vertegenwoordiging, niet alleen van degenen die de standaarden hebben opgesteld maar ook van degenen die ze moeten gebruiken? De derde opmerking betreft de financiering. Hoe worden deze organen gefinancierd? Misschien is de gedachte aan een heffing op ondernemingen die door de regelgevende organen worden gecoördineerd, de moeite waard? Kunnen ze worden gefinancierd door de overheid, door de Europese Gemeenschap? We hopen dat de commissaris met enkele krachtige voorstellen op dat punt komt. De vierde kwestie met betrekking tot deze organen is het programma. Is het juist om hen het concept van fair value te laten ontwikkelen als we weten dat dit gevolgen kan hebben voor de financiële stabiliteit? Is het juist om dit orgaan een KMO-programma te laten
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ontwikkelen dat Europa niet nodig heeft? Is het juist om te stellen dat bij deze kwestie van standaarden voor KMO’s – zoals onze rapporteur heeft gezegd alleen maar Zuid-Afrika of Australië deze misschien nodig hebben? De commissaris gaf niet aan of Europa zeggenschap in deze organen heeft. Het is als eerste stap absoluut essentieel dat Europa ervoor zorgt dat zij in de IASB, de IASCF en de IFRIC de kracht van alle lidstaten en de stem van de Europeanen symboliseert. Commissaris, dat is uw verantwoordelijkheid. We verwachten van u krachtige voorstellen op dat punt. Sharon Bowles, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de IFRS worden door steeds meer landen overgenomen, dus hun waarde en belang groeit. Dit brengt met zich mee dat de verantwoordingsplicht en de transparantie van de IASB moet worden verbeterd, kwesties die bij de start misschien niet zo voor de hand lagen. Met stappen in die richting ben ik blij, maar ik betreur het dat sommige delen van het verslag op negatieve wijze kritiek uiten in plaats van te erkennen dat er veranderingen op komst zijn en aan te geven op welke wijze voortgang mogelijk is. Verschillende van mijn amendementen zijn meer toekomstgericht, benadrukken het nut en de voordelen evenals de behoefte tot verdere aanpassing, zowel met betrekking tot de standaarden zelf als tot de IASB die er toezicht op houdt. We moeten echter onnodige politisering van technische vraagstukken voorkomen. De IFRS zijn belangrijke instrumenten ter bevordering van vergelijkbaarheid over de grenzen heen en ter vermindering van belastende vereisten voor ondernemingen bij rapportages onder verschillende regimes. Ook bij de presentatie van jaarstukken zijn deze instrumenten geschikt voor andere vergelijkingsdoeleinden. Maar het kan heel wel geval zijn dat dit met instrumenten zoals XBRL-tagging kan worden ontwikkeld. Ik bedank mevrouw van den Burg voor de organisatie van een interessante presentatie vorige week over dat onderwerp. De voorstellen voor de KMO’s brengen in verscheidene kringen veel onrust teweeg. Ze lijken mij meer een instrument voor middelgrote entiteiten die misschien op weg zijn naar een plicht tot een volledig openbare rapportage, dus zijn ze in dat licht mogelijk een afzonderlijke beschouwing waard of is toepassing op vrijwillige basis zinvol. Maar zoals u hebt gezegd, commissaris, zijn ze toch veel te complex voor de meerderheid van de gewone KMO’s. Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik prijs mijn collega de heer Radwan voor zijn zeer goed geschreven verslag. Ik hoop dat Beierse jas die hij vandaag draagt geen indicatie is voor een verandering van politieke richting. De goedkeuring van de IRFS in januari 2005 bracht de Europese Unie veel voordeel doordat zij de boekhoudnormen over de grenzen heen eenvoudiger en de jaarstukken in de verschillende landen gemakkelijker vergelijkbaar heeft gemaakt, hetgeen gunstig is voor de toezichthoudende instanties, de banken en de kapitaalmarkten. Internationale standaarden voor financiële verslaglegging zijn nu in gebruik of worden nu goedgekeurd in meer van honderd landen, waaronder Australië, Zuid-Afrika en andere. Ik steun de oproep voor meer transparantie, effectiviteit en een grotere verantwoordingsplicht met betrekking tot de IASB. De verslagen wijzen op het feit dat het 17 maanden heeft geduurd voordat de IASB een nieuwe voorzitter benoemde. Dit is niet acceptabel. De IASB is een particulier, zelfregulerend orgaan dat de rol van wetgever kreeg toebedeeld en het is niet meer dan juist dat we daarom vragen om een grotere verantwoordingsplicht en meer toezicht. We moeten ook voorzichtig zijn met een roep
25
26
NL
Handelingen van het Europees Parlement
tot instellen van extra EU-structuren voor het omgaan met de interpretatie en toepassing van de IFRS-standaarden. Waarom zijn deze nodig? Wat gaan ze doen? Ten aanzien van de convergentie van de EU en de VS is er op dit gebied en dat van het gezamenlijk stappenplan met betrekking tot de standaarden voor jaarrekeningen grote voortgang geboekt De Amerikaanse president, de fungerend voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Europese Commissie hebben vorig jaar een gezamenlijke verklaring van de EU en de VS ondertekend waarin het bevorderen en nastreven van omstandigheden waaronder de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van de VS en de IFRS in beide rechtsgebieden worden erkend. Dit is zeer toe te juichen. Wat betreft de toepassing van de IFRS voor KMO’s: KMO’s zijn klein en kleiner. Mij lijkt het beter om deze toepassing met het oog op de flexibiliteit facultatief te maken in plaats van haar toepassing zonder meer te voorkomen. Ieke van den Burg (PSE). – (NL) Voorzitter, ik wil me aansluiten bij de felicitaties aan de heer Radwan, al was het alleen maar omdat we door zijn verslag een heel interessante discussie hebben kunnen voeren over de spanning tussen wetgeving en zelfregulering, vooral in mondiaal verband. Ik realiseer me de spagaat waarin we ons bevinden met onze wensen. Enerzijds willen we graag die globale standaarden, die wereldwijd worden toegepast, maar anderzijds claimen we onze verantwoordelijkheid om als medewetgever die standaarden ook inhoudelijk te kunnen beoordelen en serieus onze rol als medewetgever te vervullen. Ik denk dat we in de afgelopen tijd ook hebben laten zien dat we dat als Europees Parlement doen. De sleutel ligt volgens mij in vroegtijdige consultatie, in een evenwichtige afweging van de belangen van alle aandeelhouders, ook dus van zogenaamde derde belangen van werknemers, lokale overheden, toeleveranciers en dergelijke (want adequate financiële verslaglegging is niet alleen in het voordeel van kapitaalverschaffers), en van degelijke effectbeoordelingen. Daar heeft u als Commissie ook een grote verantwoordelijkheid. Dat moet dus ook de komende tijd gebeuren op het gebied van het midden- en kleinbedrijf. Daar zullen we echt een degelijk project van moeten maken in EU-verband. Tot slot wil ik twee opmerkingen maken die ook met een ander verslag te maken hebben, waarover op de volgende zitting gestemd wordt, het verslag van de heer Lehne over de vereenvoudiging van de regels voor de bedrijven. Daar heb ik ook de lijn aangehouden dat de regels niet alleen een zaak zijn voor de bedrijven en de kapitaalverschaffers en de accountants die er hun geld mee verdienen, maar ook voor werknemers en andere groepen. Daarom moeten we dus niet raken aan de kwaliteit van de regels. Ik heb daar een pleidooi gehouden om in ieder geval ook de regels toe te passen op bedrijven die van de beurs gehaald worden en de off balance-activiteiten. Ik hoop dat u ook steunt dat de IASB nu ook op dat gebied activiteiten onderneemt. Ik wil eindigen met het warme pleidooi dat ik ook daar gehouden heb voor de XBRL-standaard. U weet dat de SCC in Amerika ook een dezer dagen een besluit gaat nemen om deze verplicht te maken. Ik zou u willen vragen hoe u dat in Europa gaat aanpakken, en u stimuleren om ook voor Europa een routekaart te maken op dat gebied. John Purvis (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, er zijn vraagstukken rond de transparantie en de bestuursstructuur van de International Accounting Standards Board (IASB), maar dit instituut heeft deze kritiek aanvaard en de noodzaak tot verandering erkend. Er
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn stappen gezet en nog meer stappen zijn voorgenomen: publicatie van “feedback statements”, uitleg van de redenen achter zijn beslissingen, beïnvloeding door kosten-batenanalyses, en uitbreiding en meer actieve betrokkenheid van de Board of Trustees. Het instituut spant zich tot het uiterste in om met het Parlement te communiceren. Het verslag van de heer Radwan is ten opzichte van eerdere versies veel verbeterd en ik denkt dat de positieve amendementen van de PPE-DE en ALDE-Fractie de tekst van vandaag verder verbeteren. Ik bedank de rapporteur omdat hij, ondanks onze verschillende inzichten, bereid was op bepaalde gebieden over dit aspect van de bestuursstructuur tot een compromis te komen. Helaas kan ik het niet met hem eens zijn over de kwestie van de internationale standaarden voor financiële verslaglegging voor KMO’s. De IASB was gevraagd een vereenvoudigde versie voor KMO’s op te stellen. Het verslag van de heer Radwan weigert te erkennen dat dit ook in Europese Unie zinvol kan zijn. Terwijl het voorstel nog slecht in een ontwerpfase verkeert, verklaart het verslag feitelijk dat zo’n versie beslist geen voordeel biedt voor ondernemingen binnen de EU. Toch is ons herhaaldelijk verteld dat het facultatief zal zijn en dat het wordt opgesteld voor die groeiende KMO’s die van plan zijn een beursgenoteerde onderneming te worden. Kleine ondernemingen die geen ambities hebben buiten hun lokale markt behoeven de standaarden niet op te pakken. Bij een opiniepeiling vorig jaar september bleek dat een duidelijke meerderheid van Europese KMO’s, waaronder Duitse KMO’s, overwoog dat de voordelen zwaarder wogen dan de nadelen en een verbetering van de financiële verslaglegging zouden inhouden. De inspanningen van de IASB om mondiale standaarden voor financiële verslaglegging met een hoge kwaliteit te ontwikkelen, vormen een welkome bijdrage aan de Europese en wereldeconomieën. Eerlijk gezegd, ik denk dat we ze zouden moeten toejuichen. Antolín Sánchez Presedo (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, de verplichting voor op de kapitaalmarkt gerichte ondernemingen om met ingang van 2005 de IFRS (Internationale standaarden voor financiële verslaglegging) voor het opstellen van hun geconsolideerde jaarrekening toe te passen, is een verstrekkend en politiek hoogst invloedrijk initiatief geweest. Ongeveer honderd landen gebruiken de standaarden en hun mondialisering heeft vergelijkbaarheid en transparantie opgeleverd, met een groter vertrouwen van investeerders, een beter speelveld en een grotere marktdiscipline. Het voorstel bevat twee grote uitdagingen met betrekking tot de bestuursstructuur. De particuliere entiteit die zakelijk en professioneel vanaf 1973 wereldwijd vrijwillige standaarden heeft opgesteld, bevindt zich nu in een positie met een reusachtige verantwoordelijkheid die een verandering van haar aard, procedures en samenstelling noodzakelijk maakt om een transparante, controleerbare instelling te kunnen worden met een legitimatie die past bij haar nieuwe rol. Het is noodzakelijk de activiteiten van alle betrokken publieke en private belangen te kennen en te coördineren, en tegelijkertijd de financiering van de organisatie en haar onafhankelijkheid bij het opstellen van standaarden veilig te stellen. Voorts moet de organisatie worden ingebed in een internationale bestuursstructuur.
27
28
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het is ook noodzakelijk de Europese financieel-administratieve bestuursstructuur te versterken door een meer proactieve en geïntegreerde aanpak vast stellen voor de voorbereiding, goedkeuring, tenuitvoerlegging en beoordeling van de standaarden. Het is van groot belang het conceptuele kader van standaarden te verbeteren en daarbij voor ogen te houden dat ze noch neutraal noch academisch zijn en zowel winnaars als verliezers kunnen opleveren. Evenzo is het belangrijk om hun effecten te beoordelen en ervoor te zorgen dat ze verenigbaar zijn met de Europese strategie, te leren van financiële perikelen en om standaarden voor jaarrekeningen van administratieve concessies op een evenwichtige manier te reguleren. De regelingen voor financiële verslaglegging voor KMO’s zullen eenvoudig moeten zijn en gekoppeld aan hun exploitatie van de interne en mondiale markt. Deze zaken worden bestreken door het verslag van de heer Radwan waarover een brede consensus bestaat en dat op een zeer gelegen moment komt gezien de aanstaande analyse aan het eind van 2009 en de instelling van een toezichthoudend lichaam en de wijziging van de samenstelling van de Standards Advisory Council (SAC) nog voor volgend jaar. Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, mijnheer Radwan, dames en heren, ik juich dit verslag en dit debat van harte toe, omdat ik denk dat we enkele echt gevoelige kwesties aan het sonderen zijn en dit werkelijk over de partijgrenzen heen. Verscheidene punten komen duidelijk te voorschijn uit hetgeen is gezegd. Ten eerste hebben we behoefte aan één reeks standaarden voor naamloze vennootschappen, maar we willen niet alle ondernemingen op een hoop gooien. Ten tweede moet, hoewel we specifieke op maat gesneden regels voor KMO’s niet verwerpen, het kader voor deze regels door ons, de Europese Unie, worden vastgesteld. Ten derde zijn de huidige voorgestelde maatregelen te complex en te kostbaar. Ze hebben geen nut voor de KMO’s en om deze redenen moeten we ze afwijzen. Ten vierde wachten we nog steeds op bevredigende antwoorden op vragen als wie maakt regels voor wie, en wie houdt toezicht op het proces. Er is geen sprake van een democratische legitimatie; er is geen verschil in benadering; er wordt geen rekening gehouden met gerechtvaardigde wensen van KMO’s; en het systeem van democratisch toezicht is inadequaat. Ten vijfde wordt bij het innemen van een standpunt over deze kwestie of bij een poging te antwoorden op deze vragen vaak vergeten dat tweederde van de beroepsbevolking werkzaam is in de particuliere sector, in familiebedrijven. De meerderheid van deze familiebedrijven zijn KMO’s die geen behoefte hebben aan financiering op de kapitaalmarkten. Dit is een punt waar we aan moeten denken wanneer we worden geconfronteerd met voorstellen die alle ondernemingen als zijnde gelijk willen behandelen. Dank u voor dit waardevolle debat! Richard Howitt (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, paragraaf 30 van onze ontwerpresolutie wijst erop dat financiële overzichten niet slechts de behoeften van de beleggers, maar ook die van andere belanghebbenden dienen. Als we ook aandacht besteden aan de behoefte tot verandering van EU-regels in paragraaf 41, herinner ik de commissaris eraan dat dit Parlement bij stemming heeft uitgesproken dat eventuele veranderingen in de vierde en zevende vennootschapsrichtlijnen ook een eis voor sociale en ecologische verslaglegging door ondernemingen moeten bevatten.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik vestig zijn aandacht op dergelijke eisen in Zuid-Afrika, in het Franse recht terzake van nieuwe economische regelgeving, maar ook op de aanbevelingen van het project Accounting for Sustainability van de Prins van Wales in mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk. In de tussentijd zou ik de commissaris bovendien willen vragen of de Commissie, in navolging van haar aanbeveling in 2001 over ecologische kwesties in onze nieuwe jaarrekeningen, een soortgelijke aanbeveling zou kunnen doen over sociale kwesties bij jaarrekeningen. Ik wil de commissaris ook vragen druk uit te oefenen bij de International Accounting Standards Board om sociale en ecologische aspecten op te nemen in de voorgenomen publicatie van een managementrapportage. De Commissie kan dit al dan niet maatschappelijk verantwoord ondernemen willen noemen, maar wellicht kunnen wij het er vandaag allemaal over eens worden dat we het financiële verslaglegging voor ondernemingen die verplicht zijn tot verantwoording, noemen. José Manuel García-Margallo y Marfil (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, de recente financiële crises tonen het belang aan van hoogwaardige standaarden voor jaarrekeningen met het oog op het goed functioneren van de markten. Nog een andere les die uit de crisis kan worden geleerd is dat er een zekere asymmetrie is tussen het aangegeven belang van standaarden voor jaarrekeningen en de aard en het beheer van particuliere entiteiten die verantwoordelijk zijn voor opstellen, uitbrengen en interpreteren van deze standaarden. Het verslag van de heer Radwan wijst er daarom terecht op dat de eerste kwestie waarmee we te maken hebben die van het bestuur is. Hij heeft mijns inziens intelligente en realistische voorstellen gedaan over de noodzaak dat instellingen die de Unie vertegenwoordigen, zich meer proactief opstellen in dit proces van het formuleren van standaarden die in de communautaire rechtsorde worden geïncorporeerd. En dat geldt ook voor de interne regels van bestuur van deze particuliere entiteiten. Grotere transparantie, waarborgen om belangentegenstellingen te voorkomen en een bredere geografische vertegenwoordiging vormen enkele van de door de heer Radwan ingediende voorstellen. Het tweede aspect dat in het verslag wordt behandeld, is de kwestie van de kleine en middelgrote ondernemingen. We hebben in dit Huis gewezen op de noodzaak om twee doelstellingen met elkaar te verzoenen: vereenvoudiging van en lagere kosten bij financiële verslaggeving voor KMO’s en de verstrekking van adequate informatie voor de marktspelers. Het laatste punt door de heer Radwan opgevoerd – een punt waar ik me bij aansluit – is de behoefte aan mondiale standaarden in een mondiale omgeving. Uiterst belangrijk is het daarom overeenkomsten te bereiken met de andere belangrijke financiële markten in de wereld, in het bijzonder de Verenigde Staten. Dit vraagt om meer dynamiek en een belangrijkere rol voor de Europese instellingen waaronder dit Parlement en van al degenen die vandaag luisteren. Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik beaam volledig wat onze collega zojuist heeft gezegd. De onderliggende veronderstelling is hier – en de heer Radwan gaf dit nauwkeurig aan in zijn verslag – dat een instelling zonder een politiek mandaat niettemin een relatief breed scala aan maatregelen, waarvan sommige bindend, zou voorschrijven die de economie beïnvloeden. Het is niet voldoende om een betere bestuursstructuur te vragen of betere kadervoorwaarden; politieke organen moeten ook meer betrokken zijn in deze materie dan in het verleden het geval was. Hier in het Parlement zetten we nu een stap in de goede richting, maar er zijn verdere stappen nodig.
29
30
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ook een ander aspect verdient de aandacht. Wat hier wordt gedaan op het niveau van een regionale organisatie – in dit geval de Europese Unie – moet ook in de mondiale context zijn afspiegeling vinden. Het is dus niet eenvoudig slechts een kwestie van het willen toepassen van deze regels in onze regio van de wereld. Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Mevrouw de Voorzitter, zoals mijn collega al heeft gemeld, gaat dit verslag over de kwestie wie verantwoordelijk is voor wat in de verslagleggingsprocedure. De rol van het Parlement is tamelijk belangrijk en ik vind dat we ook deze functie moeten hebben. Toch wil ik enige twijfel uitspreken met betrekking tot het overwegen van ieder technisch detail en vaststelling van standaarden. Ik vind de beschrijving van de beoordelings- en evaluatiemethode van realiseerbare en niet-realiseerbare activa niet volledig acceptabel. Daarom aarzel ik of we tussenbeide moeten komen, of dit een goede of slechte methode is. We moeten wachten op de deskundigen om de beoordeling uit te voeren. Ondertussen is de herziening van de standaard voor niet-liquideerbare activa en de raadplegingsprocedure over dit onderwerp is al gestart. Daarna moeten we pas beslissen. Ik stel daarom voor dat we geen steun geven aan het voorstel in paragraaf 30 onder e. of dat in paragraaf 42. Avril Doyle (PPE-DE). – Mevrouw de Voorzitter, kan ik van commissaris McCreevy de verzekering krijgen dat de enkele reeks mondiale standaarden voor financiële verslaglegging – bij een voortdurend streven naar meer standaardisatie van procedures – in geen geval zal leiden tot vergroting van de rechtvaardiging of zelfs van de eis van een gemeenschappelijke en geconsolideerde belastbare basis voor de vennootschapsbelasting? Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de geachte afgevaardigden voor hun commentaar. Het was zeker een breed debat met een verscheidenheid aan standpunten over veel onderwerpen en we hebben daar nota van genomen. Ik wil opnieuw benadrukken dat hoogwaardige internationale standaarden voor financiële verslaglegging essentieel zijn voor het effectief functioneren van zowel de Europese als de mondiale kapitaalmarkten. De procedure voor de ontwikkeling van deze standaarden moet daarom onderworpen zijn aan een krachtige bestuursstructuur. Die moet worden gekenmerkt door een hoog niveau van transparantie en moet zorgen voor een evenwichtige afweging van de belangen van belanghebbenden. De IASCF en de IASB hebben de afgelopen jaren belangrijke wijzigingen van hun interne procedures ingevoerd, maar ik kan niet ontkennen dat verdere verbeteringen noodzakelijk zijn. Bovendien erken ik dat we in Europa onszelf beter moeten organiseren om leiding te geven aan en input te leveren voor de opstellingsprocedure van de IASB-standaarden. Om kort te gaan, zelfs als het bestuur van de IASB en de lopende procedure ideaal waren, zouden de internationale standaarden voor financiële verslaglegging slechts aan de behoeften van Europese belanghebbenden voldoen als hun standpunten op een coherente, overtuigende en tijdige manier worden gepresenteerd. Bijna alle sprekers wezen op de kwestie van IFRS voor KMO’s. Ik herhaal opnieuw dat er op het openblik geen wettelijke basis voor goedkeuring ervan in Europa is. Als we dit zouden doen, zou het zijn in een medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement. Ik kan slechts herhalen, zoals ik al vele keren over IFRS voor KMO’s heb gezegd. Als de IASB tot dit bijzondere instrument zou overgaan, zo heb ik in een aantal toespraken tamelijk duidelijk gemaakt, moet zij niet veronderstellen dat er een vanzelfsprekende goedkeuring
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van de EU voor dit bijzondere project zal volgen. We zouden het slechts aanbevelen als het eenvoudig en effectief was, en aan de behoeften van KMO’s voldeed. Dat is hun verteld toen zij met hun werk bezig waren. Hun eerste ontwerp is gepresenteerd. Ik nam vervolgens de gelegenheid te baat om hun te vertellen dat het ontwerp niet voldoet aan die criteria. En met de huidige stand van zaken zou ik zelfs niet overwegen dit ontwerp aan te bevelen voor KMO’s, omdat het noch eenvoudig noch effectief is. Dat blijft mijn standpunt, maar in overeenstemming met wat anderen hebben gezegd en de heer Purvis in het bijzonder, zou het waarschijnlijk een goede zaak zijn als er een eenvoudige en effectieve IFRS voor KMO’s was, maar alleen op die bijzondere basis. Het idee is goed. Ik wil het idee helemaal niet afkammen, maar ik ga niet nu of in de toekomst iets goedkeuren voor KMO’s dat juist nog complexer is en dat niemand begrijpt. Daar is geen behoefte aan. Ik grijp deze kans aan om in het Parlement weer te herhalen wat ik al vele malen heb gezegd. Mevrouw van den Burg noemde de kwestie van XBRL. We werken samen met de effectentoezichthouder om te komen tot een consensus over de technische standaarden voor zakelijke gegevens. Als resultaat van deze dialoog kan de Commissie verdere maatregelen nemen die zijn gericht op de interoperabiliteit van informatiesystemen op het gebied van toezicht. XBRL stelt beleggers in staat het volledige voordeel van IFRS te benutten. Welke stappen er zijn vereist voor het gebruik van XBRL in de Europese Unie moet voorwerp zijn van een grondige effectanalyse met inbegrip van een economische inschatting van kosten en baten. Tijdens mijn recente bezoek aan de Verenigde Staten heb ik de zaak ook besproken met de voorzitter van de SEC, de heer Chris Cox. Ik ben er voorstander van om dit punt op de agenda te houden bij onze toekomstige dialoog over toezicht met de autoriteiten van de VS. Deze standaarden zullen internationaal moeten worden geaccepteerd, technologisch onafhankelijk zijn en interoperabel. Het is een zeer opwindende ontwikkeling en ik weet dat mevrouw Van den Burg kortgeleden een uiteenzetting over dit alles heeft gehad. Ik kreeg enkele maanden geleden dezelfde kans. Deskundigen lieten mij zien hoe het feitelijk werkt. Het is tamelijk revolutionair en iets dat toegejuicht moet worden, maar we zullen er toch nog niets mee doen totdat we ander werk hebben gedaan. De heer Mitchell had een interessant punt. Volgens mij was het belang van wat hij zei dat we niet willen dat de IASB invloed krijgt als “een EU-orgaan of enig ander orgaan”. We willen dat het een internationaal geaccepteerd orgaan wordt – omdat dit een strevenswaardig doel is – en het moet een onafhankelijk orgaan zijn. Ik vind dat we dit voor kennisgeving moeten aannemen, maar met een passende inbreng van de verschillende belanghebbenden. Mag ik iedereen in de Europese Unie eraan herinneren dat het de EU was die de IASB zo’n belangrijke plaats gaf. We waren het grootste rechtsgebied dat stelde dat vanaf 2005 de IFRS zou worden voorgeschreven voor beursgenoteerde ondernemingen. Enkele jaren geleden is deze beslissing in samenwerking met het Europees Parlement genomen en dat gaf op zich een grotere betekenis aan de IASB en aan de procedure. Ik zou zeggen – en ik heb dit herhaaldelijk ook tegen de IASB gezegd – dat het uittesten, u kunt dat effectanalyse noemen, moet worden gedaan voordat de standaards worden goedgekeurd, vooral door de IASB, en met zowel input van de EU als van andere lichamen. We moeten niet wachten totdat de standaarden door de IASB zijn goedgekeurd. Het was
31
32
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hier kiezen of delen. We hadden niet de mogelijkheid om de standaarden aan te passen. Ik vind dat de standaarden tevoren genoeg uitgetest moeten worden om te zien of er problemen gaan komen in plaats van te stuiten op ernstige problemen nadat de hele IASB-procedure is doorlopen. We hebben de IASB herhaaldelijk hierop gewezen. Ik denk dat de nieuwe bestuursstructuren door de meesten van ons worden gewaardeerd. Ik geef toe dat er meer werk op dit bijzondere gebied moet worden gedaan, maar dat zal in de toekomst zeker leiden tot minder problemen. We zullen hopelijk op een dag de situatie bereiken dat deze dingen min of meer automatisch zullen lopen en geen zware hoofdpijn voor iedereen zullen veroorzaken omdat al het werk tevoren is gedaan. We zullen dan geen problemen krijgen. Alexander Radwan, rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, dank u voor dit debat waarin de hoofdrichting van het verslag zeker steun heeft gekregen en de alternatieven op de verschillende gebieden zijn geschetst. Ik wil twee dingen oppakken. Er is een punt waarvan ik zeker weet dat we het er allemaal over eens zijn. Het is vandaag herhaaldelijk genoemd door sprekers die volledig deze algemene ontwikkeling steunen, namelijk dat de dat de IFRS-organisatie nu voor kwesties als bijvoorbeeld de bestuursstructuur maatregelen moet treffen; dit ten gevolge van de druk van dit Huis – door het Europees Parlement – en door de Europese Unie. Er zijn van die tijden dat we tamelijk bot moeten zijn – en ik besef dat sommige van mijn vrouwelijke collega’s mij in dat opzicht hebben bekritiseerd – omdat bepaalde personen die in afgelopen jaren voor dit Huis zijn verschenen zo nu en dan de onmiskenbare indruk hebben gewekt dat het Europees Parlement ze weinig interesseert. Hoe weinig voortgang er is geboekt, wordt duidelijk uit het voorstel over de bestuursstructuur. Dat stelt voor dat de toekomstige toezichthoudende organen alleen advies mogen vragen aan personen die zij hebben benoemd. Ik kan alleen maar zeggen dat iedereen aan wie in de toekomst gevraagd wordt om verslag te doen aan een parlement over de manier waarop hij of zij over een bepaald punt heeft gestemd, zich ervan moet vergewissen dat een deel van de verantwoordelijkheid en invloed op de beleidsvorming deel uitmaakt van het pakket. Dat is het eerste punt. Hoe weinig serieus ze de kwestie van de effectbeoordelingen nemen, wordt duidelijk uit de huidige discussies waarin de IFRS-organisatie evenals voorheen weigert deze effectbeoordelingen uit te voeren. Dan de kwestie van de standaarden voor de KMO’s. Ik moet iets zeggen tegen al degenen die van mening zijn dat we ze op vrijwillige basis moeten introduceren. Geïnspireerd door John Purvis – John, dit is voor jou – citeer ik hier een onafhankelijk commentator. Het is Peter Holgate, een partner in PricewaterhouseCoopers. Hij schrijft in de Duitse editie van de Financial Times het volgende: (EN) “Ik neem het Europese standpunt niet helemaal serieus. Zelfs als het erop uitloopt dat zij het niet goedkeuren, zouden verschillende landen het kunnen opnemen in hun nationale, algemeen aanvaarde beginselen van financiële verslaglegging. Als enkele belangrijke spelers dat doen, heb je het door een andere deur binnengeloodst, ook als de EG het spel niet wil spelen.” (DE) Uiteindelijk betekent dit dat u er rekening mee houdt dat zodra enkele staten deze standaards hebben aangenomen, u ze dwingend hebt opgelegd in de hele Europese Unie. Dat is de strategie van deze organisatie. PricewaterhouseCoopers heeft al aangeven dat ze dit als een ondernemingsmodel zien. Daarom hebben we behoefte aan onze eigen Europese
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
standaard voor middelgrote bedrijven. Zij kunnen op de IFRS bouwen als deze goed is. En als deze slecht is, bouwen we onze eigen standaard. Het is de verantwoordelijkheid van de Commissie om ervoor te zorgen dat we geen standaarden krijgen, opgedrongen via onze achterdeur, die niemand wil maar die vervolgens algemeen verbindend worden. De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) (De vergadering wordt om 11.55 uur onderbroken en om 12.00 uur hervat) VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter 7. Stemmingen De Voorzitter. − We gaan nu over tot de stemming. (Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen) Véronique De Keyser (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik vraag uw aandacht voor het feit dat mijn kaart niet werkt. Zojuist gebruikte ik een kaart waarvan ik dacht dat ik die op kantoor verloren had en nu blijkt zij niet geldig te zijn. Dus nu ben ik hier, ik wil stemmen, ik heb mijn kaart bij me, maar zij werkt niet meer. Ik weet niet wat ik moet doen, maar ik graag dat het in de notulen wordt vermeld. De Voorzitter. – We zullen een technicus sturen, zodat u in staat bent deel te nemen aan de stemming. Voordat we gaan stemmen, wil ik er nog even op wijzen dat ik geen numerieke resultaten van de hoofdelijke stemmingen zal oplezen: ik vertel u slechts of het resultaat “aangenomen” dan wel “verworpen” is. 7.1. Jaarlijkse beleidsstrategie 2009 (stemming) − Vóór de stemming over paragraaf 24: Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, heel kort, twee dagen geleden hebben een beleidsmaatregel op EU-niveau over orgaandonatie en -transplantatie aangenomen. Ik dacht dat dit belangrijk genoeg was om in deze ontwerpresolutie op te nemen met een passende korte verwijzing zoals aangegeven in de stembiljetten. (Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen) – Vóór de stemming over paragraaf 37: Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik vraag om het invoegen van de woorden “onafhankelijke effectbeoordeling” na “betere regelgeving”. Dat was de formulering in het oorspronkelijke ontwerp, maar om redenen die ik niet ken, lijkt deze te zijn weggevallen. Zo ver als ik kan vaststellen, heeft het mondeling amendement de goedkeuring van de andere fracties. (Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
33
34
NL
Handelingen van het Europees Parlement
7.2. Begrotingskader en prioriteiten voor 2009 (Afdeling III) (A6-0084/2008, Jutta Haug) (stemming) 7.3. Schipbreuk van de cargo New Flame en de gevolgen daarvan in de baai van Algeciras (stemming) – Vóór de stemming: Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, staat u mij toe om met betrekking tot uw opmerkingen over de aankondiging van de hoofdelijke stemmingen, mijn dank uit te spreken aan allen die de stemmingen in dit Huis voorzitten. Namens ons allen bedank ik de heer Vidal-Quadras voor het doorgeven van de suggestie die ik gisteren deed. Dank u voor uw toezicht op het soepele verloop. – Vóór de stemming over amendement 6: Gerardo Galeote (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik ben het eens met de opsteller van het amendement en stel voor dat waar de tekst verwijst naar de regionale overheden van Andalusië, de woorden “en lokale” worden toegevoegd zodat de zin luidt “regionale en lokale overheden van Andalusië”. (Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen) 7.4. Top Europese Unie-Latijns Amerika en Caraïben (stemming) – Vóór de stemming over paragraaf 16: Emilio Menéndez del Valle (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, aan het eind van paragraaf 16, na de laatste regel, die luidt “waardoor de wereld voor steeds meer uitdagingen wordt geplaatst”, stel ik voor het volgende toe te voegen: “alsook het opkomen van ernstige en diepe economische crises die zouden kunnen aanzienlijk verzacht of opgelost worden door regionale integratie.” (Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen) – Vóór de stemming over paragraaf 22, eerste streepje: Gabriela Creţu (PSE). – (RO) Ik stel u ter inleiding van de tekst van paragraaf 22, na de eerste regel, waar de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen wordt genoemd, het volgende amendement voor (ik lees dit in het Engels voor): “met inbegrip van het genderaspect om de positie van de vrouw te versterken en hun rechten te verdedigen;” (Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen) 7.5. Situatie in Birma (stemming) 7.6. Europese strategie met betrekking tot de biologische diversiteit (COP 9) en bioveiligheid (COP-MOP 4) (stemming)
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
7.7. Hervorming Wereldhandelsorganisatie (A6-0104/2008, Cristiana Muscardini) (stemming) − Vóór de stemming: Luigi Cocilovo (ALDE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik vraag u namens de ALDE-Fractie of een afzonderlijke stemming over paragraaf 42 mogelijk is. Harlem Désir (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik ben verrast door dit late verzoek van de ALDE-Fractie, dat niet strookt met de overeenstemming die tussen de fracties in de Commissie internationale handel is bereikt bij de stemming over het verslag. We zijn daarom tegen het verzoek. Naar onze mening is het voorstel in die paragraaf, dat aan de armste, kleine ontwikkelingslanden de gelegenheid verschaft om de opbrengsten van de boeten te ontvangen die door de WTO zijn opgelegd aan de grote ontwikkelingslanden, een verzoek dat het Europees Parlement zou moeten steunen. De Voorzitter. – Dank u. Ik was van plan te zeggen dat het verzoek duidelijk na de deadline is ontvangen en mijn volgende vraag aan het Huis zou zijn of het bereid was die afzonderlijke stemming te accepteren. Het is nu echter duidelijk, dus het zal niet gebeuren. 7.8. Vrijhandelsakkoord met de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (stemming) 7.9. Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (A6-0040/2008, Anne Ferreira) (stemming) 7.10. Internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en het bestuur van de International Accounting Standards Board (IASB) (A6-0032/2008, Alexander Radwan) (stemming) − Vóór de stemming over amendement 8: Sharon Bowles (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit is een heel eenvoudig amendement. Het schrapt het woord “legitimiteit” in de zin “ontbreekt aan transparantie, legitimiteit en verantwoordingsplicht” en sluit aan bij een soortgelijke schrapping door de rapporteur in amendement 1. (Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen) 8. Stemverklaringen Mondelinge stemverklaringen - Jaarlijkse beleidsstrategie 2009 (RC-B6-0144/2008) Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik onthield mij van stemming over deze bijzondere kwestie, omdat ik van mening ben dat de Commissie te veel te doen heeft en zij niet zo nodig opnieuw hoeft te beoordelen wat uit het oogpunt van politiek of beleid verstandig is. Er zou veel meer moeten worden gesproken over
35
36
NL
Handelingen van het Europees Parlement
deregulering, niet over de wijze waarop we verder kunnen gaan met een gemeenschappelijk immigratiebeleid. Veel kleine ondernemingen in de regio die ik vertegenwoordig, zouden graag zien dat er minder regels kwamen vanaf deze plek. Veel mensen willen graag zien dat de regels die van deze plek komen beter worden toegepast in de hele Europese Unie. Er zijn in mijn regio veel mensen die hun bezorgdheid uitspreken over het feit dat de Commissie niet doet wat ze behoort te doen. Zo zou de Commissie bij dit huidige punt procedures tegen verschillende lidstaten wegens schending van het Gemeenschapsrecht op het punt van gokken opschorten en dit een aantal jaar voor het publiek verborgen te houden. Dat is iets waar de Commissie nu mee door zou moeten gaan. - Verslag: Jutta Haug (A6-0084/2008) Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de prioriteiten van de Commissie voor 2009 zijn meer werkgelegenheid, klimaatverandering en een duurzaam Europa. Vooral werkgelegenheid in de Europese Unie verdient de aandacht. Het Verdrag van Amsterdam werd in november 1997 tijdens de top in Luxemburg gesloten. Dit schiep de basis voor de opstelling van een Europese werkgelegenheidsstrategie. Vanwege het probleem van de werkloosheid in de lidstaten, waar zeventien miljoen mensen in die tijd zonder werk waren, werd dit onderwerp tot prioriteit. Negen jaar later, in 2006, is in de uitgebreide Europese Unie 64,3 procent van de mensen in de werkzame leeftijd aan het werk. Denemarken heeft de hoogste graad van werkgelegenheid, Polen de laagste. Totaal 7,9 procent van de beroepsgeschikte bevolking was werkloos. Ter vergelijking: in de Verenigde Staten was 4,6 procent werkloos. Vorig jaar lieten 24 lidstaten een daling van de werkloosheid zien en 3 lidstaten een stijging. De grootste afname werd gezien in Polen, Bulgarije en Letland, en de grootste toename van de werkloosheid in Estland. Het verslag van mevrouw Haug laat zien hoe belangrijk de rol is die de lidstaten spelen in het werkgelegenheidsbeleid van de Europese Unie. Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, bij deze stemming en ook bij die over de olie in de Golf voel ik me opnieuw gedwongen om mij van stemming te onthouden of om tegen te stemmen, eenvoudigweg omdat de stemming al op het Verdrag van Lissabon vooruitloopt. Ik vind het erg aanmatigend en ook van weinig respect getuigen ten opzichte van parlementen die nog niet hebben geratificeerd, en vooral ten opzichte van de Ierse bevolking die nog aan een referendum gaat deelnemen. Ik zou het Parlement en de opstellers van deze ontwerpresoluties willen vragen zich in hun haast te onthouden van veronderstellingen over een verdrag dat al dan niet wordt geratificeerd. Omwille van de democratie moeten zij zich terughoudend opstellen. - Top Europese Unie-Latijns Amerika en Caraïben (RC-B6-0147/2008) Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik sta volledig achter de goedgekeurde resolutie opgesteld door de heer Salafranca Sánchez-Neyra en anderen. Er zijn mensen die erover praten en er zijn er ook die de daad bij het woord voegen. Europa moet de relatie met Latijns-Amerika versterken. Onze komende generaties zullen bij deze relatie baat hebben, iets wat we niet kunnen zeggen over het Galileo-project.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ten slotte – en de resolutie wijst erop – heeft het partnerschip van Europa en Latijns-Amerika een totale bevolking van meer dan een miljard mensen, die eenderde deel vormen van de VN-lidstaten en die staan voor meer dan een kwart van de wereldhandel. - Verslag: Cristiana Muscardini (A6-0104/2008) Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het doel waartoe de wereldhandelsorganisatie is opgericht, was het bewerkstelligen van vrije en multilaterale handel. Daarbij werd erkend dat een open markt gebaseerd op de beginselen van vriendschap en eerlijkheid de sleutel is voor stabiele economische groei en terugdringing van de armoede in de wereld. Voor veel mensen is de WTO echter nog steeds iets raadselachtigs. Dat komt door het gebrek aan transparantie in haar activiteiten en omdat de gepubliceerde informatie ongeschikt is. De tegenwoordig afgeslankte G4 en G6-werkgroepen worden vaak gezien als vergaderingen van de vertegenwoordigers van grote landen die hun wil opleggen op willen opleggen aan de andere leden. Een ander probleem is het gebrek aan technische en wettelijke bijstand van de WTO aan minder ontwikkelde landen die geen enkel economische voordeel behalen uit de toegenomen liberalisatie van de markt. Landen zoals India, China of Brazilië worden als ontwikkelingslanden behandeld met als gevolg dat zij profijt hebben van gunstigere voorwaarden en uiteenlopende verplichtingen. Naar mening is dit een fout in het beleid van de WTO. De WTO houdt geen rekening met het omvangrijk potentieel van deze landen en hun bronnen. De landen buiten dit feit uit en hanteren vaak afbraakprijzen in handelsbetrekkingen, hetgeen voor andere landen nadelig is. Er moet een duidelijker indeling van ontwikkelingslanden komen die rekening houdt met factoren zoals economische kracht, economische ontwikkeling, groei van het BBP en exportgroei. Syed Kamall (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we zijn het allemaal eens over de noodzaak tot hervorming van de WTO. Maar de beste hervorming van de Wereldhandelsorganisatie zou moeten plaatsvinden in de attitudes van de onderhandelingspartijen met inbegrip van de Europese Unie. Ik roep mijn collega tot steun van een partijoverstijgende mondiale campagne die oproept tot echte handel. Ik zal deze campagne samen met Abdi Abdirahim Haithar van de East African Legislative Assembly voorzitten. We vragen vijf dingen. Laten we de landbouwsubsidies afschaffen; laten we de landbouwtarieven afschaffen; laten we de oorsprongsregels liberaliseren; laten we meer de nadruk leggen op hulp voor handel, voor zaken als infrastructuur in plaats van directe begrotingssteun aan corrupte regeringen. En laten we de landen met lage inkomens aansporen de obstakels onderling uit de weg te ruimen, zodat ze rijkdom kunnen scheppen – ondernemers kunnen rijkdom scheppen – en zodat ze kunnen deelnemen aan de wereldhandel. - Verslag: Anne Ferreira (A6-0040/2008) Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, Europeanen hechten waarde aan het milieu. Peilingen van de Eurobarometer laten zien dat zeventig procent van de bevolking wil dat besluitvormers hetzelfde gewicht aan milieubeleid toekennen zoals zij dat doen aan de economie en sociale vraagstukken.
37
38
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Er is sprake van klimaatverandering. De gemiddelde temperatuur in Europa is in de laatste honderd jaar gestegen met 0,095°C en zal gedurende de komende eeuw stijgen met 2° of zelfs 6°C. De OESO schat dat 6,4 procent van de kindersterfte en ziekten in Europa worden veroorzaakt door milieuvervuiling. De Europese Unie kan haar doelstellingen tot vermindering van de vervuiling behalen zoals in het Kyoto-protocol staat (De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) De Voorzitter. – Het spijt me maar u spreekt te snel voor de tolken. Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (PL) ... door de introductie van het emissiehandelssysteem in de EU-landen evenals andere instrumenten waaronder het Europese programma voor de bestrijding van klimaatverandering. Ik denk dat het verslag van mevrouw Ferreira de lidstaten verder zal stimuleren tot het nemen van maatregelen op het gebied van milieubescherming. Christofer Fjellner (PPE-DE). – (SV) Ik wil mijn ongenoegen uiten over het feit dat we niet de kans hebben gehad te stemmen tegen het voorstel voor particuliere CO2-kaarten, anders gezegd particuliere kaarten waarmee we worden verondersteld de bijdragen van personen aan het broeikaseffect te gaan meten. Dit is eenvoudigweg verkeerd. Het is tegen de menselijke onderneming en ontwikkeling en geeft uiterst vreemde signalen af: adem niet, doe niet aan lichaamsbeweging, hijg vooral niet en in hemelsnaam, laat geen winden!
Wat moeten de sancties zijn tegen degenen die te veel CO2 uitstoten of te veel bijdragen aan de broeikaseffect? Moeten we verbieden dat ze überhaupt ademhalen? Nee, dit soort idiote ideeën ondergraven onze geloofwaardigheid en leiden de aandacht af van passende en effectieve maatregelen, namelijk de handel in emissierechten, het principe “de vervuiler betaalt” en andere methoden die echt werken. Ik ben verrast dat niet meer mensen hebben geprotesteerd tegen dit voorstel en het lijkt alsof het ongemerkt is gepasseerd. Ik ben zeer bedroefd als mijn toespraak ertoe heeft geleid dat ik meer CO2 heb uitgestoten dan waartoe ik feitelijk gerechtigd ben. Mijn verontschuldiging daarvoor. - Verslag: Alexander Radwan (A6-0032/2008) Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (PL) Ik heb gestemd vóór de resolutie over de IFRS (International Financial Reporting Standards – internationale standaarden voor financiële verslaglegging). De IFRS vergemakkelijken het vergelijken van financiële verslagen van bedrijven die in dezelfde of zelfs verschillende sectoren werken. Ik vind dat de Europese Unie moet onderzoeken of er enig voordeel kan worden verkregen, en zo ja, wat voor voordeel, uit de invoering van de internationale standaarden voor financiële verslaglegging in kleine en middelgrote ondernemingen. Schriftelijke stemverklaringen - Jaarlijkse beleidsstrategie 2009 (RC B6-0144/2008) Giles Chichester (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) De Britse conservatieven zijn het eens met de nadruk die in deze resolutie wordt gelegd op betere regelgeving, op verlaging van de administratieve lasten, op hernieuwde nadruk op het bereiken van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid en verdere vooruitgang ten aanzien van de onderbouwing
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van de interne markt. Wij ondersteunden ook verwijzingen naar onafhankelijke effectbeoordelingen van de wetgeving, een beleid waar de conservatieve leden van het Europees Parlement reeds lang achter staan. Wij kunnen inter alia echter niet instemmen met de verwijzingen naar een gemeenschappelijk immigratiebeleid of een gemeenschappelijk asielbeleid, het ondernemen van stappen om de vrijheid van lidstaten om op het gebied van justitie en binnenlandse zaken te handelen te verminderen, de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden of het ondernemen van stappen met betrekking tot een defensiecapaciteit voor de EU. Daarom hebben wij ons bij de eindstemming van stemming onthouden. Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De ontwerpresolutie bevat een aantal vage punten. Wij pleiten voor de ontwikkeling van een interne markt. maar de stelling dat het Europees Parlement het gemis aan concrete harmonisatie op dit gebied betreurt, kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Een ervan is dat er gedetailleerde regelgeving voor een vollediger harmonisatie moet worden ingevoerd, hetgeen wij niet steunen. Aangezien de ontwerpresolutie ook alle pogingen verwerpt om het cohesiebeleid te renationaliseren, maar voorstander is van een gemeenschappelijk immigratiebeleid en de ontwikkeling van een gezamenlijk beleid ten aanzien van de NAVO, hebben wij ervoor gekozen om tegen de gezamenlijke ontwerpresolutie te stemmen. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) In een EU die wordt gekenmerkt door de verslechtering van de sociale en economische voorwaarden voor haar werknemers en de bevolking als geheel, en waarin de concentratie van welvaart, ongelijkheid, en armoede voortdurend toeneemt, is het veelbetekenend dat noch de Commissie noch de meerderheid in dit Parlement de strijd tegen deze onaanvaardbare toestand als een belangrijke prioriteit beschouwt. Bovendien zou het niet anders kunnen zijn, gegeven het feit dat het juist het doel is van het EU-beleid om deze situatie te bevorderen. De prioriteiten in kwestie willen uitbreiding geven aan neoliberaal beleid. Ze richten zich op meer maatregelen die de totale invoering van de interne markt stimuleren, dat wil zeggen, de liberalisatie van de markten voor diensten, goederen en arbeid, met de invoering van flexizekerheid. Daarnaast richten ze zich ook op de internationale handel, in overeenstemming met de versnelling van de federalistische en militaristische agenda (die een herziening bevat van haar eigen strategie en die van de NAVO), en op basis van het niet-geratificeerde(!) Verdrag van Lissabon. Tot slot, in een jaar waarin de verkiezingen voor het Europees Parlement worden gehouden, worden wij dringend verzocht en opgeroepen tot de versterking van EU-propaganda en de mystificatie van haar beleid. Voorstanders van een dergelijke lijn verwierpen het amendement dat onze fractie indiende en waarbij wij het Europese Hof van Justitie kapittelden over uitspraken waarin loonsverlagingen en beperkingen van vakbondsrechten als legitiem werden beoordeeld. Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) De resolutie van het Europees Parlement over de jaarlijkse beleidsstrategie 2009 verwees uitdrukkelijk naar veel punten die in het document van de Europese Commissie staan. Belangrijk is vooral de onderlinge afhankelijkheid te benadrukken tussen economische vooruitgang, sociale vooruitgang en milieubescherming, die allemaal belangrijk zijn voor het scheppen van duurzame
39
40
NL
Handelingen van het Europees Parlement
economieën. Als lid van de Commissie interne markt en consumentenbescherming juich ik vooral de steun toe aan initiatieven die beogen het potentieel van kleine en middelgrote ondernemers te bevorderen. We moeten de kwestie van een behoorlijke tenuitvoerlegging van richtlijnen die van primair belang zijn voor de interne markt niet uit het oog verliezen, vooral de richtlijnen over diensten en consumentenkrediet. Regelgeving moet naar behoren worden omgezet in nationale wetgeving in alle lidstaten als zij werkelijk voordelen biedt voor Europese integratie. Laten we echter niet vergeten dat de Europese Commissie een centrale rol speelt door middel van toezicht, verslaglegging en ook door het steunen van lidstaten bij hun inspanningen om deze doelstelling te bereiken. In de resolutie van het Europees Parlement worden de gevolgen genoemd van de jongste beslissingen van het Europese Hof van Justitie in de Viking-, Laval- en Rüffert-zaken en de noodzaak voor een verder debat in het Europees Parlement. Ik reken hier op de inzet van de Europese Commissie en op constructieve besprekingen met haar vertegenwoordigers. Ik ben het ermee eens dat het jaar 2009 een keerpunt zal vormen voor het functioneren van de Europese instellingen. Ik ben echter optimistisch dat dit feit niet de implementatie van belangrijke doelstellingen in de weg zal staan. Dan Jørgensen, Poul Nyrup Rasmussen, Christel Schaldemose en Britta Thomsen (PSE), schriftelijk. – (DA) De Socialistische Fractie in het Europees Parlement heeft besloten tegen het amendement te stemmen dat is voorgesteld door de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie (Verts/ALE) betreffende de onvoorwaardelijke afschaffing van de doelstelling van tien procent biobrandstof in 2020. We willen geen compromissen sluiten in verband met duurzaamheid hetzij in sociale of in milieutermen. Daarom houden we eraan vast dat de uitvoering van de doelstelling van tien procent een verplichting blijft en dat zij op een duurzame manier kan worden gerealiseerd. We zijn bereid de doelstelling te herzien als duidelijk wordt dat deze niet op een duurzame manier kan worden bereikt. We vinden niettemin dat de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie de juiste context is voor een dergelijke beslissing via onderhandelingen over het klimaatveranderingspakket van de EU met inbegrip van de richtlijn over duurzame energie. Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik stemde vóór de amendementen 1, 2, 3, en 4 ingediend door de Socialistische Fractie op het voorstel voor een gezamenlijke resolutie betreffende de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009. Zij verzochten de Commissie de politieke impasse op te lossen rond de richtlijn over werktijden, de richtlijn over tijdelijke agentschappen en de richtlijn over overdraagbaarheid van pensioenrechten. Dit zijn essentiële aspecten van het Europese sociale en werkgelegenheidsbeleid. Deze amendementen verzoeken de Commissie haar verplichting na te komen om een wetgevingsvoorstel in te dienen met betrekking tot minimumstandaarden voor grensoverschrijdende collectieve contracten die lidstaten in staat stellen deze standaarden te verbeteren bij collectieve onderhandelingen. Ik betreur het dat deze amendementen niet de vereiste meerderheid hebben gekregen. Ik heb dan ook tegen de uiteindelijke tekst gestemd, aangezien deze geen rekening houdt met de behoeften van sociaal Europa.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
- Verslag: Jutta Haug (A6-0084/2008) Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE), schriftelijk. – (PL) 2008 is het jaar van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon, dat in 2009 van kracht wordt. Het geeft de Europese Unie nieuwe bevoegdheden en zal een belangrijk effect hebben op de communautaire begroting. Parlement en Commissie, beide nieuw benoemd, zullen te maken krijgen met een geheel nieuwe begrotingsprocedure voor de begroting van 2010. Het is daarom van groot belang tegen het eind van dit jaar een duidelijke overeenstemming te hebben over de wijzigingen van de relevante begrotings- en wetgevingsinstrumenten om te zorgen voor een transparant kader voor 2010. Daarnaast moeten we ons ook intensief voorbereiden op een brede herziening van alle aspecten van de uitgaven van de EU om de Commissie in staat te stellen tegen het eind van dit jaar een verslag in te dienen. Het solidariteitsbeginsel moet volgend jaar een prioriteit worden, maar de financiering moet worden gewaarborgd om de tenuitvoerlegging ervan te verzekeren. Waar ik mij zorgen over maak is dat, gezien de beschikbare manoeuvreerruimte binnen de door de meerjaarlijkse financiële kaders vastgestelde plafonds, de al bestaande prioriteiten van de Commissie en de nieuwe prioriteiten die zij gaat stellen, in de praktijk niet tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd zonder dat de eerstgenoemde daaronder lijden. Daarom moet de oorspronkelijke ontwerpbegroting een realistisch beeld geven van alle behoeften voor het volgende jaar, waarbij rekening wordt gehouden met het verzoek van het Parlement tot besteding van alle bedragen die aan pilotprojecten zijn toegewezen en die van algemeen belang zijn voor de Europese burgers. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Laten we eraan denken dat naast het debat over de communautaire begroting voor 2009 er nog een ander debat is over de herziening van de gehele EU-begroting zoals voorzien in het Interinstitutioneel Akkoord. De precieze vorm van deze herziening moet nog worden vastgesteld, maar we maken ons zorgen over enkele doelstellingen die al aangeduid zijn. Bovendien heeft de Raad al zijn voornemen aangekondigd om een realistisch en strikt betalingsniveau vast te stellen en voorts dat het niveau van zijn verplichtingen en betalingskredieten zorgvuldig moet worden geanalyseerd in relatie tot de capaciteit van de Gemeenschap om deze te op te vangen. Dat wekt de veronderstelling dat verdere besnoeiingen in structurele beleids- en cohesieposten, waar wij tegen zijn, waarschijnlijk zijn. Wij nemen een ander standpunt in en zijn van mening dat er een gedetailleerde analyse nodig is van de mislukking van de volledige besteding van de bedragen die aan deze begrotingsposten zijn toegewezen. Er zullen maatregelen moeten worden getroffen om te zorgen voor hun strikte uitvoering. In de tussentijd dringt het voorstel aan op meer toewijzingen voor externe maatregelen teneinde middelen te verstrekken die verenigbaar zijn met de ambities van de EU. De afwijzing van ons voorgesteld amendement heeft klaarheid gebracht over wat dit werkelijk betekent. We zijn fel gekant tegen het verzoek van de Raad om aanvullende begrotingstoewijzingen voor militaire doeleinden als onderdeel van het Europese veiligheidsen defensiebeleid. Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de begroting voor 2009 moet rekening houden met speciale omstandigheden die zich volgend jaar voordoen.
41
42
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Allereerst zijn de budgettaire consequenties niet alleen van de verwachte inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, maar ook van de Europese verkiezingen. Daarnaast zal ook de vorming van het nieuwe Europees Parlement en de Europese Commissie een uitdaging zijn voor de continuïteit van de wetgevings- en begrotingsactiviteiten in de EU. Tegelijkertijd is dit het jaar waarin het financiële perspectief van de periode 2007-2013 volledig ten uitvoer wordt gelegd, na twee jaren van “op snelheid komen”, die werden beïnvloed door vertraging in wetgeving met als gevolg een vertraging in de start van langetermijnprogramma’s. Dat de nadruk ligt op het financieren van innovatief beleid evenals op de ambities van de Europese Unie op het terrein van het buitenlands beleid is volstrekt begrijpelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van het cohesiebeleid dat op het ogenblik enorm belangrijk is vanwege de verschillen in ontwikkeling tussen uiteenlopende landen en regio’s. Sectie 3 van het verslag, dat handelt over het solidariteitsbeginsel, beschrijft hoe de structuurfondsen op de juiste manier en transparant kunnen worden gebruikt. Dit krijgt een bijzondere betekenis in het licht van de begrotingsherziening die gepland staat voor 2008-2009 met consequenties voor de financiën van de EU na 2013. Dit is nog een andere belangrijke kwestie voor het begrotingsbeleid in 2009. David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben blij met de inhoud van het verlag van mevrouw Haug over de begrotingsprocedure 1009, Afdeling III, Commissie en de prioriteiten voor 2009. Het verslag verschaft richtsnoeren ter vereenvoudiging van de overgang van de huidige naar de nieuwe procedure die voortvloeit uit het Verdrag van Lissabon. Ik heb vóór dit verslag gestemd. - Schipbreuk van de cargo New Flame en de gevolgen daarvan in de baai van Algeciras (RC-B6-0180/2008) Brian Simpson (PSE), schriftelijk. – (EN) Hoewel ik vóór deze gezamenlijke ontwerpresolutie zal stemmen, moet ik zeggen dat het een typische resolutie is van het Europees Parlement is die niet is voortgekomen uit zorg voor het milieu of de maritieme veiligheid, maar die het resultaat is van conservatieve Spaanse politici die nog steeds wanhopig proberen Gibraltar terug te krijgen en hun eigen regering in verlegenheid brengen. Het is een tekst die iedereen te vriend probeert te houden en voortkabbelt over trivia, terwijl slechts een klein deel van de formulering gaat over de belangrijke kwestie van de maritieme veiligheid. In het Engels is het slecht geschreven en paragraaf 12 is niet zinnig en is praktisch onmogelijk. Deze paragraaf kan daarom niet serieus worden genomen zelfs als u deze begrijpt. Belangrijk is dat de olie uit het schip werd gehaald, dat EMSA, Gibraltar en de Spaanse autoriteiten snel en correct handelden toen de ramp toesloeg en dat we ervoor moeten zorgen dat de hele kwestie van maritieme veiligheid wordt aangepakt. Dat had allemaal op twee pagina’s kunnen staan en was veel effectiever geweest dan de vier pagina’s kabbelende tekst waar we nu mee worden geconfronteerd. (Ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1 van het Reglement)
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
- Top Europese Unie-Latijns Amerika en Caraïben (RC-B6-0147/2008) Edite Estrela (PSE), schriftelijk. – (PT) Ik heb gestemd vóór het voorstel over een gezamenlijke resolutie over de top EU-Latijns-Amerika en de Caraïben, omdat naar mijn idee de topontmoeting in Lima een uitzonderlijke kans biedt om het strategische partnerschap tussen de twee regio’s te consolideren en de inspanningen te vergroten om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling tegen 2015 te halen. Daartoe behoren de bevordering van de democratie en de rechtsstaat, de bescherming en waarborg van de mensenrechten, met bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen, de versterking van sociale cohesie en de bestrijding van de armoede. Ik deel de groeiende overtuiging van het belang van de instelling van een waarnemingscentrum voor migratie die zou kunnen leiden tot een beter begrip van de migratie tussen Latijns-Amerika en de Caraïben, en de Europese Unie. Gezamenlijke maatregelen zijn noodzakelijk ter bescherming van het milieu, de biodiversiteit en de bossen, en ter bestrijding van klimaatverandering, woestijnvorming en de waterschaarste. Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) We hebben veel sympathie voor deze ontwerpresolutie, maar sommige delen van de inhoud hebben betrekking op zaken waar dit Parlement niet over gaat. Ze behoren tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten en mogelijk tot die van de Raad van ministers van buitenlandse zaken. Zoals altijd worden irrelevante amendementen ingediend door verschillende fracties over uiteenlopende, belangrijke, principiële zaken zoals een mogelijke plaatsing van de MRTA (Movimiento Revolucionario Túpac Amaru – revolutionaire beweging Túpac Amaru)) op de EU-lijst van terroristische organisaties, en over pogingen om het vredesproces in Columbia op gang te brengen. Dit zijn belangrijke kwesties, maar van zodanig belang dat het niet aan het Europees Parlement is maar aan de bevoegde besluitvormers in de lidstaten om erover beslissingen te nemen. Daarom stemmen wij tegen het verslag. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ondanks de zorgvuldig opgestelde ontwerpresolutie is het lastig om het onderliggende verlangen naar een mondiaal bi-regionaal partnerschap te verhullen. Datzelfde geldt ook voor de Europees-Latijns-Amerikaanse zone van een mondiaal interregionaal partnerschap dat de kiem kan vormen voor een toekomstige vrijhandelszone (met vrije uitwisseling van goederen, diensten en kapitaal). Dit stelt de EU dan in staat om de Latijns-Amerikaanse integratie te bevorderen naar haar eigen beeld en te reageren op de ambities van haar belangrijkste financiële en economische groepen (zie de doelstellingen van de associatieovereenkomsten tussen de EU en de landen en regio’s van Latijns-Amerika zoals Mexico en Chili). Sommigen van ons zijn van oordeel dat de uitputtende herhaling in de resolutie van hetgeen zij hoopt dat gezamenlijke principes, waarden en belangen gaan worden, slechts een poging is om neokoloniale pretenties en bemoeiingen door EU-machten in Latijns-Amerika te bevorderen.
43
44
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We zijn sterk gekant tegen de bedoeling van de EU tot vergemakkelijking van het toe-eigenen door transnationale ondernemingen van de geaccumuleerde rijkdom, natuurlijke bronnen en biodiversiteit van de regio. Dat zal leiden tot uitbuiting van werknemers en dat zal de werkloosheid bevorderen. Ook zal het miljoenen kleine boeren ruïneren, het milieu verwoesten, de vooruitgang een halt toeroepen en de rechten en soevereiniteit van volkeren miskennen. Jens Holm, Kartika Tamara Liotard en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) We betreuren het dat de tekst over reproductieve gezondheid, die deel uitmaakte van de resolutie van de GUE in het compromisvoorstel van alle politieke fracties werd geschrapt. De geschrapte tekst luidde als volgt: “pleit voor openbaar beleid dat voorziet in infrastructuur, uitrusting en openbare diensten die algemene toegang tot seksuele en reproductieve opvoeding voor vrouwen garanderen, met inbegrip van de beheersing van hun eigen vruchtbaarheid, die moederschap en vaderschap bevorderen, ervoor zorgen dat vrouwen hun gezin en de rest van hun leven kunnen plannen en alle voorwaarden scheppen voor meer participatie en gelijkheid.” David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Samenwerking op dit gebied vereist een dialoog die onder andere sociale cohesie en gezamenlijke bestrijding van de opwarming van de aarde bevordert. De behoefte aan een grondige dialoog op deze gebieden wordt in mijn stem weerspiegeld. Brian Simpson (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben blij dat door de top EU-Latijns-Amerika ons deze gelegenheid wordt geboden om een discussie te voeren over de situatie in Latijns-Amerika en in het bijzonder over de relatie van de EU met dit deel van de wereld. Ik zal de gezamenlijke ontwerpresolutie steunen, maar ik wil onderstrepen dat we moeten zorgen voor een politieke oplossing voor de problemen in en rond Columbia overeenkomstig het standpunt van de Verenigde Naties. We weten dat er problemen bestaan voor landen in die regio en wij in de Europese Unie moeten hen actief helpen om deze problemen de baas te worden. Dat geldt in het bijzonder voor drugs en misdaad, en voor de versterking van democratische principes in hun regeringen en instellingen. Charles Tannock (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De Britse conservatieven hebben vóór de resolutie van vandaag gestemd, maar wensen duidelijk te stellen dat de verwijzing waarover ze bedenkingen hebben – universele steun voor het Statuut van Rome en het ICC (International Criminal Court - Internationaal Strafhof), en verwijzing naar “de bestrijding van de doodstraf” in paragraaf 11 van de resolutie – gaat over een vraagstuk dat voor ieder individueel conservatief Parlementslid een gewetenskwestie is. - Birma (B6-0186/2008) David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) De toestand in Burma vraagt om een unaniem en duidelijk standpunt van de EU. Bredere en meer doelgerichte sancties vormen een belangrijk deel van een dergelijk standpunt. Een wereldwijd wapenembargo en de vrijlating van politieke gevangenen onder wie Aung San Suu Kyi zou worden toegejuicht. De EU moet niettemin niet alleen druk uitoefenen op Burma maar ook op de ASEAN-landen om stappen te zetten waarbij Burma wordt uitgesloten van de gunstige handelsregelingen die de ASEAN (Association of Southeast Asion Nations) biedt
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
- Europese strategie met betrekking tot de biologische diversiteit (COP 9) en bioveiligheid (COP-MOP 4) (B6-0143/2008) Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De aantasting van de biodiversiteit is een van de grootste uitdagingen waarmee de samenleving vandaag wordt geconfronteerd en deze wordt zelfs nog zorgwekkender in de context van klimaatverandering. De bezorgdheid over de gevolgen van klimaatverandering op de biodiversiteit gaat verder dan alleen de bescherming van de soorten die met uitsterving worden bedreigd. De teruggang van de biodiversiteit leidt tot minder productieve ecosystemen en minder effectiviteit in de diensten die zij leveren aan de mensheid. Zo is de bodem met een verarming aan biologische diversiteit veel minder in staat om CO2 te binden, hetgeen de gevolgen van klimaatverandering nog verder benadrukt. Ik steun daarom deze resolutie in de hoop dat de EU zal doorgaan met het innemen van een ambitieus standpunt binnen de VN-Verdrag inzake biologische diversiteit. Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan steunt internationale activiteiten voor het behoud van biologische diversiteit en bioveiligheid. De natuur biedt rijkdommen die de mensen pas zijn gaan ontdekken en het is noodzakelijk dat deze schatkamer met toekomstige kansen in stand blijft voor de komende generaties. We steunen daarom vandaag de resolutie. Het is echter belangrijk dat de activiteiten van de EU voor het behoud van biologische diversiteit flexibiliteit toestaan en dat de EU-richtlijnen en wetgeving zich aanpast aan nationale verschillen. Onze lidstaten hebben een verschillend milieu en vragen daarom verschillende soorten bescherming. Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Het verslag van Miroslav Ouzký over de “Europese strategie met betrekking tot de biologische diversiteit (COP 9) en bioveiligheid (COP-MOP 4)” stelt de kwestie van de bescherming van biologische diversiteit en de eerlijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van dergelijke bronnen, aan de orde. Ik vraag in het bijzonder de aandacht voor de kwestie van biologische diversiteit en ik onderstreep dat de uiteenlopende moderne technieken van genetische manipulatie moeten worden ontwikkeld en gebruikt voor cisgene en niet-transgene doeleinden worden gebruikt om processen te simuleren die zo natuurlijk mogelijk zijn. Ik ben het er mee eens dat het belangrijk is om effectieve maatregelen tegen biopiraterij te nemen door het CE-merk aan sommige van deze producten toe te kennen, en aldus er voor te zorgen dat deze voldoen aan de communautaire richtlijnen die op hen van toepassing zijn. - Verslag: Cristiana Muscardini (A6-0104/2008) Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Dit stelt niet meer of minder voor dan de transformatie van de WTO in een nieuw centrum van wereldbestuur, met een secretariaat met een sterkere rol en prerogatieven gemodelleerd naar de Europese Commissie (personeel, recht van initiatief, enzovoort), een parlementaire assemblee, enzovoort, allemaal gecoördineerd met andere lichamen die de wereld willen beheersen.
45
46
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Paradoxaal genoeg probeert het een consensus te rechtvaardigen, dat wil zeggen unanimiteit die, ik citeer “anders dan de stemming bij meerderheid (of gewogen stemming), de gelijkheid van alle leden waarborgt.” Feitelijk wordt die gelijkheid in de Europese Unie met voeten getreden. Gelijkheid vraagt paradoxaal genoeg dat handelsbesprekingen en geschillenbeslechting duidelijk sociale, milieugerelateerde en “humanistische” overwegingen bevatten, terwijl verzoeken tot toegang alleen vanuit een commercieel standpunt worden beschouwd! Een soort rechtvaardiging achteraf van de massale goedkeuring door dit Parlement van de toelating van China tot de WTO, terwijl het nu klaagt over de sociale dumping door dat land, om maar niet zijn herhaalde schending van mensenrechten te noemen. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ondanks dat het verslag verschillende positieve punten bevat, zoals de behoefte aan meer coördinatie van activiteiten tussen WTO, ILO, UNEP, UNDP, WHO en UNCTAD, probeert het tegemoet te komen aan de internationale liberalisatie van de handel, die het in het geheel niet bekritiseert. De zeer voorzichtige aanpak van het verslag is slechts gericht op het neutraliseren van kritiek en het verhullen van rollen van hen die, zoals de sociaaldemocraten, een uitweg proberen te vinden uit de crisis die het kapitalistische systeem treft. Het bevestigt opnieuw zijn steun, zij het in gematigde termen, aan de liberalisatie van de wereldhandel terwijl het haar gevolgen camoufleert. De liberalisatie van de internationale handel heeft de opening van de markten tussen de landen met enorme ongelijkheden in hun niveau van economische ontwikkeling bevorderd; dit tot vreugde en voordeel van de grote financiële en economische groeperingen, namelijk de EU. Het verslag probeert krachtig zijn goedkeuring te verbergen van de liberalisatie van de handel en haar rol in de campagne die wordt geleid door neoliberale kapitalistische globalisering, waarvan het stelt dat dit zorgdraagt voor de economische ontwikkeling en vooruitgang van mensen. Hier is de waarheid helemaal op de loop gegaan. Wat we hebben gezien en blijven zien, is een toename van de ongelijkheid in de wereld, een trend die sterker wordt naarmate het huidige neoliberale beleid voortduurt. De stijging van de voedselprijzen illustreert dit. Ik heb daarom tegen het verslag gestemd. David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben blij met het verslag “Hervorming Wereldhandelsorganisatie” van mevrouw Muscardini. Onderwerpen zoals het systeem van vertegenwoordiging, de agendavorming van de organisatie en haar algehele legitimiteit en transparantie vragen allemaal aandacht. De analyse in het verslag draagt over deze kwestie heel veel bij. Meer participatie en consultaties over dit debat met het maatschappelijk middenveld, ontwikkelingslanden en VN-organisaties zijn voorts ook vereist. Deze opvattingen vindt u in mijn stem terug. Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). schriftelijk. – (PT) Het doel waarvoor de Wereldhandelsorganisatie werd opgericht, was de verbreiding van vrije en multilaterale handel. Erkend werd dat een open markt gebaseerd op vriendelijke en eerlijke attitudes de sleutel vormde voor een stabiele economische groei en het terugdringen van de armoede in de wereld. Voor veel mensen is de WTO echter nog steeds iets raadselachtigs. Dat komt door het gebrek aan transparantie in haar activiteiten en omdat de gepubliceerde informatie
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ongeschikt is. De tegenwoordig afgeslankte G4- en G6-werkgroepen worden vaak gezien als vergaderingen van de vertegenwoordigers van grote landen die hun wil opleggen op willen opleggen aan de andere leden. Een ander probleem is het gebrek aan technische en wettelijke bijstand van de WTO aan minder ontwikkelde landen die geen enkel economische voordeel behalen uit de toegenomen liberalisatie van de markt. Landen zoals India, China of Brazilië worden als ontwikkelingslanden behandeld met als gevolg dat zij profijt hebben van voordeliger voorwaarden en uiteenlopende verplichtingen. Naar mening is dit een fout in het beleid van de WTO. De WTO houdt geen rekening met het omvangrijk potentieel van deze landen en hun bronnen. De landen buiten dit feit uit en hanteren vaak afbraakprijzen in handelsbetrekkingen, hetgeen voor andere landen nadelig is. Er moet een duidelijker indeling van ontwikkelingslanden komen die rekening houdt met factoren zoals economische kracht, economische ontwikkeling, groei van het BBP en exportgroei. Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik stem vóór het verslag van mevrouw Muscardini over een hervorming van de Wereldhandelsorgansiatie. De behoefte aan een hervorming van het multilaterale handelssysteem en vooral van de activiteiten van de Wereldhandelsorganisatie wordt al enige tijd gevoeld. Dat geldt in het bijzonder voor de huidige omvang van de organisatie die nu 151 leden telt. Ook onderstreep ik de dringende behoefte aan hervorming in samenhang met de ontwikkelingslanden. Landen met een bloeiende handel, zoals China en India, genieten op dit moment een voorkeursbehandeling die lucratief is, terwijl ze nog steeds als “ontwikkelings”land worden beschouwd, op dezelfde voet als minder ontwikkelde landen. Ik ben het eens met de suggestie om ontwikkelingslanden in groepen in te delen Dat schept meer duidelijkheid en meer vergelijkingsmogelijkheden om rekening te houden met de actuele economische omstandigheden in het betreffende land. - Vrijhandelsakkoord met de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (B6-0142/2008) Pedro Guerreiro (GUE/NGL), vrijhandelsovereenkomsten …
schriftelijk. – (PT) Een echte “handleiding” voor
De tekst bevat veel onkritische verwijzingen naar de beperking, afschaffing en liberalisatie van non-tarifaire handelsbelemmeringen, naar zorgen over de mogelijke concurrentieverstoring door staatssteun, naar het belang van een sterkere liberalisering van de dienstensector en investeringen en concurrerende aanbestedingen. Ook spreekt de tekst min of meer expliciete steun uit voor het Verdrag van Lissabon. De resolutie is zo neoliberaal dat ze de sociaaldemocraten ertoe verleidde om hun stilzwijgende medewerking aan de inhoud te verbloemen door indiening van een aantal amendementen om de toon wat af te zwakken, het zogenaamde kapitalisme met een menselijk gezicht. Opnieuw kunnen we zien dat deze vrijhandelsovereenkomsten proberen door het raam naar binnen te duwen wat ze niet via lukt om via de deur naar binnen te krijgen. Door dit soort overeenkomsten met de regio’s en de landen van de wereld af te sluiten, tracht de EU
47
48
NL
Handelingen van het Europees Parlement
geleidelijk de liberalisering van de internationale handel te bevorderen, terwijl ze doorgaat met het voeren van onderhandelingen binnen de WTO. Wij verwerpen met klem de vrijhandelsovereenkomsten (ongeacht hoe mystificerend ze zijn opgesteld ). Wij vinden dat mensen zich moeten organiseren, verenigen en strijden voor het beëindigen van neoliberaal beleid dat zoveel schadelijke gevolgen heeft voor werknemers en volken. David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) De mondelinge vraag van de heer Markov aan de Commissie over het Vrijhandelsakkoord van de EU met de Raad voor samenwerking van de Arabische Golfstaten wordt ondersteund. Een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Raad voor samenwerking van de Arabische Golfstaten moet bepalingen bevatten over arbeids- en milieunormen en mensenrechten. Zonder dergelijke bepalingen wordt het sociale karakter van de vrijhandelsovereenkomsten in gevaar gebracht. Pleidooien voor vernieuwing van het mandaat moet worden gehonoreerd als de EU geloofwaardig hoopt te blijven bij het verdedigen van een sociaal verantwoord economisch beleid in de hele wereld. Ik heb gestemd conform mijn uitsproken mening over dit onderwerp. - Verslag: Anne Ferreira (A6-0040/2008) Jan Andersson, Göran Färm, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Als Zweedse sociaaldemocraten hebben wij ervoor gekozen vóór dit verslag te stemmen. We zijn van mening dat economische instrumenten op EU-niveau moeten worden ingesteld om de vele uitdagingen op het gebied van milieu en klimaat aan te pakken. Het verslag legt ook de nadruk op het solidariteitsbeginsel. We steunen echter niet de tekst over specifieke maatregelen voor de lage inkomens. Er zijn algemene maatregelen die eenvoudiger en beter zijn om de sociale gevolgen van milieubeleidsinstrumenten te compenseren. We stemmen ook tegen de amendementen 2 en 3. Deze bestrijken zulke belangrijke gebieden als de efficiency van verbrandingsmotoren en het gebruik van pesticiden. We zijn echter van mening dat dit het beste kan geschieden door voortgaande activiteiten van het Parlement om de gevolgen van auto’s op het klimaat te verminderen en door het gebruik van pesticiden te reglementeren. John Bowis (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De PPE-DE juicht het verslag toe met betrekking tot het Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen. We zijn van mening dat het veel goede en constructieve elementen bevat die het belang van MBI’s (market-based instruments – op de markt gebaseerde instrumenten) bij de ontwikkeling en invoering van milieubeleid onderstrepen. Daarom stemmen we vóór dit verslag. Maar de PPE-DE wil de aandacht vestigen op het feit dat het heeft gestemd tegen het tweede gedeelte van paragraaf 26 waarin de Commissie wordt gevraagd om voor het einde van 2008 te komen met een wetsvoorstel voor een minimale EU-belasting op CO2. We zijn ervan overtuigd dat dit indruist tegen het beginsel van solidariteit; het is aan de lidstaten om belastingbeleid vast te stellen. De PPE-DE wil ook benadrukken dat het concept niet verenigbaar is met de voortschrijdende ontwikkeling van een efficiënte EU-emissiehandelssysteem.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Voorts onderstreept de PPE-DE dat hoewel er geen afzonderlijke stemming was gevraagd over paragraaf 42 van het verslag, onze oppositie die op dezelfde beginselen is gebaseerd, zich uitstrekt tot de notie van een EU-brede kerosinebelasting en NOx-uitstootheffingen. Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) We steunen het verslag met betrekking tot het Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen, A6-0040/2008, aangezien het veel methoden behandelt die bruikbaar zijn bij de bescherming of verbetering van het milieu, bijvoorbeeld de handel in emissierechten, het principe “de vervuiler betaalt” en een hervorming van de subsidies die schadelijk zijn voor het milieu. Maar we verwerpen de gedachte om voor personen en KMO’s een “CO2-kaart” in te voeren waarop hun energieverbruik en niveau van broekasgasuitstoot wordt vastgelegd. We zijn van mening dat de praktische problemen een obstakel op zich vormen. Ook vinden wij dat het voorstel in strijd is met de privacy en de persoonlijke vrijheid, vooral omdat niet wordt gerechtvaardigd waarom deze gegevens worden verzameld of waarvoor ze worden gebruikt. We verwerpen ook het voorstel over CO2-verplichtingen. Vrijhandel betekent dat de bronnen van de aarde zo efficiënt mogelijk worden benut. Bij internationale overeenkomsten moet de focus gericht zijn op het milieu. Edite Estrela (PSE), schriftelijk. – (PT) Ik heb vóór het verslag van Anne Ferreira met betrekking tot het Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen gestemd, omdat ik het ermee eens ben dat het gebruik van deze instrumenten wezenlijk is voor het streven naar een haalbaar en effectief milieubeleid. Maatregelen die de werking van de markten verbeteren, zoals toepassing van het principe “de vervuiler betaalt”, dat een prijs verbindt aan de economische activiteiten die schade aan het milieu brengen, zijn een vorm van overheidsingrijpen die moet worden aangemoedigd zoals de ervaring leert op het vlak van milieubescherming. Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik steun het verslag van Anne Ferreira, omdat ik geloof dat het gebruik van marktconforme instrumenten zoals, belastingen, subsidies en handel in emissierechten, voor milieubeleidsdoelen belangrijke, zij het niet de enige instrumenten zijn voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Hoewel ik het in algemene termen met dit verslag eens ben, vind ik het prematuur om een enkele Europese belasting op CO2 te introduceren, omdat het lastig zou zijn haar in te voeren naast het EU-emissiehandelssysteem. Ik ben het bovendien er niet mee eens dat de bestaande communautaire regels inzake milieubescherming moeten worden vervangen door marktconforme instrumenten die vanwege hun aard geen alternatief zijn voor regelgeving. Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Milieuvraagstukken behoren tot de belangrijkste gebieden voor samenwerking binnen de EU. Grensoverschrijdende milieuvervuiling in Europa kan niet op nationaal niveau worden aangepakt. Dit verschaft de EU een voor de hand liggende rol op zulke gebieden. Het is echter zeer zorgelijk dat het verslag schaamteloos klimaatkwesties gebruikt ter versterking van de politieke macht van de EU en de deuren openzet voor bureaucratie en protectionisme. Er zijn veel voorbeelden, en ze zijn allemaal verkeerd. Het verslag vraagt
49
50
NL
Handelingen van het Europees Parlement
om een communautaire belasting, herziening van de notie van vrije concurrentie en de introductie van zogenaamde aanpassingsmaatregelen aan de grenzen, met andere woorden: belastingen. De lidstaten zelf moeten kunnen bepalen hoe ze met milieubeleid omgaan. Het is niet door bureaucratisering van ons bestaan, maar in concurrentie tussen landen en ondernemingen dat effectieve oplossingen voor milieuproblemen worden gevonden. We hebben daarom tegen het verslag gestemd. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag borduurt voort op een initiatief van de Europese Commissie en stelt een reeks richtsnoeren van het Europees Parlement op bij de creatie van marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen, een vooruitzicht dat we met zeer veel reserves en zorgen bezien. Het beoogt de vervuiling te verminderen en het milieu te beschermen door het gebruik van marktconforme instrumenten alsmede de invoering van het principe “de vervuiler betaalt”, waarvan de kosten volgens de laatste analyse worden gedragen door consumenten, in het algemeen door gezinnen die al veel milieubelasting betalen. Het verslag verwijst naar de betaling van heffingen voor watergebruik waarin de kosten van het gebruik van deze hulpbron worden verwerkt naast de milieukosten. We weten dat er in afzonderlijke landen al steun is voor de vervanging van inkomstenbelasting door belastingen gebaseerd op het principe “de vervuiler betaalt” en dat sommigen dit ook zien als een toekomstige EU-belasting. Naast de maatregelen op het gebied van belastingen, introduceert het verslag een stelsel voor handel in koolstofemissierechten dat wordt beheerst door de grote economische belangen en dat financiële speculatie zal bevorderen. Daarom heb ik tegen gestemd. Linda McAvan (PSE), schriftelijk. – (EN) De EP-leden van Labour steunen marktconforme instrumenten zoals het EU-emissiehandelssysteem om de klimaatverandering aan te pakken. We juichen veel zaken uit het Groenboek en het verslag toe. Maar op een aantal gebieden hebben we onze bedenkingen. Dat zijn onder andere: - paragraaf 47: Eurovignet. We begrijpen dat de Commissie in de toekomst zal komen met een wetgevingsvoorstel over het Eurovignet en we zullen dan ons standpunt bepalen. - paragraaf 50: Richtlijn energiebelasting. Sommige afwijkingen van de belasting op fossiele brandstoffen hebben sociale beleidsdoelstelingen die moeten worden gerespecteerd. Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. – (SV) Als Zweeds liberaal benader ik communautaire belastingen vanuit een fundamenteel sceptisch oogpunt. Dit is echter niet geval als het gaat om milieubelastingen. We moeten niettemin zorgvuldig overwegen welke combinatie van instrumenten in het bijzonder effectief zal zijn. Ik geloof stellig in handel in emissierechten en ik ben in beginsel niet tegen een koolstofbelasting. Maar de gedachten moeten vooral gaan naar het tegen elkaar afwegen ervan en aangezien de voorstellen tegenover elkaar werden gesteld, vond ik het gepast om een standpunt in te nemen. Het verslag van mevrouw Ferreira was van alles wat. Maar het meeste was positief en daarom behoefde ik niet lang na te denken om vóór het verslag te stemmen hoewel niet alles goed was. Zoals paragraaf 66, die niet voor een afzonderlijke stemming in aanmerking kwam,
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
over de introductie van een “CO2 –kaart” voor particulieren en KMO’s. Het is waar dat politiek gaat over iets willen. Maar idealiter moet het daadwerkelijk haalbaar zijn. Thomas Ulmer (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik stem tegen dit verslag, omdat de voorgestelde instrumenten rieken naar een planeconomie in plaats van een markteconomie. Ik deel niet de heersende opvatting over wat een markteconomie omvat. - Verslag: Alexander Radwan (A6-0032/2008) Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) De onderwerpen in het verslag van de heer Radwan zijn hoogst technisch, maar heel belangrijk. De overheidsinstanties moeten zeker iets te zeggen hebben over de definitie van standaarden voor jaarrekeningen omdat deze zo’n effect hebben op alle actoren in de economie en zelfs op de nationale belastinginkomsten. Het is niet juist voor een particulier lichaam om zich de facto als een echte wetgever op te stellen zonder dat er sprake is van politieke controle, vooral aangezien de technische legitimiteit van de IASB (International Accounting Standards Board) in toenemende mate in twijfel wordt getrokken door zijn meer theoretische dan professionele benadering bij de betreffende vraagstukken. Bovendien laat zijn geografische en professionele samenstelling wel iets te wensen over. Ja, nieuwe standaarden moeten alleen worden goedgekeurd als ze nuttig en noodzakelijk zijn en pas na een zorgvuldige kosten-batenanalyse. Ja, de rol van de IASB moet worden beperkt tot beursgenoteerde ondernemingen en zich niet uitstrekken tot KMO’s. Wat betreft het beginsel van “fair value”, dit dient een kortetermijnaanpak en zorgt dat financiële resultaten de dominante factor zijn in het management van een onderneming. Het vergroot de “financialisering” van de economie en fluctuaties van de markten. De Europese Unie moet weigeren die standaard toe te passen. Het standpunt van de rapporteur over dit onderwerp is echter niet zo duidelijk. Daarom onthouden we ons van stemming over zijn verslag. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Sinds januari 2005 zijn beursgenoteerde communautaire ondernemingen verplicht om bij het opstellen van hun geconsolideerde jaarrekening de internationale standaarden voor financiële verslaglegging toe te passen. Deze standaarden zijn ontwikkeld door een particuliere organisatie (de International Accounting Standards Committee Foundation en de International Accounting Standards Board (IASCF/IASB)) die wordt gefinancierd met particuliere middelen (hoofdzakelijk ondernemingen op hetzelfde vlak) en is niet onderworpen is aan enig overheidstoezicht. Hoewel het huidige verslag aspecten bevat waar we een voorbehoud bij maken, stelt het bepaalde maatregelen voor om met deze situatie om te gaan. Ook is het verslag behoedzaam over de mogelijke toepassing van dit soort internationale standaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het is echter van belang om helder te maken dat het niet mogelijk is de patiënt te genezen met palliatieve maatregelen die beogen de consequenties van financiële speculatie te minimaliseren en situaties te voorkomen die kunnen leiden tot een ineenstorting van het internationale financiële stelsel teneinde de toenemende liberalisering van kapitalistische organisaties te bestendigen.
51
52
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We moeten het probleem bij de wortel aanpakken: de toenemende beheersing van de economie door investeringskapitaal en de toenemende financiële speculatie met de daaruit volgende vlucht van productieve investeringen. We moeten de financiële stelsels in dienst stellen van de vooruitgang van mensen en hun landen en niet in dienst van het grote kapitaal! Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Hoogwaardige, mondiale standaarden voor financiële verslaglegging zijn enorm belangrijk voor stabiliteit op de financiële markten. De internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) zullen ongetwijfeld het vergelijken van financiële verslagen van ondernemingen vergemakkelijken en als resultaat daarvan het voor de beleggers mogelijk maken om betere beslissingen te nemen. Ik wil echter erop wijzen dat de eisen te stellen aan kleine en middelgrote ondernemingen verschillen van de eisen van beleggers op de kapitaalmarkten. Daarom ben ik het met de rapporteur eens dat de IFRS voorgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB) voor KMO’s te gecompliceerd zijn. Ik zou willen benadrukken dat ik consequent tegen oplossingen ben die in plaats van dingen te vergemakkelijken, ondernemingen voor extra obstakels stellen. Het voorstel van de IASB werd opgesteld voor tamelijk grote KMO’s (meer dan vijftig werknemers). Op dit punt wil ik wijzen op enkele gegevens die recent door EUROSTAT zijn gepubliceerd. Ondernemingen met minder dan vijftig werknemers vormen 98,7 procent van alle actieve ondernemingen in de Europese Unie, en slechts 1,1 procent, ongeveer 210 000 ondernemingen, zijn KMO’s met meer dan vijftig werknemers. Ik ben echter niet tegen het idee van IFRS voor kleine en middelgrote ondernemingen als zodanig. Ik vind wel dat de Europese Unie een grondig onderzoek moet instellen naar de voordelen die KMO’s kunnen behalen bij de goedkeuring van de IFRS. Het verdere debat over deze kwestie zal ik met veel belangstelling volgen Peter Skinner (PSE), schriftelijk. – (EN) Overheidstoezicht op organen zoals de IASCF/IASB is een controversiële kwestie. Activiteiten gericht op convergentie zoals overeengekomen in de IFRS brengen meer voordelen voor ondernemingen die internationaal opereren. Vele miljoenen euro’s kunnen worden bespaard door dubbele jaarrekeningen te voorkomen. Maar de aard van dergelijke overeenkomsten die in een ondoorzichtig en besloten proces worden geïmplementeerd, roept publieke discussie op over deze procedure. KMO’s hebben ook de juiste aandacht nodig. Er is minder bekend over hun behandeling dan over grote ondernemingen. Het beginsel van “fair value” mag niet worden uitgehold door alternatieven en interpretaties die verder gaan dan redelijk aanvaardbaar is. De Voorzitter. Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd. 9. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen (De vergadering wordt om 12.55 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter 10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
11. Mededeling van gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen 12. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat) 12.1. Zimbabwe De Voorzitter. Aan de orde zijn zes ontwerpresoluties over Zimbabwe (1) . Erik Meijer, auteur. – (NL) Voorzitter, ooit was de Zimbabwaanse president Mugabe de held van de bevrijding. Dankzij zijn optreden kwam er in het voormalige Zuid-Rhodesië na Brits koloniaal bestuur en een tegen dat koloniaal gezag rebellerend blank apartheidsbewind, een nieuwe staat Zimbabwe, waar op een democratisch manier de zwarte meerderheid van de bevolking het voor het zeggen kreeg. Als regeerder gedroeg Mugabe zich jarenlang onwaarschijnlijk gematigd. De dringend noodzakelijke herverdeling van het grootgrondbezit liet hij achterwege. Radicaal was hij alleen in zijn afkeer van homoseksuelen. Pas op het moment dat hij de macht dreigde te verliezen, herinnerde hij zich zijn vroegere beloften van landhervorming. Sindsdien heeft hij door ondoordachte maatregelen de economie van zijn land volledig ontwricht. De herverdeling van agrarische grond vond niet planmatig en geleidelijk plaats, maar werd een zaak van volstrekte willekeur waarbij zijn meest agressieve aanhangers zich de grond toe-eigenden. Erger nog is zijn omgang met de oppositie. Die oppositie is onophoudelijk geïntimideerd en aangevallen, maar heeft zich desondanks tot nu toe goed weten te handhaven. Al bij vorige verkiezingen bestond de verdenking dat de uitslagen waren vervalst. Deze keer heeft de oppositie de parlementsverkiezingen gewonnen, maar de aangekondigde hertellingen lijken te zijn bedoeld om ze die overwinning af te nemen. De uitslag van de presidentsverkiezingen wordt al een maand geheim gehouden, zodat onbekend blijft hoe groot de nederlaag voor Mugabe was. In de afgelopen dagen heeft hij enthousiast verklaard dat er in zijn land nooit iets zal veranderen. Dat voornemen kan hij alleen waarmaken met geweld en onderdrukking. De import van een scheepslading Chinese wapens lijkt daarvoor het middel. Onder deze omstandigheden wordt het redelijk dat de buitenwereld zich met dit binnenlands conflict bemoeit. Steun voor vluchtelingen, steun voor de oppositie en druk op de regeringspartij zijn onmisbare instrumenten om datgene te bereiken waar het Mugabe zelf ooit om ging, namelijk politieke zeggenschap door de meerderheid van de bevolking. Geoffrey Van Orden, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst mijn teleurstelling uitspreken over het feit dat Raad niet vertegenwoordigd is in dit belangrijke debat. Het is bijna een maand geleden dat de verkiezingen in Zimbabwe werden gehouden. Er kan weinig twijfel bestaan over het feit dat deze verkiezingen zijn gewonnen door de beweging voor democratische verandering. Mugabe en zijn beulen moeten nu niet meer aan het bewind zijn, maar we horen feitelijk niets over de verkiezingsresultaten, behalve dat de mensen van Mugabe opnieuw met geweld reageren en wanhopig trachten de verkiezingsuitkomst naar hun hand te zetten.
(1)
Zie notulen.
53
54
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Al jaren wijzen we naar Zimbabwe als de grote schande voor het gezicht van Afrika, een getuigenis van de effecten van tirannie, corruptie en uitbuiting door het verschrikkelijke regime van één man. Mugabe heeft een land verwoest dat eens welvarend was. Maar gedurende deze periode, tijdens al die jaren hebben andere Afrikaanse leiders erbij gestaan en niets gedaan of anders hebben ze de tiran geprezen wanneer ze daar de kans voor hadden. Wat een schande! En wat een schandaal. En wat een tragedie, niet alleen voor de bevolking van Zimbabwe, maar voor Afrika. In al die jaren lag de eerste sleutel van het lot van Zimbabwe bij Zuid-Afrika, maar Thabo Mbeki heeft niet alleen gefaald door zijn verantwoordelijkheden als bemiddelaar te ontlopen, maar hij heeft schaamteloos de zijde van Mugabe gekozen. De wereld keek perplex toe toen Mbeki enkele dagen geleden bekend maakte dat er geen sprake was van een crisis in Zimbabwe, maar slechts van normaal verkiezingsbeleid. Terwijl de EU ten minste doelgerichte sancties aan het regime van Mugabe had opgelegd, deed zij er alle moeite voor om te zorgen dat niemand deze serieus nam. Mugabe die een reisverbod kreeg voor EU-landen werd in december vorig jaar zelfs uitgenodigd naar de EU-Afrika top in Lissabon te reizen om geheel verkeerde redenen. Welke echte diplomatieke of economische inspanning is er gedaan om andere Afrikaanse landen over te halen te doen wat correct is met betrekking tot Zimbabwe? Het antwoord is: heel weinig. Er is nog steeds tijd om op de juiste manier op te treden. Jacob Zuma, de ANC-leider, heeft nu opgeroepen voor maatregelen tegen Zimbabwe. In onze ontwerpresolutie van vandaag vragen we aan mensen van goede wil in de regerende Zanu-PF in Zimbabwe om het licht te zien en te erkennen dat er een transformatie gaande is. Nu is het tijd voor ons om onze stem te laten horen. Laten wij die democratische verandering bewerkstelligen die ten slotte is vereist in het belang van de bevolking van Zimbabwe. Bogusław Rogalski, auteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de politieke situatie en ook de interne veiligheid van Zimbabwe namen een plotselinge wending ten kwade na de parlementaire en presidentiële verkiezingen in maart in dat land. Het enkele feit dat de resultaten van de verkiezingen nog niet bekend zijn gemaakt, illustreert de instorting van de rechtsstaat en laat ook de totalitaire aard van het gezag in die Afrikaanse staat zien. In het Afrika van vandaag wordt de democratie zelf serieus bedreigd. Het regime heeft opnieuw geweld gebruikt tegen de oppositie en tegen de democratische ambities van de inwoners van Zimbabwe. Om deze reden is een resolute reactie nodig van de Europese Unie met inbegrip van ons Parlement. We moeten op de toestand reageren, maar we moeten ook de actie van China veroordelen dat door een vrachtschip vol met wapens naar de Afrikaanse kust te zenden, probeert het regime van Mugabe te steunen. Daarom verheugt het mij de clausule in onze gezamenlijke ontwerpresolutie te steunen waarin China wordt gevraagd te stoppen met het zenden van wapens naar Zimbabwe. Alleen op deze manier zal het mogelijk zijn om het aantal slachtoffers van de staatsterreur waaraan de burgers van dat land zijn blootgesteld, te verminderen. Marios Matsakis, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, na vele jaren Brits koloniaal bewind en een periode van apartheid onder dictatorschap van Ian Smith, werd het toenmalige Rhodesië, nu Zimbabwe, naar de onafhankelijkheid geleid door een groep vrijheidsstrijders onder wie de heer Mugabe.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Niemand kan de bijdrage van de mensen aan de bevrijding van Zimbabwe ontkennen, maar, zoals zo vaak het geval is, excessieve en langdurige macht, evenals opportunisme en een ongecontroleerde honger naar persoonlijk materialistisch gewin corrumpeerde spoedig de altruïstische geest van vrijheid en democratie. Het regerende regime van Mugabe veranderde in een onderdrukkend overheidsapparaat zonder enige visie en met buitensporige totalitaire manifestaties. Het resultaat was de internationale isolering van Zimbabwe en een verder afglijden van het land in armoede en corruptie. Bij de recente verkiezingen heeft het volk van Zimbabwe zijn wens getoond voor een hoognodige verandering, maar het regime van Mugabe wil geen afstand doen van de macht en riskeert nu ernstig het land te storten in anarchie en burgeroorlog. Door deze ontwerpresolutie zenden we de boodschap dat de wens van het volk van Zimbabwe, tot uitdrukking gebracht door het verkiezingsproces, moet worden gerespecteerd. We moeten er ook voor zorgen dat degenen in Afrika die zeggen dat zich werkelijk zorgen maken over de toestand in Zimbabwe volledig hun verantwoordelijkheden op zich nemen, de werkelijkheid van de toestand onder ogen zien, Mugabe beoordelen zoals hij vandaag is en niet zoals hij jaren geleden was, en resoluut handelen om de democratische overgang in Zimbabwe te bewerkstelligen. Raül Romeva i Rueda, auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in het licht van de gebeurtenissen vind ik dat de toestand in Zimbabwe zeker onze aandacht verdiend op deze spoedzitting. Ik sluit mij vanzelfsprekend aan bij degenen die al hun veroordeling hebben uitgesproken over het geweld van de zijde van de overheid tegen oppositiegroepen, journalisten en degenen die de mensenrechten steunen. Ik hoop ook dat deze resolutie ten minste degenen zal steunen die zowel van binnen als van buiten het land proberen het democratisch proces te herstellen Er is echter een bijzonder punt waar ik de aandacht voor vraag. Het betreft het bekende geval van de Chinese boot An Yue Jiang die 77 ton aan wapens en munitie met als bestemming Zimbabwe vervoerd en die gedwongen werd de Zuid-Afrikaanse haven van Durban te verlaten nadat dokwerkers weigerden de lading te lossen en een rechtbank heeft uitgesproken dat de wapens niet door Zuid-Afrika mogen worden vervoerd. Volgens mijn informatie probeert de boot nu een andere haven te zoeken waar het zijn lading kan lossen, hoewel het erop lijkt, gelet op de oppositie in het gebied tegen het accepteren van de vracht, dat de boot naar China kan terugkeren zonder zijn missie te hebben vervuld. Opnieuw is het duidelijk dat de boot nooit had mogen uitvaren en dat alle regeringen zich met elkaar moeten beramen over een internationaal verdrag over wapentransporten en wel zo spoedig mogelijk, omdat er helaas veel plaatsen op de wereld zijn zoals Zimbabwe die nooit wapens of munitie van welk makelij dan ook zouden mogen ontvangen. Laat dit voorbeeld een aansporing zijn voor de onderhandeling van een krachtig en wettelijk bindend ATT (Arms Trade Treaty – wapenhandelsverdrag) waar zoveel NGO’s in IANSA (International Action Netwerk on Small Arms) al jaren om vragen, evenals ook dit Parlement. Urszula Gacek, namens de PPE-DE Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, binnenkort is het een maand geleden dat de presidentiële verkiezingen in Zimbabwe hebben plaatsgevonden. Er was ruim de tijd om de stemmen te tellen en het resultaat bekend te maken. Op dit moment vindt op verzoek van de regerende Zanu-PF-partij een hertelling
55
56
NL
Handelingen van het Europees Parlement
in 23 districten plaats. Er zijn ernstige zorgen geuit over de wijze waarop de stembussen zijn opgeslagen en het kan niet worden uitgesloten dat er tijdens het proces van hertelling met stembiljetten wordt geknoeid. Opiniepeilingen suggereren dat in de race om het presidentschap een tweede ronde noodzakelijk zal zijn. Als de heer Mugabe nu zijn overwinning uitroept, moeten daar vraagtekens bij worden geplaatst. Laten we hopen dat er inderdaad een tweede ronde zal plaatsvinden. Maar de internationale gemeenschap moet de druk erop houden om te zorgen dat deze ronde zo vrij en eerlijk mogelijk zal verlopen. Bij de verkiezingen moeten waarnemers en buitenlandse journalisten in het land worden toegelaten. Op de langere termijn zijn hervormingen nodig om ervoor te zorgen dat een dergelijke farce nooit meer een democratisch proces kan worden genoemd. Ook de instelling van een onafhankelijke verkiezingscommissie behoort tot de hervorming. Katrin Saks, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de grondwet van Zimbabwe stelt dat “niemand zal worden onderworpen aan marteling of aan een onmenselijke of vernederende straf of een andere soortgelijke behandeling”. De schendingen van nationaal en internationaal recht zijn zo talrijk dat er eenvoudigweg geen tijd is om ze zelfs maar hier te tellen. Ik wil het volgende tot twee mensen zeggen: commissaris-generaal van politie Augustine Chihuri en legercommandant Constantine Chiwenga. Marteling en andere wrede, onmenselijke of ander vernederende behandeling of straf zijn absoluut verboden krachtens internationaal recht: krachtens artikel 5 van het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Zimbabwe is als staat partij bij beide instrumenten. Ik roep u op een onmiddellijk einde te maken aan de schendingen van mensenrechten door politiefunctionarissen en militairen, en ik vraag u met klem ervoor te zorgen dat alle beschuldigingen van betrokkenheid van politie en leger bij inbreuken op mensenrechten, waaronder gewelddadige aanvallen op personen, onmiddellijk, onafhankelijk en onpartijdig worden onderzocht. Janusz Onyszkiewicz, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de dictatoriale regering van de heer Mugabe heeft Zimbabwe van een land met een bloeiende economie getransformeerd in een complete ramp. De inflatie heeft de 100 000 procent per jaar bereikt. Het BNP is in de laatste jaren gedaald met eenderde en het decreet om de prijzen met vijftig procent te verlagen heeft geleid tot lege winkels. Kortgeleden is iedere afzonderlijke onderneming in het land genationaliseerd. Bovendien behoort de levensverwachting in Zimbabwe tot de laagste ter wereld: 37 jaar voor mannen en 34 jaar voor vrouwen. Een kwart van de bevolking is besmet met HIV en ongeveer tachtig procent leeft onder de armoedegrens. Als we willen dat er vreedzame veranderingen in Zimbabwe plaatsvinden – en verandering is absoluut noodzakelijk – moeten we ervoor zorgen dat deze via verkiezingen plaatsvinden en niet gepaard gaan met bloedige rellen en revolutie. Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, op 29 maart 2008 vonden er presidentiële en lokale verkiezingen in Zimbabwe plaats. Maar de resultaten zijn nog steeds niet bekendgemaakt. Het verhinderen van de publicatie van de uitslag van de presidentiële verkiezing met daarbij repressie van de oppositie is een onaanvaardbare vorm van het smoren van de
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
democratische principes van het volk van Zimbabwe. De afwijzing van het Hooggerechtshof in Zimbabwe op 14 april 2008 van een dringend verzoek van de oppositiegroep, de beweging voor democratische verandering, dat de verkiezingscommissie de uitslag van de verkiezingen moest vrij geven, toont de afhankelijkheid van de rechterlijke macht aan huidige zittende president Robert Mugabe die bang is om de macht te verliezen. We veroordelen zonder meer de inbreuken op de mensenrechten en het gebruik van geweld tegen de oppositie. De verstrekking van wapens aan dit land op dit moment is een aanmoediging tot een mogelijk uitbreken van een burgeroorlog en verdient evenzeer veroordeling. Daarom is er ook speciale waardering verschuldigd aan de havenwerkers in Zuid-Afrika die geweigerd hebben de door China gezonden wapens voor de veiligheidstroepen in Zimbabwe te lossen. Koenraad Dillen (NI). – (NL) Voorzitter, de hoeveelste keer is het nu al dat de mensenrechtensituatie in Zimbabwe als dringende kwestie wordt geagendeerd in dit Parlement? De hoeveelste keer staan we hier machteloos onze verontwaardiging uit te schreeuwen over de wijze waarop Mugabe zijn volk onderdrukt? We zijn het niet vaak allemaal eens onder elkaar, maar over Zimbabwe bestaat er wel een soort consensus. Het schabouwelijke spektakel van de voorbije verkiezingen bewijst nog maar eens goed dat deze gewetenloze dictator lak heeft aan democratie. Nog steeds gaat het beleid van etnische zuivering tegen blanke boeren verder. Mugabe minacht de oppositie, hij minacht de internationale gemeenschap, hij minacht zijn eigen volk. De zwakste mensen in Zimbabwe zijn het eerste slachtoffer, maar dat weten we al jaren. Maar toch heeft de Europese Gemeenschap in december ll. nog de rode loper uitgerold voor deze man naar aanleiding van de Europees-Afrikaanse Top in Lissabon. Enkel de Britse premier Gordon Brown was toen consequent genoeg om weg te blijven van dit onfrisse onderonsje. We weten het allemaal, maar dit is nu juist de essentie van de situatie die we moeten aanklagen. Mugabe weet zich immers gesteund. Hij weet zich gesteund door een aantal collega-staatshoofden, of laten we zeggen collega-dictators in Afrika, die elke kritiek op zijn misdadig beleid nog steeds afwijzen als zogezegd neokolonialisme. Zuid-Afrika met name speelt in deze een zeer perfide rol. Zolang de Afrikaanse Unie geen ondubbelzinnige veroordeling uitspreekt, zal Mugabe straffeloos verder doen. Mugabe weet zich ook gesteund door China, dat Europa’s rol in Afrika wil innemen en dat doet door aan corrupte staatshoofden te vertellen dat zij met China geen last zullen hebben van gezeur over mensenrechten en goed bestuur. Niet alleen in Tibet, ook in Darfur en Zimbabwe laat het Chinese regime zijn ware gelaat zien. Dat is de essentie van het debat vandaag en het is die Chinese en Afrikaanse medeplichtigheid die we scherper moeten veroordelen en op de agenda plaatsen. José Ribeiro e Castro (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de gebeurtenissen in Zimbabwe zouden lachwekkend zijn als ze niet zo dramatisch waren en als ze feitelijk niet heel tragisch zouden kunnen aflopen. Wat is het doel van verkiezingen? Het doel is de democratische verkiezing van een regering. Dit betekent dat het stemmen vrij en eerlijk moet zijn, dat de stemmen moeten worden geteld, dat de uitslag bekend wordt gemaakt en dat de keuze van het volk moet worden gerespecteerd. Dat is niet het geval in het Zimbabwe van Mugabe.
57
58
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het niet publiceren van de uitslag en de manier waarop de hertelling is bevolen, zijn volledig absurd. De internationale gemeenschap moet dit aandachtig volgen. We moeten luisteren naar de waarschuwingen van religieuze leiders die een beroep doen op ons gevoel van verantwoordelijkheid, aangezien zij bang zijn dat dit zou kunnen leiden tot een zeer gewelddadige crisis van genocidale afmetingen. Dit is ook een test voor internationale lichamen en we moeten druk uitoefenen op de SADC (Southern African Development Community – Gemeenschap voor de ontwikkeling van Zuidelijk Afrika), de Afrikaanse Unie en de VN. Tot slot, wat betreft de Chinese boot: er zijn berichten dat deze misschien naar China teruggaat zoals commissaris Michel ons dinsdag informeerde. We hebben echter een bevestiging nodig, en ik verzoek de Commissie druk op China uit te oefenen. Er moet sprake zijn van een politiek besluit en niet van een besluit van een scheepvaartmaatschappij. Bernd Posselt (PPE-DE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het oude Rhodesië was er vroeger een toeristische poster die mensen opriep: “Kom naar Rhodesië en bezichtig de ruïnes van Zimbabwe”. In latere jaren werd de slagzin omgedraaid om een tweesnijdende grap te maken: “Kom naar Zimbabwe en bezichtig de ruïnes van Rhodesië”. Vandaag kan de poster misschien luiden: “Kom naar Zimbabwe en bezichtig de ruïnes van Zimbabwe”. Daarbij wordt niet verwezen naar het befaamde bouwwerk, maar naar de geruïneerde hoop op welvaart en democratie. Ik geloof dat de Europese Unie de plicht heeft de huidige toestand, waarin de moedige oppositie in Zimbabwe ondanks manipulatie van uiteenlopende aard een belangrijke overwinning wist te behalen, aan te grijpen om de democratie en de rechtsstaat in deze belangrijke Afrikaanse staat te bevorderen. De mensen daar hebben genoeg geleden. Maar we moeten hen steunen op een manier die niet de kans loopt als neokolonialisme te worden bestempeld. Dus is het van belang dat wat we moeten doen ook de steun heeft van naburige landen en van het Zimbabwaanse volk zelf. Daarom verwelkom ik de eerste positieve stappen van het Afrikaans Nationaal Congres, hoewel het meer moet doen! Daarom verwelkom ik in het bijzonder het dappere voorbeeld van de dokwerkers. We moeten heel duidelijk stellen dat er sprake is van een gezamenlijke taak van de Europese Unie, de Afrikaanse Unie en de verschillende machten van zuidelijke Afrika om te zorgen dat de kans die nu na de verkiezingen wordt gecreëerd op de juiste manier wordt gebruikt. De heer Mugabe heeft al zijn plaats in de geschiedenis; elke dag die voorbij gaat, zorgt dat die plaats minder indrukwekkend wordt. Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) De vrees van de oppositie is dat Robert Mugabe zal besluiten om geweld te gebruiken om de komende nederlaag van zijn regerende partij in de verkiezingen van 29 maart te verdoezelen: Er werden demonstranten gearresteerd tijdens een vreedzame mars in protest tegen het uitstel van de bekendmaking van de verkiezingsuitslag. China’s belang in Afrikaanse olie is een ander probleem waarmee het land wordt geconfronteerd. Het verkeert in een diepe economische crisis met honderdduizenden mensen die weggaan voor een beter leven ergens anders. In ruil voor wapens steunt China de corruptie en een dictatoriaal regime. Het is een van de grootste handelspartners en hulpverleners van Robert Mugabe.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik ben het eens met de resolutie van het Europees Parlement over Zimbabwe, waarin de oppositie wordt gesteund, het veelvuldige racistische optreden van aanhangers van Robert Mugabe wordt veroordeeld en China wordt opgeroepen om zich beter te gaan gedragen. Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de bevolking van Zimbabwe verdient rechtvaardigheid en een rechtsstaat. De verkiezingen afgelopen maand duiden op een mogelijk einde van de tirannie. Uit het feit dat Mugabe’s regering de uitslag heeft opgeschort en probeert de stemmen te hertellen, valt naar mijn idee af te leiden – het is ook een blijk ervan – dat ze zichzelf verslagen weten. Ik ben vooral bezorgd over het wijdverspreide geweld in de tussentijd dat gericht is tegen veronderstelde aanhangers van de oppositie. Mensen worden geslagen en gedood alleen omdat hun opvattingen verschillen van de standpunten van de regering. Ook wil ik wijzen op het feit dat dit regime niet kan overleven zonder steun van buitenaf. Dus de Chinese factor is heel symbolisch: de schepen met oorlogstuig doen Afrikaanse havens aan. De Voorzitter. – In theorie mag de spreektijd “ten hoogste twee minuten” zijn volgens het Reglement, maar ik heb een derde spreker en ik ben bereid hem het woord te geven. Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag iets toevoegen aan hetgeen mijn collega’s vandaag hebben gezegd over de kwestie Zimbabwe, die er een is die we niet kunnen negeren. Europa heeft aanzienlijke fondsen aan Afrika verstrekt, en gaat er ook meer door, met het goede voornemen daar de democratie te vestigen en de gemiddelde persoonlijke levensstandaard te verhogen. Het voorbeeld van Mugabe en Zimbabwe kan andere kersverse bureaucraten in Afrika in negatieve zin beïnvloeden en dit vormt een bedreiging voor andere democratieën waar de oppositie is uitgerust met wapens afkomstig uit China of uit sommige andere vertegenwoordigers van de socialistische wereld. Het is onze taak hen te verdedigen. Daarom kunnen we Zimbabwe niet zomaar laten passeren. Ik ben van mening dat deze geluiden juist zijn en door heel Afrika moeten worden gehoord. Androula Vassiliou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met belangstelling het debat in dit Huis gevolgd en ik juich de resolutie toe die binnenkort in stemming wordt gebracht. Ik wil allereerst de voortdurende betrokkenheid van de Commissie met het volk van Zimbabwe in herinnering brengen. Ook wil ik benadrukken dat de Europese Unie de belangrijkste donor voor Zimbabwe blijft en dat we bereid zijn deze rol te blijven vervullen. De toestand in Zimbabwe, in het bijzonder na de verkiezingen op 29 maart, is een belangrijke zorg en evenals het Europees Parlement volgt de Commissie de gebeurtenissen op de voet. Met de lidstaten werken we nauw samen zowel in Zimbabwe als hier in Europa om maatregelen op het niveau van de Europese Unie te coördineren. We zijn van oordeel dat de Zimbabwanen en de naburige landen de belangrijke spelers zijn bij het zoeken naar een oplossing voor de crisis. En we moedigen de regionale notabelen aan een belangrijke rol te spelen. Daarom steunt de Commissie ook de lopende regionale inspanningen en de conclusies van de SADC-top (SADC: Southern African Development Community – Gemeenschap voor de ontwikkeling van Zuidelijk Afrika), die op 13 april in Lusaka werd gehouden en die oproept tot vrijgeven van de uitslag van de presidentiële verkiezing, en voor het geval van een tweede ronde, aan de regering van Zimbabwe vraagt te zorgen voor een veilige situatie.
59
60
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We juichen ook de hergroepering van een waarnemingsmissie van de SADC toe die het huidige verkiezingsproces met onmiddellijke ingang en tot het eind gaat volgen, hoewel we betreuren dat de EU niet is uitgenodigd om haar eigen waarnemingsmissie in te zetten. In het kader van zijn deelname aan de SADC-top over armoede, die op 19 april op Mauritius werd gehouden, nam commissaris Michel ook de gelegenheid te baat om de meeste presidenten of premiers van de lidstaten van de SADC te ontmoeten en de crisis in Zimbabwe met hen te bespreken. Hij bedankte hen voor hun inspanningen en spoorde hen aan tot meer betrokkenheid bij het zoeken naar acceptabele oplossingen. Ik bevestig de bereidheid van Commissie om verder te gaan met het zoeken naar mogelijkheden voor een dialoog om een oplossing voor de crisis in Zimbabwe te vinden. In de tussentijd gaan de Commissie en de lidstaten door met het op een ongekend hoog niveau verstrekken van humanitaire hulp aan de Zimbabwanen. De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt aansluitend op de debatten plaats. 12.2. Iran: de zaak Khadijeh Moghaddam De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over een zestal ontwerpresoluties over de zaak van Khadijeh Moghaddam (2) . Paulo Casaca, auteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, een van de donkerste aspecten van het theocratische Iraanse regime is zijn vrouwenhaat. Sinds de Islamitische revolutie in 1979 hebben de Iraanse autoriteiten achtereenvolgens alle belangrijke rechten van vrouwen afgeschaft. Steniging, verminking en schending van de privacy en de belangrijkste grondrechten zijn nu aan de orde van de dag. De samenleving reageert duidelijker en krachtiger op deze situatie. In deze context is de beweging voor een miljoen handtekeningen, die ongeveer twee jaar geleden in Iran met de organisatie ervan begon, een van de belangrijkste manifestaties van de wens van de Iraanse samenleving om verzet te bieden tegen het regime dat aan de macht is. In de afgelopen twee jaar zijn we getuigen geweest van ongeveer honderd gevangenisstraffen voor en andere straffen aan mensen die de petitie van de beweging hadden getekend. Na indiening van onze ontwerpresolutie werden we vandaag door verschillende mensenrechtenorganisaties erover geïnformeerd dat drie vrouwelijke activisten van deze beweging – Nashrin Afzali, Nahid Jafari en Zeynab Peyghambarzadeh – zijn veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen en zweepslagen. Dit is een onduldbare situatie en ik roep al mijn collega’s op hun afwijzing van de situatie te laten zien en hun steun uit te spreken aan de Iraanse vrouwen. Erik Meijer, auteur. − (NL) Voorzitter, Iran is een land waarin alleen mensen kunnen leven die zich bij voorbaat onderwerpen aan de gruweldaden van militairen en conservatieve theologen. Vrijheid, democratie en mensenrechten zijn in dat land niet van toepassing. Er worden wel verkiezingen gehouden, maar de kandidaten daarvoor moeten worden goedgekeurd door de conservatieve geestelijkheid, zodat tegenkrachten bij voorbaat zijn
(2)
Zie notulen.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
uitgesloten. Veel Iraniërs zijn het schrikbewind in hun land ontvlucht en zonder die vlucht zou een groot deel van hen niet meer in leven zijn. In Europa dienen we die vluchtelingen de ruimte te geven in plaats van ze terug te sturen of ze te behandelen als terroristen. Tegelijk valt niet te ontkennen dat een deel van de Iraanse bevolking het ter dood brengen van homoseksuelen, het discrimineren van vrouwen en het onderdrukken van etnische minderheden steunt. Dat deel gruwt van de westerse decadentie in hun land ten tijde van de eind jaren '70 verjaagde Pahlavi-dynastie, die Iran had omgebouwd tot een verlengstuk van Amerika en Europa. Ook toen was er geen sprake van democratie en werden tegenstanders onderdrukt of verbannen. De fouten van het Westen in die periode hebben in hoge mate bijgedragen tot het aan de macht komen van het huidige schrikbewind. Als de binnenlandse modernisering van Iran onder leiding van premier Mossadeq aan het begin van de jaren '50 een eerlijke kans had gekregen, zou er nooit een voedingsbodem zijn geweest voor de huidige machthebbers. In Iran bestaan wel bewegingen voor verandering, maar die worden vooral gehinderd. Mevrouw Khadijeh Moghaddam werd op 8 april opgepakt en beschuldigd van propaganda tegen de staat, acties tegen de nationale veiligheid en misleiding van de publieke opinie. Zij is inmiddels vrijgelaten, maar de sterke beperkingen die voor vrouwen gelden, gaan gewoon door. Onze solidariteit moet zijn aan de kant van de onderdrukten. Eija-Riitta Korhola, auteur. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, zoals duidelijk in de resolutie staat, worden in Iran dwangmaatregelen gebruikt om mensen het zwijgen op te leggen als ze zich daar uitspreken over de rechten van de vrouw. Ze worden gearresteerd, ondervraagd en tot gevangenisstraf veroordeeld. Sommigen worden zelfs bedreigd met steniging. Het werk van de NGO’s wordt zeer bemoeilijkt en er zijn beperkingen voor de vrijheid van meningsuiting en vergadering. Begin januari werd het Zanan magazine, dat zich uitsprak voor gelijkheid, verboden. Verontrustend is ook dat Iran nog steeds niet het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen heeft geratificeerd. De Iraanse advocaat voor de mensenrechten, Mehrangiz Kar, heeft gezegd dat het rechtsstelsel van Iran niet verenigbaar is met de VN-Verdrag inzake de rechten van vrouwen omdat grondwet niet tegen het Shariarecht kan ingaan. De meeste moslimlanden hebben echter het Verdrag geratificeerd. Rijst de vraag of de Iraanse beleidsmakers en autoriteiten van oordeel zijn dat politiek actieve vrouwen die kritisch ten opzichte van het systeem staan, een reële dreiging voor de Iraanse samenleving vormen. Deze vasthoudende en moedige vrouwen vertegenwoordigen een reusachtige kracht voor verandering. Belangrijk is dat de EU haar steun toont voor deze Iraniërs die voor fundamentele rechten van de mens strijden. Ewa Tomaszewska, auteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er is sprake van ernstige schendingen van de mensenrechten in Iran, vooral het stenigingen van bijna tien vrouwen tot de dood erop volgde. Ik heb hier over Iran: Khayrieh, Kobra N, Fatemeh, Ashraf Kalhori, Shamameh Ghorbani, Leyla Ghomi, Hajar en de zusters Zohreh en Azar Kabiriniat, en ook andere mensen. Het uitvoeren van doodstraf voor kinderen en voor hen die spreken over de rechten van de vrouw vraagt om een krachtige reactie van de democratische wereld. De arrestatie van degenen die betrokken zijn bij de campagne van de “miljoen handtekeningen” laat zien hoe de samenleving wordt belet om haar recht van spreken uit te oefenen bij belangrijke zaken.
61
62
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Deze acties moeten worden veroordeeld. De Europese Unie moet toezicht houden op de situatie van de mensenrechten in Iran. We willen dat een groep waarnemers naar Iran wordt gezonden om een gedetailleerd verslag op te stellen ten behoeve van het Europees Parlement, zodat het zijn eigen standpunt kan bepalen en voorstellen voor maatregel kan doen om de situatie van de mensenrechten in Iran te verbeteren. Marios Matsakis, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, hoeveel men ook probeert te begrijpen over de andere samenleving, de levensstijl en de omstandigheden die heersen in een fundamentalistische moslimstaat zoals Iran, men kan zich toch niet anders dan diep geschokt en boos voelen over de flagrante, ondemocratische en wrede behandeling van vrouwen in dat land. Sommige voorbeelden betreffen de uitsluiting van vrouwen van de meeste hoge ambten en benoemingen zoals tot rechters, de discriminatoire rechten van vrouwen in het huwelijk, bij scheiding, ouderlijk toezicht en erfgenaamschap, het feit dat aan het bewijs van vrouwen voor de rechtbank slechts de helft van het gewicht wordt toegekend vergeleken bij dat van mannen, de wettelijke huwelijksleeftijd van vrouwen van slechts dertien jaar en de veroordeling van vrouwen tot zware en vernederende straffen, en zelfs tot de dood, met behulp van primitieve en barbaarse middelen, zelfs voor zulke veronderstelde misdaden als het hebben van een buitenechtelijke relatie. In plaats dat het heersend regime van Iran inspanningen verricht om de situatie te verbeteren, worden er nu pogingen ondernomen om de zaken nog erger te maken. Een voorbeeld is een wetsvoorstel voor gezinsbescherming dat op dit moment in bespreking is en dat een verdere legitimering beoogt van polygamie, het tijdelijk huwelijk en het eenzijdige recht van de man tot een arbitraire scheiding en ouderlijk gezag. Bovendien voeren de Iraanse autoriteiten een steeds grotere onderdrukkingscampagne tegen vrouwelijke activisten en verdedigers van vrouwenrechten in het algemeen. We roepen het Iraanse regime op zichzelf te bevrijden van religieus fanatisme en reeds lang achterhaalde, mislukte politieke filosofieën, en met gebruik van gezond verstand te proberen het land terug te voeren in de 21ste eeuw in plaats van het verder onder te dompelen in de donkere eeuwen van het extreme moslimtotalitarisme uit het verleden. Raül Romeva i Rueda, auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik raakte bekend met de zaak van Mokarrameh Ebrahimi dankzij de internationale campagne die indertijd door Amnesty International en Stop Stoning Forever werd gevoerd. Het doel daarvan was de bewerkstelliging van de vrijlating van deze vrouw die ter dood was veroordeeld door steniging voor het hebben van een buitenechtelijke relatie. Het goede nieuws is dat dankzij, ten minste gedeeltelijk, deze campagne Ebrahimi op 17 maart 2008 werd vrijgelaten na elf jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht. Het slechte nieuws is dat haar partner minder fortuinlijk was en een jaar geleden ter dood is gestenigd, evenals ten minste tien andere vrouwen en twee mannen op dit moment in Iran worden bedreigd met steniging tot de dood erop volgt. Helaas is dit niet slechts een op zichzelf staand incident in een land waar de inbreuken op de mensenrechten met inbegrip van de rechten van vrouwen, verontrustende records bereiken. Met een verdubbeling van executies in 2007 is Iran het land met de meeste executies per hoofd van de bevolking na Saudi-Arabië. Samen met Jemen zijn deze de drie landen waarin de meeste executies van personen onder de leeftijd van achttien jaar plaatsvinden.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Sinds het begin van de campagne Stop Stoning Forever, in oktober 2006, zijn zes mensen ontsnapt aan de dood door steniging. Anderen hebben uitstel gekregen en veel zaken worden herzien. Ik moet er echter op wijzen dat een groot deel van de mensen die onder vervolging en repressie lijden, behoren tot de groep activisten voor de mensenrechten in Iran. De islamitische raadplegende vergadering herziet op dit moment de Iraanse strafwet, echter zo dat het doodvonnis door steniging, in de meest gunstige gevallen wordt vervangen door andere methoden van executie of door zweepslagen. Bernd Posselt, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit imposante gebouw hier in Straatsburg is genoemd naar Louise Weiss, die in het interbellum in conflict kwam met de politie en de rechtbanken van het democratische, verlichte Frankrijk omdat ze campagne voerde voor het vrouwenstemrecht. We kunnen die situatie niet vergelijken met de totalitaire dictatuur in Iran, maar de herinnering dient ons Europeanen een zekere graad van nederigheid bij te brengen. Het regime in Iran is een onacceptabel, totalitair regime, maar Iran is een groot land met vele gezichten waar de hervormingskrachten geleidelijk sterker worden. Zo behoren de initiatiefnemers van deze petitie tot de hervormingsbewegingen die we onze empathische steun moeten geven. Ze tellen onder hun aanhangers zelfs leden van de familie Khomeini. Er zijn al meer vrouwen te vinden in de politiek, in het bestuur en in de academische wereld in Iran dan in de meeste andere islamitische of Aziatische landen. Dat strookt misschien niet met het clichébeeld, maar het is een feit. We moeten vertrouwen op deze pluraliteit in Iran om de uiteindelijke val van het onacceptabele, totalitaire regime daar te bewerkstelligen. Dat is een geweldige uitdaging voor ons als Europeanen. Ik ben daarom mijn collega Albert Dess zeer dankbaar voor zijn hulp op maandag om dit belangrijke onderwerp op de agenda te krijgen, omdat, dames en heren, we Iran tot een van onze prioriteiten moeten maken in de context van de parlementaire activiteiten tot steun van de mensenrechten! Marianne Mikko, namens de PSE-Fractie. – (ET) Dames en heren, de situatie van vrouwen in Iran is ernstig. Religie wordt vaak gebruikt als excuus voor schending van mensenrechten. Het is vernederend om zelfs vandaag te moeten horen dat vrouwen worden gestraft met zweepslagen of zelfs met de dood. Voor Iran is het belangrijk om het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen tegen vrouwen zo spoedig mogelijk te tekenen. Dit belangrijke document is al door 185 landen getekend. Iran is echter de echte “schandvlek” in de regio omdat alle aangrenzende landen al tot het Verdrag zijn toegetreden. IK ben dan ook zeer verheugd over de vrijlating van de kampioen van de strijd tegen discriminatie van vrouwen, Khadijeh Moghaddam. Maar laten we eerlijk zijn, ze moest negen lange dagen in een detentiecel doorbrengen. De door haar gestarte campagne voor een miljoen handtekeningen was een krachtige stap voor de vestiging van de rechten van de vrouw. Het is onaanvaardbaar dat vrouwen ooit in de gevangenis belanden voor de strijd om gelijke rechten. Geweld tegen vrouwen in Iran moet ophouden; Vrouwen moeten zeggenschap krijgen in alle kwesties. Iran kan zichzelf niet als een uitzondering klasseren in de global village.
63
64
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag was er een ontmoeting tussen mevrouw Rajavi, hoofd van de nationale raad van verzet van Iran, met Franse politici en vertegenwoordigers van het Europees Parlement. In haar presentatie stelde mevrouw Rajavi duidelijk hoe belangrijk vrouwenrechten zijn voor de democratische Iraanse oppositie en zij liet ons opnieuw zien dat de oppositie ons de hoop verschaft dat er veranderingen in Iran zullen plaatsvinden. Dat is allemaal heel noodzakelijk voor ons om bepaalde maatregelen te treffen. De eerste stap is het naleven van de uitspraak van het Hof dat de Iraanse Mujahedin van de lijst van terroristische organisaties moet worden verwijderd. De tweede, die misschien zelfs belangrijker is, is de uiteindelijke erkenning van de nationale raad van verzet van Iran als vertegenwoordiger van het democratische Iran. Hier moeten wij onze hoop op vestigen voor een vreedzame verandering. Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik kan de verleiding om te citeren niet weerstaan en geef in mijn ogen een zeer concreet voorbeeld van de geloofwaardigheid van de Iraanse regeringsautoriteiten. Van Carlo Fatuzzo, die nu voor u staat, werd beweerd dat hij een aanhanger is van anti-Iraanse terroristen, ik herhaal, anti-Iraanse, tot mijn grote tevredenheid natuurlijk, op een openbare en officiële bijeenkomst van de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken en een delegatie van de Commissie van de EU-Iran-delegatie. Dat was vijf jaar geleden, ik herhaal vijf jaar geleden. Het is aan u, mijnheer de Voorzitter en mijn vele collega’s, om de bedreiging te beoordelen die ik vorm voor het regime in Iran. Zo geloofwaardig zijn de ministers en leiders van Iran. Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, al bijna dertig jaar vormt de islamitische republiek van Iran een belangrijke dreiging voor de mensenrechten en de democratie. Vrouwen waren het eerste doelwit van deze extremistische tak van de islam. Hun rechten zijn gekaapt door het regime van de mullah’s. Zelfs jonge meisjes worden niet uitgezonderd. Een meisje van negen wordt behandeld als een volwassene en gestraft met geseling, executie en zelfs steniging. Maar veel vrouwen hebben zich niet geschikt naar het regime. Het is bemoedigend om te zien dat de belangrijke democratische oppositiebeweging, de Nationale Verzetsraad, wordt geleid door mevrouw Maryam Rajavi. Resoluties zijn goed, maar niet genoeg. We moeten zulke vrouwen met daden steunen. Armando Veneto (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik herinner het Huis eraan dat toen ik lid was van het Italiaans parlement ik werkelijk te maken had met het Iraanse verzet en ik voor een beslissende maatregel stemde om de mensenrechten te beschermen die zijn vertegenwoordigers bepleitten. Ik ontving toen van de regering een bedekte berisping, omdat ik te horen kreeg dat scherp omlijnde en expliciete standpunten niet konden worden ingenomen vanwege realpolitik. Ik zeg dit omdat dit debat ten slotte moet gaan over een fundamenteel punt: Terwijl we in dit Huis veel werk maken van de humanitaire betrokkenheid van Europa als geheel en van het Europees Parlement, staan concrete druk die van doen heeft met olie, eigenbelang en opportunisme haaks op die betrokkenheid. Dat zullen we moeten bestrijden! Androula Vassiliou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie deelt de zorg van de afgevaardigden met betrekking tot mevrouw Khadijeh Moghaddam
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en de gevallen van vrouwen en verdedigers van mensenrechten die voortdurend worden bestookt door de Iraanse autoriteiten. Mevrouw Moghaddam is leider van de campagne voor de petitie met een miljoen handtekeningen, die politieke druk uitoefent om de Iraanse wetgeving te veranderen die de beginselen van gelijkheid van man en vrouw en de mensenrechten verwerpt. We verwelkomen het nieuws over de vrijlating, zij het tegen een hoge borgsom, van mevrouw Modghaddam. Maar we moeten echter wijzen op het feit dat twee andere leden van de handtekeningencampagne, mevrouw Hana Abdi en mevrouw Ronak Safazadeh al sinds de herfst van 2007 in hechtenis zitten. Bovendien betreuren wij de recente veroordelingen van vier andere leden van de campagne voor vermeende handelingen tegen de nationale veiligheid na hun deelname aan een oploop buiten de rechtbank in Teheran twee jaar geleden: mevrouw Nahid Jafari en mevrouw Minoo Mortazi werden veroordeeld tot zes maanden voorwaardelijk en tien zweepslagen. Wij veroordelen met kracht deze vonnissen die alleen gezien kunnen worden als onderdeel van een voortdurende intimidatie en vernedering van deze vreedzame vrouwelijke campagnevoerders. De campagne voor vrouwenrechten en gelijkheid is heel belangrijk en betekent veel in de Iraanse context. Ieder van deze moedige vrouwen verdient onze volledige steun. Ik vraag de Iraanse autoriteiten mevrouw Abdi en mevrouw Safazadeh onmiddellijk vrij te laten en alle aanklachten tegen hen en hun medecampagnevoerders voor vrouwenrechten in te trekken. Helaas zijn veel andere verdedigers van mensenrechten in Iran in gevaar. Ik vraag de autoriteiten vooral de heren Mansour Ossanlou en Emadedin Baghi onvoorwaardelijk vrij te laten en te stoppen met lastig vallen, intimidatie en politieke vervolging van verdedigers van de mensenrechten. De Commissie spreekt opnieuw haar zorg uit over het verschijningsverbod van het onafhankelijke vrouwentijdschrift Zanan twee maanden geleden. Zij roep de Iraanse autoriteiten op de publicatie van Zanan weer toe te staan De EU zal de houding van Iran ten opzichte van Zanan evenals tegen de campagne voor gelijke rechten van de vrouw als een indicatie beschouwen van de bereidheid van het land om zich serieus in te zetten voor een verbetering van de mensenrechtensituatie. Wij doen een beroep op de islamitische republiek van Iran volledig haar verplichtingen krachtens internationale verdragen na te komen, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. We brengen ook in herinnering dat Iran, toen het kandidaat stond voor de VN-Raad voor de mensenrechten, bevestigde dat het toegang overwoog tot het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen De Europese Unie heeft kwesties met betrekking tot mensenrechten, waaronder vrouwenrechten en de bevordering van gendergelijkheid, ter sprake gebracht bij de Iraanse autoriteiten en zal dat blijven doen. Zonder een systematische verbetering van de situatie met betrekking tot de mensenrechten in Iran zullen onze betrekkingen met Iran zich niet op de juiste manier tot ontwikkeling komen. De Voorzitter . – Het debat is gesloten. De stemming vindt plaats na de debatten.
65
66
NL
Handelingen van het Europees Parlement
24-04-2008
12.3. Tsjaad De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Tsjaad
(3)
.
Erik Meijer, auteur. − (NL) Voorzitter, de voormalige koloniale gebieden Frans West-Afrika en Frans Centraal-Afrika zijn in de jaren 1958-1960 gedekoloniseerd. Dat was niet de uitkomst van een langdurige strijd en een daarin ontstaan gezamenlijk nationaal bewustzijn, maar eerder een middel om het ontstaan van bevrijdingsbewegingen te voorkomen. Het gebeurde van bovenaf in plaats van onderop. Van Franse overzeese departementen werden ze eerst zelfbesturende gebieden en daarna zelfstandige staten. Desondanks is in deze staten, op Guinee-Conakry na, de Franse invloed daarna altijd veel groter gebleven dan het geval was in andere voormalige koloniën. In de grote woestijnachtige staat Tsjaad is Frankrijk militair aanwezig gebleven en dat heeft zeker invloed gehad op wie dat land mag regeren en wie niet. Die grote invloed vanuit Europa heeft er niet toe geleid dat in deze landen Europese normen van democratie en mensenrechten zijn ontwikkeld. De staatsgrenzen en de staten zijn daar niet het resultaat van binnenlandse bewegingen die vorm hebben gegeven aan een eigen staat, maar alleen van een koloniaal verleden. Dit betekent dat etnische verschillen er kunnen leiden tot etnische tegenstellingen. In zulke landen leidt dat tot een voortdurende strijd om de macht, om de vraag wie er de eersterangs burgers mogen zijn en wie de tweederangs burgers. De etnische en geografische verscheidenheid is er vaak onvoldoende of zelfs niet terug te vinden in de samenstelling van de regering. De problemen die daaruit voortvloeien, kunnen naar de mening van mijn fractie, niet simpel worden opgelost door er een nieuwe Europese legermacht te stationeren. Zo’n militaire macht is er altijd geweest en heeft de huidige situatie eerder bevorderd dan verhinderd. De oplossing begint niet bij een stabilisatie van de huidige verhoudingen, die alleen in het voordeel is van de huidige regeerders, maar bij het scheppen van ruimte voor verandering van onderop. Filip Kaczmarek, auteur. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de ontwerpresolutie verwijzen we naar de Overeenkomst van Cotonou, en in het bijzonder naar het gedeelte over humanitaire hulp. Ik moet u echter herinneren aan een ongelukkige gebeurtenis tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU in Ljubljana die een maand geleden plaatsvond. De compromisresolutie over Tsjaad van de Vergadering werd door de ACS-landen verworpen. En daar komt nog bij dat degenen die de verwerping van deze resolutie steunden, afgevaardigden waren uit buurlanden van Tsjaad, terwijl er in de tekst van het compromis toch rekening was gehouden met hun bezwaren. We konden moeilijk begrijpen waarom onze Afrikaanse partners besloten deze resolutie te verwerpen. Ik hoop dat de resolutie van het Europees Parlement, die we over een paar minuten zullen aannemen, de kloof zal dichten die is ontstaan door het ontbreken van de langverwachte resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Ik denk dat we het allemaal eens kunnen zijn met de constatering van president Idriss Deby van Tsjaad dat de zorg voor 300 000 Sudanese vluchtelingen en 170 000 binnenlandse vluchtelingen in Tsjaad een zware last is. De Europese samenleving is zich dat bewust, en dat is de reden waarom veertien landen van de Europese Unie hebben besloten het mandaat van de (3)
Zie notulen.
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
VN-Veiligheidsraad ten uitvoer te leggen en te beginnen met het sturen van 4 000 soldaten naar Tsjaad. We zijn blij dat de Europese Unie haar verantwoordelijkheid heeft genomen en zich op deze manier solidair heeft getoond, ook al mocht deze solidariteit zich wel wat verder uitstrekken. Veel van de veertien landen die hebben besloten deel te nemen aan de missie, waaronder, om er maar eens enkele te noemen, Ierland, Finland, Roemenië en Polen, hebben geen historische of economische banden met Tsjaad. Deze landen hebben door hulp te sturen naar Tsjaad niet alleen blijk gegeven van solidariteit, maar ook van onbaatzuchtigheid in hun verlangen hulp te bieden aan weerloze burgers, aan slachtoffers van het conflict in Darfur en van de binnenlandse strijd in Tsjaad, aan vluchtelingen in kampen aan de grens tussen Sudan en Tsjaad en aan personeel in humanitaire missies die in de regio werkzaam zijn. Ik hoop dat deze missie effectief zal zijn bij het vinden van een oplossing voor het conflict en de mensen van Tsjaad en Sudan zal helpen, en wij wensen de mensen van Tsjaad succesvolle, vrije, democratische en transparante verkiezingen toe in 2009. Ewa Tomaszewska , auteur. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, sinds 3 februari 2008 hebben we geen enkele informatie meer gekregen omtrent het lot van Ibni Oumar Mahamat Saleh, de woordvoerder voor het Verbond van politieke partijen voor de verdediging van de grondwet. Marteling, gevangenneming en verschillende soorten onderdrukking worden systematisch ingezet tegen de oppositie. Er zijn beperkingen ten aanzien van de vrije meningsuiting en het recht op een vrij proces is ook beperkt. De ordestrijdkrachten alsmede gewapende groepen uit Sudan bedreigen burgers en vallen humanitaire organisaties aan, vooral in het oostelijk deel van Tsjaad. In Tsjaad zijn meer dan 250 000 vluchtelingen uit Sudan en zo’n 57 000 vluchtelingen uit de Centraal-Afrikaanse Republiek, naast vluchtelingen uit Darfur. Het conflict in Darfur is overgewaaid naar Tsjadische bodem. Het gewapend conflict gaat gepaard met een humanitaire catastrofe: er is niet voldoende voedsel voor de vluchtelingen, de prijs van voedsel gaat plotseling omhoog, nauwelijks 20 procent van de kinderen gaat naar school, kinderen worden gedwongen dienst te nemen bij de strijdkrachten en geweld tegen kinderen komt steeds meer voor, vooral seksueel gemotiveerde aanvallen op meisjes. Het is van vitaal belang de vluchtelingen in staat te stellen naar huis terug te keren. Het is van vitaal belang niet alleen het gewapende conflict in Tsjaad, maar ook de gevolgen van de crisis in Darfur te stoppen. Alleen een resolutie over de gewapende conflicten kan mogelijk een kans bieden de 4,5 miljoen mensen in Darfur en het oosten van Tsjaad te helpen. Alleen een eind aan de oorlog kan het mogelijk maken de schendingen van de mensenrechten te verminderen. Beelden van uitgemergelde vrouwen die buiten voor hun uitgebrande huizen zitten met hongerige kinderen op hun arm, beelden die tijdens de Tweede Wereldoorlog algemeen waren in Polen en in andere Europese landen, zijn nu een dagelijkse realiteit in Tsjaad en Sudan. Europa is in staat gebleken deze tragische omstandigheden te boven te komen. Laten wij de mensen van Tsjaad en Sudan helpen hoop te herwinnen. Laten we verdere gewapende strijd stoppen met een vredesmissie. Marios Matsakis, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, Tsjaad, de op vier na grootste staat in Afrika, kent een zeer moeilijke postkoloniale geschiedenis. Burgeroorlog,
67
68
NL
Handelingen van het Europees Parlement
guerrillaoorlogen, militaire staatsgrepen, religieuze en etnische geschillen, in combinatie met een vijandige, halfwoestijnachtige omgeving en een problematische regio, hebben geleid tot bijna voortdurende onrust in het land. Dientengevolge – en ondanks het feit dat Tsjaad rijk is aan goud, uranium en olie – is het een land dat gebukt gaat onder extreme armoede en de daaruit voortvloeiende slechte gezondheidssituatie en sociale omstandigheden. Het huidige regeringsregime, onder leiding van president Deby, die aan de macht kwam na een coup in 1990 en dankzij een aantal dubieuze electorale overwinningen sindsdien aan de macht bleef, is naar verluidt betrokken bij talrijke gevallen van ernstige onderdrukking en vervolging jegens politici van de oppositie, mensenrechtenactivisten en journalisten. Er zijn gevallen bekend van willekeurige arrestaties, marteling en buitengerechtelijke executies. Laten we hopen dat deze ontwerpresolutie de heer Deby en alle andere betrokken partijen in dat moeilijke deel van de wereld een duidelijke boodschap zal sturen dat de tijd is aangebroken voor een nationale verzoening, voor het versterken van democratische processen en respect voor mensenrechten. Tegelijkertijd wil deze resolutie de mensen van Tsjaad ervan proberen te verzekeren dat de Europese Unie aan hun kant staat in hun uur van nood en haar uiterste best zal blijven doen om te helpen vrede en voorspoed te realiseren voor alle burgers in hun land. Marie Anne Isler Béguin, auteur. − (FR) Mijnheer de commissaris, dames en heren, volgens consistente getuigenverklaringen werd Omar Mohamed Saleh op 3 februari 2008 thuis gearresteerd door gewapende mannen in uniform. Sindsdien is er van officiële zijde niets meer vernomen en zijn familie is bang dat hij na zijn arrestatie koelbloedig werd geëxecuteerd. We mogen niet toestaan dat we nog langer in het ongewisse blijven en president Idriss Deby dient de informatie door te geven die hij heeft. We doen daarom met name een beroep op de Franse regering, die zoals we weten de president van Tsjaad te hulp is geschoten, alle mogelijke informatie te verwerven over het verdwijnen van Mohamed Saleh, over wie we ons uitermate veel zorgen maken, en over het lot van alle andere politieke gevangenen. Dat kan in geen geval de tragische situatie verhullen van meer dan een miljoen mensen die tussen twee vuren zijn terechtgekomen. Daarom is het zaak de dialoog te openen tussen alle partijen: de regering van Tsjaad, de oppositie en de rebellen waarmee de regering is overeengekomen in 2009 vrije verkiezingen te houden volgens internationale normen. Het doel van de EUFOR-missie is de vrede te bewaren tussen Tsjaad en Sudan en de veiligheid te waarborgen van de humanitaire operaties die erop zijn gericht vluchtelingen van alle partijen te helpen. Deze missie kan niet slagen zonder de actieve deelname van alle Europese landen. Omdat EUROFOR een groot contingent Franse strijdkrachten omvat, is het daarnaast essentieel een onderscheid te maken tussen het plan-Epervier en de Europese strijdkrachten. Ook is het voor de miljoenen vluchtelingen noodzakelijk, als een eerste noodmaatregel, maar ook op de lange termijn voor de landen in Centraal Afrika, de politieke stabiliteit te herstellen door een staakt-het-vuren, het heropenen van de dialoog en respect voor de mensenrechten. Eija-Riitta Korhola , namens de PPE-DE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de resolutie legt de nadruk op de twee terreinen van de crisis waarop de regering en de internationale
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
agentschappen hun aandacht dienen te vestigen. Ten eerste is de humanitaire crisis wijdverspreid en de hulporganisaties rapporteren nu al lange tijd over het groeiende aantal binnenlandse vluchtelingen. De lage veiligheidsniveaus in de vluchtelingenkampen, het wijdverbreide seksuele geweld, en de moeite die het kost voedselhulp te bieden, hebben de situatie zelfs nog kritieker gemaakt. Ten tweede zijn er ernstige beperkingen voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting en veel journalisten moesten Tsjaad verlaten uit angst gearresteerd te worden. Aanhangers van de politieke oppositie zijn bedreigd en zijn verdwenen. Dit feit blijft vaak onderbelicht in vergelijking tot de humanitaire crisis, maar als er op dit terrein verbetering zou komen, zou dat een belangrijke stap op weg naar een stabieler regime zijn. Een echte oplossing vereist natuurlijk een sterke politieke wil en concrete actie op grote schaal. Net zo belangrijk echter is het tijd en moeite te investeren in de kinderen van Tsjaad en hun toekomst door met kracht te proberen te voorkomen dat ze in de gewapende bendes van de opstandelingen worden opgenomen en te investeren in hun basisscholing, waar bijvoorbeeld ook de studie van de mensenrechten deel van kan uitmaken. Katrin Saks, namens de PSE-Fractie. – (ET) Ook mijn toespraak sluit aan bij die van de vorige spreker. Ik wilde ook een uiterst belangrijk punt op de agenda van vandaag zetten en dat is nu net de situatie van kinderen in crisisgebieden. Een groot aantal, zo niet het leeuwendeel van de honderdduizenden mensen die dakloos achterbleven, zijn kinderen. En hoe ziet hun dagelijks leven eruit? We hebben allemaal de ontmoedigende beelden gezien op onze televisieschermen. De Europese Unie heeft natuurlijk een verplichting solidariteit te betonen met de hele natie, maar we moeten proberen onze aandacht op de kinderen te focussen omdat die niet voor zichzelf kunnen zorgen. Het is deprimerend dat slechts een op de vijf kinderen in Tsjaad naar school gaat en dat duizenden en duizenden van hen wapens dragen. Ik steun het plan om de mensenrechten tot een integraal onderdeel van het onderwijspakket te maken dan ook volledig. Het is belangrijk voor de regering van Tsjaad om alles te doen wat ze kan om te voorkomen dat kinderen worden gerekruteerd door groepen rebellen; het belang van de rol van EUFOR zal hierbij doorslaggevend blijken te zijn, bijvoorbeeld als het erom gaat te communiceren met gemeenschapsleiders en ervoor te zorgen dat ze hun aandacht richten op de situatie van de kinderen in dit gebied. Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit debat van vandaag gaat over schendingen van de mensenrechten in Tsjaad. De situatie hier is net zo dramatisch als in Darfur, Sudan of de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar naast de conflicten die worden ingegeven door verschillen in afkomst, taal of religie, ook sprake is van andere belangenconflicten, die vooral te maken hebben met politiek en olie. Afrikaanse landen die economisch arm en slecht ontwikkeld zijn, ook al zijn ze rijk aan grondstoffen, zoals ruwe olie, kostbare edelstenen en metalen, worden niet alleen een toneel voor de handel in deze bronnen of in drugs, maar ook een levendige markt voor de verkoop van wapens, een van de voornaamste redenen voor de schending van mensenrechten. In een sfeer van toenemende conflicten en strijd buiten veel gewetenloze plaatselijke en buitenlandse handelaren deze situatie uit, en verrijken zichzelf ten koste van chaos, vluchtelingen en het lijden van miljoenen onschuldige mensen en zelfs genocide, verkrachting en de uitbuiting van vrouwen en kinderen.
69
70
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De situatie verergert door de passiviteit van de internationale gemeenschap, die wordt geleid en uitgebuit door de grote mogendheden die hun belangen op het wereldtoneel uitspelen. Humanitaire missies van verschillende soort kunnen weinig doen om te helpen, en gaan soms zelfs in tegen hun oorspronkelijke doelstellingen en roeping. Zo’n situatie lijkt hopeloos zolang leven en menselijke waardigheid het afleggen tegen praktisch materialisme, liberalisme en de groeiende beschaving van de dood die soms zelfs wordt gepropageerd door zogenaamde humanitaire organisaties onder het mom van voorlichting over gezonde seksuele praktijken en voortplanting. Daarom kunnen verschillende resoluties en rapporten misschien helpen het geweten van hun auteurs te sussen, maar zullen ze de situatie in Afrika niet verbeteren totdat de Afrikaanse leiders en de grootmachten van zowel oost als west ophouden te profiteren van de oorlog en de groeiende haat op het Afrikaanse continent. Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de ondertekening een jaar geleden van een overeenkomst tussen alle politieke partijen in Tsjaad om het democratische proces te versterken, en ondanks het latere niet-aanvalsverdrag met de Sudanese autoriteiten, is de situatie nog steeds erg gespannen. Regeringstroepen botsen geregeld met rebellen uit de gewapende groeperingen uit Darfur, die transporten met humanitaire hulp aanvallen. De noodtoestand wordt gebruikt om de oppositie ongestraft vast te zetten en om strenge beperkingen op de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting op te leggen. Vooral een reden tot zorg is de verslechterende humanitaire situatie in het land waar zich, ten gevolge van het conflict in Darfur en de gevolgen daarvan over de grens, meer dan 300 000 vluchtelingen in twaalf kampen langs de oostgrens tussen Tsjaad en Sudan bevinden. Als gevolg van de voortdurende gevechten worden voedselleveranties aan de kampen belemmerd en worden vluchtelingen gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden te vegeteren. Als gevolg van massaverplaatsingen is de burgerbevolking ten prooi aan agressie en schendingen van fundamentele mensenrechten. In het licht van de duidelijke impasse in het stabiliseren van de situatie in Tsjaad zouden internationale instellingen hun inspanningen om de dialoog tussen alle partijen in het conflict te bevorderen, kracht bij moeten zetten. Slechts een wereldwijde overeenkomst biedt de kans om een humanitaire ramp in het land af te wenden. Het is van vitaal belang de missie van de Europese strijdkrachten zo snel mogelijk te beginnen teneinde de humanitaire activiteiten in de regio op te voeren en te zorgen voor een betere bescherming voor de burgerbevolking en voor de vluchtelingen. Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag nogmaals willen verwijzen naar de resolutie van Ljubljana, waar onze Afrikaanse collega’s tegenstemden. Ik was echt teleurgesteld en bedroefd. Ik denk en hoop dat de waarden voor Afrika niet uit China komen met de agressieve economische invasie van dat land, waarvan we momenteel getuige zijn. We weten niet hoe we onze Afrikaanse partners moeten benaderen als zij Tsjaad op deze manier behandelen, maar één ding is wel duidelijk: we moeten ze overtuigen van het belang van de mensenrechten. Dat is de enige keuze die we hebben. Het lijkt erop dat dit een lang en kostbaar proces zal worden, maar we hebben geen andere keuze. Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Ook ik wil dat mijn stem wordt gehoord in het debat over de complexe situatie waarin de mensen in Tsjaad zich bevinden. Zoals we uit
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het laatste nieuws hebben begrepen, zijn er naast de 300 000 vluchtelingen in de oostelijk delen van het land 200 000 binnenlandse ontheemden die onder voor de mens nauwelijks geschikte omstandigheden in deze kampen leven en die met een humanitaire crisis worden geconfronteerd. Als we rekening houden met het gebrek aan voedsel en geneesmiddelen, met het dramatische misbruik van het feit dat deze mensen hun vrijheid hebben verloren, met de verspreiding van drugsgebruik en ziekten onder de mensen die onder deze omstandigheden worden vastgehouden, hebben we geen andere optie dan steun voor het democratisch proces te vragen en met hulp van de Europese strijdkrachten de nederlaag van de rebellen te verlangen. Armando Veneto (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, hoewel er overeenstemming werd bereikt over een gezamenlijke ontwerpresolutie, werd deze op de Paritaire Vergadering in Ljubljana van Afrikaanse zijde verworpen. Het drama ligt in de motivering die daarvoor werd aangedragen, namelijk dat de delegatie van Tsjaad ontbrak, zo werd althans gesteld. Dat was duidelijk een smoes en die smoes werkte, maar moest de realiteit van de feiten verhullen, te weten waarom men van Afrikaanse kant de resolutie afwees. Wat dat in concreto betekent, is dat het politiek opportunisme zegevierde over de fundamentele mensenrechten en de bescherming en het garanderen van de fundamentele vrijheden. Ik denk dat de waarde van Europa, en van de nieuwe geschiedenis die Europa schrijft, erin gelegen is dat het niet alleen toekijkt, maar er ook voor strijdt dat niet eigenbelang maar de mensenrechten zegevieren over alle trucjes van de politiek. In mijn opinie moeten we dat steunen en bekrachtigen en moet dat weer een blauwdruk worden voor de levenskracht van de Europese Unie. John Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, enkele jaren geleden nog maar was ik met een delegatie in Tsjaad, in de nasleep van de burgeroorlog en het geweld daar en zag ik het optimisme dat voortkwam uit de komst van olie en van de pijpleiding. Tot dan toe bestond de rijkdom van dat land uit de mangobomen van een dorp, niks meer, en olie gaf dit land een kans. De internationale gemeenschap hield er op een zodanige manier toezicht op, dat we hoopten dat dit stabiliteit en welvaart zou brengen en een toekomst voor dit land. Nu is het een puinhoop, en het is een puinhoop deels door externe factoren - Darfur en dergelijke -, en, laat ik eerlijk zijn, deels door binnenlandse factoren, zoals de corruptie, het slechte bestuur en het geweld. Als gevolg daarvan zijn het de mensen in Tsjaad die lijden, en we moeten iedereen, internationaal, nationaal en lokaal, aansporen samen te werken om deze crisis te stoppen, en dan een nieuwe toekomst op te bouwen. Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, deze week hebben we de Chinees-Afrikaanse relaties besproken. De situatie in Tsjaad is maar één voorbeeld van de manier waarop olie een reden kan worden om wapens te kopen. Tenzij we China, dat een lid is van de VN-Veiligheidsraad, aan kunnen sporen zijn buitenlands en handelsbeleid om te vormen van een zogenaamd beleid zonder voorwaarden tot een beleid met voorwaarden en zich aan ons aan te passen, zullen we ons gebrek aan middelen om voldoende hulp te bieden aan honderdduizenden vluchtelingen en gewonden zwaar betreuren.
71
72
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij steunen de oproep van de leden tot een herstel van het politieke proces in Tsjaad en tot een diplomatieke oplossing voor de spanningen tussen Tsjaad en Sudan volledig. Wat betreft het binnenlandse politieke proces verwelkomen we de benoeming van een nieuwe minister-president, de heer Abbas. Naar onze mening was zijn verklaring op 18 april een eerste veelbelovend signaal dat zou kunnen leiden tot een normalisatie van de betrekkingen tussen de regering en de ongewapende oppositie. We zijn derhalve hoopvol gestemd dat de grondwet van de nieuwe eenheidsregering van 23 april, waar vier belangrijke ministersposten aan onbewapende oppositiepartijen uit de het Verbond van politieke partijen voor de verdediging van de grondwet (la Coordination des partis politiques pour la défense de la Constitution (CPDC)) werden gegeven, de weg zullen effenen voor het opnieuw aangaan van een uitvoerigere dialoog op basis van de politieke overeenkomst van 13 augustus 2007. Commissaris Michel behoorde tot de eersten die hun bezorgdheid uitspraken over de verdwijning van bij de couppoging van begin februari betrokken leden van de oppositie en ertoe opriepen oppositieleiders die werden vastgehouden door de Tsjadische autoriteiten, onmiddellijk vrij te laten. Net als vele sprekers vandaag blijven wij om opheldering vragen over de situatie van de heer Ibni Saleh, woordvoerder van het CPDC. In dit opzicht streeft de Europese Commissie ernaar om in haar rol van internationaal waarnemer van de Nationale onderzoekscommissie duidelijkheid te verschaffen omtrent deze verdwijningen, hetgeen vertrouwen in het politieke proces zal helpen wekken. Wat betreft het politieke proces zorgen we er via ons tiende Europees Ontwikkelingsfonds en Stabiliteitsinstrument voor dat Tsjaad de mogelijkheid krijgt eind 2009 parlementsverkiezingen te houden, zoals voorzien in de overeenkomst van 13 augustus 2007. Die omvat steun voor verkiezingsvoorbereidingen en het houden van een nationale volkstelling. Tsjaad is ook opgenomen als land waar vervolgens een mogelijke Europese verkiezingswaarnemersmissie in 2009 naartoe moet worden gestuurd, als aan alle voorwaarden voor zo’n inzet wordt voldaan. Wat betreft de betrekkingen tussen Tsjaad en Sudan, zij opgemerkt dat de kwestie van de rebellengroeperingen alleen kan worden beschouwd als onderdeel van de bredere situatie, en we zijn bemoedigd door de recente vergadering in Libreville van de contactgroep, die in het leven werd geroepen op grond van het Akkoord van Dakar, tussen Tsjaad en Sudan. Wij geloven dat dergelijke aanhoudende diplomatieke inspanningen van wezenlijk belang zijn om de twee landen te kalmeren. Onze humanitaire hulp in Oost-Tsjaad gaat door (elk jaar met gemiddeld 30 miljoen euro) en de behoeften worden adequaat gedekt. De humanitaire hulp en de beveiliging van de kampen voor de vluchtelingen en de binnenlandse ontheemden zal dankzij de inzet van EUFOR/MINURCAT stijgen. Als aanvulling hierop zal ons Programme d’Accompagnement à la Stabililisation de l’Est du Tchad toch de situatie steunen in gebieden in het oosten van Tsjaad en het noorden van de Centraal-Afrikaanse Republiek, vooral waar het gaat om toegang tot drinkwater en voedselzekerheid. Het kan namelijk zijn dat binnenlandse ontheemden en vluchtelingen hierheen willen terugkeren. De activiteiten in het kader van dit programma zullen beginnen voordat het regenseizoen begint. Gezien het succes van de MINURCAT-missie als zijnde cruciaal voor het beschermen van de stabiliteit en de ontwikkeling van Tsjaad op de lange termijn, zoals af te leiden valt uit
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
onze bijdrage van 10 miljoen euro aan de MINURCAT-operatie, zijn we bemoedigd door het feit dat de opleiding voor de eerste 77 bevelhebbers van het Détachement intégré de sécurité van start is gegaan.. Om de voortgang te helpen vastleggen, zal ons tiende Europees Ontwikkelingsfonds 25 miljoen euro ter ondersteuning van de hervorming van de justitiële sector omvatten, inclusief de ontwikkeling van de politiemacht, alsmede een extra 25 miljoen euro voor de hervorming van de beveiligingssector. De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt na de debatten plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) Alessandro Battilocchio (PSE) , schriftelijk. – (IT) De situatie in Tsjaad is nu kritiek geworden. Gewapende groepen uit Sudan voeren aanvallen uit in het oosten van het land en maken zich schuldig aan lukrake moord, geweld en verkrachting, vooral onder de zwakkere groepen van de bevolking, terwijl de regering daar op generlei wijze op reageert. Van de andere kant heeft de zichtbare moeite die men heeft om het groeiend aantal vluchtelingenkampen te beheren dat vluchtelingen opvangt uit de regio Darfur de autoriteiten aldaar ertoe gebracht een nationale noodtoestand uit te roepen. Deze regio wordt bedreigd door het conflict dat in het land is gerezen tussen de regering en de krachten van de oppositie aangaande de geldigheid van de verkiezingen. Het eerste resultaat van die maatregel, zo rapporteert Amnesty International, is geweest dat er een ad-hoccomité in het leven werd geroepen om kranten en radiostations te censureren. Behalve dat dit leidde tot een reeks arrestaties van journalisten en politieke opponenten, heeft dit geleid tot het verdwijnen van de woordvoerder voor de Partij ter verdediging van de grondwet. Deze escalatie van geweld dient absoluut te worden gestopt. De Europese instellingen hebben de taak, de middelen en de verantwoordelijkheid overal ter wereld de mensenrechten te garanderen en te verdedigen, met name in bepaalde regio’s als Tsjaad, waar burgers al lijden onder humanitaire crises en aanvallen van buiten. 13. Stemmingen De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemming. (Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen) 13.1. Zimbabwe (stemming) – Vóór de stemming: Manuel Medina Ortega (PSE) . – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft de stemming over Zimbabwe ben ik hier voor de stemming, maar ik zal er niet aan deelnemen. Ik wil graag dat vastgelegd wordt dat mijn reden om niet deel te nemen is omdat ik, in dit geval, heb besloten dat niet te doen. Maar ik wil graag dat vastgelegd wordt dat ik op de plenaire vergadering aanwezig was. De Voorzitter . – Uw aanwezigheid is opgetekend.
73
74
NL
Handelingen van het Europees Parlement
13.2. Iran: de zaak Khadijeh Moghaddam (stemming) 13.3. Tsjaad (stemming) 14. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen 15. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen 16. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen 17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen 18. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen 19. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen 20. Onderbreking van de zitting De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 16.25 uur gesloten)
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden) VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden) Vraag nr. 10 van Jim Higgins ( H-0169/08 ) Betreft: Illegale drugs Kan de Raad aangeven of hij van oordeel is dat er meer moet worden gedaan om de problemen die gepaard gaan met de illegale drugshandel te bestrijden? Welke plannen heeft de Raad om deze problemen aan te pakken op het vlak van preventie en behandeling? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De prioritaire maatregelen voor de terugdringing van het aanbod zijn vastgelegd in de EU-drugsstrategie voor de periode 2005-2012 en het daarop gebaseerde EU-drugsactieplan (2005-2008). Deze maatregelen omvatten: – het versterken van de samenwerking op het gebied van wetshandhaving, zowel op EU-niveau als tussen de lidstaten, – het voorkomen en bestraffen van de in- en uitvoer van verdovende middelen, ook waar het gaat om de invoer uit en de uitvoer naar het grondgebied van andere lidstaten, – het verbeteren van de wetshandhaving, het strafrechtelijk onderzoek en de samenwerking op het gebied van forensisch onderzoek, en – het intensiveren van de wetshandhavingsinspanningen ten aanzien van niet-EU-landen, met name producerende landen en regio’s die gelegen zijn op drugshandelsroutes. Van groot belang zijn ook de inspanningen van het EU-voorzitterschap om overeenstemming te bereiken over een besluit van de Raad betreffende Europol, waardoor deze organisatie meer bevoegdheden krijgt, flexibeler wordt en een financiële bijdrage van de Gemeenschap ontvangt. De activiteiten van het Maritiem Analyse- en Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen (gewoonlijk afgekort als MAOC-N), dat afgelopen najaar in Lissabon werd opgericht (en waarbij zeven lidstaten aangesloten zijn), hebben al tot enkele belangrijke inbeslagnemingen geleid. Om de illegale handel in synthetische drugs in de EU effectief te kunnen bestrijden, is er in de EU een nieuwe procedure voor informatie-uitwisseling, risicobeoordeling en controle met betrekking tot nieuwe psychoactieve stoffen beschikbaar. De EU heeft deze procedure nog maar kort geleden toegepast in verband met de nieuwe psychoactieve stof 1-benzylpiperazine (BZP). In maart dit jaar stelde de Raad een besluit vast dat de EU-lidstaten ertoe verplicht de nieuwe psychoactieve stof 1-benzylpiperazine (BZP) aan controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties te onderwerpen. Op het gebied van buitenlandse betrekkingen wordt er samengewerkt met de producerende landen, met name door middel van het actieplan voor Afghanistan en het coördinatie- en
75
76
NL
Handelingen van het Europees Parlement
samenwerkingsmechanisme op drugsgebied tussen de Europese Unie enerzijds en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied anderzijds. Tijdens het Sloveense Raadsvoorzitterschap vond er een vergadering op hoog niveau plaats tussen de Europese Unie en de groep van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen. Tijdens deze vergadering werd de “Verklaring van Hofburg” aangenomen, waarin de plannen voor verdere samenwerking tussen de EU en de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied worden uiteengezet. Bijzondere aandacht is er ook voor de Balkanroute. In dit verband dient het actieplan voor de westelijke Balkanlanden te worden vermeld. Dit is een belangrijk instrument om de westelijke Balkanlanden te helpen op het gebied van drugs. Tegelijkertijd biedt het een zekere mate van bescherming tegen de handel in drugs via de Balkanroute. West-Afrika is een nieuw prioriteitsgebied. Tijdens de eenenvijftigste zitting van de VN-Commissie voor verdovende middelen in Wenen deed het Sloveense voorzitterschap namens de EU op basis van een ontwerptekst van de Horizontale Groep Drugs het voorstel om een resolutie inzake West-Afrika aan te nemen. Deze resolutie maakt het mogelijk om de toevoer van cocaïne naar de EU via de landen van West-Afrika in te dammen. De Europese Unie en de lidstaten zijn de grootste donoren in de wereld. In hun betrekkingen met de producerende landen zullen zij prioriteit blijven geven aan alternatieve ontwikkelingsmogelijkheden, informatie-uitwisseling en versterking van de instituties. Met betrekking tot preventie en behandeling voorziet de strategie voor de periode 2005-2012 – waar het gaat om de terugdringing van de vraag – in een aanpak die gebaseerd is op: – het voorkomen dat mensen drugs gaan gebruiken, – het voorkomen dat experimenteel gebruik leidt tot regulier gebruik, – vroege interventie bij risicovolle consumptiepatronen, en – de beschikbaarheid van behandelingsprogramma’s en programma’s voor rehabilitatie en sociale reïntegratie. Het EU-drugsactieplan (2005-2008) bevat twintig actiepunten. Het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving in Lissabon vervult in dit verband een sleutelrol. Als onderdeel van het actieplan besprak de Raad in 2007 de productie van en grensoverschrijdende handel in heroïne, cocaïne en cannabis en de uitwisseling van informatie over drugs, drugs in gevangenissen en drugs op straat. Voor dit alles werd een geïntegreerde, empirisch onderbouwde aanpak voorgesteld. De diensten van de Commissie voeren momenteel een evaluatie uit van de uitvoering van het actieplan 2005-2008, op basis waarvan het actieplan voor de periode 2008-2012 zal worden opgesteld. * * *
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 11 van Mairead McGuinness ( H-0171/08 ) Betreft: Nieuwe functie van president van de Raad Kan de Raad een verklaring afleggen over de nieuwe (in het Hervormingsverdrag opgenomen) functie van president van de Raad? Welke rol gaat deze president vervullen? Hoe gaat deze persoon worden gekozen, indien en wanneer het Hervormingsverdrag door alle 27 lidstaten is geratificeerd? Welke bevoegdheden gaat deze persoon hebben? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Op de vragen van mevrouw McGuinness kan de Raad slechts antwoorden door te verwijzen naar de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Lissabon. Artikel 15 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie van de oprichtingsverdragen), zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, zegt bijvoorbeeld onder meer: De voorzitter van de Europese Raad leidt en stimuleert de werkzaamheden van de Europese Raad en zorgt, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en op basis van de werkzaamheden van de Raad Algemene Zaken, voor de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad. De voorzitter van de Europese Raad bevordert de samenhang en de consensus binnen de Europese Raad en legt na afloop van iedere bijeenkomst van de Europese Raad een verslag voor aan het Europees Parlement. De voorzitter van de Europese Raad zorgt op zijn niveau en in zijn hoedanigheid voor de externe vertegenwoordiging van de Unie in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, onverminderd de aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid toegedeelde bevoegdheden. * * * Vraag nr. 12 van Gay Mitchell ( H-0173/08 ) Betreft: Het ontwikkelingsbeleid in het kader van het externe optreden van de EU Het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de vice-voorzitter van de Commissie / de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid "[toeziet] op de samenhang van het externe optreden van de Unie". In het Verdrag wordt de "[duurzame] ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel" expliciet genoemd als één van de doelstellingen van het externe optreden van de EU. Kan de Raad meedelen hoe het belang van het ontwikkelingsbeleid als een hoofddoelstelling van het externe optreden van de EU kan worden verzekerd? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg.
77
78
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Er zijn nog geen besluiten genomen over de uitvoering van het Verdrag van Lissabon. Het Verdrag is immers nog niet in werking getreden. Derhalve heeft de Raad in deze kwestie nog geen standpunt ingenomen. * * * Vraag nr. 13 van Brian Crowley ( H-0176/08 ) Betreft: Energiezekerheid Kan de Raad een uitgebreide verklaring afleggen over de initiatieven die dit jaar worden genomen om de energievoorziening van de Europese Unie veilig te stellen? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad deelt de mening van het Europees Parlement dat de continuïteit van de energievoorziening voor Europa van groot belang is. De Europese Raad heeft dit standpunt duidelijk vastgelegd in zijn besluiten van 2006 en 2007. Het waarborgen en vergroten van de energiezekerheid behoort dan ook samen met concurrentie en duurzame ontwikkeling tot de belangrijkste interne en externe beleidsdoelstellingen van de Gemeenschap, zoals opnieuw werd bevestigd door de besluiten van de Europese Raad van maart 2007. Voorts werd het belang van het vergroten van de energiezekerheid van de EU en haar lidstaten ook onderstreept door de Europese Raad van maart dit jaar. Het is belangrijk om te benadrukken dat maatregelen op het gebied van klimaatverandering en energie, verdere liberalisering van de interne energiemarkt en nieuwe energietechnologieën in belangrijke mate aan deze doelstelling bijdragen. We moeten ons echter krachtig blijven inspannen voor de ontwikkeling van de externe dimensie van het energiebeleid voor Europa voor de periode 2007-2009. De Europese Raad van maart was daarom blij met de voortgang die op dit terrein is geboekt. De voortgang van de uitvoering en de noodzaak voor verdere maatregelen met betrekking tot de externe dimensie van het energiebeleid zullen uitvoeriger worden geëvalueerd aan de hand van de strategische herziening van het energiebeleid die in november 2008 door de Europese Commissie zal worden gepresenteerd. Deze strategische herziening zal met name worden gewijd aan de continuïteit van de voorziening (onder meer in verband met interconnectoren) en het externe energiebeleid. De strategische herziening, die de Europese Raad in het voorjaar van 2009 zal vaststellen, zal de basis vormen voor een nieuw energie-actieplan voor de periode vanaf 2010. De belangrijkste aspecten van het interne en externe energiebeleid van de Gemeenschap die direct en indirect zullen bijdragen aan meer energiezekerheid, zijn: – Intern: Meer wetgevingsinstrumenten, zoals de richtlijnen inzake olievoorraden, de zekerheid van de gasvoorziening en de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening. Verbeteren van het energienet van de Gemeenschap: het doel van het energiebeleid van de Gemeenschap is een sterker en beter samenhangend energienet, een beter netbeheer en een betere infrastructuurplanning tot stand te brengen en de integratie van nieuwe
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
elektriciteitscentrales in het elektriciteitsnet te versnellen; dit alles draagt ertoe bij dat het net beter kan omgaan met hevige fluctuaties, zoals onderbrekingen in de voorziening, ongelukken en schommelingen in de energietoevoer uit hernieuwbare bronnen. Meer gebruik maken van hernieuwbare bronnen (een bindende doelstelling van twintig procent voor het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik van de EU in 2020 en van tien procent biobrandstoffen in het brandstofverbruik in het vervoer in 2020). Grotere energie-efficiëntie. Een reductie van het energieverbruik zal de afhankelijkheid van derde landen voor de energievoorziening verminderen; daarom streeft de Gemeenschap ernaar de energie-efficiëntie te vergroten met behulp van de instrumenten die haar ter beschikking staan (wetgeving, onderzoek en ontwikkeling en een bewustwordingscampagne). Met betrekking tot het trans-Europees energienetwerk (TEN-E) zou de Raad de aandacht van de afgevaardigde willen vestigen op het feit dat er het afgelopen jaar coördinatoren zijn benoemd voor vier prioritaire projecten van Europees belang, waaronder de Nabucco-gaspijpleiding, met behulp waarvan Midden-Europa wordt voorzien van gas uit het gebied rond de Kaspische Zee. De coördinatoren moeten de uitvoering van deze projecten bevorderen, die van groot belang zijn voor de continuïteit van de energievoorziening en het functioneren van de interne energiemarkt. – Extern: De Europese Unie streeft actief naar meer energiezekerheid door de diversiteit van energiebronnen, leveranciers en aanvoerroutes te vergroten; naast de bovengenoemde TEN-projecten van Europees belang gebeurt dit ook door: een gestructureerde dialoog over energie en samenwerking met belangrijke producerende landen en organisaties, zoals Rusland, Azerbeidzjan, Noorwegen en de OPEC, en ook met belangrijke consumerende landen en doorvoerlanden, zoals de Verenigde Staten, Brazilië, China, India en Oekraïne; energiepartnerschappen, zoals het energiepartnerschap met Afrika, dat in december 2007 werd aangegaan, en dat met Egypte; nauwe samenwerking met de landen van Centraal-Azië, het gebied rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee als onderdeel van de Euro-Mediterrane samenwerking op energiegebied (de vijfde ministeriële conferentie vond op 17 december 2007 op Cyprus plaats), enzovoort, en actieve participatie in structuren als de Energiegemeenschap en het Energiehandvest. * * * Vraag nr. 15 van Seán Ó Neachtain ( H-0182/08 ) Betreft: Millennium ontwikkelingsdoelstellingen Kan de Raad in een uitgebreide verklaring duidelijk maken welke initiatieven zij neemt om HIV/aids in Afrika dit jaar te bestrijden?
79
80
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. In 2008 moet er werkelijk vaart worden gezet achter maatregelen ter verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. In dit verband blijft de strijd tegen HIV/aids een prioriteit voor de Raad. De Commissie en de lidstaten committeren zich volledig aan de uitvoering van het “Europees actieprogramma voor externe maatregelen tegen HIV/aids, malaria en tuberculose”, dat in mei 2005 door de Raad en de lidstaten werd aangenomen. In zijn conclusies over “Nieuwe vraagstukken in verband met HIV/aids” van 23 april 2007 (4) moedigde de Raad de Commissie en de lidstaten aan ervoor te zorgen dat de toezeggingen die reeds in het kader van het “Europees actieprogramma voor externe maatregelen tegen HIV/aids, malaria en tuberculose” waren gedaan, worden uitgevoerd. Ook riep de Raad de Commissie en de lidstaten op over de vooruitgang op dit punt, en ook over de vorderingen betreffende de nieuwe vraagstukken in verband met HIV/aids, verslag uit te brengen in het kader van de gezamenlijke bewaking van en verslaglegging betreffende het Europees actieprogramma in 2008 en 2010. In dit verband zal de Raad een evaluatie uitvoeren van de huidige stand van uitvoering van het actieprogramma uit 2005 (5) en van alle overige maatregelen die de Commissie en de lidstaten op dit terrein hebben genomen. In haar “Jaarverslag over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap en de tenuitvoerlegging van de externe bijstand”, gericht aan het Europees Parlement en de Raad, doet de Commissie jaarlijks met name verslag van de beschikbaarheid van communautaire middelen voor de uitvoering van het actieprogramma. Het Jaarverslag 2007 over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap en de tenuitvoerlegging van de externe bijstand in 2006 (6) bevat informatie waaruit blijkt dat de Europese Unie in het kader van de armoedebestrijding in toenemende mate is betrokken bij de bestrijding van armoedegebonden ziekten, met name door middel van het Europees actieprogramma. Er wordt een groot aantal instrumenten en kanalen voor financiering ontwikkeld, hoofdzakelijk via bilaterale programma’s die worden gefinancierd uit de Gemeenschapsbegroting, en via het Europees Ontwikkelingsfonds. Daarbij gaat het om een bedrag van ongeveer EUR 245 miljoen per jaar, exclusief algemene begrotingssteun. (7) De Commissie en de lidstaten dragen actief bij aan het Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/aids, tuberculose en malaria (GFATM) sinds de oprichting ervan in 2001-2002. De EU speelt ook een cruciale en zichtbare rol bij de ontwikkeling van een nieuwe en innovatieve methode van internationale financiering, waaruit nog eens blijkt dat zij zich met overtuiging wil inzetten voor de bestrijding van deze drie ziekten. De EU en de lidstaten (4)
Doc. 7227/07, paragraaf 12.
(5)
Doc. 9278/05, paragraaf 14.
(6)
Doc. 11141/07 + bijlage 1.
(7)
Principles for an EU contribution to the Global Fund to Fight HIV/AIDS, Tuberculosis and Malaria with a view to the 2006/2007 Replenishment Process; Commission Staff Working Document (Uitgangspunten voor een bijdrage van de EU aan het Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/aids, tuberculose en malaria met het oog op de procedure ter aanvulling van de middelen in 2006/2007; Werkdocument van de diensten van de Commissie), SEC(2005) 374, blz. 6.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn inmiddels samen de grootste donoren van het GFATM, aangezien zij in de periode 2003-2006 53 procent van de geldelijke bijdragen leverden. De EU is een uiterst belangrijke partner voor ontwikkelingssamenwerking. Daarom is haar politieke steun van cruciaal belang voor de succesvolle ontwikkeling en het succesvol functioneren van het GFATM, bijvoorbeeld bij de inspanningen die in het kader van de procedure ter aanvulling van de middelen worden gedaan om het GFATM van voorspelbare geldstromen te voorzien. De EU geeft momenteel uitvoering aan een Europees actieprogramma om het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden aan te pakken (2007-2013), waarbij de geografische prioriteit bij Afrika ligt. Binnenkort zal de Commissie een voortgangsverslag presenteren. Afrika is zwaar getroffen door HIV/aids. De in Cotonou gesloten partnerschapsovereenkomst tussen de ACP-landen en de Europese Gemeenschap is op de meeste Afrikaanse landen van toepassing. Bevordering van de bestrijding van HIV/aids, bescherming van de seksuele en reproductieve gezondheid en de rechten van vrouwen conform het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) behoren tot de terreinen waarop steun wordt verleend in het kader van de samenwerkingsstrategie (8) op basis van de Overeenkomst van Cotonou. Activiteiten op dit terrein worden in principe gefinancierd door het Europees Ontwikkelingsfonds. Het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (9) , dat op 18 december 2006 door het Europees Parlement en de Raad werd vastgesteld, omvat de aanpak van armoedegerelateerde ziekten, in het bijzonder HIV/aids, door middel van geografische programma’s. Het programma “Investeren in mensen” van dit financieringsinstrument richt zich volgens de paragraaf “goede gezondheid voor iedereen” onder andere op de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten, meer bepaald aan de belangrijkste overdraagbare ziekten, waaronder HIV/aids. Voor de periode 2007-2013 is een financieel referentiebedrag gereserveerd van EUR 1 060 miljoen. Het bestrijden van de HIV/aids-pandemie en de gevolgen ervan voor de samenleving in Zuidelijk Afrika is een van de doelstellingen van de communautaire bijstand voor Zuidelijk Afrika in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking; voor dit geografische programma is voor de periode 2007-2013 een financieel referentiebedrag gereserveerd van EUR 980 miljoen. De bestrijding van HIV/aids, met een bijzondere nadruk op Afrika, is en blijft de belangrijkste prioriteit van de EU, zowel intern als extern. De Raad sprak dit duidelijk uit in de verklaring van de EU “Keeping the promise to stop HIV/AIDS” naar aanleiding van Wereld Aids Dag op 1 december 2007. De Europese Raad deed hetzelfde in zijn conclusies van 21/22 juni 2007. (10) Een van de vier hoofddoelstellingen van het strategisch partnerschap tussen de EU en Afrika ten slotte, (11) dat op 9 december 2007 tijdens de Top van Lissabon werd goedgekeurd , is “to ensure that all the Millennium Development Goals are met in all African countries by 2015” (“ervoor te zorgen dat alle millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling tegen 2015 in alle Afrikaanse landen zijn gerealiseerd”). HIV/aids behoort tot de mondiale (8)
Artikel 25(1)(d).
(9)
PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
(10)
Doc. 11177/1/07, paragraaf 8(ii) en (iii).
(11)
Doc. 16344/07, paragraaf 79 en 80.
81
82
NL
Handelingen van het Europees Parlement
uitdagingen en vraagstukken van gemeenschappelijk belang die in dit strategisch partnerschap voor de lange termijn gezamenlijk zullen worden aangepakt. In dit verband wordt een breed scala aan doelen nagestreefd, zoals: betere toegang tot preventie, behandeling, zorg en ondersteuning, ook voor HIV/aids, meer financiële en personele middelen, betere toegang tot betaalbare, kwalitatief goede geneesmiddelen en artikelen, en vergroting van de capaciteit van Afrikaanse landen om gekwalificeerde gezondheidswerkers op te leiden en te behouden. Samenvattend: 2008 zal een jaar zijn waarin maatregelen worden genomen om de beleidsprogramma’s en instrumenten ter bestrijding van HIV/aids te implementeren. Hopelijk zal de positieve trend in termen van inspanning en succes die we in 2006 konden vaststellen en die naar verluidt ook in 2007 te zien was, in 2008 worden voortgezet. * * * Vraag nr. 16 van Roger Helmer ( H-0186/08 ) Betreft: Nationale regeringen en het referendum over het Verdrag van Lissabon Zijn er nationale regeringen die betrokken zijn geweest bij politieke afspraken die erop waren gericht in zoveel mogelijk landen een referendum te vermijden? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De lidstaten ratificeren internationale overeenkomsten conform hun constitutionele regelgeving. * * * Vraag nr. 17 van Christopher Heaton-Harris ( H-0187/08 ) Betreft: Sport in het Verdrag van Lissabon Kan de Raad mededelen of de toevoeging van het woord "sport" in artikel 165 van het Verdrag betekent dat de Europese Unie wettelijke bevoegdheden krijgt op het gebied van sport, en wat de motieven zijn voor opneming van sport in het Verdrag? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Artikel 165 van de geconsolideerde versie van de oprichtingsverdragen, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, staat onder Titel XII, Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport. Het is een onderdeel van het beleid en interne optreden van de Unie. Artikel 165 zegt onder andere dat de Unie moet bijdragen tot de bevordering van de Europese inzet
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
op sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie. De vraag van de afgevaardigde valt echter niet binnen de bevoegdheid van de Raad, aangezien de Raad niet heeft deelgenomen aan de Intergouvernementele Conferentie die het Ontwerp-Verdrag van Lissabon heeft opgesteld. Bovendien is het Verdrag van Lissabon nog niet in werking getreden. Wanneer het Verdrag in werking is getreden, beslist het Hof van Justitie over vragen betreffende de interpretatie van het Verdrag. * * * Vraag nr. 18 van Sarah Ludford ( H-0189/08 ) Betreft: Het “Prüm-besluit” en de Britse NDNAD-database In tegenstelling tot de meeste andere lidstaten bevatten de database van de Britse nationale politie en de Britse NDNAD-database niet alleen de vingerafdrukken en het DNA van veroordeelde personen, maar ook die van personen die zijn gearresteerd, zelfs wanneer het kleine overtredingen betreft, maar nooit veroordeeld, en van personen die zijn vrijgesproken. In de conceptversie van het “Prüm-besluit” (doc. 14611/07 aan de Raad) worden de soort en de kwaliteit van de gegevens die tussen de lidstaten worden uitgewisseld, echter niet nader omschreven. Zou de Raad mij kunnen verzekeren dat het initiatief zodanig wordt gewijzigd dat de soorten gegevensonderwerpen waarvan de gegevens worden uitgewisseld, worden beperkt en dat de verschillende statussen daarvan alleen aan overige lidstaten worden bekendgemaakt in de context van een door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming aanbevolen vergelijkend onderzoek of opsporing (doc. 5056/08 aan de Raad)? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Een van de belangrijkste redenen voor het succes en de snelle invoering van de mechanismen voor informatie-uitwisseling die zijn vastgelegd in het Verdrag van Prüm, dat zal worden uitgewerkt in het besluit van de Raad inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking (zie het “Prüm”-besluit), (12) en het uitvoeringsbesluit daarvan, is volgens de Raad dat het besluit de nationale wetgeving en de nationale structuren niet aantast. Artikel 2 van het besluit stelt duidelijk dat de verwerking van gegevens die zijn opgeslagen in nationale databestanden van desoxyribonucleïnezuur (DNA) een zaak is van de lidstaten. Iedere lidstaat bepaalt ook zelf welke onderdelen van zijn DNA-database voor bevraging en vergelijking aan andere lidstaten beschikbaar worden gesteld. Deze informatie wordt gepubliceerd in een handboek dat wordt opgesteld en aangevuld door het secretariaat-generaal van de Raad. Het is derhalve niet aan de Raad om te bepalen van welke categorieën personen gegevens moeten of zouden kunnen worden uitgewisseld.
(12)
doc. 11896/07.
83
84
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Britse autoriteiten bepalen welke gegevens zullen worden gebruikt en/of beschikbaar zullen worden gesteld voor raadpleging en vergelijking in het kader van het “Prüm”-besluit. Er dient echter te worden opgemerkt dat de uitwisseling van gegevens krachtens het Prüm-besluit zeer beperkt is en dat de informatie over de categorieën personen waarop de gegevens betrekking hebben, en hun statussen, alleen mogen worden uitgewisseld voorzover en indien er sprake is van een ‘match’. * * * Vraag nr. 19 van Jens Holm ( H-0192/08 ) Betreft: Beginsel van de participerende democratie Is de Raad met betrekking tot artikel 11 van het Verdrag van Lissabon over het beginsel van de participerende democratie van mening dat een miljoen handtekeningen voor een referendum over het Verdrag van Lissabon ook maar van enige invloed zouden zijn? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Het Verdrag van Lissabon is nog niet in werking getreden. Hoe dan ook wordt de procedure voor de ratificatie van het Verdrag bepaald door de nationale wetgeving van iedere lidstaat. Zij behoort derhalve tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. De Raad kan in deze kwestie dus geen standpunt innemen. * * * Vraag nr. 20 van Jens-Peter Bonde ( H-0194/08 ) Betreft: Verdrag van Lissabon Zijn er rechtsgevolgen verbonden aan de uitdrukkingen “zo open mogelijk” en “zo dicht bij de burgers als mogelijk”? Is het gebrek aan openheid op de Intergouvernementele Conferentie over het Verdrag van Lissabon strijdig met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Nice? Is de politieke afspraak tussen de lidstaten om geen referenda te houden strijdig met de democratische norm van het Verdrag van Nice? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De vraag van de afgevaardigde valt niet binnen de bevoegdheid van de Raad, aangezien de Raad niet heeft deelgenomen aan de Intergouvernementele Conferentie die het Ontwerp-Verdrag van Lissabon heeft opgesteld. Bovendien is het Verdrag van Lissabon nog niet in werking getreden. Wanneer het Verdrag in werking is getreden, beslist het Hof van Justitie over vragen betreffende de interpretatie van het Verdrag.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
* * * Vraag nr. 21 van Martin Callanan ( H-0196/08 ) Betreft: Verdrag van Lissabon, gecoördineerde actie in internationale fora Kan de Raad aangeven of Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk verplicht zijn zich in onderhandelingen of besluitvormingsprocessen binnen de VN-Veiligheidsraad, G8-ontmoetingen e.d. aan EU-besluiten te houden? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De vraag van de afgevaardigde valt niet binnen de bevoegdheid van de Raad, aangezien de Raad niet heeft deelgenomen aan de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft opgesteld. Bovendien is het Verdrag (nog) niet in werking getreden. * * * Vraag nr. 22 van Nirj Deva ( H-0198/08 ) Betreft: Ruimtebeleid in het Verdrag van Lissabon Kan de Raad meedelen of de in artikel 179 van het Verdrag vermelde onderzoeksactiviteit en technologische ontwikkeling ook militair gebruik van de ruimte zouden kunnen omvatten en of de in artikel 187 van het Verdrag vermelde gemeenschappelijke ondernemingen zouden kunnen worden gevormd met het oog op een militair gebruik van de ruimte? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Artikel 179 van de geconsolideerde versie van de oprichtingsverdragen, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, staat onder de titel “Onderzoek en technologische ontwikkeling en ruimte”. Het zegt onder andere dat de Unie tot doel heeft haar wetenschappelijke en technologische grondslagen te versterken door de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte. De vraag die door de geachte afgevaardigde over dit artikel is gesteld, valt niet binnen de bevoegdheid van de Raad, aangezien het Verdrag van Lissabon nog niet in werking is getreden. Wanneer het Verdrag in werking is getreden, beslist het Hof van Justitie over vragen betreffende de interpretatie van het Verdrag. Artikel 187 van de geconsolideerde versie van de oprichtingsverdragen, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, zegt dat de Unie gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in het leven kan roepen. Deze gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren stellen de Unie in staat programma’s voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie efficiënter uit te voeren. De vraag die door de geachte afgevaardigde over dit artikel is gesteld, valt echter niet binnen de bevoegdheid van de Raad, aangezien het Verdrag van Lissabon nog niet in werking is getreden. Wanneer het
85
86
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Verdrag in werking is getreden, beslist het Hof van Justitie over vragen betreffende de interpretatie van het Verdrag. * * * Vraag nr. 23 van Nils Lundgren ( H-0200/08 ) Betreft: Verdrag van Lissabon Artikel 136 betreft de coördinatie van en het toezicht op de begrotingsdiscipline en economische beleidsrichtsnoeren van de eurolanden. Is de Raad van mening dat Zweden op grond van dit artikel en op grond van het Verdrag van Lissabon in het algemeen verplicht is deel te nemen aan de eurosamenwerking wanneer/indien dit land aan de bepalingen voldoet? Welke maatregelen kunnen er ten behoeve van de eurolanden worden genomen die niet voor niet-eurolanden kunnen worden genomen? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De vraag van de afgevaardigde valt niet binnen de bevoegdheid van de Raad, aangezien de Raad niet heeft deelgenomen aan de Intergouvernementele Conferentie die het Ontwerp-Verdrag van Lissabon heeft opgesteld. Bovendien is het Verdrag van Lissabon nog niet in werking getreden. Wanneer het Verdrag in werking is getreden, beslist het Hof van Justitie over vragen betreffende de interpretatie van het Verdrag. * * * Vraag nr. 24 van Syed Kamall ( H-0203/08 ) Betreft: Internationale overeenkomsten in het Verdrag van Lissabon Kan de Raad mededelen op welke terreinen de Unie na ratificatie van het Verdrag van Lissabon geen internationale overeenkomsten kan sluiten? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De vraag heeft betrekking op de interpretatie van de bepalingen van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De afgevaardigde is ongetwijfeld op de hoogte van het feit dat het Verdrag van Lissabon ter ratificatie is voorgelegd aan de lidstaten. Deze vraag valt niet binnen de bevoegdheid van het voorzitterschap, aangezien het Verdrag van Lissabon nog niet in werking is getreden. Wanneer het Verdrag in werking is getreden, beslist het Hof van Justitie over vragen betreffende de interpretatie van het Verdrag. * * *
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 25 van David Martin ( H-0210/08 ) Betreft: Onafhankelijkheid Kosovo Welk signaal gaat volgens de Raad voor andere separatistische bewegingen in de Europese Unie uit van de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Op 18 februari 2008 nam de Raad de volgende conclusie aan: “De Raad wijst nogmaals op de gehechtheid van de EU aan de beginselen van het Handvest van de VN en de Slotakte van Helsinki, onder meer de beginselen soevereiniteit en territoriale integriteit en alle resoluties van de VN-Veiligheidsraad. Hij is er vast van overtuigd dat Kosovo, gezien het conflict van de jaren 90 en de langdurige periode van internationaal bestuur krachtens resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad, een aangelegenheid sui generis is waarmee aan deze beginselen en resoluties geen afbreuk wordt gedaan.” Het feit dat het geval-Kosovo uniek is, wordt benadrukt door resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad, die de VN-Veiligheidsraad aannam na de humanitaire ramp waarbij bijna 800 000 inwoners van Kosovo gedwongen werden hun huizen te verlaten en waarbij de regionale stabiliteit werd bedreigd. De resolutie stelde een VN-interim-bestuur in Kosovo in en voorzag in een politiek proces om de toekomstige status van Kosovo te bepalen. Op basis van het rapport van VN-gezant Kai Eide, dat op 7 oktober 2005 werd gepresenteerd aan de Veiligheidsraad, deed de secretaris-generaal van de VN de aanbeveling om een begin te maken met het proces ter bepaling van de toekomstige status van Kosovo overeenkomstig resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad, en benoemde hij een speciale gezant om dit proces uit te voeren. Het proces is erop gericht een effectieve samenwerking tot stand te brengen tussen de Kosovaarse Serviërs en andere nationaliteiten en gemeenschappen in Kosovo. Aangezien Kosovo een uniek geval is, wordt het niet beschouwd als een precedent voor andere situaties – waaronder situaties in de Europese Unie. * * * Vraag nr. 26 van Frank Vanhecke ( H-0213/08 ) Betreft: Vrijheid van godsdienst in Algerije In Algerije kaartten onlangs christelijke bisschoppen bij het ministerie van godsdienstige aangelegenheden de uitwijzingen en veroordelingen aan waarvan christenen in Algerije toenemend het slachtoffer zijn sinds de goedkeuring van de wet van februari 2006 die het statuut van de godsdienstige minderheden regelt. Verschillende bepalingen maken een fundamentele schending uit van de vrijheid van godsdienst. Zo wordt een gevangenisstraf van vijf jaar en een boete van ongeveer 10.000 euro voorzien voor eenieder die "aanzet tot of verleidingsmiddelen gebruikt om een moslim tot een andere godsdienst te bekeren". Maken de betreffende bepalingen een schending uit van de 'wezenlijk onderdeel' clausule van artikel 2 van de associatieovereenkomst van 22 april 2002? Is de Raad van plan om dienaangaande vertegenwoordigers van de christelijke minderheid in Algerije te contacteren?
87
88
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Welke stappen zal de Raad ondernemen in het kader van artikel 104 § 2 en in het kader van de politieke dialoog, zoals voorzien door de overeenkomst? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad stelt in het licht van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van geweten met bezorgdheid vast dat zich recentelijk gevallen van discriminatie hebben voorgedaan. De Raad betreurt het feit dat de mogelijkheden voor aanhangers van andere godsdiensten dan de islam zeer beperkt zijn en uitte zijn bezorgdheid hierover tijdens de bijeenkomst van de Associatieraad EU-Algerije op 10 maart. Bij die gelegenheid riep de Raad Algerije op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om discriminatie te voorkomen en de verdraagzaamheid te bevorderen waar het gaat om cultuur, het uiten van godsdienstige en andere overtuigingen, minderheden en seksuele oriëntatie. Ook riep de Raad Algerije op zijn internationale verplichtingen na te komen. * * * Vraag nr. 27 van Daniel Dăianu ( H-0215/08 ) Betreft: Belastingontduiking De Duitsers, met name de burgers en eerlijke politici, hebben tal van redenen om verbolgen te zijn over de onthullingen dat de top van de lokale zakenlieden fraude hebben gepleegd ten nadele van de schatkist door op onrechtmatige wijze van Europese belastingparadijzen gebruik te maken. Alle EU-lidstaten hebben in mindere of meerdere mate met dit ambtsmisdrijf te maken. Een manier om dit probleem aan te pakken is te proberen om alle mazen in het net te dichten, wat gevolgen zou kunnen hebben voor de positie van de huidige belastingparadijzen. Maar het gaat hier om een breder aspect: de sociale verantwoordelijkheid van mensen die economische (en soms politieke) topposities bekleden; wanneer zij zich zo schaamteloos misdragen dan is dat niet alleen funest voor hun eigen reputatie maar ook bijzonder schadelijk voor het functioneren van onze instellingen. Hoe denkt de Raad de strijd tegen belastingontduiking uit te breiden door zich tevens te richten op morele aansprakelijkheid en de noodzaak om aantasting van het vertrouwen van onze burgers in de democratische instellingen te voorkomen? Kunnen we van onze burgers in het algemeen wel vragen om pijnlijke hervormingen, mochten die noodzakelijk zijn, te ondergaan, terwijl sommigen van de veel beter gesitueerden de fundamentele normen ten aanzien van fatsoen en burgerzin veronachtzamen? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Het heffen van belastingen behoort tot de bevoegdheden van de lidstaten. Bij gebrek aan harmonisatie op dit terrein kunnen de lidstaten maatregelen nemen en regelingen opstellen die passen binnen de nationale doelstellingen en voorwaarden. Zij dienen deze bevoegdheid echter uit te oefenen overeenkomstig het Gemeenschapsrecht.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De geachte afgevaardigde is zich er ongetwijfeld van bewust dat de Raad alleen besluiten over harmonisatie kan nemen op basis van voorstellen van de Commissie. Er is op dit moment geen voorstel voor een maatregel zoals verwoord door de geachte afgevaardigde. De beslissing of maatregelen moeten worden genomen om de doelen te bereiken waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, is een zaak van de lidstaten. * * * Vraag nr. 28 van Dimitrios Papadimoulis ( H-0220/08 ) Betreft: Europees perspectief van Servië In haar recente mededeling over het Europees perspectief van de landen van de westelijke Balkan (COM(2008)0127) stelt de Commissie dat de Europese Unie zich ertoe verbindt de stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië te ondertekenen, zodra de noodzakelijke maatregelen zijn genomen. Kan de Raad zeggen over welke maatregelen het hier gaat en wat het tijdschema is voor de ondertekening van de overeenkomst? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Bij de start van de onderhandelingen over de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) in oktober 2005 besloten de Raad en de Commissie dat zij de SAO zouden ondertekenen zodra zij gezamenlijk zouden hebben vastgesteld dat er vooruitgang is geboekt op de volgende drie terreinen: ontwikkeling van een wetgevingskader en opbouw van administratieve capaciteit voor de correcte uitvoering van welke SAO ook, efficiënte tenuitvoerlegging van het constitutioneel handvest van de statenunie van Servië en Montenegro, en volledige samenwerking met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië. De Commissie moest de Raad verslag uitbrengen van de uitkomsten van de evaluatie. Het eerste punt levert geen bijzondere problemen op. In het laatste voortgangsverslag van november 2007 vestigde de Commissie de aandacht op de vooruitgang die was geboekt bij de hervorming van het openbaar bestuur en concludeerde dat deze hervormingen over het algemeen beantwoordden aan Europese normen. In het kader van de onderhandelingen over de SAO heeft Servië laten zien dat het beschikt over goede administratieve capaciteiten. Ten aanzien van de institutionele capaciteit van Servië gaf de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen in de conclusies van zijn vergadering van december te kennen er vertrouwen in te hebben dat het land in staat is om de vorderingen op de weg naar de Europese Unie te versnellen. Het tweede punt is niet meer van toepassing omdat de statenunie van Servië en Montenegro niet meer bestaat. Met betrekking tot het derde punt heeft de Raad in de conclusies die in
89
90
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn vergaderingen zijn aangenomen herhaaldelijk benadrukt hoe belangrijk het is dat Servië samenwerkt met het Joegoslavië-tribunaal. Een bevredigende oplossing van deze kwestie is ook een van de voorwaarden voor ondertekening van de SAO. Of Servië aan deze voorwaarde voldoet, zal vooral blijken uit de inhoud van het eerstvolgende verslag van Serge Brammertz, hoofdaanklager bij het Joegoslavië-tribunaal. * * * Vraag nr. 29 van Bill Newton Dunn ( H-0222/08 ) Betreft: Weigering van de Commissie om een door de Raad en het Parlement aangevraagd onderzoek uit te voeren In de begroting voor 2008 verzochten de Raad en het Parlement de Commissie gezamenlijk om een 'onderzoek naar de haalbaarheid van en de hinderpalen op weg naar de oprichting van een federale politiemacht voor de Europese Unie' ten laste van post XX 01 02 11 04. Beide instellingen spraken zich uit voor het vrijmaken van middelen om de studie uit te voeren. Wat denkt de Raad over het feit dat de niet verkozen Commissie weigert om de studie uit te voeren en daarmee de wil van de verkozen regeringen en de verkozen parlementsleden naast zich neerlegt? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad heeft niet gesproken over de studie waarnaar de heer Newton Dunn verwijst. * * * Vraag nr. 30 van Armando França ( H-0224/08 ) Betreft: E-Justice Tijdens de zitting van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van 1 en 2 oktober 2007, zijn de lidstaten overeengekomen dat justitie moet worden gemoderniseerd en dat gebruik moet worden gemaakt van elektronische hulpmiddelen om justitiële zaken snel, efficiënt en goedkoper af te handelen en dichter bij de burger te brengen. Elektronische justitie (E-Justice) werd opgenomen in het programma van het Duitse, Portugese en Sloveense voorzitterschap en was een van de prioriteiten van het Portugese voorzitterschap dat een prototype van het technische platform E-Justice ontwikkelde. Kan de Raad mededelen hoe het staat met de verdere ontwikkeling van dit prototype, gezien het belang van E-Justice voor justitiële zaken en de samenwerking binnen de EU op dit gebied? Welke diensten zullen in het kader van E-Justice worden aangeboden en wanneer zal E-Justice operationeel worden? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Raad kan de geachte afgevaardigde verzekeren dat E-Justice een belangrijke prioritaire taak is, gericht op de opzet van een Europees technisch platform op het gebied van de rechtspraak dat toegang moet verschaffen tot alle bestaande en toekomstige nationale, communautaire en mogelijk zelfs internationale elektronische systemen. De Raad onderzoekt momenteel de omvang van het E-Justice-systeem en de precieze inhoud van het portaal. Los van de uitkomst van dit onderzoek is het doel van het toekomstige E-Justice-portaal om het algemene publiek en advocaten op uniforme wijze toegang te verschaffen tot juridische informatie, rechterlijke instanties, registers, databanken en andere beschikbare diensten, waardoor hun dagelijkse werk, voorzover dat betrekking heeft op Europese justitiële zaken, wordt vergemakkelijkt. De Raad heeft al gesproken over het tijdschema voor de openstelling van het portaal voor het publiek. De Commissie heeft een mededeling aangekondigd die de Raad vervolgens in haar discussies zal betrekken. Benadrukt moet worden dat de lidstaten het portaal moeten controleren en testen met het oog op eventuele technische en organisatorische problemen en ervoor moeten zorgen dat het efficiënt functioneert voordat het openbaar toegankelijk wordt. Ook moeten ze verifiëren of burgers in hun dagelijks leven daadwerkelijk baat vinden bij de inhoud van het portaal. * * * Vraag nr. 31 van Zdzisław Kazimierz Chmielewski ( H-0236/08 ) Betreft: Waterstoftechnologieën en brandstofcellen In de loop van mijn samenwerking met experts in verband met de verordening van de Raad betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming op het gebied van brandstofcellen en waterstoftechnologieën, kwam ik een advies tegen dat mij zo schokkend leek, dat ik besloot de aandacht van de Raad hierop te vestigen. De auteur ervan is een erkende autoriteit op nucleair gebied. De waterstoftechnologieën en de op waterstof gedreven brandstofcellen worden in het document met een ongebruikelijk enthousiasme beschreven - bijna alsof ze een panacee zouden zijn voor de hele problematiek van de energievoorziening en de bescherming van het milieu. Toch is waterstof alleen maar een energiedrager. Om deze energiedrager te produceren, zijn andere energiebronnen vereist, en dat - afhankelijk van de gebruikte techniek - met een verschillend rendement, dat uiteenloopt van enkele procenten (normale elektrolyse bij kamertemperatuur) tot maximaal 80 procent (ontleding van water bij hoge temperatuur). Indien we methaan gebruiken of aardgas, dan moeten we die gassen ook ergens kopen of produceren. Bovendien vormen de opslag en het transport van waterstof nog een ander lastig probleem bij de toepassing van deze energiedrager. Wat denken de experts van de Raad hiervan? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De geachte afgevaardigde kan ervan verzekerd zijn dat de Raad zeer goed op de hoogte is van de complexiteit van de technische uitdagingen waarvoor we staan wanneer we
91
92
NL
Handelingen van het Europees Parlement
waterstoftechnologieën en brandstofcellen op grote schaal willen toepassen in het Europese vervoerssysteem. Dit komt tot uitdrukking in de algemene oriëntatie bij de Ontwerpverordening van de Raad betreffende de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en Waterstof, waarin de Raad stelt dat de technologische uitdaging met betrekking tot brandstofcellen en waterstof zeer complex en omvangrijk is en dat de technische deskundigheid zeer sterk versnipperd is (document 6935/08, overweging 9 op bladzijde 4). Het is daarom de taak van deskundigen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling om het technologische en economische potentieel van brandstofcellen en waterstof te beoordelen, technologische ontwikkelingen in kaart te brengen die in theorie veelbelovend zijn, en de daarmee verband houdende technologische en economische uitdagingen te onderzoeken, voordat op basis van goed gefundeerd en overtuigend wetenschappelijk bewijs een beslissing over het gebruik ervan wordt genomen. Wetenschappelijke stukken neigen er soms toe om de potentiële toepassingen van nieuwe technologieën als een panacee te presenteren. In een aantal gevallen sommen dergelijke stukken alleen alle potentiële toepassingen van de technologie in kwestie op, waarvoor dan verder onderzoek nodig is. De uitkomst van uitgebreid onderzoek zou kunnen zijn dat geen of slechts enkele van de toepassingen die in theorie veelbelovend lijken, in de praktijk succesvol blijken te zijn. Dat is nu eenmaal de manier waarop gewoonlijk wetenschappelijke vooruitgang wordt geboekt. * * * Vraag nr. 32 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou ( H-0238/08 ) Betreft: De toekomst van de Europese agentschappen binnen de institutionele structuur van de EU De Commissie heeft onlangs een mededeling gepubliceerd over de toekomst van de Europese agentschappen (13) . Wat is volgens de Raad het belang van de gedecentraliseerde agentschappen voor de institutionele aanwezigheid van de Unie op het grondgebied van de lidstaten? Op basis van welke criteria beoordeelt de Raad hun mate van succes en de verwezenlijking van hun doelstellingen, als genoemd in hun oprichtingsbesluiten? Wat vindt de Raad van het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een Europese Autoriteit voor de markt voor elektronische communicatie, dat volgens de desbetreffende mededeling nog altijd voorligt? Acht de Raad de geopperde rechtsgrondslag geëigend voor de oprichting van deze Autoriteit? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad heeft nog geen standpunt bepaald ten aanzien van de mededeling van de Commissie over de toekomst van de Europese agentschappen waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst. De oprichtingsinstrumenten van een aantal Europese agentschappen bepalen dat de vorderingen en werkmethoden van het desbetreffende agentschap moeten worden (13)
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "Europese agentschappen - Verdere ontwikkelingen", COM(2008)0135 van 11.3.2008.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
geëvalueerd. Andere oprichtingsbesluiten bevatten een herzieningsclausule. Zo worden volgens Verordening (EG) Nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau de werkmethoden en de resultaten van de activiteiten van dit agentschap onderworpen aan een evaluatie door de Commissie, die eventueel voorstellen doet tot wijziging van de bepalingen van de verordening. De verordening tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voorziet in een onafhankelijke externe evaluatie, waartoe de Autoriteit in samenwerking met de Commissie om de zes jaar opdracht geeft. De Raad is niet betrokken bij die evaluatie, tenzij die wordt gevolgd door een wetgevingsvoorstel voor de herziening van het instrument tot oprichting van de Autoriteit. Niettemin namen het Europees Parlement en de Raad – als de twee takken van de begrotingsautoriteit – op 18 april 2007 een gezamenlijke verklaring aan over communautaire agentschappen, waarin zij de Commissie uitnodigden om: jaarlijks een begrotingsoverzicht te verstrekken dat betrekking heeft op alle bestaande en toekomstige communautaire agentschappen, met inbegrip van budgettaire informatie over de instrumenten tot oprichting van deze agentschappen, informatie over de belangrijkste begrotingsindicatoren en het aantal medewerkers en over de verhouding tussen operationele en administratieve uitgaven; een grondige kosten-batenanalyse uit te voeren en de procedure die is voorzien in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord systematisch toe te passen en te bevorderen alvorens een nieuw agentschap op te richten, de communautaire agentschappen regelmatig te evalueren en zich daarbij met name te richten op de kosten-batenverhouding, en uitvoering te geven aan de herzieningsclausules die zijn opgenomen in de oprichtingsverordeningen van de desbetreffende agentschappen. De Raad bestudeert momenteel de voorstellen van de Commissie inzake elektronische communicatie en het rechtskader voor elektronische communicatie. De Raad heeft nog geen standpunt bepaald ten aanzien van het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een Europese Autoriteit voor de markt voor elektronische communicatie. * * * Vraag nr. 33 van Johan Van Hecke ( H-0242/08 ) Betreft: Uitblijvende aandacht voor Somalië Somalië wordt geplaagd door geweld, stijgende inflatie en aanhoudende droogte. Voedselhulp komt nauwelijks bij de reeds honderdduizenden vluchtelingen aan. In 2007 alleen al vluchtten naar schatting 700.000 inwoners van de hoofdstad Mogadishu voor het geweld tussen islamitische milities en troepen van de regering die door Ethiopië gesteund wordt. Somalië wordt al beschouwd als de moeilijkste plek ter wereld voor humanitaire organisaties om te opereren. Volgens sommige VN-ambtenaren is de situatie in Somalië mogelijk nog erger dan in Darfur. De Raad gaf reeds te kennen dat hij de ontvoering van de medewerkers van Médecins sans frontières in het begin van 2008 in Somalië niet had besproken. Begin april werden twee VN-medewerkers ontvoerd. Hoeveel hulpverleners moeten er nog verdwijnen voor de
93
94
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Raad overtuigd wordt van de noodzaak Somalië op de agenda te plaatsen? De internationale gemeenschap mag de ogen niet sluiten voor de dramatische situatie in Somalië. Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad deelt de mening dat de internationale gemeenschap de ogen niet moet sluiten voor de toestand in Somalië. De kwestie Somalië blijft daarom hoog op de agenda van de Raad staan. De Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, Javier Solana, had in februari 2008 een bijeenkomst met Nur Hassan Hussein, de nieuwe premier van de federale overgangsregering. De EU-troika bracht op 25 maart 2008 een bezoek aan Mogadishu, en hield daar besprekingen met de president en de premier, met de hoofden van de Hawiye-clan, met vertegenwoordigers uit de samenleving en met de bevelhebber van de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM). De doelstellingen van het troika-bezoek waren als volgt: duidelijk te kennen geven dat de EU de nieuwe regering en haar geplande programma van prioritaire maatregelen steunt; de volledige steun van de EU op alle niveaus benadrukken voor de effectieve strategie van verzoening tussen de federale overgangsregering en de oppositie, teneinde ervoor te zorgen dat de overgangstermijn tot een succesvol einde wordt gebracht; uiting geven aan de wens van de EU voor een betere coördinatie binnen de hiërarchische structuren in de instellingen van de federale overgangsregering; en de rol behouden van de EU als speler die zich inzet voor een permanente politieke oplossing voor Somalië, die zijn activiteiten coördineert met die van de internationale gemeenschap onder auspiciën van de VN. De Raad heeft bij verschillende gelegenheden onderstreept hoe belangrijk het is dat de VN een sturende rol heeft in het bieden van internationale steun voor het politieke proces in Somalië, en dat het noodzakelijk is initiatieven met tegenstrijdige belangen te mijden. Daarnaast heeft de Raad steun betuigd aan AMISOM, de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië. Tevens heeft de Raad verklaard dat de EU actief maatregelen moet ondersteunen die als doel hebben respect voor de mensenrechten te bevorderen, een gevoel van verantwoordelijkheid te stimuleren en de cultuur van rechteloosheid in Somalië uit te bannen. * * *
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 34 van Bernd Posselt ( H-0245/08 ) Betreft: Autosnelweg Spielfeld-Maribor-Zagreb Is de Raad op de hoogte van het tijdschema voor de oplevering van de autosnelwegverbinding van Stiermarken (Spielfeld-Straß) door Slovenië (Maribor/Marburg) naar Kroatië, en hoe beoordeelt hij de vooruitgang van deze, niet alleen voor Beieren, Oostenrijk, Slovenië en Kroatië, maar voor heel Europa belangrijke werkzaamheden? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad wil het geachte Parlementslid erop wijzen dat dit een kwestie van nationale verantwoordelijkheid is, en als zodanig niet is besproken door de Raad. Aangezien de discussie over deze zaak niet binnen zijn bevoegdheden valt, kan de Raad hier geen standpunt over innemen. * * * Vraag nr. 35 van Richard Howitt ( H-0248/08 ) Betreft: Herziening van de verordening inzake de SAP+-status voor landen die daarvoor in aanmerking komen Wanneer denkt de Raad een besluit te nemen over de herziening van Verordening (EG) nr. 980/2005 (14) inzake handelsconcessies in het kader van SAP+, en welk tijdschema en welke mechanismen hanteert de Raad om te bepalen of in aanmerking komende landen daadwerkelijk de verdragen inzake mensenrechten en rechten van de werknemers ratificeren en ten uitvoer leggen die vereist zijn voor het verlenen van handelspreferenties? Welk overleg is of wordt terzake met de Commissie en het Europees Parlement gevoerd, en op welke data? Welke documentatie gebruikt de Raad in het kader van zijn besluitvorming bij de beoordeling van de gevolgen die handelspreferenties hebben voor de handel, en is hij voornemens in de tussentijd te verzoeken om nader onderzoek terzake? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Het stelsel van algemene preferenties (SAP) en de bijzondere regeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (SAP+) zijn aangenomen in de vorm van meerjarige uitvoeringsverordeningen. De eerste van deze verordeningen, Verordening (EG) nr. 980/2005 van 27 juni 2005 betreffende een schema van algemene tariefpreferenties, verstrijkt op 31 december 2008. Op verzoek van de Commissie onderzoekt de Raad op dit moment het voorstel voor een verordening die de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2011 beslaat. Het voorstel is ook voorgelegd aan het Europees Parlement, dat zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. (14)
PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.
95
96
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Gedurende het proces waarbij het voorstel voor de verordening zal worden aangenomen zal de Raad, zoals bij ieder wetgevend voorstel, de procedures volgen die in de verdragen zijn vastgelegd. Hiermee respecteert hij het institutionele evenwicht dat voortvloeit uit deze verdragen. * * * Vraag nr. 36 van Diamanto Manolakou ( H-0250/08 ) Betreft: Intimidatie van een jonge Kroatische activist De autoriteiten van Kroatië, een kandidaat-lidstaat, hebben zich enkele dagen geleden schuldig gemaakt aan intimidatie (huiszoeking en verhoor) van Vinco Draca, lid van “S.O.S. Unie Jeugd van Kroatië”, op beschuldiging van het in het bezit hebben van posters van de internationale solidariteitskaravaan, die van 3 tot 6 april 2008 door PODN was georganiseerd in hoofdsteden op de Balkan, en waaraan werd deelgenomen door een groot aantal communistische en anti-imperialistische jeugdorganisaties. Directe aanleiding van de grove schending van de fundamentele democratische rechten was volgens de Kroatische autoriteiten het bezoek aan dat land van de Amerikaanse president Bush. Veroordeelt de Raad dit soort optreden dat gericht is op het intimideren en verhinderen van de politieke activiteiten van progressieve jongeren, en dat neerkomt op een grove schending van de fundamentele democratische rechten van jongeren? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad is niet op de hoogte van de bijzonderheden en omstandigheden omtrent de zaak Vinko Drača, waarnaar deze vraag verwijst. Desondanks wil hij het geachte parlementslid geruststellen dat het algemene standpunt van de EU over naleving van de basisbeginselen van democratie en mensenrechten, en zijn gehechtheid aan deze beginselen, glashelder zijn. Kroatië moet, als staat die in onderhandeling is over toetreding tot de EU, voldoen aan de politieke criteria die zijn vastgesteld tijdens de vergadering van de Europese Raad in Kopenhagen; met andere woorden, Kroatië moet beschikken over voldoende institutionele stabiliteit om de democratie, de rechtsorde, respect voor de mensenrechten en de bescherming van minderheden te garanderen. Met betrekking tot de voorwaarden die in het kader van de onderhandelingen over toetreding zijn vastgesteld wordt tevens van Kroatië verwacht dat het zijn hervormingsproces voortzet en meer vooruitgang boekt bij de toepassing van de beginselen van vrijheid, democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsorde, die de Europese Unie ondersteunen. Al deze zaken worden besproken tijdens de bijeenkomsten van de Stabilisatie- en Associatieraad, waarvan de volgende op 28 april in Luxemburg zal plaatsvinden, en tijdens de toetredingsonderhandelingen onder de titel justitie en fundamentele rechten. Bovendien zullen de bevoegde instanties van de Raad deze kwesties blijven volgen en toezien op de uitvoering van het herziene toetredingspartnerschap.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Raad kan het geachte parlementslid derhalve verzekeren dat hij de kwestie van fundamentele rechten nauwlettend in de gaten blijft houden en ervoor zal zorgen dat deze op het gepaste niveau aan de orde wordt gesteld. * * * Vraag nr. 37 van Jean Lambert ( H-0252/08 ) Betreft: Troostmeisjes: seksuele knechting door het keizerlijk Japans leger voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog Op 13 december 2007 heeft het Europees Parlement resolutie P6_TA(2007)0632 aangenomen, waarin de Japanse regering er o.a. toe wordt opgeroepen formeel de historische en wettelijke verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de onderwerping en knechting van zogenaamde “troostmeisjes”, en zich openlijk te distantiëren van alle uitspraken waarbij het feit dat deze gruweldaden wel degelijk hebben plaatsgevonden, wordt ontkend. De erkenning en compensatie van in het verleden door Japan begane misdrijven zou voorzien in de dringende behoefte aan een signaal in die richting, aangezien seksueel geweld tegen vrouwen in conflictgebieden nog steeds wordt ingezet als een strijdwapen. Kan de Raad, voortbouwend op de resolutie die het Parlement in december jl. heeft aangenomen en op de intentieverklaringen van zowel het Sloveense als het aanstaande Franse voorzitterschap om prioriteit te verlenen aan de rechten van vrouwen bij gewapende conflicten, aangeven welke stappen hij heeft ondernomen om uitvoering te geven aan de resolutie van het Parlement? Is de Raad voornemens van de komende top EU-Japan gebruik te maken om aan te dringen op excuses van de zijde van de Japanse regering en op de erkenning dat hetgeen er met de “troostmeisjes” is gebeurd volgens het internationale recht als een misdrijf moet worden beschouwd? Welke verdere plannen koestert de Raad om zich ook in de toekomst ter gelegenheid van andere bijeenkomsten die zich daartoe lenen sterk te maken voor deze zaak? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad heeft zich verdiept in de resolutie die door het Europees Parlement op 13 december 2007 is aangenomen over gerechtigheid voor de “troostmeisjes” (seksslaven in Azië voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog). De EU hecht bijzonder belang aan de rechten van vrouwen en het probleem van geweld tegen vrouwen. In overeenstemming met de internationale normen voor de mensenrechten en met de ethische en constitutionele beginselen die alle lidstaten van de Europese Unie gemeenschappelijk hebben, roept de EU landen die geen deel uitmaken van de Gemeenschap bij herhaling op om de resoluties die door de instanties van de Verenigde Naties zijn aangenomen te eerbiedigen en een aanvang te nemen met de tenuitvoerlegging van wetten en maatregelen die zijn bedoeld om te zorgen dat al het mogelijke respect voor de mensenrechten van vrouwen en de fundamentele vrijheden waar mogelijk in acht worden genomen.
97
98
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In dit verband willen we erop wijzen dat in de Verklaring en het actieprogramma van Wenen, die in 1993 door de Wereldconferentie over de mensenrechten werden aangenomen, werd gesteld dat de volledige en gelijkwaardige toepassing van de mensenrechten voor vrouwen een prioritaire doelstelling is van de internationale gemeenschap, en dat regeringen en de Verenigde Naties hun inspanningen zouden moeten intensiveren om dit te bereiken. De EU en Japan bespreken regelmatig kwesties over mensenrechten tijdens de ministeriële bijeenkomsten van de EU-trojka en Japan. De kwestie van de bescherming van door gewapende conflicten getroffen vrouwen is tevens van belang voor het Sloveense voorzitterschap. De EU zal deze zaak op de voet blijven volgen. * * * Vraag nr. 38 van Silvia-Adriana Ţicău ( H-0253/08 ) Betreft: Stand van de strategische herziening van het energiebeleid De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van maart 2008 het belang onderstreept van de versterking van de energieveiligheid van de Europese Unie. In maart 2007 heeft de Europese Raad het Nabucco-project bestempeld als een project van Europees belang voor de diversifiëring van de energiebronnen en de energieveiligheid van de Unie. Ik wens de Raad te vragen wat de stand is van de in maart op de bijeenkomst van de Europese Raad aangekondigde strategische herziening van het energiebeleid, waarbij het accent zal worden gelegd op de veiligheid van de energievoorziening, de interconnectie en het externe beleid van de Unie op energiegebied. Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Zoals het geachte parlementslid zegt heeft de Europese Raad op zijn bijeenkomsten van maart 2007 en maart 2008 gewezen op het belang van energieveiligheid in de Europese Unie, wat zijn weerslag vindt in het actieplan van de Europese Raad (2007-2009) getiteld “Een energiebeleid voor Europa”. In overeenstemming met de conclusies die in maart 2008 door de Europese Raad zijn vastgesteld zal de volgende herziening van de strategie voor het energiebeleid plaatsvinden in november 2008. Zoals het geachte parlementslid ongetwijfeld weet is de Commissie verantwoordelijk voor deze herziening. De Commissie voorziet derhalve in gedetailleerde informatie omtrent de huidige stand van zaken. * * * Vraag nr. 39 van Pedro Guerreiro ( H-0255/08 ) Betreft: Betrekkingen van de Europese Unie met Cuba Kan de Raad, met het oog op de door de Europese Unie in 2003 vastgestelde - maar nog niet ten uitvoer gelegde - sancties en het in 1996 aangenomen gemeenschappelijk standpunt over Cuba, waarin in een sfeer van open inmenging in de binnenlandse aangelegenheden
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van deze soevereine staat de wens naar politieke veranderingen als doel wordt genoemd, meedelen welke initiatieven de Europese Unie denkt te nemen om haar betrekkingen met Cuba te normaliseren en met name de belemmeringen weg te nemen die, objectief gezien, werden gecreëerd om deze te bemoeilijken, zoals bijvoorbeeld de dit land betreffende sancties en het gemeenschappelijk standpunt? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De maatregelen waar de heer Guerreiro naar verwijst zijn door de Raad in 2003 vastgesteld. De Raad besloot tot deze aanpak als reactie op de gevangenisstraffen die werden opgelegd aan 75 leden van de vreedzame oppositie, die campagne voerden voor de vrijheid van meningsuiting. Cuba besloot van zijn kant de verhoudingen met de autoriteiten van de Europese lidstaten te bevriezen wier ambassades leden van de vreedzame oppositie hadden uitgenodigd voor feestelijke ceremonies op nationale feestdagen. In 2005 heeft de Europese Unie eenzijdig de maatregelen ingetrokken die in 2003 van kracht waren geworden, in een poging de verhoudingen tussen de EU en Cuba weer te normaliseren. Zoals officieel is vastgelegd in de conclusies van de Europese Raad van juni 2007 eerbiedigt de EU het recht van de Cubanen om over hun eigen toekomst te beslissen. De Gemeenschap is nog altijd bereid om, door middel van ontwikkelingssamenwerking of op andere wijze, een actieve bijdrage te leveren aan de toekomstige ontwikkeling van alle geledingen van de Cubaanse samenleving. De EU zal de Cubaanse autoriteiten er permanent aan herinneren dat ze verplicht zijn het respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden van Cubaanse onderdanen te bevorderen, niet in de laatste plaats daar Cuba lid is van de Raad voor de Mensenrechten van de VN. De Raad zal verder onderzoek doen naar de mogelijkheden voor hervatting van een brede en open dialoog met de Cubaanse autoriteiten, zoals in juni 2007 opgenomen is in de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, hoewel het nu de beurt is aan Cuba om het aanbod voor een politieke dialoog en de uitnodiging voor een bijeenkomst in Brussel te accepteren. * * * Vraag nr. 40 van Laima Liucija Andrikienė ( H-0257/08 ) Betreft: Strategie inzake kankerpreventie Het fungerend voorzitterschap van de Europese Unie heeft de strijd tegen kanker tot één van zijn voornaamste doelstellingen uitgeroepen. Volgens deskundigen is de ramp van Tsjernobyl op 26 april 1986 de oorzaak van een grote toename van het aantal gevallen van kanker. Nu nog zijn de gevolgen van deze ramp merkbaar, niet alleen in de Oekraïne en in Wit-Rusland, maar ook in andere landen van de regio, die lid zijn van de Europese Unie, te weten Polen, Letland en Litouwen. De deskundigen leggen een verband tussen de ramp van Tsjernobyl en het toenemend aantal gevallen van kanker en hart- en vaatzieken, alsmede problemen van onvruchtbaarheid bij jonge paren, enz.
99
100
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Welke maatregelen overweegt de Raad om een bijdrage te leveren tot de strijd tegen kanker, die hij als een prioriteit beschouwd? Is in een actieplan voorzien om voor deze problemen in de Europese Unie een oplossing te vinden? Is er een strategie inzake kankerpreventie voorhanden? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad bedankt het geachte parlementslid voor haar interesse in deze belangrijke zaak. De strijd tegen kanker is een van de belangrijkste prioriteiten van het Sloveense voorzitterschap op het gebied van de volksgezondheid. Als vervolg op de onlangs gehouden conferentie getiteld “The Burden of Cancer – How Can It Be Reduced?”, gehouden op 7 en 8 februari 2008 in Brdo pri Kranju (Slovenië), zal het voorzitterschap conclusies voorstellen die de Raad op 10 juni 2008 zal vaststellen. Het voorzitterschap zal onder andere de Raad het voorstel doen de Commissie te verzoeken een EU-actieplan in te dienen voor de strijd tegen kanker, gebaseerd op de grondbeginselen en strategische doelstellingen zoals uiteengezet in het Witboek getiteld “Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013”. (15) Het actieplan moet alle aspecten van een holistische en interdisciplinaire benadering van de beheersing van kanker omvatten, waaronder kankerpreventie, een vroege tracering, diagnosestelling, behandeling, revalidatie en palliatieve zorg. De Europese Commissie en de lidstaten doen onvermoeide pogingen om kanker op basis van de beschikbare gegevens te voorkomen en te beheersen, door middel van initiatieven en maatregelen gericht op bevordering van de volksgezondheid en ter voorkoming van ziektes door het stimuleren van een gezonde levensstijl. Deze pogingen richten zich op de afname van de tabaksconsumptie, het bevorderen van een gezond voedingspatroon en lichaamsbeweging, een vermindering van de gevaarlijke en schadelijke consumptie van alchohol, screenings voor een vroege diagnose, een verminderde invloed van fysische, chemische en biologische carcinogenen op de werkplek en in het milieu, en het waarborgen van de veiligheid van voedingsmiddelen, zodat de ontwikkeling van kanker tot een minimum wordt beperkt. Preventie blijft de meest effectieve langetermijnstrategie om de toenemend zware last van kanker te verminderen. Een consequente benadering van de bevordering van de volksgezondheid en vroegtijdig ingrijpen, met behulp van gepaste maatregelen op diverse wetgevende terreinen en op verschillende gebieden van aanpak, kan helpen kanker te voorkomen. * * * Vraag nr. 41 van Ryszard Czarnecki ( H-0259/08 ) Betreft: Repressie van journalisten en onafhankelijke media Hoe denkt de Raad te reageren op de repressie van journalisten en onafhankelijke media in Wit-Rusland? (15)
COM(2007) 630 definitief.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De Raad heeft met ernstige ongerustheid de gebeurtenissen van 27 maart gevolgd, toen de Wit-Russische politie een inval deed in de bedrijfspanden van Radio Racyja, European Radio voor Wit-Rusland en Belsat tv, en verschillende onafhankelijke journalisten van het persagentschap Belapan arresteerde en ondervroeg. Op 28 maart gaf het voorzitterschap een verklaring af namens de Europese Unie waarin het aangaf diep teleurgesteld te zijn over de meest recente gebeurtenissen in Wit-Rusland. Het wees er tevens op dat sinds 27 maart een nieuwe alarmerende reeks invallen in het hele land had plaatsgevonden, die leidde tot de arrestatie van Wit-Russische journalisten die in contact stonden met de buitenlandse media. * * * Vraag nr. 42 van Hans-Peter Martin ( H-0261/08 ) Betreft: Kader voor Europese regelgevende agentschappen In 2005 diende de Europese Commissie een voorstel in voor een interinstitutioneel akkoord over de Europese regelgevende agentschappen. Nu meldt de Commissie in haar mededeling COM(2008)0135 van 11.3.2008 dat zij het voorstel intrekt, onder meer als gevolg van het feit dat de onderhandelingen over het voorstel in de loop van 2006 stil zijn komen te vallen omdat de Raad niet bereid was zich met het vraagstuk bezig te houden en omdat twijfel was gerezen omtrent de wenselijkheid van een interinstitutioneel akkoord. Hoe motiveert de Raad het afwijzen van onderhandelingen over het interinstitutioneel akkoord? Hoe beoordeelt de Raad de inhoud van de mededeling van de Commissie van 11.3.2008? Wat is volgens de Raad nodig om dit jaar nog een oplossing met betrekking tot het kader voor Europese regelgevende agentschappen bereiken die voor alle drie de instellingen aanvaardbaar is? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. In 2005 begon de Raad met de bestudering van het voorstel van de Commissie voor een interinstitutioneel akkoord over een gemeenschappelijk kader voor de Europese regelgevende agentschappen. (16) Het debat werd in april 2007 beëindigd. Een brief van 22 juni 2007 gericht aan de Voorzitter van het Europees Parlement gaf een overzicht van de uitkomst van de Raadsdebatten voor het Europees Parlement.
(16)
Ontwerp Interinstitutioneel Akkoord betreffende een kader voor Europese regelgevende agentschappen - COM(2005) 59 definitief – 7032/05.
101
102
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De brief refereerde eraan dat de Raad ermee had ingestemd dat er bij de oprichting van regelgevende agentschappen rekening moest worden gehouden met beginselen zoals goed bestuur, betere regelgeving, verantwoordelijkheid, transparantie, deskundigheid en evaluatie van de agentschappen op basis van kosten-batenanalyses en effectbeoordelingen. Desondanks was er onvoldoende steun binnen de Raad om een wettelijk bindend instrument of interinstitutioneel akkoord vast te stellen waarmee een algemeen wetgevend kader voor regelgevende agentschappen zou zijn geschapen. In dezelfde brief gaf de Raad aan tevens bereid te zijn om, samen met het Parlement en de Commissie, problemen te onderzoeken die gerelateerd zijn aan de oprichting en het functioneren van regelgevende agentschappen. Dit onderzoek is niet slechts bedoeld om per geval volgens de desbetreffende rechtsgrondslag te worden uitgevoerd, maar het zal ook plaatsvinden op grond van andere bestaande rechtsinstrumenten, zoals die welke de begrotingsprocedure bepalen, in overeenstemming met besluiten van de Raad. Wat betreft de tweede vraag van het geachte parlementslid, zal de Raad binnen afzienbare termijn de mededeling van de Commissie van 11 maart 2008 getiteld “Europese agentschappen – Verdere ontwikkelingen” bestuderen. (17) * * * Vraag nr. 43 van Georgios Toussas ( H-0263/08 ) Betreft: “Raketschild” van de VS op Pools en Tsjechisch grondgebied Tijdens de recente NATO-top op 4 april 2008 werd besloten tot plaatsing van het Amerikaanse “raketschild” op Pools en Tsjechisch grondgebied, en uitbreiding van het systeem met deelneming van andere EU-lidstaten. Deze hachelijke onderneming van de VS/NATO opent een nieuwe wapenwedloop, verscherpt imperialistische rivaliteiten en tegenstellingen in de regio en bergt grote gevaren in zich voor de volken van heel Europa, met alle onvoorzienbare gevolgen van dien. Deze agressieve plannen stuiten op massaal verzet van het Poolse en het Tsjechische volk en de krachtige veroordeling van de Europese en internationale anti-imperialistische en pacifistische beweging. Veroordeelt de Raad het besluit van de VS/NATO om dat uiterst gevaarlijke plan uit te voeren, ondanks het verzet en de protesten van het Poolse en het Tsjechische volk en van de gezamenlijke Europese volken in het algemeen? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. Het debat over het raketschild is tot op heden op drie niveaus gevoerd, namelijk (1) tijdens bilaterale besprekingen tussen de Verenigde Staten en de regeringen van de betreffende landen (de Republiek Tsjechië en Polen), (2) bij bilaterale besprekingen tussen de Verenigde Staten en Rusland, en (3) tijdens debatten in het kader van de NAVO, waaronder de debatten die hebben plaatsgevonden binnen de NAVO-Rusland-raad. De NAVO vormt nog altijd (17)
COM(2008) 135 definitief.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het fundament van de collectieve verdediging van haar leden, en op grond hiervan vormt de NAVO het belangrijkste forum voor het debat over de plannen van de Verenigde Staten voor een raketschild in Europa. Wat de Europese Unie betreft, valt deze zaak onder de bevoegdheid van de lidstaten. * * * Vraag nr. 44 van Athanasios Pafilis ( H-0265/08 ) Betreft: Onaanvaardbaar verbod van Communistische Jeugdvereniging in Tsjechië Het besluit van de Tsjechische regering van oktober 2006 om de Communistische Jeugdvereniging van Tsjechië te verbieden en de recente bekrachtiging van dat besluit door de rechterlijke instanties van dat land, vormen een grove schending van de fundamentele rechten van vrije meningsuiting en vrije uitwisseling van gedachten, en van de vrijheid van politieke organisatie. Onaanvaardbaar en gevaarlijk is het argument waarop het verbod is gebaseerd, namelijk dat de Communistische Jeugdvereniging van Tsjechië zich zou beijveren voor de collectivisering van de productiemiddelen, hetgeen laat zien dat dit onaanvaardbaar besluit past in de meer algemene anticommunistische campagne die in de EU wordt gevoerd, met vervolging en criminalisering van de communistische ideologie en de anti-imperialistische actie. Veroordeelt de Raad de politiek van vervolging, verboden en criminalisering tegen de Communistische Jeugdvereniging van Tsjechië, die ook nog plaatsvindt tegen de achtergrond van protest en verzet onder het volk tegen de installatie van Amerikaanse antiraketsystemen in Europa? Antwoord Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de eerste vergaderperiode in april te Straatsburg. De vraag van de heer Athanasios Pafilis houdt verband met een zaak die binnen de bevoegdheid valt van de door hem bedoelde lidstaat. De Raad kan geen standpunt innemen over deze zaak. * * *
VRAGEN AAN DE COMMISSIE Vraag nr. 51 van Sarah Ludford ( H-0190/08 ) Betreft: Gelijke behandeling in arbeid en beroep Wat is het oordeel van de Commissie gekomen ten aanzien van de vraag of de Britse regelgeving inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep (seksuele geaardheid) een juiste omzetting vormt van Richtlijn 2000/78/EG (18) , onder meer ten aanzien van de vrijstelling voor religieuze instellingen, de toereikendheid van de bescherming van heteroseksuele personen die claimen gediscrimineerd te worden op basis van “homoseksueel gedrag” en (18)
PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
103
104
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de toepassing van een “causaliteitstoets” tussen vermeende discriminatie en de seksuele geaardheid van een persoon? Antwoord De Commissie onderzoekt op dit moment de omzetting door het Verenigd Koninkrijk van Richtlijn 2000/78/EG (19) . Het Verenigd Koninkrijk heeft deze Richtlijn vooral omgezet door middel van de verordeningen inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep (seksuele geaardheid) uit 2003. Hoewel het nog te vroeg is om een definitieve beoordeling te geven van de gepastheid van die verordeningen in overeenstemming met Richtlijn 2000/78/EG, zou de Commissie willen ingaan op de zaken die in de vraag aan de orde worden gesteld. Op grond van artikel 4, lid 1 van Richtlijn 2000/78/EG kan een verschil in behandeling gerechtvaardigd zijn wanneer een specifiek kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt. Deze mogelijkheid is alleen dan van toepassing als dit verband houdt met de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten. De Commissie stel vast dat een werkgever op grond van de verordeningen inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep (seksuele geaardheid) uit 2003 een beroepsvereiste kan hanteren die verband houdt met de seksuele geaardheid bij een aanstelling voor een georganiseerde godsdienst, als het doel hiervan is om te voldoen aan de voorschriften van deze godsdienst of, om een conflict te voorkomen, aan strenge godsdienstige overtuigingen van een aanzienlijk aantal volgelingen van die religie. De Commissie is van mening dat dergelijke bepalingen beschouwd kunnen worden als verenigbaar met de richtlijn, mits er sprake is van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste die aansluit bij een legitieme doelstelling en die op proportionele wijze wordt toegepast. Wat betreft de bescherming van heteroseksuele personen tegen discriminatie, moet erop worden gewezen dat het verbod op discriminatie op basis van seksuele geaardheid voor homo- en heteroseksuelen op identieke wijze van toepassing is. Een heteroseksueel persoon wordt derhalve op dezelfde wijze beschermd tegen mogelijke discriminatie als een homoseksueel persoon. De “causiliteitstoets” in gevallen van discriminatie is vastgelegd in artikel 2 van de richtlijn, waarin een definitie wordt gegeven van discriminatie. Discriminatie die rechtstreeks gebaseerd is op seksuele geaardheid doet zich voor wanneer een persoon als gevolg van zijn of haar seksuele geaardheid ongunstiger behandeld wordt dan een andere persoon in een vergelijkbare situatie. Indirecte discriminatie komt voor wanneer een algemene regel of praktijk een onevenredige invloed heeft op personen van een bepaalde seksuele geaardheid, behalve wanneer de doelstelling die wordt nagestreefd legitiem is en op proportionele wijze wordt toegepast. Daarbij moet worden vermeld dat artikel 10 van de richtlijn de mogelijkheid biedt de bewijslast om te draaien wanneer de persoon die beweert slachtoffer van discriminatie te zijn een vermoeden van discriminatie kan vaststellen: in dat geval is het de verantwoordelijkheid van de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie heeft plaatsgevonden. * * *
(19)
PB L 303 van 2.12.2000.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 52 van Martin Callanan ( H-0197/08 ) Betreft: Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen Kan de Commissie aangeven of het Handvest van de grondrechten, zoals uitgelegd in het Verdrag van Lissabon, toepasselijk en bindend is voor het VK, in het bijzonder de arbeidswetgeving? Antwoord Artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, als gewijzigd door het Verdrag van Lissabon dat op 13 december 2007 in Lissabon werd getekend, bepaalt dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, zoals plechtig afgekondigd in Straatsburg op 12 december 2007, dezelfde wettelijke status heeft als de verdragen. Op grond van artikel 51, lid 1 van het Handvest is het van toepassing op de instellingen, organen, diensten en agentschappen van de Europese Unie, en is het slechts op de lidstaten van toepassing bij de uitvoering van Gemeenschapswetgeving. Protocol nr. 7 van het EU-Verdrag, zoals gewijzigd door het Verdrag van Lissabon, verduidelijkt de toepassing van het Handvest met betrekking tot de wetten en bestuursrechtelijke handelingen van Polen en het Verenigd Koninkrijk, evenals de wijze waarop rechtzoekenden in Polen en in het Verenigd Koninkrijk zich in rechte op dit Handvest kunnen beroepen. Het protocol bepaalt met name dat het Hof van Justitie van de Europese Unie, evenals de andere hoven en rechtbanken van Polen en het Verenigd Koninkrijk, door middel van het Handvest de bevoegdheid krijgt te bepalen of de wetten, regelgeving of administratieve bepalingen, praktijken en maatregelen van Polen en het Verenigd Koninkrijk in strijd zijn met de grondrechten, vrijheden en beginselen die in het Handvest opnieuw worden bevestigd. Daarnaast voegt het toe dat titel IV van het Handvest (inzake solidariteit, waaronder een aantal sociale grondrechten voor de werkenden) niet voorziet in rechten voor de justitiabele die op Polen of het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, behalve voor zover de wetgeving van Polen of het Verenigd Koninkrijk in dergelijke rechten voorziet. * * * Vraag nr. 53 van Nirj Deva ( H-0199/08 ) Betreft: Werkgelegenheid Kan de Commissie meedelen hoe de in het Verdrag van Lissabon gebruikte begrippen “adequate sociale bescherming” en “duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau” juridisch worden gedefinieerd en wat hiervan de rechtsgevolgen zijn? Antwoord De begrippen “adequate sociale bescherming” en “duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau” hebben betrekking op de te bereiken doelstellingen in het kader van het huidige sociale beleid, aangezien ze genoemd worden in artikel 136 van het huidige EG-Verdrag. Het Verdrag van Lissabon heeft deze doelstellingen bevestigd, aangezien artikel 136 van het EG-Verdrag niet is gewijzigd. Daarnaast wijst de Commissie erop dat artikel 2 van het EU-Verdrag als volgt gewijzigd is door het Verdrag van Lissabon: “De Unie stelt zich ten doel bevordering van economische en sociale vooruitgang alsmede een hoog
105
106
NL
Handelingen van het Europees Parlement
werkgelegenheidsniveau” is vervangen door “De Unie … zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van … een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid”. De Commissie deelt het geachte parlementslid mee dat de instellingen van de Gemeenschap tot op heden nog geen definitieve wettelijke definitie van deze doelstellingen hebben vastgesteld. Ter verwezenlijking van onder andere deze doelstellingen wordt het optreden van de lidstaten op een aantal gebieden, die in artikel 137 van het EG-Verdrag zijn uiteengezet (zoals sociale zekerheid, sociale bescherming en verschillende vormen van bescherming van de werknemers), door de Unie ondersteund en aangevuld. * * * Vraag nr. 54 van Nils Lundgren ( H-0201/08 ) Betreft: Verdrag van Lissabon Houden de artikelen 145 t/m 148 volgens de Commissie in dat de EU-instellingen juridisch bindende regels in het kader van het werkgelegenheidsbeleid kunnen vaststellen? Welke delen van het nationaal vastgestelde werkgelegenheidsbeleid vallen niet onder de EU-bepalingen en de bevoegdheden van het Europese Hof van Justitie? Zijn er rechtsgevolgen verbonden aan de formuleringen in artikel 151, zoals “de onderlinge aanpassing (…) op de weg van de vooruitgang”, “een adequate sociale bescherming” en “een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau”? Hoe definieert de Commissie het begrip “een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau”? Antwoord Sinds de ratificatie van het Verdrag van Lissabon zijn de artikelen 145 t/m 148, waar het geachte parlementslid naar verwijst, de artikelen die betrekking hebben op het werkgelegenheidsbeleid, een van de beleidsgebieden die ontwikkeld zullen worden overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Deze artikelen zijn in feite de artikelen 125 t/m 128 van het huidige EG-Verdrag, die door het Verdrag van Lissabon ongewijzigd zijn gebleven. De Europese instellingen zullen derhalve, overeenkomstig de huidige situatie, niet in staat zijn om bindende maatregelen inzake werkgelegenheid vast te stellen. De Europese samenwerking op het gebied van werkgelegenheid is daarom gestoeld op de Europese werkgelegenheidsstrategie, die is gebaseerd op een open wijze van coördinatie, waarbij de Raad en de Commissie het eens zijn over de grote lijnen, gezamenlijke doelen en over de mogelijkheid om speciale aanbevelingen te doen. De Commissie wijst het geachte parlementslid erop dat artikel 151 van het Verdrag van Lissabon exact dezelfde formulering bevat als het huidige artikel 136 van het EG-Verdrag, met dezelfde doelstellingen. Teneinde die doelstellingen te bereiken zal de Gemeenschap, zoals nu ook al gebeurt, ondersteunende en aanvullende maatregelen aan de lidstaten bieden op een aantal terreinen die zijn uiteengezet in artikel 137 van het EG-Verdrag, zoals sociale zekerheid, sociale bescherming en verschillende vormen van bescherming van werknemers.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Commissie benadrukt echter dat noch de communautaire instellingen, noch het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een wettelijke definitie hebben geformuleerd van “een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau”. * * * Vraag nr. 55 van Bernd Posselt ( H-0206/08 ) Betreft: Opvoedingssalaris en demografie Heeft de Commissie inmiddels, zoals in een eerder antwoord toegezegd, bekeken welke gevolgen een opvoedingssalaris heeft op de demografische ontwikkeling in de landen waar zo'n salaris bestaat (bijv. Noorwegen), en heeft zij contact opgenomen met de relevante NGO's? Antwoord De Commissie wijst erop dat demografen geneigd zijn zeer voorzichtig te zijn als het gaat om het toeschrijven van demografische verschijnselen, zoals een verandering in het geboortecijfer, aan een specifieke sociale beleidsmaatregel. De relatief hoge geboortecijfers in Noorwegen zijn waarschijnlijk het gevolg van een reeks verschillende sociaal-economische en culturele factoren. De Commissie heeft geen evaluaties laten uitvoeren over specifieke maatregelen, maar zij heeft op basis van een uitgebreid aanbod aan beschikbaar bewijs geconcludeerd dat de ondersteuning van gezinnen, waarbij wordt gestimuleerd dat werk, privéleven en het gezinsleven beter op elkaar aansluiten, de meeste kans biedt om het gat tussen het gewenste en het daadwerkelijke aantal kinderen dat mensen krijgen te dichten. Het Noorse “parental benefit scheme”, het stelsel van toelagen voor ouders, bevordert de combinatie van werk en gezinsleven door een hoog toelageniveau te bieden (80 tot 100 procent van vroegere verdiensten met een maximum van circa 50 000 euro per jaar) voor een korte periode van 44 of 54 weken (de langere periode alleen tegen een lager tarief van 80 procent van eerdere verdiensten). Zes weken van het betaald ouderschapsverlof zijn gereserveerd voor de vader en kunnen niet worden opgenomen door de moeder. Het stelsel bevordert derhalve een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt en schept, met name door het aanbieden van een volledige vergoeding tot een hoog plafond van het niet uitgekeerde salaris, de juiste omstandigheden voor vaders met een hoger salaris dan hun partners om ouderschapsverlof op te nemen (20) . De Commissie heeft ter ondersteuning van de lidstaten die hun gezinsbeleid willen moderniseren, en die met name voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven willen zorgen, een reeks initiatieven genomen waarbij de nadruk sterk ligt op de combinatie tussen werk en privéleven en die nauw verwant zijn aan de strategie van Lissabon en het beleid inzake gelijkheid tussen mannen en vrouwen, waaronder het volgende: In mei 2007 publiceerde de Commissie een mededeling getiteld “Meer solidariteit tussen de generaties” (21) , die een overzicht bevat van het overheidsbeleid ter ondersteuning van het gezin in de EU en beantwoordt aan de oproep van de Europese Raad voor een Europese (20)
Voor nadere informatie over dit stelsel voor ouderschapsverlof, evenals over stelsels in andere Europese landen: zie MISSOC (vergelijkende tabellen over sociale bescherming) op http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/missoc_en.htm
(21)
COM(2007) 244.
107
108
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Alliantie voor het gezin, een Europees platform voor de uitwisseling van informatie, goede praktijken en onderzoeksresultaten op het gebied van gezinsbeleid; De Commissie heeft overeenkomstig artikel 138, lid 3 van het EG-Verdrag een overleg gestart met de Europese sociale partners over het onderwerp de combinatie van privéleven, gezin en werk, inclusief de mogelijke herziening van Richtlijn 96/34/EG (22) inzake ouderschapsverlof. De overlegprocedure is tot het tweede stadium gevorderd, en afhankelijk van de uiteindelijke uitkomst kan de Commissie besluiten voorstellen in te dienen ter aanvulling van de bestaande wetgeving op het gebied van de combinatie van werk en privéleven; In juni 2007 richtte de Commissie een nieuw forum van regeringsdeskundigen op, met afgevaardigden uit al de 27 lidstaten, dat demografische kwesties behandelt. In 2008 besloot de groep van deskundigen zich te richten op de beoordeling van het gezinsbeleid en het beleid op het gebied van actief ouder worden; Verscheidene projecten die krachtens de kaderprogramma’s voor onderzoek van de EU gefinancierd werden, en studies van gezinsgerelateerde onderwerpen, zullen de kennis over sociale demografie en gezinsbeleid vergroten. De Commissie geeft ook steun aan de OESO om de ontwikkeling van een nieuwe databank voor gezinsindicatoren te versnellen.; De Commissie gaat door met de reeks tweejarige demografiefora en -verslagen. Het volgende demografieforum vindt volgens schema op 24 en 25 november 2008 plaats in Brussel, en het tweede demografieverslag dient geruime tijd voor het forum gepubliceerd te worden. Zowel tijdens het forum als in het verslag zal aandacht worden geschonken aan het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en privéleven. De Commissie heeft contact met veel verschillende niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) over onderwerpen die betrekking hebben op het gezinsleven. Afgevaardigden van NGO’s zijn vooral uitgenodigd voor de bijeenkomsten en studiedagen die werden gehouden in het kader van de bijeenkomsten van de groep van regeringsdeskundigen inzake demografische kwesties. Een van die congressen, dat plaatsvond in november 2007, had als onderwerp kinderopvang, en een volgend congres over gezinsbeleid staat gepland voor juni 2008. Bovendien biedt de website van de Europese Alliantie voor het gezin een forum voor contact en uitwisseling van informatie tussen relevante organisaties. * * * Vraag nr. 56 van Glenis Willmott ( H-0209/08 ) Betreft: Geweld van derden (burgers) Uit recent onderzoek van de Britse vakbond USDAW (Union of Shop, Distributive and Allied Workers) naar de ervaringen van winkelpersoneel met geweld en misbruik op het werk, wordt op schokkende wijze uiteengezet hoe winkelbedienden afschuwelijk worden misbruikt, bedreigd en lastiggevallen door de klanten die zij bedienen en hoe hun geweld wordt aangedaan. (23)
(22)
Richtlijn van de Raad 96/34/EG van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, PB L 145 van 19.6.1996.
(23)
http://www.usdaw.org.uk/getactive/resource_library/files/RLFFrontinesurvey/Lifeonthefrontlinesurvey.pdf
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Daarnaast is uit nationaal onderzoek naar criminaliteit in het Verenigd Koninkrijk gebleken dat Britse werknemers gedurende een periode van twaalf maanden circa 339 000 keer zijn bedreigd met geweld en 317 000 keer fysiek zijn aangevallen door burgers.
Deze kwestie is door verschillende groeperingen bij mij, in mijn hoedanigheid als rapporteur van het Parlement in de onlangs aangenomen communautaire strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk (P6_TA(2008)0009), onder de aandacht gebracht. Ik weet dat de Europese kaderovereenkomst over geweld en pesterijen op het werk, ondertekend op 26 april 2007, verwijst naar geweld van derden zoals klanten, patiënten en leerlingen. Deze kwestie is echter niet in de bepalingen opgenomen. Zet de Commissie zich actief in voor een sectoroverschrijdende overeenkomst terzake en is zij bereid voorstellen te doen als een dergelijke overeenkomst niet haalbaar blijkt? Antwoord Na het overleg dat in 2005 door de Commissie krachtens artikel 138 van het EG-Verdrag werd gestart, sloten de sociale partners op 26 april 2007 een onafhankelijke overeenkomst over geweld en pesterijen op het werk. De Commissie neemt aan dat het geachte parlementslid verwijst naar het antwoord op schriftelijke vraag E-1130/08 van de heer De Rossa, waarin de doelstelling en de inhoud van de overeenkomst wordt beschreven. Met name in de inleiding van de overeenkomst worden alle mogelijke vormen van geweld en pesterijen erkend die kunnen voorkomen op de werkplek. In de overeenkomst wordt expliciet verwezen naar geweld door “derden”, zoals klanten, patiënten, leerlingen, enzovoort, en hoewel dit onderwerp wordt behandeld maakt het geen deel uit van de specifieke bepalingen. De Commissie deelt de bezorgdheid van het geachte parlementslid over de noodzaak rekening te houden met alle vormen van geweld, inclusief geweld door derden. Deze vorm van geweld vereist vaak een andere aanpak, die wellicht buiten de mogelijkheden van het bedrijf valt. Op verzoek van verschillende organisaties van sociale partners in bepaalde sectoren die te maken hebben met problemen van geweld door derden op het werk, zoals beveiliging, ziekenhuizen en handel, heeft de Commissie op 14 maart 2008 in Brussel een multisectorale studiebijeenkomst gehouden over geweld door derden. De sociale partners in deze sectoren gaven gezamenlijk aan dat ze van plan waren de mogelijkheden te onderzoeken om de sectorale overeenkomst aan te vullen, zodat deze meer specifiek, sectoraal en/of multisectoraal wordt. De studiebijeenkomst is de eerste stap in dat proces, dat er wellicht toe leidt dat er multisectorale onderhandelingen worden geopend. De Commissie is van mening dat de onafhankelijke overeenkomst over geweld en pesterijen op het werk een uiterst positieve bijdrage levert aan het voorkomen van alle vormen van geweld en pesterijen op het werk, en dat het verstandig is eerst de resultaten van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en mogelijke sectorale aanvullingen af te wachten, alvorens te onderzoeken of verdere initiatieven van de Gemeenschap op dit gebied noodzakelijk zijn. * * *
109
110
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 57 van Stephen Hughes ( H-0217/08 ) Betreft: Kristallijn silica Kristallijn silica is een basiscomponent, bestaande uit aarde, zand, graniet en vele andere mineralen. Kwarts is de meest voorkomende vorm van kristallijn silica. Het veroorzaakt silicose, een langzame voortschrijdende, invaliderende ziekte. Ook kan het lonkanker veroorzaken, en er zijn bewijzen dat het de oorzaak is van COPD (chronic obstructive pulmonary disease). De WHO heeft kristallijn silica geclassificeerd als een klasse 1 carcinogeen, waaraan 3,2 miljoen werknemers meer dan 75 procent van hun arbeidstijd worden blootgesteld. Bovendien is 2,7 procent van de gevallen van overlijden ten gevolge van vormen van long/bronchiënkanker te wijten aan kristallijn silica (bron: Europees Agentschap voor Veiligheid en Gezondheid op het Werk). Kristallijn silica zou opgenomen moeten worden in een herziene carcinogeenrichtlijn en het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL) zou zo spoedig mogelijk een bindende grenswaarde voor blootstelling moeten vaststellen. Is de Commissie het hiermee eens? Zo ja, kan zij een tijdschema opstellen om dit te bereiken? Zo niet, kan zijn verklaren hoe zij ervoor denkt te zorgen dat de bovengenoemde 3,2 miljoen werknemers behoorlijk worden beschermd? Antwoord Het belangrijkste effect bij mensen van de inhalatie van silicastof is silicose. Epidemiologische studies tonen daarnaast aan dat er een verband bestaat tussen de blootstelling aan stof van kristallijn silica en een verhoogde kans op het ontwikkelen van longkanker. Op grond hiervan is kristallijn silica door het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (IARC), dat deel uitmaakt van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), geclassificeerd als een klasse 1 carcinogeen voor mensen. De EU heeft kristallijn silica tot op heden niet geclassificeerd als een carcinogeen. Er is voldoende wetenschappelijk bewijs om te concluderen dat het relatieve risico van longkanker verhoogd is bij personen met silicose, maar blijkbaar niet bij werknemers zonder silicose die blootgesteld worden aan silicastof in groeven en in de keramische industrie. De eerste stap om het risico van kanker te verminderen is daarom het voorkomen van silicose. De volledige tenuitvoerlegging en handhaving van de preventiestrategie zoals vastgesteld in Richtlijn 98/24/EG (24) zal tot gevolg hebben dat de ontwikkeling van silicose wordt voorkomen, het risico van kanker wordt verminderd en de 3,2 miljoen werknemers die worden blootgesteld aan kristallijn worden beschermd. Het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL) heeft uitvoerig overleg gevoerd over respirabel kristallijn silica, en heeft een aanbeveling gedaan aan de Commissie (25) . Het comité concludeert dat, aangezien er geen duidelijke drempel voor de ontwikkeling van silicose kan worden
(24)
Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).
(25)
SCOEL/SUM/94 definitief.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vastgesteld, de beroepsmatige blootstelling zal moeten worden beperkt tot minder dan 0,05 mg/m3 respirabel silicastof. De Commissie is het ermee eens dat werknemers die blootstaan aan respirabel kristallijn silica voldoende beschermd moeten worden. Zij zal de effecten bestuderen van de praktische tenuitvoerlegging van Richtlijn 98/24/EG voor wat betreft de vermindering van het niveau van blootstelling aan kristallijn-silicastof, met name, de geboekte resultaten als gevolg van de uitvoering van het multisectorale akkoord gebaseerd op sociale dialoog getiteld “Akkoord over de bescherming van de gezondheid van de werknemers door correct hanteren en juist gebruik van kristallijn silica en producten die kristallijn silica bevatten” (26) . Indien dit noodzakelijk blijkt zal de Commissie niet aarzelen verdere initiatieven in te dienen, zoals het stellen van een wettelijke grenswaarde aan blootstelling, voor een betere bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan respirabel kristallijn silica. * * * Vraag nr. 58 van Stavros Arnaoutakis ( H-0225/08 ) Betreft: Maatregelen voor de doeltreffende aanpak van het probleem van de werkende armen in Europa Volgens het “Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale insluiting 2008” (7274/08 SOC 151) van de Raad van de Europese Unie leeft 8 procent van de EU-burgers aan de armoedegrens, ondanks het feit dat ze werken. Dit bewijst dat werkgelegenheid niet altijd een garantie is tegen armoede en sociale uitsluiting. Kan de Commissie in het licht van de inspanningen die momenteel op basis van de strategie van Lissabon worden geleverd voor de ontwikkeling en de werkgelegenheid, zeggen welke maatregelen zij zal nemen om het probleem van de werkende armen, dat een groot percentage werknemers treft, doeltreffend aan te pakken? Wat is het percentage van werkende armen per lidstaat? Antwoord Inspanningen om armoede en sociale uitsluiting op EU-niveau te bestrijden worden vooral geleverd volgens de open coördinatiemethode. Elk jaar informeert het Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale insluiting de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad over ontwikkelingen in de strijd tegen armoede en uitsluiting (27) . De Raad heeft zojuist het gezamenlijk verslag van 2008 goedgekeurd. De in dat gezamenlijk verslag gemaakte analyse toont aan dat er zorgwekkende aanwijzingen zijn voor een aanhoudende werkloosheid in huishoudens in de EU: circa 10 procent van de kinderen en hetzelfde percentage volwassenen tussen de 18 en 59 jaar (exclusief studenten) maakt deel uit van huishoudens waar niemand werkt. Dit cijfer is gedurende de afgelopen zes jaar niet verbeterd. Een andere belangrijke factor zijn de “werkende armen”: 8 procent van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd behoort tot deze categorie, en één op de vier armen werkt (gegevens Eurostat, inkomensjaar 2005).
(26)
PB C 279 van 17.11.2006, blz. 2.
(27)
De doelstellingen van de open coördinatiemethode, de nationale verslagen en de Gezamenlijke verslagen tot op heden zijn beschikbaar op: http://ec.europa.eu/employment_social/social_inclusion
111
112
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het verbeteren van de situatie van mensen aan de rand van de arbeidsmarkt, waaronder de werkende armen, door rekening te houden met hun specifieke behoeften vormt daarom een belangrijke uitdaging voor Europa. Periodes van economische groei, waardoor meer banen gecreëerd worden, bieden in beginsel een mogelijkheid voor veel mensen aan de uiterste rand van de arbeidsmarkt om een (betere) baan te vinden. Maar de omstandigheden moeten juist en passend zijn om te zorgen dat ze ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van die mogelijkheden. De strategie van Lissabon, die wordt ondersteund door de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (met name richtsnoer 19), biedt de lidstaten een kader om een werkgelegenheidsbeleid te ontwikkelen waarbij vooral rekening wordt gehouden met de behoeften van mensen aan de rand van de arbeidsmarkt. In 2006 hield de Commissie een openbare raadpleging over het toepassingsgebied voor een Europese aanpak van actieve insluiting en minimuminkomens. Het concept van actieve insluiting is gebaseerd op drie beleidspilaren: verbondenheid met de arbeidsmarkt door middel van het banenaanbod of beroepsopleidingen, inkomenssteun op een niveau dat voldoende is om in waardigheid te leven, en een betere toegang tot basisvoorzieningen. Op basis van een analyse van de antwoorden tijdens de raadpleging (28) besloot de Commissie te starten met de tweede fase van de raadpleging, waarin de Commissie aangaf voornemens te zijn een aanbeveling uit te vaardigen over algemene beginselen voor de uitvoering van een actieve benadering van insluiting. Binnen de EU varieert het percentage werkende armen van 3 tot 14 procent, en wel als volgt: - 3 procent in de Republiek Tsjechië; - 4 procent in Finland en België; - 5 procent in Zweden, Denemarken, Duitsland, Slovenië en Malta; - 6 procent in Frankrijk, Ierland en Nederland; - 7 procent in Cyprus, Estland en Oostenrijk; - 8 procent in het Verenigd Koninkrijk; - 9 procent in Slowakije, Letland, Luxemburg en Italië; - 10 procent in Hongarije, Litouwen en Spanje; - 13 procent in Griekenland; - 14 procent in Portugal en Polen. * * * Vraag nr. 59 van Justas Vincas Paleckis ( H-0228/08 ) Betreft: Zorgtoerisme in de EU In 2006 heeft de Europese Unie zich over een vraagstuk gebogen dat in de volksmond wordt betiteld als zorgtoerisme binnen de EU. De vraag was hoe ervoor kan worden gezorgd (28)
Op: http://ec.europa.eu/employment_social/social_inclusion/active_inclusion_en.htm
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
dat een EU-burger die in eigen land niet de nodige behandeling krijgt, zich in een ander EU-land kan laten behandelen. Er is voorgesteld dat in een dergelijk geval de behandeling gefinancierd dient te worden door het zorgstelsel van de lidstaat waarvan de patiënt de nationaliteit bezit. Helaas is de goedkeuring van de plannen met betrekking tot het zorgtoerisme binnen de EU in december 2007 voor onbepaalde uitgesteld. Welke maatregelen heeft de Commissie met het oog op de toename van het aantal reizigers als gevolg van de uitbreiding van het Schengengebied genomen om de toetsing van de plannen op het gebied van het zorgtoerisme in de EU en de vaststelling van een duidelijke procedure voor het ondergaan van een behandeling in het gastland te bespoedigen? Antwoord De vraag die door het geachte parlementslid wordt gesteld heeft betrekking op grensoverschrijdende gezondheidszorg. Wat betreft de financiering van de zorg in een andere lidstaat kunnen patiënten, op grond van de communautaire wetgeving, hun behandeling in een andere lidstaat reeds vergoed krijgen. Op grond van Verordening 1408/71 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsregelingen maakt de verzekerde persoon gebruik van zijn eigen ziektekostenverzekering, en wordt de behandeling betaald tegen het tarief dat geldt in de lidstaat waarin de behandeling wordt gegeven, met, zo nodig, een aanvullende toeslag indien het tarief voor vergoeding van de behandeling gunstiger is in de eigen lidstaat dan in de lidstaat waar hij zijn behandeling krijgt. De nationaliteit van de persoon is niet van belang. Dit stelsel dekt de vereiste behandeling gedurende een verblijf, met gebruikmaking van de Europese ziektekostenverzekeringskaart, en de niet-spoedeisende behandeling waarvoor de bevoegde autoriteiten de patiënt toestemming hebben verleend om deze in een andere lidstaat te ondergaan. Het Hof heeft meer helderheid gegeven omtrent de voorwaarden waaronder een dergelijke vergunning niet kan worden geweigerd. De voorschriften worden in alle officiële talen uitgelegd op de website van de Commissie. Het Europees Hof van Justitie heeft bepaald dat patiënten vergoedingen kunnen krijgen voor de zorg die ze in een andere lidstaat genieten door de beginselen van het vrije verkeer van gezondheidsdiensten toe te passen. In het geval van behandeling buiten een ziekenhuis kunnen patiënten een restitutie krijgen zonder vooraf toestemming voor de behandeling te hebben gekregen. In dergelijke gevallen is de vergoeding gebaseerd op de berekende kosten van de lidstaat waar het ziektekostenstelsel van de patiënt is gevestigd. Voor behandelingen in het ziekenhuis heeft het Hof ermee ingestemd dat lidstaten nog steeds vooraf toestemming mogen vereisen in het belang van de volksgezondheid, zodat de mogelijkheid bestaat dat gezondheidsdiensten nationaal georganiseerd worden. In dit geval verklaarde het Hof dat voor een vergunning die is verleend op grond van Verordening 1408/71/EEG voor behandeling in een andere lidstaat, is vereist dat de coördinatiemechanismen krachtens Verordening 1408/71/EEG worden toegepast. De rechten die door de uitspraken van het Hof van Justitie in verschillende zaken aan het licht werden gebracht zijn helder, maar patiënten moeten zich er beter bewust van zijn. Het is, en dit werd tijdens de door de Commissie in 2006 georganiseerde openbare raadpleging bevestigd, noodzakelijk helderheid te verschaffen over de situatie inzake de stelsels die recht geven op vergoeding van zorg die in een andere lidstaat geboden wordt, alsmede over de doeltreffendheid en veiligheid van grensoverschrijdende gezondheidszorg.
113
114
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Teneinde deze doelstellingen te bereiken zal er bij de Commissie een voorstel worden ingediend voor een richtlijn inzake de uitoefening van rechten van patiënten met betrekking tot grensoverschrijdende gezondheidszorg, waarover in juni 2008 een besluit zal vallen. * * * Vraag nr. 60 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou ( H-0239/08 ) Betreft: Hervorming van de verzekeringsstelsels in Europa Onlangs heeft het Griekse parlement ingestemd met het wetsontwerp inzake hervorming van het verzekeringsstelsel. Beschikt de Commissie over comparatieve onderzoeken en studies betreffende deze en vergelijkbare hervormingen in de andere lidstaten? Wat zijn de resultaten tot nu toe van deze hervormingen en welke conclusies heeft de Commissie eruit getrokken die van nut kunnen zijn voor de overige landen waar dergelijke hervormingen op stapel staan? Is de Commissie van plan de goede praktijken die op basis van deze ervaringen zijn uitgekristalliseerd, te bundelen en te presenteren? Hoe beoordeelt de Commissie de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd voor zowel mannen, als vrouwen? Wat vindt de Commissie van de richting van de hervorming van het verzekeringsstelsel in Griekenland, en van de gemaakte keuzes? Welke sociale maatregelen, met name ten aanzien van het combineren van beroep en privéleven, acht zij nodig om van een succes van de hervormingen te kunnen spreken? Antwoord De Commissie nodigt het geachte parlementslid uit het door mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou gegeven antwoord op vraag H-0160/08 te raadplegen. Wat de vraag over verschillen tussen mannen en vrouwen betreft; de Commissie is niet op de hoogte gesteld van het wetsontwerp over de hervorming van het Griekse sociale verzekeringsstelsel, en kan derhalve geen oordeel geven over de pensioenleeftijden of de kwestie inzake het combineren van werk en privéleven. Er loopt echter wel een inbreukprocedure tegen Griekenland, en de kwestie over het verschil in pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen in de publieke sector is op 27 juni 2007 voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie. Wat betreft het laatste punt in de vraag, uit de beoordeling van de Commissie in het jaarlijkse verslag over de uitvoering blijkt dat Griekenland maatregelen heeft genomen om de inzetbaarheid van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen en werk en gezinsleven te combineren, waaronder een doelgerichte aanpak door middel van opleidingen en begeleiding; desalniettemin blijft de situatie voor oudere vrouwen moeilijk, en dit geeft aan dat het nodig is hier opnieuw aandacht aan te besteden. Bovendien blijft op het gebied van werkgelegenheid en werkloosheid de kloof tussen mannen en vrouwen aanzienlijk, waardoor nogmaals wordt onderstreept dat verdere inspanningen noodzakelijk zijn. * * * Vraag nr. 61 van Richard Howitt ( H-0240/08 ) Betreft: Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap Wanneer verwacht de Commissie het voorstel te presenteren voor een besluit betreffende toetreding tot het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Heeft de Commissie personen met een handicap en hun vertegenwoordigende organisaties, met inbegrip van het European Disability Forum, geraadpleegd voorafgaand aan de presentatie van het bedoelde voorstel, of gaat ze dit alsnog doen? Kan de Commissie bevestigen dat ze gaat aanbevelen het optioneel protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te tekenen en te ratificeren? Kan de Commissie bevestigen dat ze de bestaande EU-wetgeving heeft gescreend of gaat screenen om vast te stellen waar wijzigingen moeten worden aangebracht om aan het VN-Verdrag te voldoen, en aangeven wanneer ze denkt hiermee klaar te zijn? Welke regelingen voorziet de Commissie wat betreft het toezicht op de naleving van het VN-Verdrag door de Europese Unie zelf? Antwoord De Commissie werkt momenteel aan een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en het facultatieve protocol bij dit verdrag. Van de Commissie wordt verwacht dat zij in mei 2008 het voorstel goedkeurt. De Commissie vraagt de lidstaten en de organisaties die de belangen van personen met een handicap behartigen, waaronder het Europees Gehandicaptenforum via de EU-werkgroep op hoog niveau inzake gehandicapten, regelmatig om advies. Tijdens de laatste bijeenkomst werden bijvoorbeeld de antwoorden op een uitgebreide vragenlijst over de voortgang van de ratificatie en uitvoering van het VN-Verdrag behandeld. Dergelijke raadplegingen blijven plaatsvinden. Op 27 februari 2007 presenteerde de Commissie een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap en het facultatieve protocol bij dit verdrag (COM(2007)77). De Raad nam op 20 maart 2007 een Besluit aan dat de Gemeenschap de bevoegdheid gaf het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te ondertekenen, en vaardigde een verklaring uit over het facultatieve protocol (Bijlage II bij het Besluit), waarin werd aangegeven dat de Raad zo spoedig mogelijk opnieuw zou overwegen of de Europese Gemeenschap het facultatieve protocol bij dit verdrag zou tekenen. De Commissie is van mening dat de Raad nu in de positie verkeert dat een definitief besluit kan worden genomen over de voortgang van het facultatieve protocol. Zoals bepaald krachtens artikel 44, lid 1 van het VN-Verdag en artikel 12 van het facultatieve protocol moet de Europese Gemeenschap ten tijde van de formele bevestiging verklaren in hoeverre zij bevoegd is in zaken die door het Verdrag bepaald worden. In de tussentijd is de communautaire wetgeving uitvoerig doorgelicht. Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap omvat bepalingen die zowel onder de bevoegdheid van de Gemeenschap als die van de lidstaten vallen. De Gemeenschap en de lidstaten moeten gezamenlijk de precieze methoden vaststellen voor het toezien op de naleving van het Verdrag op gebieden van gedeelde bevoegdheid. De eigenschappen van die methoden zullen in het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding tot het VN-Verdrag worden uiteengezet. * * *
115
116
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 69 van Zdzisław Kazimierz Chmielewski ( H-0244/08 ) Betreft: Illegale, niet-gerapporteerde en ongecontroleerde visvangsten Ik ben ervan overtuigd dat alle geïnteresseerden betrokken moeten worden bij de lopende werkzaamheden tot afschaffing (of beperking) van deze illegale, niet-gerapporteerde en ongecontroleerde visvangsten. Het nieuwste voorstel van de Europese Commissie, dat een uniformisering van de boetes voor deze vangsten beoogt, roept echter de nodige controverses op onder de vissers. Zou er niet gedacht kunnen worden aan een systeem waarbij de boetes zijn afgestemd op de vangstcapaciteit van het “zich in overtreding bevindende” schip, aangezien de inkomsten van de schipper in elk geval daarmee samenhangen? Antwoord De Commissie is ervan overtuigd dat de harmonisatie van administratieve sancties noodzakelijk is teneinde op effectieve wijze illegale, niet-gerapporteerde en ongecontroleerde visvangsten (IUU) te bestrijden. Het voorstel is ten eerste gericht op de versterking van het vermogen van lidstaten om te zorgen dat ondernemers op een interne markt niet profiteren van verschillende boetestelsels op nationaal niveau, ten nadele van het gemeenschappelijk beleid, en ten tweede op het nemen van voorlopige maatregelen om te voorkomen dat de reeds vastgestelde IUU-activiteiten worden voortgezet. Het is de verantwoordelijkheid van elke afzonderlijke lidstaat om ervoor te zorgen dat de communautaire wetgeving op de juiste wijze wordt toegepast, en lidstaten mogen hun eigen boetesysteem handhaven op de manier die zij het meest gepast vinden, zolang de sancties een afschrikkend effect hebben overeenkomstig het voorstel. Het voorstel inzake de illegale, niet-gerapporteerde en ongecontroleerde visvangsten zorgt voor een uniform niveau van administratieve sancties, die door de lidstaten moeten worden toegepast in het geval van een ernstige overtreding door ondernemers die IUU-visactiviteiten uitvoeren. De Commissie is van mening dat de niveaus van sancties moeten worden geharmoniseerd om er zeker van te zijn dat mogelijke economische voordelen teniet worden gedaan door de opgelegde sancties. Ondernemers stoppen alleen met dergelijke visvangsten wanneer de administratieve sancties een niveau bereiken dat niet langer gezien wordt als deel van de normale ondernemerskosten. * * * Vraag nr. 74 van Colm Burke ( H-0168/08 ) Betreft: Traceerbaarheid van voedsel De traceerbaarheid van voedsel is een hoeksteen van het EU-beleid inzake voedselveiligheid, en consumenten in de EU verwachten daar duidelijke informatie over. Ik werd er attent op gemaakt dat het in mijn eigen lidstaat voorkomt dat levensmiddelen worden aangeprijsd op een manier die een misleidend beeld geeft over de herkomst van de grondstoffen.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Kan de Commissie toelichten of ze op de hoogte is van dergelijke praktijken en of ze van plan is acties te ondernemen om de traceerbaarheid van voedsel te verbeteren? Antwoord De traceerbaarheid van voedsel en informatie over voedsel zijn afzonderlijke instrumenten met verschillende doelstellingen. Wat de traceerbaarheid van voedsel betreft, dit is een risicobeheerinstrument dat wordt gebruikt om hulp te bieden bij het beheersen van een probleem inzake de voedselveiligheid, waarbij het de toezichthoudende autoriteiten mogelijk wordt gemaakt de herkomst van een voedingsmiddel te traceren dat in de voedselketen als onveilig wordt beschouwd. De voor consumenten bedoelde informatie over voedsel is ontwikkeld om de koper de mogelijkheid te bieden een goed geïnformeerde keuze te maken en niet misleid te worden wat betreft de kernmerken van het voedsel. Wanneer de herkomst, de oorsprong of de bron van een voedingsmiddel wordt aangegeven op het etiket, wordt dit dus niet gedaan in het kader van de traceerbaarheid. De communautaire wetgeving betreffende etikettering bepaalt dat dergelijke informatie alleen verplicht is in gevallen waar het weglaten daarvan misleidend zou kunnen zijn voor de koper. In het onlangs aangenomen voorstel van de Commissie voor een verordening over voedselinformatie aan consumenten zijn specifieke voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan wanneer dergelijke informatie wordt geboden, teneinde te verzekeren dat consumenten niet misleid kunnen worden. Dit voorstel wordt momenteel door het Parlement en de Raad bestudeerd. * * * Vraag nr. 75 van Mairead McGuinness ( H-0172/08 ) Betreft: EU-normen voor voedselproductie De EU is trots op de waarde die zij hecht aan voedselveiligheid en aan het leveren van een door de consumenten volledig te traceren voedselproductiestelsel in de EU. Dit systeem is weliswaar algemeen in de EU, maar er is een ernstig probleem met de productienormen die worden gehanteerd voor geïmporteerde voedingsmiddelen – een kwestie die aan het licht kwam met betrekking tot de import van Braziliaans rundvlees. Daarnaast zullen veel praktijken die worden verboden in de EU, zoals de productie van eieren in legbatterijen vanaf 2012, toegestaan blijven in niet-EU-landen van waaruit we importeren. Kan de Commissie haar mening geven over deze belangrijke kwestie en mededelen hoe zij van plan is de inconsistentie in beleid en normen aan te pakken? Wat voor maatregelen is de Commissie van plan te nemen met betrekking tot het verbod op legbatterijeieren, om te voorkomen dat de intensieve eierensector na 2012 wordt verplaatst naar buiten de grenzen van de EU? In dit waarschijnlijke scenario verhuizen de in de EU verboden legbatterijen naar buiten de EU en moet de voedselverwerkende industrie in ruil daarvoor grote hoeveelheden eiproducten (gedroogd ei) importeren, die afkomstig zijn van legbatterijen – waardoor de consumenten er niets mee opschieten.
117
118
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Er zijn geen bindende multilaterale overeenkomsten van kracht die specifiek gaan over dierenwelzijn en handelskwesties, en met name dierenwelzijn wordt niet expliciet behandeld in de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Dit is voor de Commissie een belangrijke reden tot zorg. Daarom ontwikkelde de Commissie in 2002 een specifieke strategie om in verband met systemen voor dierenwelzijn voor gekooide vogels de gevolgen voor het concurrentievermogen van EU-producenten het hoofd te bieden. Er zijn al verschillende initiatieven genomen om dierenwelzijn te promoten als concurrentievoordeel, overeenkomstig het actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010. Bilaterale overeenkomsten met Chili en Canada omvatten reeds een hoofdstuk over dierenwelzijn. Bovendien is er in 2007 een samenwerkingsverdrag getekend met Nieuw-Zeeland. Een groeiend aantal handelspartners volgt de ontwikkelingen vandaag de dag aandachtig en onderzoekt hoe met de EU kan worden samengewerkt over dit onderwerp, dat met name in de ontwikkelingslanden steeds belangrijker wordt. Uit een Eurobarometer-enquête uit 2006 blijkt dat 89 procent van de consumenten van mening is dat importproducten volgens dezelfde normen voor dierenwelzijn moeten worden geproduceerd als producten uit de EU. Om die reden onderzoekt de Commissie momenteel de mogelijkheden voor een etiketteringssysteem voor dierenwelzijn, en is zij voornemens in 2009 een verslag voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad. Een dergelijk systeem moet verenigbaar zijn met de doelstellingen van de WTO en moet EU-producenten in staat stellen consumenten te overtuigen van de strenge normen voor dierenwelzijn in de Gemeenschap, consumenten die op hun beurt steeds meer vasthouden aan dergelijke strenge normen bij hun keuze voor bepaalde producten. Het verbod op systemen met “niet aangepaste kooien” werd door de Raad in 1999 aangenomen (29) , en vanaf 2003 gold een verbod voor nieuwe installaties en kreeg de Europese pluimveesector meer dan tien jaar de tijd om over te schakelen op alternatieve systemen. Een aantal EU-producenten is al overgegaan op alternatieve productiesystemen (30) . De Commissie is van mening dat producenten in dit opzicht zelf verantwoordelijk zijn om een keuze te maken, en dat lidstaten moeten toezien op de naleving van de richtlijn. Beschikbare informatiebronnen tonen aan dat consumenten zich in toenemende mate zorgen maken over de ethische en duurzame aspecten van de voedselproductie in Europa, waaronder ook bewerkte voedingsmiddelen, hoewel ze zich in het algemeen niet bewust zijn van de huidige normen en voorschriften voor de landbouw. De Commissie zal haar onderzoek naar de best mogelijke opties voortzetten om producenten die aan deze verwachtingen voldoen te ondersteunen. * * * (29)
Richtlijn van de Raad 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PB L 203, 3.8.1999).
(30)
Volgens recente onderzoeken van DG Landbouw was in 2006 het aandeel van de eieren dat werd geproduceerd door middel van alternatieve systemen in de volgende lidstaten als volgt: Duitsland 32,4 procent, Nederland 52,6 procent, het Verenigd Koninkrijk 36,2 procent, Ierland 34,1 procent, Frankrijk 18,8 procent en Italië 12 procent.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 76 van Gay Mitchell ( H-0174/08 ) Betreft: Geestelijke gezondheid en zelfmoordpreventie Kan de Commissie meedelen wat ze in juni 2008 van plan is te bereiken op de conferentie op hoog niveau over geestelijke gezondheid? Kan de Commissie meer uitleg geven over haar plannen om het beleid van de lidstaten met betrekking tot geestelijke gezondheid (en zelfmoord in het bijzonder) aan te vullen? De zelfmoordcijfers liggen onrustwekkend hoog: in Ierland is zelfmoord één van de meest voorkomende doodsoorzaken bij mannen jonger dan 35. Antwoord Tijdens de conferentie op hoog niveau over geestelijke gezondheid op 13 juni 2008 zal worden onderstreept dat het geestelijk welbevinden van de bevolking de volksgezondheid in de EU bevordert. Het draagt ook bij aan succesvol leren en werken en aan de sociale cohesie. Geestesziekten behoren echter tot de meest voorkomende en ernstige aandoeningen in Europa. In extreme gevallen kunnen ze leiden tot zelfmoord. In de afgelopen jaren was er sprake van een lichte daling van het aantal zelfmoorden: van 11,9 gevallen per 100 000 inwoners in 2000 tot 10,6 gevallen in 2006. De situatie blijft echter onbevredigend, aangezien de EU ernaar streeft een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van personen te waarborgen bij het communautair beleid en de activiteiten van de Gemeenschap: - zelfmoord is binnen de EU nog steeds een grotere doodsoorzaak dan verkeersongelukken; - de uitbreiding van de EU heeft de ongelijkheid tussen de lidstaten vergroot. In een aantal van die lidstaten behoren de zelfmoordcijfers tot de hoogste ter wereld. De Europese Raad van juni 2006 bevestigde de noodzaak voor actie: de verbetering van de geestelijke gezondheid en de bestrijding van zelfmoordrisico’s werden tot doelstelling gemaakt van de herziene EU-strategie voor duurzame ontwikkeling. De conferentie op hoog niveau zal derhalve regeringen uitnodigen mee te doen aan een gedachtewisseling om vast te stellen hoe ze op de meest doeltreffende wijze het aantal zelfmoorden, en gevallen van depressie (een van de belangrijkste risicofactoren) kunnen verminderen. Doel is de opstelling van een geestelijke gezondheidspact dat dienst zou kunnen doen als de basis voor toekomstige acties inzake de bevordering van een goede geestelijke gezondheid, het voorkomen van geestesziekten bij jongeren, ouderen en minderheden, evenals voor de strijd tegen sociale uitsluiting en discriminatie van mensen met een psychische aandoening. Partners in de gezondheidssector, regio’s en gemeenschappen, in scholen en op het werk worden uitgenodigd om mee te denken. De uitkomst hiervan zou kunnen zijn dat in de volgende fase tijdens een themaconferentie gemeenschappelijk aanvaarde beginselen en een actieplan worden vastgesteld om zelfmoord en depressie te voorkomen. * * *
119
120
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 77 van Syed Kamall ( H-0204/08 ) Betreft: Gezondheid in het Verdrag van Lissabon Kan de Commissie mededelen of zijzelf of de regeringen van de lidstaten, op basis van de verwijzingen naar gezondheid in het Verdrag van Lissabon, een systematische lijst zullen samenstellen van de verschillende beleidssectoren op het gebied van volksgezondheid, en voor elk daarvan zullen aangeven hoe ver de bevoegdheid van de Europese Unie reikt, en of de desbetreffende sector onder het Verdrag valt en aan de rechtsmacht van het Hof van Justitie is onderworpen? Antwoord Het Verdrag van Lissabon bevestigt de toegenomen interesse in gezondheidskwesties in de huidige wereld. Het Verdrag houdt vast aan de huidige bevoegdheden op het gebied van gezondheid en breidt de wettelijke bevoegdheid van de EU niet uit, maar vergroot wel het toepassingsgebied voor ondersteunende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid op EU-niveau. De Commissie wil graag een aantal nieuwe zaken uit het Verdrag van Lissabon uitlichten die ingezetenen van de EU op het gebied van gezondheid te wachten staan: - Het “welzijn” van de volkeren van de EU is toegevoegd als een globale doelstelling van de Gemeenschap. - Het Handvest van de grondrechten, waar ook het recht op gezondheidszorg deel van uitmaakt, krijgt een bindende wettelijke status. - De grondslag voor stimuleringsmaatregelen die gericht zijn op de controle van, alarmering bij en bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, waaronder maatregelen inzake tabak en alcoholmisbruik, wordt versterkt. De Commissie is voornemens het communautaire gezondheidsbeleid te blijven ontwikkelen en daarbij rekening te houden met de nieuwe punten in het Verdrag van Lissabon. In de nieuwe Gezondheidsstrategie voor 2008-2013 worden die gebieden aangegeven en wordt een strategie geboden waar de Commissie een brede aanpak op EU-niveau nodig acht om gezondheidsvoordelen te behalen. De tekst van de gezondheidsstrategie kan worden ingezien op de hieronder vermelde website van DG Gezondheid en consumentenbescherming: http://ec.europa.eu/health/ph_overview/strategy/health_strategy_en.htm" * * * Vraag nr. 78 van Linda McAvan ( H-0208/08 ) Betreft: Vervoer van paarden bestemd voor de slacht Er doen verhalen de ronde over paarden bestemd voor de slacht die in erbarmelijke omstandigheden door Europa worden vervoerd en urenlang opgepropt in een wagen vast worden gehouden.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Wat doet de Commissie om te verzekeren dat alle lidstaten uitvoering geven aan Verordening (EG) nr. 1/2005 (31) inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten? Wanneer denkt de Commissie te komen met voorstellen voor het aanpakken van de problemen met betrekking tot reistijden en bewegingsruimte tijdens het vervoer? Antwoord De Commissie is op de hoogte van de verslagen van dierenwelzijnorganisaties over de problemen met betrekking tot paarden die vervoerd worden voor de slacht. De correcte uitvoering van de Verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer is een kernprioriteit voor de Commissie. De lidstaten zijn in dit verband primair verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving. Nadat Verordening (EG) nr. 1/2005 van kracht werd hebben deskundigen van de Commissie bezoeken gebracht aan lidstaten om te verifiëren of de bevoegde autoriteiten de juiste maatregelen hadden genomen om de communautaire wetgeving toe te passen. Met name in 2007 werden er specifieke bezoeken met betrekking tot het vervoer van paarden gebracht aan Roemenië, Polen, Litouwen en Italië, waar paardenhandel omvangrijk is en voor 2008 staan vervolgbezoeken op het programma. De Commissie heeft tevens maatregelen getroffen tegen de lidstaten die geen maatregelen ten uitvoer hebben gelegd ter naleving van de EU-voorschriften. Daarnaast zijn er door de nieuwe verordening in 2007 verschillende nieuwe instrumenten geïntroduceerd om de naleving van de voorschriften te verbeteren, zoals het gebruik van navigatiesystemen voor lange reizen. Door dit instrument zal het toezicht worden verbeterd en worden gerichte acties mogelijk gemaakt. Met het oog hierop heeft de Commissie een voorstel voor een verordening ingediend bij het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, waarin uniforme normen voor navigatiesystemen zijn opgenomen die vanaf december 2007 geldig zijn. De Commissie verwacht dat deze normen voor de zomer van 2008 zullen worden goedgekeurd. De Commissie is bezig met de voorbereiding van een effectbeoordeling die moet onderzoeken of het mogelijk is om aan het einde van dit mandaat een voorstel in te dienen over reistijden en beschikbare ruimte, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbare wetenschappelijke kennis. * * * Vraag nr. 79 van Silvia-Adriana Ţicău ( H-0254/08 ) Betreft: Epidemiologisch onderzoek naar straling van gsm-zendmasten Door het toenemend en grootschalig gebruik van mobiele telefoons zijn er steeds meer zendmasten nodig, waarvan sommige zich in de nabijheid van woningen bevinden. In vele lidstaten heerst ongerustheid over de blootstelling aan straling van zendmasten voor (31)
PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.
121
122
NL
Handelingen van het Europees Parlement
mobiele telefonie, die volgens bepaalde onderzoeken schadelijk voor de gezondheid zou kunnen zijn. Periodiek epidemiologisch onderzoek zou een aanmerkelijke bijdrage kunnen leveren tot het wegnemen van de vrees bij een deel van de bevolking over de effecten van GSM-antennes op de gezondheid en tot de vaststelling van voorschriften om deze effecten terug te dringen. Is de Commissie voornemens een dergelijk onderzoek uit te voeren? Antwoord De Commissie is zich terdege bewust van de ongerustheid onder de bevolking over blootstelling aan elektromagnetische velden (EMF) voor mobiele telefonie, met name basisstations (“zendmasten”). Wetenschappelijk gezien wordt echter algemeen aangenomen dat het grootste deel van de blootstelling van de bevolking door mobiele telefonie komt door het gebruik van mobiele telefoons, en niet door basisstations. De Commissie heeft krachtens de kaderprogramma’s voor onderzoek al steun verleend aan onderzoek naar elektromagnetische velden voor mobiele telefonie, en zal dit voortzetten. Eén epidemiologisch onderzoek dat vermeldenswaardig is, is het Interphone-project, dat binnen enkele maanden zijn uiteindelijke resultaten zal bekendmaken. Aangezien de EU op dit gebied niet bevoegd was om maatregelen te treffen, nam de Raad in 1999 Aanbeveling 1999/519/EG aan betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz — 300 GHz, op grond van de beste wetenschappelijke informatie die destijds beschikbaar was. Sindsdien controleert de Commissie de uitvoering van deze aanbeveling regelmatig, en heeft zij diverse malen haar wetenschappelijke comités geraadpleegd om na te gaan of er aanpassingen nodig waren met het oog op nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. In 2007 heeft het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico’s (WCNG) bevestigd dat voor radiofrequentievelden tot nu toe geen samenhangende gevolgen voor de gezondheid zijn aangetoond op blootstellingsniveaus beneden de grenzen die door de Internationale commissie voor bescherming tegen niet-ioniserende straling (ICNIRP) zijn vastgesteld en in de Verordening van de Raad worden voorgesteld. Daarnaast financiert de Commissie in het kader van het zesde kaderprogramma een groep deskundigen van hoog niveau krachtens het project EMF-NET. Deze groep heeft al het bewijs dat tot 2006 bekend is over potentiële gezondheidsrisico’s die gerelateerd zijn aan zendmasten onderzocht. De belangrijkste conclusie hieruit is dat alles erop wijst dat er geen algemeen risico voor de gezondheid is dat is toe te schrijven aan radiofrequentie en blootstelling aan microgolven (dat wil zeggen de werkzame frequenties van de radiozendmasten). Om toekomstige visies te versterken beveelt het WCNG het volgende onderzoek aan voor het radiofrequentiegebied: - Een cohortstudie met langetermijnperspectief om de vastgestelde beperkingen in bestaande epidemiologische studies te elimineren; - Een specifieke studie naar de effecten van rf -blootstelling op de gezondheid van kinderen; - Een onderzoek naar de verdeling van blootstelling onder de bevolking, dat nu mogelijk is door de opkomst van persoonlijke dosismeters;
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
- De reproduceerbaarheid van verschillende experimentele onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogstaande dosimetrie. De Commissie zal onderzoek op dit gebied blijven stimuleren. De meest recente uitnodiging tot de indiening van voorstellen binnen het milieuthema van het zevende kaderprogramma voor onderzoek bevat een onderwerp over de gezondheidseffecten van blootstelling aan radiofrequentie bij kinderen en jonge volwassenen. * * * Vraag nr. 80 van Ryszard Czarnecki ( H-0260/08 ) Betreft: Gekkekoeienziekte Houdt de Commissie het in verband met de dood van twee mensen in Spanje aan de gevolgen van de gekkekoeienziekte voor mogelijk dat de besmettingshaarden van deze ziekte zich in Spanje zelf en in andere lidstaten van de Unie uitbreiden? Wat doet de Commissie? Antwoord De Commissie deelt de bezorgdheid van het geachte parlementslid met betrekking tot de twee fatale gevallen van een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob die in Spanje zijn vastgesteld. Ondanks deze tragische en ongelukkige gevallen is het momenteel niet noodzakelijk om extra risicobeheermaatregelen te nemen bovenop de zeer strenge maatregelen die reeds bestaan. Met betrekking tot BSE (de gekkekoeienziekte) is er in Spanje een afname van positieve gevallen waargenomen en zijn er geen aspecten die aantonen dat de situatie niet onder controle is. De bepalingen van de huidige communautaire wetgeving zijn opgevolgd, en de twee gevallen zijn onmiddellijk gemeld bij de organisaties voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen in de lidstaten, evenals bij de Commissie. De Commissie blijft toezicht houden op de epidemiologische tendensen van de variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (VCJD) in het kader van het EURO-CJD-project, dat wordt gefinancierd krachtens het volksgezondheidsprogramma van de EU, in samenwerking met het Europees Centrum voor Ziektepreventie en –bestrijding. Tot april 2008 zijn in totaal 201 gevallen van een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob gerapporteerd door zeven lidstaten. Sinds het begin van de epidemie heeft het Verenigd Koninkrijk 166 gevallen gerapporteerd, waaronder de drie gevallen die zijn ontstaan door een bloedtransfusie; in Frankrijk 23; Ierland 4; Italië 1; Nederland 2; Portugal 2 en Spanje 3. Het verloop tot nu toe bevestigt dat het aantal gevallen sinds 1999 geleidelijk afneemt. Drie gevallen van de variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob zijn in verband gebracht met bloedtransfusie. Dit verband is bij deze twee Spaanse gevallen uitgesloten. Desalniettemin dient de discussie rondom het toedienen van bloed ook in de toekomst een punt van zorg te blijven.
123
124
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De twee richtlijnen over bloed, weefsels en cellen vereisen dat personen die mogelijk drager van een variant van de ziekte Creutzfeldt-Jakob zijn, uitgesloten worden van bloeddonaties. * * * Vraag nr. 81 van Georgios Papastamkos ( H-0156/08 ) Betreft: Europese cosmeticawetgeving en bescherming van de volksgezondheid Waarom wordt de Europese cosmeticawetgeving zo vaak gewijzigd? Welke wijzigingen zijn er tot nu toe doorgevoerd? Biedt het Europees regelgevend kader duidelijkheid en rechtszekerheid? Welke voorschriften legt de communautaire wetgeving vast inzake veiligheidsnormen voor de productie van cosmetica en de bescherming van de gezondheid? Antwoord Er moet onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten wijzigingen van de cosmeticarichtlijn. Amendementen van de kern van de richtlijn, die erop zijn gericht om bestaande artikelen te wijzigen of nieuwe te introduceren, en aanpassingen in de bijlagen van de richtlijn op basis van technische vooruitgang en nieuwe wetenschappelijke kennis. Begin 2008 was de cosmeticarichtlijn, die in 1976 werd aangenomen, al 7 keer gewijzigd en 48 keer aangepast. De veelvuldige aanpassingen zijn het gevolg van managementbesluiten om de bijlagen te wijzigen, zodat er standpunten van het wetenschappelijk comité inzake consumentenproducten in worden opgenomen. De cosmeticarichtlijn is gebaseerd op het beginsel dat de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het cosmeticaproduct op de interne markt aansprakelijk is voor de veiligheid van het product. Om die reden moet deze persoon voor de bevoegde instanties informatie beschikbaar houden in de vorm van een “productinformatiedossier” waarin de veiligheid van het product wordt aangetoond. De beoordeling van de veiligheid van met name het eindproduct voor de gezondheid van de mens, waarbij rekening wordt gehouden met het algemene toxicologische profiel, de chemische structuur en het blootstellingsniveau van het ingrediënt, moet beschikbaar zijn in dit “productinformatiedossier”, dat op een ad-hoc basis gecontroleerd wordt door de bevoegde instanties. Het beginsel van de producent die verantwoordelijk is wordt aangevuld met gedetailleerde regelgeving omtrent geselecteerde afzonderlijke cosmetische ingrediënten. In de cosmeticarichtlijn is een lijst opgesteld van stoffen die niet mogen worden toegepast in de samenstelling van cosmetische producten (bijlage II) en een lijst van stoffen die, behalve de vastgestelde beperkingen en voorwaarden, niet mogen voorkomen in cosmetische producten (bijlage III). De richtlijn omvat ook “positieve lijsten” voor kleurstoffen (bijlage IV), conserveringsmiddelen (bijlage VI) en uv-filters (bijlage VII). Met betrekking tot deze groepen ingrediënten zijn alleen de stoffen die opgenomen zijn in de lijst van de desbetreffende bijlage toegestaan voor gebruik in cosmeticaproducten in de EU. Voor aanpassingen aan deze bijlagen is vooraf toestemming vereist van het wetenschappelijk comité inzake consumentenproducten, om te verzekeren dat de richtlijn rekening houdt met de huidige staat van wetenschappelijke kennis. De aanpassingen die binnen een tijdsspanne van meer dan dertig jaar hebben plaatsgevonden, hebben geleid tot inconsistente terminologie en regelgeving binnen een verkeerde context. Dit is verergerd door het feit dat de cosmeticarichtlijn geen lijsten bevat van definities en nooit gecodificeerd is (dat wil zeggen dat alle amendementen nooit officieel
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn geconsolideerd tot één enkele wetstekst). Er was met name meer helderheid vereist omtrent het begrip “de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het cosmeticaproduct”. Als laatste werd door de belanghebbenden de noodzaak voor duidelijker begrippen in de bijlagen benadrukt, wat voor het grootste deel een wetenschappelijke en technische opgave is. Om die redenen, en om de communautaire cosmeticawetgeving aanzienlijk te vereenvoudigen, heeft de Commissie op 5 februari 2008 een voorstel aangenomen voor een herschikking van de richtlijn inzake cosmetische producten. Daarnaast past het voorstel met het oog op innovatie en ontwikkelingen de wetgeving aan om de veiligheid van cosmetische producten te waarborgen. De effectbeoordeling die is toegevoegd aan dit voorstel bevat een meer gedetailleerde uitleg over het huidige systeem en achtergrondinformatie over de herschikking (32) . * * * Vraag nr. 82 van Emmanouil Angelakas ( H-0158/08 ) Betref t : Vr i j verkr ijgbare geneesmiddelen (OTC /"over-the-counter"-geneesmiddelen) en het Europees geneesmiddelenbeleid De situatie van de vrij verkrijgbare geneesmiddelen (OTC /"over-the-counter"-geneesmiddelen) is zeer verschillend in de diverse EU-landen. De criteria voor de registratie van de diverse farmaceutische producten in deze categorie lopen uiteen, met als gevolg dat er geen eenvormig systeem is om geneesmiddelen als OTC-geneesmiddelen te definiëren. Een groot aantal Europese burgers gebruikt deze OTC-geneesmiddelen, er mag reclame voor worden gemaakt in de geschreven en de elektronische pers en ze helpen om de farmaceutische uitgaven te drukken aangezien ze niet worden terugbetaald door de socialezekerheidssystemen. Wordt er een studie uitgevoerd over de opstelling van een gemeenschappelijke lijst van OTC-geneesmiddelen die in alle lidstaten geldt, om de verwarring tegen te gaan die bij de burgers wordt veroorzaakt door het feit dat er een hele reeks van OTC-geneesmiddelenlijsten bestaat? Deze producten worden in vele lidstaten ook buiten de apotheek verkocht zonder gedegen informatie van de apotheker over het juiste gebruik ervan, hetgeen tot gezondheidsrisico's kan leiden. Overweegt de Commissie in het licht hiervan een Europese informatiecampagne over het juiste gebruik van OTC-geneesmiddelen? Antwoord De criteria voor de classificatie van geneesmiddelen als geneesmiddelen die met of zonder medisch recept verkrijgbaar zijn, zijn geharmoniseerd in de communautaire wetgeving. Richtlijn 2001/83/EG specificeert de situaties waarin geneesmiddelen onderworpen moeten zijn aan een medisch recept. In dit verband wordt verwacht dat geneesmiddelen aan een medisch recept worden onderworpen indien zij, ook bij normaal gebruik, direct of indirect gevaar kunnen opleveren wanneer zij zonder toezicht van een arts worden gebruikt, of vaak en in zeer ruime mate onder abnormale omstandigheden gebruikt worden, en daardoor (32)
SEC(2008)117.
125
126
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de gezondheid direct of indirect in gevaar kan komen. De richtlijn houdt tevens rekening met de mogelijkheid dat er op het niveau van de lidstaten wordt voorzien in bepaalde subcategorieën van aan een bijzonder medisch recept onderworpen geneesmiddelen. Bij geneesmiddelen waarvoor door de Commissie een vergunning wordt verleend, wordt de wijze waarop de geneesmiddelen worden aangeboden bepaald in deze vergunning, die in alle lidstaten van toepassing is. Bij geneesmiddelen waarvoor op nationaal niveau een vergunning wordt verleend, is het de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat om geneesmiddelen te classificeren waarvoor, overeenkomstig de bestaande criteria van de communautaire wetgeving, een vergunning wordt verleend voor het in de handel brengen. Besluiten over het wel of niet op medisch recept verkrijgbaar zijn van geneesmiddelen kunnen variëren tussen de lidstaten. Het voorstel van de Commissie om het aanbod van geneesmiddelen waarvoor op nationaal niveau vergunningen worden verleend te harmoniseren, werd door de wetgever niet overgenomen bij de laatste herziening van Richtlijn 2001/83/EG. Aangezien alleen de nationale autoriteiten beschikken over uitvoerige informatie omtrent de geneesmiddelen waarvoor in de desbetreffende lidstaten een vergunning is verleend, beschikt de Commissie niet over de noodzakelijke informatie voor het opstellen van één uniforme lijst van vrij verkrijgbare geneesmiddelen. Volgens artikel 55 van Verordening (EG) nr. 726/2004 wordt er door het Europees Geneesmiddelenbureau een databank opgezet van geneesmiddelen, die toegankelijk is voor het algemene publiek (33) . Zoals in de Verordening is vastgesteld wordt prioriteit gegeven aan geneesmiddelen waarvoor in de Gemeenschap een vergunning is verleend, maar de databank zal vervolgens worden uitgebreid totdat zij alle geneesmiddelen bevat die binnen de Gemeenschap voor de verkoop beschikbaar worden gesteld. De distributie van geneesmiddelen door de detailhandel wordt niet geregeld middels de EU-wetgeving. Elke lidstaat kan zelf beslissen waar geneesmiddelen zonder medisch recept verkrijgbaar zijn, wat heeft geleid tot verschillende systemen voor de detailhandel, zoals het geachte parlementslid juist heeft opgemerkt. In de communautaire wetgeving is echter vastgesteld dat elk geneesmiddel een verplichte bijsluiter moet hebben, zodat de patiënt, ongeacht van welk detailhandelsysteem gebruik wordt gemaakt, volledig geïnformeerd wordt. De bijsluiter moet de resultaten weerspiegelen van overleg met bepaalde patiëntengroepen, zodat ervoor wordt gezorgd dat deze leesbaar, helder en gemakkelijk in het gebruik is. Daarnaast moeten voor geneesmiddelen zonder medisch recept ook instructies voor gebruik op de bijsluiter staan. De Commissie is van mening dat dit kader effectief functioneert, zodat een campagne op Europees niveau niet gepast lijkt. Indien het geachte parlementslid beschikt over meer gedetailleerde informatie, zal de Commissie deze gaarne bestuderen om samen met de lidstaten te besluiten of er verdere maatregelen nodig zijn. * * *
(33)
http://eudrapharm.eu/eudrapharm/selectLanguage.do?NOCOOKIE=NOCOOKIE&NEW_SESSION=true.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 83 van Hélène Goudin ( H-0162/08 ) Betreft: Verdrag van Lissabon Artikel 1, lid 24 betreffende hoofdstuk 1 – artikel 10 bis, lid 2 (Algemene bepalingen) vermeldt dat de Unie streeft naar de “d) bevordering van een in economisch, sociaal en milieutechnisch opzicht duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden met als hoofddoel opheffing van de armoede”. Is de Commissie van oordeel dat deze formulering van enige betekenis is als de vraag beantwoord moet worden of maatregelen die gericht zijn tegen de invoer uit ontwikkelingslanden, ongelijke partnerschapsovereenkomsten met ontwikkelingslanden (EPA-overeenkomsten) en de visserijovereenkomsten van de EU met ontwikkelingslanden wettig zijn? Antwoord Lid 2 van artikel 10 bis van het EU-Verdrag verwijst naar de doelstellingen, waarbij voor het eerst de opheffing van armoede als primaire doelstelling is opgenomen, terwijl in lid 3 nader wordt gespecificeerd dat deze doelstellingen zullen worden nagestreefd bij de uitvoering van acties op de diverse externe beleidsgebieden van de EU, en dat de EU de samenhang tussen de verschillende externe beleidsgebieden en tussen dit en ander beleid zal bewaken. Bovendien biedt het Verdrag van Lissabon, indien en wanneer dit geratificeerd wordt, een solide rechtsbasis voor beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD), een beginsel dat reeds een wettelijke verplichting is krachtens het huidige Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (titel XX inzake ontwikkelingssamenwerking). Door middel van haar concept van beleidscoherentie streeft de EU ernaar synergieën tot stand te brengen tussen het betreffende interne en externe beleid en de ontwikkelingsdoelstellingen. In 2005 ging de EU PCD-verplichtingen aan op 12 beleidsgebieden (34) . Deze verbintenissen werden bevestigd op het hoogste politieke niveau in de Europese consensus inzake ontwikkeling (35) . De EU heeft behoorlijk veel aandacht geschonken aan het vergroten van de samenhang van haar beleid inzake ontwikkelingsdoelstellingen, zoals in de visserij- en de handelssector. Met haar handelsbeleid heeft de EU een markttoegangsbeleid tot stand gebracht dat zeer gunstig is voor ontwikkelingslanden. Het gemiddelde importtarief voor een meest begunstigde natie (MFN) is 6,9 procent (4 procent voor niet-agrarische producten en 18,6 procent voor agrarische producten) (36) . In het kader van het stelsel van algemene preferenties (SAP) van de EU genieten ontwikkelingslanden een invoerrecht van 0 procent of ontvangen ze een korting van 3,5 procent op dit tarief (zie stuk over SAP hieronder). Goederen uit de minst ontwikkelde landen (MOL) en de grote meerderheid van ACS-landen genieten een quota- en tariefvrije toegang tot de interne markt krachtens het “alles behalve wapens” initiatief (EBA-initiatief) of krachtens tijdelijke en volledige economische partnerschapovereenkomsten (EPO’s) die ook de oorsprongsregels verbeteren.
(34)
De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) mei 2005. Conclusies inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Doc.9266/05).
(35)
Gemeenschappelijke verklaring door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie – “De Europese consensus inzake ontwikkeling”, december 2005 (PB 2006/C46/01).
(36)
WTO-toetsing van het handelsbeleid van de Europese Gemeenschappen 2007.
127
128
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Om het ontwikkelingslanden gemakkelijker te maken beter in de wereldeconomie te integreren is het niet alleen belangrijk de toegangsbelemmeringen te beperken, maar ook een reeks andere factoren aan te pakken, zoals die met betrekking tot het eigen concurrentievermogen en de capaciteit aan aanbodzijde van individuele ontwikkelingslanden. Het EU-handelsbeleid is multidimensionaal – multilateraal, regionaal/bilateraal en autonoom. In al deze dimensies zijn elementen opgenomen die beantwoorden aan de specifieke behoeften van ontwikkelingslanden en die hun verdere ontwikkeling en gunstige integratie in het wereldhandelsstelsel ondersteunen, bijvoorbeeld door het behalen van een betere positie op de interne markt van de EU. De EU is daarnaast zeer actief betrokken bij het bieden van “hulp voor handel” voor ontwikkelingslanden, zodat ze gesteund worden om de uitdagingen van integratie op zowel regionaal als mondiaal niveau het hoofd te bieden. In deze context is regionale integratie een belangrijk middel om de positie van ontwikkelingslanden en hun concurrentievermogen op internationale markten te verbeteren, door het creëren van grotere regionale markten en het verbeteren van het algemene bedrijfsklimaat. De economische partnerschapsovereenkomsten waarover met de ACS-landen wordt onderhandeld, worden beschouwd als partnerschappen voor de lange termijn op basis van een alomvattende benadering van ontwikkeling. Ze vormen een instrument voor de ondersteuning van regionale integratie en duurzame ontwikkeling en zullen derhalve bijdragen aan meer samenhang binnen het beleid. De volledige regionale overeenkomsten waarover zal worden onderhandeld op basis van de tijdelijke overeenkomsten zullen de specifieke belangen en situaties in de regio’s bevatten. De uitvoerige economische partnerschapsovereenkomst die is gesloten met het Caribisch gebied is het voorbeeld van een evenwichtige en een ontwikkelingsvriendelijke overeenkomst. Met de hierin opgenomen handelsbepalingen wordt, in het voordeel van de Caribische landen, ten volle gebruik gemaakt van de ontsnappingsmogelijkheden en flexibiliteit die door het internationale handelsrecht geboden worden. Nog belangrijker is dat deze bepalingen ingebed zijn in een breder ontwikkelingskader met sterke sociale en ecologische hoofdstukken en gedetailleerde bepalingen inzake ontwikkelingssamenwerking. Sinds de hervorming van het visserijbeleid in 2002 heeft de EU het op zich genomen om alle bestaande overeenkomsten over de visserij vóór 2008 te vervangen door een nieuwe lichting partnerschapovereenkomsten over de visserij. De doelstelling van deze nieuwe lichting overeenkomsten is niet langer alleen de toegang voor de Europese vloot veilig te stellen, maar ook het visserijbeleid van het partnerland te ondersteunen met het oog op de introductie van een verantwoordelijk en duurzaam visbeleid. Een deel van de financiële bijdrage die gekoppeld is aan de overeenkomsten wordt voor dit doel opzijgezet. * * * Vraag nr. 84 van Jim Higgins ( H-0170/08 ) Betreft: Gezonde maaltijden op scholen Kan de Commissie meedelen aan welke programma's ter bevordering van het aanbieden van gezonde maaltijden op scholen (zowel in het lager, als het middelbaar onderwijs) zij steun verleent?
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord De afgelopen maanden hebben verschillende belanghebbenden en de media speciaal aandacht geschonken aan gezond eten op scholen. De Commissie is verheugd dat ze deze mogelijkheid kan aangrijpen om het geachte parlementslid te informeren over het huidige Gemeenschapsprogramma dat wordt toegepast in onderwijsinstellingen, en over mogelijke toekomstige programma’s. De schoolmelkregeling: De schoolmelkregeling is gericht op het bieden van gezonde melkproducten aan leerlingen van kleuterscholen en basisscholen (tevens op middelbare scholen indien de lidstaat dit wenst) tegen een gereduceerd tarief vergeleken met de normale commerciële tarieven. De reductie wordt verkregen middels een subsidie die door de Gemeenschap wordt verleend. In 2007 is de subsidie verhoogd naar 23 euro per 100 kg melk, ongeacht het vetgehalte van de melk. Voor de schoolmelkregeling is, gezien het sociale en op gezondheid gebaseerde karakter ervan, een belangrijke rol weggelegd. De regeling stimuleert, door het aanbod van kwaliteitsproducten die belangrijke vitaminen en mineralen bevatten, een gezonde manier van eten, terwijl daarnaast goede educatie over voeding wordt gegeven en voor de lange termijn een positieve invloed uitgaat naar de consumptie van agrarische producten. De Commissie is zich ervan bewust dat om het succes van de schoolmelkregeling te vergroten, de uitvoeringsbepalingen zo eenvoudig mogelijk moeten zijn. Momenteel zijn de diensten van de Commissie bezig met een herziening van de schoolmelkregeling met het oog op een vereenvoudiging van het beleid en een uitbreiding van de lijst van begunstigden en verkrijgbare producten. De voorgestelde veranderingen in het systeem zullen binnenkort gepresenteerd worden aan het relevante directiecomité, met het idee om deze, zodra ze zijn goedgekeurd, vanaf het begin van het nieuwe schooljaar toe te passen. De mogelijke schoolfruitregeling: Naar aanleiding van de goedkeuring van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit (GMO) heeft de Raad de volgende verklaring afgegeven: “Gezien de enorme toename van zwaarlijvigheid bij schoolkinderen, waaraan aandacht is besteed in het recentelijk verschenen Witboek van de Commissie (…), verzoekt de Raad de Commissie om zo spoedig mogelijk een voorstel te doen voor een regeling voor schoolfruit, gebaseerd op een effectbeoordeling van de voordelen, de haalbaarheid en de administratieve kosten ervan”. In overeenstemming met de toezeggingen van de Commissie inzake betere regelgeving, is de indiening van een voorstel voor een regeling voor schoolfruit gebonden aan de conclusies van een effectbeoordeling die weergeeft wat de toegevoegde waarde van de regeling op Europees niveau is en een analyse geeft van de voor- en nadelen van verschillende opties. Voor het samenbrengen van de expertise op uiteenlopende gebieden die noodzakelijk is voor deze effectbeoordeling en om de voorbereiding van het voorstel te vergemakkelijken, is deze opdracht toevertrouwd aan een dienstenoverschrijdende groep, die bestaat uit afgevaardigden van de Commissie. Tot dusver heeft de dienstenoverschrijdende groep vier opties voor een Europese “schoolfruitregeling” uitvoerig bestudeerd, welke zijn ingediend voor een openbare
129
130
NL
Handelingen van het Europees Parlement
raadpleging die van 18 december 2007 tot 29 februari 2008 plaatsvindt. De Commissie werkt nu aan het verslag over de effectbeoordeling, dat de conclusies van de openbare raadpleging zal omvatten en integreren. Volgens de planning zal het voorstel door de Commissie in juli 2008 worden goedgekeurd. * * * Vraag nr. 85 van Liam Aylward ( H-0181/08 ) Betreft: Vrijstellingsperiode van 12 dagen voor touringcarondernemingen in Europa Met het afschaffen in april 2006 van de vrijstellingsperiode van 12 dagen voor de internationale touringcarsector in Europa kwam de Europese markt van het touringcartoerisme in een ernstige crisis terecht. Sindsdien hebben de touringcarondernemingen een dramatische stijging met 20-25 procent gemeld van de kosten tengevolge van de afgeschafte vrijstelling en nadelige gevolgen voor het welzijn van de chauffeurs. Wanneer is de Europese Commissie van plan deze vrijstellingsperiode van 12 dagen voor de touringcarsector in de Europese Unie opnieuw in te voeren, overeenkomstig de bepalingen van verordening (EG) nr. 561/2006 (37) . Antwoord De nieuwe voorschriften krachtens Verordening (EG) nr. 561/2006 (38) inzake voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, die na bemiddeling door het Parlement en de Raad zijn overeengekomen, zijn bedoeld om gelijke concurrentievoorwaarden te bewerkstelligen, de verkeersveiligheid en de arbeidsomstandigheden voor chauffeurs te verbeteren, en meer effectieve en uniforme controles mogelijk te maken binnen de gehele Gemeenschap. Het afschaffen van de vrijstellingsperiode van 12 dagen voor touringcarondernemingen moet in deze algemene context worden gezien. In dit verband houdt de Commissie toezicht op de markt van personenvervoer over de weg, inclusief de invloed van Verordening (EG) nr. 561/2006 op de verkeersveiligheid, het touringcartoerisme, de sociale omstandigheden van chauffeurs en andere relevante ontwikkelingen via diverse informatiebronnen, zoals verslagen van lidstaten, contacten met het bedrijfsleven en vertegenwoordigers van werknemers en onderzoeken. Meer in het bijzonder heeft de Commissie een onderzoek gelanceerd over ongeregeld internationaal vervoer, dat tevens de gevolgen voor de sector van de afschaffing van de vrijstellingsperiode van 12 dagen aan de orde zal stellen. De resultaten van de studie worden eind 2008 verwacht. De Commissie heeft kennis genomen van de amendementen die door de Commissie vervoer en toerisme zijn ingediend in het verslag van Ticău betreffende het voorstel van de Commissie voor een herschikking van de Verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels, met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden (37)
PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(38)
Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (Voor de EER relevante tekst) – Verklaring, PB L 102 van 11.4.2006.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
131
voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (39) . De Commissie blijft zorgvuldig toezicht houden op het wetgevingsproces, evenals op de sociale dialoog die over dit onderwerp is gestart. * * * Vraag nr. 86 van Christopher Heaton-Harris ( H-0188/08 ) Betreft: Gelijke behandeling Is de Commissie van oordeel dat Europese burgers met betrekking tot het Verdrag van Lissabon ongelijk worden behandeld? Ierse burgers kunnen zich bij een referendum over het Verdrag uitspreken, maar deze mogelijkheid bestaat niet voor de burgers van andere lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk. Is de Commissie van mening dat burgers in andere lidstaten dezelfde mogelijkheid moeten krijgen om gebruik te maken van hun democratisch recht om zich over het Verdrag uit te spreken? Antwoord De Commissie herinnert het geachte parlementslid eraan dat in overeenstemming met artikel 48 van het EU-Verdrag ratificatie van het Verdrag van Lissabon een zaak van de lidstaten is, en dient plaats te vinden volgens hun eigen constitutionele voorschriften. De Commissie heeft noch de bevoegdheid, noch de intentie om zich te mengen in de keuze van lidstaten voor een ratificatieprocedure en de daaruit volgende ontwikkelingen. * * * Vraag nr. 87 van Jens Holm ( H-0193/08 ) Betreft: Doelstellingen en consumentenbescherming
maatregelen
op
het
gebied
van
de
Kan de Commissie met betrekking tot artikel 169 van het Verdrag van Lissabon over de doelstellingen en maatregelen op het gebied van de consumentenbescherming verduidelijken wat er eigenlijk wordt bedoeld met een “hoog niveau van consumentenbescherming”? Wordt hiermee bedoeld het hoogste niveau in een bepaald land, een niveau in het hoogste kwartiel of een bovengemiddeld niveau, en moet de consumentenbescherming worden beschouwd als een allesomvattende problematiek die voorrang heeft boven andere bepalingen? Antwoord Artikel 169 van het Verdrag van Lissabon verschilt niet van artikel 153 van het huidige EG-Verdrag. Zowel artikel 153 van het huidige EG-Verdrag als artikel 169 van het Verdrag van Lissabon voorzien in een hoog niveau van consumentenbescherming in de gehele Europese Unie. Het standpunt van de Commissie over de betekenis van “een hoog niveau van consumentenbescherming” wordt nader omschreven in de EU-strategie voor het (39)
COM(2007)0263.
132
NL
Handelingen van het Europees Parlement
consumentenbeleid 2007-2013, die door de Commissie op 13 maart 2007 werd goedgekeurd (40) . Hieruit blijkt dat het niveau van consumentenbescherming niet gedefinieerd wordt op een mechanische wijze (in kwartielen, landen en gemiddelden), maar gezien moet worden in het licht van wat passend is om de interne markt zowel voor consumenten als voor ondernemingen goed te laten functioneren. Op grond hiervan zijn de primaire doelstellingen van de strategie: de Europese consument mondig maken; het welzijn van de Europese consument verbeteren uit het oogpunt van prijs, keuze, kwaliteit, verscheidenheid, betaalbaarheid en veiligheid; de consument doeltreffend beschermen tegen ernstige risico’s en bedreigingen waar hij individueel machteloos tegenover staat. Om deze doelstellingen te bewerkstelligen stelt de strategie vijf prioritaire gebieden vast: betere monitoring van de consumentenmarkten en het consumentenbeleid van de lidstaten; betere regelgeving inzake consumentenbescherming; betere handhaving en verhaalsmogelijkheden; beter geïnformeerde en onderlegde consumenten; de consument centraal stellen in andere beleidsonderdelen en regelgeving van de EU. Binnen het raamwerk van de EU-verdragen vormt consumentenbescherming geen overkoepelend onderwerp dat voorrang heeft boven andere onderwerpen. De dimensie van consumentenbescherming moet echter wel op gepaste wijze worden geïntegreerd in elk relevant beleid en optreden van de Gemeenschap. * * * Vraag nr. 88 van Jens-Peter Bonde ( H-0195/08 ) Betreft: Verdrag van Lissabon Zijn er rechtsgevolgen verbonden aan de uitdrukkingen “zo open mogelijk” en “zo dicht bij de burgers als mogelijk”? Is het gebrek aan openheid op de Intergouvernementele Conferentie over het Verdrag van Lissabon strijdig met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Nice? Is de politieke afspraak tussen de lidstaten om geen referenda te houden strijdig met de democratische norm van het Verdrag van Nice? Antwoord In artikel 1 van het huidige EU-Verdrag is al bepaald dat “de besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen”. De uitvoering hiervan neemt verschillende vormen aan, zoals raadplegingen met belanghebbenden vóór de goedkeuring van Commissievoorstellen, ex ante studies naar de impact van voorstellen, (40)
COM (2007) 99 definitief.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de rol van het Parlement als medewetgever in het Europees besluitvormingsproces, en de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. De bestaande verdragen zijn herzien bij het Verdrag van Lissabon in overeenstemming met de voor dit doel ingestelde procedure van artikel 48 van het EU-Verdrag. Tevens hebben de lidstaten overeenkomstig artikel 48 van het EG-Verdrag de exclusieve bevoegdheid om de ratificatie in de lidstaten zelf te regelen. * * * Vraag nr. 89 van Koenraad Dillen ( H-0207/08 ) Betreft: Persvrijheid in Zuid-Afrika In december 2007 lanceerde het ANC op zijn partijcongres een resolutie over de oprichting van een mediarechtbank. Dit zogenaamde Mediaberoepstribunaal wordt opgevat als een staatsinstelling die enkel verantwoording verschuldigd is aan het parlement. Vele onafhankelijke journalisten vrezen dat deze instelling het systeem van zelfregulering, inherent aan de media, zal ondermijnen. Zelfregulering in de media is één van de belangrijkste criteria om uit te maken of een land écht democratisch is. Dit beginsel wordt ook ondersteund door de mensenrechtencommissie van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid. Kortom, in een land waar een staatsinstelling de controle heeft over wat journalisten schrijven is de persvrijheid in gevaar. Hoe staat de Commissie tegenover dit voorstel? Zal de Commissie deze kwestie aankaarten en Zuid-Afrika dienaangaande wijzen op zijn verplichtingen inzake mensenrechten en democratische beginselen? Antwoord De Commissie volgt de kwestie in Zuid-Afrika over de vrijheid van meningsuiting op de voet, en is enigszins ongerust over recente gebeurtenissen, zoals het onderzoek naar de redacteur van de Sunday Times, de heer Makhanya, de kwestie van het op een zwarte lijst zetten van bepaalde journalisten en politieke analisten door de South African Broadcasting Corporation, het voorgestelde amendement inzake film en publicaties en, meer recent, de poging tot een overnamebod van mediabedrijf Johncom door Koni Media Holdings. De Commissie is zich tevens bewust van de resolutie die afgelopen december op de 52ste nationale conferentie van het Afrikaans Nationaal Congres werd aangenomen, en met name van de aanbeveling dat de oprichting van een college van beroep moet worden onderzocht. Aangezien dit een aanbeveling is van de partij om onderzoek te doen naar de gevestigde macht, ziet de Commissie geen reden om in dit stadium in te grijpen. Over het geheel genomen is de Commissie van mening dat de situatie van de media in Zuid-Afrika bevredigend blijft. De pers, radio en televisie opereren in een vrije omgeving en de rechterlijke macht verdedigt de vrijheid van meningsuiting op actieve wijze. In de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen Zuid-Afrika en de EU wordt respect voor democratische beginselen en fundamentele mensenrechten bestempeld als een essentieel onderdeel van de Overeenkomst (artikel 2) en als een onderwerp voor politieke dialoog (artikel 4). Er vindt nu twee keer per jaar een politieke dialoog plaats op ministerieel of zelfs topniveau. De Commissie zal, wanneer zij dit nodig
133
134
NL
Handelingen van het Europees Parlement
acht, niet aarzelen om het onderwerp van de vrijheid van meningsuiting ter sprake te brengen. * * * Vraag nr. 90 van David Martin ( H-0211/08 ) Betreft: Beschermde oorsprongsbenaming (BOB) Volgens Bijlage II van Verordening (EG) nr. 510/2006 (41) kan wol een BOB-status krijgen. Kan de Commissie verduidelijken of een BOB alleen kan worden toegekend voor wol in haar natuurlijke vorm of ook van toepassing kan zijn op een verwerkte of industriële vorm van wol zoals bij voorbeeld textielkleding? Kan de Commissie verder bevestigen of er momenteel wolproducten met een BOB-status zijn en of er recentelijk aanvragen zijn ingediend voor het verkrijgen van een BOB-status voor wolproducten? Antwoord Zoals het geachte parlementslid opmerkt, valt wol onder Verordening (EG) nr. 510/2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen. De Commissie wil graag verduidelijken dat met wol in dit verband alleen de natuurlijke vezel wordt bedoeld die wordt geproduceerd door schapen of lammeren, en niet gekaarde of gekamde wol. Dit sluit verwerkte of industriële vormen van wol, evenals textielkleding, uit. Tot op heden is aan geen benaming van een wolproduct bescherming toegekend in de zin van een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding, aangezien er tot op heden bij de Commissie geen aanvraag voor een registratie is ingediend. * * * Vraag nr. 91 van Ari Vatanen ( H-0212/08 ) Betreft: De rechtszaak van de Commissie tegen Finland (zaak C-10/08) op basis van het discriminerende effect van het innen van zogenoemde non-BTW en de schendingen van de Zesde BTW-richtlijn De Commissie heeft een rechtszaak aangespannen tegen Finland (zaak C-10/08) op basis van het discriminerende effect van het innen van zogenoemde non-BTW bij particuliere import van auto's en de schending van de Zesde BTW-richtlijn (77/388/EEG (42) ) als gevolg van de aftrekbaarheid van een non-BTW, die neerkomt op een toeslag op de autobelasting. Duizenden lopende geschillen voor de Finse nationale rechtbanken zijn afhankelijk van de uitkomst van de procedure die de Commissie heeft aangespannen voor het EHvJ. In dit verhaal zonder einde hebben de nationale rechtbanken de eisen van belastingbetalers die overeenkwamen met die van de Commissie afgewezen en geweigerd het EHvJ om een prejudiciële beslissing te vragen. Nu heeft het Finse Ministerie van Financiën aangekondigd dat het overweegt te gaan onderhandelen met de Commissie om te proberen het geschil op te lossen zonder rechtszaak. Kennelijk is Finland van plan een beroep te doen op de (41)
PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(42)
PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
verjaringstermijn van de uitspraak van het EHvJ en probeert het dus op flagrante wijze de ongeveer 18 000 zaken die nog in behandeling zijn bij de nationale rechtbanken te negeren. Met betrekking tot de situatie in Finland – die anders is dan in Zweden, waar de EU-wetgeving op dit gebied wel wordt nageleefd – en in de overtuiging dat vrij verkeer van goederen de kern is van de bestaansreden van de EU, wil ik het volgende vragen: hoe gaat de Commissie ervoor zorgen dat alle EU-burgers kunnen rekenen op gelijke behandeling en hoe gaat zij een einde maken aan het feit dat de EU-wetgeving op willekeurige wijze wordt toegepast op Finse autokopers? Antwoord Als hoedster van de Verdragen houdt de Commissie toezicht op de juiste toepassing van de communautaire wetgeving en de algemene beginselen van het EU-Verdrag. In dat verband heeft de Commissie een inbreukprocedure ingesteld tegen Finland, met name met betrekking tot de VBG-belasting (belasting voor afgedankte motorvoertuigen), een belasting die door Finland wordt geheven om het feit te compenseren dat het geen BTW kan vorderen op intracommunautaire aankopen door niet-belastingbetalers van tweedehands motorvoertuigen van zes maanden of ouder of met ten minste 6 000 kilometer op de teller. De zaak wordt momenteel behandeld door het Hof van Justitie en heeft het nummer C-10/08 toegewezen gekregen. De Commissie is in afwachting van het vonnis van het Hof. * * * Vraag nr. 92 van Michl Ebner ( H-0214/08 ) Betreft: Aalscholversproblematiek De benadering van het ecosysteem in zijn geheel is een van de belangrijkste grondbeginselen voor het behoud van natuur en milieu, en voor een concurrerende visserijpolitiek. Tegenwoordig wordt dit alles door de aalscholversproblematiek bedreigd. Aalscholvers zijn watervogels die zich door de strenge beschermingsmaatregelen van de EU in Midden-Europa in enkele decennia buitengewoon hebben ontwikkeld. Sinds 1970 is de populatie ongeveer 75 keer zo groot geworden en de vogels brengen de visserij daardoor grote schade toe. De voedseldruk op reeds sterk bedreigde vissoorten en de schade voor de Europese visserij hebben een onacceptabele omvang bereikt. Is de Commissie van deze situatie op de hoogte? Welke maatregelen denkt zij, vooral met het oog op de visserijbedrijven en viswateren, hiertegen te treffen? Antwoord De aalscholver, oftewel de phalacrocorax carbo, valt, evenals alle in het wild levende vogelsoorten die van nature in het Europees territorium van de lidstaten voorkomen, onder de algemene beschermingsregeling van de Richtlijn van de Raad 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand (43) , en het opzettelijk vangen, doden en verstoren van deze vogels, de opzettelijke vernietiging van hun nest of het rapen van hun eieren kan door lidstaten alleen worden toegestaan als dit in overeenstemming is met het stelsel van afwijkingen van de richtlijn. (43)
Richtlijn van de Raad 79/409/EG, PB L 103, 25.4.1979, blz.1.
135
136
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Commissie is zich ervan bewust dat er in bepaalde delen van de Gemeenschap conflicten bestaan tussen de belangen van de visserij en de aalscholvers, en deze situatie heeft lidstaten ertoe aangezet om, waar dit gerechtvaardigd is doordat er geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn, ten volle gebruik te maken van de afwijkende bepalingen van de vogelrichtlijn om ernstige schade aan de visserij te voorkomen. Dit stelsel van afwijkingen wordt in verschillende lidstaten toegepast. Het is zeer wel mogelijk dat er situaties bestaan waarin aalscholvers een ernstig risico vormen voor bedreigde vissoorten, en het stelsel van afwijkingen is ook in deze context toepasbaar, aangezien er een expliciete bepaling in de vogelrichtlijn is opgenomen voor het gebruik van afwijkingen “ter bescherming van flora en fauna”. Iedere lidstaat kan naar eigen inzicht besluiten welke maatregelen nodig zijn om populaties te handhaven en conflicten te beheersen die voortkomen uit de visserijbelangen. Desalniettemin moedigt de Commissie de lidstaten aan tot onderlinge samenwerking met betrekking tot deze kwestie, en heeft zij samen met het in het kader van artikel 16 van de richtlijn ingestelde comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (het zogenaamde Ornis-comité) bij verschillende gelegenheden discussies hierover aangezwengeld. De Gemeenschap heeft tevens haar steun toegezegd aan multinationale coöperatieve onderzoeksprojecten die gericht zijn op het verminderen van het conflict tussen aalscholvers en de visserijsector op een pan-Europese schaal. Het reeds voltooide Redcafe-project (44) benadrukt de dynamische en complexe aard van dit conflict niet alleen vanuit ecologisch, maar ook vanuit sociaal, cultureel en economisch oogpunt. Een van de conclusies van dit project was dat de roep om een algemene, standaard “oplossing” voor de “problemen” tussen de aalscholvers en de visserij wellicht te vroeg komt, en op termijn mogelijk zelfs niet geschikt blijkt te zijn. Het werk waarmee tijdens het Redcafe-project is gestart wordt momenteel voortgezet in een recenter project met de naam Intercafe (45) . De Commissie heeft sport- en beroepsvissers aangemoedigd om de strijd aan te gaan met het interdisciplinaire forum, zodat er in verband met mogelijke wetenschappelijke conclusies en aanbevelingen ten volle rekening wordt gehouden met hun expertise, standpunten en zorgen. * * * Vraag nr. 93 van Daniel Dăianu ( H-0216/08 ) Betreft: GLB en grond als strategisch instrument Het internationale economische klimaat gaat gebukt onder een steeds acuter wordende kredietcrisis, protectionisme, en toenemende zorgen over de gevolgen van klimaatverandering en de enorme industriële opkomst van de Aziatische landen (met name van China en India) voor de prijzen van basisproducten. Binnen de strijd om de schaarse middelen zou goede grond, als pijler van de voedselproductie, een steeds grotere rol gaan spelen. Het is zelfs zo dat goede landbouwgrond een strategisch instrument aan het worden is, op precies dezelfde wijze als andere landen niet-hernieuwbare energiebronnen als (44)
Redcafe (“Reducing the conflict between Cormorants and fisheries on a pan-European scale”) http://ec.europa.eu/research/quality-of-life/ka5/en/projects/qlrt_1999_31387_en.htm
(45)
Intercafe (“Interdisciplinary Initiative to Reduce pan-European Cormorant-Fisheries Conflicts”) http://www.intercafeproject.net/
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
strategisch instrument gebruiken. Is het niet zorgwekkend dat we nu al geconfronteerd worden met een zichtbare wisselwerking tussen de prijzen van voedsel en uit granen geproduceerde energie? Hoe zal, gezien deze geo- en economische politieke achtergrond, volgens de Commissie het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) er op lange termijn uit zien? Kunnen eng geformuleerde kosten-batenoverwegingen en het risico van buitensporige afhankelijkheid van onzekere bronnen van voedselvoorziening een reden vormen voor een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid? Antwoord De landbouwprijzen zijn in 2006 en 2007 gestegen, en de meeste analisten delen het standpunt dat de markt op de middellange termijn stabiel zal blijven. Wereldwijd bestaat er brede overeenstemming over de redenen waarom de vraag momenteel het aanbod overtreft: ontwrichting van de productie, de toegenomen vraag naar grondstoffen, veranderingen in voedingspatronen, hoge wereldwijde economische groeipercentages en nieuwe afzetmarkten, zoals biobrandstoffen. Dit staat in contrast met onze ervaringen uit het verleden, toen er eerder sprake was van een problematisch groot aanbod en te lage prijzen, en verklaart de invoering van aanbodbeperkende maatregelen zoals quota’s en het algemeen streven naar een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) sinds 1992, het streven naar een krachtiger concurrentievermogen en een toegenomen marktoriëntatie door een verschuiving van een beleid van prijs- en productiesteun naar directe steun voor de producent. In het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen de positieve marktsignalen in veel sectoren nu veel beter overgedragen worden aan Europese boeren en geven ze naar verwachting aanleiding tot een hiermee corresponderende productierespons. Daarnaast is de Commissie in het kader van de op handen zijnde “gezondheidscontrole” van het GLB van mening dat door de verschillende aanpassingen die worden overwogen, met name de afschaffing van het buiten beschouwing laten en het geleidelijk opheffen van de melkquotaregelingen, zal leiden tot extra land en potentieel aan aanbodzijde om tegemoet te komen aan de huidige toegenomen vraag. Op de langere termijn bezien hebben vragen over voedselaanbod en grondgebruik steeds deel uitgemaakt van de discussies van de Gemeenschap met betrekking tot het GLB, en we kunnen ervan uitgaan dat dit ook zal gebeuren tijdens de discussies over de toekomst van het GLB die momenteel plaatsvinden in het kader van de huidige begrotingsherziening van de EU. * * * Vraag nr. 94 van Dimitrios Papadimoulis ( H-0219/08 ) Betreft: Wettelijke bescherming van relaties/betrekkingen tussen personen van hetzelfde geslacht in de Europese Unie Het ministerie van Justitie van Griekenland is bezig met/komt binnenkort met een wetsontwerp, waarbij een partnerschapovereenkomst voor heteroseksuele paren wordt ingevoerd, zonder dat voor homoseksuele paren in dit recht wordt voorzien/dit recht wordt vastgelegd. Volgens dit wetsontwerp kunnen heteroseksuele paren hun relatie een officiële status/vorm geven door een schriftelijke overeenkomst die beide partijen praktisch alle rechten geeft/voorziet in praktisch alle rechten voor beide partijen en van rechtswege middels notariële akte/oorkonde kan worden ontbonden/beëindigd. De Parlementaire
137
138
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vergadering van de Raad van Europa heeft kritiek geleverd op het wetsontwerp en een hoorzitting aangekondigd over het onderwerp “Juridische erkenning van de relatie van homoseksuele paren”. Op grond van artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is elke discriminatie op grond van seksuele geaardheid/gerichtheid uitdrukkelijk verboden. Kan de Commissie in het licht van/gezien het voorafgaande mededelen in welke lidstaten homoseksuele relaties bij huwelijkscontract, respectievelijk partnerschapsovereenkomst worden geregeld. Is zij van oordeel dat het door het Griekse Ministerie van Justitie ingediende wetsontwerp in overeenstemming is met artikel 13 van het Verdrag inzake het tegengaan van discriminatie op grond van seksuele geaardheid/gerichtheid? Antwoord De Commissie is niet bevoegd om in te grijpen in dit specifieke onderdeel van de voorgestelde Griekse regelgeving, aangezien dit onder de bevoegdheid van deze lidstaat valt. * * * Vraag nr. 95 van Bill Newton Dunn ( H-0223/08 ) Betreft: Bestrijding van de exponentieel toenemende grensoverschrijdende criminaliteit De niet verkozen Commissie legt de gezamenlijke wens van de verkozen Raad en het verkozen Parlement naast zich neer en weigert om een studie uit te voeren waarvoor zij in de begroting van de Commissie voor 2008 geld hadden vrijgemaakt. In haar antwoord op vraag H-0135/08 (11.3.2008) tracht de Commissie zichzelf te verdedigen door te verklaren dat haar beleid “erop gericht is de samenwerking tussen de respectieve politiemachten van de lidstaten te verbeteren”. Wat zijn, los van de kwestie dat de Commissie er klaarblijkelijk niet voor openstaat om nieuwe ideeën te onderzoeken, de veranderingen die de Commissie ervan overtuigen dat dergelijke samenwerking, die tot nu toe bijzonder weinig oplevert inzake de bestrijding van de exponentieel toenemende grensoverschrijdende criminaliteit, zal verbeteren? Hoelang zal de Commissie, als de samenwerking niet verbetert, wachten alvorens te erkennen dat de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit wetshandhaving met grensoverschrijdende bevoegdheden vereist? Antwoord De Commissie is van mening dat de samenwerking tussen de politie in de EU al leidt tot bemoedigende resultaten, hoewel er vanzelfsprekend nog altijd ruimte is voor verbetering. Om die reden speelt Europol, de Europese Politiedienst, een belangrijke rol in de strijd tegen de georganiseerde misdaad, zoals recentelijk is gebleken bij het succes van operatie Koala tegen een internationaal pedofielennetwerk en de ontmanteling van illegale bankbiljettendrukkerijen die euro’s vervalsten. Het toekomstig juridisch kader van Europol moet de kwaliteit van de steun die deze dienst de lidstaten biedt verder verbeteren, terwijl tegelijkertijd meer democratisch en nauwkeurig
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
toezicht op haar activiteiten moet worden toegestaan in het kader van de financiering van de Europese Politiedienst door de Gemeenschap. Eurojust, de Europese Eenheid voor Justitiële Samenwerking, speelt tevens een prominente rol in het coördineren van onderzoek en strafvervolging van grensoverschrijdende criminaliteit op Europees niveau. De tenuitvoerlegging van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) moeten in dit verband ook genoemd worden. Daarnaast zal door het opnemen van de bepalingen van het Verdrag van Prüm in de Europese wetgeving de uitwisseling van informatie, met name over DNA-gegevens, vergemakkelijkt worden. De oorspronkelijke resultaten van het verdrag zijn zeer positief: verscheidene strafzaken zijn door middel van een vergelijking van nationale gegevensbestanden opgelost, en aangezien het systeem verbeterd wordt, zal het binnenkort nog efficiënter werken. De Commissie acht het niet noodzakelijk om een onderzoek uit te voeren, zoals bij proefprojecten en voorbereidende acties. Op dit moment acht de Commissie het niet gepast een onderzoek uit te laten voeren naar wat het geachte parlementslid bestempelt als “een federale politiemacht”. Een dergelijke politiemacht is niet wenselijk in een tijd waarin de lidstaten bilateraal samenwerken om grensoverschrijdende criminaliteit op een zo praktisch mogelijke wijze aan te pakken. Dat is hoofdzakelijk de taak van de centra voor politie- en douanesamenwerking die verschillende lidstaten hebben opgericht bij hun gemeenschappelijke grenzen. * * * Vraag nr. 96 van Nickolay Mladenov ( H-0226/08 ) Betreft: Tolheffing bij de brug Ruse-Giurgiu tussen Bulgarije en Roemenië Na de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU (op 1 januari 2007) is de grens tussen beide landen een binnengrens van de EU geworden. De grens speelt een belangrijke rol ter verzekering van het vrije verkeer van personen, goederen en diensten tussen de twee lidstaten. Helaas is er over de Donau die de grens tussen Bulgarije en Roemenië vormt maar één enkele brug bij Ruse-Giurgiu, wat de contacten tussen de burgers aan beide kanten van de rivier sterk bemoeilijkt. Bovendien heffen beide landen tol voor alle motorvoertuigen over de brug, wat een belemmering vormt voor het vrije verkeer tussen de twee nieuwe lidstaten. Het Europese Hof van Justitie heeft zich in talrijke arresten uitgesproken tegen heffingen die het vrije verkeer belemmeren en nadelige gevolgen kunnen hebben voor de interne markt. Is het de Commissie bekend dat nog steeds tol betaald moet worden voor het gebruik van de Donaubrug bij Russe-Giurgiu? Wat zal de Commissie doen om deze belemmering voor de soepele werking van de interne markt uit de weg te ruimen en wanneer zal zij dit doen?
139
140
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord De Commissie is op de hoogte van de tolheffing bij de brug over de Donau tussen Ruse en Giurgiu. Het beginsel van tolheffing voor het gebruik van infrastructuur is niet in strijd met de beginselen van vrij verkeer binnen de Gemeenschap. Sterker nog, Richtlijn 1999/62 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (46) , de zogenaamde “Eurovignetrichtlijn”, stelt lidstaten in staat om tol in te voeren onder voorwaarde dat de heffing ervan niet discriminerend is en gebaseerd is op het beginsel dat enkel de infrastructuurkosten verhaald mogen worden. De richtlijn bepaalt dat tolgelden zodanig worden geheven en geïnd dat de doorstroming van het verkeer zo min mogelijk wordt gehinderd, iedere verplichte verificatie of controle aan de binnengrenzen van de Gemeenschap wordt voorkomen en discriminatie tussen gebruikers van de infrastructuur wordt vermeden. De lidstaten zijn verplicht om gepaste faciliteiten te bieden op plaatsen waar tolgelden worden geïnd. Lidstaten die voor het gebruik van infrastructuur een systeem toepassen van aan tijd gerelateerde gebruikersheffingen (“vignetten”), zoals Roemenië en Bulgarije, worden expliciet in staat gesteld om ook tol te heffen op bruggen, in tunnels en op bergpassen. * * * Vraag nr. 97 van Struan Stevenson ( H-0227/08 ) Betreft: Betrekkingen van de EU met Iran Kan de Commissie aangeven hoeveel geld aan de Iraanse autoriteiten is betaald om “de armoede te verminderen”, aan wie dit geld is uitbetaald en hoe wordt toegezien op de juiste besteding van dit geld? Kan de Commissie bekendmaken hoeveel Iraanse studenten in het kader van het Erasmus Mundus-programma aan universiteiten in de EU studeren, om welke EU-universiteiten het gaat en welke opleidingen deze studenten volgen? Antwoord De Commissie verleent op dit moment geen rechtstreekse hulp aan de Iraanse autoriteiten. Desondanks worden krachtens de thematische begrotingslijnen een aantal maatregelen uitgevoerd ter ondersteuning van de mensenrechten en de ontwikkeling van de civiele samenleving in Iran. Deze maatregelen worden uitgevoerd via NGO’s en VN-bureaus. Ten slotte is Iran tevens een begunstigde van het Erasmus Mundus-programma. Met betrekking tot het Erasmus Mundus-programma zijn voor het academisch jaar 2007-2008 33 Iraanse studenten ingeschreven bij 28 Erasmus Mundus-masteropleidingen die door 127 Europese universiteiten uit 19 lidstaten van de EU zijn ontwikkeld. Bovendien zijn in het kader van de eerste oproep voor voorstellen binnen het Erasmus Mundus External Cooperation Window Programme, dat wordt gefinancierd door middel
(46)
Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PB L 187/42 van 20 juli 1999) als gewijzigd door Richtlijn 2006/38/EG, PB L 157/8 van 9 juni 2006.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van financiële instrumenten van de Commissie voor hulp aan derde landen, 51 Iraanse studenten geselecteerd voor het academisch jaar 2007-2008. De universiteiten van de Europese lidstaten die betrokken zijn bij het geselecteerde partnerschap zijn: Freie Universität Berlin (DE), Universidad de Deusto (ES), Université Bordeaux 1 (FR), Erasmus-Universiteit Rotterdam (NL), Uniwersytet Warszawski (PL), Universidade do Algarve (PT), Lunds Universitet (SE), University of Southhampton (UK). Een exacte beschrijving van de programma’s die door de universiteiten aan deze studenten worden aangeboden is niet beschikbaar, aangezien dit afhankelijk is van in hoeverre de individuele keuze van de studenten overeenkomt met de beschikbaarheid van vakken en programma’s die door het partnerschap gedurende het academisch jaar worden aangeboden. * * * Vraag nr. 98 van Olle Schmidt ( H-0229/08 ) Betreft: Mensenrechten op Cuba In 2003 heeft de EU sancties tegen Cuba ingesteld wegens schending van de mensenrechten. In 2005 zijn deze ten dele herroepen daar de EU inmiddels had besloten te trachten met Cuba in gesprek te komen over de mensenrechten. De machtsovername door Raúl Castro heeft veranderingen tot gevolg gehad. In februari heeft Cuba twee VN-Verdragen inzake mensenrechten ondertekend. Ik ben het dan ook met de Commissie eens dat positieve ontwikkelingen mogelijk zijn, maar ben van mening dat wij onze sancties niet moeten herroepen totdat Cuba ten volle zijn verplichtingen inzake mensenrechten nakomt. Welke maatregelen overweegt de Commissie thans om de mensenrechtensituatie op Cuba te verbeteren? Antwoord Allereerst is het belangrijk te verhelderen dat de EU nooit sancties tegen Cuba heeft ingesteld, maar diplomatieke maatregelen die in januari 2005 in hun geheel zijn herroepen (47) . De Commissie volgt de situatie inzake de mensenrechten in Cuba nauwgezet. In het algemeen coördineert de Commissiedelegatie in Havana haar werkzaamheden met de EU-lidstaten, in het bijzonder in het kader van het werk van de EU-Werkgroep mensenrechten. Aangezien de samenwerking met de Commissie en met de meeste lidstaten in 2003 door de Cubaanse autoriteiten is gestaakt (volgend op de diplomatieke maatregelen van 2003), is het vermogen van de Commissie om op dit gebied, evenals op alle andere gebieden in Cuba, te interveniëren op dit moment zeer gering. Gedurende de bijeenkomsten tussen de Commissie en de Cubaanse autoriteiten in Brussel en in Havana werden zeer uiteenlopende kwesties besproken, waaronder kwesties met betrekking tot de mensenrechten. De Commissie is van mening dat deze kwesties het best kunnen worden aangepakt in het kader van een formele politieke dialoog tussen de EU en Cuba. In 2007 is Cuba met Spanje een bilaterale dialoog aangegaan over de mensenrechten, maar Cuba heeft het opheffen van de diplomatieke maatregelen, evenals het hervatten van (47)
Het uitnodigen van dissidenten voor nationale feestdagen; het aantal bezoeken van hoog niveau naar Cuba beperken; een afname van het niveau van diplomatieke vertegenwoordiging bij culturele evenementen op Cubaans grondgebied.
141
142
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de ontwikkelingssamenwerking van de EG en Cuba, tot een voorwaarde gemaakt voor een mogelijke dialoog met de EU over de mensenrechten. * * * Vraag nr. 99 van Frank Vanhecke ( H-0230/08 ) Betreft: Integratie Turkije in gemeenschappelijk buitenlands beleid In haar voortgangsrapport 2007 over Turkije stelde de Commissie dat Turkije ten volle het vredesproces voor het Midden-Oosten ondersteunt en dat het land over het algemeen zich nauw aansluit bij en inschakelt in het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, één van de criteria van het acquis communautaire. De Palestijnse kwestie was één van de belangrijkste thema's op de voorbije top van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) in Dakar in het midden van maart 2008. Daarbij richtte de Turkse secretaris-generaal van de OIC, de heer Ekmeleddin Ihsanagul, een eenzijdige beschuldiging aan het adres van Israël. Met name is volgens hem enkel Israël verantwoordelijk voor de ondermijning van het vredesproces. Ook acht hij het noodzakelijk om de “Israëlische misdaden” te documenteren en de “misdadigers” voor een internationaal strafhof te brengen. Hoe verklaart de Commissie haar bevindingen in het voortgangsverslag in het licht van deze verklaringen? Antwoord Professor Ekmeleddin Ihsanoğlu aanvaardde in januari het ambt van secretaris-generaal van de Organisatie van de Islamitische Conferentie en werd in maart 2008 herkozen voor een nieuwe termijn. Professor Ihsanoğlu is een internationale beambte en zijn standpunten zijn geen weerspiegeling van het officiële Turkse standpunt. Turkije voert een constructief beleid ten aanzien van het Middenoosten. Turkije heeft een goede verstandhouding met zowel Israël als de Palestijnen. In november 2007 fungeerde Turkije als gastheer voor de Israëlische president Peres en de Palestijnse president Abbas, die beiden achtereenvolgens toespraken hielden in de Turkse nationale vergadering. * * * Vraag nr. 100 van Yiannakis Matsis ( H-0231/08 ) Betreft: Illegaal bezoek van Buyukanit aan het bezette deel van Cyprus De chef van de Turkse strijdkrachten, Yasar Buyukanit, brengt van 26 tot 29 maart een illegaal bezoek aan het door Turkije bezette noordelijke deel van de EU-lidstaat Cyprus. Hoe denkt de Commissie hierop te gaan reageren, mede gezien het onvoorstelbare feit dat een kandidaat-lidstaat (Turkije) nog altijd een deel van het grondgebied van een EU-lidstaat bezet houdt? Veroordeelt de Commissie het illegale bezoek van Buyukanit aan het bezette deel van Cyprus? Met welke praktische maatregelen steunt de Commissie de Republiek Cyprus in het kader van de waarden van de EU en het EU-beleid inzake solidariteit? Antwoord Het alom bekende standpunt van de Europese Gemeenschap en de lidstaten is dat het gehele territorium van het eiland Cyprus, met uitzondering van de zones die onder de
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, deel uitmaakt van de Republiek Cyprus. De lidstaten van de EU erkennen de zogenaamde “Turkse Republiek van Noord-Cyprus” niet. De Commissie is niet alleen verheugd te zien dat aan alle zijden de bereidheid bestaat om de moeilijkheden uit het verleden achter zich te laten, maar dat er ook overeenstemming bestaat over het starten van een nieuw onderhandelingsproces voor een alomvattende oplossing voor het probleem rond Cyprus. Het is in ons aller belang om aan het einde van dit veertig jaar durende conflict op Europees grondgebied het eiland herenigd te zien. De verdeling van Cyprus is niet acceptabel binnen de Europese Unie. De door het geachte parlementslid opgeworpen problemen omtrent veiligheid en de aanwezigheid van buitenlandse troepen op het eiland onderstrepen de dringende noodzaak van een snelle oplossing voor het probleem van Cyprus. De EU en de Commissie staan stevig achter een hernieuwd proces van de Verenigde Naties (VN) en zullen beide gemeenschappen op het eiland ten volle steunen om de noodzakelijke, moeilijke compromissen te sluiten. We weten allemaal dat het bereiken van een oplossing niet gemakkelijk zal zijn. Het vereist veel hard werk en compromissen, maar de Commissie is er zeker van dat dit uiteindelijk, onder leiding van de VN en met steun van de EU, zal slagen. De Commissie heeft er ook vertrouwen in dat Turkije al zijn gewicht zal inzetten voor een oplossing. De Commissie houdt er de stellige mening op na dat dit jaar een uitgelezen kans biedt, die zich niet zal herhalen en die niet moet worden gemist. * * * Vraag nr. 101 van Carl Schlyter ( H-0232/08 ) Betreft: Steun voor weiland De voorgestelde wijzigingen van artikel 8, lid 1 en artikel 2, lid 2 van verordening (EG) nr. 794/2004 (48) kunnen ernstige gevolgen hebben voor de omheinde weiden in Zweden en de biologische verscheidenheid daarvan, aangezien het voorgestelde aantal bomen in weilanden niet is afgestemd op het Zweedse gebruik bomen in omheinde weiden te plaatsen. Weilanden kunnen en moeten er in verschillende landen van de EU verschillend uitzien, een al te strikte gelijkschakeling van de voorschriften, bij voorbeeld een absolute regel van ten hoogste 50 bomen per hectare, brengt het gevaar met zich mee dat de verscheidenheid wordt beperkt en dat het aantal braak liggende en weer dicht gegroeide omheinde weiden stijgt, daar steeds minder omheinde weiden kunnen worden omschreven als weidegrond. In de media gaan geruchten om dat de Commissie overweegt tot een bedrag van 70 miljoen euro terug te vorderen; dit zou de genadeklap betekenen voor het Zweedse streven het cultuurlandschap te behouden.
(48)
PB L 140, 30.4.2004, blz. 1.
143
144
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De EU-subsidies zijn bedoeld ter ondersteuning van het cultuurlandschap; moet een Europese monocultuur worden gesteund of kunnen de in Zweden van oudsher bestaande afwijkingen worden aanvaard? Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om deze problemen op te lossen? Hoe kan de regelgeving zodanig worden geformuleerd dat de verscheidenheid van weilanden in de Unie kan worden aanvaard en behouden? Antwoord In tegenstelling tot de informatie van het geachte parlementslid is er geen wijziging voorgesteld van artikel 2, lid 2 en artikel 8, lid 1 van Verordening (EG) nr. 796/2004. De definitie van natuurlijk weiland is sinds vele jaren ongewijzigd. Krachtens het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) worden rechtstreekse subsidies aan boeren in de vorm van een bedrijfstoeslagregeling gebaseerd op de beschikbare landbouwgrond op een boerderij. Om het financieel belang van de Europese Unie te waarborgen heeft de Commissie voorschriften opgesteld die het mogelijk maken vast te stellen welke stukken landbouwgrond voor deze regeling in aanmerking komen en welke hiervan uitgesloten worden. In de wetgeving waarnaar wordt verwezen is bepaald welk type land in aanmerking komt voor het verkrijgen van GLB-subsidies, met name bos- en weideland waarin gemengde vegetatie voorkomt en dat voor agrarische doeleinden gebruikt wordt. Om vast te stellen of een perceel met bomen onder deze categorie land valt of beschouwd moet worden als een “bos”, en derhalve niet in aanmerking komt voor steun, heeft de Commissie reeds in 2003 een document opgesteld (AGRI/60363/2003) dat aan alle lidstaten beschikbaar is gesteld, waarin wordt aangegeven dat gebieden met bomen binnen een landbouwperceel met een dichtheid van meer dan vijftig bomen per hectare in het algemeen beschouwd moeten worden als grond die niet in aanmerking komt. Uitzonderingen kunnen worden overwogen voor drie soorten gemengde akkerbouw, zoals voor boomgaarden, en uit ecologische motieven. Eventuele uitzonderingen moeten vooraf worden vastgesteld door de lidstaten. Het voorschrift is derhalve niet nieuw. Zoals het geachte parlementslid kan vaststellen heeft de Commissie geen absolute regel voor de hele Gemeenschap vastgelegd. Zweden kan derhalve met het oog op de toekomst om milieuredenen voor bepaalde soorten land een andere drempel vaststellen, indien kan worden bewezen dat het hogere aantal bomen per hectare het land niet ongeschikt maakt voor landbouwactiviteiten, waardoor het niet in aanmerking komt voor steun. Of land dat op deze manier erkend wordt ook daadwerkelijk in overeenstemming is met de vigerende EU-wetgeving, en op grond hiervan in aanmerking komt voor steun, zal worden onderzocht middels de financiële controles in het kader van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen. Met betrekking tot de terugbetaling van zeventig miljoen euro, die het geachte parlementslid noemt, kan de Commissie mededelen dat zij dit bedrag in geen enkel besluit van de Commissie heeft kunnen terugvinden, en kan zij derhalve geen informatie over dit onderwerp te geven.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
* * * Vraag nr. 102 van Irena Belohorská ( H-0235/08 ) Betreft: Niet-eerbiediging van het arrest in zaak T-58/05 van het Gerecht van eerste aanleg door de Commissie Kan de Commissie aangeven waarom zij zich niet houdt aan het arrest in zaak T-85/05 (Centeno tegen Commissie) van het Gerecht van eerste aanleg van 11 juli 2007, krachtens hetwelk de Commissie veroordeelt was tot het betalen van de eigen kosten en de helft van de kosten van de klagers? Kan de Commissie aangeven op basis van welke rechtsgrondslag zij het in de genoemde zaak met de klagers op een akkoordje wil gooien, en weigert de door de klagers geclaimde juridische kosten van 23 000 euro te betalen? Antwoord In tegenstelling tot wat door het geachte parlementslid wordt beweerd, respecteert de Commissie het vonnis van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-58/05 ten volle, en erkent zij haar plicht om de helft van de kosten van de aanvragers te betalen. Zoals in alle vonnissen van de rechtbanken van de Gemeenschap bij rechtstreekse vorderingen, wordt in het vonnis echter alleen het beginsel bepaald wie welke kosten moet dragen, maar worden daarin niet de bedragen vastgesteld die moeten worden betaald. Artikel 92 van het Reglement van Orde van het Gerecht van eerste aanleg (“RVO”) legt een procedure vast op grond waarvan het Gerecht het bedrag van de kosten kan vaststellen indien de partijen hier geen overeenstemming over kunnen bereiken. Alleen als er sprake is van een dergelijk bevel, bestaat de verplichting om een vastgesteld bedrag te betalen. Dat is hier niet het geval. In de hier vermelde zaak bestaat er een geschil tussen de partijen over wat een redelijk bedrag van de kosten is. De Commissie is het niet eens met het bedrag dat door de aanvragers geëist wordt, dat ruim uitstijgt boven wat gerechtvaardigd zou zijn in het licht van de jurisprudentie inzake invorderbare kosten bij communautaire gerechten. De Commissie is van mening dat zij voor een gezond financieel beleid verplicht is vast te houden aan de beginselen van die jurisprudentie. De Commissie acht het echter niet wenselijk het Gerecht van eerste aanleg te dwingen krachtens artikel 92 RVO een vonnis uit te spreken in deze zaak, indien dit vermeden kan worden. Zij heeft derhalve een volgens haar inzicht redelijk aanbod gedaan aan de raadsman van de aanvragers, waarbij rekening is gehouden met de beginselen in de jurisprudentie en met de bijzonderheden van de huidige zaak. De aanvragers zijn vanzelfsprekend vrij om een beroep te doen op artikel 92 RVO en het Gerecht te verzoeken een bedrag vast te stellen. * * *
145
146
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 103 van Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk ( H-0237/08 ) Betreft: De steun van de Commissie aan het project van de Noordelijke Aardgasleiding in het licht van de geweldige kostenstijging. Eind maart deelde de Russische onderneming Gazprom mede dat de geraamde kosten van de aanleg van de Noordelijke Aardgasleiding tussen Rusland en Duitsland 7,4 miljard euro bedragen. Ik wil in dit verband eraan herinneren dat in 2005, toen dit project werd gelanceerd, de investeringen op 4 miljard euro werden geraamd, een bedrag dat een half jaar later reeds tot 6 miljard was opgelopen. De uiteindelijke kosten van het project zullen zeker nog hoger blijken uit te vallen. Voor de gasvoorziening middels een zo dure gaspijpleiding zullen de Europese consumenten in de toekomst een hoge prijs moeten betalen, die afhankelijk is van de bijna monopolistische positie van de meerderheidseigenaar van deze gaspijpleiding, de Russische onderneming Gazprom. Waarom verleent de Europese Commissie steun aan een zo kostbaar project, terwijl zij niet geïnteresseerd is in de uitvoering van tweemaal goedkopere projecten voor gaspijpleidingen over land, zoals Jamal II of Amber? Antwoord De Commissie ondersteunt het Noordelijk Aardgasleidingsproject (Nord Stream) in het belang van de gehele Europese Unie. Het is een zeer groot project (55 miljard kubieke meter gas per jaar), dat het mogelijk zal maken te voldoen aan de groeiende vraag van bedrijven en burgers binnen de Gemeenschap (in 2015 zal meer dan 100 miljard extra kubieke meter nodig zijn). Het project werd aangemerkt als een project van Europees belang in de meest recente richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector, die door de Raad en het Parlement in september 2006 werden goedgekeurd (49) . De Commissie heeft echter geen financiële steun toegezegd voor investeringen in Nord Stream, dat enkel gefinancierd wordt door particuliere aandeelhouders en door middel van leningen. Het is geheel aan de aandeelhouders om te beslissen of het project te duur is, en als gevolg daarvan voor hen een financieel risico inhoudt. Het strookt niet met de waarheid te zeggen dat de Commissie niet geïnteresseerd is in andere aardgasleidingsprojecten. Yamal II heeft dezelfde prioritaire status als Nord Stream in de richtsnoeren inzake trans-Europese netwerken die in 2006 werden aangenomen, en Amber wordt ook gezien als een project van gemeenschappelijk belang. De Commissie is overeengekomen een door het Poolse gasbedrijf PGNiG in 2005 ingediende haalbaarheidsstudie voor Yamal II en Amber mede te financieren (voor een bedrag van 950 000 euro). Helaas is het, door gebrek aan interesse van de kant van aardgasbedrijven in een aantal van de betrokken landen, niet mogelijk gebleken de studie te voltooien. * * *
(49)
Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van de Beschikkingen 96/391/EG en nr. 1229/2003/EG, PB L 262 van 22.9.2006.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 104 van Ivo Belet ( H-0241/08 ) Betreft: Sport als hefboom voor sociale integratie In het Witboek sport stelt de Commissie dat ze gelooft dat in het beleid, de acties en de programma's van de Europese Unie en de lidstaten beter gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die sport biedt voor sociale integratie. De Commissie stelt dat ze aan de lidstaten zal voorstellen om in het Progress-programma (en ook in de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Europa voor de burger) steun te verlenen aan acties die sociale integratie door sport bevorderen en discriminatie in de sport bestrijden. Welke voorstellen heeft de Commissie in die richting gedaan? Zal dit concrete gevolgen hebben voor de oproepen die de Commissie lanceert voor het indienen van voorstellen? Werden in het verleden al acties ondersteund die als voorbeeld kunnen dienen? Hoe maakt de Commissie haar engagement waar dat ze de lidstaten zal aanmoedigen om acties in het kader van het Europees Integratiefonds te bevorderen? Antwoord In het actieplan “Pierre de Coubertin”, dat als bijlage is toegevoegd aan het Witboek over sport en dat de komende jaren als leidraad zal dienen voor de activiteiten van de Commissie op het gebied van sport, wordt met de in hoofdstuk A.5 voorgestelde acties de noodzaak benadrukt van het beter benutten van de mogelijkheden die de sport biedt, zodat sociale insluiting wordt bevorderd binnen en door middel van de sport. Om de tenuitvoerlegging van het Witboek tot een succes te maken zal de Commissie uitgaan van een verbeterde gestructureerde dialoog met de sportwereld en een toename van de politieke samenwerking met Europese lidstaten. Binnen het kader van de open coördinatiemethode (OCM) inzake sociale bescherming en sociale insluiting wordt met betrekking tot sociale insluiting, door middel van de nationale strategische verslagen van 2006-2008 die aan de lidstaten zijn voorgelegd, het belang van de participatie in sportieve activiteiten onderstreept als aan de ene kant een middel om sociale uitsluiting van kinderen te voorkomen en te overwinnen, en aan de andere kant een instrument om de sociale insluiting van immigranten en etnische minderheden te bevorderen. Er moet tevens op worden gewezen dat binnen de context van het OCM een aantal indicatoren voor het welzijn van kinderen zijn overwogen, en het deelnemen aan sportieve activiteiten is opgenomen bij de factoren die zullen worden overwogen. Het OCM zal derhalve de opname van sport als instrument en indicator voortzetten, zonder nieuwe structuren of werkwijzen te creëren. Met betrekking tot de praktische gevolgen van het Witboek voor specifieke EU-programma’s en hun oproep voor voorstellen/tenders, zal de Commissie de sociale insluiting in en door middel van programma’s op het gebied van sport en lichaamsbeweging ondersteunen via een aantal instrumenten die beschikbaar zijn op EU-niveau. Progress is het communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit dat in 2007 is gestart en tot 2013 zal doorlopen, waarin acties zijn opgenomen tegen discriminatie, voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, en maatregelen inzake de werkgelegenheid en de strijd tegen sociale uitsluiting. Uit hoofde van dit programma
147
148
NL
Handelingen van het Europees Parlement
moeten manieren worden gevonden om de kwestie van de toegankelijkheid van sportieve activiteiten en de specifieke behoeften en situaties van kwetsbare groepen aan te pakken, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de speciale rol die sport kan spelen voor gehandicapten en de noodzaak om gendergelijkheid in de sport te waarborgen. Een ander onderwerp dat in dit programma moet worden aangepakt is de noodzaak om beter gebruik te maken van de potentie van sport als instrument voor sociale insluiting, bijvoorbeeld als factor voor het scheppen van werkgelegenheid, met name in achtergebleven gebieden. Bij de algemene uitnodiging tot indiening van voorstellen voor 2008-2010 in het kader van het programma Een leven lang leren stonden lichaamsbeweging en sport ook op de prioriteitenlijst. Dit heeft de weg geopend voor nieuwe financieringsmogelijkheden voor de ondersteuning van projecten op het gebied van sport en lichaamsbeweging. De deelname aan scholingsmogelijkheden via sport bevorderen is dus een prioriteit voor scholenpartnerschappen die steun krijgen van het Comenius-programma, en voor thematische netwerken en mobiliteit op het gebied van hoger onderwijs die steun krijgen van het Erasmus-programma. Het programma Jeugd in actie erkent de essentiële rol die sport speelt in de fysieke en sociale ontwikkeling van jongeren. Dit wordt weerspiegeld in de dubbele functie die sport in het programma krijgt toebedeeld; als middel om enerzijds een gezonde levensstijl te stimuleren, en anderzijds sociale insluiting en actief burgerschap te bevorderen. Sinds de aanneming van het Witboek over sport is de integratie van deze twee dimensies van sport versterkt, doordat speciale jaarlijkse prioriteiten zijn toegevoegd in het programma Jeugd in actie, die de status hebben van een permanente roep om voorstellen en het belangrijkste instrument zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma. Op grond daarvan zal in 2008 prioriteit worden gegeven aan jongerenprojecten die de rol van sport benadrukken en als middel dienen om actief burgerschap en sociale insluiting of een gezonde levensstijl te bevorderen, door middel van lichamelijke activiteiten voor en door jongeren. Het programma Europa voor de burger staat open voor zeer uiteenlopende maatschappelijke organisaties, waaronder organisaties op het gebied van de amateursport. Sinds de aanneming van het Witboek over sport is een specifieke jaarlijkse prioriteit inzake sport en actief burgerschap toegevoegd. Als gevolg daarvan zal in 2008 prioriteit worden gegeven aan aanvragen waarin de rol van sport is opgenomen als middel om actief burgerschap en sociale insluiting te bevorderen. Het Europees Integratiefonds is ook van belang. De belangrijkste doelstelling van dit fonds is steun te bieden aan de pogingen van lidstaten om ingezetenen van derde landen met verschillende economische, sociale, religieuze, taalkundige en etnische achtergronden in staat te stellen te voldoen aan de verblijfsvoorwaarden en hun integratie in Europese samenlevingen te bevorderen. Het Integratiefonds streeft er met name naar de gemeenschappelijke basisbeginselen (CBP’s) die op EU-niveau zijn goedgekeurd ten uitvoer te brengen. Een van die beginselen bevestigt dat “het opnemen van integratiebeleid en –maatregelen in alle betrokken beleidssectoren en bestuursniveaus een belangrijke overweging bij de totstandkoming en de uitvoering van het overheidsbeleid [vormt]” en dat integratie op alle gebieden van het publieke en private leven voorkomt. Talrijke niet-gouvernementele actoren beïnvloeden het integratieproces van immigranten en kunnen een toegevoegde waarde hebben. Voorbeelden in dit opzicht zijn vakbonden, ondernemingen, ondernemersorganisaties, politieke partijen, de media, sportverenigingen en culturele, sociale en godsdienstige organisaties. Samenwerking, coördinatie en communicatie tussen al deze partijen is belangrijk voor een effectief integratiebeleid. Het
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
is tevens noodzakelijk dat zowel de immigrant als de andere inwoners van het gastland betrokken zijn. Binnen het kader van de voorbereidende acties (het Inti-programma) voor de oprichting van dit fonds, heeft de Commissie in 2005 een project mede gefinancierd genaamd “Integration at sports”, gecoördineerd door Zeitbild, een Duitse organisatie, in een partnerschap met vijf andere organisaties uit Oostenrijk, België, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Meer informatie over dit project kan gevonden worden op de volgende website: http://www.united-by-sports.net/en * * * Vraag nr. 105 van Alexander Alvaro ( H-0246/08 ) Betreft: EU-steun voor de Egyptische satellietaanbieder Nilesat ondanks de tv-uitzendingen van Al-Manar Volgens de website van het Europees Nabuurschapsbeleid zal de Europese Unie het buurland Egypte in de komende vier jaar 558 miljoen euro ter beschikking stellen. Is de Commissie bekend of daarmee ook projecten gefinancierd worden die - direct of indirect - te maken hebben met de Egyptische satellietaanbieder Nilesat? Zo ja, acht de Commissie zo'n financiering gerechtvaardigd, juist met het oog op het uitzenden door Nilesat van de radicaal-islamitische tv-zender Al-Manar, die volgens de EU-commissaris voor de informatiemaatschappij en media, Viviane Reding, in strijd is met de Europese tv-richtijn “TV zonder grenzen” (97/36/EG (50) ) (antwoord van 17.5.2005 op schriftelijke vraag E-0909/05)? Antwoord De Commissie wil het geachte parlementslid gaarne bedanken voor de vraag waarin hij zijn bezorgdheid uit over het gegeven dat door de EU gesteunde projecten wellicht in verband staan met de Egyptische satellietaanbieder Nilesat, die de tv-zender Al-Manar uitzendt in Europa. De in het actieplan krachtens het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) vastgestelde definitie van audiovisuele samenwerking is hoofdzakelijk gericht op het moderniseren van het regelgevingskader, en kan derhalve niet worden gezien als een directe of indirecte ondersteuning voor ongewenste inhoud. Momenteel zijn er geen door de Commissie gefinancierde projecten in de audiovisuele sector in Egypte. De financiële steun van de EU is gericht op het ondersteunen van de prioriteiten die zijn uiteengezet in het ENB-actieplan. Dit wordt duidelijk weerspiegeld in het Nationaal indicatief programma (NIP), dat 558 miljoen euro verschaft voor de periode 2007-2010 om Egypte bij te staan bij het aangaan van een aantal uitdagingen op de Egyptische politieke, economische en sociale hervormingsagenda en bij het treffen van verdere hervormingsmaatregelen. Zowel het NIP als de Jaarlijkse actieprogramma’s die de specifieke programma’s per jaar vaststellen, worden volgens strikte voorschriften en procedures voorbereid. Ze moeten een positief advies krijgen van de EU-listaten, en worden door het Europees Parlement gecontroleerd volgens een toetsingsprocedure.
(50)
PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60.
149
150
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Commissie is zich ervan bewust dat de tv-zender Al-Manar in Europa ontvangen kan worden via de door Egypte beheerde satellietaanbieder Nilesat. De Commissie deelt de geuite bezorgdheid ten volle dat materiaal dat door dit kanaal wordt uitgezonden mogelijk bijdraagt aan het aanzetten tot haat. In het gezamenlijk actieplan krachtens het ENB zijn de EU en Egypte overeengekomen gezamenlijk de strijd aan te gaan met intolerantie, discriminatie, racisme en xenofobie en respect voor godsdiensten en culturen te bevorderen. Tegen deze achtergrond is een andere belangrijke prioriteit voor actie een versterking van de rol van de media in het bestrijden van vreemdelingenhaat en discriminatie op grond van religie of cultuur, en het stimuleren van de media om zijn verantwoordelijkheden op dit gebied op zich te nemen. Het gepaste middel om kwesties die verband houden met de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat in Egypte aan de orde te stellen is de subcommissie over politieke kwesties, waaronder de mensenrechten, die we in de nabije toekomst voor het eerst hopen bijeen te roepen. Dialoog is per definitie een tweerichtingsproces, en biedt ons de mogelijkheid om kwesties waarover wederzijdse bezorgdheid bestaat zowel in de EU als in het partnerland te bespreken. * * * Vraag nr. 106 van Costas Botopoulos ( H-0247/08 ) Betreft: Verzekeringsfonds voor Solidariteit tussen Generaties De Griekse wet nr. 3655/2008 (Grieks Staatsblad No. 58 A' van 3 april 2008) inzake de “bestuurlijke en organisatorische hervorming van het sociale zekerheidsstelsel en andere verzekeringstechnische bepalingen” schrijft in artikel 149 de vorming van een reserve voor ter bestrijding van problemen met het verzekeringsstelsel in de toekomst, het “Verzekeringsfonds voor Solidariteit tussen Generaties” genaamd, dat na 2019 zal worden aangesproken. De middelen voor dit fonds zullen bestaan uit 10 procent van de totale jaarlijkse inkomsten uit denationalisering van overheidsbedrijven en -organisaties, 4 procent van de totale jaarlijkse opbrengst van de BTW en 10 procent van de bedragen die door de sociale-zekerheidsinstellingen worden geïnd. Zal de Commissie, en zo ja, volgens welke methode, in haar ramingen van de hoogte van het Griekse begrotingstekort, rekening houden met de bedragen die zich geleidelijk in dat fonds zullen accumuleren, in aanmerking genomen dat de meest fundamentele en stabiele ontvangsten uit de BTW-opbrengst afkomstig zullen zijn? Weet de Commissie hoe de Griekse regering het gat in de begrotingsontvangsten dat zal ontstaan door de onttrekking ten behoeve van het nieuwe verzekeringsfonds, van vier procent van de BTW-opbrengst en door de reservering van tien procent van de opbrengst van de nationaliseringen denkt op te vullen?
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Volgens de registratieregels van ESR 1995 (51) zal het Verzekeringsfonds voor Solidariteit tussen Generaties worden geclassificeerd in de subsector wettelijke sociale-verzekeringsinstellingen binnen de sector overheid. Deze classificatie houdt in dat het jaarlijkse verlies/overschot van het fonds zal bijdragen aan het verlies/overschot van de overheid. Bovendien zullen transacties tussen het fonds en andere overheidsinstellingen (zoals BTW-overdrachten en sociale verzekeringspremies), aangezien deze geconsolideerd worden, geen gevolgen hebben voor het overheidstekort. De grondgedachte achter deze regels is dat de inkomstenoverdrachten op de overheidsbalans verschijnen als interne overschrijvingen, waarbij geen sprake is van wijzigingen van het vermogen of inkomensstromen. De wijze waarop het Verzekeringsfonds voor Solidariteit tussen Generaties de eigen fondsen zal investeren kan echter van invloed zijn op de totale overheidsschuld (52) na 2009. Indien de investeringen grotendeels gericht zijn op activa in plaats van staatsobligaties, kan de geconsolideerde totale overheidsschuld toenemen door de hoeveelheid van die investeringen in vergelijking met een situatie waarin de investeringen uitsluitend uitgaan naar staatsobligaties. * * * Vraag nr. 107 van Anne E. Jensen ( H-0249/08 ) Betreft: Afhandeling door EASA van de noodlandingen van Dash 8 Q400-vliegtuigen In het najaar van 2007 vonden ongelukken plaats met drie vliegtuigen van het type Dash 8 Q400 in Aalborg, Vilnius en Kopenhagen. Uit het daarop door de betreffende luchtvaartmaatschappij uitgevoerde onderzoek bleek dat 16 van de 18 vliegtuigen van het type Dash 8 Q400 dezelfde constructiefout hadden als het vliegtuig dat een noodlanding moest maken in Kopenhagen. Bovendien heeft onder meer Austrian Airlines te kampen gehad met problemen met het landingsgestel van dit type vliegtuig. In aanvulling op vraag H-0051/08 (53) verzoek ik de Commissie om antwoorden op de volgende vragen: Moet de EASA geen onderzoek gelasten naar alle vliegtuigen van het type Dash 8 Q400 die binnen zijn bevoegdheid vallen, aangezien EASA de bevoegdheid heeft om luchtwaardigheidsrichtlijnen uit te vaardigen in gevallen van ontwerpfouten en gebreken? Beschikt EASA over een overzicht van de onderhoudsprocedures (inspectie en, indien nodig, vervanging van filters) gehanteerd door luchtvaartmaatschappijen die binnen zijn bevoegdheid vallen? Beschikt EASA over de nodige instrumenten om de veiligheid van de luchtvaart in Europa te waarborgen, of is dit een terrein waarop onenigheid heerst met de nationale autoriteiten?
(51)
Europees Systeem van Rekeningen – Verordening van de Raad (EG) 2223/96, als gewijzigd.
(52)
De definitie van overheidsschuld wordt gegeven in artikel 1, lid 5 van de Verordening van de Raad 3605/93, als gewijzigd.
(53)
Mondeling antwoord van 19.2.2008.
151
152
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Zoals de Commissie het geachte parlementslid reeds heeft geïnformeerd in antwoord op mondelinge vraag H-0051/08 heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) luchtwaardigheidsrichtlijnen gepubliceerd die te nemen corrigerende maatregelen voorschrijven. In het bijzonder vereiste een luchtwaardigheidsrichtlijn van oktober 2007 de inspectie van alle vliegtuigen van het type Dash 8 Q400 die in de lidstaten van de Europese Unie zijn geregistreerd. Indien een analyse van de resultaten van deze inspecties aantonen dat er andere maatregelen nodig zijn, zal EASA de noodzakelijke maatregelen treffen. EASA heeft de onderhoudsprocedures met betrekking tot de Dash 8 Q400 opnieuw bestudeerd en geconcludeerd dat deze bevredigend zijn. Desondanks moet erop worden gewezen dat de goedkeuring van onderhoudsprogramma’s van iedere individuele luchtvaartmaatschappij de taak is van de nationale autoriteiten, die zelf onderworpen zijn aan normaliseringsinspecties van EASA. Indien EASA zijn taken ten volle wil uitvoeren, dient het te kunnen beschikken over alle relevante informatie met betrekking tot veiligheid, met name informatie uit incidentenmeldingen en inspectierapporten. De Commissie bevordert momenteel het tot stand brengen van een hechte samenwerking tussen EASA en de bevoegde nationale autoriteiten, en is voornemens deze samenwerking een formele grondslag te geven wanneer de desbetreffende richtlijnen zijn herzien. Deze vorm van samenwerking is vooral van belang aangezien niet alle veiligheidstaken volledig zijn overgedragen naar EASA en verantwoordelijkheden derhalve verdeeld zijn tussen EASA en de lidstaten. * * * Vraag nr. 108 van Diamanto Manolakou ( H-0251/08 ) Betreft: Bouw van windmolens op het eiland Skyros De Griekse regering plant de bouw van 111 windmolens met een totaal vermogen van 333 megawatt op het eiland Skyros in de prefectuur Evvia, in de Egeïsche Zee. Het gaat om één van de grootste windmolenparken ter wereld. Dit plan zal uiterst negatieve gevolgen hebben voor de economie van het eiland, met name de veehouderij, de bijenhouderij en het toerisme. Daarnaast zal het leiden tot de vernietiging van het eilandlandschap en de verdwijning van het unieke Skyros-paard, dat bescherming geniet op grond van verordening (EEG) nr. 2078/92 (54) en in het gebied leeft waar het park wordt gepland. Dat gebied is bovendien aangemerkt als speciaal vogelbeschermingsgebied (met nummer GR 115). Alle organisaties van het maatschappelijk middenveld van het eiland hebben hun bezwaar kenbaar gemaakt, mede in reactie op een schriftelijke oproep van de overgrote meerderheid van de eilandbewoners. Men vraagt de Griekse regering van het plan af te zien. Is de Commissie op de hoogte van het plan voor de bouw van het windmolenpark op Skyros? Weet ze of er een milieu-effectbeoordeling heeft plaatsgevonden? Welke maatregelen gaat ze nemen om de bouw van het park te voorkomen?
(54)
PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord De bouw van windmolens op een Natura 2000 gebied kan niet verboden worden op grond van communautaire milieuwetgeving. In artikel 6, leden 3 en 4 van Richtlijn 92/43/EEG (55) inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna zijn een reeks formele en essentiële maatregelen vastgelegd die van toepassing zijn op projecten die waarschijnlijk een aanzienlijk effect hebben op een beschermd gebied, met het oog op het behoud van het gebied en het waarborgen van de integriteit van het netwerk. In het geval van Skyros zijn deze bepalingen van toepassing op het “Skyros: Oros Kochylas” gebied (GR2420006), dat Griekenland heeft aangewezen voor het Natura 2000 netwerk krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 79/409/EEG (56) inzake het behoud van vogels in het wild. Volgens de beschikbare informatie, die ook door lokale organisaties naar de Commissie is verzonden, wordt in overeenstemming met de nationale voorschriften die Richtlijn 85/337/EEG (57) en Richtlijn 92/43/EEC omzetten, gewerkt aan de evaluatie en de toestemmingsprocedure op milieugebied van het project, tot nu toe echter zonder resultaat. Het feit dat de lokale gemeenschap in staat is geweest haar mening te uiten toont aan dat is voldaan aan de verplichting om het publiek te informeren en om advies te vragen. Het publieke standpunt is echter niet bindend. Op grond van bovengenoemde informatie is het niet mogelijk te constateren dat er is gehandeld in strijd met Richtlijn 85/337/EEG of Richtlijn 92/43/EEG. De Commissie zal nauwlettend toezicht blijven houden op de situatie. * * * Vraag nr. 109 van Pedro Guerreiro ( H-0256/08 ) Betreft: Huidige stand van de onderhandelingen in het kader van de WTO Kan de Commissie, onder verwijzing naar de gewijzigde voorstellen over landbouw en de markttoegang voor niet-agrarische producten meedelen wat de huidige stand van zaken is bij de desbetreffende onderhandelingen van de WTO? Welke gewijzigde voorstellen zal de Commissie bij de onderhandelingen in dit kader voorleggen, met name op het vlak van de landbouw, de niet-agrarische producten (met inbegrip van textiel en kleding) en de dienstverlening? Antwoord Medio februari brachten de voorzitters van de respectieve onderhandelingsgroepen inzake landbouw en industriële goederen (“NAMA”) nieuwe versies van hun onderhandelingsteksten uit. In de tussentijd hebben opnieuw onderhandelingen plaatsgevonden, en de voorzitters zullen er mogelijk voor kiezen om de verder herziene teksten uit te geven om de geboekte vooruitgang te weerspiegelen. WTO-leden zullen vervolgens moeten beslissen of er sprake is van een solide basis, zodat kan worden (55)
PB L 206 van 22.7.92.
(56)
PB L 103 van 25.4.1979.
(57)
PB L 175 van 5.7.1985.
153
154
NL
Handelingen van het Europees Parlement
overgegaan naar een ministeriële onderhandeling. Tijdens dergelijke onderhandelingen zal worden gezocht naar overeenstemming over zogenaamde “modaliteiten” (uitvoeringsregels) voor de laatste onderhandelingsfase. De kans bestaat dat deze ministeriële bijeenkomst in de komende maanden kan worden belegd. De Commissie heeft op het gebied van de landbouw getracht samen te werken met derde landen, ten behoeve van het vinden van bevredigende oplossingen voor beide partijen. De Commissie werkt daarbij strikt binnen de grenzen van het door de Raad aan de Commissie verleende mandaat op basis van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003. Alhoewel er tussen de onderhandelingspartners toegenomen overeenstemming lijkt te bestaan over de behandeling van gevoelige producten, zijn er nog altijd een aantal moeilijke en politiek gevoelige onopgeloste kwesties, met name over markttoegang, die nog niet rijp zijn voor ministerieel overleg. De onderhandelingstekst van februari over NAMA miste duidelijkheid over de bijdrage van opkomende economieën. Het standpunt van de EU is dat deze opkomende economieën moeten bijdragen aan het scheppen van nieuwe mogelijkheden voor de handel in industriële goederen, zoals vastgesteld in het mandaat van de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA). Dit standpunt is duidelijk gemaakt aan de andere WTO-leden. Wat de specifieke sectoren betreft heeft de EU een voorstel ingediend voor een sectorale overeenkomst inzake textiel (waardoor de handel in textiel verder wordt geliberaliseerd) en zal zij druk blijven uitoefenen om zeer hoge tarieven in ontwikkelinglanden en opkomende economieën aan te pakken. Op het gebied van de dienstverlening is het van groot belang dat bij alle ministeriële conferenties van de WTO overeenstemming is over de noodzaak voor een ambitieuze uitkomst op dit vlak. Binnen de marges van de ministeriële conferentie van de WTO zal een speciale bijeenkomst met belangrijke industriële en opkomende economieën worden gehouden, waarbij deze landen kunnen aangeven op welke gebieden zij een verder aanbod kunnen doen voor liberalisering (“plurilateral signalling conference”). De resultaten van deze conferentie zullen bijdragen aan de algehele evaluatie door de EG van het evenwicht dat waarschijnlijk zal worden bereikt bij de onderhandelingen als geheel. De uitkomst van de onderhandelingen, die in de komende weken naar voren kan komen, moet veelomvattend zijn en onderwerpen bevatten die van duidelijk belang zijn voor de EU. De uitdagingen voor de landbouw moeten volledig in overeenstemming zijn met de andere onderhandelingsgebieden, waaronder NAMA, diensten en voorschriften en geografische indicaties. De Commissie zal geen concessies doen: een uitkomst die als geheel onevenwichtig is, is onacceptabel. * * * Vraag nr. 110 van Laima Liucija Andrikienė ( H-0258/08 ) Betreft: Bestrijding van de gevolgen van de ramp in Tsjernobyl voor de menselijke gezondheid Op 26 april 1986 vond de ramp in Tsjernobyl plaats die ernstige schade voor het milieu en de menselijke gezondheid met zich meebracht, wat met name kon worden toegeschreven aan het feit dat de toenmalige leiding van de Sovjet-Unie op criminele wijze trachtte het ongeluk geheim te houden. De gevolgen van de ramp zijn 22 jaar later nog altijd merkbaar, niet alleen in Oekraïne en in Wit-Rusland , maar ook in andere landen van de regio - de EU-lidstaten Polen, Letland en Litouwen. Deskundigen brengen onder andere de toename
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van kankergevallen, hart- en vaatziekten en het probleem van de onvruchtbaarheid van jonge stellen in verband met de ramp in Tsjernobyl. Heeft de Commissie een actieprogramma voor de oplossing van deze problemen in de Europese Unie opgesteld? Werd er een strategie voor kankerpreventie ontwikkeld, in het kader waarvan de milieufactoren alsmede de gevolgen van de ramp van Tsjernobyl voor het milieu en de menselijke gezondheid moeten worden beoordeeld? Is de Commissie van plan Oekraïne en Wit-Rusland op dit gebied te ondersteunen? Antwoord De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een uitvoerig verslag gepubliceerd inzake de gevolgen voor de gezondheid van het ongeluk in Tsjernobyl, waaronder sterftecijfers onder hulpverleners, het toegenomen aantal gevallen van vormen van schildklierkanker, evenals een schatting van het mogelijke aantal gevallen van andere vormen van kanker en leukemie (58) . In dit verslag werd geconcludeerd dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat aantoont dat er mogelijk sprake is van een verminderde vruchtbaarheid onder de bevolking in het algemeen als direct gevolg van de Tsjernobyl ramp. Met betrekking tot hart- en vaatziekten die te wijten zouden zijn aan straling kan het bovengenoemde verslag een klein effect niet uitsluiten, hoewel het een toename van het aantal gevallen ook niet volledig kan onderbouwen. Om helderheid te verschaffen over dit onderwerp heeft de Commissie besloten om in november 2008 een wetenschappelijke studiebijeenkomst te organiseren over door straling veroorzaakte vaatziekten. De blootstelling van de inwoners van de EU aan straling door het ongeluk in Tsjernobyl gaf een geringe stijging te zien in vergelijking met de blootstelling door natuurlijke straling. Statistisch gezien kan worden gesteld dat deze blootstelling kan leiden tot een toegenomen aantal gevallen van kanker onder de bevolking, maar deze toename (als hiervan sprake is) zou slechts gering zijn in vergelijking met de gevallen die terug te voeren zijn op natuurlijke straling. Bovendien zou deze toename statistisch twijfelachtig zijn door het relatief grote aantal gevallen van kanker onder de bevolking als gevolg van andere oorzaken. Er zijn schattingen gemaakt van de hoeveelheid straling waar de Europese bevolking aan blootstaat en er wordt toegezien op de omgevingsradioactiviteit op basis van de informatie die krachtens artikel 36 van het Euratom-Verdrag door de lidstaten wordt verschaft. Een groots opgezet onderzoeksprogramma (van circa 40 miljoen euro) over de gevolgen voor de gezondheid en het milieu van de ramp in Tsjernobyl is sinds 1990 door de Commissie ondersteund door middel van haar kaderprogramma’s (hoofdzakelijk Euratom). Een groot deel van dit onderzoek werd in de eerste helft van de jaren negentig uitgevoerd in samenwerking met Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne. Op dit moment beperkt het onderzoek zich tot een aantal kerngebieden, met name het toegenomen aantal gevallen van schildklierkanker in de drie landen. Meer in het algemeen is en blijven de risico’s door blootstelling aan lage hoeveelheden straling het belangrijkste onderwerp van onderzoek over stralingsbescherming in de in het verleden uitgevoerde en de huidige kaderprogramma’s voor onderzoek van Euratom.
(58)
“Report of the UN Chernobyl Forum, Health Effects of the Chernobyl Accident and Special Healthcare Programmes”, Genève, 2006 (beschikbaar op www.who.int).
155
156
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In het kader van ondersteuning heeft de Commissie tot nu toe 250 miljoen euro bijgedragen aan het Shelter Implementation Plan. De Commissie heeft daarnaast 92 miljoen euro bijgedragen aan projecten voor het beheer en de verwerking van radioactief afval en 96 miljoen euro voor het ondersteunen van de regelgevende autoriteiten in de Oekraïne om te zorgen voor een gepast nucleair kader. De Commissie heeft meer dan honderd projecten gelanceerd om de gevolgen op het gebied van milieu en gezondheidszorg en de sociaal-economische gevolgen aan te pakken door middel van een totale bijdrage van 60 miljoen euro. Deze bestaan onder andere uit studies naar de medische gevolgen van stralingsziekte, onderzoeken over ecosystemen, informatiecentra bij noodgevallen, beurzen om bronnen van werkgelegenheid te creëren in het getroffen gebied, onderwijs over radiologische culturen, projecten over landbouw, de verbetering van de professionele gezondheidszorg, en de Core-programma’s in Wit-Rusland, die een integrale benadering ondersteunen van de problemen van sociale en economische rehabilitatie in het kader van een radiologische besmetting. Projecten die momenteel uitgevoerd worden zijn onder andere een sociaal-economisch project, een medisch project om de perinatale diagnostiek en behandelingen te verbeteren in de provincies van de Oekraïne die door de ramp getroffen zijn, een project in samenwerking met Unicef om de gezondheid van kinderen en moeders te verbeteren, en een bijdrage van 2,7 miljoen euro aan het UNDP-project om de negatieve gevolgen van de Tsjernobyl-ramp in Wit-Rusland te bestrijden. * * * Vraag nr. 111 van Hans-Peter Martin ( H-0262/08 ) Betreft: Kosten en nut van de marketingcampagne voor EU-agentschappen De Commissie heeft onder het motto “Whatever you do, we work for you” een marketingcampagne georganiseerd om het imago van de EU-agentschappen te verbeteren. Hoe hoog waren de totale kosten van deze campagne en over welke periode strekte deze zich uit? Welke agentschappen namen met hoeveel euro deel in de totale kosten en uit welke activiteiten bestond de campagne? Is er een analyse van het eventuele succes van de campagne gemaakt en zo ja, wat is daarvan het resultaat? Antwoord De Commissie wil eraan herinneren dat regelgevende agentschappen organen zijn die onafhankelijk zijn van de Commissie en hun eigen rechtspersoonlijkheid hebben. In die hoedanigheid voert ieder agentschap zijn eigen voorlichtings- en communicatiebeleid. De voorlichtingscampagne waar door het geachte parlementslid naar wordt verwezen is uitsluitend door de agentschappen zelf ter hand genomen en is een voorbeeld van een gezamenlijk voorlichtingsbeleid, een benadering die door de Commissie wordt ondersteund. Wat betreft de feitelijke informatie die door het geachte parlementslid wordt gevraagd – totale kosten, financiële bijdrage van de agentschappen, niveau van deelname, de duur van de campagne en een succesanalyse – is degene die dit het best kan beantwoorden het agentschap dat de campagne heeft gecoördineerd. Op grond hiervan heeft de Commissie de Europese Stichting voor Opleiding gevraagd om de benodigde informatie te verschaffen. De Commissie zal deze feitelijke gegevens zo spoedig mogelijk aan het geachte parlementslid doen toekomen.
24-04-2008
24-04-2008
NL
Handelingen van het Europees Parlement
* * *
157