Onderzoeksrapportage R&D Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!
Rosa Njoo, Iris Meljes, Hendrik de Vries, Annemarie Oomen en Ad Bijlard
COLOFON Titel Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’ Auteur Rosa Njoo, Iris Meljes, Hendrik de Vries, Annemarie Oomen en Ad Bijlard Uitgave © APS, Utrecht, juli 2013
| 2
INHOUD
1.
Inleiding
4
2.
Onderzoeksvragen
7
3.
Methode
8
3.1
Design
8
3.2
Participerende scholen
8
3.3
Procedure
3.4
Analyse
10
4.
Resultaten
11
4.1
Praktijkverkenning
11
4.2
Casusbeschrijving Markenhage Breda
14
4.3
Casusbeschrijving Het Hogeland College Warffum
19
5.
Conclusie
24
6.
Ontwikkelde methodieken en instrumenten
27
7.
Literatuur
28
9
Bijlage 1: Projectbeschrijving
29
Bijlage 2: Introductie project & poll
30
Bijlage 3: Vragenlijst ‘leren in bijbaantjes’
32
Bijlage 4: Kijkopdracht bij filmpjes
36
Bijlage 5: Opbrengst verdiepingsbijeenkomst Warffum
37
Bijlage 6: Verslag ondernemersbijeenkomst
38
| 3
INLEIDING Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis! Een groot deel van de huidige generatie jongeren in Nederland heeft buitenschools een bijzonder actief leven. Een derde van de jongeren heeft een betaalde bijbaan. Ook zetten jongeren zich in voor vrijwilligerswerk, met name in sportverenigingen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009; 2010). De Nederlandse vereniging voor schooldecanen constateert in haar onderzoek ‘Werk aan de winkel, bijbanen van leerlingen in het VO en de Bve’ dat bijbaantjes gunstige effecten kunnen hebben op de persoonlijkheidsontwikkeling en zelfrealisatie van de leerling. Het leven van de leerling wordt er rijker en afwisselender door (NVS, 2004). Deze bevinding van een positieve relatie tussen welbevinden en een kleine bijbaan is overigens ook gedaan door het Nibud (2000). Het bedrijfsleven is nog explicieter in de meerwaarde van bijbaantjes. Gewezen wordt op de rijke leeromgeving die goede oefening biedt wat betreft uiterlijke verzorging, kleding, bedrijfsregels, tijdsindeling en eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast hebben bijbaantjes en/of vrijwilligerswerk een positieve invloed op de persoonlijkheidsvorming: ze zijn geschikt om eigen verantwoordelijkheid te oefenen en te ontwikkelen, ze bieden de mogelijkheid om zicht te krijgen op eigen sterke en zwakke punten en het omgaan met feedback op het eigen functioneren, en ze bieden een goede voorbereiding op de toekomst. Ook de Onderwijsraad ziet de rijke leeromgeving 1
van het leren buiten de school en pleit daarom voor het koppelen van het schoolse formele leren en het buitenschools leren. In haar rapport ‘Leren in een kennissamenleving’ (Onderwijsraad, 2003) worden drie strategieën genoemd om deze koppeling concreet tot stand te laten komen. De eerste strategie wordt vervlechting genoemd. Dit houdt in dat elementen of kenmerken van buitenschools leren geïntegreerd worden in een schools leerarrangement, maar ook vice versa:
schoolse elementen worden in een buitenschools leerarrangement ingebouwd. Hierdoor ontstaat er een geheel nieuw leerarrangement. Een voorbeeld hiervan op het vmbo is de werkplekkenstructuur en op het mbo de miniondernemingen. Op een aantal scholen kunnen havoen vwo-leerlingen kiezen voor het technasiumonderwijs. In een nieuw examenvak, onderzoek & ontwerpen, werken leerlingen procesmatig aan reële bètavraagstukken voor echte opdrachtgevers. Op deze wijze haalt de school (als institutie) levensechte probleemsituaties binnen de school. De tweede strategie wordt verbinding genoemd. Verbindingen waarin schoolse en buitenschoolse leerarrangementen een samenhangend geheel vormen. “Buitenschoolse en schoolse onderdelen vullen elkaar daarbij aan of komen ten dele voor elkaar in de plaats. Vanuit het schoolse perspectief kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de verbinding van schoolse en buitenschoolse context(en) in het verband van een brede school, aan uitbesteding van lessen lichamelijke opvoeding aan sportverenigingen, of aan de beroepspraktijkvorming bij duale trajecten in het beroeps- en hoger onderwijs. Vanuit buitenschools perspectief kan gedacht worden aan
1
Formeel leren verwijst naar het intentioneel en systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden en attituden
(doorgaans met de nadruk op kennis), waarbij een leraar als kennisoverdrager optreedt en lerenden kennisontvanger zijn; dit alles binnen vaste, institutioneel gestructureerde grenzen van leeromgeving en tijd (Colletta, 1996).
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
4
opleidingen in het bankwezen, waarin praktijkleren met cursusaanbod wordt gecombineerd; ook een training gesprekstechnieken voor vrijwilligers in het buurtwerk past binnen dit kader. Van verbinding is alleen sprake als inderdaad schoolse en buitenschoolse leersituaties samen het traject vormen dat tot het functioneel benodigde geheel aan kennis, vaardigheden en competenties leidt.” (Onderwijsraad, 2003) Als laatste wordt stapeling van leertrajecten genoemd. Dit fenomeen verwijst naar stapeling van schoolse leertrajecten (mavo/havo, havo/mbo/hbo, hbo/wo) en buitenschoolse leertrajecten, bijvoorbeeld als werknemers hun opleidingsniveau willen verhogen via duaal leren, of als een bedrijf of overheidsorganisatie traineeprojecten organiseert. Door de leertrajecten intentioneel voor een deel buiten de school te organiseren krijgt het formele leren een non-formeel karakter. Alhoewel leraren in het voortgezet onderwijs onderstrepen dat leerlingen veel leren in bijbaantjes en vrijwilligerswerk, met name wat leerlingen informeel leren, wordt er tijdens de lessen nauwelijks tot geen aandacht aan besteed. Soms komt het voor dat leraren geen positieve houding hebben ten opzichte van bijbaantjes. Het werk en verenigingsleven van jongeren wordt dan zelfs geproblematiseerd wanneer geconstateerd wordt dat jongeren door hun werk of activiteiten te weinig tijd zouden besteden aan het schoolse leren. Schoolse resultaten zouden daardoor onder druk komen te staan (NVS, 2004). In dit project wordt gesteld dat een verbinding tussen binnenschools en buitenschools leren niet alleen tot stand komt door op schoolniveau formele en non-formele leertrajecten met elkaar te verbinden, zoals bepleit door de Onderwijsraad (2003). De verbinding tussen binnenschools en buitenschools leren vindt ook plaats door het informele leren te verbinden met het formele leren binnen de school door de leraar en/of mentor een essentiële rol hierin te geven. Onder het informeel leren wordt in de context van dit project verstaan: het niet-intentioneel leren van kennis, vaardigheden en houdingen en het ontdekken van kwaliteiten in een bijbaantje of vrijwilligerswerk. Er is sprake van verbinding wanneer de persoonlijke kwaliteiten en voor de schoolpraktijk relevante kennis en vaardigheden van leerlingen opgedaan in bijbaantjes of vrijwilligerswerk, benut worden in de schoolse lespraktijk. De complexiteit is echter dat leerlingen het leren of internaliseren van kennis, vaardigheden, houding, waarden en gedrag veelal impliciet doen, zonder dat zij zich hiervan bewust zijn (Shugurensky, 2000). Om leerlingen in staat te stellen te leren van informele leerervaringen zouden zij dus eerst bewust gemaakt moeten worden van wat zij niet-intentioneel hebben geleerd. Pas in de volgende stap zou onderzocht kunnen worden op welke wijze kwaliteiten, vaardigheden en eventueel kennis benut kunnen worden in de klas (zie figuur 1).
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
5
Figuur 1. Conceptueel model verbinden van buitenschools informeel leren met binnenschools formeel leren
Het doel van dit project is om voorbeelden te vinden en te genereren, zodat leraren en mentoren de kwaliteiten van leerlingen en hun verworven kennis en vaardigheden opgedaan in bijbaantjes kunnen benutten in de eigen lespraktijk. Om dit doel te realiseren zouden er andere eisen (dan traditionele) gesteld moeten worden aan de vormgeving van het onderwijs. De veronderstelling is dat bepaalde leeractiviteiten betekenisvoller worden als leerlingen bewust bepaalde vaardigheden en kwaliteiten moeten inzetten. Dit verbetert niet alleen het formele leren, maar de leerling werkt ook aan zijn of haar persoonlijke ontwikkeling. Als je als leraar of mentor weet over welke kwaliteiten leerlingen beschikken, welke eisen stelt dit dan aan de vormgeving van je onderwijs zodat het maximale uit een leerling gehaald kan worden?
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
6
ONDERZOEKSVRAGEN De centrale vraag in dit project is: Met welke instrumenten en aanpakken kunnen leraren en leerlingen ondersteund en toegerust worden om een verbinding tot stand te brengen met de buitenschoolse leerervaringen die leerlingen opdoen in bijbaantjes en vrijwilligerswerk? Deze centrale vraag kan opgedeeld worden in vier subvragen: 1. Welke set van instrumenten en aanpakken kan worden ingezet door leraren en leerlingen om informele leerervaringen van leerlingen (opgedaan in bijbaantjes en vrijwilligerswerk) zichtbaar te maken? 2. Welke concrete voorbeelden kunnen worden ontwikkeld om vervolgens de verbinding te maken tussen informeel leren buiten de school en formeel leren binnen de school? 3. Welke succes-/faalfactoren zijn te noemen bij het gebruik van deze instrumenten en aanpakken? 4. In hoeverre leidt het gebruik van de geselecteerde aanpakken en instrumenten tot het daadwerkelijk verbinden van buitenschools informeel leren met het schoolse leren in de perceptie van leraren en leerlingen?
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
7
METHODE 3.1
Design
Literatuurverkenning Op basis van de literatuurverkenning en de praktijkervaring van de betrokken APS-begeleiders werd beoogd om drie categorieën scholen te laten participeren in het onderzoek. Op die manier wilden we scholen de mogelijkheid bieden om zich te identificeren met een van de drie schoolcontexten: Schoolcategorie A: geen ervaring met het verbinden van buitenschools informeel leren met binnenschools leren Schoolcategorie B: weinig ervaring Schoolcategorie C: (veel) ervaring
Praktijkverkenning Zestien scholen zijn benaderd om een indruk te krijgen van de mate waarin en de wijze waarop zij aandacht besteden aan het verbinden van informeel leren en formeel leren. Op elke school is aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst ten minste een van de volgende personen telefonisch geïnterviewd: schoolleider, leidinggevende, leraren en/of leerlingen. Uit de praktijkverkenning bleek echter dat geen van de benaderde scholen geclassificeerd kon worden als een type B- of een type C-school. Daarnaast bleken weinig scholen interesse te hebben in deelname aan het onderzoek. Selectie scholen Wegens gebrek aan animo voor deelname aan dit onderzoek zijn de deelnemende scholen geselecteerd op basis van convenience sampling (Miles & Huberman, 1994). Dit houdt in dat de scholen die deel hebben genomen, geselecteerd zijn op basis van bereidwilligheid. Uiteindelijk hebben twee scholen geparticipeerd, waardoor er sprake is van een multiple casestudy. Binnen de twee casussen is er sprake van ontwerponderzoek waarin de hieronder beschreven aanpakken en instrumenten samen met leraren zijn ontwikkeld. 3.2
Participerende scholen
School A: Het Hogeland College Het Hogeland College is een brede scholengemeenschap voor vwo, havo, vmbo en lwoo. De ruim 1200 leerlingen zijn verdeeld over drie vestigingen: Warffum, Wehe-den Hoorn en Uithuizen. Dat maakt de scholen overzichtelijk; niemand is er anoniem en bijna iedereen kent elkaar. Bij alle activiteiten die op Het Hogeland College in gang zijn én worden gezet, staat voorop dat ze positief bijdragen aan het leren van de leerlingen en aan de kwaliteit van het onderwijs. Het project is uitgevoerd in de vestiging Warffum. Op Het Hogeland College in Warffum kunnen leerlingen een
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
8
opleiding volgen voor havo, vwo of vwo-plus met Latijn. Er gaan bijna 700 leerlingen naar deze vestiging. Naast de ‘gewone’ lessen worden er ook activiteiten op intellectueel, cultureel, creatief en sportief gebied aangeboden. Op Het Hogeland College hebben één teamleider, drie leraren en zeven leerlingen meegedaan aan het interventietraject. School B: Daltonschool Markenhage Markenhage is een daltonschool in Breda voor vwo, havo en mavo met cultuurprofiel. De school telt 1100 leerlingen. Daltononderwijs legt in de onderwijskundige aanpak de nadruk op vrijheid (in gebondenheid), zelfstandigheid en samenwerking. Daarnaast profileert de school zich op het gebied van cultuur, zowel in als buiten het curriculum. Markenhage biedt voor talentvolle doorzetters een ‘podiumklas’ en een ‘atelierklas’ aan. Op Markenhage hebben acht leraren en acht leerlingen deelgenomen aan het traject. Op beide scholen hebben twee APS-begeleiders het interventietraject begeleid en georganiseerd. 3.3
Procedure
Interventietraject Het ontwerponderzoek bestond uit een interventietraject van drie bijeenkomsten die werden georganiseerd door een APS-begeleider. Het doel van het traject was het ontwikkelen van instrumenten en methodieken die leraren en mentoren in hun eigen lespraktijk kunnen inzetten om de onbewuste kennis en vaardigheden die leerlingen verwerven in bijbaantjes, bewust te maken. En om deze vervolgens te kunnen benutten in het formele leren in school. De bijeenkomsten Bijeenkomst ‘De opdracht’ In de eerste fase van het traject hebben de leerlingen de opdracht gekregen om de werkzaamheden in hun bijbaantje of vrijwilligerswerk zichtbaar te maken door deze op beeld vast te leggen. Door als het ware een reportage te maken. De volgende vragen zijn aan de leerlingen gesteld:
Zou je eens kunnen benoemen wat je leert in je bijbaantje? Kun je dat leren ook zichtbaar maken in je filmpje?
Bijeenkomst ‘Presentatie filmpjes’ In een bijeenkomst daarna zijn de filmpjes met de leerlingen en leraren bekeken. Het doel van deze bijeenkomst was het concreet maken van de kennis, vaardigheden en attitude die de leerlingen leren door hun bijbaantje. Het bekijken van de filmpjes in combinatie met verdiepende vragen (stimulated recall) is gebruikt om leerlingen te laten reflecteren op de kwaliteiten die nodig zijn om het bijbaantje te kunnen uitvoeren.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
9
Reflectievragen voor de leraren: Nadat de leraren meer te weten waren gekomen over de kwaliteiten waarover de deelnemende leerlingen beschikken, werd hun gevraagd hoe zij deze kwaliteiten zouden kunnen benutten in de eigen lespraktijk. De volgende vragen werden gesteld: Wat zou dat betekenen voor jouw manier van lesgeven? Wat zou dat betekenen voor de vormgeving van leertaken? Wat zou dat betekenen voor de leerling? Bijeenkomst ‘Verbreding & verbinding’ In deze bijeenkomst presenteerden leerlingen aan een breder publiek opnieuw hun filmpje/reportage over hun bijbaantje of vrijwilligerswerk. Vervolgens spraken leerlingen en leraren over concrete mogelijkheden om de kennis, vaardigheden, houding en kwaliteiten te verbinden aan de schoolse context. Het verbinden van de buitenschoolse leerervaringen met bijvoorbeeld een vak, thema of project stond daarbij centraal. Uitvoeringsfase In de uitvoeringsfase zijn de aanpakken en ideeën verder uitgewerkt of uitgevoerd. Evaluatiefase In deze fase was het de bedoeling om de uitgevoerde strategieën, aanpakken en instrumenten te evalueren. In beide gevallen is het echter niet tot evaluatie gekomen. De casusbeschrijvingen in paragraaf 4.2 en 4.3 geven hier meer duidelijkheid over. 3.4
Analyse
Semigestructureerde interviews in praktijkverkenning Op basis van telefonische interviews met schoolleiders en/of leraren werden trends zichtbaar op het gebied van de mate waarin en de wijze waarop scholen aandacht besteden aan buitenschoolse leerervaringen in het formele onderwijs. De eerder beschreven categorieën (schoolcontext, A, B of C) fungeerden als kader om scholen in te delen. Logboek Per school is van elke bijeenkomst een verslag gemaakt door een APS-begeleider. Deze verslagen zijn opgenomen in de casusbeschrijvingen die te vinden zijn in paragraaf 4.2 en 4.3.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
10
RESULTATEN 4.1
Praktijkverkenning
Schoolniveau Uit de praktijkverkenning kwam naar voren dat in de visie en het beleid van de school veelal niets is geformuleerd ten aanzien van het verbinden van buitenschools leren met binnenschools leren. Wel doen een aantal scholen pogingen om deze verbinding tot stand te brengen. Zo zijn er initiatieven waarbij buitenschoolse sportervaringen van leerlingen worden ingezet op school, er zijn commissies voor en door leerlingen en er zijn initiatieven waarbij bovenbouwleerlingen workshops geven aan leerlingen in de onderbouw. Daarnaast krijgen verbindingen tussen binnenschools en buitenschools leren voornamelijk gestalte in de vorm van leerarrangementen en leertrajecten (Onderwijsraad, 2003). Klassenniveau Uit de praktijkverkenning bleek dat op klassenniveau vrijwel geen verbinding wordt gemaakt tussen binnenschools en buitenschools leren. Leraren dagen leerlingen nauwelijks (systematisch) uit om buitenschoolse ervaringen uit bijbaantjes, vrijwilligerswerk en verenigingswerk in te zetten tijdens de les. Ze zijn best welwillend om gebruik te maken van het informele leren buiten de school, maar beschikken niet over instrumenten of handvatten om dit te doen. Tijdens de les vragen leraren wel eens naar buitenschoolse leerervaringen om voorkennis op te halen. Opmerkelijk genoeg gaven leerlingen daarentegen aan dat leraren geen aandacht besteden aan buitenschoolse leerervaringen in de les. In de interviews gaven leerlingen aan veel te leren in bijbaantjes. Met name het vergroten van de sociale vaardigheden wordt genoemd. Zij zien echter niet hoe deze leerervaringen benut kunnen worden op school. Hieronder worden vier praktijkbeschrijvingen gegeven om een gedetailleerder beeld te geven van de activiteiten die scholen ondernemen op het gebied van buitenschools leren en de obstakels die scholen ervaren om hier meer aandacht aan te besteden. Praktijkbeschrijvingen Assink Lyceum Het Assink Lyceum is een school met vijf locaties in Haaksbergen, Eibergen en Neede. Alle soorten voortgezet onderwijs worden aangeboden. De school wil betekenisvol onderwijs bieden door een relatie te leggen tussen de wereld buiten de school en dat wat de leerling tijdens de lessen leert. Daartoe krijgen de leerlingen een deel van de leerstof aangereikt in de vorm van zogenaamde ‘buitenlesactiviteiten’. Deze activiteiten vinden veelal plaats buiten het reguliere lokaal en vaak ook buiten de school. Het doel ervan is het veranderen (lees: plezieriger maken) van de leeromstandigheden, zodat de opname van kennis beter gaat. De opgedane kennis is ook vaak niet vakgebonden en voegt iets toe aan de sociale, culturele of sportieve vaardigheden. Uit een gesprek met een decaan en tevens onderwijsexpert, kwam naar voren dat de leerlingen in
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
11
de bovenbouw van het vmbo veel stage lopen en dat er veel aandacht is voor buitenschoolse leeractiviteiten. De decaan geeft aan dat er nog winst te behalen is wat betreft het reflecteren op deze leerervaringen. Volgens hem is de kwaliteit van de reflectie nog te veel afhankelijk van de betreffende leraar. Hoewel de decaan aangeeft dat het besef dat bijbaantjes en vrijwilligerswerk ertoe doen er is, is het een ‘worsteling’ om daar op een goede manier vorm aan te geven. Er moet volgens de decaan erg veel van de onderwijsinspectie, daarbij is volgens hem weinig oog voor de echt zwakke leerling van vmbo-basis. In 2015 wordt de maatschappelijke stage niet meer gesubsidieerd, waardoor de kans bestaat dat de school noodgedwongen de stages moet opgeven. Helaas, want het belang ervan wordt onderschreven. Uit het gesprek werd duidelijk dat het belang van bijbaantjes wordt erkend en dat de decaan daar aandacht aan zou willen besteden. Het gefragmenteerde onderwijsbeleid maakt echter dat er heel veel verschillende aspecten moeten worden ondergebracht in het onderwijs. Aandacht voor het feit dat dat voor sommige leerlingen erg veel gevraagd is, lijkt er niet te zijn. Daarnaast verschuiven de speerpunten van het beleid vaak, waardoor straks bijvoorbeeld de maatschappelijke stage van leerlingen op de tocht komt te staan. Orion Lyceum Het Orion Lyceum is een middelbare school voor havo en vwo in Breda. Op het Orion Lyceum verwerkt elke leerling in een autobiografie zijn of haar ervaringen en leermomenten, of ze nu binnen of buiten de school plaatsvinden. Het Orion Lyceum heeft het standpunt dat leren meer omvat dan kwalificeren. Op het Orion worden leerlingen gestimuleerd om zich te ontwikkelen tot onderzoeker, verhalenverteller en aandachtige luisteraar. Zij leren de wereld op een boeiende manier kennen, zowel binnen als buiten de school. Uit het gesprek met een leergroepbegeleider bleek dat er in de autobiografie niet expliciet een link wordt gelegd met bijbaantjes of vrijwilligerswerk van leerlingen. Er zijn volgens de leergroepbegeleider wel mogelijkheden om dat verband duidelijker te leggen. Ze geeft echter aan dat het niet echt prioriteit heeft binnen de school. Ze noemt daarbij dat het overheidsbeleid vooral gericht is op harde resultaten, met name bij de kernvakken, en daardoor verschuift de aandacht van de schoolleiding en leraren in die richting. De bredere onderwijskundige taak, burgerschapsvorming e.d. komen daarmee op de achtergrond te staan. Uit het gesprek met de leergroepbegeleider kwam duidelijk naar voren dat er mogelijkheden zijn om aandacht te besteden aan bijbaantjes van leerlingen zonder dat daar ingrijpende veranderingen voor nodig zijn. Het belang van het verbinden van binnenschools en buitenschools leren is echter meer op de achtergrond terechtgekomen omdat de speerpunten van de overheid ergens anders liggen. St. Michaëls College (SMC) Het SMC is een school in Zaandam voor hoogwaardig bijzonder havo- en vwo-onderwijs met ruimte voor mens met ambities. Door de integratie van scholaire en spectrascholaire activiteiten worden leerlingen en medewerkers gestimuleerd om zich te ontplooien en worden zij aangesproken op hun talenten. De spectrascholaire activiteiten zijn alle buitenschoolse activiteiten
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
12
die buiten het klaslokaal plaatsvinden. Deze worden voor en door leerlingen georganiseerd. Op basis van het gesprek met de coördinator van spectrascholaire activiteiten kan worden geconcludeerd dat er op het SMC veel commissies actief zijn. In de commissies kunnen leerlingen in toenemende mate verantwoordelijkheid nemen voor de activiteiten die zij uitvoeren. De taak van de coördinator is om het maximale uit de leerling te halen door het leerproces te ondersteunen. De ervaringen die leerlingen tijdens het commissiewerk opdoen kunnen worden verwerkt in het portfolio. Enkele jaren geleden is de school gestopt om leerlingen die zich heel erg inzetten voor de commissies te belonen met een extra aantekening op het diploma. Dat komt omdat een toenemend aantal leerlingen zich inzette voor die commissies. Het SMC biedt mogelijkheden voor leerlingen om vrijwilligerswerk binnen de school te doen. Aan vrijwilligerswerk en bijbaantjes buiten de school wordt weinig aandacht besteed. Er is niet direct behoefte aan het meer benutten van de ervaringen die leerlingen in bijbaantjes opdoen, mede omdat er al veel aandacht uitgaat naar de commissies. Het Hogeland College Wehe-den hoorn Het Hogeland College in Wehe-den Hoorn is een kleine vmbo-school met ruim 170 leerlingen. Alle leerlingen met een vmbo- en tl/havoadvies zijn er welkom. De verschillende leerwegen bieden ruimte voor ieders talenten. Het motto is: ‘Eruit halen wat erin zit’. Dat betekent voldoende uitdaging in de lessen en veel leren in praktijksituaties. Leren in de praktijk en leren op locatie spelen dan ook een belangrijke rol in het onderwijs. In 2012 heeft de school de Groninger onderwijsprijs gewonnen met een project waarbij vmboleerlingen betekenisvolle klussen kiezen en uitvoeren. Met de uitvoering van de klussen vullen leerlingen hun portfolio. Hierop reflecteren zij samen met de leraren aan de hand van ontwikkellijnen, zodat hun groei en ontwikkeling zichtbaar wordt. In gesprek met de conrector van de school wordt dit project verder verkend en wordt er gekeken naar de rol die informele leerervaringen die leerlingen buiten de school opdoen, met name in bijbaantjes en in vrijwilligerswerk, daarin hebben. Uit het gesprek met de locatieleider van Wehe-den Hoorn kwam naar voren dat buitenschools leren een belangrijke plaats inneemt in het onderwijs. De verplichte maatschappelijke stage wordt zo vormgegeven dat leerlingen vrijwilligerswerk doen in projecten van, voor en door de school. Een voorbeeld daarvan is het wandelproject, waarin leerlingen verschillende taken op zich kunnen nemen, wisselend van het uitzetten van de wandelroute tot het verzorgen van de catering voor de deelnemers. Daarnaast heeft de school inmiddels een naam opgebouwd in regio, waardoor lokale ondernemers regelmatig contact zoeken voor hulp bij klussen. Wanneer de vraag van de ondernemers gekoppeld kan worden aan bepaalde vakinhoud, ontstaat er een betekenisvolle opdracht voor leerlingen. Daarbij kunnen leerlingen altijd keuzes maken, in sommige gevallen kunnen leerlingen een keuze maken uit verschillende opdrachten en in andere gevallen kunnen ze kiezen voor bepaalde taken binnen een opdracht. Een voorbeeld van een betekenisvolle opdracht is een acht weken durend project waarbij leerlingen werden ingewerkt op alle aspecten van het runnen van een restaurant: de bediening, de bestellingen en het financiële gedeelte. Uiteindelijk kunnen leerlingen het restaurant twee avonden overnemen.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
13
Volgens de locatieleider maakt het integreren van praktijkprojecten in het formele onderwijs het onderwijs betekenisvoller voor leerlingen. Voor veel leerlingen is het praktische doen leuker dan het leren uit een boek. Zoals eerder genoemd kunnen leerlingen verschillende keuzes maken. Daarbij wordt een leerling enerzijds door leraren gestimuleerd om te kiezen voor een taak waarop hij of zij hiaten vertoont en anderzijds wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van voorkeuren van leerlingen. Er geldt een ondergrens waar leerlingen aan moeten voldoen, daarnaast worden leerlingen gestimuleerd om hun talenten en voorkeuren verder te ontwikkelen. Volgens de locatieleider is de meerwaarde van het integreren van buitenschools leren voor leerlingen dat de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen centraal komt te staan. Leerlingen moeten contact leggen met ondernemers, zich presenteren, afspraken nakomen. Leraren begeleiden leerlingen daarbij. Na afloop van een project wordt er door de vakleraar met de leerlingen gereflecteerd op de leerervaringen. De meerwaarde voor de school is dat zij een netwerk van ondernemers heeft opgebouwd en daardoor naamsbekendheid heeft verworven. Het leerlingenaantal is in enkele jaren gegroeid van 130 leerlingen naar 170. Voor leerlingen heeft de verbinding met de regio het voordeel dat zij de regio op een andere manier leren kennen. In sommige gevallen houden leerlingen een bijbaantje over aan de opdrachten die zij doen. De contacten die leerlingen in hun schoolloopbaan opdoen met verschillende bedrijven kunnen ook positieve effecten hebben in een later stadium, wanneer zij op zoek zijn naar een baan. 4.2
Casusbeschrijving Markenhage Breda
4.2.1
Schets van de school
Markenhage is een daltonschool in Breda voor vwo, havo en mavo met cultuurprofiel. Waarden die voor de school belangrijk zijn en bepalend voor het onderwijs, zijn: verantwoordelijkheid door het maken van eigen keuzes, samenwerking en vertrouwen in de mogelijkheden van leerlingen. Leren op Markenhage is: actief kennis opdoen en toepassen, zelfstandig of samen met anderen, je werk leren plannen en eigen keuzes leren maken. De opvatting is: als je dit van jongs af aan leert, lukt het later tijdens je studie of werk ook goed. 4.2.2
Deelnemers
De deelnemende leraren realiseerden zich dat vooral de negatieve aspecten van bijbaantjes worden gezien. Voorbeelden daarvan zijn dat leerlingen geen tijd hebben voor het maken van huiswerk door een bijbaantje, of dat zij vermoeid in de klas zitten omdat ze de avond ervoor hebben gewerkt. De deelnemende leraren geven echter ook aan dat leerlingen veel van een bijbaantje kunnen leren. Ook zijn zij zich ervan bewust dat naar school gaan één van de vele activiteiten is in het leven van een leerling. Zij zijn van mening dat de kloof tussen school en de wereld daarbuiten alleen maar groter wordt als er geen verbinding wordt gezocht tussen beide
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
14
contexten. Deelname aan dit project geeft hen de mogelijkheid om bijbaantjes en vrijwilligerswerk op een andere manier te bekijken. Daarnaast bleken leraren oprecht benieuwd naar hetgeen leerlingen in de bijbaantjes leren en waren zij geïnteresseerd in de wijze waarop deze ervaringen kunnen worden benut in het leerproces. Vragen die speelden waren onder andere: Welke methodiek kan er gebruikt worden om vaardigheden en kwaliteiten zichtbaar te maken? Hoe kun je ervoor zorgen dat leerlingen het verantwoordelijkheidsgevoel dat zij buiten school voelen, ook op school laten zien? Leraren De volgende leraren namen deel aan het project: Afdelingsleider havo 3-5 Leraar, mentor havo 4 en counseler Leraar en mentor vwo 4 Leraar en mentor van twee havo-4-klassen Afdelingsleider vwo en leraar Leraar wiskunde, mentor mavo 4 Afdelingsleider mavo 3-4 Leraar en mentor mavo 3
Leerlingen Leerling: vrijwilliger training voetbal E (kleine kinderen), leren: wat willen de kinderen, afstemmen op kinderen; iets uitleggen, bijvoorbeeld leiderschap Leerling: allround werknemer McDonald’s, zo’n 20 tot 30 uur per maand Leerling: vakkenvuller Makro, circa 4 uur per week Leerling havo 4: aardbeien plukken: het hele jaar door, 8 uur per week Leerling havo 4: van alles: receptie, bar, opruimen bij road restaurant, circa 14 uur per week Leerling havo 4: verkoopmedewerkster V&D-kinderafdeling, 12-24 uur per week Leerling mavo 3: medewerker broodjeszaak elke zondag, 8 uur per week Leerling mavo 3: krantenbezorger 1 keer per week na school, circa 1 tot 2 uur
4.2.3
4.2.4
Projectopzet Startbijeenkomst met leraren Start vragenlijst: beschrijvende statistiek bijbaantjes Bijeenkomst ‘De opdracht’ Bijeenkomst ‘Presentatie filmpjes’ Bijeenkomst ‘Verbreding & verbinding’ Uitvoering van opbrengsten Evaluatie
Uitvoering en bijstelling (kern van het verhaal)
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
15
Startbijeenkomst eind januari Tijdens deze informatieve bijeenkomst werd de aanleiding en het doel van het project besproken. De volgende vragen namen een centrale plaats in: Wat is je reden om deel te nemen? Welke rol heb je binnen school en hoe heb je met dit thema te maken? Welke vragen of kwesties kom je tegen met betrekking tot bijbaantjes? Welke opbrengsten of resultaten hoop je aan het eind van het jaar te zien?
Startvragenlijst In de periode tussen de startbijeenkomst en de eerste echte bijeenkomst hebben de deelnemende leraren de startvragenlijst (zie bijlage 3) in hun klas uitgedeeld om inzicht te krijgen in het aantal leerlingen dat een bijbaantje heeft en de aard van de werkzaamheden. Op basis van de uitkomsten van de vragenlijst, vrijwilligheid en bereidheid zijn twaalf leerlingen geselecteerd. Bijeenkomst ‘De opdracht’ (begin maart 2012) In het eerste deel van deze bijeenkomst werd de opdracht aan de leraren en leerlingen uitgelegd. Leerlingen werd gevraagd om een filmpje te maken van de werkzaamheden die zij verrichten tijdens hun baantje/vrijwilligerswerk. Een aantal werkgevers, zoals McDonald’s en V&D geven géén toestemming voor filmopname. Aan deze leerlingen is gevraagd om een andere presentatievorm te gebruiken waarin ze zelf iets vertellen over hun bijbaantje en wat ze hiervan leren. Bijvoorbeeld door zichzelf te filmen, aan de hand van een PowerPoint-presentatie of door een podcast te maken waarin ze vertellen wat ze op dat moment aan het doen zijn. Voor de leerlingen die wel toestemming hebben om te filmen waren camera’s ter beschikking gesteld. De leerlingen vonden de opdracht helder en duidelijk. De opdracht werd niet door alle leraren enthousiast ontvangen. Eén leraar gaf namelijk aan geen meerwaarde voor leraren te zien bij deze opdracht. Daaruit blijkt, zoals ook later nog aan de orde komt, dat het belang en de mogelijkheden van de ervaringen die leerlingen opdoen door bijbaantjes, niet door alle leraren wordt herkend. In het tweede deel van deze bijeenkomst werden de resultaten van de startvragenlijsten behandeld. Daarbij waren geen leerlingen aanwezig. Daarnaast is besproken hoe de leerlingen die geen deel uitmaken van het onderzoek, wel te betrekken. Er kan bijvoorbeeld voor gekozen worden om:
met de gehele klas de presentatie te maken en de leerlingen te laten reflecteren op hetgeen ze leren tijdens bijbaantjes/vrijwilligerswerk. Bij de mavo is hiervoor gekozen;
of de deelnemende leerlingen in de hele groep te laten vertellen wat zij hebben gedaan en geleerd en waar ze tegenaan zijn gelopen.
Bijeenkomst ‘Presentatie van filmpjes’ (vanaf midden maart tot eind april 2012) Voor ieder groepje (deelnemende leraar plus deelnemende leerlingen) is een aparte bijeenkomst gepland waarin de leerlingen hun bijbaantje/vrijwilligerswerk presenteerden. De bijeenkomsten verliepen allemaal net iets anders, maar er waren ook duidelijke overeenkomsten.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
16
In een aantal groepen bleek het doel van de opdracht of de tijd die daarvoor beschikbaar was, niet duidelijk voor leerlingen. Dat maakte het filmen voor sommige leerlingen lastig. Een leerling zei tegen de mentor: “Ach juffrouw, wees toch eerlijk: van die bijbaantjes leer je toch geen reet.” In iedere groep had minimaal één leerling een filmpje gemaakt van zijn/haar bijbaantje/vrijwilligerswerk. Daarbij stonden deze vragen vrijwel in elke groep centraal:
Wat doe je, waar werk je en hoeveel uur?
Wat zijn lastige situaties?
Heeft je bijbaantje invloed op school(werk)?
Wat leer je ervan?
De betrokkenheid van leraren bij het ondersteunen van leerlingen bij het maken van de filmpjes varieerde sterk. Er was een groep die zonder leraar iets had voorbereid. Een APS-begeleider heeft met deze leerlingen gereflecteerd op hetgeen ze tijdens de bijbaantjes deden, daarbij was de leraar niet aanwezig. Andere leraren begeleidden de leerlingen juist wel. De reflectiecomponent in de bijeenkomsten bestond uit het invullen van de kijkopdracht (zie bijlage 4. Daarin stonden de volgende drie vragen centraal: 1. Welke kennis heb je nodig om dit werk te kunnen doen? 2. Welke vaardigheden zijn nodig? 3. Welke kwaliteiten moet je hebben? De reflectie zette aan om na te denken over of en hoe vaardigheden passend in bijbaantjes te verbinden met activiteiten op school. Er kwam bijvoorbeeld naar boven dat geduld één van de kwaliteiten was die nodig zijn bij het uitvoeren van het bijbaantje: Mentor: “De rustige manier om daar met stress om te gaan, heb je die ook hier op school bij het maken van een toets?” Leerling: “Nee, eigenlijk niet. Gaat het over een toets, een cijfer, dan kan ik niet rustig bij blijven.” Mentor: “Waarom niet? Er is wel overeenkomst…” Leerling: “Moet ik eens over nadenken...” Bijeenkomst ‘Verbreding & verbinding’ Wegens organisatorische redenen, de hectiek van het eind van het schooljaar en weinig draagvlak bij zowel leerlingen als leraren, heeft deze bijeenkomst helaas niet plaatsgevonden. Met de school was afgesproken de opbrengsten van de vorige bijeenkomst – presentaties, filmpjes – te gebruiken om met elkaar te verkennen welke mogelijkheden er op school (o.a. in lessen, projecten, begeleiding) zijn om een verbinding met het leren buitenschools te maken. In plaats daarvan is gevraagd naar een evaluatie van dit project. Evaluatie De evaluatie leverde verschillende reacties op. Enerzijds waren er leraren die de begeleiding van APS onvoldoende vonden en het gevoel hadden te veel zelf te moeten doen. Te weinig inzicht in de onderzoeksopzet en achtergrond bleek voor een aantal leraren ook lastig te zijn. Anderzijds hadden sommige leraren veel aan de deelname aan het project gehad. Zie het onderstaande citaat:
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
17
“Dit schooljaar zijn we gestart met de MAS (maatschappelijke stage). Pas volgend jaar wordt het een verplichting om 30 uur stage te volgen. Mede dankzij het bijbaantjesproject hebben we ingezien dat er echt een meerwaarde is om leerlingen een bepaalde verantwoordelijkheid te geven en zich in te laten zetten ten behoeve van de maatschappij. Dit komt namelijk ook ten goede aan de schoolresultaten. Leerlingen weten erna vaak beter waar ze voor op school zitten en welke doelen zij in het leven nastreven.” 4.2.5
Analyse en nabeschouwing
Succesfactoren Voor een goed verloop van het project is het belangrijk gebleken dat de school het belang van buitenschools leren erkent en dat er een meerwaarde in wordt gezien. Het bleek belangrijk dat zowel de schoolleiding als leraren zich committeren aan het project, de opdracht en de bijeenkomsten. Aandachtspunten
Leraren moeten de meerwaarde zien van het ‘bijbaantjesproject’ en daarnaast ook de ruimte ervaren om ermee aan de slag te gaan.
Wanneer er in de klas andere zaken spelen, bijvoorbeeld ordeproblemen, is het erg lastig om dit project uit te voeren. Dat geldt waarschijnlijk ook voor elk ander project. De randvoorwaarden moeten in orde zijn. Wanneer deze niet op orde zijn, is dat terug te zien in bijvoorbeeld het niet nakomen van afspraken of het niet ondersteunen van opdrachten door leraren.
Wanneer er veel te doen is op de school, worden de ideeën maar moeilijk tot uitvoering gebracht. Als er veel energie nodig is voor de tumult van alledag, blijkt er geen tijd te zijn voor extra dingen.
Belemmerende factoren inhoudelijk, procesmatig Uit een evaluatief gesprek bleek dat een leraar niet tevreden was over de begeleiding van APS wat dit onderzoek betreft. Volgens deze leraar werd er te veel van leraren verwacht en was de begeleiding daarbij onvoldoende. Geleerde lessen Wellicht had meer duidelijkheid over de verschillende rollen van trainers, leraren en leerlingen geholpen. Het van tevoren nog explicieter benoemen van het doel van het project, de (onderzoeks)opzet, de ondersteuning vanuit APS, de verwachtingen van leraren en de tijdsbesteding en projecttijd, kan ervoor zorgen dat leraren en de APS-begeleiders niet voor verrassingen komen te staan.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
18
4.3
Casusbeschrijving Het Hogeland College Warffum
4.3.1
Schets van de school
Het Hogeland College is een brede scholengemeenschap voor vwo, havo, vmbo en lwoo. De ruim 1200 leerlingen zijn verdeeld over drie vestigingen: Warffum, Wehe-den Hoorn en Uithuizen. Dat maakt de scholen overzichtelijk, zodat niemand anoniem is. Bijna iedereen kent elkaar. Alle activiteiten die op Het Hogeland College worden ondernomen moeten positief bijdragen aan het leren van de leerlingen en aan de kwaliteit van het onderwijs. Dit project is uitgevoerd op de vestiging Warffum. Het Hogeland College in Warffum verzorgt onderwijs voor havo, vwo en vwo-plus met Latijn. De vestiging telt ongeveer 700 leerlingen. Naast de ‘gewone’ lessen worden er ook activiteiten op intellectueel, cultureel, creatief en sportief gebied aangeboden. 4.3.2
Deelnemers
De leraren die deelnamen aan dit project erkenden dat veel leerlingen een bijbaantje hebben en er in sommige gevallen meer tijd aan besteden dan aan schoolwerk. Op die manier ontstaat er een conflict tussen het bijbaantje en de school. De intentie om aan te willen sluiten bij de belevingswereld van leerlingen en leerlingparticipatie bevorderen was in veel gevallen de aanleiding om aan dit project deel te nemen. Leraren zagen mogelijkheden voor de mentorlessen. Een leraar: “Dat leerlingen bijbaantjes hebben is een gegeven: de vraag is hoe kunnen we dit positief inzetten en er gebruik van maken in plaats van er last van te hebben.” De leraren waren nieuwsgierig naar mogelijkheden om datgene wat leerlingen leren in bijbaantjes ook op school of in de les, toe te laten passen. Leraren De volgende leraren namen deel aan het project: Teamleider bovenbouw Leraar en mentor havo 4 Leraar en mentor havo 4 Leraar en mentor havo 4, coördinator ‘havisten competent’
Leerlingen Leerling 1: vrijwilligerswerk (soos): drive, leerzaam Leerling 2: ARVT, kranten lopen, basketbaltraining Leerling 3: medewerker McDonald’s Leerling 4: medewerker C1000: kassa, schoonmaken Leerling 5: medewerker Schathoes (horeca), vrijwilliger turnen, au-pair Zwitserland, vrijwilliger kerk (goede doelen), thuis op de boerderij Leerling 6: vrijwilligerswerk kledingzaak, voorheen kranten lopen, slager bij Jumbo
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
19
4.3.3
Leerling 7: bollenteelt elke zaterdag, helpen op de boerderij van vader
Projectopzet
Startbijeenkomst met geselecteerde leraren
Startvragenlijst: beschrijvende statistiek bijbaantjes
Bijeenkomst ‘De opdracht’
Bijeenkomst ‘Presentatie filmpjes’
Bijeenkomst ‘Verbreding & verbinding’
Uitvoering van opbrengsten
Evaluatie
4.3.4
Uitvoering en bijstelling
Startbijeenkomst (eind januari 2012) Zoals eerder is beschreven in de casusbeschrijving van Markenhage stond deze bijeenkomst in het teken van het geven van informatie over de aanleiding en het doel van het project. Daarnaast stonden de volgende vragen centraal: Wat is je reden om deel te nemen? Welke rol heb je binnen school en hoe heb je met dit thema te maken? Welke vragen of kwesties kom je tegen met betrekking tot bijbaantjes? Welke opbrengsten of resultaten hoop je aan het eind van het jaar te zien?
Startvragenlijst In de periode tussen de startbijeenkomst en de volgende bijeenkomst hebben twee van de vier deelnemende leraren de startvragenlijst in hun klas uitgedeeld. Op basis van deze vragenlijst en op basis van vrijwilligheid en bereidheid zijn zeven leerlingen geselecteerd. Bijeenkomst ‘De opdracht’ (begin februari 2012) Tijdens deze bijeenkomst waren alle deelnemers aanwezig, behalve één leraar. In deze bijeenkomst is de opdracht aan de leraren en aan de leerlingen uitgelegd. Er is besproken wat te doen als sommige werkgevers géén toestemming geven voor filmopname. Als dit het geval is dan mag ook een andere presentatievorm gebruikt worden waarin leerlingen zelf iets vertellen over hun bijbaantje en wat ze hiervan leren. De nadruk werd gelegd op het in beeld brengen/bespreken van lastige situaties en de wijze waarop leerlingen daarmee omgaan. Voor de leerlingen die wel toestemming hebben om te filmen waren camera’s ter beschikking gesteld. De leerlingen vonden de opdracht helder en duidelijk.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
20
Bijeenkomst ‘Presentatie filmpjes’ (eind februari 2012) In deze bijeenkomst werden de videoreportages gepresenteerd. Enkele leerlingen hadden door omstandigheden geen filmpje kunnen maken. Deze leerlingen kregen de opdracht om alsnog een filmpje te maken. De bijeenkomst begon met het evalueren van ervaringen van leerlingen bij het maken van een filmpje. Vervolgens is de kijkopdracht (zie bijlage 4) uitgedeeld en uitgelegd. Tijdens én na elk filmpje kregen leerlingen de tijd om de kijkopdracht te beantwoorden. Hierna volgde een gesprek waarin de filmmaker verheldering gaf over zijn of haar bijbaantje of vrijwilligerswerk. De leerlingen kregen vervolgens de mogelijkheid om hun antwoorden op de vragen in de kijkopdracht aan te vullen. Tot slot volgde een groepsbespreking waarin de APS-begeleider verhelderings- en verdiepingsvragen stelde. Ook leerlingen kregen de mogelijkheid om vragen te stellen om een duidelijker beeld te krijgen van het bijbaantje/vrijwilligerswerk en een goed beeld te krijgen van de kennis, vaardigheden en houding die belangrijk zijn bij de bijbaantjes/het vrijwilligerswerk. Vragen die onder andere werden gesteld zijn:
Geeft dit filmpje een goed beeld van je bijbaantje/vrijwilligerswerk?
Kennis: Wat weet je van…? Hoe ben je dat te weten gekomen?
Wat heb je geleerd wat je toen voor je bijbaantje niet wist?
Vaardigheden: Wat als een leeftijdsgenoot ook (trainer) wil worden? Wat moet hij dan kunnen?
Waarom is leerling 2 een goede trainer?
Bijeenkomst ‘Verbreding & verbinding’ (midden april 2012) Tijdens deze bijeenkomst waren de deelnemers van dit project (leraren en leerlingen) en tien mentoren aanwezig. De bijeenkomst is op een interactieve wijze gestart met een quiz. In de quiz werden vragen gesteld die betrekking hadden op de bijbaantjes en het vrijwilligerswerk van leerlingen uit havo 4. Mentoren van twee klassen hadden van tevoren hierover een vragenlijst afgenomen. De uitkomsten van de vragenlijst werden op deze manier gebruikt in de quiz. Vervolgens werd er een compilatie getoond van de filmpjes van vier leerlingen. De filmpjes bestonden uit beelden van bijbaantjes of vrijwilligerswerk van leerlingen. Na elk filmpje werd het overzicht getoond van de kennis, vaardigheden en kwaliteiten die voor de verschillende bijbaantjes/het vrijwilligerswerk nodig zijn. Na de compilatie kwam een groepsgesprek op gang waarin er werd gesproken over ‘verbinding’ tussen het informele leren buiten de school en het formele leren binnen de school. De gesprekken gingen voornamelijk over ‘wat’ verbind je? De nadruk lag tijdens dit gesprek op het verbinden van vaardigheden en kwaliteiten. In het daarop volgende deel van de bijeenkomst lag de focus meer op hoe je dan verbinding maakt tussen het informele en het formele leren. Groepjes leraren en leerlingen gingen met elkaar in gesprek over voorbeelden waarbij er verbinding gemaakt wordt met het leren in bijbaantjes en het leren op school. Aan de groepen werd gevraagd om de voorbeelden op een flap te schrijven (zie bijlage 5. Een APS-begeleider zei het volgende over de opbrengst van de bijeenkomst: “Uit de bijeenkomst blijkt dat het moeilijk blijft om volledige concrete verbindingen te maken. Termen blijven veelal
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
21
abstract. Met volledig wordt bedoeld: aangeven welke kennis, vaardigheden en kwaliteiten je zou willen verbinden (wat). En hoe je dit vervolgens verbindt door middel van werkvormen, opdrachten of activiteiten (hoe). Vanwege het tijdsgebrek en de waan van de dag was het niet mogelijk om hier verder in te gaan op de mogelijkheden die er zijn om ‘wat’ en ‘hoe’ meer met elkaar te verbinden” Speerpunten Aan het eind van het jaar is aan de afdelingsleider gevraagd om speerpunten of aanknopingspunten te benoemen naar aanleiding van dit project: 1. We moeten kijken of we in overleg met de ‘havisten competent’-aansturing, een synergie kunnen vinden met dingen die hier gebeuren. (Dit proces loopt nog niet.) 2. Mentoraat (dit proces is in volle gang): a. We gaan aan het werk met mentoren. Die gaan aan het begin van het jaar aandacht besteden aan mogelijke bijbaantjes die leerlingen hebben gehad. (Dit zou op de eerste schooldag kunnen, maar ook vroeg in de eerste periode.) b. Mentoren en leerlingen worden zo bewuster van kwaliteiten en vaardigheden en we denken dat daarmee in de loop van het jaar meer aandacht zal zijn voor deze zaken. Tussendoor daarop sturen is natuurlijk altijd een optie. 3. Een ‘contract’ tussen de partijen die betrokken zijn bij een bijbaantje (dit moeten we schoolbreed onderzoeken): leerling, werkgever, ouders, school (mentor?). Het doel van deze overeenkomst zou moeten zijn dat alle partijen zich binden. De leerling, ouders en werkgever erkennen dat school belangrijk is en in sommige gevallen voor werk gaat. En de school erkent dat werk belangrijk is en dat de leerling daar vaardigheden opdoet waar hij voor het leven wat aan heeft. Ik denk verder dat het belangrijk is dat in het contract opgenomen wordt dat de werkgever in overleg met de school zorgt voor een certificaat, eventueel voor bij het diploma, waarin hij de vaardigheden van de leerling waardeert en de kwaliteiten benoemt. (Hiervoor is de brainstorm in volle gang, er moet ook gekeken worden bij andere scholen en ook van ‘havisten competent’ kan geleerd worden.) Uitvoering van opbrengsten (midden maart 2013) In het nieuwe schooljaar heeft de afdelingsleider ervoor gekozen om verder te verkennen wat de school en de ondernemers/werkgevers uit de omgeving voor elkaar kunnen betekenen. De overtuiging is dat er kansen blijven liggen als hetgeen er geleerd wordt in de bijbaantjes niet wordt gebruikt in het onderwijs. De bijeenkomst was bedoeld om te verkennen op welke manieren ondernemers en de school elkaar kunnen versterken en om verbindingen tot stand te brengen. De opbrengst van de bijeenkomst is te lezen in bijlage 5. 4.3.5
Analyse en nabeschouwing Het enthousiasme van een aantal leraren was erg belangrijk om het project van de grond te krijgen. De relevantie van het onderwerp werd door hen erkend.
Het project ‘Leren in bijbaantjes’ is door de gekozen opzet, namelijk eerst de schoolleiding
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
22
en leraren en daarna leerlingen erbij betrekken, makkelijk op te pakken voor leraren.
Doordat leerlingen presenteerden wat zij bij hun bijbaantje of vrijwilligerswerk deden werd de relevantie van het onderwerp en hetgeen er geleerd werd bij de bijbaantjes nog beter zichtbaar voor leerlingen en leraren. Dat werkte stimulerend voor leraren.
Tijdens het project is er op een natuurlijke manier gezocht naar de verbinding tussen school en bijbaantjes. Dat heeft ertoe geleid dat één leraar na de zomervakantie zelf verder is gegaan met het betrekken van de leerervaringen tijdens de vakantie bij het onderwijs.
Leerlingen hebben vanaf het begin een rol gekregen in het project. Ze hebben zichtbaar gemaakt wat ze doen en daarop gereflecteerd met leraren. Dat werkte stimulerend.
Daar waar het onderwijsconcept goed aansluit op buitenschoolse opdrachten, bijvoorbeeld bij een portfolio, is het erg gemakkelijk en logisch om bijbaantjes en vrijwilligerswerk erbij te betrekken. Kortom, als de overtuiging leeft dat leren niet alleen op school gebeurt maar ook daarbuiten, dan kan ‘Leren in bijbaantjes’ concrete handvatten bieden die worden versterkt door het werken met een portfolio.
Aandachtspunten
Wanneer het project gedragen wordt door slechts één persoon, wordt het kwetsbaar. Een persoon krijgt zelf niet veel voor elkaar als er geen verbinding wordt gezocht/kan worden gemaakt met collega’s.
Het laten aansluiten van dit project bij al bestaande initiatieven in de school, vergroot de kans op succes. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk om dit project te koppelen aan ‘havisten competent’, dat moet echter wel onderschreven worden door de schoolleiding en betrokken leraren.
Als buitenschools leren vanuit de directie niet wordt ondersteund, ervaren leraren noch leerlingen de relevantie van bijbaantjes. Het benoemen van het verbinden van binnen- en buitenschools leren tot speerpunt is dus belangrijk.
De speerpunten van de overheid liggen ergens anders. In een gesprek met een betrokken leraar werd dit duidelijk genoemd. Scholen worden immers hard afgerekend op de resultaten van met name de kernvakken. Als gevolg daarvan verschuift de aandacht van scholen daar naartoe, ten koste van onder andere projecten als burgerschapsvorming en ‘Leren in bijbaantjes’.
Ten slotte is het belang van tussentijds evalueren van het project naar voren gekomen. Het zou goed zijn om na een jaar met alle betrokkenen de balans op te maken. En de vraag ‘hoe nu verder’ centraal zetten. Wat voor rol heeft/neemt iedereen? En ook de vraag ‘Is het project waardevol genoeg?’ is daarbij natuurlijk essentieel.
Geleerde lessen De bijeenkomst met ondernemers bij Het Hogeland College in Warffum was succesvol. De aanwezige ondernemers onderschrijven het belang van contacten tussen school en bedrijven. Deze bijeenkomst zou eerder kunnen worden ingezet om de contacten in de regio te stimuleren en de waarde van leren in bijbaantjes te onderstrepen.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
23
CONCLUSIE Dit onderzoek is uitgevoerd om antwoord te geven op de vier onderzoeksvragen. Om de eerste vraag (Welke set van instrumenten en aanpakken kan worden ingezet door leraren en leerlingen om informele leerervaringen van leerlingen (opgedaan in bijbaantjes en vrijwilligerswerk) zichtbaar te maken?) te kunnen beantwoorden zijn op twee scholen interventietrajecten uitgevoerd. De aanpak en de bevindingen zijn beschreven in de twee casusbeschrijvingen. Voor het traject zijn verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals de projectomschrijving en de startvragenlijst, deze zijn in de bijlagen opgenomen. De beschrijving van de trajecten op beide scholen en de ontwikkelde instrumenten bieden andere scholen de gelegenheid om met bijbaantjes en vrijwilligerswerk van leerlingen aan de slag te gaan. Voor de tweede onderzoeksvraag (Welke concrete voorbeelden kunnen worden ontwikkeld om vervolgens de verbinding te maken tussen informeel leren buiten de school en formeel leren binnen de school?) is gezocht naar good practices van scholen die al ver zijn op het gebied van informeel buitenschools leren verbinden met formeel onderwijs. Uit de gesprekken met zestien directeuren/leraren/onderwijsexperts is gebleken dat scholen minder ver zijn op dit gebied dan verwacht. Redenen daarvoor worden gegeven in de praktijkverkenning. Daarin worden ook de voorbeelden gegeven die zijn gevonden, zoals verschillende commissies die actief zijn op één van de scholen, de samenwerking tussen een school en lokale ondernemers en de mogelijkheid bij een van de scholen om bijbaantjes in persoonlijke leerdossiers op te nemen. De succesfactoren van deze aanpak en de bijbehorende instrumenten zijn, net als de aandachtspunten hierbij, beschreven aan het eind van elke casusbeschrijving. Concluderend kan hierover worden gezegd dat het voor het slagen van het project essentieel is dat er op de verschillende lagen in de school waarde en belang wordt gehecht aan buitenschoolse leerervaringen van leerlingen. Het onderwijskundig concept van de school blijkt daarbij een belangrijke indicator te zijn. Als het belang van het (informeel) leren buiten de school niet expliciet wordt benoemd of geen speerpunt is, wordt er over het algemeen ook geen aandacht aan besteed in de lessen (op microniveau). Wanneer er geen expliciete link wordt gelegd met buitenschoolse leerervaringen, blijkt dat er voor leraren geen duidelijke aanleiding is en daardoor geen noodzaak om in de lessen aan te sluiten bij of gebruik te maken van deze ervaringen. Dat is wellicht deels te verklaren doordat leraren, net als leerlingen, bijbaantjes/vrijwilligerswerk en leren op school in de regel als twee aparte werelden zien, die niets met elkaar te maken hebben. Daarnaast hebben leraren geen concrete ideeën voor het verbinden van informeel leren in bijbaantjes met de schoolpraktijk. Zijn leraren wel enthousiast zonder dat het wordt ondersteund door de schoolleiding en collega’s, dan blijkt dat initiatieven om buitenschoolse informele leerervaringen te verbinden met de lesstof, afhankelijk blijven van de individuele leraar, waardoor het project erg kwetsbaar wordt. Om in de lessen blijvend een bewuste verbinding te maken tussen informeel leren buiten school en formeel leren binnen de school, is het van belang dat het niet alleen in het schoolconcept wordt genoemd, maar ook dat dit als speerpunt wordt benoemd. Dit bekent dat deze verbinding in alle lagen binnen de school (van schoolleider tot aan de leerling) wordt erkend. Om dit voor elkaar te
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
24
krijgen is een gezamenlijk ontwerpproces van belang. Het belang van het stellen van prioriteiten is bekend. Het blijkt echter dat het voor scholen niet voor de hand ligt om een speerpunt te maken van de buitenschoolse leerervaringen. Dat heeft te maken met het gegeven dat het Ministerie van OCW duidelijk meer belang hecht aan de prestaties van leerlingen op bijvoorbeeld de kernvakken. De examenprogramma’s stellen nauwelijks tot geen eisen ten aanzien van het verbinden van binnenschools met buitenschools leren, zo blijkt uit een analyse van de syllabi van de verschillende vakken in de sectoren bb, kb, gt, vmbo, havo en vwo. Doordat scholen worden afgerekend op de leerlingprestaties op de examens, verschuift de aandacht van school en dus van leraren naar deze gebieden. Andere vakken, projecten en thema’s waar geen examen in wordt gedaan verschuiven daarmee naar de achtergrond. Het stoppen van de financiering van de maatschappelijke stage is daar een voorbeeld van. De term constructive alignment van Biggs (1996) sluit hier goed bij aan. Wanneer er geen verbinding is tussen de gestelde doelen, het gebruik van onderwijsvormen om die gestelde doelen te behalen en het evalueren of de gestelde doelen zijn behaald, worden de doelen niet ondersteund en dus niet behaald. Met andere woorden: wat niet getoetst wordt, hoeft ook niet geleerd te worden. Aansluitend daarop kan worden gesteld dat de scholen die deelnamen aan dit project, hoofdzakelijk gericht zijn op de kwalificerende functie van het onderwijs, het verwerven van kennis en vaardigheden. Dit betekent dat de inzet van zowel leraren als leerlingen hoofdzakelijk gericht is op hetgeen waar zij op afgerekend worden, namelijk het centraal schriftelijk examen (CSE). Het onderwijs kent echter nog twee andere functies (Biesta, 2009), namelijk de persoonsvormende functie (de leerling als individu) en de socialiserende functie (een leerling als individu in een samenleving). Het project ‘Leren in bijbaantjes’ kan bijdragen aan alle drie deze functies. Opdrachten voor economie en management & organisatie (M&O), waarbij gebruik wordt gemaakt van de ervaringen van bijbaantjes, of de toegang tot bedrijven via deze bijbaantjes, kunnen bijdragen aan de kwalificerende functie van het onderwijs. Maar daar houdt het niet op. Door aandacht te hebben voor de leerervaringen die leerlingen buiten school opdoen, heeft men oog voor de persoonsvormende functie. Tevens vormen bijbaantjes en vrijwilligerswerk een uitermate belangrijke context voor de socialiserende functie van het onderwijs. Aandacht voor bijbaantjes van leerlingen is aandacht voor de wereld van leerlingen. De laatste onderzoeksvraag die dit onderzoek beoogde te beantwoorden is: In hoeverre leidt het gebruik van de geselecteerde aanpakken en instrumenten tot het daadwerkelijk verbinden van buitenschools informeel leren met het schoolse leren in de perceptie van leraren en leerlingen? Over het algemeen kan worden gesteld dat het interventietraject heeft bijgedragen aan de bewustwording van leraren en leerlingen dat de leerervaringen in bijbaantjes en vrijwilligerswerk degelijk van waarde zijn. Een van de deelnemende mentoren heeft het project na de zomervakantie zelfstandig doorgezet, door expliciet aandacht te besteden aan de ervaringen die leerlingen tijdens de zomervakantie hadden opgedaan. Het overleg met lokale ondernemers is daar een ander voorbeeld van. Anderzijds blijkt echter ook dat het concreet benutten van de bijbaantjes en het vrijwilligerswerk van leerlingen voor het eigen vak, lastig was voor leraren. Het lijkt erop dat mentorlessen en vakken als economie, management & organisatie (M&O) en maatschappijleer, het best gebruik kunnen maken
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
25
van bijbaantjes. Of dat daadwerkelijk gebeurd is bleek tijdens dit traject afhankelijk te zijn van de mogelijkheden die leraren zien en het belang dat zij eraan hechten.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
26
ONTWIKKELDE METHODIEKEN EN INSTRUMENTEN
Een handreiking/beschrijving voor een projectweek in een vorm van een poster die scholen kunnen gebruiken om in een gezamenlijk proces tussen verschillende betrokkenen (teamleiders, leraren, mentoren, leerlingen) verbindingen tussen informeel leren in bijbaantjes en formeel leren binnen de school vorm te geven.
Een publicatie voor mentoren en geïnteresseerde docenten reflectie-instrumenten om op een praktische en concrete wijze aandacht te besteden aan wat leerlingen leren aan vaardigheden in een bijbaantje en welke kwaliteiten je daarvoor nodig hebt.
Een contract tussen school, werkgevers van bijbaantjes, ouders en leerlingen. Deze overeenkomst heeft wederzijdse erkenning als doel. De leerling, zijn ouders en de werkgever erkennen dat school belangrijk is en in sommige gevallen voor werk gaat. En de school erkent dat werk belangrijk is en dat de leerling daar vaardigheden opdoet waar hij voor het leven wat aan heeft.
Een certificaat, uitgegeven door de werkgever, waarin de werkgever de vaardigheden van de leerling waardeert en zijn kwaliteiten benoemt. Het certificaat wordt samen met het diploma aan de leerling overhandigd.
Een vragenlijst die mentoren en leraren kunnen gebruiken om te inventariseren hoeveel leerlingen een bijbaantje hebben, welk bijbaantje, hoelang etc. We hebben geleerd in dit onderzoek dat deze gegevens bijdragen aan de bewustwording van mentoren en leraren van de kwaliteiten van leerlingen.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
27
LITERATUUR
Biggs, J. (1996). ‘Enhancing teaching through constructive alignment.’ In: Higher Education, 32, 347-364 Biesta, G.J.J. (2012). Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Den Haag: Boom Lemma uitgevers Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Landelijke jeugdmonitor. Jeugd in Nederland. Den Haag: CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). Landelijke jeugdmonitor. Vrijetijdsbesteding en maatschappelijke participatie van jongeren. Den Haag: CBS Colletta, N.J. (1996). ‘Formal, nonformal and informal education.’ In: Tuijnman, A.C. (ed.). International Encyclopedia of adult education and training. London: Pergamon, 22-27 Onderwijsraad (2003). Leren in een kennissamenleving. Verkenning. Den Haag: Onderwijsraad Miles, M. & Huberman, A.M. (1994). Qualitative Data Analysis: An Expanded Sourcebook. Thousand Oaks, CA: Sage, 2nd ed. Shugerensky, D. (2000). ‘The forms of informal learning. Towards a conceptualization of the field.’ In: The Research Network on New Approaches to Lifelong Learning, 19, 18
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
28
BIJLAGE 1: PROJECTBESCHRIJVING Leren in bijbaantjes Leren doen we allemaal. Veel op school, maar ook zeker daarbuiten. Als je een bijbaantje hebt, je doet iets bij een vereniging of als vrijwilliger, leer je ontzettend veel zaken op het gebied van kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten. Je ontwikkelt competenties die je binnen school niet of niet zo snel leert. Je komt op tijd op je bijbaantje, weet hoe je met mensen om moet gaan in een professionele omgeving, je leert je huiswerk, je werk en je vrije tijd plannen, kortom: van een bijbaantje leer je ontzettend veel. Het zou mooi zijn als je voor jezelf inzichtelijk kan maken wat en hoe je nu precies iets leert van je bijbaantje of vrijwilligerswerk. Want als je dat weet kun je dit misschien ook gebruiken om beter te leren op school. Het zou mooi zijn al je de buitenschoolse ervaringen die je opdoet, binnenschools kunt gebruiken en zo jezelf optimaal ontwikkelt. Daarom starten we dit project. Een project waarin we onderzoeken welke kennis, instrumenten en aanpakken we kunnen ontwikkelen, zodat we een transfer kunnen maken tussen de buitenschoolse ervaringen en het binnenschoolse leren. Dit doen we aan de hand van een aantal stappen: STAP 1: Alle mentorleerlingen doen mee aan een gesprek, een poll en een vragenlijst in de mentorles. STAP 2: Een aantal leerlingen worden uitgekozen om verder mee te doen in het project. STAP 3: Een bijeenkomst met alle deelnemende leerlingen en leraren om het plan verder vorm te geven. STAP 4: Leerlingen gaan (m.b.v. een camera) bewijzen verzamelen van hoe ze leren bij hun bijbaantje of vrijwilligerswerk. STAP 5: Dan volgt een bijeenkomst waarin alle bewijzen verzameld en besproken worden. STAP 6: Kennis, instrumenten en aanpakken worden door alle betrokkenen opgesteld.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
29
BIJLAGE 2: INTRODUCTIE PROJECT & POLL Mentorles
Introductie In de mentorles bespreekt de mentor het feit dat dit project in deze klas wordt gestart. Hij legt iets uit over de achtergronden, de opzet en de betrokkenen. Poll De leerlingen krijgen een aantal stellingen voorgeschoteld. Ze moeten een bepaalde hoek van de klas kiezen die voor een bepaalde keuze staat. De mentor geeft elke keer de stelling en de bijbehorende keuzes. De mentor noteert elke keer hoeveel leerlingen voor welke keuze kiezen. 1. Ik heb een betaald bijbaantje: o
Ja
o
Nee
2. Ik doe aan vrijwilligerswerk (op de vereniging of ergens anders): o
Ja
o
Nee
(Vanaf de volgende vragen valt vrijwilligerswerk ook onder de term ‘bijbaantje’.) 3. Ik vind mijn bijbaantje leuk: o
Ja
o
Nee
o
Soms
o
Ik heb geen baantje
4. Waarom heb je een bijbaantje? o
Voor het geld
o
Omdat ik het leuk vind
o
Omdat het moet van mijn ouders
o
Ik heb geen baantje
5. In de vakanties werk ik meer dan normaal:
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
30
o
Ja
o
Nee
o
Ik werk alleen maar in de vakanties
o
Ik heb geen baantje
6. Mijn bijbaantje heeft iets te maken met wat voor werk ik later wil doen: o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
o
Ik heb geen baantje
Vragenlijst Op de volgende pagina begint de vragenlijst die alle leerlingen individueel moeten invullen. Aan het einde van de vragenlijst wordt het project ook nog eens uitgelegd en wordt de leerlingen gevraagd of ze mee willen doen. Op deze vragenlijst kunnen ze zich dus aanmelden. Als het nodig is kan de mentor leerlingen ook nog gericht vragen of ze mee willen doen.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
31
BIJLAGE 3: STARTVRAGENLIJST ‘LEREN IN BIJBAANTJES’
1. Naam: ....................................................... 2. Ik ben ......... jaar 3. Ik ben een: o
Jongen
o
Meisje
4. Ik heb een betaald bijbaantje: o
Ja, als ………………………………………………………………………………………… bij ………….…………………………………………………………………………………..
o
Nee
5. Ik doe aan vrijwilligerswerk (op de vereniging of ergens anders): o
Ja, als ………………………………………………………………………………………....
o
bij ...............…………………………………………………………………………………… Nee
(Vanaf de volgende vragen valt vrijwilligerswerk ook onder de term ‘bijbaantje’.) 6. Ik vind mijn bijbaantje leuk: o
Ja
o
Nee
o
Soms
o
Ik heb geen baantje
7. Wat is de belangrijkste reden dat je een bijbaantje hebt? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 8. Noem nu alle redenen waarom je een bijbaantje hebt. ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
32
9. Hoe ben je aan je bijbaantje gekomen? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 10. In de vakanties werk ik meer dan normaal: o
Ja
o
Nee
o
Ik werk alleen maar in de vakanties
o
Ik heb geen baantje
11. Mijn bijbaantje heeft iets te maken met wat voor werk ik later wil doen: o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
o
Ik heb geen baantje
12. Ik verdien ........... euro per uur. 13. Ik werk gemiddeld .......... per week. 11. Ik werk over het algemeen op de volgende momenten: o
Maandagmiddag
o
Maandagavond
o
Dinsdagmiddag
o
Dinsdagavond
o
Woensdagmiddag
o
Woensdagavond
o
Donderdagmiddag
o
Donderdagavond
o
Vrijdagmiddag
o
Vrijdagavond
o
Zaterdagochtend
o
Zaterdagmiddag
o
Zaterdagavond
o
Zondagochtend
o
Zondagmiddag
o
Zondagavond
o
Anders: .............................................................................................................................................
12. Ik vind dat ik genoeg verdien voor het werk dat ik doe:
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
33
o
Ja
o
Nee
13. Mijn schoolwerk lijdt onder het feit dat ik werk: o Ja o Nee 14. Hoelang doe je je huidige bijbaantje al? ………………………………………………………………………………………………………………… 15. Hoelang ben je van plan om hier nog mee door te gaan? ………………………………………………………………………………………………………………… 16. Beschrijf de bijbaantjes die je eerder hebt gehad. Wat voor een functie had je, in welke organisatie werkte je en hoelang heb je dat gedaan? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 17. Als je geen bijbaantje hebt: waarom niet? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 18. Als je geen bijbaantje hebt: zou je een baantje willen? o Ja, als ...................................................................................................................... o Nee, omdat ............................................................................................................ o Misschien later Dit project is landelijk en wordt op een aantal scholen gedaan. Bij ons op school doen H4B en H4C mee. Het doel is om te kijken wat leerlingen in hun bijbaantje leren en wat we daarmee kunnen binnen het leren op school. Je gaat als leerling (m.b.v. een camera) op je werk bewijzen verzamelen van wat je leert. Daarnaast doe je mee met bijeenkomsten waarin we met iedereen die meedoet bij elkaar komt en de resultaten verwerken tot kennis, instrumenten en aanpakken. Een leuk project waarin je bewust bezig bent met je eigen ontwikkeling! Doe je mee? Ik zou graag meedoen aan het project en meld me bij dezen aan: o
Ja (alvast 7 en 22 februari de middag in je agenda reserveren)
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
34
o
Nee
o
Ik moet er nog even over denken, vraag mij later nog maar eens.
Bedankt voor het invullen van de vragenlijst!
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
35
BIJLAGE 4: KIJKOPDRACHT BIJ FILMPJES Leren in bijbaantjes Jullie gaan straks kijken naar elkaars videoreportage. De bedoeling is dat jullie per reportage een aantal vragen beantwoorden. Het gaat om de volgende vragen: 1. Om welk bijbaantje/vrijwilligerswerk gaat het?
2. Wat is er op het filmpje te zien? Welke werkzaamheden/activiteiten worden uitgevoerd?
3. Welke kennis heb je nodig/wat moet je weten om de werkzaamheden/activiteiten in het filmpje uit te kunnen voeren?
4. Welke vaardigheden heb je nodig/wat moet je kunnen om de werkzaamheden/activiteiten uit te kunnen voeren?
5. Welke kwaliteiten of persoonlijke eigenschappen heb je nodig om de werkzaamheden/activiteiten uit te kunnen voeren?
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
36
BIJLAGE 5: OPBRENGST VERDIEPINGSBIJEENKOMST WARFFUM Verdiepingsbijeenkomst Warffum HOE verbinden?
WAT verbinden?
Werkvorm, opdracht,
Welke kennis, vaardigheden,
activiteit
kwaliteiten -> inhoud
Rollenspellen bij talen
Kennis van talen en
Vakgericht/vakoverstijgend
Vakgericht: alle talen
spreekvaardigheid Taaldorp
Kennis van talen en spreekvaardigheid Vaardigheid: leren om met
Mentoruur
kritiek om te kunnen gaan Kennis en vaardigheid: praktijk
Economie
in de economieles Bijvoorbeeld: belastingaangifte doen, arbeidsproductiviteit Leerlingen zelf les laten
Vanuit ervaringen uit
geven over hetgeen ze leren
bijbaantjes/vrijwilligerswerk
in hun bijbaantje/
voorbeelden, ideeën voor
vrijwilligerswerk
lesinhoud vragen aan leerlingen (vraaggestuurd leren?)
Reflectiemomenten
Hulp bij het verkrijgen van
inbouwen, gebruikmaken
zelfkennis (kwaliteiten)
Mentoruur
van reflectie Oriëntatie beroepskeuze
LOB
Leerlingen met bepaalde
Kwaliteiten inzetten bij
Projecten
kwaliteiten bepaalde
projecten
verantwoordelijkheden geven in een project Samenwerken met werkgevers
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
37
BIJLAGE 6: VERSLAG ONDERNEMERSBIJEENKOMST Verslag bijeenkomst ondernemers op Het Hogeland College in Warffum Voorstelrondje Ondernemers:
Ondernemer 1, eigenaresse van verschillende horecagelegenheden in Pieterburen, waaronder een hotel, een café, meerdere restaurants, een ijskiosk en een receptie. Er zijn ongeveer 15 vaste medewerkers en in de zomerperiode werkt er 100 man personeel. Het werk varieert van afwasser of keukenhulp tot kamermeisje of receptiemedewerker. Er zijn doorgroeimogelijkheden als blijkt dat medewerkers hun werk goed doen en meer aankunnen.
Ondernemer 2, eigenaar van Albert Heijn in Uithuizen. Er zijn 20 vaste medewerkers in dienst. Zij regelen alles van de voordeur tot de achterdeur, zoals vakken vullen en kassa draaien. Er zijn doorgroeimogelijkheden voor medewerkers die hun werk goed doen.
Ondernemer 3, eigenaar van de nieuw te openen Jumbo in Leens. Er zijn de afgelopen weken 72 werknemers aangenomen die allemaal de ‘7 zekerheden-training’ van Jumbo gaan volgen. Veel scholieren hebben gesolliciteerd, zij hebben vaak andere bijbaantjes gehad en moeten in veel gevallen nog leren hoe zij op een goede manier de klant moeten benaderen. De ‘7 zekerheden-training’ is gericht op het aanleren van klantvriendelijkheid.
Ondernemer 4, eigenaresse van een akkerbouwbedrijf in Uithuizen. In de zomer werken er veel scholieren van 14, 15, 16 jaar als bollenpellers. Scholieren kunnen niet echt doorstromen. In veel gevallen gaan scholieren als zij 16 zijn ergens anders werken. Er wordt veel samengewerkt met het mbo.
Het Hogeland College Warffum:
De bovenbouwcoördinator is de contactpersoon voor het versterken van de verbindingen tussen school en ondernemers en probeert hier op school handen en voeten aan te geven.
Een leraar aardrijkskunde is enthousiast over het idee om de verbinding tussen school en ondernemers te verstevigen en gaat samen met de bovenbouwcoördinator op school aan de slag.
Wat kunnen school en ondernemers voor elkaar betekenen? Voorbeeld samenwerking ondernemer en school Ondernemer 1 is gastdocent bij Het Hogeland College in Wehe-den Hoorn. In tien gastlessen leren leerlingen hoe zij een restaurant moeten runnen. Dat werkt goed. Deze leerlingen volgen een vmbo-opleiding waar de gastlessen goed op aansluiten. Bij havo- en vwo-leerlingen ligt dat mogelijk anders. De bijbaantjes die deze leerlingen hebben zijn vaak van een lager niveau, waardoor de koppeling met school wellicht lastiger is.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
38
Waar hebben ondernemers vanuit de school behoefte aan?
Toetsweken zijn erg ingewikkeld voor de planning. Kan dat niet anders? Actiepunt school: verbetering in de communicatie over de periodes waarin de toetsweken plaatsvinden. Mentoren zouden leerlingen de opdracht kunnen geven om het jaarrooster van school te bespreken met de ondernemer.
Werving van nieuw personeel in bijvoorbeeld de schoolkrant. Actiepunt school: uitvinden in hoeverre het vak M&O (management & organisatie) gebruik kan maken van het aanbod voor werkgelegenheid van ondernemers. Receptiewerk zou daar mogelijk goed in passen.
Voor havo en vwo is er vaak geen stagemoment voor leerlingen, terwijl het belangrijk is dat zij de mogelijkheid hebben om na te gaan of het beeld dat zij hebben bij een baan wel klopt, en of zij daar geschikt voor zijn. Actiepunt school: met dit in het achterhoofd kritisch e
kijken naar de stagedag voor de 3 klas, met als doel het vergroten van de opbrengst. En daarnaast kan de school een banenmarkt organiseren waarbij bedrijven kunnen worden gepromoot. De verbinding school-ondernemer wordt op die manier sterker en leerlingen maken kennis met bedrijven waar zij anders niet mee in aanraking waren gekomen.
Weten van elkaar waar je voor staat. Vaak weten ondernemers niets over de werknemers. In sommige gevallen kan het belangrijk zijn dat ondernemers en school contact hebben over een scholier, bijvoorbeeld als het niet goed met hem of haar lijkt te gaan. Dit moet gebeuren binnen de kaders van de privacywetgeving.
Meerwaarde van samenwerking voor de school Leerlingen doen door middel van bijbaantjes op een ander gebied ervaring op met:
discipline;
verantwoordelijkheid;
motivatie.
Op school kan de koppeling worden gemaakt naar de vraag ‘Wat leer je hier nu van?’. Zo leren leerlingen reflecteren en zich realiseren wat zij hebben geleerd. Ook op het werk krijgen scholieren feedback, bijvoorbeeld als zij niet binnen de vastgestelde tijd een bepaald aantal karren kunnen wegwerken. Er volgt dan een gesprek. Door hierop te reflecteren kunnen leerlingen er meer uit halen. Concrete actiepunten
Voorstel maken voor een certificaat, met op de achterkant een rubric waarop ondernemers kunnen aangeven hoe de leerling op een aantal kwaliteiten scoort. Dit certificaat erkent de kwaliteiten van leerlingen in een niet-schoolse setting, en kan worden uitgereikt aan leerlingen bij het diploma.
Verkennen van de mogelijkheid om bij Nederlands aandacht te besteden aan het cv. Ondernemers willen graag zien dat leerlingen al eerder ergens hebben gewerkt, omdat dit iets zegt over de motivatie, het doorzettingsvermogen en de discipline van leerlingen. Leerlingen zien niet altijd het nut van eerdere bijbaantjes en zetten dit niet op hun cv.
Verkennen van de mogelijkheid om bij Nederlands aandacht te besteden aan een
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
39
creatieve sollicitatiebrief. Een creatieve brief is een pre bij het solliciteren.
Verkennen of er in dramalessen aandacht besteed kan worden aan de houding van leerlingen. Zodat leerlingen een zelfverzekerdere houding kunnen aannemen en er durven te zijn.
Verkennen wat vakken als M&O en economie kunnen hebben aan een sterkere verbinding met ondernemers. Gastlessen van startende ondernemers. Wat komt er allemaal kijken bij het opzetten van een eigen bedrijf? Kunnen de commerciële kwaliteiten van leerlingen meer worden aangesproken?
Kennis van de sollicitatieprocedure van ondernemers (bijvoorbeeld speed-daten, in vijf minuten jezelf voor kunnen stellen en verkopen, creatieve sollicitatiebrieven), vertalen naar LOB-activiteiten.
Aanmaken van een LinkedIn-pagina voor de school om ‘te linken’ met ondernemers.
© APS-uitgave - Onderzoeksrapportage R&D ‘Leren in bijbaantjes, informeel van betekenis!’
40