Onderzoeksrapport 'ouderbetrokkenheid in Nederlandstalige scholen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest'
Centrum voor Taal en Onderwijs K.U.Leuven Rapport: Silvie Samaey Coördinator: Machteld Verhelst Promotor: Kris Van Den Branden M.m.v. Mik De Geyter en Robin Heymans
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Schoolopbouwwerk Brussel vzw - Leuven, maart 2006 -
Inhoudsopgave Inleiding
1
Deel 1: beschrijving van het onderzoek
3
1. Onderzoeksopdracht en uitwerking 2. Beschrijving Schoolopbouwwerk Brussel 3. Methodologie 3.1 Luik 1: mate van betrokkenheid op onderwijs bij ouders 3.1.1 Beschrijving 3.1.2 Selectie en contactname 3.1.3 Afname 3.2 Luik 2: implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen 3.2.1 Beschrijving luik 2 onderzoeksinstrument 3.2.2 Selectie en contactname 3.3 Luik 3: implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij schoolopbouwwerkers 3.3.1 Beschrijving 3.3.2 Selectie en afname
3 4 5 5 5 5 6 7 7 7 8 8 8
Deel 2: beschrijving onderzoeksresultaten luik 1 'mate van ouderbetrokkenheid op onderwijs' 9 2.1 Algemene gegevens 1. Algemene achtergrondgegevens 1.1 Interviewgegevens 1.2 Achtergrondgegevens ouders 1.2.1 Etniciteit ouders 1.2.2 Opleiding ouders 1.2.3 Werksituatie ouders 1.2.4 Samenstelling gezin 2. Beschrijving achtergrondgegevens per regio 2.1 Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 1 2.2 Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 2 2.3 Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 3 2.4 Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 4 2.5 Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 5 2.6 Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 6
9 10 11 11 11 12 12 12 12 14 15 16 17 18
2.2 Beschrijving resultaten op de dimensies van het concept 'ouderbetrokkenheid op onderwijs' I.
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
21 22
A. Beschrijving resultaten kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1) Kennis hebben over onderwijs 1.1 Kennis over wettelijke bepalingen 1.2 Kennis over onderwijs 1.3 Kennis over de werking van de school 1.4 Kennis over schoolgebeuren 1.5 Kennis over klasgebeuren en eigen kind 2) Kennis verwerven over onderwijs 2.1 Kennen van manieren om kennis te verwerven 2.2 Kennis over kanalen waar ouders informatie of hulp kunnen vragen
22 22 22 26 27 28 30 33 33 35
B. Gewogen score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
37
II.
Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
39
A. Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 39 3) Bejegening door onderwijs 39 3.1 De sfeer op school 39 3.2 Contacten met onderwijs 39 4) Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs 40 B. Gewogen score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
III.
Rationele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
42
43
1. Overwegingen bij aanwezigheid op school 2. Overwegingen bij meehelpen in de klas 3. Overwegingen bij deelname activiteiten 4. Overwegingen bij aanwezigheid op het oudercontact 5. Overwegingen bij ondersteuning van het kind bij schooltaken
43 44 45 45 46
IV.
48
Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 48 7) Ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs 48 7.1 Ouders spelen een rol in de schoolloopbaan van hun kind 48 7.2 Ouders spelen een rol in de klas van hun kind en op school 48 8) Ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed 49 B. Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
50
V.
Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
52
A. Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 52 9) Capaciteiten 52 10) Assertiviteit ten aanzien van onderwijs 54 11) Taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school wordt gesproken 54 B. Gewogen score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
VI.
55
Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 57
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 12) Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school 12.1 Ondersteuning bieden thuis 12.2 Gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod 13) Contacten met onderwijs 13.1 Naleven van afspraken en regels tot betrekking van het kind 13.2 Informele contacten hebben op school 13.3 Formele contacten hebben op school 13.4 Informatie van de school lezen 14) Aanwezigheid op bijeenkomsten 15) Meehelpen aan onderwijsactiviteiten 15.1 Bieden van praktische hulp 15.2 Bieden van inhoudelijke hulp
57 58 58 59 60 60 61 62 63 63 65 65 66
B. Gewogen score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 66 2.3 Kruisverbanden tussen dimensies
68
Deel 3: Beschrijving onderzoeksresultaten luik 2 'implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen'
70
I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk 1.2 Geloof in project 1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers 2) Scholen hebben kennis van het project 2.1 Doelstelling en tussendoelen 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk 2.3 Kennis van verwachtingen schoolopbouwwerk 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen
70 70 70 71 72 72 72 73 73 73
3) Medewerking scholen aan het project 3.1 Medewerking leerkrachten 3.2 Inbreng school in voorbereiding kerngroep / oudergroep 3.3 Taak leerkrachten op kerngroep / oudergroep 3.4 Communicatie 4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
73 73 74 74 74 75 75
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen 75 2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces 75 2.1 De buurt wordt als leerinhoud benut 75 2.2 De buurt wordt als leeromgeving benut 76 3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders 76 4) Scholen werken samen met buurtorganisaties 76 4.1 De buurt als partner in de school 76 4.2 De school als actor in de buurt 77 III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
77
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie 2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe
77 77 78
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen
78 78
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 79 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs 79 5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs 79 IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces 6.1 Ouders spelen een rol in de schoolloopbaan van hun kind 6.2 Ouders spelen een rol in de klas van hun kind 6.3 Ouders spelen een rol op school 7) Openstaan voor ouders 7.1 Openheid ten aanzien van aanwezigheid van ouders in de school 7.2 Naar mening van ouders vragen 7.3 Ouders laten participeren op school
80 80 80 80 80 80 80 81 81
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders 8.1 Bij het helpen van de kinderen thuis 8.2 Bij het helpen in de klas 8.3 Bij het helpen op school 9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders
81 81 81 81 82 82
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen 11) Contacten met onderwijs stimuleren 11.1 Inspanningen om moeilijk bereikbare ouders te bereiken 11.2 Informele contacten met de leerkrachten en/de directie stimuleren 12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren 13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren
82 82 83 83 83 83 84
Deel 4: beschrijving onderzoeksresultaten luik 3 'implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij schoolopbouwwerkers'
85
I. Doelgroepgericht werken 1. Vertrekken vanuit noden ouders 2. Informeren ouders 3. Betrekken van ouders in het project 4. Aansluiten bij de doelgroep
85 86 86 86 87
II.
Oplossingsgericht werken: dimensies ouderbetrokkenheid
88
III. Samenwerking met scholen 1. Kennis en afstemming van wederzijdse verwachtingen 2. Samenwerking met de school 3. Communicatie naar het schoolteam 4. School- en netoverschrijdend werken
97 97 98 98 98
IV. Samenwerking met andere partners 1. Medewerking van partners 2. Organisaties in de regio informeren over project
99 99 99
Deel 5: conclusies
100
5.1 Conclusies 5.2 Algemene aandachtspunten 5.3 Specifieke aandachtspunten per regio
100 105 108
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6
Leden van de stuurgroep Beschrijving van de projecten van Schoolopbouwwerk Brussel Codeboek vragenlijst ouderbetrokkenheid Aandachtspunten dimensies ouders per regio Beschrijving van de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen per regio Beschrijving van de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers per regio
Inleiding Voor u ligt het eindrapport van het onderzoek ‘ouderbetrokkenheid in Nederlandstalige scholen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’. Deze opdracht kadert binnen de methodische ondersteuning die voorzien wordt voor de medewerkers van Schoolopbouwwerk Brussel in het Beleidsplan van Schoolopbouwwerk Brussel zoals op 26 juni 2003 goedgekeurd door het VGC-College. De opdracht werd - binnen het Centrum voor Taal en Onderwijs (K.U.Leuven) uitgevoerd door Silvie Samaey onder leiding van Kris Van Den Branden en Machteld Verhelst, met medewerking van Mik De Geyter en Robin Heymans. Het onderzoek startte in maart 2005 en werd voltooid in maart 2006. In dit onderzoeksrapport wordt een momentopname beschreven van de mate van ouderbetrokkenheid op onderwijs, de mate van implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de Brusselse Nederlandstalige basisscholen (directies) die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel vzw. en de mate van implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers. In het eerste deel van dit onderzoeksrapport schetsen we de onderzoeksopdracht, geven we een beschrijving van de opdrachtgever van dit onderzoek en lichten we de methodologie toe. In de drie daaropvolgende delen van het rapport worden respectievelijk de resultaten gepresenteerd van de momentopname bij ouders, scholen en schoolopbouwwerkers. We beschrijven ten eerste de resultaten van de mate van ouderbetrokkenheid op onderwijs. Bij dit deel van het rapport is het aangewezen om het codeboek ‘vragenlijst ouderbetrokkenheid’ steeds bij de hand te nemen. Vervolgens gaan we in op de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de Brusselse Nederlandstalige basisscholen (directies) die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel vzw. In het rapport zelf vatten we de resultaten van de directiebevraging samen over de regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel heen. De specifieke regiobeschrijvingen van de directiebevraging zijn in bijlage opgenomen. In het vierde deel van het rapport gaan we in op de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers. Ook hier geven we een beschrijving over de regio’s heen en zijn de regiobeschrijvingen in bijlage opgenomen. In het laatste deel van het rapport worden conclusies getrokken over de resultaten van de bevraging van de drie partijen. De conclusies leiden tot een set van aandachtspunten, die eerst in algemene termen, vervolgens voor de specifieke regio’s worden geformuleerd. Graag richten we hierbij onze dankbetuiging naar de opdrachtgever en de leden van de stuurgroep (cf. bijlage 1) voor hun betrokkenheid, medewerking, ondersteuning en reflecties bij de uitvoering van het onderzoek. Een speciaal dankwoord gaat ook uit naar de verschillende geïnterviewden tijdens het onderzoek: de ouders, directies en schoolopbouwwerkers. In functie van de anonieme verwerking worden in dit rapport geen individuele ouders, scholen of schoolopbouwwerkers bij naam genoemd, en worden de resultaten zo gepresenteerd dat individuen (of individuele instituten) niet herkenbaar zijn.
1
2
Deel 1: beschrijving onderzoek 1.
Onderzoeksopdracht en uitwerking
In de overeenkomst afgesloten tussen het Centrum voor Taal en Onderwijs (K.U.Leuven) en Schoolopbouwwerk Brussel wordt de onderzoeksopdracht als volgt omschreven: “Het wetenschappelijk onderzoek dat door het Centrum voor Taal en Onderwijs wordt uitgevoerd, omvat: 1. het bevragen van minimaal 300 ouders (geselecteerd op basis van een willekeurige steekproef), verspreid over de scholen waarmee Schoolopbouwwerk Brussel vzw een samenwerking heeft. De bevraging gebeurt op basis van een mondeling interview, en peilt naar de mate van betrokkenheid van ouders bij het onderwijs. 2. het bevragen van de directies van de 41 basisscholen waarmee Schoolopbouwwerk Brussel vzw een samenwerking heeft. Deze bevraging gebeurt op basis van een mondeling interview en peilt naar de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen. 3. het bevragen van de schoolopbouwwerkers verbonden aan Schoolopbouwwerk Brussel vzw. Deze bevraging gebeurt op basis van een mondeling interview en peilt naar de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers. 4. het formuleren van aanbevelingen aan Schoolopbouwwerk Brussel vzw over bijsturing van de werking. Voor het uitvoeren van de bevraging wordt het ‘Instrument betrokkenheid van ouders bij het onderwijs’ 1 , ontwikkeld door prof. N. Vettenburg van de Universiteit Gent gebruikt.” Het gehanteerde instrument bestaat uit vier luiken, namelijk: 1) mate van betrokkenheid op onderwijs bij ouders; 2) implementatie van het concept 2 schoolopbouwwerk bij scholen; 3) implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij schoolopbouwwerkers; 4) reflectiemoment in functie van de groeimogelijkheden. Het onderzoek heeft enkel betrekking op de eerste drie luiken van het instrument ‘betrokkenheid van ouders op onderwijs’. Het vierde luik – reflectiemoment in functie van groeimogelijkheden- wordt door Schoolopbouwwerk Brussel zelf uitgevoerd. Tijdens het onderzoek worden de drie partijen waarop het instrument betrekking heeft bevraagd, met name: ouders met kinderen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs (luik 1), de directies van de scholen die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel (luik 2) en de schoolopbouwwerkers (luik 3).
1
Vettenburg, N. & S. Samaey (2005), Instrument ‘betrokkenheid van ouders bij het onderwijs’. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Schoolopbouwwerk Brussel vzw (onuitgegeven publicatie), Gent: U.Gent. 2 Concept: de opdracht en visie van het schoolopbouwwerk zoals geformuleerd in de visietekst van 1997 (Schoolopbouwwerk: naar een doelgericht en emancipatorisch concept, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 23 juli 1997).
3
2.
Beschrijving Schoolopbouwwerk Brussel
Tot eind 2003 waren er zes organisaties in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest waaraan een of meerdere schoolopbouwwerkers verbonden waren. De verschillende initiatieven werden inhoudelijk gestroomlijnd en ondergebracht in één netoverschrijdende vzw ‘Schoolopbouwwerk Brussel’. Volgens de visietekst van de Vlaamse Regering (1997) moet "Schoolopbouwwerk kansarme ouders en jongeren ondersteunen zodat zij binnen een afzienbare tijd zelfstandig voor hun belangen kunnen opkomen in de school en in de onderwijsstructuren.” Schoolopbouwwerk is dus: 1) ondersteuning van sociaal of cultureel achtergestelde groepen, 2) via methode van opbouwwerk (projectmatig werken, vertrekkend vanuit de noden van de doelgroep) en 3) met onderwijs als thema. Schoolopbouwwerk Brussel werkt in zes regio’s. In elke regio hebben de schoolopbouwwerkers in samenspraak met de ouders en de scholen een project uitgeschreven waar ze de komende twee jaar aan werken. Elk van deze projecten heeft als doelstelling de positie van achtergestelde groepen in het onderwijs te verbeteren. Hieronder volgt een overzicht van de projecten per regio 3 : 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Onze wereld op school Kennis als basis voor goede communicatie Talige communicatie thuis Ouders kunnen kinderen talig ondersteunen Communicatie over regels en afspraken Bevordering van leerlingen- en ouderparticipatie in de scholen
De schoolopbouwwerkers treden tijdens het project op als procesbegeleider en ondersteuner.
3
Voor een uitgebreidere beschrijving van de projecten: cf. bijlage 2
4
3.
Methodologie van het onderzoek
Tijdens het onderzoek werden ouders, directies en schoolopbouwwerkers aan de hand van mondelinge interviews bevraagd. In dit onderdeel geven we een korte beschrijving van de gehanteerde vragenlijsten bij de interviews, de selectie van en contactname met de betrokken partijen, en schetsen we hoe de vragenlijsten werden afgenomen. a. Luik 1: mate van betrokkenheid op onderwijs bij ouders i. Beschrijving Een eerste luik van het instrument is gericht op het meten van de mate van betrokkenheid van ouders met kinderen in het Nederlandstalig basisonderwijs. De ouderbetrokkenheid op onderwijs wordt gemeten aan de hand van zeven dimensies: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
kennisdimensie emotionele dimensie rationele dimensie overtuigingsdimensie competentiedimensie gedragsdimensie tijdsdimensie
De vragenlijst voor de ouders is zo opgebouwd dat deze de totaliteit van het concept ‘ouderbetrokkenheid op onderwijs’ omvat. Het codeboek van de vragenlijst voor ouders werd meermaals met een stuurgroep 4 besproken in functie van het bepalen van prioritaire items vanuit de visie van Schoolopbouwwerk Brussel. Op basis van de bereikte consensus in de stuurgroep is aan elke item een waarde toegekend. De items waaraan een hoge waarde werd toegekend, werden gehanteerd in het bepalen van een ‘gewogen score’ per dimensie: deze gewogen scoren beschrijft kwantitatief hoe hoog wordt gescoord op de items die door de stuurgroep als cruciaal werden gemarkeerd. U kunt de codering door de stuurgroep terugvinden in de bijlage 3 ‘codeboek ouderbetrokkenheid op onderwijs’. ii. Selectie en contactname De vragenlijst werd afgenomen bij ouders met kinderen in het Nederlandstalig Brussels onderwijs. We richtten ons op de ouders met kinderen in de basisscholen die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er 117 kleuter- of lagere scholen. Schoolopbouwwerk Brussel werkt in de zes afgebakende regio’s samen met 35 basisscholen en bij sommige scholen ook met hun wijkafdelingen 5 (in totaal 41 vestigingsplaatsen).
4
Zie bijlage 1: leden van de stuurgroep De gegevens van de scholen werden telkens door de schoolopbouwwerkers van desbetreffende regio gecontroleerd en aangevuld.
5
5
Ons streefdoel was om 300 ouders uit de doelgroep van Schoolopbouwwerk Brussel te bevragen, met name 50 in elke regio. De ouders selecteerden we in samenwerking met de school. Per regio werden een aantal scholen geselecteerd waarvan we ouders wilden bevragen. De selectie van de scholen gebeurde op basis van volgende criteria: a. vertegenwoordiging van alle netten (van de scholen die in de regio samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel); b. spreiding van de scholen over de regio. Dit houdt ook een spreiding over de schoolopbouwwerkers in: elke schoolopbouwwerker is eerste contactpersoon bij minstens één school waarvan ouders geselecteerd werden. Uit de klassenlijsten van de geselecteerde scholen werden aselect een aantal leerlingen geselecteerd. Het aantal te bevragen ouders van een school werd bepaald door het aantal kinderen per school. Deze selectie werd aan de directies voorgelegd ter controle, met name aan de hand van de vraag “behoren de ouders van de geselecteerde leerlingen tot de doelgroep van Schoolopbouwwerk Brussel?” 6 . De ouders werden vervolgens via een brief op de hoogte gebracht van het onderzoek. Deze brief was opgesteld in het Nederlands en in het Frans. In de meeste scholen was het mogelijk om deze brief met het kind mee te geven, op sommige scholen was dit niet mogelijk omdat deze scholen enkel Nederlandstalige brieven (kunnen) meegeven met de kinderen. De ouders van deze scholen kregen de brief met de post. De ouders werden vervolgens door de interviewer telefonisch gecontacteerd. Er werd telkens één ouder geïnterviewd. We vroegen telkens naar de ouder die het meest contact heeft met de school. iii. Afname De interviews werden bij de ouders thuis afgenomen, op één uitzondering na waar de ouder zelf vroeg op de school af te spreken. Aan de hand van een gestructureerde vragenlijst werd het interview afgenomen van de ouder die zei het meeste contact met de school te hebben. De vragenlijsten werden tijdens het interview door de interviewer ingevuld. Het interview werd afgenomen in het Nederlands, Frans en Engels 7 . Indien de ouder geen van deze drie talen sprak, werd gevraagd zelf een tolk te voorzien. Ongeveer de helft van de interviews werd door jobstudenten van de K.U.Leuven afgenomen. De studenten werden geselecteerd op basis van hun kennis Nederlands en Frans en hun ervaring met het afnemen van vragenlijsten en/of interviews. Zij kregen vooraf een vorming rond interviewtechnische vaardigheden (respecteren van de volgorde van de vragen, intonatie bij de vragen, communicatievaardigheden,…), en werden 6
Op één school in regio 1 van Schoolopbouwwerk Brussel was het om privacyredenen niet mogelijk om gegevens uit de klassenlijsten te verkrijgen. Deze school heeft via de agenda een brief meegegeven waarop geïnteresseerde ouders konden antwoorden. Deze brief werd enkel in het Nederlands opgesteld. 7 De vragenlijst was opgesteld in het Nederlands en in het Frans. Er was geen vertaling van de vragenlijst naar het Engels ter beschikking. De vragen werden door de interviewer zelf vertaald.
6
uitvoerig ingelicht over de vragenlijsten voor de ouders en de doelgroep van Schoolopbouwwerk Brussel.
b. Luik 2: implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen i. Beschrijving luik 2 van het onderzoeksinstrument Het tweede luik van het onderzoeksinstrument is gericht op het meten van de mate van implementatie van de visie en opdracht van het schoolopbouwwerk, zoals geformuleerd in de visietekst (1997), bij scholen. Dit wordt onderzocht aan de hand van volgende onderdelen: 1) samenwerking met schoolopbouwwerk; 2) een brug maken tussen thuis en schoolmilieu; 3) inbreng van de doelgroep verhogen. ii. Selectie en contactname Alle directies van de basisscholen waar Schoolopbouwwerk Brussel mee samenwerkt, werden gecontacteerd voor deelname aan het onderzoek. Op 16 februari 2005 organiseerde Schoolopbouwwerk Brussel vzw een infovergadering voor de directies waarop het instrument ‘betrokkenheid van ouders op onderwijs’ werd toegelicht. De directie werd daarna door het Centrum van Taal en Onderwijs via een brief op de hoogte gebracht van het onderzoek en verzocht om medewerking. Ons streefdoel was om alle directies van de Brusselse Nederlandstalige scholen die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel. De interviews werden individueel afgenomen aan de hand van een vragenlijst.
3.3 Luik 3: implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij schoolopbouwwerkers 3.3.1
Beschrijving
Het derde luik van het onderzoeksinstrument is gericht op het meten van de mate van implementatie van de visie en opdracht van het schoolopbouwwerk, zoals geformuleerd in de visietekst (1997), bij de schoolopbouwwerkers. Dit wordt onderzocht aan de hand van volgende onderdelen: 1) 2) 3) 4)
oplossingsgericht werken; doelgroepgericht werken; samenwerking met de school; samenwerking met partners.
7
Bijkomend werden aan de schoolopbouwwerkers enkele algemene vragen gesteld met betrekking tot projectmatig werken. 3.3.2
Selectie en afname
De vragenlijst werd afgenomen bij alle schoolopbouwwerkers actief8 in de regio’s. De interviews werden individueel afgenomen aan de hand van een vragenlijst.
8
Tijdens het onderzoek werden een aantal nieuwe schoolopbouwwerkers aangeworven, maar die nog niet (of nog niet lang) actief waren in de regio’s. Enkel de schoolopbouwwerkers die verantwoordelijk zijn in een regio, zijn geïnterviewd.
8
Deel 2: beschrijving onderzoeksresultaten luik 1 ‘mate van ouderbetrokkenheid op onderwijs’ Inleiding In dit deel van het rapport worden de resultaten van het eerste luik van het instrument ‘betrokkenheid van ouders op onderwijs’ beschreven. Eerst gaan we in op de achtergrond- en interviewgegevens van de geïnterviewde ouders. We beschrijven dit zowel algemeen als per regio. Voor de interpretatie van de resultaten per regio is het immers nodig over deze gegevens te beschikken. Vervolgens beschrijven we de resultaten per dimensie. Ook deze resultaten worden zowel algemeen als per regio besproken. Ten slotte bespreken we kruisverbanden tussen de verschillende dimensies. Verschillende onderwerpen komen immers in meerdere dimensies aan bod. Bijvoorbeeld: - Hoeveel en hoe vaak gaan ouders naar het oudercontact? (gedragsdimensie) - Vinden ouders het wenselijk dat ze aanwezig zijn op het oudercontact? (emotionele dimensie) - Waarom gaan ze naar het oudercontact en waarom niet? (rationele dimensie)
2.1 Algemene gegevens 1. Algemene achtergrondgegevens In het onderzoek werden 241 interviews van ouders afgenomen. De interviews met ouders in regio 2 tot en met regio 5 werden afgenomen tijdens de maanden april 2005 tot en met juni 2005; de interviews met ouders in regio 1 en regio 6 in oktober en november 2005. Hoewel voor elke geselecteerde ouder ook een ouder als reserve werd geselecteerd, bleek het heel moeilijk om het gewenste aantal ouders (nl. 300) te bereiken. Uit een detailanalyse in oktober en november 2005, uitgevoerd door Mik De Geyter 9 , bleek dat het vooral het telefonisch bereiken van de ouders voor zeer veel moeilijkheden zorgde. Meer dan de helft van de ouders die niet deelnamen aan het onderzoek, werden gewoonweg niet bereikt: bij 26% van de ouders was het opgegeven telefoonnummer fout en 29% van de ouders kon ondanks meerdere pogingen telefonisch niet bereikt worden. 11% van de gecontacteerde ouders gaf geen reden op om niet deel te nemen. Andere ouders gaven vooral volgende redenen op: geen tijd (15%), geen interesse, de ouder is niet in België, familiale problemen, renovatiewerken, gesprek is onmogelijk en de broer of zus was al geselecteerd. 10 Als gevolg hiervan werden in totaal 241 interviews afgenomen.
9
Mik De Geyter werkte als stagiaire vanuit de V.U.Brussel - opleiding onderwijskunde, mee aan het onderzoek tijdens het najaar van 2005. 10 Redenen waar geen percentages bij vermeld staan, werden door minder dan 5% van de ouders genoemd.
9
Tabel 1 geeft de verdeling van het aantal afgenomen interviews per regio weer. Interviewgegevens Tabel 1: spreiding interviews over de regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel regio 1 2 3 4 5 6 Totaal
aantal 42 36 33 42 40 48 241
percentage 17.4 14.9 13.7 17.4 16.6 19.9 100
Het kleiner aantal afgenomen interviews in regio 2 en regio 3 kan mogelijk verklaard worden door de periode van afname. Deze interviews werden immers vooral afgenomen in de laatste maand van het schooljaar. Het bleek moeilijker ouders op dat moment telefonisch te bereiken en ouders waren ook minder bereid deel te nemen. Onderstaande tabel geeft weer dat bijna de helft van de interviews afgenomen is van ouders met kinderen in het Vrij Gesubsidieerd Onderwijs (46%). 34% en 20% van de geïnterviewde ouders hebben kinderen in respectievelijk het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en het Gemeenschapsonderwijs. Tabel 2: spreiding interviews op basis van inrichtende macht inrichtende macht Gemeenschapsonderwijs Officieel gesubsidieerd onderwijs Vrij gesubsidieerd onderwijs
aantal scholen 7 9 19
aantal interviews 48 82 111
percentage 20 34 46
Bij 83 ouders (34,4%) ging het interview over hun kind in het kleuteronderwijs en bij 158 ouders (65,6%) ging het interview over hun kind in het lager onderwijs. Bij contactname met de ouders werd gevraagd naar de ouder die het meest contact heeft met de school. Bijna drie vierde van de interviews werd afgenomen van de moeder (72%), de rest werd afgenomen van de vader (28%). Eénmaal werd een oudere zus genoemd als belangrijkste contactpersoon met de school en werd het interview van haar afgenomen. 70,5% van de interviews gebeurde in het Frans, slechts 17% in het Nederlands. Bij de overige interviews (12,5%) werd een beroep gedaan op een tolk. De tolk was meestal een vriend (n=18) of een familielid (n=8) en 4 maal trad de interviewer zelf als tolk op (naar het Engels).
10
Achtergrondgegevens ouders Etniciteit ouders Eén derde van de geïnterviewde ouders werd in Marokko geboren, 22% in Brussel, 12% in Turkije en 10% in Vlaanderen. De overige 22% van de geïnterviewde ouders werden in een ander land, veelal in een ander werelddeel, geboren. Tabel 3: Geboorteplaats geïnterviewde geboorteplaats Brussel Vlaanderen Marokko Turkije andere
aantal 54 23 84 28 25
percentage 22 10 35 12 22
Bij de geboorteplaats van de echtgeno(o)t(e) komen gelijkaardige percentages voor: 39% werd geboren in Marokko, 20% in Brussel, 12% in Turkije en 3% in Vlaanderen. Het overige percentage werd meestal in hetzelfde land als de geïnterviewde of in Brussel geboren. Opleiding ouders Bijna de helft van de ouders (45%) heeft ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs of getuigschrift lager onderwijs. 5% van de geïnterviewde ouders heeft geen diploma en 20% heeft een getuigschrift lager onderwijs (zie tabel 4). De overige ouders hebben een hoger diploma, waarbij 18% van alle geïnterviewde ouders een diploma hoger of universitair onderwijs heeft. Iets meer dan een derde van de geïnterviewde ouders heeft als hoogste diploma een diploma hoger secundair onderwijs. Tabel 4: opleiding geïnterviewde opleiding geen diploma basisonderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
aantal 13 47 49 88 33 11
percentage 5 20 20 37 13 5
Bij de opleiding van de echtgeno(o)t(e) komen ongeveer dezelfde percentages terug. Wel heeft hier 12% van de ouders geen diploma.
11
Werksituatie ouders Het grootste deel van de moeders werkt niet (60%), 19% werkt parttime en 21% werkt fulltime. Bij de vaders werkt 33% niet, 6% werkt parttime en het grootste deel werkt fulltime (58%). In 23% van de geïnterviewde gezinnen werken beide ouders niet. Samenstelling gezin De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld drie kinderen. Bij 10% van de interviews ging het interview over het enige kind en 15% van de ouders hebben vijf of meer kinderen. 36% van de kinderen heeft geen oudere broer of zus en 39% van de kinderen heeft geen jongere broer of zus.
2. Beschrijving achtergrondgegevens per regio In dit onderdeel lichten we het profiel van de bevraagde oudergroep per regio toe. We beschrijven telkens de interview- en achtergrondgegevens van de geïnterviewde ouders. Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 1 In regio 1 werden 42 ouders geïnterviewd over hun betrokkenheid op onderwijs. De interviews werden afgenomen in oktober en november 2005. Op één van de drie scholen in regio 1 was het niet mogelijk gegevens te verkrijgen uit de klassenlijsten. Deze school heeft de ouders via de kinderen een brief gegeven waarop ze zelf hun gegevens konden invullen. 10 ouders reageerden hierop; 8 van hen werden geïnterviewd. 19% van de geïnterviewde ouders uit regio 1 zijn dus niet volgens de vooropgestelde procedure geselecteerd. Men dient hiermee rekening te houden tijdens de interpretatie van de resultaten. 43% van de ouders heeft een kind in het Gemeenschapsonderwijs; 57% heeft een kind in het Vrij Gesubsidieerd Onderwijs. Bij 45% van de ouders ging het interview over hun kind in het kleuteronderwijs, bij 55% over hun kind in het lager onderwijs. Twee derde van de interviews werd afgenomen van de moeder, 33% van de vader en één interview werd afgenomen van een oudere zus. In regio 1 werden ouders vooral in het Frans geïnterviewd (81%). Acht interviews werden in het Nederlands afgenomen, met name de interviews met de ouders van de school waar we geen gebruik mochten maken van de klassenlijsten. Er werd geen enkele keer geïnterviewd met de hulp van een tolk. In regio 1 werden 18 van de geïnterviewde ouders in Marokko geboren (43%), 12 in Brussel (29%) en 6 in Vlaanderen (14%). De overige geïnterviewde ouders in regio 1 werden geboren in China, Equador, Macedonië, Nicaragua, Portugal of Vietnam 11 . Van
11
In de landen waar geen aantal bij vermeld staat, werd telkens één van de geïnterviewde ouders geboren. Deze rapportering wordt ook gehanteerd bij de bespreking van de overige regio’s.
12
deze laatste werd hun echtgeno(o)t(e) in hetzelfde land geboren. 60% van de echtgenoten werd in Marokko geboren, 14% in Brussel, 7% in Vlaanderen en 5% in Afrika. Tabel 5: percentage per opleidingsniveau van de geïnterviewde ouders in regio 1 opleiding geen diploma lager onderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
geïnterviewde ouder (%) 19 19 10 25 17 10
echtgeno(o)t(e) (%) 14 21 / 41 10 10
38% van de geïnterviewde ouders in regio 1 hebben ten hoogste een getuigschrift lager onderwijs. 52% heeft ten minste een diploma hoger secundair onderwijs, waarvan de helft een diploma hoger of universitair onderwijs heeft. 55% van de moeders werkt niet, 24% werkt parttime en 21% werkt fulltime. Bij de vaders werkt 21% niet, 7% werkt parttime en de meerderheid (71%) werkt fulltime. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de werksituatie van het gezin. Tabel 6: percentage per werksituatie van de geïnterviewde gezinnen in regio 1 werksituatie gezin geen van beide ouders werkt één van beide ouders werkt parttime één ouder werkt fulltime of beide ouders werken parttime één ouder werkt fulltime en één ouder werkt parttime beide ouders werken fulltime
percentage regio 1 12 9 45 17 17
12% van de gezinnen heeft geen beroepsinkomen. In de meerderheid van de gezinnen (79%) werkt minstens één van de ouders voltijds of werken minstens beide ouders deeltijds. De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld 3,4 kinderen. Elk gezin telt minstens twee kinderen, vijf ouders hebben zes kinderen. 29% van de kinderen waarover het interview ging heeft geen oudere broer of zus, 40% heeft geen jongere broer of zus.
13
Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 2 In regio 2 werden 36 ouders geïnterviewd over hun betrokkenheid op onderwijs. De interviews werden afgenomen in de periode mei tot en met juni 2005. 36,1% van de ouders heeft een kind in het Gemeenschapsonderwijs, 39% in het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en 25% in het Vrij Gesubsidieerd onderwijs. Eén derde van de interviews had betrekking op een kind in het kleuteronderwijs en twee derde op een kind in het lager onderwijs. 69% van de interviews werd afgenomen van de moeder, 31% van de vader. De interviews waren voornamelijk in het Frans (61%). 22% van de interviews werd in het Nederlands afgenomen en bij 17% werd de hulp van een tolk ingeschakeld, meestal een vriend(in). 10 van de geïnterviewde ouders werken in Marokko geboren (28%), 6 in Brussel (17%) en 6 in Turkije (17%). De overige geïnterviewde ouders werden geboren in Vlaanderen (3), Pakistan (2), Kongo (2), Hongarije, Iran, Italië, Kosovo, Nigeria en Spanje. Bij de geboorteplaats van de echtgeno(o)t(e) zien we ongeveer hetzelfde plaatje, met name: 31% werd in Marokko geboren, 19% in Brussel, 19% in Turkije, 8% in Pakistan, 6% in Kongo. Andere geboortelanden zijn Hongarije, Iran, Italië, Nigeria en Spanje. Tabel 7: percentage per opleidingsniveau van de geïnterviewde ouders in regio 2 opleiding geen diploma lager onderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
geïnterviewde (%) / 25 22 36 11 6
echtgeno(o)t(e) (%) 8 11 25 31 14 3
25% van de geïnterviewde ouders in regio 2 hebben ten hoogste een getuigschrift lager onderwijs. 53% heeft ten minste een diploma hoger secundair onderwijs. 61% van de moeders werkt niet, 19% werkt parttime en 19% werkt fulltime. Bij de vaders werkt 28% niet, 8% parttime en de meerderheid (58%) werkt fulltime. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de werksituatie van het gezin. Tabel 8: percentage per werksituatie van de geïnterviewde gezinnen in regio 2 werksituatie gezin geen van beide ouders werkt één van beide ouders werkt parttime één ouder werkt fulltime of beide ouders werken parttime één ouder werkt fulltime en één ouder werkt parttime beide ouders werken fulltime
percentage regio 2 22 11 33 8 19
14
Ongeveer één vijfde van de gezinnen heeft geen beroepsinkomen (22%). In 61% van de geïnterviewde gezinnen werkt minstens één van de ouders fulltime of werken minstens beide ouders parttime. De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld 2,9 kinderen. 44% van de kinderen waarover het interview ging heeft geen ouders broer of zus, 39% heeft geen jongere broer of zus.
Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 3 In regio 3 werden 33 interviews afgenomen. De interviews werden afgenomen op het einde van vorig schooljaar. 21% van de ouders heeft een kind in het Gemeenschapsonderwijs, 42% in het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en 36% in het Vrij Gesubsidieerd Onderwijs. Bij 30% van de interviews ging het over een kind in het kleuteronderwijs, bij 70% over een kind in het lager onderwijs. De meerderheid van de interviews werd afgenomen van de moeder (88%) en 12% werd afgenomen van de vader. Bijna de helft van de interviews (48%) gebeurde in het Frans, vier interviews (ofwel 12%) in het Nederlands en voor de overige werd de hulp van een tolk ingeschakeld. Bij 27% van alle interviews in regio 3 werd getolkt door een vriend(in) en bij 12% door een familielid. 13 van de geïnterviewde ouders werden in Turkije geboren (39%), 9 in Brussel (27%), 7 in Marokko (21%), 3 in Vlaanderen (9%) en één ouder werd in Kosovo geboren. Hun echtgeno(o)t(e) werd geboren in Brussel (42%), Turkije (36%), Vlaanderen (9%) of Marokko (6%). Tabel 9: percentage per opleidingsniveau van de geïnterviewde ouders in regio 3 opleiding geen diploma lager onderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
geïnterviewde (%) / 36 21 30 9 3
echtgeno(o)t(e) (%) / 15 12 18 49 /
Iets meer dan één derde van de geïnterviewde ouders in regio 3 hebben ten hoogste een getuigschrift lager onderwijs. 42% heeft ten minste een diploma hoger secundair onderwijs. Opvallend is dat bijna de helft van de geïnterviewden aangeeft dat de echtgeno(o)t(e) een diploma hoger onderwijs heeft (49%). 52% van de moeders werkt niet, 42% werkt parttime en 6% fulltime. Bij de vaders werkt 21% niet en 76% werkt fulltime. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de werksituatie van het gezin.
15
Tabel 10: percentage per werksituatie van de geïnterviewde gezinnen in regio 3 werksituatie gezin geen van beide ouders werkt één van beide ouders werkt parttime één ouder werkt fulltime of beide ouders werken parttime één ouder werkt fulltime en één ouder werkt parttime beide ouders werken fulltime
percentage regio 3 12 9 39 30 6
12,1% van de gezinnen heeft geen beroepsinkomen. In drie vierde van de gezinnen werkt minstens één ouder fulltime of werken beide ouders minstens parttime (76%). De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld 2,7 kinderen. Eén derde van de kinderen waarover het interview ging heeft geen oudere broer of zus, 39% heeft geen jongere broer of zus.
Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 4 In regio 4 werden 42 ouders geïnterviewd over hun betrokkenheid op onderwijs. De interviews werden afgenomen in de periode april tot en met mei 2005. 24% van de geïnterviewde ouders heeft een kind in het Gemeenschapsonderwijs, 33% in het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en 43% in het Vrij Gesubsidieerd Onderwijs. Bij 38% van de ouders ging het interview over hun kind in het kleuteronderwijs, bij 62% over hun kind in het lager onderwijs. 59% van de interviews werd afgenomen van de moeder, 41% van de vader. 62% van de interviews werden in het Frans afgenomen, 26% in het Nederlands en bij 12% werd de hulp van een tolk ingeschakeld, met name vrienden en familie van de geïnterviewde. De meerderheid van de geïnterviewde ouders in regio 4 werd in Marokko geboren (31%). 7 ouders werden in Brussel geboren (17%). Telkens 7% of 3 van de ouders werden geboren in Kongo, Equador en Vlaanderen en telkens 5% of 2 ouders werden geboren in Colombia en Pakistan. De overige ouders werden geboren in Armenië, Bangladesh, Chili, Duitsland, Italië, Peru, San Salvador, Turkije en Zuid-Afrika. Telkens 24% van de echtgenoten werden geboren in Brussel en Marokko en telkens 7% in Kongo, Equador en Pakistan. Andere geboortelanden van de echtgenoten zijn: Armenië (2), Angola, Chili, Ghana, Hongarije, Italië, Ivoorkust, Peru, San Salvador, Sicilië en Turkije. Tabel 11: percentage per opleidingsniveau van de geïnterviewde ouders in regio 4 opleiding geen diploma lager onderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
geïnterviewde (%) / 17 24 33 19 7
echtgeno(o)t(e) (%) 5 5 29 29 14 2
16
17% van de geïnterviewde ouders in regio 4 hebben ten hoogste een diploma lager onderwijs. 59% heeft ten minste een diploma hoger secundair onderwijs. 57% van de moeders werkt niet, 17% werkt parttime en 26% werkt fulltime. Bij de vaders werkt 31% niet, 17% werkt parttime en 26% werkt fulltime. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de werksituatie van het gezin. Tabel 12: percentage per werksituatie van de geïnterviewde gezinnen in regio 4 werksituatie gezin geen van beide ouders werkt één van beide ouders werkt parttime één ouder werkt fulltime of beide ouders werken parttime één ouder werkt fulltime en één ouder werkt parttime beide ouders werken fulltime
percentage regio 4 26 10 21 7 26
26% van de gezinnen heeft geen beroepsinkomen. In iets meer dan de helft van de gezinnen (55%) werkt minstens één van de ouders fulltime of werken beide ouders minstens parttime. De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld 2,9 kinderen. 48% van de kinderen waarover het interview ging heeft geen oudere broer of zus en 41% heeft geen jongere broer of zus.
Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 5 In regio 5 werden 40 ouders geïnterviewd over hun betrokkenheid op onderwijs. De interviews werden afgenomen in april tot en met mei 2005. 45% van de ouders heeft een kind in het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en 55% in het Vrij Gesubsidieerd Onderwijs. Bij 33% van de ouders ging het interview over hun kind in het kleuteronderwijs, bij 67% over hun kind in het lager onderwijs. Drie vierde van de interviews werd afgenomen van de moeder en één vierde van de vader. Bijna drie vierde van de interviews werd in het Frans afgenomen (73%), één vijfde in het Nederlands (20%) en bij 7% van de interviews werd naar het Engels vertaald. De helft van de geïnterviewde ouders in regio 5 werden in Marokko geboren en bijna één vierde (23%) in Brussel. 10% werd in Turkije geboren en telkens 5% in Nigeria en Pakistan. Andere geboorteplaatsen zijn Angola, Spanje en Vlaanderen. Bij de echtgenoten werd 55% in Marokko geboren, 15% in Turkije, 13% in Brussel en telkens 5% in Nigeria en Pakistan. Andere geboortelanden van de echtgenoten zijn Angola, Frankrijk en Spanje.
17
Tabel 13: percentage per opleidingsniveau van de geïnterviewde ouders in regio 5 opleiding geen diploma lager onderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
geïnterviewde (%) 5 10 20 53 10 2
echtgeno(o)t(e) (%) 13 17 15 27 13 13
15% van de geïnterviewde ouders in regio 5 hebben ten hoogste een getuigschrift lager onderwijs. 65% heeft ten minste een diploma hoger secundair onderwijs. 67% van de moeders werkt niet, 5% werkt parttime en 27% werkt fulltime. Bij de vaders werkt 52% niet, 8% werkt parttime en 40% werkt fulltime. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de werksituatie van het gezin. Tabel 14: percentage per werksituatie van de geïnterviewde gezinnen in regio 5 werksituatie gezin geen van beide ouders werkt één van beide ouders werkt parttime één ouder werkt fulltime of beide ouders werken parttime één ouder werkt fulltime en één ouder werkt parttime beide ouders werken fulltime
percentage regio 5 35 10 40 3 12
35% van de gezinnen heeft geen beroepsinkomen. In iets meer dan de helft van de gezinnen (55%) werkt minstens één van de ouders fulltime of werken beide ouders minstens parttime. De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld 3,2 kinderen. 35% van de kinderen waarover het interview ging heeft geen oudere broer of zus en 35% heeft geen jongere broer of zus.
Profiel van de bevraagde oudergroep in regio 6 In regio 6 werden 48 ouders geïnterviewd over hun betrokkenheid op onderwijs. De interviews werden afgenomen in oktober en november 2005. 46% van de ouders heeft een kind in het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs en 54% in het Vrij Gesubsidieerd Onderwijs. Bij 27% van de ouders ging het interview over hun kind in het kleuteronderwijs, bij 73% over hun kind in het lager onderwijs. 77% van de interviews werd afgenomen van de moeder en 23% van de vader. De meerderheid van de interviews werd afgenomen in het Frans (90%), 4% in het Nederlands en bij 6% van de interviews werd de hulp van een tolk ingeschakeld, met name een familielid of vrienden. Eén derde van de geïnterviewde ouders werd in Marokko geboren, 23% in Brussel en 15% in Vlaanderen. 8% werd in Turkije geboren en 6% in Algerije. Andere genoemde geboorteplaatsen zijn: Pakistan (2), Afrika, Albanië, Frankrijk, Italië en Macedonië.
18
Iets meer dan de helft (52%) van de echtgenoten van de geïnterviewde ouders werd in Marokko geboren. 15% werd in Brussel geboren en 10% in Turkije. Andere geboortelanden van de echtgenoten zijn: Algerije (2), Pakistan (2), Afrika, Albanië, Frankrijk, Italië, Joegoslavië, Macedonië en Syrië. Tabel 15: percentage per opleidingsniveau van de geïnterviewde ouders in regio 6 opleiding geen diploma lager onderwijs lager secundair onderwijs hoger secundair onderwijs hoger onderwijs buiten universiteit universitair onderwijs
geïnterviewde (%) 6 15 25 40 14 /
echtgeno(o)t(e) (%) 21 17 10 46 6 /
21% van de geïnterviewde ouders in regio 6 hebben ten hoogste een getuigschrift lager onderwijs. 54% heeft ten minste een diploma hoger secundair onderwijs. 67% van de moeders werkt niet, 12% werkt parttime en 21% werkt fulltime. Bij de vaders werkt 40% niet, 2% werkt parttime en 54% werkt fulltime. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de werksituatie van het gezin.
Tabel 16: percentage per werksituatie van de geïnterviewde gezinnen in regio 6 werksituatie gezin geen van beide ouders werkt één van beide ouders werkt parttime één ouder werkt fulltime of beide ouders werken parttime één ouder werkt fulltime en één ouder werkt parttime beide ouders werken fulltime
percentage regio 6 29 6 38 8 15
29% van de gezinnen heeft geen beroepsinkomen. In 60% van de gezinnen werkt minstens één van de ouders fulltime of werken beide ouders minstens parttime. De geïnterviewde ouders hebben gemiddeld 3,4 kinderen. 31% van de kinderen waarover het interview ging heeft geen oudere broer of zus en 42% heeft geen jongere broer of zus.
19
20
2.2 Beschrijving resultaten op de dimensies van het concept ‘ouderbetrokkenheid op onderwijs’ De interviews met de ouders werden verwerkt met het statistische programma SPSS. In de beschrijving van de resultaten worden per dimensie alle items van ouderbetrokkenheid op onderwijs besproken. De resultaten worden eerst algemeen over de regio’s heen beschreven. De beschrijving per regio gebeurt in tabelvorm met een korte toelichting. Daarnaast werd in bijlage 4 ook per regio, een lijst met een beschrijving van een aantal aandachtspunten per dimensie opgenomen. Het gaat om aspecten waar de betreffende regio relatief positief of relatief negatief op scoort. Als de regio gemiddeld scoort, staat dat dus niet in deze bijlage. Het concept ‘ouderbetrokkenheid op onderwijs’ bestaat uit zeven dimensies. In elke dimensie zijn variabelen, indicatoren en items onderscheiden. Een overzicht hiervan vindt u in het codeboek ‘vragenlijst ouderbetrokkenheid’. In de beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt dezelfde structuur gehanteerd als in het codeboek 12 . Het codeboek geeft toelichting bij de vraag die gesteld werd en hoe de vraag gesteld werd (keuzemogelijkheden, open vraag, …). Tijdens de bespreking van de resultaten wordt ook kort ingegaan op de gewogen scores op de indicatoren en variabelen per regio’s. Deze gewogen scores werden toegekend op basis van de consensus bereikt in de stuurgroep over het belang van de items volgens de visie van Schoolopbouwwerk Brussel. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van betrokkenheid op de dimensie. Aan de hand van het codeboek kunt u volgen aan welke items een groter gewicht is toegekend. Bij het lezen van de beschrijving van de resultaten wordt het codeboek dus bij voorkeur naast het onderzoeksrapport gelegd. Voor alle duidelijk worden bij elke tabel met gewogen scores, de geprioriteerde items nog eens opgesomd. Na de bespreking van de items van een dimensie gaan we vervolgens per dimensie dieper in op de gewogen score per regio. Door de regio’s te vergelijken stellen we vast welke regio’s relatief laag en welke regio’s relatief hoog scoren op een dimensie. We verklaren deze score door per regio in te gaan op indicatoren die een hoge of lage score kunnen verklaren.
12
We hanteren tevens dezelfde nummering. Zo kan de lezer van dit rapport het codeboek en de bespreking van de resultaten duidelijk volgen.
21
I.
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
De kennisdimensie omvat de kennis over onderwijs waarover ouders beschikken en hun kennis in mogelijkheden om meer informatie over onderwijs te verwerven. Dit laatste houdt in dat men inzichten, vaardigheden en strategieën heeft om kennis te verwerven. In de kennisdimensie worden dus twee variabelen onderscheiden, namelijk 1) kennis hebben en 2) kennis verwerven over onderwijs, de school, de klas en het kind.
A. Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs De variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ onderzoekt welke en hoeveel kennis ouders hebben over de wettelijke regelingen, het onderwijs, de werking van de school, het schoolgebeuren en het klas- en kindgebeuren. 1.1 Kennis over wettelijke bepalingen We onderzoeken de kennis van ouders over de wettelijke bepalingen met betrekking tot inschrijvingen, leerplicht en inspraak. 1.1.1
Inschrijvingen
Bijna alle ouders weten wanneer een schooljaar begint en eindigt. Toch is er nog 2% van de ouders die de vragen hierover niet correct beantwoordde. 69% van de geïnterviewde ouders kon antwoorden op de vraag wanneer een school mag weigeren een kind in te schrijven, de overige 31% gaf geen antwoord op deze vraag. 9% van de geïnterviewde ouders denken dat een school een kind niet mag weigeren. De overige 60% gaven vooral volgende redenen voor een weigering: indien er geen plaats meer is op school (35%), indien er problemen waren met het kind op een vorige school (12%) of indien het niveau van het Nederlands van de ouders niet voldoende is voor de school (9%). Andere genoemde redenen door de overige 4% van de respondenten, zijn: de directie beslist, indien het kind illegaal in het land is, de leeftijd van het kind, het niveau van het Nederlands van het kind, indien het kind een slecht rapport had op een vorige school of omwille van de veiligheid. Op de vraag wat men kan doen indien men met de weigering niet akkoord is, gaf 58% van de geïnterviewde ouders een antwoord. 7% van de ouders zouden de school zelf contacteren en 8% van de ouders zouden een organisatie contacteren. 25% van de ouders zouden een andere school voor hun kind zoeken, terwijl 10% van de ouders antwoordde dat ze een klacht tegen de school zouden neerleggen bij het ministerie, de gemeente of de VGC. Een aantal ouders zou bij een weigering aandringen bij de directie of uitleg vragen en informatie zoeken. 5% van de ouders denken dat je niets kan ondernemen. 15% van de geïnterviewde ouders zei dat broers of zussen van een kind dat al naar de school gaat geen voorrang heeft om ingeschreven te worden. 13% kon deze vraag niet beantwoorden.
22
Bijna drie vierde van de respondenten (72%) weet dus dat broers of zussen van een kind dat al naar de school gaat voorrang heeft om ingeschreven te worden. Onderstaande figuur geeft de gemiddelden per regio weer. Voor de items ‘begin schooljaar’, ‘einde schooljaar’ en ‘voorrang broers of zussen’ zijn dit gemiddelden (in procent) van de juiste antwoorden. Voor de items ‘school mag weigeren kind in te schrijven’ en ‘ouder weet iets te doen na weigering’ gaat dit om het percentage ouders dat een antwoord gaf. De gegeven antwoorden werden hierboven toegelicht. Tabel 17: overzicht items ‘kennis over wettelijke bepalingen’ per regio (percentages) kennis wettelijke bepalingen per regio begin schooljaar einde schooljaar school mag weigeren kind in te schrijven ouder weet iets te doen na weigering voorrang broers/zussen
1 100 95 64 40 81
2 94 97 64 64 67
3 100 100 45 27 82
4 95 100 60 64 57
5 97 97 85 72 60
6 100 96 90 71 87
alle 98 98 69 58 73
Op basis van deze tabel kunnen conclusies getrokken worden over de kennis van de ouders over de verschillende items van de indicator ‘kennis over wettelijke bepalingen’ in alle regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel. Ouders lijken goed op de hoogte van wanneer een schooljaar begint en eindigt. Het percentage antwoorden op de vragen over weigering een kind in te schrijven en wat te doen na een weigering ligt heel wat lager. In regio 5 en 6 gaven de meeste ouders een antwoord op de vraag wanneer een school mag weigeren om een kind in te schrijven. Het percentage antwoorden op de daaropvolgende vraag, wat te doen na een weigering, ligt bijna in alle regio’s lager. Enkel in regio 2 weten alle ouders die zeggen dat een school een kind mag weigeren, ook iets te doen na de weigering. Ongeveer drie vierde van de ouders (73%) weet dat jongere broers of zussen voorrang hebben om ingeschreven te worden in de school. Deze kennis ligt relatief laag in regio 2, regio 4 en regio 5. 1.1.2
Leerplicht
90% van de ouders weet vanaf welke leeftijd een kind naar de kleuterklas mag. De kennis over de verplichte leeftijd om naar school te gaan, ligt heel wat lager. Minder dan de helft van de ouders antwoordde correct op deze vraag. Figuur 1 geeft in percentages weer welke leeftijden door de ouders werden genoemd.
23
Figuur 1: opgenoemde leeftijden verplicht naar school te gaan (percentages) wettelijk verplicht naar school te gaan
50
Percent
40
30
20
10
0 2 jaar
2,5 jaar
3 jaar 4 jaar 4 of 5 j 5 jaar 5 of 6 j 6 à 7 j 6 jaar 7 jaar
wettelijk verplicht naar school te gaan
Op de figuur zien we dat de grootste verwarring bij de ouders ligt tussen de toegelaten en verplichte leeftijd om naar school te gaan. We bekijken dit per regio. Tabel 18: overzicht items ‘kennis over leerplicht’ per regio (percentage) kennis over leerplicht per regio leeftijd mogen naar de kleuterklas gaan leeftijd wettelijk verplicht naar school te gaan
1 83 48
2 86 44
3 100 12
4 88 52
5 90 44
6 90 40
alle 89 41
In deze tabel springt vooral regio 3 naar voor, waar alle ouders juist antwoordden op de vraag wanneer hun kind naar school mag, maar slechts 12% weet wanneer een kind wettelijk verplicht is naar school te gaan. Dezelfde tendens valt in lichtere mate ook in de andere regio’s waar te nemen. 1.1.3
Inspraak
17% van de ouders gaf geen antwoord op de vraag inspraak te hebben in het schoolreglement. Van de ouders die deze vraag wel beantwoordden, denkt de helft dat ouders inspraak hebben in het schoolreglement, de andere helft denkt dat ouders geen inspraak hebben. Tabel 19 toont dat in regio 5 bijna twee derde van ouders denkt inspraak te hebben in het schoolreglement (66%). In regio 1 denkt slechts één derde van de ouders dit.
24
Tabel 19: overzicht items ‘kennis over inspraak’ per regio (percentages) kennis over inspraak per regio inspraak schoolreglement
1 34
2 59
3 55
4 61
5 66
6 39
alle 51
55
42
24
45
58
65
49
29
28
15
38
37
48
34
(gemiddelde ‘ja’)
wettelijk mening geven (gemiddelde antwoord gegeven)
wettelijk meebeslissen (gemiddelde antwoord gegeven)
Tabel 19 toont dat bijna de helft van de ouders een onderwerp opgaf waarover ouders wettelijk hun mening mogen geven op school en 34% een onderwerp gaf waarover ouders wettelijk mogen meebeslissen. In regio 3 ligt het percentage ouders dat de vragen over wettelijk mening geven en wettelijk meebeslissen kon beantwoorden, het laagst. Regio 6 heeft bij beide vragen het hoogste percentage antwoorden. De antwoorden op beide vragen zijn nogal uiteenlopend. Een aantal ouders denkt dat ze wettelijk hun mening mogen geven over dingen die rechtstreeks te maken hebben met hun kind, namelijk de opvoeding van hun kind (n=19), problemen met hun kind (n=18), alles wat te maken heeft met hun kind (n= 9), onderwijs aan hun kind (n=6) en het welzijn van hun kind (n=6). Anderen noemden onderwerpen die schoolgericht zijn, namelijk veiligheid (n=16), bewaking (n=15), uitstappen (n=13), hygiëne (n=6), activiteiten, discriminatie leerlingen, opvang, organisatie school, pedagogisch project, schoolfeest, speelplaats, speeltuigen, verbeteren van de school, huiswerk, infrastructuur en rekeningen. De overige antwoorden binnen deze indicator hebben betrekking op de manier waarop ouders hun mening mogen geven, namelijk via het oudercomité en de ouderraad. Eén ouder antwoordde dat de school de wet moet volgen. 17 ouders die de vraag over wettelijk meebeslissen op school beantwoordden, denken dat ze wettelijk niet mogen meebeslissen op school. Een groep antwoorden heeft betrekking op onderwerpen en situaties die betrekking hebben op hun eigen kind, namelijk opvoeding van hun kind (n=11), problemen met hun kind (n=6), alles wat te maken heeft met hun kind, bijscholing, contact met het CLB, dingen die op school niet goed gaan, mishandeling kind, een ongeluk met hun kind op school en straffen van hun kind. Een volgende soort antwoorden is meer schoolgericht; een aantal ouders denkt dat ze wettelijk mogen meebeslissen over uitstappen (n=12), activiteiten, eten, feest, inschrijving, lesinhoud, schoolorganisatie, schoolreis en bewaking. Ten slotte waren er twee ouders die een orgaan opnoemden waardoor ouders wettelijk mogen meebeslissen, namelijk het LOP en de participatieraad.
25
1.2 1.2.1
Kennis over onderwijs Kennen van de inrichtende macht
Over alle respondenten heen, kent 49% van de ouders de inrichtende macht van de school. 39% van de geïnterviewde ouders kon geen antwoord geven op de vraag en 12% beantwoordde de vraag verkeerd. 1.2.2
Kennen van een aantal scholen in de buurt
59% van de ouders noemde minstens drie scholen op die in de buurt liggen. 4% van de geïnterviewde ouders kon geen enkele andere school in de buurt noemen. 37% noemde één andere school of twee andere scholen in de buurt op. 1.2.3
Kennen van het CLB
Slechts 20% van de ouders zei het CLB te kennen. Aan de ouders werd de open vraag gesteld hoe ze het CLB kennen. De meeste ouders kennen het CLB via de school of doordat ze ermee in contact kwamen omdat hun kind leermoeilijkheden heeft. 1.2.4
Kennen van organisaties
De vraag die bij dit item werd gesteld, was: “Waar kan je terecht met vragen over onderwijs?”. De meerderheid van de ouders (90%) antwoordde hierop dat ze hiervoor op school terechtkunnen. Slechts 2% zei naar een organisatie te zullen stappen. 3,5% zou hun vragen aan andere ouders of vrienden stellen. Opvallend is dat 5% nergens terecht kan met vragen. De gestelde vraag peilt dus niet naar het item. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze vier items per regio. Bij het item ‘kennis aantal scholen in de buurt’ is het percentage ouders weergegeven dat drie of meer scholen noemt. Tabel 20: overzicht items ‘kennis over onderwijs’ per regio (percentages) kennis over onderwijs per regio kennis inrichtende macht kennis aantal scholen in de buurt kennis CLB kennis organisaties
1 43 95 12 100
2 42 94 22 89
3 27 100 27 100
4 29 93 19 86
5 90 97 23 95
6 58 96 21 100
alle 49 96 20 95
De kennis over de inrichtende macht van de school ligt vooral laag in regio 3 en regio 4. Van de respondenten in regio 5 kent 90% de inrichtende macht van de school. In alle regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel noemt meer dan 90% van de respondenten meer dan drie scholen in de buurt op. De kennis van het CLB is in alle regio’s laag. In regio 1 kent slechts 12% van de geïnterviewde ouders het CLB.
26
1.3 1.3.1
Kennis over de werking van de school Kennis hebben over het schoolreglement
94% van de ouders zei dat er een schoolreglement is. De overige ouders antwoordden dat er geen schoolreglement is (4%) of konden deze vraag niet beantwoorden (2%). 84% van de ouders zei het schoolreglement ontvangen te hebben, 10% zei geen schoolreglement ontvangen te hebben en 6% kon deze vraag niet beantwoorden. We vroegen de ouders ook naar de inhoud van het schoolreglement aan de hand van vijf onderwerpen. Tabel 21 geeft het percentage juiste antwoorden per onderwerp weer. De overige ouders antwoordden verkeerd of konden geen antwoord geven op deze open vraag. Tabel 21: percentage kennis over de inhoud van het schoolreglement er staat iets in het schoolreglement over: * gebruik gsm op school * meenemen speelgoed naar school * de taal die gesproken wordt op school * verplichte betalingen * wat te doen bij ziek zijn van kind
percentage juiste antwoorden: 41 59 81 63 76
De meeste foute antwoorden hebben betrekking op het al dan niet vermeld staan van een onderwerp in het schoolreglement. Indien in het schoolreglement iets staat over de verplichte betalingen, maar de ouder antwoord op volgende vraag “staat er iets in het schoolreglement over verplichte betalingen?” ‘neen’, dan wordt dit foutief aangerekend. 1.3.2
Kennis hebben over het schoolpersoneel
70% van de geïnterviewde ouders kent de naam van de leerkracht van zijn/haar kind. 21% zei de leerkracht te kennen, maar kon de naam niet geven. 9% kent de leerkracht niet. Tabel 22 geeft de percentages per regio weer van de ouders die antwoordden de leerkracht te kennen, al dan niet bij naam. Bij het item ‘kennis van de GOK-leerkracht’ werd de ouders de vraag gesteld of ‘er op school iemand is die extra aandacht geeft aan kinderen die problemen hebben’. 73% van de respondenten antwoordde dat dit het geval is. Maar een persoon die extra aandacht geeft, is niet noodzakelijk de GOK-leerkracht. Tabel 22: items indicator ‘kennis schoolpersoneel’ per regio items per regio kennis leerkracht kennis GOK-leerkracht
1 86 75
2 89 69
3 97 100
4 81 67
5 100 63
6 94 77
alle 91 73
In regio 4 kent bijna één vijfde van de ouders de leerkracht niet. In regio 5 kennen alle ouders de leerkracht van hun kind.
27
1.4 1.4.1
Kennis over schoolgebeuren Kennis over activiteiten voor ouders
95% van de ouders antwoordde dat er activiteiten zijn voor ouders op school. 5% is dus niet op de hoogte dat de school activiteiten voor ouders organiseert. Deze ouders bevinden zich vooral in regio 1 en regio 4. Tabel 23: kennis over aanwezigheid oudergroep, oudercomité en schoolraad per regio (percentages) kennis over schoolgebeuren per regio kennis activiteiten kennis oudergroep kennis oudercomité kennis schoolraad
1 90 50 69 31
2 94 47 19 14
3 100 24 18 0
4 88 29 12 17
5 100 60 35 23
6 98 71 67 50
alle 95 48 39 24
De percentages in deze tabel wijzen op het percentage ouders dat positief geantwoord heeft. Deze antwoorden zijn niet vergeleken met het effectief aanwezig zijn van een oudergroep, oudercomité of schoolraad in de school. Per regio dient men te bekijken of er in elke school een schoolraad, oudercomité en oudergroep is. Over het algemeen is de oudergroep beter gekend dat het oudercomité of de schoolraad. Heel opvallend in deze tabel is dat geen enkele ouder in regio 3 zei dat er een schoolraad was in de school van zijn/haar kind. In de regio’s 2, 3 en 4 is de mate over de kennis over de aanwezigheid van de verschillende organen opmerkelijk lager dan het gemiddelde over de regio’s. Deze percentages duiden er niet op dat ouders weten wat de taak of het doel is van een oudergroep, oudercomité en/of schoolraad op school. Dit komt in de volgende vragen aan bod. 1.4.2
Kennis over oudergroep
18% van de ouders kon deze vraag niet beantwoorden. Volgens 48% van de respondenten is er een oudergroep op school, volgens 34% niet.
28
Tabel 24: antwoorden ouders ‘wat doet een oudergroep?’ gegeven antwoorden door ouders praten over school praten over kind(eren) activiteiten organiseren activiteiten hebben organiseren of voorbereiden van het (school)feest op uitstap gaan problemen bespreken bespreken van een thema discussiëren of praten (niet gespecificeerd waarover)
aantal ouders 13 18 17 12 12 12 9 9 8 6
Andere antwoorden waren: eetfeesten voorbereiden, open-klas-momenten organiseren, praten over onderwijs, veiligheid verbeteren, mening formuleren, mening geven, verbeteren van het onderwijs, verbeteren van de school of schoolactiviteiten, verbeteren van het gedrag van het kind en infrastructuur van de school verbeteren. 1.4.3
Kennis over oudercomité
39% van de respondenten zegt dat er een oudercomité is op school. In onderstaande tabel wordt toegelicht wat de ouders denken dat het oudercomité doet. Tabel 25: antwoorden ouders ‘wat doet een oudercomité?’ gegeven antwoorden door ouders organiseren of voorbereiden van het (school)feest activiteiten organiseren praten over kind(eren) problemen bespreken discussiëren of praten (niet gespecificeerd waarover)
aantal ouders 14 13 10 9 7 6
Andere antwoorden waren: geld inzamelen, projecten organiseren, uitstappen organiseren, open-klas-momenten organiseren, praten over ouders, praten over de school, mening formuleren, is een inspraakorgaan, verbeteren van het onderwijs, verbeteren van de school of schoolactiviteiten, verbeteren van het gedrag van het kind, infrastructuur van de school verbeteren, besluiten nemen over schoolzaken, raad geven aan de school, schoolzaken regelen en helpen op school.
13
Ouders konden hier meerdere antwoorden geven. Enkel antwoorden die meer dan vijf maal gegeven werden, worden in de tabel opgesomd. 14 Ouders konden hier meerdere antwoorden geven. Enkel antwoorden die meer dan vijf maal gegeven werden, worden in de tabel opgesomd.
29
1.4.4
Kennis over schoolraad
Volgens 24% van de respondenten is er een schoolraad op de school. Bijna 20% van de geïnterviewde ouders gaf een antwoord op de vraag wat een schoolraad doet, Bijna de helft hiervan (8,3% van alle geïnterviewde ouders) zei echter dat ze geen idee hebben wat een schoolraad doet. De andere antwoorden waren heel verschillend, met name: bespreken van, beslissingen nemen of oplossingen zoeken bij allerlei problemen of bij problemen met een kind; bespreken van ‘schoolzaken’; leerlingen evalueren of delibereren; opstellen van rapporten; bespreken van de school, van de lessen en van de kinderen; informatie geven en verbeteren van het gedrag van kinderen of van het onderwijs. 1.5 1.5.1
Kennis over klasgebeuren en eigen kind Kennis over het lesmateriaal (de leerstof)
Ongeveer 80% van de ouders noemde minstens drie dingen op die hun kind leert op school. In onderstaande tabellen wordt uitgedrukt hoeveel ouders een bepaald onderwerp noemden. Deze gegevens zijn opgesplitst voor de ouders met kinderen in het kleuteronderwijs en voor de ouders met kinderen in het lager onderwijs. Tabel 26: percentage ouders met kinderen in het kleuteronderwijs dat onderwerp noemde onderwerp spelen kleuren knutselen rekenen turnen schrijven lezen zwemmen
percentage ouders dat onderwerp noemde 70 61 35 33 19 8 7 7
Andere onderwerpen opgesomd door ouders zijn o.a. zingen, sociale vaardigheden, begrippen, Nederlands, spreken, motorische vaardigheden, gezondheid en zich ontplooien.
30
Tabel 27: percentage ouders met kinderen in het lager onderwijs dat onderwerp noemde onderwerp rekenen lezen schrijven Frans turnen W.O. 15 zwemmen knutselen kleuren
percentage ouders dat onderwerp noemde 85 83 78 41 33 25 24 14 4
Andere antwoorden opgesomd door ouders zijn o.a. drama, Engels, expressie; muziek, religie, zedenleer, sociale vaardigheden, zingen, tekenen en spreken. 1.5.2
Kennis over speciale klasactiviteiten
5% van de ouders antwoordde dat hun kind geen speciale activiteiten had op school, 5% zei van wel maar kon geen voorbeelden geven. De overige ouders (90%) konden minstens één voorbeeld geven. We bekijken deze items per regio. Bij het item ‘kennis over activiteiten op school’ is het percentage ouders weergegeven dat ook een voorbeeld kon geven van een activiteit die hun kind tijdens het schooljaar had gedaan. Tabel 28: overzicht items ‘kennis over klasgebeuren en eigen kind’ per regio items per regio kennis over leerstof kennis over activiteiten op school
1 81 85
2 83 95
3 85 95
4 90 95
5 68 95
6 71 90
alle 79 93
De percentages in regio 1 en regio 6 op het item ‘kennis over activiteiten op school’ liggen hier lager dan in andere regio’s omdat een aantal ouders zei dat hun kind dit schooljaar nog niets speciaals met of in de klas had gedaan. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ Deze eerste variabele van de kennisdimensie is opgebouwd uit vijf indicatoren, met name kennis over wettelijke bepalingen, kennis over onderwijs, kennis over de werking van de school, kennis over het schoolgebeuren en kennis over het klasgebeuren en het eigen kind.
15
Som van onderwerpen genoemd die onder de noemer W.O. kunnen geplaatst worden.
31
Aan elke indicator is een gelijke waarde toegekend: alle scores werden omgezet op een schaal van 100. 16 Het gemiddelde van deze indicatoren geeft de gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’. De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: wettelijke regelingen (leerplicht, inspraak); onderwijs (kennen van aantal scholen); werking van de school (schoolpersoneel, leerkracht (van eigen kind)); schoolgebeuren (activiteiten); klasgebeuren en eigen kind (speciale klasactiviteiten); • Score 2, zeer belangrijk: onderwijs (kennen van CLB), werking van de school (het schoolreglement), schoolgebeuren (oudercomité), klasgebeuren en eigen kind (lesmateriaal (leerstof)); • Score 1, belangrijk: wettelijke regelingen (inschrijvingen), onderwijs (kennen van organisaties), werking van de school (directie), schoolgebeuren (oudergroep).
Tabel 29: score per indicator van de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ per regio indicatoren variabele ‘kennis hebben’ per regio wettelijke bepalingen onderwijs werking van de school schoolgebeuren klasgebeuren en eigen kind variabele ‘kennis hebben over onderwijs’
1 56 68 75 58 84 68
2 57 69 69 23 92 60
3 41 74 76 15 93 56
4 60 67 67 12 94 59
5 62 72 72 38 68 68
6 64 71 72 60 72 72
Alle 57 71 71 36 89 64
Regio 1 heeft over de indicatoren een relatief hoge of gemiddelde score. In regio 2 is de kennis over wettelijke bepalingen, onderwijs en werking van de school ongeveer gelijk aan de gemiddelde kennis van de volledige steekproef. Regio 3 scoort relatief laag op de indicator ‘kennis over wettelijke bepalingen’, maar we zien dat de kennis over het onderwijs en de werking van de school wel relatief hoog is. In regio 4 zien we slechts een klein verschil in score van de regio op de indicatoren ‘kennis over wettelijke bepalingen, onderwijs en werking van de school’ ten opzichte van de gemiddelde scores van alle regio’s. In de tabel valt sterk op dat regio 2, 3 en 4 het laagst scoren op de indicator ‘schoolgebeuren’, terwijl deze regio’s het hoogst scoren op de indicator ‘klasgebeuren en eigen kind’. In regio 5 valt vooral de lage kennis over het klasgebeuren en het eigen kind op. Op de overige indicatoren scoort de regio telkens beter dan het gemiddelde. In regio 6 hebben de ouders veel kennis over wettelijke bepalingen, onderwijs, werking van de school en schoolgebeuren, maar hebben ze een relatief lage kennis over klasgebeuren en eigen kind.
16
Zie codeboek vragenlijst ouderbetrokkenheid
32
2. Kennis verwerven over onderwijs Deze variabele onderzoekt in de eerste plaats op welke informatiekanalen ouders een beroep doen om kennis te verwerven. De tweede indicator bij deze variabele onderzoekt de kennis van de ouders over kanalen die ze (kunnen) aanspreken om informatie of hulp te vragen. 2.1 Kennen van manieren om kennis te verwerven We vroegen de ouders hoe ze geïnformeerd worden over het schoolreglement, activiteiten, oudergroep, oudercomité, schoolraad en over wat hun kind doet op school. De interviewer legde de ouder een fiche voor met daarop verschillende antwoordmogelijkheden. De ouder kon meer dan één antwoord aanduiden. Onderstaande tabel geeft het percentage ouders dat de antwoordmogelijkheid aanduidde. 17 2.1.1 Manieren om kennis te verwerven over het schoolreglement Eén derde van de geïnterviewde ouders zei uitleg gekregen te hebben over het schoolreglement van de directie of bij de inschrijving. 12% kreeg uitleg van de leerkracht en 8% vermeldde de infoavond als informatiekanaal. 6% van de geïnterviewde ouders vroeg uitleg aan het kind. De overige ouders kregen informatie via brieven van de school (8%) of vroegen hulp aan familie of vrienden. 2.1.2 Manieren om kennis te verwerven over activiteiten, oudergroep, oudercomité en schoolraad. Ouders worden vooral via brieven van de school geïnformeerd over activiteiten op school (81%). 43% van de ouders zei informatie te verwerven over activiteiten via hun kind, terwijl telkens één vierde aangaf informatie te krijgen via de infoborden (26%) en van de leerkracht (25%). Tabel 30: manieren waarop ouders kennis verwerven over activiteiten (percentage) manieren om kennis te verwerven het kind zelf Brieven van de school infoborden de schoolkrant de leerkracht andere ouders
percentage ouders dat van dit kanaal gebruik maakt 43 81 26 8 25 11
17
Bij de vragen waar fiches aan de ouders werden voorgelegd, behouden we in de rapportering de volgorde van de antwoordmogelijkheden op de fiches.
33
Aan de ouders werd ook gevraagd hoe ze geïnformeerd worden over de oudergroep, het oudercomité en de schoolraad. Deze vraag werd enkel gesteld aan de ouders die aangaven dat dit orgaan aanwezig is op de school. Tabel 31: manieren waarop ouders informatie verwerven over oudergroep, oudercomité en schoolraad (percentage) manieren om kennis te verwerven Brieven infobord kind(eren) leerkracht mondeling andere ouders schoolpoort oudercontact agenda mail gsm directie
oudergroep (% genoemd) 25 3 5 6 4 11 1,2 0,4 0,8 0,8 /
oudercomité (% genoemd) 22 5 3 4 / 5 / 0,8 2 0,8 0,4
schoolraad (% genoemd) 11 3 0,8 4 / / / 0,4 1,2 0,4 / 0,8
Bovenstaande tabel toont aan dat ouders, zowel over de oudergroep, het oudercomité en de schoolraad, vooral geïnformeerd worden via brieven (van de school of van schoolopbouwwerk). 2.1.3 Manieren om kennis te verwerven over wat het kind doet op school Ouders worden vooral geïnformeerd over wat hun kind doet op school via brieven van de school (68%) en de agenda of het heen-en-weerschriftje (64%). 52% van de ouders gaf aan deze informatie van het kind zelf te krijgen en 34% gaf aan informatie te krijgen van de leerkracht. 27% van de geïnterviewde ouder duidde het oudercontact aan als een informatiekanaal om informatie te verwerven over wat het kind doet op school en 10% duidde het rapport aan. Tabel 32: manieren waarop ouders kennis verwerven over wat het kind doet op school (percentage) manieren om kennis te verwerven het kind zelf agenda rapport brieven de leerkracht oudercontact
percentage ouders die van dit kanaal gebruik maakt 52 64 10 68 34 27 34
2.2 Kennis over kanalen waar ouders informatie of hulp kunnen vragen We vroegen de ouders waar ze terecht kunnen voor informatie of hulp bij problemen op school, bij het begrijpen van brieven van de school of bij schooltaken van het kind. De interviewer legde de ouder een fiche voor met daarop verschillende antwoordmogelijkheden. De ouder kon meer dan één antwoord aanduiden. 2.2.1. Kennis kanalen voor informatie of hulp bij problemen met de school Bijna de helft van de geïnterviewde ouders (45%) zei naar de leerkracht of de directie te kunnen stappen indien ze een probleem zouden hebben hun kind in te schrijven. 38% gaf aan bij een organisatie informatie te kunnen inwinnen of om hulp te kunnen vragen. Twee derde (64%) van de geïnterviewde ouders zou bij een probleem met de leerkracht of de directie naar de persoon zelf stappen, 11% geeft aan dat ze het probleem kunnen aankaarten bij de schoolraad en 10% bij het oudercomité. 13% van de geïnterviewde ouders gaf aan bij een organisatie terecht te kunnen. Tabel 33: percentage kennis van informatiekanalen waar de ouder terecht kan bij problemen informatiekanaal schoolraad oudercomité oudercontact familie vrienden/andere ouders leerkracht/directie organisatie
bij probleem inschrijving 13 3 2 7 8 45 38
bij probleem met leerkracht of directie 11 10 5 6 8 64 13
2.2.2 Kennis kanalen voor informatie of hulp bij begrijpen van brieven van de school Eén ouder geeft aan de brieven niet te begrijpen en geen hulp te (kunnen) vragen. 54% van de ouders begrijpt de brieven zelf, het overige percentage gebruikt hiervoor hulpbronnen. 16% van de ouders vraagt het kind om hulp en 11% roept de hulp van de echtgeno(o)t(e) in. De vriendenkring en de school worden telkens door 9% van de ouders als hulpbronnen opgenoemd.
35
2.2.3 Kennis kanalen voor informatie of hulp bij schooltaken kind Voor 34,4% van de geïnterviewde ouders was deze vraag niet van toepassing (ouders met kinderen in het kleuteronderwijs). Deze vraag werd enkel gesteld aan de ouders bij wie het interview over hun kind in het lager onderwijs ging. Ouders stappen bij problemen bij schooltaken van hun kind het meest naar de familie (41%) of naar het schoolpersoneel (23%). 11% van de ouders vraagt hulp aan andere ouders of vrienden. Telkens 6% van de ouders vraagt hulp op het oudercontact of de schoolraad. 5% vraagt hulp aan een organisatie. Gewogen score op de variabele ‘kennis verwerven over onderwijs Deze tweede variabele van de kennisdimensie is opgebouwd uit twee indicatoren, met name ‘manieren om kennis te verwerven over onderwijs’ en ‘kennis over kanalen waar ouders informatie of hulp kunnen vragen’. Aan elke indicator is een gelijke waarde toegekend: alle scores werden omgezet op een schaal van 100. 18 Het gemiddelde van deze indicatoren geeft de gewogen score op de variabele ‘kennis verwerven over onderwijs’. De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: manieren om kennis te verwerven (de werking van de school: het schoolpersoneel; het schoolgebeuren: activiteiten), kennis over kanalen waar ouders informatie op hulp kunnen vragen (formele contacten: oudercontact; informele contacten: schoolpersoneel (leerkracht, directie,…)); • Score 2, zeer belangrijk: manieren om kennis te verwerven (de werking van de school: het schoolreglement; het schoolgebeuren: oudergroep, oudercomité). Tabel 34: score indicatoren van de variabele ‘kennis verwerven over onderwijs’ per regio indicatoren variabele ‘kennis verwerven’ per regio manieren om kennis te verwerven kennis van kanalen voor informatie of hulp variabele kennis verwerven over onderwijs
1 29 50 39
2 32 60 46
3 18 39 29
4 29 67 48
5 49 86 68
6 35 60 48
alle 33 61 47
De gewogen scores op deze variabelen zijn bepaald door het gebruik van de ouders van de gewenste informatiekanalen volgens de in de stuurgroep bereikte consensus. Regio 3 en regio 1 scoren hier relatief laag ten opzichte van de andere regio’s. Regio 5 scoort hier relatief hoog.
18
Zie codeboek vragenlijst ouderbetrokkenheid
36
B. Gewogen score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Het gemiddelde van de twee variabelen van de kennisdimensie bepaalt de gewogen score op de kennisdimensie. Over de regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel heen bekomen we een score van 56/100 op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs. In onderstaande tabel krijgen we per regio een beeld van de gewogen score van de kennisdimensie en de variabelen van deze dimensie. Tabel 35: gewogen score op de kennisdimensie per regio gewogen score van de variabele ‘kennis hebben’ variabele ‘kennis verwerven’ kennisdimensie
1 68 39 54
2 60 46 53
3 56 29 43
4 59 48 54
5 68 68 68
6 72 48 60
alle 64 47 56
De scores op de variabelen werden hierboven reeds per regio besproken. Voor de kennisdimensie kunnen we concluderen dat regio 3 relatief laag scoort. De regio’s 1, 2 en 4 hebben een gemiddelde score. Regio 5 en in mindere mate regio 6 scoren relatief hoog. Onderstaande figuur geeft een schematische voorstelling van de score op de kennisdimensie weer. In deze boxplot maken we echter geen gebruik van het gemiddelde over de regio’s heen, maar kozen we voor een meer gedetailleerde schematische voorstelling. De zwarte lijn geeft de mediaan 19 per regio aan; in de grijs gekleurde segmenten boven en onder de mediaan bevinden telkens 25% van de respondenten per regio. De lijnen geven de 25% respondenten boven en onder de 50% respondenten rond de mediaan aan. Deze boxplot geeft ook de extreme waarden aan; op deze figuur bijvoorbeeld scoort respondent 165 veel hoger dan de andere respondenten. Deze figuur deelt de respondenten per regio in vier groepen en maakt ook duidelijk hoe groot de spreiding per regio is.
19
Waarde waaronder en waarboven telkens de helft van de respondenten valt.
37
Figuur 2: schematische voorstelling score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio
165
100
DIM1
80
60
40
20
1
2
3
4
5
6
regio sow
Op de figuur zien we dat de mediaan in regio 3 het laagst ligt, maar dat de verschillen tussen de ouders daar ook het kleinst zijn. Regio 5 en 6 scoren het hoogst op de kennisdimensie, maar de spreiding van de respondenten is ook het grootst.
38
II.
Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
De emotionele dimensie heeft betrekking op de gevoelscomponent ten aanzien van onderwijs. Hoe voelt de ouders zich ten opzichte van onderwijs? Deze dimensie verwijst enerzijds naar de bejegening door onderwijs ten aanzien van ouders, maar anderzijds ook naar de openheid van ouders ten opzichte van onderwijs. Volgende variabelen onderzoeken dus de betrokkenheid op deze dimensie: 3) bejegening door onderwijs en 4) openheid van ouders ten aanzien van onderwijs.
A. Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 3. Bejegening door onderwijs 3.1 De sfeer op school 97% van de ouders voelt zich welkom op school. Het percentage ouders dat de leerkrachten vriendelijk vindt (98%) en het percentage dat de directie vriendelijk vindt (94%), liggen ongeveer even hoog. 44% van de ouders zei op elk moment van de dag binnen te kunnen in de school. De meeste ouders die antwoordden niet altijd binnen te kunnen, vonden dit meestal geen probleem (“het is beter voor de veiligheid dat de schoolpoort niet open is”, “je kan altijd bellen naar de school”, “ouders moeten niet zomaar op school rondlopen want er worden lessen gegeven”). 93% van de ouders kent de weg naar het secretariaat en het bureau van de directie. 3.2 Contacten met onderwijs Deze indicator peilt naar het gevoel van de ouders bij de contacten met onderwijs. De antwoorden van de ouders wijzen erop dat er een goede bejegening is ten aanzien van de ouders bij contacten met de school. 98% van de geïnterviewde ouders gaf aan dat het schoolpersoneel hen kent en 95% zei dat er een vlotte communicatie is met de directie. Gewogen score op de variabele ‘bejegening door onderwijs’ Het volgende item werd hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: de sfeer op school (zich welkom voelen), contacten (kent het schoolpersoneel u?).
39
Tabel 36: items variabele ‘bejegening door onderwijs’ per regio (percentage) items ‘bejegening door onderwijs’ per regio welkom voelen leerkracht is vriendelijk directie is vriendelijk leerkracht kent de ouder vlotte communicatie met directie vlotte communicatie met leerkracht gewogen score variabele: bejegening door onderwijs
1 100 95 88 90 93 90 93
2 97 100 94 100 94 94 97
3 100 100 100 100 100 100 100
4 95 100 90 100 90 93 95
5 100 100 95 100 92 100 98
6 96 96 98 98 98 92 96
Alle 98 98 94 98 95 95 96
De gewogen score op de variabele ‘bejegening door onderwijs’ is in alle regio’s zeer hoog. In regio 1 en regio 6 is het percentage ouders dat zich goed bejegend voelt in contacten met de leerkracht lager dan in de andere regio’s.
4. Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. 4.1.1 Kind persoonlijk van school ophalen In tabel 37 wordt de plaats weergegeven waar op school ouders hun kind afzetten of ophalen. In de tabel is zowel de wenselijkheid als het effectieve gedrag van de ouders weergegeven. Tabel 37: plaats waar ouders hun kinderen ophalen Kind ophalen is niet wenselijk en ouder komt daar niet is niet wenselijk, maar ouders komt er is wenselijk, maar ouder komt er niet is wenselijk en ouder komt er
Aan schoolpoort
op de speelplaats
in de eetzaal
12%
24%
60%
in de klas 52%
2%
8%
9%
4%
3%
8%
8%
11%
83%
60%
22%
33%
73% van de ouders vindt dat het wenselijk is dat ouders meehelpen in de klas. Ouders vinden het zeer wenselijk dat ouders aanwezig zijn op activiteiten op school (94%). Bijna alle ouders (99%) vinden het wenselijk dat ouders aanwezig zijn op het oudercontact. Onderstaande tabel geeft de percentages per regio weer.
40
Gewogen score op de variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: de aanwezigheid van ouders op school (op het oudercontact); • Score 2, zeer belangrijk: de aanwezigheid van ouders op school (tijdens activiteiten); • Score 1, belangrijk: de aanwezigheid van ouders op school (in de klas). Tabel 38: items variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ per regio (percentage) items per regio meehelpen in de klas deelname aan activiteiten aanwezigheid op oudercontact gewogen score variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’
1 83 100 98 95
2 98 89 100 87
3 36 91 100 82
4 69 93 100 90
5 80 100 100 94
6 75 90 96 90
alle 73 94 99 90
Ouders staan in het algemeen redelijk open ten aanzien van meehelpen in de klas, 73% van alle respondenten vindt het wenselijk dat ouders meehelpen in de klas. In regio 3 is het percentage ouders dat hiervoor openstaat veel lager dan in de andere regio’s. In regio 2 vinden bijna alle respondenten (98%) dat het wenselijk is dat ouders meehelpen in de klas. 94% van alle geïnterviewde ouders vindt het wenselijk dat ouders deelnemen aan activiteiten op school. In regio 1 en regio 5 beantwoordden alle respondenten deze vraag positief. Ouders vinden aanwezigheid op het oudercontact zeer wenselijk (99%). In regio 1 en regio 6 zijn er enkele respondenten die aanwezigheid op het oudercontact niet belangrijk vinden.
B. Gewogen score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs De score van de emotionele dimensie wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde van de score op volgende twee variabelen: 3) bejegening door onderwijs en 4) openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. Over de regio’s heen bekomen we een score van 93/100 op de emotionele dimensie. Tabel 39: gewogen score op de emotionele dimensie per regio gewogen score op variabele ‘bejegening door onderwijs’ variabele ‘openheid t.a.v. onderwijs’ emotionele dimensie
1 93 95 94
2 97 87 92
3 100 82 86
4 95 90 93
5 98 94 96
6 96 90 93
alle 96 90 93
41
De scores op de variabelen werden hierboven reeds per regio besproken. Voor de emotionele dimensie kunnen we concluderen dat regio 3 relatief iets lager scoort dan de andere regio’s. De gewogen scores op de emotionele dimensie van de andere regio’s liggen tussen de 92 en 96. Figuur 3: schematische voorstelling van de score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio 100.00
214 229
emotionele dimensie
90.00
97 114 95 90 111
239
80.00
217
143
210 234
132 142
6 14
42
166
65 39
187
70.00
211
176
221
60.00
195 178
50.00
1
2
3
4
5
6
regio sow
Op deze figuur zien we dat de meeste regio’s heel hoog scoren op de emotionele dimensie. In regio 1 en regio 4 zien we geen spreiding bij de respondenten. In alle regio’s zien we respondenten die veel lager scoren dan de gemiddelde respondent in de regio. De extreme waarden van deze respondenten worden op de boxplot aangeduid met hun interviewnummer.
42
III.
Rationele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
De rationele dimensie verwijst naar de rationele component van betrokkenheid op onderwijs. Deze component wijst op de afwegingen die ouders maken in hun contacten met onderwijs (afweging van kosten en baten). Volgende variabelen onderzoeken de betrokkenheid op deze dimensie: 5) overwegingen om zich in te zetten voor onderwijs en 6) overwegingen om zich niet in te zetten voor onderwijs. Deze overwegingen werden onderzocht aan de hand van vijf open vragen over: 1) aanwezigheid van ouders in de school, 2) meehelpen van ouders in de klas, 3) deelname aan activiteiten, 4) aanwezigheid op het oudercontact en 5) ondersteuning van het kind bij schooltaken. De stuurgroep koos ervoor om geen gewogen codering toe te kennen aan de items in deze dimensie. Bij deze dimensie wordt dus geen gewogen score weergegeven, maar enkel een beschrijving van de resultaten. We geven in tabelvorm de overwegingen van de ouders weer. In onderstaande tabellen wordt telkens het percentage ouders vermeld bij een overweging. Aan de ouders werd een open vraag gesteld over hun overwegingen. Sommige ouders gaven één of meer overwegingen op. Alle overwegingen van ouders zijn hier weergegeven. Niet alle ouders hebben beide vragen over de overwegingen bij bv. aanwezigheid op school beantwoord. Ouders die bijvoorbeeld aangaven niet op school te komen, werd enkel de vraag gesteld waarom ze niet op school komen. 1. Overwegingen bij aanwezigheid op school Tabel 40: overwegingen om op school te komen (percentage) kind heeft het graag interesse klas/school contact met andere ouders informatie over kind informatie over klas informatie over school kind afzetten en ophalen
4 9 11 19 1 1 76
De grote meerderheid van de ouders komt op school omwille van een praktische reden, namelijk om het kind af te zetten of op te halen van school (76%). Voor een aantal ouders is dat ook een gelegenheid om informatie te krijgen over het kind (19%), de klas of de school. Samen met de overweging interesse in het klas- of schoolgebeuren (9%) wijst dit erop dat ouders sterk begaan zijn met alles wat op school met hun kind gebeurt. Ook het contact met andere ouders werd door 11% van de ouders opgegeven als reden om op school te komen.
43
Tabel 41: overwegingen om niet op school te komen (percentage) geen tijd taak school school vraagt niet zelfstandigheid kind
4 30 3 3
Sommige ouders interpreteerden de vraag als ook tijdens de lesuren op school komen, waar 30% van de respondenten vermeldt dat dit de taak van de school is. 2. Overwegingen bij meehelpen in de klas Tabel 42: overwegingen om mee te helpen in de klas (percentage) kind heeft het graag slaagkansen kind belangrijk toekomst interesse klas/school contact met andere ouders
3 2 4 3 1
Uit het aantal antwoorden bij deze overweging blijkt al dat er waarschijnlijk niet veel ouders zijn die meehelpen in de klas. Dit wordt duidelijk in de bespreking van de gedragsdimensie (cf. infra). Vooral overwegingen vanuit het kind (9%) zijn belangrijk voor ouders die wel meehelpen. Tabel 43: overwegingen om niet mee te helpen in de klas (percentage) geen tijd kleine kinderen taak school school vraagt niet taal angst sociaal contact
20 1 14 55 3 1
Opvallend hier is de overweging ‘de school vraagt het niet’ (55%). Enerzijds kan dit erop wijzen dat ouders het klasgebeuren beschouwen als de verantwoordelijkheid van de leerkracht of de school. Anderzijds kan dit erop wijzen dat ouders wel zouden helpen als het hen gevraagd zou worden. 21% van de respondenten helpt niet mee in de klas vanuit praktische overwegingen. 14% heeft de overtuiging dat het klasgebeuren de taak van de school, i.c. de leerkracht is en niet van de ouders. Ook overwegingen vanuit de competentie spelen mee; taal vormt bij 3% van de respondenten een barrière en de angst voor sociaal contact bij 1%.
44
3. Overwegingen bij deelname aan activiteiten Tabel 44: overwegingen om naar activiteiten te gaan (percentage) kind heeft graag slaagkansen kind belangrijk toekomst interesse klas/school contact andere ouders informatie over kind informatie over klas informatie over school
46 4 5 14 29 27 3 3
Ouders gaan het vaakst naar activiteiten omdat hun kind het graag heeft (46%). Een aantal ouders geeft hier aan dat ze denken dat aanwezigheid op activiteiten belangrijk is voor de slaagkansen van hun kind dit schooljaar (4%) of belangrijk is voor de toekomst (5%). Eén derde van de ouders gaat ook naar activiteiten uit interesse (14%) of omdat ze meer informatie willen verwerven (33%). Activiteiten blijken dus een belangrijk moment voor de ouders om bv. via het schoolpersoneel informatie te verwerven. De school heeft ook een sociale functie voor ouders; 29% van de ouders geeft aan naar activiteiten te gaan omdat ze daar contact hebben met andere ouders. Tabel 45: overwegingen om niet naar activiteiten te gaan (percentage) geen tijd kleine kinderen taak school school vraagt niet taal angst sociaal contact
29 6 1 3 1 1
Vooral praktische overwegingen, met name geen tijd hebben (29%) en het hebben van kleine kinderen (6%) beletten ouders om naar activiteiten te gaan. 4. Overwegingen bij aanwezigheid op het oudercontact Tabel 46: overwegingen om naar oudercontact te gaan (percentage) kind heeft graag slaagkansen kind belangrijk toekomst interesse klas/school contact andere ouders informatie over kind informatie over klas informatie over school
3 7 7 12 1 76 1 3 45
Ongeveer drie vierde van de ouders geeft aan naar het oudercontact te (willen) gaan om informatie over hun kind te krijgen. Dit is een duidelijke vraag van de ouders uit naar informatie over hun eigen kind. 12% van de respondenten gaat naar het oudercontact uit interesse voor wat er in de klas en op school gebeurt. Ongeveer één vijfde van de respondenten gaat naar het oudercontact vanuit overwegingen voor het kind: het kind heeft het graag (3%), het is belangrijk voor de slaagkansen van het kind dit schooljaar (7%) en het is belangrijk voor de toekomst (7%). Over alle overwegingen heen komt een duidelijk signaal naar boven dat ouders heel begaan zijn met de toekomst van hun kind. Tabel 47: overwegingen om niet naar oudercontact te gaan (percentage) geen tijd kleine kinderen school vraagt niet taal
7 2 1 1
Het zeer lage aantal antwoorden bij deze overweging wijst er op dat er niet veel ouders zijn die zeggen niet naar het oudercontact te gaan. Dit komt verder aan bod in de bespreking van de gedragsdimensie. De ouders die aangeven niet of soms naar het oudercontact te gaan, doen dit vooral vanuit praktische overwegingen met name: geen tijd (7%) of kleine kinderen (2%) hebben. Een tweetal ouders blijkt niet op de hoogte te zijn van het oudercontact en ook taal vormt voor een drietal ouders (1%) een barrière. 5. Overwegingen bij ondersteuning van het kind bij schooltaken Tabel 48: overwegingen om te helpen met schooltaken (percentage) kind heeft graag slaagkansen kind belangrijk toekomst interesse klas/school informatie over kind
6 77 23 6 4
Ouders ondersteunen hun kinderen in hun schoolloopbaan vooral vanuit een overweging voor het kind; het kind heeft het graag (6%), het is belangrijk voor de slaagkansen dit schooljaar (77%) en sommige ouders kijken al verder naar de toekomst (23%). Sommige ouders vermelden dat ze hun kind ondersteunen vanuit persoonlijke interesse over wat het kind op school leert (6%) of om informatie over hun kind te krijgen (4%).
46
Tabel 49: overwegingen om niet te helpen met schooltaken (percentage) geen tijd taal zelfstandigheid kind
1 6 7
Vooral ouders met kinderen in de hogere leerjaren vermelden dat hun kind hun huiswerk alleen moet kunnen maken (7%). Taal blijkt voor sommige ouders (6%)ook een hinderpaal om betrokken te zijn bij het helpen met schooltaken. Overwegingen vanuit de overtuiging of competentie spelen meer mee dan overwegingen vanuit praktische belemmeringen.
47
IV.
Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
De overtuigingsdimensie heeft eveneens betrekking op de cognitieve component van betrokkenheid op onderwijs. Hoe denkt de ouder over zijn/haar rol in het onderwijs en hoe denkt men over het onderwijs zelf? Dit laatste verwijst vooral naar het geloof dat het onderwijs openstaat voor ouders om een rol te spelen in onderwijs en invloed uit te oefenen. Volgende variabelen onderzoeken dus de betrokkenheid op deze dimensie: 7) ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs aan hun kinderen en 8) ouders geloven dat onderwijs (i.c. de school) openstaat voor hun invloed. .
A. Beschrijving resultaten van de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 7. Ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs 7.1 Ouders spelen een rol in de schoolloopbaan van hun kind Aan de ouders werd de vraag gesteld of ze vinden dat ouders moeten helpen bij de schooltaken van hun kinderen. Een deel van de populatie heeft kinderen die naar het kleuteronderwijs gaan en van wie de kinderen dus nog geen huiswerk hebben. 92% van de ouders met kinderen in het lager onderwijs gelooft dat ouders een rol spelen in de schoolloopbaan van hun kind door te helpen bij schooltaken. Tabel 50 geeft de percentages van ouders die deze vraag positief beantwoordden per regio weer. 7.2 Ouders spelen een rol in de klas van hun kind en op school 69% van de geïnterviewde ouders gelooft dat ouders een rol kunnen spelen in de klas en een iets hoger percentage, namelijk 85%, gelooft dat ouders een rol kunnen spelen op school door mee te helpen met activiteiten. Dit wijst erop dat ouders voor zichzelf meer een rol weggelegd zien in het globale schoolgebeuren, eerder dan in het klasgebeuren. Een grote meerderheid van de ouders (89%) is ervan overtuigd dat ouders hun mening mogen zeggen. De helft van de ouders gelooft dat ouders ook over bepaalde zaken mogen meebeslissen. Onderstaande tabel geeft de items van de variabele ‘geloof dat ouders een rol spelen in onderwijs’ per regio weer.
48
Gewogen score variabele ‘geloof dat ouders een rol spelen in onderwijs’ De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: in schoolloopbaan van hun kind; • Score 2, zeer belangrijk: in de klas van hun kind; • Score 1, belangrijk: op school. Tabel 50: items variabele ‘geloof dat ouders een rol spelen in onderwijs’ per regio items variabele per regio helpen bij schooltaken meehelpen in de klas deelname ouders aan activiteiten ouders mogen mening zeggen ouders mogen meebeslissen gewogen score variabele ‘geloof rol spelen in onderwijs’
1 86 71 100 100 43 65
2 87 67 89 86 53 67
3 100 42 91 67 48 62
4 88 79 93 86 48 68
5 93 83 100 95 50 75
6 95 67 90 96 58 77
alle 92 69 94 89 50 69
In alle regio’s zien we dat de respondenten voor de ouders meer een rol thuis weggelegd zien dan in de klas. De respondenten in regio 3 zien hun rol in onderwijs opvallend sterk in het helpen bij schooltaken. In vergelijking met de andere regio’s geloven ouders in regio 3 minder dat ze een rol spelen in de klas en de ze hun mening mogen zeggen en mogen meebeslissen. In regio 1 en regio 5 vinden alle respondenten het wenselijk dat ouders deelnemen aan activiteiten. In de andere regio’s liggen de percentages rond de 90%. In alle regio’s ligt het percentage ouders dat gelooft dat ze mogen meebeslissen op school lager dan het percentage dat gelooft dat ze hun mening mogen zeggen. In regio 1 zien we het grootste verschil, 57%. 8. Ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed 89% van de respondenten is ervan overtuigd dat ouders hun mening mogen zeggen op school. Deze variabele onderzoekt of ouders geloven dat onderwijs ook openstaat voor hun invloed. 63% van de ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed. Dit geloof is het hoogst in regio 5 en regio 6. In regio 4 gelooft slechts de helft van de ouders dat onderwijs openstaat voor hun invloed. 71% van de ouders gaf aan dat de school aandacht heeft voor de mening van ouders. Op de vraag of de school de mening van ouders vraagt, ligt het percentage merkelijk lager, namelijk 46%. De meeste ouders hebben het gevoel dat naar hun mening geluisterd wordt (82%) en dat de school rekening houdt met hun mening (71%). 52% vindt dat er effectief iets verandert op school als ouders hun mening zeggen. Indien het niet mogelijk is voor de school om iets te veranderen, dan krijgt 67% van de ouders daar uitleg over.
49
Gewogen score variabele ‘ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed Het volgende item werd hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: mening wordt gewaardeerd. Tabel 51: items variabele ‘ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed’ per regio items per regio school heeft aandacht mening ouders school vraagt mening ouders school houdt rekening met de mening van ouders gewogen score variabele ‘geloof onderwijs staat open voor invloed’
1 79 55 62 64
2 61 31 69 60
3 70 52 70 66
4 55 21 60 51
5 85 55 83 77
6 77 60 79 75
alle 71 46 71 66
In alle regio’s zien we dat telkens meer dat de helft van de ouders vinden dat de school aandacht heeft voor hun mening en er rekening mee houdt. Tegelijkertijd ligt het percentage respondenten dat zegt dat de school hun mening vraagt in alle regio’s lager ten opzichte van de andere twee items. De respondenten in regio 4 geloven het minst dat onderwijs openstaat voor hun invloed; op alle items scoren ze hier laagst ten opzichte van de andere regio’s. In regio 5 geloven ouders het meest dat de school openstaat voor hun invloed.
B. Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs De score van betrokkenheid op deze dimensie wordt bepaald door het gemiddelde van twee variabelen, namelijk 7) ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs aan hun kinderen en 8) ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed. Over de regio’s heen bekomen we een gewogen score van 67/100 op de overtuigingsdimensie. Tabel 52: gewogen score overtuigingsdimensie per regio gewogen score op variabele ‘geloof dat ouders rol spelen in onderwijs’ variabele ‘geloof dat onderwijs openstaat voor ouders’ overtuigingsdimensie
1 65 64 64
2 67 60 63
3 62 66 64
4 68 51 60
5 75 77 76
6 77 75 75
alle 69 66 67
De scores op de variabelen werden hierboven reeds per regio besproken. Voor de overtuigingsdimensie kunnen we concluderen dat regio 5 en regio 6 relatief hoog scoren. Regio 4 scoort hier iets lager dan de regio’s 1, 2 en 3.
50
Figuur 4: schematische voorstelling van de score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio 100
overtuigingsdimensie
80
60
40
20
0
1
2
3
4
5
6
regio sow
In de overtuigingsdimensie is er in alle regio’s een heel grote spreiding van de respondenten. Deze spreiding kan variëren van 15 tot 100 (zoals bijvoorbeeld regio 2 en regio 3). Deze spreiding wijst op een groot verschil in overtuiging tussen de respondenten.
51
V.
Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
De competentiedimensie verwijst naar de vaardigheden en capaciteiten die de ouder heeft om betrokken te zijn op onderwijs. Volgende variabelen onderzoeken de betrokkenheid op deze dimensie: 9) capaciteiten van de ouders; 10) assertiviteit ten aanzien van onderwijs en 11) taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school gebruikt wordt.
A. Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 9. Capaciteiten 9.1 Begrijpen van informatie van de school De vermelde percentages ouders, zijn de percentages van de respondenten die de informatie zelf begrijpt of hiervoor hulpbronnen aanspreekt. 9.1.1 Begrijpen van rapport Over de regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel heen, geeft 93% van de ouders aan het rapport van hun kind te begrijpen. Bij 34% van de ouders hadden de kinderen nog geen rapport. 66% van de ouders zegt dat hun kind een rapport heeft. Bij die 66% begrijpt 42% zelf het rapport van het kind, 17% vraagt hulp aan de leerkracht en 3% aan de echtgeno(o)t(e) of aan het kind zelf. Voor één derde van de ouders is het rapport dus niet begrijpelijk zonder hulpbronnen. 9.1.2 Begrijpen van schriftelijke informatie Onder schriftelijke informatie bevroegen we het begrijpen van brieven van de school en begrijpen van de agenda of het heen-en-weerschriftje. Eén ouder gaf aan de brieven niet te begrijpen en geen hulp te (kunnen) vragen. 54% van de ouders begrijpt de brieven zelf, het overige percentage gebruikt hiervoor hulpbronnen. 16% van de ouders vraagt het kind om hulp en 11% roept de hulp van de echtgeno(o)t(e) in. De vriendenkring en de school worden telkens door 9% van de ouders als hulpbronnen opgenoemd. 13% van de ouders gaf aan dat hun kind geen heen-en-weerschriftje heeft. 3% van de ouders gaf aan de agenda of het heen-en-weerschriftje niet te begrijpen en geen hulp te (kunnen) vragen. 47% begrijpt deze informatiekanalen zelf. Eén vijfde van de ouders vraagt het kind om hulp bij het begrijpen van informatie uit de agenda of het heen-enweerschriftje. Andere aangesproken hulpbronnen hiervoor zijn: de vriendenkring (8%), echtgeno(o)t(e) (5%) en de school zelf (3%).
52
9.3 Kunnen helpen bij onderwijs 9.3.1 Kunnen helpen met het kind thuis Bij 34,4% van de respondenten had het interview betrekking op hun kind in het kleuteronderwijs. Zij zijn dan ook niet opgenomen bij het bepalen van het percentage ouders dat hun kind thuis kan helpen. Drie vierde van de respondenten kan hun kind thuis helpen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het percentage ouders per regio dat aangeeft de capaciteit te hebben hun kind thuis te helpen. 9.3.2 Kunnen helpen in de klas en op school 59% van de ouders zei dat ze de capaciteit hebben om te helpen in de klas en 54% zei te kunnen helpen op school.
Gewogen score variabele ‘capaciteit’ De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: begrijpen van informatie van de school, aanspreken van hulpbronnen, kunnen helpen bij onderwijs: met kind thuis; • Score 2, zeer belangrijk: kunnen helpen bij onderwijs: in de klas; • Score 1, belangrijk: kunnen helpen bij onderwijs: op school. Tabel 53: items variabele ‘capaciteit’ per regio (percentages) items per regio begrijpen rapport begrijpen schriftelijke informatie kunnen helpen met kind thuis kunnen helpen in de klas kunnen helpen op school gewogen score variabele ‘capaciteiten’
1 96 95 74 62 55 68
2 96 93 71 53 44 70
3 74 91 65 36 73 65
4 88 97 81 62 31 70
5 100 79 78 62 52 67
6 100 95 83 73 69 81
alle 93 92 76 59 54 71
In regio 5 en regio 6 begrijpen alle ouders, al dan niet met het gebruik van hulpbronnen, het rapport van hun kind. In regio 3 vinden we het laagste percentage ouders dat het rapport begrijpt. Behalve in regio 5 begrijpt meer dan 90% van de ouders de schriftelijke informatie van de school, al dan niet met het gebruik van hulpbronnen. De ouders vinden zichzelf meer capabel om te helpen met het kind thuis dan te helpen in de klas of op school. En ze vinden zichzelf meer capabel om te helpen in de klas dan te helpen om school. Enkel in regio 3 zei drie vierde van de ouders te kunnen helpen op school en iets minder, nl. 65%, te kunnen helpen met het kind thuis. Ouders in deze regio vinden zichzelf het minst capabel om te helpen in de klas.
53
10. Assertiviteit ten aanzien van onderwijs De assertiviteit van ouders ten aanzien van het onderwijs is in alle regio’s hoog (zie tabel 54). De meeste ouders geven aan contact te durven opnemen met de leerkracht (99%) of met de directie (95%). 88% van de ouders durft hun mening te zeggen op school. Onderstaande tabel licht de items per regio toe. Gewogen score variabele ‘assertiviteit ten aanzien van onderwijs’ De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: durven contact opnemen / vragen naar, voor de eigen mening durven opkomen. Tabel 54: items variabele ‘assertiviteit ten aanzien van onderwijs’ per regio (percentages) items per regio durven contact opnemen met directie durven contact opnemen met leerkracht mening durven zeggen gewogen score variabele ‘assertiviteit’
1 88 98 98 94
2 97 100 83 93
3 100 100 79 93
4 100 100 81 94
5 90 100 90 93
6 96 98 96 96
alle 95 99 88 94
In deze tabel valt vooral regio 1 op, waar we het laagste percentage ouders vinden dat contact durft op te nemen met de directie, maar het hoogste percentage ouders dat hun mening durft te zeggen. In regio 3 en 4 zien we het tegenovergestelde: alle respondenten antwoordden dat ze durven contact opnemen met directie en leerkracht, maar tegelijkertijd zien we in deze regio’s de laagste percentages respondenten die hun mening durft te zeggen.
11. Taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school wordt gesproken De indicatoren en items van deze variabele onderzoeken in welke mate ouders een gesprek kunnen volgen of voeren in het Nederlands of een andere taal die op school gesproken wordt. Naast het peilen naar begrijpen en spreken van een taal zelf, peilen we ook of ouders begrijpen wat de leerkracht zegt. Iets meer dan één derde van de respondenten (36%) zegt een gesprek te kunnen voeren in het Nederlands, iets meer dan de helft (52%) kan een gesprek in het Nederlands volgen. Indien op school ook een andere taal met de ouder wordt gesproken, kan 93% een gesprek voeren en 91% een gesprek volgen. 96% van de respondenten begrijpt de leerkracht wanneer hij/zij iets uitlegt of vraagt aan de ouder. In regio 3 kan 82% van de respondenten de leerkracht begrijpen. Dit is opmerkelijk lager dat in de andere regio’s, waar 97% tot 100% van de respondenten de leerkracht begrijpt.
54
In regio 3 vinden we ook het laagste percentage ouders dat een gesprek kan volgen of voeren. Gewogen score variabele ‘taal’ De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: mondelinge informatie begrijpen; • Score 2, zeer belangrijk: zich kunnen uitdrukken in het Nederlands; • Score 1, belangrijk: zich kunnen uitdrukken in een andere taal. Tabel 55: items variabele ‘taal’ per regio items per regio volgen gesprek in Nederlands volgen gesprek in andere taal voeren gesprek in Nederlands voeren gesprek in andere taal begrijpen leerkracht gewogen score variabele ‘taal’
1 60 82 33 89 98 69
2 53 94 47 95 97 73
3 39 74 30 74 82 60
4 52 100 52 100 100 75
5 50 100 25 100 100 71
6 56 95 27 97 98 70
alle 52 91 36 93 96 78
Regio 3 scoort op alle indicatoren van de variabele ‘taal’ relatief laag. In deze tabel vallen regio 4 en 5 sterk op. Indien met de ouders een andere taal dan het Nederlands wordt gesproken, kunnen alle respondenten een gesprek volgen of voeren op school en begrijpen ze allemaal wat de leerkracht tegen hen zegt.
B. Gewogen score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs De score op de competentiedimensie wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde van de score op drie variabelen, namelijk: 9) capaciteiten van de ouder voor het begrijpen van informatie en ondersteuning bieden aan hun kind; 10) assertiviteit van ouders ten aanzien van onderwijs en 11) kennis van het Nederlands of van een andere taal die op school gebruikt wordt. Over de regio’s heen bekomen we op de competentiedimensie een gewogen score van 78/100. Tabel 56: gewogen score competentiedimensie per regio gewogen score op variabele ‘capaciteiten’ variabele ‘assertiviteit’ variabele ‘taal’ competentiedimensie
1 68 94 69 77
2 70 93 73 79
3 65 93 60 73
4 70 94 75 80
5 67 93 71 77
6 81 96 70 83
alle 71 94 70 78
55
De scores op de variabelen werden hierboven reeds per regio besproken. Voor de competentiedimensie kunnen we concluderen dat regio 4 en regio 6 iets hoger scoren dan de andere regio’s en regio 3 iets lager scoort. De verschillen tussen de regio’s zijn echter niet groot. Figuur 5: schematische voorstelling van de score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio
100
competentiedimensie
90
80
70
60
50
40
1
2
3
4
5
6
regio sow
In deze figuur valt de grote spreiding van de individuele respondenten in regio 3 op, deze variëren tussen de 40 en 95. In de andere regio’s is de spreiding iets kleiner.
56
VI.
Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
De gedragsdimensie heeft betrekking op de gedragingen en reacties die ouders stellen ten aanzien van onderwijs. In welke mate ‘maakt men gebruik’ van de mogelijkheden om betrokken te zijn op onderwijs? Volgende variabelen onderzoeken de betrokkenheid op deze dimensie: 12) ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school; 13) contacten met onderwijs; 14) aanwezigheid op bijeenkomsten en 15) meehelpen aan onderwijsactiviteiten. In het model ‘ouderbetrokkenheid op onderwijs’ is ook een zevende dimensie toegevoegd, met name de tijdsdimensie. De tijdsdimensie verwijst naar de tijdsinvestering die gaat naar de verschillende manieren om betrokken te zijn op onderwijs. De tijdsdimensie is in het instrument verweven in de gedragsdimensie, waar gevraagd wordt naar de frequentie van het gedrag. .
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs In tegenstelling tot de rapportering van de andere dimensies, wordt in de gedragsdimensie niet elk item per regio toegelicht. De gedragsdimensie is immers verweven met de tijdsdimensie. Een opsplitsing van elk item per regio zou een invloed hebben op de overzichtelijkheid van de rapportering. In de rapportering van de gedrags- en tijdsdimensie lichten we enkel de items per regio toe die door de stuurgroep van het onderzoek als uiterst belangrijk volgens de visie van Schoolopbouwwerk Brussel werden aangeduid. We schetsen het beeld per regio hier op basis van de toegekende score. Een score van 75 op het item naar het oudercontact gaan bijvoorbeeld, betekent niet dat 75% van de ouders naar het oudercontact gaat, wel dat bijvoorbeeld de helft van de ouders soms naar het oudercontact gaat (score van deze groep ouders= 25/50) en de andere helft altijd (score van deze groep ouders = 50/50).
57
12. Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school 12.1 Ondersteuning bieden thuis Tabel 57: frequenties waarop ouders thuis ondersteuning bieden (percentage) frequentie per item helpen huiswerk controleren of huiswerk gemaakt overhoren rustige omgeving praten over school stimuleren Ned. tv stimuleren computer kind op tijd naar bed
niet
1 à 2x/week
elke avond
15 5
26 17
25 44
niet van toepassing 34 34
22 6 5 14 47 12
25 61 25 45 35 12
19 33 70 41 17 75
34 / / / / /
Een eerste deel vragen heeft betrekking op zorgen voor een ondersteunende en stimulerende omgeving met betrekking tot het maken van schooltaken en schoolgaan. Bij 65,6% van de respondenten ging het interview over hun kind in het lager onderwijs. De vragen met betrekking tot betrokkenheid van ouders bij schooltaken werden enkel aan deze ouders gesteld. 38% van de ouders met kinderen in het lager onderwijs helpt elke avond met het maken van huiswerk. 24% zegt niet mee te helpen met het huiswerk en 38% helpt 1 à 2 maal per week. Het controleren of het huiswerk gemaakt is, wordt meer gedaan door ouders. 67% van de respondenten controleert elke avond of het huiswerk gemaakt is, 24% 1 à 2 maal per week en 9% van de ouders doet dit niet. 29% van de respondenten overhoort zijn of haar kind elke avond, één derde 1 à 2 maal per week en één derde doet dit nooit. Eén derde van de ouders zorgt ervoor dat het kind zijn huiswerk in een rustige omgeving kan maken, 61% doet dit 1 à 2 maal per week en 6% zegt dit niet te doen (of te kunnen doen). Met betrekking tot het item ‘praten over school’ werd aan de ouders de vraag gesteld of ze vragen aan het kind hoe het op school is geweest. 70% van de respondenten doet dit elke avond, één vierde 1 à 2 maal per week. De overige vragen hebben betrekking op zorgen voor een algemeen stimulerende en ondersteunende omgeving met betrekking tot ‘leren’ buiten school en schooltaken. 96% van de respondenten stimuleert zijn of haar kind minstens 1 à 2 maal per week om naar Nederlandstalige televisie of video’s te kijken. 52% van de ouders stimuleert het kind minstens 1 à 2 maal per week om op de computer te spelen/werken. Ouders met jongere kinderen gaven vaak aan dat hun kind daarvoor nog te klein is. Drie vierde van de ouders stuurt zijn of haar kind elke avond op tijd naar bed, 12% doet dit 1 à 2 maal per week en 12% zei dit niet te doen.
58
Tabel 58: frequenties items van indicator ‘ondersteuning bieden buiten de school’ (percentages) frequentie naar bibliotheek gaan boeken kopen voorlezen aan kind spelen met kind
nooit 57 10 28 6
bijna nooit 5 4 7 7
soms 19 49 43 28
regelmatig 14 20 12 27
veel 4 15 9 32
Ouders kopen vaker boeken voor hun kinderen dan deze uit te lenen in de bibliotheek. 57% van de respondenten gaat nooit naar de bibliotheek. Slechts 18% gaat minstens regelmatig naar de bibliotheek. 35% van de respondenten koopt regelmatig tot veel boeken en bijna de helft (49%) zegt soms boeken te kopen. 64% van de ouders leest soms tot veel voor aan het kind. 28% leest nooit voor. Eén derde van de geïnterviewde ouders zei veel te spelen met hun kind. 55% speelt soms tot regelmatig met hun kind. 13% speelt nooit of bijna nooit met hun kind. Tabel 59: score uiterst belangrijke items indicator ondersteuning thuis per regio (op 100) ondersteuning bieden thuis per regio voor rustige omgeving zorgen praten over de school voorlezen aan het kind spelen met het kind kind stimuleren Ned. tv te kijken kind op tijd naar bed sturen
1 100 83 52 73 67 76
2 92 75 36 69 61 81
3 70 67 35 62 62 62
4 96 83 35 74 62 93
5 84 87 48 69 67 88
6 100 93 39 60 59 83
alle 91 82 41 68 63 81
In deze tabel zijn de scores per item weergegeven. De score op een item wordt bepaald door het gestelde gedrag en de frequentie van het gedrag. In alle regio’s lezen ouders het minst vaak voor ten opzichte van de andere items. Alle respondenten in regio 1 en regio 6 zorgen altijd voor een rustige omgeving voor hun kind om hun huiswerk te maken. In regio 3 doen de ouders dit het minst. De ouders in regio 6 praten het vaakst over de school, de ouders in regio 3 het minst. 12.2 Gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod 34,4% van de interviews ging over kinderen in het kleuteronderwijs. Zij zijn voor sommige vrijetijdsinitiatieven nog te jong om zich in te schrijven. 29% van alle geïnterviewde ouders stuurt hun kind naar een Nederlandstalig vrijetijdsinitiatief. Ouders vermeldden vaak dat ze hun kind naar een Franstalig initiatief sturen omdat er geen Nederlandstalig aanbod is in de buurt of ze er niet terechtkunnen. Onderstaande tabel geeft weer naar welke vrijetijdsinitiatieven de kinderen van de geïnterviewde ouders gaan. Ouders konden meer dat één initiatief opgeven.
59
Tabel 60: percentage per vrijetijdsinitiatief kind gaat naar: muziekschool sportclub speelpleinwerking jeugdbeweging huiswerkklas andere
neen 98,8 73,4 93,8 94,6 96,7 90,6
ja, maar geen Nederlandstalige organisatie / 11,6 / 1,7 1,7 2,1
ja, Nederlandstalige organisatie 1,2 14,9 6,2 3,7 1,7 6,2
De meeste kinderen gaan naar een sportclub (zowel naar Nederlandstalige als niet Nederlandstalige initiatieven). 6,2% van de kinderen gaat in de vakanties naar de speelpleinen. In onderstaande tabel wordt toegelicht welk percentage ouders per regio hun kind naar minstens één Nederlandstalige vrijetijdsorganisatie stuurt. Tabel 61: gebruik maken van Nederlandstalig vrijetijdsaanbod per regio (percentages) item per regio 1 2 3 4 5 6 alle gebruik maken van Nederlandstalig vrijetijdsaanbod 29 22 15 26 55 25 29 De ouders uit regio 5 sturen hun kinderen het meest naar een Nederlandstalige organisatie (55%), de ouders uit regio 3 het minst. 13. Contacten met onderwijs 13.1 Naleven van afspraken en regels met betrekking tot het kind 98% van de ouders ziet erop toe dat hun kind elke dag naar school gaat, 1% zorgt daar meestal voor. Er is geen enkele ouder die antwoordt dat hij/zij niet toeziet op regelmatige aanwezigheid. 95% van de ouders zorgt ervoor dat hun kind ook op tijd op school is. Anderen (2%) zeggen dat hun kind meestal op tijd op school is. Er zijn een aantal kinderen die niet op tijd op school komen of voor wie de ouder niet (moet) toezien op regelmatige aanwezigheid op school (1%). De overige vragen bij deze indicator hebben betrekking op de agenda of het heen-enweerschriftje. 43% van de ouders tekent de agenda elke dag, 19% doet dit 1 à 2 maal per week. Ouders gaven aan dat het niet op elke school gevraagd wordt de agenda elke dag te tekenen. 3% zei de agenda niet te tekenen. Voor 34,4% van de geïnterviewde ouders was deze vraag niet van toepassing. Drie vierde van de ouders lezen de agenda of het heen-en-weerschriftje elke avond (56%) of 1 à 2 maal per week (24%). 13% van de ouders geeft aan dat hun kind geen heen-enweerschriftje heeft. 7% zegt de agenda of het heen-en-weerschriftje niet te lezen. Onderstaande tabel geeft de verdeling van dit item per regio weer.
60
Tabel 63: lezen van agenda of heen- en weerschriftje per regio (percentages) lezen agenda of schriftje per regio neen 1 à 2 maal per week elke avond niet van toepassing
1 / 9 82 9
2 11 33 45 11
3 6 59 25 10
4 10 31 55 4
5 5 / 63 32
6 13 19 58 10
Alle 7 24 56 13
We vroegen de ouders op welke manier ze reageren op notities in de agenda of het heenen-weerschriftje en of ze er zelf iets in schrijven. Voor 13% van de geïnterviewde ouders waren deze vragen niet van toepassing. 40% reageert mondeling en 14% reageert schriftelijk. 25% van de ouders zei dat de leerkracht niets schrijft in de agenda. 7% van de ouders reageert niet op notities in de agenda of het heen-en-weerschriftje. Tabel 64: manier van reageren op notities per regio (percentages) reageren op notities per regio niet reageren mondeling reageren schriftelijk reageren leerkracht schrijft niets niet van toepassing
1 7 28 25 30 10
2 6 43 14 26 11
3 12 28 22 28 10
4 / 62 12 22 4
5 15 38 3 12 32
6 2 46 10 32 10
alle 7 41 14 25 13
Bijna de helft van de ouders (43%) schrijft nooit zelf iets in de agenda of het heen-enweerschriftje. 39% gebruikt de agenda of het heen-en-weerschriftje wel als communicatiekanaal met de school. Meestal als ze een schriftelijke opmerking niet begrijpen, het kind ziek was of het kind zijn/haar huiswerk niet heeft kunnen maken. 13.2 Informele contacten hebben op school 91% van de respondenten praat wel eens met de leerkracht zonder een afspraak te maken. Het percentage ouders dat informeel met de directie praat ligt lager, namelijk 71%. Vier vijfde van de respondenten praat met andere ouders over wat er op school gebeurt. Tabel 65: percentage ‘informele contacten hebben op school’ per regio Informele contacten per regio met directie met leerkracht met andere ouders
1 81 81 86
2 61 92 69
3 67 100 97
4 55 88 64
5 79 100 97
6 79 87 71
alle 71 91 80
61
13.3 Formele contacten hebben met de school 24% van de ouders zegt al formele contacten te hebben gehad met de directie. 68% zegt van niet, maar geeft aan het wel te zullen doen indien er een probleem is. 8% zegt dat ze geen contact zouden opnemen met de directie. 28% van de ouders zegt al eens een afspraak te hebben gemaakt met de leerkracht, 63% zegt van niet, maar geeft aan het wel te zullen doen indien er een probleem is. 9% zegt dat ze geen contact zouden opnemen met de leerkracht. Onderstaande tabel geeft de percentages per regio weer. Tabel 66: aantal ouders per regio dat formele contacten heeft met directie en leerkracht Regio formele contacten met leerkracht geen formele contacten ouder zou wel contact opnemen bij probleem formele contacten formele contacten met directie geen formele contacten ouder zou wel contact opnemen bij probleem formele contacten
1
2
3
4
5
6
Alle
10
14
9
14
3
6
9
57
61
48
57
77
75
63
33
25
43
29
20
19
28
2
11
21
10
12
0
8
86
56
58
60
63
77
68
12
33
21
30
25
23
24
13.4 Informatie van de school lezen Deze indicator onderzoekt hoe vaak ouders informatie van de school, met of zonder hulp lezen. Onderstaande tabel geeft de percentages per infokanaal weer. Tabel 67: percentage lezen schriftelijke communicatie per infokanaal ouder leest informatie brieven schoolkrant infobord(en)
niet
soms
/ 30 25
8 12 28
soms met altijd hulp 7 73 0,4 12 5 31
altijd met is er niet hulp op school 10 / / 46 4 7,5
83% van de ouders leest de brieven van de school altijd met of zonder hulp. 15% leest de brieven soms. Geen enkele respondent leest de brieven nooit. De percentages bij het lezen van de schoolkrant wijzen erop dat er op veel scholen geen schoolkrant is, de ouders niet weten dat er een schoolkrant is of de term ‘schoolkrant’ niet
62
op alle scholen gebruikt wordt (en ouders de schoolkrant misschien wel zouden kennen onder een andere naam). Eén derde van de geïnterviewde ouders leest altijd de infoborden. Ongeveer eenzelfde percentage ouders leest de infoborden soms. Dit wijst erop dat de infoborden door de ouders gebruikt worden als kanaal om informatie te verwerven. Toch is er één vierde van de ouders die aangeeft de infoborden niet te lezen. 14. Aanwezigheid op bijeenkomsten Deze variabele onderzoekt hoe vaak ouders aanwezig zijn op bijeenkomsten op school. Aan de ouders werden een aantal activiteiten voorgelegd die op school (mogelijks) georganiseerd worden. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het percentage ouders dat deelneemt aan de opgesomde activiteiten en hoe vaak ze deelnemen. Tabel 68: percentage tijdsinvestering aanwezigheid op bijeenkomsten bijeenkomst infomoment etentje schoolfeest opendeurdag toneel sport
nooit 26 33 12 33 19 32
soms 23 16 18 10 10 3
altijd 37 19 65 31 38 5
is er niet op school 14 19 1 22 18 37
Ouders nemen het vaakst deel aan het schoolfeest, 65% zegt altijd te gaan. Sportactiviteiten voor of samen met ouders worden volgens de respondenten het minst georganiseerd en zijn ook niet populair. 19% van de respondenten gaat altijd naar etentjes van de school, 16% soms. Eén derde zei nooit te gaan. De vraag met betrekking tot de opendeurdag bracht de ouders in de war omdat de opendeurdag volgens hen meestal samenvalt met het schoolfeest. Deelname aan een infomoment Iets meer dan één derde van de ouders gaat altijd naar infomomenten van de school. 23% gaat soms en 26% nooit. 14% van de respondenten zei dat er geen infomomenten georganiseerd worden op school. Onderstaande tabel geeft het item ‘deelname aan infomoment’ per regio weer. Tabel 69: deelname aan infomoment per regio (percentage) Deelname infomoment nooit soms altijd is er niet op school
1 40 25 35 /
2 26 12 38 24
3 / 46 36 18
4 25 5 48 22
5 8 33 33 26
6 45 23 30 2
alle 26 23 37 14
63
In regio 1 en regio 6 bevinden zich de grootste percentages ouders dat nooit naar infomomenten gaat. In regio 6 is dat, samen met het percentage ouders dat denkt dat er geen infomomenten zijn, bijna de helft van de respondenten (47%). In regio 1 zijn alle respondenten wel op de hoogte van de aanwezigheid van infomomenten op school. In regio 2 gaat de helft van de ouders soms of altijd naar infomomenten. Ongeveer één vierde gaat nooit en één vierde zei dat er geen infomomenten zijn op school. De ouders die in regio 3 niet naar infomomenten gaan, zijn enkel degene die er niet van op de hoogte zijn dat er infomomenten georganiseerd worden op school. In regio 4 gaat bijna de helft van de ouders (48%) altijd naar infomomenten. Eén vierde gaat nooit en 22% zei dat er op school geen infomomenten georganiseerd worden. Twee derde van de respondenten in regio 5 gaan naar infomomenten, één derde altijd en één derde soms. 26% zei dat er geen infomomenten georganiseerd worden. Deelname aan een open-klas-moment Eén derde van de respondenten zei dat er op de school van hun kind geen open-klasmomenten worden georganiseerd. 26% van de ouders gaat altijd naar een open-klasmoment en 15% gaat soms. 26% van de ouders gaat nooit. Onderstaande tabel geeft de verdeling per regio weer. Tabel 70: deelname aan open-klas-moment per regio (percentages) Deelname open-klas-moment nooit soms altijd is er niet op school
1 27 5 43 25
2 28 19 16 37
3 15 41 26 18
4 36 9 12 42
5 2 5 20 73
6 45 17 36 2
alle 26 15 26 33
Aanwezigheid op oudercontact 67% van de ouders gaat altijd naar het oudercontact, 32% gaat soms. Geen enkele ouder zei nooit naar het oudercontact te gaan. Er zijn wel twee ouders die aangeven dat er geen oudercontact is voor hun kind op school. Tabel 71: aanwezigheid op oudercontact per regio (percentage) aanwezigheid oudercontact soms altijd niet van toepassing
1 45 55 /
2 25 72 3
3 27 73 /
4 26 74 /
5 30 70 /
6 34 64 2
alle 32 67 1
In regio 2 en regio 6 was er telkens één ouder die zei dat er op school geen oudercontact georganiseerd wordt. Geen enkele respondent gaat nooit naar het oudercontact. In regio 1 en regio 6 gaan ouders het minst vaak naar het oudercontact. In regio’s 2 tot en met 5 gaat bijna drie vierde van de ouders altijd naar het oudercontact.
64
Deelname aan oudergroep, oudercomité of schoolraad Tabel 72: percentage geïnterviewde ouders per regio dat lid is van oudergroep, oudercomité en schoolraad. items per regio deelname aan oudergroep deelname aan oudercomité deelname aan schoolraad
1 33 26 2
2 19 6 0
3 9 0 0
4 7 0 2
5 28 13 0
6 31 15 2
alle 22 10 1
Over de regio’s heen zei 22% van de respondenten lid van een oudergroep. In regio 6 zijn het meest ouders geïnterviewd die lid zijn van een oudergroep (31%); ook in regio 5 is er een relatief grote deelname; in regio 3 en 4 het minst. 10,4% van alle respondenten gaf aan lid te zijn van het oudercomité. In regio 1 zei één derde van de ouders lid te zijn van de oudergroep en één vierde van het oudercomité. In regio 3 en 4 zei geen enkele ouder lid te zijn van het oudercomité. In totaal zijn 3 ouders geïnterviewd die lid zijn van de schoolraad (1%). Deze ouders hebben kinderen in een school in regio 1, regio 4 en regio 6. 15. Meehelpen aan onderwijsactiviteiten 15.1 Bieden van praktische hulp 38% van de ouders antwoordde mee te helpen op school. Ouders helpen op school het meest mee bij etentjes (17%) of bij het schoolfeest (10%). Andere manieren waarop ouders meehelpen zijn: geld inzamelen, meehelpen bij ontbijtactiviteit, meehelpen met tombola, een uitstap begeleiden, voorlezen, meehelpen bij een ophaling (bv. kleren) en deelnemen aan de activiteiten van schoolopbouwwerk. 7,5% van de ouders zei mee te helpen in de klas. Ouders helpen mee aan een etentje, zamelen geld in, helpen op een open-klas-dag, komen praten over hun baby’s in de klas, gaan mee op uitstap, naar het zwembad of naar de bibliotheek of komen voorlezen in de klas. Onderstaande tabel geeft de percentages per regio weer. Tabel 73: bieden van praktische hulp per regio (percentage) item per regio ouder helpt mee op school ouder helpt mee in de klas
1 33 7
2 31 6
3 61 3
4 26 10
5 32 15
6 46 4
alle 38 7
In alle regio’s bieden ouders meer of vaker praktische hulp op school dan in de klas. Vooral regio 3 valt hier op; in deze regio gaf het grootste percentage ouders aan te helpen op school en het laagste percentage te helpen in de klas.
65
15.2 Bieden van inhoudelijke hulp 11% van de ouders doet regelmatig voorstellen op school of in de klas. 16% van de ouders helpt soms tot regelmatig voorstellen uitwerken. Eén derde van de geïnterviewde ouders helpt meedenken bij de voorbereiding van het schoolfeest. Onderstaande tabel geeft de aantallen per regio weer. Tabel 74: percentage ouders per regio dat soms tot regelmatig inhoudelijke hulp biedt op school bieden inhoudelijke hulp per regio voorstellen doen helpen uitwerken voorstel meedenken (voorbereiden schoolfeest)
1 14 38 50
2 6 3 31
3 0 0 21
4 17 10 21
5 13 23 40
6 17 23 50
alle 11 16 36
Vooral regio 3 en regio 2 springen hier in het oog. Geen enkele respondent uit regio 3 doet voorstellen of helpt een voorstel mee uitwerken, in regio 2 slechts enkele respondenten.
B. Gewogen score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs De score op de gedragsdimensie wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde van de score op onderstaande variabelen. In de antwoordmogelijkheden en het bepalen van de score zijn ook de tijd die ouders in een bepaald gedrag investeren opgenomen. In deze dimensie zijn vier variabelen onderscheiden, namelijk: 12) ondersteuning bieden buiten de school (aan kinderen thuis/vrije tijd), 13) contacten met onderwijs, 14) aanwezigheid op bijeenkomsten en 15) meehelpen aan onderwijsactiviteiten. De volgende items werden hiervoor door de stuurgroep (cf. infra) geprioriteerd: • Score 3, uiterst belangrijk: ondersteuning bieden thuis (voor rustige omgeving zorgen, voor maken schooltaken, praten over school, voorlezen aan het kind, samen spelletjes spelen, (Nederlandstalige) kindertelevisie en video’s bekijken, op tijd naar bed; contacten met onderwijs (naleven van afspraken en regels m.b.t. kind: toezien op regelmatige aanwezigheid op school, toezien op tijdig aanwezig zijn op school; informele contacten hebben met leerkracht, andere ouders; formele contacten hebben met directie, informatie van de school ‘lezen’), aanwezigheid op bijeenkomsten (infomomenten op school, open-klas-momenten, oudercontact); • Score 2, zeer belangrijk: ondersteuning bieden thuis (naar bibliotheek gaan), gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod (jeugdbeweging/sport), contacten met onderwijs (naleven van afspraken en regels m.b.t. kind: reageren op notities van juf/meester in de agenda, zelf iets in de agenda schrijven; formele contacten hebben met leerkracht) , aanwezigheid op bijeenkomsten ( schoolfeest, oudergroep), meehelpen aan onderwijsactiviteiten (bieden van inhoudelijke hulp); • Score 1, belangrijk: ondersteuning bieden thuis (helpen met huiswerk, huiswerk controleren, leerstof opvragen), contacten met onderwijs (naleven van afspraken en 66
regels m.b.t. kind: agenda tekenen, agenda lezen; informele contacten hebben met directie), aanwezigheid op bijeenkomsten (etentjes van de school, opendeurdagen van de school, toneelvoorstelling op de school, sportactiviteiten van de school, oudercomité, schoolraad), meehelpen aan onderwijsactiviteiten (bieden van praktische hulp).
Tabel 75: gewogen score op de gedragsdimensie per regio gewogen score op variabele ‘ondersteuning buiten school’ variabele ‘contacten met onderwijs’ variabele ‘aanwezigheid op bijeenkomsten’ variabele ‘meehelpen aan onderwijsactiviteiten’ gedragsdimensie
1 42 74 43 24 47
2 38 71 38 14 43
3 32 70 41 13 40
4 41 70 36 15 43
5 56 76 43 20 51
6 41 78 42 22 47
alle 42 74 40 18 45
Over de regio’s heen bekomen we op de gedrags- en tijdsdimensie een gewogen score van 45/100. De scores op de variabelen werden hierboven reeds per regio besproken. Voor deze dimensie kunnen we concluderen dat regio 2, 3 en 4 relatief laag scoren. De gewogen score in regio 5 is het hoogst. Figuur 6: schematische voorstelling van de score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs. 90.00
80.00
123
gedragsdimensie
70.00
3
75
60.00
50.00
40.00
36
30.00
72 20.00
1
2
3
4
5
6
regio sow
Op deze figuur zien we dat er opvallende verschillen zijn in de spreiding van de respondenten tussen regio’s. In regio 4 is deze spreiding het kleinst, maar hebben 3 ouders een extreme gewogen score. In regio 6 zien we de grootste spreiding.
67
2.3 Kruisverbanden tussen dimensies In de beschrijving van de resultaten per dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs kwamen sommige onderwerpen in verschillende dimensies aan bod. In dit deel vermelden we een aantal frappante kruisverbanden tussen de dimensies. Hoewel 36% van de respondenten zegt een gesprek in het Nederlands te kunnen voeren, werd slechts 17% van de interviews in het Nederlands afgenomen. 70,5% van de interviews gebeurde in het Frans. Ouders zijn in eerste instantie geïnteresseerd in hun eigen kind. De kennis over het klasgebeuren en het eigen kind (en het verlangen om kennis daarover te verwerven) ligt in alle regio’s hoog. In de rationele dimensie werden ouders gevraagd naar hun overwegingen bij verschillende gedragingen. Uit de resultaten blijkt dat ouders vooral vanuit overwegingen met betrekking tot hun eigen kind handelen (mijn kind heeft het graag, het is belangrijk voor de slaagkansen, het is belangrijk voor de toekomst van het kind of om meer informatie te krijgen over hun kind). Het oudercontact wordt door de ouders als zeer belangrijk beschouwd, vooral omdat het een belangrijke bron van informatie kan zijn over hoe het met hun kind op school gaat. Ouders blijken vooral veel aandacht te besteden aan informatie die hen via brieven van de school bereikt. 83% van de ouders geeft aan de brieven van de school altijd met of zonder hulp te lezen. 15% leest de brieven soms. Geen enkele ouder leest de brieven nooit. Eén ouder geeft aan de brieven niet te begrijpen en geen hulp te (kunnen) vragen. 54% van de ouders begrijpt de brieven zelf, het overige percentage gebruikt hiervoor hulpbronnen. 16% van de ouders vraagt het kind om hulp en 11% roept de hulp van de echtgeno(o)t(e) in. De vriendenkring en de school worden telkens door 9% van de ouders als hulpbronnen opgenoemd. Dat brieven de belangrijkste infobron vormen, brengt een zekere nuance aan bij de hoge scores op de emotionele dimensie: ouders verklaarden bij deze dimensie dat ze zich sterk ‘welkom’ voelden en de directie altijd te kunnen aanspreken. Dit zou echter als gevolg moeten/kunnen hebben dat net mondelinge communicatie (bijvoorbeeld korte mondelinge informele gesprekjes) een belangrijkere rol gaan spelen bij het opdoen van info. Dit kan erop wijzen dat bij de emotionele dimensie gedeeltelijk sociaal wenselijke antwoorden door de ouders werden gegeven, of dat het basisgevoel van ‘zich welkom voelen’ niet altijd concreet wordt omgezet in vlotte, gemakkelijke communicatie tussen het schoolteam (leerkracht, directie) en de ouders. De agenda of het heen-en-weerschriftje wordt door twee derden van de ouders genoemd als kanaal om informatie over hun kind te verwerven. Drie vierde van de ouders lezen de agenda of het heen-en-weerschriftje elke avond (56%) of 1 à 2 maal per week (24%). 7% leest de agenda of het heen-en-weerschriftje niet. 13% van de respondenten gaf aan dat hun kind geen heen-en-weerschriftje heeft. 47% van de respondenten begrijpt wat erin staat zelf. 3% van de ouders zegt niet te begrijpen wat in de agenda of het heen-enweerschriftje staat en geen hulp te (kunnen) vragen . De overige ouders spreken volgende hulpbronnen aan: het kind zelf (20%), de vriendenkring (8%), de echtgeno(o)t(e) (5%) en de school zelf (3%). 39% van de respondenten gebruikt de agenda of het heen-en-
68
weerschriftje als communicatiekanaal met de school. Dit gebeurt meestal als ze een schriftelijke opmerking niet begrijpen, het kind ziek was of het kind zijn/haar huiswerk niet heeft kunnen maken. Acties die de overgrote meerderheid van de ouders nemen om de schoolloopbaan van hun kinderen te ondersteunen en hun (hoge) betrokkenheid daarbij te tonen zijn praten met het kind over school, het kind op tijd naar bed sturen, en ervoor zorgen dat het kind in een rustige omgeving zijn huistaken kan maken. 92% van de ouders met kinderen in het lager onderwijs vinden dat ouders hun kinderen moeten helpen bij schooltaken. 76% zegt dat ze hun kinderen daarbij zelf kunnen helpen. De respondenten ondersteunen kinderen thuis ook vaak door hen te stimuleren om naar Nederlandstalige televisie of video’s te kijken (96%). 64% van de ouders geeft aan soms tot veel voor te lezen aan het kind. 28% zegt nooit voor te lezen. Eén derde van de geïnterviewde ouders zegt veel te spelen met hun kind. 55% speelt soms tot regelmatig met hun kind. 13% speelt nooit of bijna nooit met hun kind. Bijna alle ouders (99%) vinden het wenselijk dat ouders aanwezig zijn op het oudercontact. Er is geen enkele ouder die zegt nooit naar het oudercontact te gaan, wel zijn er twee ouders die zeggen dat er geen oudercontact is op school. 67% van de respondenten gaat altijd naar het oudercontact, 32% gaat soms. Ongeveer drie vierde van de ouders geeft aan naar het oudercontact te (willen) gaan om informatie over hun kind te krijgen. Dit is opnieuw een duidelijke vraag van de ouders uit naar informatie over hun eigen kind. 85% van de ouders gelooft dat ouders een rol kunnen spelen op school door mee te helpen met activiteiten en 54% zegt dat ze zelf kunnen helpen op school. Toch geeft slechts 38% van de ouders aan mee te helpen op school. 69% van de geïnterviewde ouders gelooft dat ouders een rol kunnen spelen in de klas en 59% zegt dat ze zelf kunnen helpen in de klas. Slechts 8% van de ouders zegt mee te helpen in de klas. Tegelijkertijd zegt 55% van de respondenten dat ze niet meehelpen in de klas omdat de leerkracht dit niet vraagt. Deze resultaten wijzen erop dat er bij de ouders een grote interesse is om mee te helpen in de klas, maar dat de leerkracht hen hiervoor niet aanspreekt.
69
Deel 3: Beschrijving onderzoeksresultaten luik 2 ‘implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen’ Het tweede luik van het instrument onderzoekt de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij scholen. Op basis van persoonlijke interviews met de directies van de basisscholen die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel, wordt hieronder de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen beschreven. In bijlage 5 vindt u ook de beschrijvingen per regio 20 . In dit gedeelte van het onderzoeksrapport brengen we de gegevens van de regio’s samen. In het onderzoek werden 33 interviews afgenomen van de directies van de basisscholen die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel. Eén directie wilde niet meewerken aan het onderzoek en één interview werd afgenomen van twee directies samen, van wie de scholen een schoolgemeenschap vormen. Het aantal basisscholen waarmee samengewerkt wordt, varieert sterk per regio. In bijlage 2 vindt u een overzicht per regio een overzicht van de meewerkende scholen. Bij de beschrijving van de resultaten hanteren we de volgorde en nummering van het codeboek 21 . In deze beschrijving komen volgende onderdelen aan bod: 1) samenwerking met schoolopbouwwerk; 2) een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu; 3) inbreng van de doelgroep verhogen.
I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking schoolopbouwwerk in de school (aanvaarding en vertrouwen) 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk 1.1.1 Directie gelooft in meerwaarde Alle directies vinden de samenwerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde voor de school, al zijn sommigen daar meer gematigd over dan anderen. Sommige directies nemen een afwachtende houding aan tot het project is afgelopen. Er worden verschillende redenen genoemd waarom de ondersteuning van schoolopbouwwerk voor de scholen belangrijk is. Een eerste reden bevindt zich op het praktische niveau, met name omdat de school zelf geen tijd en mogelijkheden heeft om zelf projecten uit te voeren of toch niet altijd voldoende tijd heeft om deze zo grondig en dynamisch uit te voeren als schoolopbouwwerk. De ondersteuning van schoolopbouwwerk vormt ten tweede voor de scholen ook een inbreng van een derde, objectieve partij in de ‘discussies’ tussen ouders en scholen. De schoolopbouwwerkers kunnen vergelijken met andere scholen, de ouders 20
Zie bijlage 5 : beschrijving ‘implementatie concept schoolopbouwwerk bij scholen’ per regio.
70
geloven of aanvaarden eerder de dingen die de schoolopbouwwerker zegt en de discussies worden gevoerd in een positief klimaat. 1.1.2 Leerkrachten geloven in meerwaarde Volgens de directies zijn de leerkrachten niet allemaal overtuigd van de meerwaarde van de samenwerking met schoolopbouwwerk. De redenen waarom de leerkrachten volgens de directie niet overtuigd zijn van de meerwaarde zijn van verschillende aard: samenwerking met een externe organisatie betekent voor hen meer werk, externe organisaties worden door sommige leerkrachten als ‘indringers’ gezien, de leerkrachten zijn niet altijd even goed op de hoogte van het project, ze zijn er niet in geïnteresseerd of zij hebben andere prioriteiten. Anderen – veelal de leerkrachten die meewerken aan het project – zien er volgens de directies zeker een meerwaarde in. Toch halen sommige directies tijdens het interview ook de frustraties van de meewerkende leerkrachten aan. Deze hebben te maken met de soms lage opkomst van ouders op de bijeenkomsten van schoolopbouwwerk. 1.2 Geloof in project 1.2.1 Directie gelooft in project De directies geloven in het specifieke schoolopbouwwerk-project dat op hun school loopt, hoewel sommigen aanhalen dat het thema van het project niet het grootste knelpunt/probleem is in hun school. Maar de keuze van het thema van het project uit de omgevingsanalyses heeft bijgedragen tot het geloof van de directies in het thema. De meerderheid van de directies vermeldt dat er een meerwaarde ligt in het samenbrengen van de noden van scholen en ouders. De directies vermelden dat er rond de thema’s van de projecten al initiatieven waren genomen door de scholen in het verleden, maar dat ze met de ondersteuning van schoolopbouwwerk grondiger aan de thema’s kunnen werken en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk een nieuw élan kan geven aan de school. 1.2.2 Leerkrachten geloven in project Hier krijgen we hetzelfde verhaal als bij het geloof van de leerkrachten in de meerwaarde van de samenwerking met schoolopbouwwerk (cf. supra). Sommige directies vinden dat het moeilijk is om een ingang te vinden bij de leerkrachten: ze vrezen de bemoeizucht van ouders (al dan niet uit vorige ervaringen), het is een extra belasting voor de leerkracht,… . 1.2.3 Het project heeft haalbare doelstellingen Niet in alle regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel zijn de directies overtuigd van de haalbaarheid van de doelstellingen. Dit heeft vooral te maken met de afbakening van de te bereiken doelgroep. In regio 6, waar het einddoel betrekking heeft op het ‘mobiliseren’ van een aantal (piloot)ouders die leidinggevend zijn naar de andere ouders toe, is de
71
overtuiging bij de directies het grootst. In de andere regio’s is er niet zozeer een afbakening van de doelgroep gemaakt, waar de directies dan ook over ‘vallen’. Ze zien wel een meerwaarde in het project maar vrezen dat schoolopbouwwerk te weinig ouders bereikt om voor een representatieve groep de doelstellingen te halen. 1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers 1.3.1 Afspraken (controle) Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken gemaakt. De praktische afspraken worden per school gemaakt en die worden volgens de directies zeer goed nageleefd. De inhoudelijke afspraken verschillen van school tot school. Er ligt een thema vast, maar daarbinnen zijn er bepaalde onderwerpen die volgens de directies niet besproken kunnen worden omdat het onderwerpen zijn die wettelijk of gemeentelijk vastliggen of waarover enkel de school kan beslissen, bijvoorbeeld zittenblijven, (geen) zwemlessen, huiswerkbegeleiding,… . 1.3.2 Samenwerking Alle directies vinden dat de afspraken zeer goed worden nageleefd en dat de samenwerking vlot verloopt. In enkele regio’s melden de directies wel dat in het eerste projectjaar de verandering van schoolopbouwwerker de uitvoering van het project vertraagde. Bij de directies van de scholen die met het ‘oude’ schoolopbouwwerk hebben samengewerkt, lijkt het gevoel te overheersen dat de samenwerking constructiever verloopt dan vroeger.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen De directies zijn redelijk goed op de hoogte van de doelstellingen van het project. Een minderheid vermeldt de titel van het project in de desbetreffende regio, maar de antwoorden van de directies hebben wel betrekking op het thema. Ongeveer de helft van de directies wijst er ook op dat aan de continuïteit van het project wordt gewerkt, met name dat het thema van het project blijft leven op de school na het ‘wegvallen’ van de ondersteuning van schoolopbouwwerk. Op het moment dat de interviews met de directies werden afgenomen, was nog niet in alle regio’s het specifieke eindproduct voor het lopende schooljaar bepaald.
72
2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk De meeste directies geven op deze vraag antwoorden die betrekking hebben op de methodieken die tijdens de bijeenkomsten van schoolopbouwwerk gebruikt worden zoals bijvoorbeeld stellingenspel, quiz, discussiegroepjes,… De meerderheid van de directies vermeldt ook dat via deze methodieken gewerkt wordt aan onderhandeling, uitwisseling en discussie tussen ouders en school. 2.3 Kennis van verwachtingen schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat de schoolopbouwwerkers verwachten dat de school actief meewerkt aan het project, met name dat er leerkrachten aanwezig zijn en dat ze actief meewerken tijdens de bijeenkomsten van de kerngroep, oudergroep, schoolraad, … (afhankelijk van het specifieke project in de regio) en tijdens activiteiten. Volgens de directies zijn hiervoor duidelijke afspraken gemaakt. 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen De directies verwachten van de schoolopbouwwerkers vooral ondersteuning. De mate waarin en het soort ondersteuning dat de directies verwachten is afhankelijk van: 1) het specifieke project dat uitgevoerd wordt in de regio, 2) de inspanningen die door de scholen vroeger al gedaan werden met betrekking tot het thema van het project en 3) de expertise die de scholen al hebben met betrekking tot het thema (al dan niet door samenwerking met andere externe partners). De schoolopbouwwerkers zijn volgens de directies de meer competente actoren in het project en degenen die meer tijd en energie kunnen steken in het voorbereiden van bijeenkomsten en bereiken van ouders. Bijna alle directies verwachten dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt om meer ouders te bereiken.
3) Medewerking scholen aan het project 3.1 Medewerking leerkrachten Op elke school zijn er leerkrachten gevraagd om mee te werken aan het project, de ‘dragende’ leerkrachten. Op veel scholen zijn dit de GOK-leerkrachten of zorgcoördinatoren omdat zij zich het gemakkelijkst kunnen vrijmaken. Volgens de meeste directies hebben zij zich vrijwillig kandidaat gesteld. Tijdens het tweede projectjaar is op ongeveer de helft van de scholen al een verandering te melden in de samenstelling van het team ‘dragende’ leerkrachten (op sommige scholen is dit zelfs al een volledig nieuw team).
73
3.2 Inbreng school in voorbereiding kerngroep / oudergroep In de regio’s waar met een kerngroep wordt gewerkt, is de schoolopbouwwerker verantwoordelijk voor de inhoudelijke voorbereiding. Met de kerngroep wordt de inhoud van de oudergroep voorbereid. In de regio’s waar er geen kerngroep is, gebeurt de inhoudelijke voorbereiding door de schoolopbouwwerker alleen of met de dragende leerkrachten. Naar praktische voorbereidingen toe zijn er verschillen te merken tussen de regio’s. In sommige regio’s wordt dit volledig door de scholen opgenomen, in andere gebeurt dit door de schoolopbouwwerker (samen met de kerngroep - de school voorziet dan enkel het lokaal). 3.3 Taak leerkrachten op kerngroep / oudergroep De dragende leerkrachten zijn in de eerste plaats de spreekbuis naar de ouders en naar de leerkrachten. Ze vertegenwoordigen de school, geven de informatie van de school door aan de ouders, spelen in op vragen,… . Sommige directies vermelden ook dat de dragende leerkracht als taak heeft om in de oudergroep ‘de roddel’ tegen te houden. Tenslotte maakt de samenwerking met de leerkrachten het voor de schoolopbouwwerker gemakkelijker om ouders in kleinere groepjes in te delen tijdens de discussies. 3.4 Communicatie 3.4.1 Communicatie tussen scholen en schoolopbouwwerkers De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen ofwel de dragende leerkrachten ofwel de directie. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project; ze proberen op het einde van de bijeenkomst aanwezig te zijn, worden op de hoogte gehouden via de leerkrachten, via regelmatig overleg of via mail. Het schoolteam wordt vooral via personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de dragende leerkrachten of de schoolopbouwwerker briefen waar ze mee bezig zijn en waar naartoe gewerkt wordt. Op sommige scholen zijn er aparte vergaderingen met het schoolteam of ‘werklunches’. Informatie over schoolopbouwwerk wordt in de meeste scholen ook opgenomen in de nieuwsbrief, of de verslagen worden doorgegeven naar de leerkrachten. 3.4.2 Communicatie naar alle ouders Ouders worden op verschillende manieren op de hoogte gehouden van het verloop van het project, op info-avonden, via schriftelijke informatie (brieven, affiches, nieuwsbrief, infoborden,…) en via schoolpoortcontacten (meestal door de schoolopbouwwerkers, maar ook door leerkrachten en andere ouders).
74
3.4.3 Communicatie naar partnerorganisaties Niet alle directies zijn even goed op de hoogte van de contacten met externe partners. Op sommige scholen organiseren de directies regelmatig een schoolbetrokken overleg met alle externe partners, in andere scholen is het de verantwoordelijkheid van de schoolopbouwwerker om externe organisaties op de hoogte te houden.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk Volgens de directies leidt de samenwerking met schoolopbouwwerk waarschijnlijk vooral onbewust of onrechtstreeks tot nieuwe ideeën of manieren van werken. Sommige directies zien de samenwerking met schoolopbouwwerk (zoals met alle externe partners) als een automatisch leerproces waarbij inzichten worden verworven. Een aantal directies vermelden dat ze erover verbaasd zijn hoe inhoudelijk je kan werken met ouders, ook al zijn de barrières (taal, cultuur, scholing) groot. Verder vermelden sommige directies ook de (mogelijke) positieve invloed op de ouders, namelijk dat ouders voelen dat de school openstaat om met hen samen te werken en vermelden ze hun hoop dat de ouders ook betrokken blijven. Toch geeft de samenwerking met schoolopbouwwerk een aantal directies een dubbel gevoel: “de school heeft al zo lang geprobeerd, hoe zal een externe partner het doen en zal het lukken?”
II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen In de meeste scholen komt het overgrote deel van de leerlingen uit de (schoolnabije) buurt. Volgens de directies is de bereidheid om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen bij de meeste leerkrachten wel groot. Toch twijfelen de directies eraan of de leerkrachten deze voldoende kennen. Sommige leerkrachten melden ook bij hun directie dat ze er te weinig over weten. Voor de directies is het zeer belangrijk dat de leerkrachten de thuissituatie van de kinderen kennen. De kennis van de buurt bij de leerkrachten is volgens de directies afhankelijk van hoe lang de leerkracht reeds in Brussel werkt. Vooral door de medewerking aan buurtprojecten proberen ze het buurtleven beter kenbaar te maken bij de leerkrachten. 2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces 2.1 De buurt wordt als leerinhoud benut Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Vaak verwijzen ze daar echter ook naar activiteiten die in de buurt met kinderen gedaan worden. Veel vernoemd zijn de lessen WO, waar buurtverkenning en bespreking van de buurt in de methode ingesloten zit. Op
75
sommige scholen wordt dit sterk gestimuleerd en ondersteund: de directie verzamelt bijvoorbeeld alle buurtgebonden informatie die op de school toekomt, dit wordt gesorteerd op thema en bijgehouden voor de leerkrachten.
2.2 De buurt wordt als leeromgeving benut De directies stimuleren de leerkrachten ook om de buurt in te trekken. Voor sommige scholen is dit bijna een noodzaak (infrastructuur). In elke regio noemen de directies over het algemeen de volgende voorbeelden: toneelvoorstelling, bibliotheekbezoek, participeren aan acties in de buurt, naar de markt of naar het park gaan, buurtwandelingen, lessen die door de school (of de leerkracht) in de buurt worden georganiseerd,… . Niet alleen de buurt is volgens de directies een belangrijke leeromgeving, ook de stad Brussel wordt als leeromgeving gebruikt. De directies laten het initiatief hier veelal aan de leerkrachten over. 3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies stimuleren vooral contacten op kind- en klasniveau tussen leerkrachten en ouders. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden. Deze worden vooral veroorzaakt door communicatieproblemen of komen voor bij problemen met het kind (vooral wanneer hun kind gestraft wordt). Opvallend is dat de directies bij communicatieproblemen vooral naar de leerkracht verwijzen van wie de kennis van het Frans niet altijd voldoende is. 4) Scholen werken samen met buurtorganisaties 4.1 De buurt als partner in de school 4.1.1 Informatie verspreiden van (buurt)organisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak is dit informatie over sportverenigingen en culturele activiteiten. Vaak zijn directies hier ook afhankelijk van wat ze op de school krijgen toegestuurd. Sommige directies geven aan op vraag van ouders ook actief op zoek te gaan naar informatie over bijvoorbeeld vrijetijdsorganisaties en zelfs te checken of deze wel goed is. De informatie wordt verspreid via affiches, brochures, folders en door ouders persoonlijk aan te spreken. 4.1.2 Samenwerken met (buurt)organisaties In de mate van het mogelijke proberen directies samen te werken met buurtorganisaties. Dit zijn zowel organisaties waarmee men in de school samenwerkt, organisaties die activiteiten aanbieden waar de school met de leerlingen naartoe gaat en naschoolse activiteiten.
76
4.2 De school als actor in de buurt 4.2.1 Informatie verspreiden in de buurt De meerderheid van de directies vermeldt dat het niet (meer) wenselijk is om informatie in de buurt te verspreiden om de school kenbaar te maken bij de ouders; de meeste scholen hebben al wachtlijsten. Sommige scholen hangen wel affiches uit in de buurt voor het schoolfeest. 4.2.2 Deelnemen aan buurtactiviteiten Als het haalbaar is, participeren de scholen volgens de directies aan buurtactiviteiten. Dit is ten eerste afhankelijk van het aanbod, namelijk de buurt waarin de school gelegen is en de buurtactiviteiten die georganiseerd worden. Ten tweede is de participatie van de school aan buurtactiviteiten ook afhankelijk van het engagement van de leerkrachten.
III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie De ouders krijgen op alle scholen het schoolreglement en uitleg daarbij van de directie bij de inschrijving. ‘Uitleg’ is echter een begrip dat op vele manieren interpreteerbaar is. Sommige directies geven de ouders een korte uitleg waarna de ouders de gelegenheid krijgen om vragen te stellen. Anderen gaan het schoolreglement uitgebreider overlopen, belangrijke elementen uitlichten of aanduiden. Een aantal directies melden ook dat ze een aangepaste brochure of afsprakennota hebben, waarin de belangrijkste elementen uit het schoolreglement in eenvoudig taalgebruik worden beschreven. De meeste directies vernoemen ook dat er aan het begin van het schooljaar een infomoment of –avond is waar het schoolreglement wordt toegelicht. Brengen we de manieren samen waarop de scholen de ouders informeren over activiteiten, dan krijgen we een brede waaier van mogelijke informatiekanalen. Alle scholen informeren ouders zowel schriftelijk als mondeling. Mondeling informeren werkt volgens de directies het best. Uit de interviews krijgen we een brede waaier aan schriftelijke informatiekanalen: brieven, affiches, flyers, infobrochure, kalender, agenda en maandelijkse nieuwsbrieven zijn de meest genoemde. Mondeling krijgen de ouders meestal de informatie van de leerkrachten, maar ook via schoolpoortcontacten (directie, leerkracht of andere ouders) en de kinderen (gestimuleerd door de leerkracht). Ook worden andere ouders (bv. de moedergroep) door ouders geïnformeerd over activiteiten op school.
77
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zijn zich bewust van het feit dat ze, ondanks het gebruik van vele informatiekanalen en geleverde inspanningen, om één of andere reden niet alle ouders bereiken. Sommige directies leggen de reden bij de ouders: ze willen niet bereikt worden, ze zijn meer bezig met overleven en de school is niet hun eerste prioriteit, ze tekenen wel elke dag de agenda of ze tekenen de brieven maar dit wil nog niet zeggen dat ze (kunnen) lezen wat erin staat, … . De directies van de scholen met een relatief klein aantal leerlingen zijn positiever over hun bereik van ouders, omdat ze de meeste onder hen (meer) persoonlijk kennen. Het enige wat ze kunnen doen om meer ouders te bereiken is volgens de directies blijven proberen te communiceren op alle mogelijke manieren en via alle mogelijke personen. De infoborden voor de ouders hangen op de meeste scholen in de hal, waar ouders passeren, of waar de ouders (moeten) wachten om hun kind(eren) op te halen. In de meeste scholen is dit echter niet op een plaats waar ouders en leerkrachten spontaan bijeen staan.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen De directies hebben het gevoel dat ouders zich welkom voelen in de school. Ze proberen daar ook speciaal aandacht aan te besteden: dat begint ’s morgens met een ‘goedemorgen’. Zo staan directies zelf zoveel mogelijk aan de schoolpoort of stimuleren ze de leerkrachten om dit te doen, proberen ze ouders zoveel mogelijk aan te spreken, tonen ze interesse in het kind, … . De directies van de scholen met een relatief klein aantal leerlingen lijken hier een voordeel te hebben: de scholen hebben volgens deze directies een meer familiaal karakter en door het beperkte aantal leerlingen kennen de leerkrachten ook de meeste ouders die regelmatig hun kind op school afzetten of ophalen bij naam. De directies zeggen op verschillende niveaus zicht te krijgen op de verwachtingen van ouders. Ten eerste vermelden ze een aantal ‘gestructureerde’ kanalen, namelijk via de bevraging van schoolopbouwwerk, de ouderraad, de oudergroep en infomomenten. Er zijn maar weinig directies die soms enquêtes uitvoeren bij de ouders. Een tweede niveau waarop de mening van ouders wordt gevraagd is het klasniveau. Daar proberen directies ouders te betrekken bij de organisatie van bijvoorbeeld uitstappen of bosklassen. De motivatie die hierachter schuilt, is vooral de ouders het nut van deze dingen te laten inzien. Ten slotte is het zeer belangrijk attent te zijn en aandacht te hebben voor wat individuele ouders aanbrengen. Volgens de directies staan niet alle leerkrachten open om ook na schooltijd met de ouders te praten. De ouders krijgen daar ’s morgens gelegenheid toe en kunnen altijd een afspraak maken met de leerkracht. In de Brusselse basisscholen werken veel leerkrachten
78
die met het openbaar vervoer naar de school komen, en dus zowel ’s morgens als ’s avonds lang onderweg zijn. Deze leerkrachten vertrekken dus ook liefst op tijd. De directies vinden over het algemeen dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn voor ouders. En indien dit niet het geval is, is er altijd wel iemand bij wie ze terechtkunnen. Vooral de directies van scholen met meerdere vestigingsplaatsen vinden dat ze zelf niet voldoende bereikbaar zijn. Volgens de directies vinden ouders gemakkelijk de weg naar de school en er zijn ook meer en meer telefonische contacten.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Alle directies vinden dat het persoonlijk aanspreken van ouders de beste manier is om hen te motiveren naar activiteiten te komen of mee te helpen in de klas of op school. De schoolopbouwwerkers, leerlingen en andere ouders worden door bijna de helft van de directies genoemd als ‘motiverende krachten’. 5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd op vraag van of in overleg met ouders. In sommige scholen blijkt de beste manier vaste dagen en tijdstippen te hebben voor activiteiten, in andere scholen is het dan weer beter om flexibel te zijn in dagen en tijdstippen. Dit is afhankelijk van de groep ouders die bereikt wordt. Volgens de directies mag het tijdstip geen belemmering zijn voor de ouders om op oudercontacten of afspraken aanwezig te zijn. ‘De school moet daar flexibel in zijn’ en dat zijn de meeste ook. Behalve het tijdstip van de activiteit lijken andere mogelijke praktische belemmeringen (hebben van kleine kinderen, vervoer,…) volgens de directies niet zo belangrijk. Bij de meeste activiteiten of bijeenkomsten kunnen ouders hun kinderen meebrengen of krijgen ze de mogelijkheid om hun kind gratis in de opvang, de onthaalklas of de eerste kleuterklas te laten. Volgens de directies houden de moeders echter liever hun kind bij zich. Naar vervoersonkosten toe proberen de directies de prijs zo laag mogelijk te houden. Er zijn veel scholen die ook rekening proberen te houden met de Ramadan en andere religieuze feestdagen.
79
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces 6.1 Ouders spelen een rol in de schoolloopbaan van hun kind De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door aandacht te schenken, respect te hebben voor het kind, kinderen te motiveren, positieve feedback geven, hen bevestigen,… . De meerderheid van de directies vindt dat ouders (meer) het belang van de school moeten ondersteunen naar hun kind(eren) toe. Bij het maken van huiswerk vinden ze het vooral belangrijk dat ouders voor een rustige omgeving zorgen en kinderen de gelegenheid geven om hun taak te maken (tv uit, zorgen dat de kinderen aan tafel kunnen zitten,…). Enkele directies vinden dat ouders consequent(er) moeten handelen als ze kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs, namelijk dat ze op zijn minst een aantal woorden Nederlands leren.
6.2 Ouders spelen een rol in de klas van hun kind De ouders moeten volgens de directies de kans krijgen een rol te spelen in de klas van hun kind. De directies zijn eensgezind dat dit zeker kan bij speciale klasactiviteiten of bijvoorbeeld bij het voorlezen, zolang er maar duidelijke afspraken zijn gemaakt op voorhand. 6.3 Ouders spelen een rol op school Ook hierover zijn de directies het eens dat ouders de kans moeten krijgen om een rol te spelen op school, het verhoogt immers de betrokkenheid van ouders en het welbevinden van de kinderen. 7) Openstaan voor ouders 7.1 Openheid ten aanzien van aanwezigheid van ouders in de school We vroegen de directies of ze het wenselijk vonden dat ouders op school kwamen en waar. Hierbij gaven we hen vier plaatsen: de schoolpoort, de speelplaats, de eetzaal en de klas. De meningen hierover zijn nogal verschillend tussen de verschillende scholen. Alle directies zijn het erover eens dat het wenselijk is dat ouders aan de schoolpoort komen. De wenselijkheid van ouders op de speelplaats verschilt heel sterk. In sommige scholen is de speelplaats de plaats waar ouders hun kinderen kunnen komen afhalen, op andere scholen moeten de ouders wachten aan de schoolpoort. Hiervoor wordt bijna altijd dezelfde ‘veiligheidsreden’ opgegeven (“bij problemen tussen kinderen, gaan ouders zich rechtstreeks moeien zonder eerst de leerkracht of de directie te verwittigen”). Op de meeste scholen zijn de ouders niet welkom in de eetzaal. Ouders zijn wel in de klas maar enkel op uitnodiging van de leerkracht.
80
7.2 Naar mening van ouders vragen Een aantal directies geven aan naar de mening van ouders te vragen, maar enkel over onderwerpen die dicht bij de ouders staan, bijvoorbeeld uitstappen voor hun kinderen of huiswerk. De meerderheid van de directies verwijst ook naar de omgevingsanalyse van schoolopbouwwerk. Deze was volgens hen heel uitgebreid, dus moeten ze ouders niet opnieuw bevragen. Directies krijgen de mening van ouders ook via de bijeenkomsten met ouders (schoolraad, ouderraad, oudergroep, informele (koffie-)momenten) en ouders kunnen altijd hun mening kwijt bij de directie. Ouders worden op verschillende momenten op de hoogte gebracht van veranderingen of waarom het niet mogelijk is iets te veranderen: tijdens een persoonlijk gesprek, op infoavonden, tijdens de ouderraad, schoolraad, oudergroep … of via schriftelijke kanalen (brieven, nieuwsbrief,… ).
7.3 Ouders laten participeren op school Alle directies zijn het erover eens dat ouders inspraak moeten hebben en hun mening mogen geven, maar meebeslissen ligt gevoeliger. Daar variëren de meningen tussen twee uiteinden op een continuüm, namelijk ‘beslissing ligt bij de school’ en ‘samen school maken’. De meeste directies vermelden dat ouders mogen meebeslissen over dingen die met hun kind te maken hebben (hoewel ook daar beperkingen aan zijn). Alle scholen hadden op het moment van de bevraging een schoolraad of waren een schoolraad aan het opstarten. De oudergroepen van schoolopbouwwerk worden door veel directies als participatiekanaal genoemd.
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders 8.1 Bij het helpen van de kinderen thuis Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders om hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis. Maar ook al kennen ze de thuissituatie heel goed, toch heerst bij de leerkrachten soms de frustratie “Hoe kan het nu toch nog?” 8.2 Bij het helpen in de klas Directies laten het aan hun leerkrachten over om de hulp van de ouders in de klas te vragen. In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij alle ouders aan te spreken op hun capaciteiten. Hoewel directies zeggen taal niet als een belemmering te beschouwen,
81
is het bij sommige activiteiten onmogelijk om ouders in te schakelen die geen Nederlands spreken, bijvoorbeeld bij voorleesactiviteiten. 8.3 Bij het helpen op school Het vragen van hulp bij schoolactiviteiten wordt meer door de directies zelf gedaan. Taal lijkt hier minder een barrière te vormen. 9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders In het bijzijn van het kind wordt in het Nederlands gesproken, maar bij individuele contacten met ouders voelen de directies zich (bijna) verplicht over te schakelen naar een andere taal. Sommige directies proberen, soms op de vraag van ouders, zoveel mogelijk in het Nederlands uit te leggen. De taal die op vergaderingen wordt gesproken door de directie is afhankelijk van school tot school. Op sommige scholen wordt er enkel in het Nederlands gesproken (en vertalen de ouders onderling), op andere scholen spreekt de directie ook (of enkel) in het Frans. Op alle scholen is de schriftelijke informatie in principe in het Nederlands. Directies gebruiken verschillende manieren om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor de ouders: eenvoudig taalgebruik, telkens dezelfde woorden gebruiken, in klein lettertype vertaling van de kern naar het Frans, gebruik maken van pictogrammen of prenten, vertaling van de brieven in de Nederlandse lessen voor ouders op school, … maar mondelinge vertaling werkt volgens de directies nog altijd het best. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in. Hoe ermee omgegaan wordt, wordt hierboven beschreven.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende momenten en manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht, hoe kinderen thuis met hun huiswerk kunnen omgaan en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar, via een nota die de leerlingen mee naar huis krijgen, op het oudercontact, via het rapport, op info-avonden doorheen het schooljaar, via projectweken in de klas waar ook de thuissituatie in betrokken worden (bv. video- en tvweek, voorleesweek,…), via de organisatie van een speelgoedbeurs,…
82
11) Contacten met onderwijs stimuleren 11.1 Inspanningen om moeilijk bereikbare ouders te bereiken Persoonlijke contacten werken volgens de directies het best om de ouders te bereiken. De leerkracht is volgens de directies verantwoordelijk om de contacten te leggen met ouders op het klasniveau, de directie op schoolniveau. Geen enkele school organiseert systematische huisbezoeken. Er worden enkel huisbezoeken gedaan bij heel zware problemen (vooral bij gezondheidsproblemen van het kind). 11.2 Informele contacten met de leerkrachten en/of de directie stimuleren Alle directies geven aan dat er informele contacten zijn tussen ouders en leerkrachten. Op sommige scholen zijn de leerkrachten zowel ’s morgens als ’s avonds aanwezig op de plaats waar ouders hun kinderen afzetten of ophalen. Op andere scholen dient een ouder te vragen de leerkracht te spreken. Volgens de directies staan niet alle leerkrachten open om ook na schooltijd met de ouders te praten. De ouders krijgen daar ’s morgens gelegenheid toe en kunnen altijd een afspraak maken met de leerkracht. Het wordt wel door de directies gestimuleerd, maar hierbij wordt ook het welzijn van de leerkracht in rekening gehouden.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Bekijken we het aanbod activiteiten van alle scholen samen, dan krijgen we een heel rijk aanbod. Elke school heeft wel zijn eigen schoolfeest (fancy fair, Vlaamse Kermis,…) en infomomenten (algemeen, per groep over bv. schoolrijpheid en overgang naar 1e leerjaar, per klas bv. in het kader van een project of individueel bv. het oudercontact). Andere veel genoemde activiteiten zijn, wintermarkt, fruitdag, sinterklaasfeest, boekenweek, etentje, koffiemoment, opendeurdag, … . De activiteiten die het dichtst bij het kind liggen zijn volgens de directies het meest succesvol; zoals het schoolfeest waar het kind (op sommige scholen) optreedt of oudercontacten. Oudercontacten zijn soms de minst succesvolle activiteiten, de opkomst kan op eenzelfde school op twee momenten heel sterk verschillen. De directies geven verschillende redenen op waarom ouders niet naar het oudercontact of andere ‘inhoudelijke’ bijeenkomsten komen zoals hun taalbeheersing, het gevoel bij de ouders te ongeschoold te zijn of de overtuiging dat ze zich niet met onderwijs hoeven bezig te houden. Vooral de etentjes worden als minst succesvolle activiteit genoemd door de directies. De redenen die zij daarvoor opgeven is dat het misschien te duur is of omdat het ’s avonds valt. De directies geven aan in de mate van het mogelijke rekening te houden met de wensen van ouders, maar moeten ook denken aan het behoud van de eigenheid van de school.
83
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren Op school en in de klas wordt meer praktische hulp gevraagd van ouders dan inhoudelijke hulp. In de klas wordt in sommige scholen aan de ouders gevraagd voor te lezen, te komen vertellen in de klas (over bv. hun nieuwe baby of hun cultuur), te helpen bij kookactiviteiten, uitstappen te begeleiden, … . Op school gaat het bij de praktische hulp vooral om kookactiviteiten of meehelpen op het schoolfeest. (inhoudelijke hulp: zie 7.2 en 7.3)
84
Deel 4: beschrijving onderzoeksresultaten luik 3 ‘implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij schoolopbouwwerkers’ Het derde luik van het instrument onderzoekt de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers. Op basis van persoonlijke interviews met de schoolopbouwwerkers actief in de regio’s, wordt de implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers hieronder beschreven. In bijlage 6 vindt u ook de beschrijvingen per regio 22 . In dit gedeelte van het onderzoeksrapport brengen we de gegevens over de regio’s samen. Tijdens het onderzoek werden bij 13 schoolopbouwwerkers interviews afgenomen in september en oktober 2005. Bij de beschrijving van de resultaten hanteren we de volgorde en nummering van het codeboek. In deze beschrijving komen de volgende onderdelen aan bod: 1) doelgroepgericht werken; 2) oplossingsgericht werken (A. ten aanzien van ouders en B. ten aanzien van scholen); 3) samenwerking met school; 4) samenwerking met partners. In het inleidend hoofdstuk werden de regio’s en hun projecten beschreven. We zetten de thema’s van de projecten nog even op een rijtje: - regio 1: “Onze wereld op school” - regio 2: “Kennis als basis voor goede communicatie” - regio 3: “Talige communicatie thuis. Talig ondersteunen? Ondersteunen in eigen taal en in het Nederlands?” - regio 4: “Ouders kunnen kinderen talig ondersteunen” - regio 5: “Regels en afspraken” - regio 6: “Voor iedere ouder een plaats op school”
I.
Doelgroepgericht werken
1. Vertrekken vanuit noden ouders In september 2004 zijn de schoolopbouwwerkers gestart met een omgevingsanalyse van hun regio. Hierbij werden zowel ouders, scholen als organisaties bevraagd. Op basis van de verwerking van de resultaten met het kwalitatieve verwerkingsprogramma Kwalitan kwamen de schoolopbouwwerkers in elke regio tot een aantal thema’s. Deze thema’s werden teruggekoppeld naar de ouders en de scholen en op basis hiervan is het thema voor het project dat nu in de regio loopt, bepaald. Enkel in regio 4 is er geen terugkoppeling naar de ouders gebeurd wegens de verandering van personeelsbezetting van het team.
22
Zie bijlage: beschrijving ‘implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij schoolopbouwwerkers’ per regio.
85
2. Informeren ouders De schoolopbouwwerkers proberen alle ouders op de hoogte te brengen en te houden van het project via verschillende kanalen: toelichting op een algemeen infomoment op de scholen, verspreiden van flyers, affiches en kalender, persoonlijke contacten met ouders, andere ouders stimuleren om ouders te informeren, enzovoort. 3. Betrekken van ouders in het project Het project van schoolopbouwwerk is in alle regio’s voorgesteld op de algemene infomomenten van de school. De schoolopbouwwerkers proberen ook altijd alle ouders uit te nodigen voor algemene ouderbijeenkomsten. In het eerste projectjaar (2004-2005) probeerden de schoolopbouwwerkers ook zoveel mogelijk op activiteiten op de school aanwezig te zijn om zichzelf voor te stellen aan de ouders en ‘een gezicht te krijgen in de regio’. Ook hier worden de persoonlijke contacten met ouders (ook aan de schoolpoort) als heel belangrijk gezien door de schoolopbouwwerkers. 3.1 Selectie ouders voor de kerngroepen In vier van de zes regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel wordt met kerngroepen gewerkt. In deze kerngroepen worden de algemene ouderbijeenkomsten samen met een aantal ouders en leerkrachten voorbereid. De ouders van de kerngroepen zijn door de schoolopbouwwerkers persoonlijk aangesproken om deel te nemen (in één regio in overleg met de scholen). 3.2 Inspraak ouders in het verloop van het project De kerngroepen hebben het meeste inspraak in het verloop van het project, de andere ouders kunnen voorstellen doen, maar de beslissing ligt bij de kerngroep. Zoals reeds aangehaald (cf. supra) gebeurt de evaluatie bij alle ouders over de bijeenkomsten vooral informeel. Met de kerngroep wordt de vorige bijeenkomst wel op de vergadering formeel geëvalueerd. In elke regio was er op het einde van het vorige schooljaar (2004-2005) een formeel evaluatiemoment met alle ouders aan de hand van het evaluatiespel ontwikkeld door Schoolopbouwwerk Brussel. 3.3 Inspraak ouders in het eindproduct Het eindproduct is niet in alle regio’s even tastbaar of moet doorheen dit werkjaar nog bepaald worden. De ouders hebben een grote inhoudelijke inspraak door de ouderbijeenkomsten. De schoolopbouwwerkers proberen de ouders ook zoveel mogelijk te betrekken bij de vorm en de manier van aanbrengen naar andere ouders. Zo wordt aan de ouders van de kerngroep bijvoorbeeld gevraagd hun ervaringen te verwoorden op een presentatiemoment. Het is voor de schoolopbouwwerkers ook een uitdaging om ouders te laten meedenken over het eindproduct, vaak komen er ondanks alle inspanningen echter geen ideeën vanuit de ouders.
86
3.4 Inbreng ouders in de informatieverspreiding De schoolopbouwwerkers doen ook beroep op ouders uit de kerngroep en ouders die aanwezig zijn op de bijeenkomsten om informatie te verspreiden over het project. Ouders worden daartoe gestimuleerd en ondersteund (door bijvoorbeeld een muurkrant met foto’s en korte tekst). Aan de ouders wordt ook gevraagd om flyers mee te verspreiden of samen met de schoolopbouwwerker aan de schoolpoort te staan. 4. Aansluiten bij de doelgroep 4.1 Ondersteuning van de oudergroep Alle regio’s besteden aandacht aan het ‘versterken’ van de ouders zodat ze in bijeenkomsten met leerkrachten en/of schoolteam sterk genoeg in het schoenen staan. Dit zit ingebed in de methodieken die de schoolopbouwwerkers gebruiken (cf. infra). In de vier regio’s waar met kerngroepen wordt gewerkt, wordt veel aandacht besteed aan het voorbereiden van de ouders, bijvoorbeeld hoe constructief hun mening geven, alternatieven formuleren,… . Soms wordt er ook met werkgroepjes gewerkt, namelijk een kleine groep ouders die bijeenkomt om een bepaald onderwerp te bespreken, bijvoorbeeld huiswerk. Ouders worden door de schoolopbouwwerkers ook gestimuleerd om naar de school toe te stappen met hun vragen en krijgen deze gelegenheid ook op de bijeenkomsten. Sommige schoolopbouwwerkers geven aan op te volgen of de ouder ook daadwerkelijk met zijn/haar vraag naar de school stapt. 4.2 Aanpassing methodieken aan de doelgroep De schoolopbouwwerkers werken met diverse methoden in de oudergroep die aansluiten bij de doelgroep. Zo wordt er gewerkt met een stellingenspel, ganzenbord, kaarten met een opdracht om in kleinere groepjes op te lossen, voordracht, rollenspel, videomateriaal, open-klas-momenten, ervaringsuitwisseling, discussie,… . De interactie en ervaringsuitwisseling tussen ouders staan meestal centraal. De schoolopbouwwerkers geven aan dat het niet altijd even gemakkelijk is om hun methodieken aan te passen aan alle ouders in de bijeenkomsten. Ze zien grote verschillen tussen de ouders (taal, assertiviteit, capaciteiten) en dit maakt het moeilijk om de methodieken toe te passen op alle ouders die aanwezig zijn op de bijeenkomst.
87
II.
Oplossingsgericht werken: dimensies ouderbetrokkenheid
1A. Kennisdimensie ouders 1a) ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie In alle regio’s wordt (rechtstreeks of onrechtstreeks) aandacht besteed aan het verruimen van de kennis van ouders over onderwijs. “Om ouders te ondersteunen, moet je hen informatie geven”, zeggen de schoolopbouwwerkers. De onderwerpen waarover ouders informatie krijgen, zijn afhankelijk van het specifieke thema dat in de regio wordt uitgevoerd. De informatie kan betrekking hebben op praktische regels en afspraken tussen ouders en school, het inschrijvingsbeleid, de klaswerking, activiteiten van de school, de schoolraad,… . De onderwerpen waarover informatie wordt gegeven, liggen niet altijd op voorhand vast. De schoolopbouwwerkers spelen in op vragen van ouders en scholen. De onderwerpen worden besproken wanneer ze aan bod komen en wanneer het noodzakelijk is. De rol van de school is heel belangrijk bij het ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie. De methodieken van de schoolopbouwwerkers zijn zo opgebouwd dat ze interactie tussen ouders en school stimuleren. Op de ouderbijeenkomsten van schoolopbouwwerk is altijd een lid van het schoolteam aanwezig om te reageren op schoolspecifieke thema’s en om de visie van de school naar de ouders te communiceren. Om zich aan te passen aan de capaciteiten van ouders trachten de schoolopbouwwerkers ruimte en tijd te laten om te vertalen tijdens bijeenkomsten en zoveel mogelijk een eenvoudig taalgebruik te hanteren. Het is wel afhankelijk van de school of er meerdere talen gesproken worden en hoe de afspraken zijn rond taalgebruik. Tijdens de bijeenkomsten worden ouders ook vaak voor een deel van de bijeenkomst in kleinere groepjes ingedeeld, zo krijgt elke ouder de kans om aan bod te komen. In de schriftelijke communicatie naar de ouders wordt gebruik gemaakt van meerdere talen, een eenvoudig taalgebruik, een korte tekst, een herkenbare stijl en lay-out, pictogrammen en andere visuele voorstellingen (bijvoorbeeld foto’s in het muurkrantje of op het infobord). 2a) hanteren van informatiekanalen aangepast aan de doelgroep De schoolopbouwwerkers besteden veel aandacht aan het aanpassen van de informatiekanalen aan de doelgroep. Er worden herkenbare standaardflyers en affiches gemaakt die vaak in twee of drie talen worden opgesteld. De schoolopbouwwerkers proberen niet te veel tekst te schrijven en hanteren een eenvoudig taalgebruik. Op de schriftelijke communicatie tracht men ook zeer visueel te werken, bijvoorbeeld met standaardpictogrammen (wat, wanneer en waar). De schoolopbouwwerkers doen ook schoolpoortcontacten voor een bijeenkomst. Tijdens deze schoolpoortcontacten worden de flyers uitgedeeld aan de ouders en wordt mondeling meer toelichting gegeven.
88
1B. Kennisdimensie scholen 1b) stimuleren van scholen in het aanbrengen van informatie naar ouders toe De schoolopbouwwerkers geven drie manieren aan waardoor scholen gestimuleerd worden om informatie te geven aan de ouders. Leerkrachten en/of directie worden ten eerste door de werkvorm van de ouderbijeenkomsten gestimuleerd. Zij vertegenwoordigen de school op deze bijeenkomsten en antwoorden rechtstreeks op vragen van ouders en vernemen op de bijeenkomsten waarover ouders vooral vragen hebben. Ten tweede komt het aanbrengen van informatie naar ouders volgens de schoolopbouwwerkers soms aan bod tijdens de overlegmomenten met de school of tijdens informele momenten. Ten slotte geven de schoolopbouwwerkers aan de scholen ook te stimuleren door een voorbeeldfunctie uit te oefenen. Leerkrachten en directies worden hierdoor bijvoorbeeld gestimuleerd om ouders aan te spreken aan de schoolpoort. 2b) scholen ondersteunen in het optimaliseren van informatiekanalen In alle projecten wordt ofwel rechtstreeks ofwel onrechtstreeks aandacht besteed aan de communicatie van school naar ouders. In één regio wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een aantal praktische aspecten om de informatie duidelijker te maken voor de ouders (bijvoorbeeld: groen in de agenda betekent ‘goed’). Maar ook door de gemaakte afspraken wordt met sommige scholen gewerkt aan de communicatie, het maken van de uitnodiging voor de bijeenkomsten samen met de school biedt de schoolopbouwwerker de gelegenheid om tips te geven aan de leerkrachten en biedt de leerkrachten de gelegenheid om te oefenen. Door de informatiekanalen die zij zelf hanteren (cf. infra), ondersteunen de schoolopbouwwerkers de scholen onrechtstreeks in het optimaliseren van hun informatiekanalen.
2A. Emotionele dimensie ouders 3a) positieve bejegening De schoolopbouwwerkers trachten op verschillende manieren bereikbaar te zijn voor ouders. In elke regio is gezocht naar een locatie voor de schoolopbouwwerkers bij een organisatie of een school die ouders kennen en/of die gemakkelijk bereikbaar is. Niet in alle regio’s is men daarin geslaagd. Via de schoolpoortcontacten proberen de schoolopbouwwerkers ook fysiek aanwezig te zijn op de scholen waarmee ze samenwerken. De schoolopbouwwerkers trachten ook gemakkelijk bereikbaar te zijn door hun contactgegevens te vermelden op alle schriftelijke communicatie. Ze stellen zichzelf ook voor op het algemeen infomoment, zodat de ouders, maar ook de personeelsleden van de school hen kennen. Het is volgens de schoolopbouwwerkers onmogelijk om alle ouders bij naam te kennen. Ze kennen wel de namen van de ouders die in de kerngroep zitten of regelmatig aanwezig
89
zijn op bijeenkomsten. Alle schoolopbouwwerkers geven aan dat het zeer belangrijk is de ouders persoonlijk te kennen.
2B. Emotionele dimensie scholen 3b) scholen bewust maken van hun bejegening t.a.v. ouders en verbeteren De schoolopbouwwerkers trachten een betere bejegening van ouders door de school te bevorderen door hun eigen manier van werken. Het samenbrengen van ouders en leerkrachten in bijeenkomsten opent de ogen van zowel school als ouders. Het is een werk van lange adem, maar er ontstaat zowel bij scholen als bij ouders een beter begrip over elkaar. De schoolopbouwwerkers trachten de vooroordelen op de scholen ten aanzien van ouders in een context te kaderen, proberen een voorbeeld te stellen door de omgang met ouders aan de schoolpoort en geven de scholen tips om met ouders om te gaan. Daarnaast stimuleren de schoolopbouwwerkers de ouders om actief mee te denken in de bijeenkomsten. Ook daar leren de leerkrachten deze ouders beter kennen en begrijpen. In alle regio’s wordt indirect gewerkt aan een betere sfeer op school. De schoolopbouwwerkers werken hieraan door de sfeer open te trekken: het samenbrengen van en het stimuleren van de wederzijdse uitwisseling tussen ouders en school leidt tot een betere verstandhouding en begrip tussen ouders en school. Het werken aan een betere sfeer op school is een indirect gevolg dat in de acties schuilt.
3A. Rationele dimensie ouders 4a) rekening houden met overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs (i.c. voor het project) De schoolopbouwwerkers houden zowel rekening met inhoudelijke als met praktische overwegingen van ouders om aanwezig te zijn en mee te werken op de bijeenkomsten. De thema’s van de projecten zijn bepaald op basis van de resultaten van de omgevingsanalyse en ouders kunnen altijd terecht bij de schoolopbouwwerker of de aanwezige leerkrachten met vragen. De bijeenkomsten worden ook geëvalueerd met de ouders, tijdens een informeel moment na de vergadering en op het einde van het schooljaar. De momenten waarop de bijeenkomsten plaatsvinden zijn met de ouders besproken. In sommige regio’s liggen de bijeenkomsten vast, in andere kan dit variëren. De schoolopbouwwerkers proberen ook een aangename sfeer te creëren voor de ouders (bijvoorbeeld door koffie, thee, koekjes te voorzien) en door rekening te houden met de capaciteiten van ouders (cf. supra). 5a) rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs (i.c. voor het project) Zoals reeds aangehaald houden de schoolopbouwwerkers ook rekening met praktische overwegingen of belemmeringen voor ouders om aanwezig te zijn op de bijeenkomsten.
90
De vergaderingen gaan steeds door op school en liefst op dezelfde plaats. Bij het bepalen van het tijdstip en de dag van de bijeenkomsten wordt rekening gehouden met de voorkeur van de ouders. Zo worden in sommige regio’s ook een aantal avondvergaderingen georganiseerd. In alle regio’s probeert men kinderopvang te voorzien bij avondvergaderingen, maar dit is niet altijd praktisch mogelijk. Tijdens bijeenkomsten overdag kunnen de schoolopbouwwerkers een beroep doen op de school. Niet alle schoolopbouwwerkers zijn ervan overtuigd dat het nuttig is kinderopvang te voorzien, veel ouders houden immers hun kind graag bij zich. De schoolopbouwwerkers zorgen ervoor dat de uitstappen en activiteiten buiten de school ook gratis zijn en dat er vertaling wordt voorzien voor de ouders. Bij deze uitstappen kunnen de schoolopbouwwerkers rekenen op de school om vervoersonkosten te regelen of wordt samengewerkt met andere partners die de vervoersonkosten op zich nemen.
3B. Rationele dimensie scholen 4b) scholen helpen inzicht te verwerven en rekening te houden met overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs 5b) scholen helpen inzicht te verwerven en rekening te houden met overwegingen om zich niet in te zetten voor onderwijs Volgens de schoolopbouwwerkers oordelen de scholen soms te vlug over de motieven van ouders om al dan niet naar de school te komen, mee te helpen in de klas, deel te nemen aan activiteiten, aanwezig te zijn op het oudercontact of hun kinderen te ondersteunen bij schooltaken. Vaak hebben de scholen of de leerkrachten het volgens de schoolopbouwwerkers maar gedeeltelijk het juiste beeld, ze zeggen heel vlug dat ouders niet geïnteresseerd zijn. Dit is ook een beeld wat de leerkrachten en de scholen doorheen de jaren hebben opgebouwd uit hun frustraties over de geleverde inspanningen die niet veel opleverden. Volgens de schoolopbouwwerkers is dit heel verschillend van school tot school en van leerkracht tot leerkracht. De schoolopbouwwerkers hopen dat de scholen door medewerking aan het project meer inzicht kunnen verwerven in de overwegingen van ouders om zich al dan niet in te zetten op onderwijs. Als ze leren luisteren en zich leren verplaatsen in de leefwereld van ouders, dan kan dat volgens hen zeker leiden tot meer begrip.
4A. Overtuigingsdimensie ouders 6a) rol die ouders toegekend wordt in het onderwijsleerproces (i.c. project) De schoolopbouwwerkers geven aan dat ze tijdens het project constant rekening houden met de mening van ouders. De ouders mogen zowel inhoudelijke (over het thema) als praktische (tijdstip, taal, …) voorstellen doen. De schoolopbouwwerkers proberen dit ook zoveel mogelijk te stimuleren door de regelmatige (informele) evaluaties op het einde van de bijeenkomsten en door zoveel mogelijk rekening te houden met onderwerpen (met
91
betrekking tot het thema van het project) die door de ouders worden aangehaald. In sommige regio’s wordt ook met kerngroepen gewerkt. In deze kerngroepen zitten ouders en leerkrachten of enkel ouders en worden de algemene ouderbijeenkomsten voorbereid. Op het einde van vorig schooljaar is met de ouders een grondige evaluatie gedaan over de werking van schoolopbouwwerk en is de werking bijgestuurd (cf. infra). 7a) openstaan voor ouders De schoolopbouwwerkers vragen zowel praktische als inhoudelijke medewerking van ouders. Er wordt aan de ouders gevraagd om uitnodigingen mee te verspreiden, andere ouders aan te spreken over het project, mee aan de schoolpoort te staan met de schoolopbouwwerker. Inhoudelijk worden ouders gestimuleerd om actief mee te werken in de bijeenkomsten, voorstellen te doen en ook mee acties te bepalen. Hierbij probeert men ouders zoveel mogelijk te ondersteunen: de voorstellen worden uitgelokt door de gebruikte methodiek tijdens de bijeenkomst, er worden evaluaties uitgevoerd, er wordt samen met de ouders nagedacht, …
4B. Overtuigingsdimensie scholen 6b) openheid bij scholen creëren om ouders een rol toe te kennen in het onderwijsleerproces De schoolopbouwwerkers stimuleren de scholen om meer aandacht te hebben voor de mening van ouders, maar vermelden ook dat ouders niet over alles moeten meepraten. De scholen houden volgens de schoolopbouwwerkers niet altijd voldoende rekening met de mening van ouders en/of waarderen deze niet voldoende. Indien de mening wel gewaardeerd wordt, kan het vaak nog foutlopen in de communicatie naar ouders. De schoolopbouwwerkers stimuleren de scholen om aan de ouders effectief te tonen dat hun mening gewaardeerd wordt, bijvoorbeeld door hen te stimuleren ouders te bevragen of te informeren over wat met de opbrengst van het schoolfeest zal gedaan worden. 7b) scholen ondersteunen om (meer) open te staan voor ouders In de regio’s wordt getracht tijdens het project op verschillende vlakken meer openheid bij de school te stimuleren. In de regio’s liggen er wel andere accenten door het specifieke project dat in de regio wordt uitgevoerd. In een aantal regio’s worden scholen direct gestimuleerd om meer open te staan voor de rol van ouders bij schooltaken. Door de methodiek die schoolopbouwwerk toepast, wordt er overleg gecreëerd tussen school en ouders over de manier waarop ouders hun kinderen reeds ondersteunen en de manier waarop de school verwacht dat ouders hun kinderen ondersteunen. Ook in de regio’s waar dit geen doelstelling is van het project worden indirect soms wel dergelijke onderwerpen besproken. Vervolgens wordt openheid naar de rol en medewerking van ouders op school en in de klas gestimuleerd, met de klemtoon op de school. Alle partijen (de school, ouders, schoolopbouwwerkers en eventueel andere externe partners) werken samen aan één
92
gezamenlijk project. De samenwerking brengt inzichten met zich mee over de capaciteiten van de ouders om een rol te kunnen spelen op school en in de klas. Bijvoorbeeld in één regio zijn boekenkoffers gemaakt voor de ouders. Deze brengen extra werk mee voor de leerkrachten. De schoolopbouwwerkers proberen de leerkrachten te motiveren om ouders in te schakelen met de insteek dat dit een verlichting van hun werk is. Tenslotte is er nog het stimuleren van openheid bij scholen voor de rol van ouders in beslissingsprocessen. In de meeste regio’s gebeurt dit indirect en gaat het vooral om beslissingen van praktische aard. In regio 6 is de doelstelling van het project de participatie van ouders te bevorderen en in die regio wordt er uiteraard veel aandacht aan besteed.
5A. Competentiedimensie ouders 8a) inspelen op capaciteiten van ouders (in het project) De schoolopbouwwerkers geven aan dat ze een zicht hebben op de capaciteiten van ouders die ze regelmatig zien en van de ouders van de kerngroep. Ze trachten ook op die capaciteiten in te spelen en de ouders te motiveren. Dit is een proces dat nu opgestart is door de schoolopbouwwerkers en ondersteund wordt, maar dat nog veel werk vraagt. Het is volgens hen ook nog een beetje afwachten, er zijn ouders waarvan men vermoedt dat ze competent zijn, maar dit moet ook nog blijken. Voor sommige ouders vergt de deelname aan vergaderingen al heel wat van hen. Volgens de schoolopbouwwerkers moet met de doelgroep rond heel concrete onderwerpen gewerkt worden en mogen de vergaderingen niet te abstract zijn. Volgens de schoolopbouwwerkers zal tijdens dit tweede projectjaar ook nog duidelijker worden welke ouder waar sterk in is. Bijvoorbeeld in het theoretische nadenken, het uitwerken van praktische zaken, het motiveren van andere ouders, … Soms kan dit over heel kleine dingen gaan, maar het is belangrijk dat ouders aangesproken worden op hun vaardigheden. Het is volgens de schoolopbouwwerkers zeer belangrijk ouders te blijven motiveren en zeker niet te snel te oordelen. 9a) aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders (cf. supra 2a)
5B. Competentiedimensie scholen 8b) scholen ondersteunen bij het inspelen op capaciteiten van ouders Dit is volgens de schoolopbouwwerkers zeker één van de langetermijndoelstellingen in de regio’s. De schoolopbouwwerkers melden dat ze op sommige scholen reeds zien dat scholen door de medewerking aan het project meer inzicht verwerven in de capaciteiten van ouders ten aanzien van het begrijpen van schriftelijke communicatie. Door de samenwerking met schoolopbouwwerk worden de scholen zich bewust van de manier waarop met de ouders gecommuniceerd wordt door de schoolopbouwwerkers (cf. supra).
93
Volgens hen is er in sommige scholen al een (kleine) evolutie merkbaar in de schriftelijke communicatie van scholen naar ouders en worden sommige technieken van de schoolopbouwwerkers overgenomen (bijvoorbeeld pictogrammengebruik, kortere tekst, ouders meer aanspreken). De schoolopbouwwerkers menen dat de scholen door de medewerking aan de projecten meer inzicht krijgen in vaardigheden van ouders die benut kunnen worden in de klas- en schoolwerking, maar dat dit een zeer geleidelijk proces is. Dit is vooral merkbaar bij leerkrachten die deelnemen aan de activiteiten, want zij zien dat ouders zelf oplossingen of constructieve voorstellen formuleren. Bij de anderen lijkt er wel wat ongeloof te zijn, daar nog vaak wordt gedacht dat schoolopbouwwerk het werk verricht en niet de ouders. Zo worden ook voornamelijk de praktische vaardigheden van ouders gewaardeerd en lijken leerkrachten niet overtuigd dat ouders ook inhoudelijk kunnen worden betrokken. Het probleem ligt hier volgens sommige schoolopbouwwerkers in de doorstroming naar het schoolteam over het verloop van het project. Het grootste deel van het schoolteam is dus nog niet overtuigd. De schoolopbouwwerkers proberen hier hard aan te werken via het communiceren van positieve ervaringen. Ten slotte verwerven de scholen door de medewerking aan de projecten ook inzicht in de capaciteiten van ouders om hun kinderen thuis te ondersteunen. De kloof tussen ouders en school is volgens de meeste schoolopbouwwerkers al iets kleiner geworden. Hier wordt terug gewezen op het belang van communicatie en uitwisseling tussen ouders en leerkrachten. Onrechtstreeks, via de openheid die door overleg met schoolopbouwwerk gecreëerd wordt, zien een aantal scholen dat ouders het beste willen voor hun kinderen. Maar scholen moeten volgens de schoolopbouwwerkers eerst concrete resultaten zien voor ze iets geloven. 9b) scholen ondersteunen bij het aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders (cf. supra 2b)
6A. Gedragsdimensie ouders 10a) ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen In twee regio’s (3 en 4) heeft het thema betrekking op de talige ondersteuning thuis en wordt er rechtstreeks gewerkt aan de ondersteuning van de ouders bij het onderwijsleerproces van hun kind(eren). Maar ook in de andere regio’s komt dit regelmatig aan bod, door bijvoorbeeld de open-klas-momenten, (meer) informele momenten tussen ouders en leerkrachten, het meegeven van tips aan de ouders na elke bijeenkomst. De ondersteuning door de ouders thuis komt volgens de schoolopbouwwerkers vaak aan bod in de ouderbijeenkomsten.
94
11a) contacten met onderwijs stimuleren Ouders worden aangezet tot informele en formele contacten met directie en leerkrachten. De schoolopbouwwerkers moedigen ouders aan hun vragen of ideeën door te geven aan het CLB, de leerkrachten en de directie. Ze gaan hen aansporen scholen op een positieve en constructieve manier te benaderen. Ook op vergaderingen wordt ervoor gezorgd dat er steeds iemand van de school aanwezig die de vragen van ouders kan beantwoorden. Onderling worden ouders zeker gestimuleerd tot informele contacten door het samenbrengen van ouders tijdens de bijeenkomsten. Op de bijeenkomsten is er veel aandacht voor ervaringsuitwisseling tussen de ouders en is er een informeel moment na de vergadering. Ook de schoolpoortcontacten zijn hier volgens de schoolopbouwwerkers zeer belangrijk: ouders worden gestimuleerd andere ouders aan te spreken of leren elkaar kennen door de schoolopbouwwerker. 12a) aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren De schoolopbouwwerkers werken intensief aan het stimuleren van ouders om naar activiteiten of bijeenkomsten van de school te komen. Dit gebeurt via aangepaste schriftelijke communicatie (cf. supra), schoolpoortcontacten (zelf of samen met andere ouders en/of leerkrachten) en soms ook door ouders telefonisch of via sms te contacteren. De schoolopbouwwerkers vermelden ook dat het belangrijk is een thema te hebben dat gebaseerd is op de behoeften van ouders en dat aan de ouders wordt uitgelegd waarom een activiteit wordt georganiseerd. De ouders worden ook zoveel mogelijk gestimuleerd in het uitwerken of doen van voorstellen. De planning van het schooljaar is samen met ouders en school opgesteld. Op het einde van het vorige schooljaar (2004-2005) werden de bijeenkomsten ook met de ouders geëvalueerd. Maar ook de informele momenten (na de vergadering of aan de schoolpoort) zijn volgens de schoolopbouwwerkers heel belangrijke en rijke momenten om signalen van ouders op te vangen. Door te werken met een kerngroep worden ouders betrokken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van activiteiten of bijeenkomsten. Deze ouders worden rechtstreeks betrokken bij het hele proces van de werking van schoolopbouwwerk. 13a) hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten wordt gestimuleerd door de schoolopbouwwerkers, maar het succes hiervan is sterk afhankelijk van het thema en van de openheid van de school en de leerkracht. Voor vele scholen is het volgens de schoolopbouwwerkers moeilijk om de medewerking van ouders te vragen aan onderwijsactiviteiten. Er zijn twee belangrijke aspecten die in rekening moeten gebracht worden, namelijk 1) de taal van ouders en 2) organisatorische aspecten (duidelijke afspraken maken). Volgens de schoolopbouwwerkers kan dit alleen succes hebben als de leerkrachten gewezen worden op positieve aspecten. Leerkrachten zien vaak enkel of vooral het negatieve (bv. ouders blijven te lang ‘plakken’ na een open-klas-moment) en kunnen door de schoolopbouwwerker gewezen worden op de positieve aspecten (ouders tonen interesse en willen meer weten).
95
In de meeste regio’s (behalve regio 6) is er weinig aandacht voor het stimuleren van ouders om lid te worden van het oudercomité of de schoolraad. De schoolopbouwwerkers gaan wel in op de vragen van ouders hieromtrent, maar gaan dit niet zelf voorstellen. In regio 6 heeft het thema van het project betrekking op de ouderparticipatie en worden doelgroepouders ondersteund in hun deelname aan de ouderraad of de schoolraad.
6B. Gedragsdimensie scholen 10b) scholen ondersteunen in het verwerven van inzicht in de manieren waarop ze ouders kunnen helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Of schoolopbouwwerkers scholen stimuleren om ouders informatie en ondersteuning te geven in hoe ouders het onderwijsleerproces thuis kunnen ondersteunen, is sterk afhankelijk van het thema van het project (cf. supra 10a). 11b) contacten van de school met ouders stimuleren In alle regio’s worden leerkrachten en directie aangezet tot informele contacten met ouders, vooral via de vergaderingen. Op elke bijeenkomst met de ouders is ten minste één leerkracht en/of directie aanwezig. De leerkrachten worden ook aangesproken om schoolpoortcontacten te doen of ouders aan te spreken op de speelplaats. In sommige scholen wordt dit al spontaan gedaan door de leerkrachten, maar in andere scholen doen leerkrachten liever geen schoolpoortcontacten. Volgens de schoolopbouwwerkers zijn er op de meeste scholen al veel momenten waarop informele contacten mogelijk zijn. Veel scholen organiseren maandelijks (of soms zelfs wekelijks) een koffiemoment voor de ouders. Ouders komen elkaar ook tegen als ze hun kind komen afhalen of afzetten op school. 12b) scholen ondersteunen in het verwerven van inzicht hoe ze de aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten kunnen stimuleren Het aanzetten van scholen om meer (of minder) activiteiten te organiseren voor ouders, rekening houdend met de wensen van ouders, verloopt vooral procesmatig door de afstemming van de activiteiten van de school met deze van verschillende externe partners. 13b) scholen ondersteunen in het verwerven van inzicht in hoe ze de hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten kunnen stimuleren In de meeste regio’s wordt hier vooral onrechtstreeks of sporadisch aan gewerkt. Op het moment dat een gelegenheid zich voordoet, kan het voorstel bij de school geopperd worden om ouders te betrekken of worden voorbeelden uit andere scholen gegeven. Dit
96
loopt vooral gemakkelijk bij het vragen van praktische hulp van ouders. De scholen leveren zelf ook inspanningen om ouders te betrekken bij onderwijsactiviteiten. Door de medewerking van de scholen aan de bijeenkomsten van schoolopbouwwerk kunnen ze daar een voorbeeld zien van hoe ouders betrokken worden en welke hulp van de ouders wordt gevraagd.
III.
Samenwerking met scholen
1. Kennis en afstemming van wederzijdse verwachtingen In september 2004 zijn de schoolopbouwwerkers gestart met een omgevingsanalyse van hun regio. Hierbij werden zowel ouders, scholen als organisaties bevraagd. Op basis van de verwerking van de resultaten met het kwalitatieve verwerkingsprogramma Kwalitan kwamen de schoolopbouwwerkers in elke regio tot een aantal thema’s. Deze thema’s werden teruggekoppeld naar de ouders en de scholen en op basis hiervan is het thema voor het project dat nu in de regio loopt, bepaald. De schoolopbouwwerkers geven aan dat niet alle scholen of de leerkrachten binnen de school even goed op de hoogte zijn van het project. De schoolopbouwwerkers proberen minstens één maal per schooljaar aanwezig te zijn op een personeelsvergadering om het project toe te lichten. Het communiceren naar het volledige schoolteam is gedeeltelijk de verantwoordelijkheid van de dragende leerkrachten. Er zijn heel grote verschillen te merken tussen de scholen en hiervoor worden verschillende verklaringen gegeven. De scholen waar het volledige schoolteam op de hoogte is hebben vaak een zeer goede interne communicatie. Voor de scholen waar de communicatie naar het schoolteam stroef verloopt, worden er door de schoolopbouwwerkers verschillende redenen gegeven: de dragende leerkrachten geven geen informatie door aan het volledige schoolteam, er zijn geen vaste dragende leerkrachten, de andere leerkrachten zijn niet geïnteresseerd of weten maar vaag waarover het project gaat, het schoolteam ziet het project als de volledige verantwoordelijkheid van schoolopbouwwerk, de school is ingestapt in het project maar heeft intussen andere prioritaire doelstellingen,… De verwachtingen van de scholen liggen volgens de schoolopbouwwerkers niet altijd op dezelfde lijn als het project. Ze geven ook aan dat veel directies in het begin van het project een afwachtende houding innamen omwille van een vroegere samenwerking met schoolopbouwwerk of het veranderen van de personeelsbezetting in de regio. De verwachtingen van de scholen liggen eerder te hoog dan te laag. Ze verwachten te veel van een project dat slechts twee jaar loopt. Bij de scholen ligt volgens de schoolopbouwwerkers een grote verwachting dat ze meer ouders gaan bereiken of zelfs alle ouders gaan bereiken. Hoewel de directies en de dragende leerkrachten vaak open staan voor de samenwerking met schoolopbouwwerk, lijkt er volgens de schoolopbouwwerkers toch op veel scholen een terughoudendheid te zijn bij het volledige schoolteam.
97
2. Samenwerking met de school De schoolopbouwwerkers kunnen in de meeste scholen op de medewerking van de directie en de dragende leerkrachten rekenen. De meeste problemen liggen op het praktisch-organisatorisch vlak: afspraken kunnen niet doorgaan, leerkrachten zijn niet vrij om ouderbijeenkomsten bij te wonen, de schoolopbouwwerker wordt niet op tijd verwittigd voor bijvoorbeeld de personeelsvergadering,… Over het algemeen zijn de schoolopbouwwerkers tevreden over de samenwerking met de directie en de dragende leerkrachten, op enkele uitzonderingen na. De dragende leerkrachten komen op de meeste scholen hun verplichtingen na, maar ook niet meer dan dat. Op sommige scholen is, op vraag van de directie, de medewerking van de leerkrachten aan het project verminderd. In alle regio’s wordt gevraagd dat de leerkrachten aanwezig zijn op de ouderbijeenkomsten en actief meewerken in de bijeenkomsten. Afhankelijk van de afspraken in de regio’s vragen de schoolopbouwwerkers van de scholen ook medewerking in de praktische voorbereiding: maken van de uitnodigingen, zorgen voor het lokaal, koffie voorzien, uitdelen van de uitnodigingen, schoolpoortcontacten,… . Inhoudelijk wordt de medewerking van de school gevraagd in de werkgroepen of kerngroepen waar de dragende leerkrachten, ouders en/of andere externe organisaties aanwezig zijn en er is ook afgesproken dat de school een actieve bijdrage dient te leveren in het eindproduct. 3. Communicatie naar het schoolteam Het project wordt door de schoolopbouwwerkers minstens één maal toegelicht op een personeelsvergadering. Voor de verdere doorstroming van informatie naar het schoolteam zijn afspraken gemaakt met de dragende leerkrachten en dragen zij de verantwoordelijkheid. Op enkele scholen is deze taak echter overgenomen door de schoolopbouwwerker. In alle regio’s wordt ook rechtstreeks aan de directie informatie gegeven of met de directie gecommuniceerd. Het succes daarvan is afhankelijk van de houding van de directie. 4. School- en netoverschrijdend werken In de meeste regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel wordt school- en netoverstijgend gewerkt. In één regio gebeurt dit automatisch in het project (regio 6). In één regio (regio 3) is er in overleg met de directies voor gekozen om nog niet schooloverstijgend te werken, maar langzaamaan een samenwerking met andere scholen op te bouwen. In de andere regio’s wordt er gestreefd naar een gezamenlijk eindproduct of toonmoment.
98
IV.
Samenwerking met andere partners
1. Medewerking van partners De medewerking van partners is afhankelijk van het specifieke project dat uitgevoerd wordt in de regio en de aanwezigheid van de partners in de scholen. Met het CLB is er in de regio’s het minst een intensieve samenwerking. De samenwerking blijft in bijna alle regio’s beperkt tot elkaar op de hoogte houden en informatie uitwisselen. Afhankelijk van het specifieke project wordt er nauw samengewerkt met VBB. Indien dit mogelijk is, worden deze kansen ook door beide partners gegrepen en worden activiteiten op elkaar afgestemd of werken ze samen bij activiteiten. Taalvaart is in minder scholen die samenwerken met schoolopbouwwerk aanwezig. Deze partner wordt vooral betrokken in de voorbereiding van de activiteiten en bijeenkomsten. De mate waarin samengewerkt wordt met Brusseleer verschilt tussen de regio’s. In sommige regio’s wordt een beroep gedaan op de ouders van Brusseleer om mee te werken in de klas (vb. voorlezen) of wordt gevraagd de flyers van schoolopbouwwerk in de les te analyseren en te bespreken. Brusseleer is ook een belangrijke partner om ouders te motiveren en te informeren over de activiteiten van schoolopbouwwerk. Naast de samenwerking met deze vier partners, hebben de schoolopbouwwerkers ook kennisgemaakt met de andere organisaties in de buurt en hun project voorgesteld. Samen met de organisaties is besproken waar kan samengewerkt worden. Zo wordt over de regio’s heen samengewerkt met verschillende organisaties, bijvoorbeeld gemeenschapscentra, integratiecentra, bibliotheken, vrijetijdsorganisaties, kunstateliers, enzovoort.
2. Organisaties in de regio informeren over project Vanaf het eerste jaar projectjaar worden de thema’s, de timing en de verslagen steeds doorgestuurd via mail naar de partners in deze regio om hen op de hoogte te houden van de afspraken binnen het project. Meestal is er ook nog een mondelinge toelichting bij de aanvang van het project. In de meeste regio’s zijn de schoolopbouwwerkers ook aanwezig op een buurtgebonden overleg met de partners, waarvan sommige door de schoolopbouwwerkers zelf georganiseerd zijn.
99
Deel 5: conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies In dit laatste gedeelte van het rapport brengen we de gegevens verkregen uit de interviews met ouders, directies en schoolopbouwwerkers samen. We bundelen de conclusies aan de hand van een aantal ‘rode draden’ die doorheen de onderzoeksdata lopen. Communicatie tussen school en ouders: werken aan wederzijdse informatiedoorstroom De betrokkenheid van ouders op de schoolloopbaan van hun kinderen is zeer groot. Bij tal van items in de vragenlijst tonen ouders dat ze zeer bekommerd zijn om het welzijn van hun kind op school en om haar/zijn schoolresultaten. Toch is er een grote diversiteit in de wijze waarop ouders hun betrokkenheid uiten naar de buitenwereld, en meer bepaald naar het personeel van de school en de schoolopbouwwerkers. Ondanks die diversiteit delen zowat alle ouders een grote hang naar informatie over hoe het met het kind gaat op school, wat het kind leert en doet, en welke resultaten het haalt. Die informatie verwerven ze in grote mate van het kind zelf, met name door dagelijkse of regelmatige gesprekjes te voeren over hoe het ging op school. Daarnaast spelen brieven een zeer belangrijke rol als infobron. Meer dan uit andere kanalen putten ouders hieruit info over het schoolleven van hun kind. De school hanteert naast brieven nog een brede waaier aan infokanalen, zoals infoborden, flyers, informatie-avonden, affiches, en de agenda, maar die worden veel minder gretig door de ouders geconsulteerd dan de brieven van de school. Brieven zijn daarom niet altijd het meest aangewezen communicatiemiddel. Ouders geven aan dat als ze vragen hebben over het kind, of als er zich problemen voordoen, ze in de eerste instantie bij de leerkracht van het kind of bij de directie terecht (willen) kunnen. Ook de directies benadrukken dat de beste (en enige) manier om vele ouders bij het onderwijs te betrekken en hen erover te informeren het persoonlijke contact is tussen ouder en directie, en tussen ouder en leerkracht. Het onderzoek geeft echter aan dat een regelmatig contact met de leerkracht de facto niet altijd even makkelijk te leggen valt. De directies erkennen dit gegeven, en verklaren het ook. Ten eerste zijn veel leerkrachten beducht voor de bemoeizucht en opdringerigheid van ouders. Ten tweede vrezen leerkrachten nog meer werk te krijgen door te sterk oudersignalen te genereren. Ten derde zijn er in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest veel pendelende leerkrachten voor wie het niet evident is om na de schooluren beschikbaar te blijven voor informele gesprekken met ouders. Het bewustzijn van de directies over het tekort aan communicatie en infoverstrekking van leerkracht naar ouders kan indirect ook worden afgeleid uit de verwachting van de directies naar SOW: van deze organisatie werd, of wordt nog steeds, verwacht dat het de communicatie met ouders vergemakkelijkt, organiseert, daar waar het de draagkracht van het schoolteam te boven gaat. In dit opzicht moet ook de teleurstelling van een aantal directies worden geïnterpreteerd dat in hun ogen SOW vooralsnog niet genoeg ouders bereikt.
100
Om info over hun kind te vergaren (bij gebrek aan frequente contacten met directie en/of leerkracht) vinden de ouders het zeer wenselijk om naar het oudercontact te gaan. Toch gaan niet alle ouders elke keer naar dat oudercontact: vooral praktische beslommeringen (geen tijd, kleine kinderen opvangen…) maken dat ze toch niet altijd opdagen. Hiervoor hebben leerkrachten volgens directies en SOW-ers niet altijd het gepaste begrip. Het gevolg van dit alles is dat ouders over een aantal aspecten van de schoolloopbaan van hun kind gebrekkig of onvolledig geïnformeerd zijn. Dat heeft rechtstreeks te maken met het feit dat de vaak gebezigde infokanalen niet altijd efficiënte communicatie teweegbrengen. Zo begrijpen een heel aantal ouders het rapport van het kind niet volledig of zelfstandig, en maken niet alle ouders gebruik van de agenda of een heen-en-weerschriftje. Ook de brieven van de school (de in de ogen van de ouders nochtans belangrijkste bron van info) wordt slechts door de helft van de ouders zelfstandig begrepen. Vaak moet hiervoor hulp (van het kind, van familie, van de partner…) worden ingeroepen. Nauw hiermee samenhangend is de vaststelling dat ouders slechts een fragmentarische kennis hebben van het leven op school, en van onderwijs in het algemeen. Bepaalde aspecten van de onderwijswetgeving (zoals de leeftijd waarop de leerplicht start) zijn velen niet bekend. Ook de manier waarop de school bestuurd wordt, inclusief de rol (of bestaan) van inrichtende macht en schoolraad, is voor velen duister. Ook al vinden ouders het zeer essentieel dat ze hun mening mogen zeggen en inspraak moeten hebben, toch geven de ouders vaak slechts een heel beperkt lijstje van onderwerpen waarover ze dan hun mening mogen geven, en denken ze vaak dat dit lijstje zich moet beperken tot dingen die direct met hun eigen kind hebben te maken. Ook het CLB is voor de grote meerderheid van de ouders een grote onbekende. Sommige kennis is ronduit fout, bijvoorbeeld de kennis rond de decretale regelingen van het inschrijvingsrecht. Niet alle ouders blijken echt goed op de hoogte van de inhoud van het schoolreglement. Teleurstellend is ook de mate waarin de ouders op de hoogte zijn van het bestaan van een oudercomité en/of oudergroep op de school van hun kinderen. Als ouders er iets meer over willen te weten komen, vinden ze dat in de eerste plaats in brieven van de school. Als ouders bij problemen (die te maken hebben met inschrijving of met het kind op school) beter geïnformeerd willen worden, zullen ze in de eerste plaats tot de directie en de leerkracht wenden, wat nogmaals het belang van dit directe informatiekanaal in de verf zet. Ouders hebben wel degelijk nood aan informatie, maar krijgen ze niet altijd. Omgekeerd blijken leerkrachten niet systematisch naar info over de leefwereld van het kind en de ouders te vragen. Het onderzoeksinstrument liet niet toe dit direct te bevragen, maar uit de antwoorden van de directies blijkt wel dat het aan het initiatief van de individuele leerkracht wordt overgelaten om info te verzamelen over de leefwereld van het kind, en daarmee iets in de lessen aan te vangen. Dit laatste blijkt een redelijk beperkte en welomlijnde beweging te zijn: vooral (of enkel) in de wereldoriëntatielessen doen leerkrachten een poging om de buurt als leeromgeving (eerder dan als leerinhoud) te benutten. Huisbezoeken worden zelden afgelegd, en ook bij de SOW-activiteiten zijn slechts een heel beperkt aantal leerkrachten (de dragende leerkrachten) aanwezig.
101
Dit alles schept het beeld van leerkrachtenteams en ouders die grotendeels geïsoleerd van elkaar het kind (op hun eigen manier) ondersteunen in zijn/haar ontwikkeling. Het lijkt hier te gaan om twee partijen die niet altijd de info vragen, of krijgen, van elkaar die zeer relevant kan zijn om de ontwikkeling van het kind te ondersteunen. Zowel praktische beslommeringen als bepaalde (mis)percepties staan een vlottere, meer wederzijdse, en spontanere infodoorstroom over het kind van leerkracht naar ouders, en vice versa, in de weg. Positieve ingesteldheid – positieve acties? Ondanks deze lacunes op het vlak van infodoorstroom valt op dat ouders zeer positief staan tegenover de school en het personeel dat zich over het kind ontfermt. In hoeverre sociaal wenselijke antwoorden hier het beeld vertroebelen is niet te analyseren, feit is dat de ouders heel sterk het gevoel hebben dat ze welkom zijn op school, dat directie en leerkrachten vriendelijk voor hen zijn, dat de ouders over bepaalde dingen (vooral dan de dingen die rechtstreeks met het kind hebben te maken) hun eigen mening mogen zeggen, dat er naar hun mening wordt geluisterd, en dat in sommige gevallen er ook iets met die mening wordt gedaan. Ouders staan sterk open voor een eigen actieve betrokkenheid in het klas- en schoolgebeuren. Opvallend is het groot aantal ouders dat op een of andere manier mee wil helpen in school en klas, dat met andere woorden onderwijs wil ‘mee-maken’ (in beide betekenissen van het woord: bijwonen en mee vormgeven). Maar dit voornemen wordt niet altijd in daden omgezet. Soms spelen praktische beslommeringen de ouders parten, maar in een aantal gevallen wordt de deur door het schoolteam niet open gezet. Open-klasdagen zijn niet in alle scholen ingeburgerde praktijk. Ook valt op dat leerkrachten niet altijd openstaan voor ouders die in de klas komen meehelpen. De directies spreken zich opvallend positief uit tegenover ouders die mee willen helpen in de klas en op school, of die lessen willen bijwonen, maar ze geven duidelijk aan dat dit enkel kan voor welomlijnde activiteiten, en als de leerkracht in kwestie er zijn goedkeuring aan geeft. Het gevolg is dat terwijl haast 75% van de ouders openstaat voor het meehelpen in de klas, maar 7% van de ouders dat ook daadwerkelijk doet. Eenzelfde spanning treedt op bij het meehelpen op school (bijvoorbeeld bij het organiseren van het schoolfeest), zij het iets minder scherp. Als ouders (mogen) meehelpen, krijgt dat ook vaker een praktisch karakter dan dat ouders echt inhoudelijke voorstellen mogen doen. De directies merken in dit verband wel op dat de samenwerking met SOW hier toch ook als een ‘eye-opener’ kan fungeren: zo tonen directies zich verbaasd over de mate waarin er met ouders ‘inhoudelijk’ kan worden samengewerkt. Algemeen laten de directies zich overwegend positief uit over de ouders. Ze zijn dan ook bereid, en doen inspanningen om zelf een brug te slaan van de school naar de ouders. Dat doen ze onder andere door aan de schoolpoort te gaan staan, het tijdstip van het oudercontact aan te passen aan de wensen van de ouders, zelf opvang te voorzien voor kleinere kinderen. Toch verbergen de directies niet dat er in hun leerkrachtenteam ook negatievere percepties aanwezig zijn: ouders worden zoals, boven reeds aangehaald, soms beschuldigd van bemoeizucht. Van andere ouders, die (om praktische redenen) niet
102
opduiken op een oudercontact, wordt snel gezegd dat ze niet betrokken of geïnteresseerd zijn. Leerkrachten vrezen soms ook dat het investeren in relaties met ouders, of het betrokken raken bij het project van SOW alleen maar ‘nog meer werk’ zal opleveren. Dat heeft tot gevolg dat in de huidige projecten van SOW slechts een beperkt aantal leerkrachten – de ‘dragende’ leerkrachten – betrokken zijn en op de hoogte zijn van de samenwerking met SOW, en dat die het lang niet altijd gemakkelijk hebben om samen met de directie voor het verhoopte multiplicatoreffect binnen het leerkrachtenkorps te zorgen. Het belang van meertaligheid De scholen in het onderzoek zijn officieel Nederlandstalige scholen. Zij hanteren het Nederlands als onderwijstaal en als officiële voertaal in de communicatie met de ouders. Het feit dat heel wat ouders echter het Nederlands slechts in beperkte mate beheersen (getuige de zelfinschatting van de ouders hierrond), maakt dat in de dagelijkse communicatie tussen school en ouders naar pragmatische oplossingen wordt gezocht. Ten eerste wordt naar manieren gezocht om het gehanteerde Nederlands zo eenvoudig mogelijk te houden, of te ondersteunen met beeld en picto’s. Hier is het rolmodel van SOW vaak zeer nuttig. Vaak nemen directies en leerkrachten ook spontaan het initiatief om naast het Nederlands ook een andere taal te gebruiken om zich verstaanbaar te maken. Ook dit laatste gebeurt gedeeltelijk onder impuls of vanuit het rolmodel van de schoolopbouwwerkers. Tolken worden ingeschakeld op infomomenten, brieven worden voorzien van een korte samenvatting in een andere taal, en vooral in het mondeling informeel contact wordt vlot van taal gewisseld. De ouderdata spreken hier boekdelen. Als het schoolpersoneel niet alleen het Nederlands hanteert in de communicatie met ouders, verdubbelt het aantal ouders met wie een gesprek kan worden gevoerd. Het percentage ouders dat een gesprek kan volgen in het Nederlands is slechts 50%, terwijl zelf een gesprek voeren (dus het Nederlands productief gebruiken om je boodschap duidelijk te maken) slechts voor 1 op 3 ouders is weggelegd. Als echter een andere taal wordt gehanteerd in de communicatie (naast, of samen met het Nederlands) stijgt het aantal ouders dat de competentie heeft om een gesprek met directie en leerkrachten te voeren en volgen tot boven 90%. In het belang van de wederzijdse infodoorstroom, en het organiseren van de gedeelde zorg voor het kind is dat een cruciaal onderzoeksgegeven. Ondersteunen van de kinderen Ouders en schoolpersoneel zijn partners in het bevorderen van de maximale ontplooiing van het kind. Dat is als het ware het gezamenlijk project waarachter de verschillende partijen zich scharen. Het is voor beide partijen ook duidelijk dat ieder daar zijn eigen rol in heeft te spelen. Leerkrachten en directies zijn experts op het pedagogische vlak; van ouders wordt, door de directies en de SOW-ers, dan ook niet in de eerste plaats verwacht dat ze thuis voor semi-professionele ondersteuning bij het uitvoeren van huistaken geven. Wel wordt van de ouders verwacht dat ze geïnteresseerd zijn in wat het kind op school heeft meegemaakt, dat ze hun interesse tonen, dat ze tonen dat ze positieve
103
verwachtingen hebben over het schoolwerk, dat ze voor een rustige omgeving zorgen waar het kind de huistaken kan uitvoeren, het kind op tijd naar bed sturen, het kind tijdig op school afzetten; af en toe het kind stimuleren om naar de Nederlandstalige tv te kijken of voor te lezen (al dan niet in de eigen moedertaal) kan ook geen kwaad. Vele ouders zeggen dat ze dit ook doen. Vooral het praten over school wordt door de grote meerderheid van de ouders gedaan. Ook het kind op tijd naar bed sturen, controleren of het huiswerk is gemaakt, (Nederlandstalige) tv stimuleren en het zorgen voor een rustige omgeving wordt door de meeste ouders hoog in het vaandel gevoerd. Het onderzoek lijkt hier een aantal stereotypen over de vermeende niet-ondersteuning van sommige kinderen door hun ouders te doorprikken, al moet ook hier de impact van sociaal wenselijke antwoorden niet uitgesloten worden. Schoolteams (leerkrachten) hebben echter vaak hoge verwachtingen op dit vlak, ook op het vlak van taal (Nederlands), en hebben soms zelfs het gevoel dat indien de ouders geen steentje bijdragen tot de verwerving van het Nederlands door het kind, het zeer moeilijk werken wordt. Dit is duidelijk een punt dat in de communicatie tussen schoolteams en ouders verder uitgeklaard moet worden, en waarbij de capaciteiten van de ouders (cf. competentiedimensie) sterk in rekening gebracht moeten worden. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat de capaciteit van de ouder om het kind te ondersteunen niet alleen wordt bepaald door de specifieke ondersteuningsvaardigheden van de ouder, maar ook door andere aspecten van het samenspel tussen school en ouder. Zo zal bijvoorbeeld de capaciteit van ouders om concrete gesprekjes te hebben met het kind over school toenemen, naarmate de ouder zich een concreter beeld kan vormen van hoe het klasleven eruitziet en van wat het kind allemaal aangeboden krijgt. In dit opzicht komen de antwoorden van de ouders over ‘wat doet en leert uw kind’ op school, voornamelijk op het niveau van het basisonderwijs, nogal stereotiep over. Het zijn typisch antwoorden waarvoor je geen klas van de binnenkant moet hebben bekeken, om ze te bedenken. Ook het beperkte aantal ouders dat daadwerkelijk meehelpt in de klas of dat deelneemt aan open-klas-momenten (vaak omdat er geen of weinig open-klas-momenten door de school worden georganiseerd) zijn in dit verband duidelijk voor verbetering vatbaar. Spreiding of concentratie? Zowel binnen de oudergroep als binnen de leerkrachtenteams is de diversiteit bijzonder groot. Misschien is wel een van de allerbelangrijkste conclusies van dit onderzoek dat noch ouders, noch directies, noch leerkrachten over dezelfde kam mogen worden geschoren. In de gewogen scores van sommige dimensies is de spreiding tussen de ouderrespondenten van welbepaalde regio’s bijzonder groot, wat erop wijst dat de gemiddelde scores en medianen heel veel verschillen tussen ouders onderling verbergen. Evenzeer wijzen de directies erop dat de heterogeniteit binnen hun leerkrachtenkorps groot is, zowel qua percepties als acties ten aanzien van ouders. In dit verband is het toch wel opvallend dat directies vrij uitdrukkelijk ventileren dat SOW te weinig ouders bereikt. Op de SOW-activiteiten daagt in hun ogen slechts een minderheid van de doelgroepouders op, waardoor de impact van SOW op de communicatie tussen school en ouders (kwantitatief gesproken) kleiner is dan gewenst. Evenzeer drukken de directies hun bezorgdheid uit over het feit dat de dragende
104
leerkrachten misschien wel, maar vele andere leden van hun team nog niet de vruchten dragen van de samenwerking met SOW, laat staan ervan op de hoogte zijn. Dit gegeven leidt al gauw tot een discussie over de grootte van de groepen die in de werking worden betrokken. Het is duidelijk dat het investeren in dragende leerkrachten en ouders in een kerngroep een procesgegeven is, waarbij wordt ingezet op een multiplicatoreffect. Van ‘kernouders’ wordt op termijn verwacht dat ze andere ouders mobiliseren en informeren, van dragende leerkrachten wordt verwacht dat ze een springplank vormen naar de rest van het team toe. Vooralsnog wordt dat doel echter in de ogen van de directies onvoldoende bereikt. Dit houdt het gevaar in zich dat een kleine subgroep (de zgn. koplopers) van de inspanningen en het project profiteren, terwijl bij een grotere groep, zowel bij leerkrachten als ouders, weinig beweging valt te noteren. De directies vragen ook op een ander niveau om differentiatie: sommigen stellen de regiowerking in vraag, en verwachten nog meer schoolgebonden differentiatie. Het een sluit het ander uiteraard niet uit: een projectthema kan regionaal gekozen worden, maar lokaal naar de maat van een specifieke school gesneden worden. Uit de interviews met de SOW-ers blijkt dat dat wel degelijk gebeurt, maar ofwel is dat schoolspecifieke nog te weinig uitgewerkt, of wordt het te weinig geëxpliciteerd naar de directies toe. Een laatste vorm van differentiatie heeft te maken met het hanteren van flexibele doelen naar ouders toe. De profielen van individuele ouderinterviews (getuige ook de spreiding in de gewogen scores) tonen aan dat niet van elke ouder dezelfde soort betrokkenheidsindicatoren verwacht mag worden. Vooral de SOW-ers, veel meer dan de directies en de leerkrachten, blijken zich van dit gegeven bewust.
5.2 Algemene aandachtspunten
In wat volgt, vermelden we een aantal aandachtspunten die uit de conclusies van dit onderzoek voortvloeien. Het gaat hier om aandachtspunten waarvan de data die dit onderzoek genereerde aantonen dat ze van essentieel belang zijn bij het reflecteren over het samenspel tussen schoolteams, ouders, en externe partners (waaronder SOW). Dat we de aandachtspunten in dit rapport formuleren, betekent niet dat al deze aandachtspunten door SOW, of door SOW alleen, zouden moeten worden waargemaakt; de kern van deze aandachtspunten is dat dit onderzoek duidelijk naar boven heeft gebracht dat slechts een vereende aanpak, waarbij iedere instelling of ieder individu (naar zijn eigen capaciteiten, vanuit zijn eigen visie, en vanuit zijn eigen mogelijkheden) een bijdrage levert tot een meer constructief samenspel, tot een zodanige verbetering van de relaties tussen school en ouders kan leiden dat ze de ontwikkeling van het kind ten goede komt.
105
Aandachtspunt 1. Streven naar een integratieve aanpak Vanuit de bovenstaande onderzoeksvaststellingen pleiten we voor een aanpak waarbij de interactie tussen de verschillende betrokken partijen (i.c. ouders, kinderen, schoolteam) als uitgangspunt voor werking wordt genomen. Ouderbetrokkenheid en –participatie m.b.t. onderwijs krijgen slechts vorm in de dagelijkse interactie tussen ouders, leerkrachten, directies en het kind. Het is dan ook van essentieel belang dat in de SOWprojecten wordt gezocht naar manieren om de verschillende partijen structureel te betrekken, een rol te geven, en vooral met mekaar in contact te brengen. De interactie tussen de verschillende partijen, die (dat wijst dit onderzoek ten overvloede uit) ook voor de betrokkenen centraal staat, moet de centrale as zijn waarrond o.a. SOW-projecten worden opgebouwd. Dat heeft haast als logisch gevolg dat de communicatie tussen de betrokken partijen een rode draad vormt die doorheen alle toekomstige projecten loopt, ongeacht het specifieke thema dat als ingang wordt gekozen. Aandachtspunt 2. Bewust streven naar een multiplicatoreffect, met oog voor differentiatie In de conceptualisering van SOW-projecten moet zeer bewust stilgestaan worden bij de grootte van de groepen die in de werking wordt meegenomen. Dit geldt zowel voor het aantal ouders dat in de projecten wordt betrokken, als om het aantal leerkrachten. De verzuchtingen van de directies indachtig, valt er te pleiten voor een combinatie van activiteiten waarbij een kerngroep van ouders/leerkrachten zijn betrokken en ‘dragend’ zijn enerzijds, en een aantal activiteiten die zeer bewust nastreven om zoveel mogelijk ouders/leerkrachten te betrekken anderzijds. Daarbij is een positieve toonvoering van het allergrootste belang, zeker om de grotere massa (inclusief de sceptici) mee te trekken. Wellicht kan dit multiplicatoreffect ook nagestreefd worden door voor voldoende uitwisseling tussen scholen en regio’s te zorgen, en in te zetten op wat goed heeft gewerkt. Aandachtspunt 3. Ouders correcte info verstrekken over het onderwijs, en brede info over hun kind Om ouders te ondersteunen, moeten ze geïnformeerd worden. Evenzeer zal de vaardigheid van ouders om hun betrokkenheid in kindondersteunend gedrag om te zetten verhogen als hun kennis over het onderwijs, en over het klasgebeuren, toeneemt. Het is dan ook van het grootste belang dat ouders correcte en volledige info wordt gegeven over die aspecten van het schoolleven die hen het meest bezighouden. Dat is in de eerste plaats het welzijn en de schoolse vorderingen van het kind. Het verdient aanbeveling om de rapporten, brieven, agenda’s, info op inschrijvingsdagen, infoborden, en andere infokanalen van de school hierop doelbewust te screenen. Reeds vanaf het niveau van het basisonderwijs moet ernaartoe gewerkt worden dat ouders gaandeweg een duidelijk beeld verwerven van waar de talenten, capaciteiten, schoolse interesses en beperkingen van het kind liggen. Op die manier kunnen ouders, kinderen en schoolteams gezamenlijk toegroeien naar het moment in de derde graad van het basisonderwijs waarop over de overgang naar het secundair onderwijs moet worden
106
beslist. Het breed informeren van ouders over de capaciteiten van het kind (en over het scala aan studiemogelijkheden binnen het secundair onderwijs) laat de ouders ook veel beter toe om het kind gepast te motiveren en op te volgen, of om daarover met de leerkracht en directie te praten. Daarbij moet systematisch vermeden worden dat de ouder met pedagogisch jargon wordt overdonderd, vooral in het geval van leer- of andere problemen. Schoolopbouwwerkers kunnen hier een belangrijke brugfunctie verzorgen, zodat de kansen van de ouder om een positieve impact uit te oefenen op de schoolloopbaan en ontwikkeling van het kind gevrijwaard blijven. Aandachtspunt 5. Blijven investeren in wederzijdse infodoorstroom De directies kunnen in hun interviews niet verbergen dat de leerkrachten de leefwereld van de kinderen (en de ouders) veel te weinig kennen. Dat kan een negatieve impact hebben op de wijze waarop de leerkrachten kunnen inspelen op leerlingspecifieke kenmerken, professioneel kunnen omgaan met de befaamde kloof tussen school- en thuiswereld, en op die manier het leren, het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen bevorderen. Het verdient dan ook aanbeveling dat schoolopbouwwerk constructief werk maakt van initiatieven die bevorderen dat meer leerkrachten meer kinderen beter leren kennen. Het stimuleren bij leerkrachtenteams van schoolpoortcontacten, open-klas-momenten en informele contacten met ouders kan hier zeker helpen, maar evenzeer denken we aan activiteiten die de leerkracht de buurt van de school leren kennen (samen met de ouders), of waarbij de thuiswereld van de kinderen in de klas wordt binnengebracht. Ook hier kan het nut van (netoverschrijdend) scholen met mekaar in contact te brengen. Aandachtspunt 6. Expliciteren en organiseren van inspraak(organen) Ouders vinden het essentieel dat ze hun mening over bepaalde aspecten van het onderwijs mogen geven, en dat er naar die mening wordt geluisterd. Er moet op schoolniveau duidelijk worden geëxpliciteerd hoe die inspraak kan worden georganiseerd, en welke kanalen daarvoor bestaan. Daarbij is het aangewezen dat niet alleen formele kanalen (zoals oudercomité en ouderraad) worden in beeld gebracht, maar ook informele kanalen hun nut kunnen bewijzen. Belangrijk in dit verband is dat bepaalde beslissingen (zoals waarom welke uitstap werd gekozen of hoe de opbrengst van het schoolfeest wordt besteed) en overlegmomenten in de openbaarheid worden gebracht. Aandachtspunt 7. De ontwikkeling van het kind centraal Dit onderzoek toont ten overvloede aan dat ouderbetrokkenheid en –participatie noch voor ouders, noch voor schoolteams doelen op zich zijn. Het zijn slechts middelen om in een gezamenlijk partnership de ontwikkeling van het kind maximaal te bevorderen. Ouders en schoolteams moeten mekaar zoveel mogelijk in staat stellen om hun deel van dat opvoedingsproject zo goed mogelijk te doen. Ouders kunnen dat doen door het schoolproject binnen hun eigen capaciteiten te ondersteunen, het kind van het belang van een goede onderwijsloopbaan te doordringen, en voor gunstige randvoorwaarden te zorgen. Tegelijk kunnen ouders voor heel waardevolle info over het kind zorgen, wat de
107
school kan helpen om het kind beter te leren kennen en beter op individuele kenmerken in te spelen. Evenzeer is het van belang dat schoolteams gerespecteerd worden in hun pedagogische deskundigheid, dat zij elk kind maximaal ondersteunen, en dat zij de ouder maximaal en breed inlichten over hoe het het kind vergaat op school. Bij problemen moeten beide partijen de hoofden zo snel mogelijk bij mekaar steken, in een aantal gevallen samen met andere bevoegde instanties. Ouders en schoolteams moeten als het ware een gezamenlijke permanente evaluatie kunnen doorvoeren van het proces dat het kind doormaakt, en er gepast op reageren, maar dat impliceert dat zij elkaar op regelmatige basis moeten voorzien van signalen en info. In dit opzicht verdient het dan ook aanbeveling om de energie van SOW-projecten vooral te richten op activiteiten die dicht bij het kind staan, en rechtstreeks met de ontwikkeling (in brede zin) van het kind te maken hebben. Voor alle duidelijkheid: we pleiten hier niet voor een investering in, of heroriëntering van SOW-projecten in de richting van, loutere opvoedingsondersteuning, vooral omdat internationaal onderzoek hoe langer hoe meer de zeer beperkte opbrengst van gezinsstimuleringsprogramma’s aantoont, niet in het minst voor de ouders die écht tot de doelgroep van zulke programma’s behoren.
5.3 Specifieke aandachtspunten per regio Hieronder sommen we per regio van SOW Brussel specifieke aandachtspunten op; deze zijn gebaseerd op de aspecten in de data waarvoor de regio in kwestie een afwijkend beeld vertoonde; we focussen vooral op de aspecten waarbij de regio in negatieve zin opviel, en waarvoor dus extra aandacht geboden is. Regio 1 Voor regio 1 moet binnen de conceptualisering en uitvoering van SOW-projecten aandacht geschonken worden aan het feit: a. dat de ouders relatief weinig kennis hebben van kanalen die ze kunnen gebruiken als ze meer informatie wensen te verwerven over het school- en klasgebeuren, en van kanalen die ze kunnen gebruiken om problemen met leerkracht of directie, of andere problemen, te bespreken; b. dat de ouders (in vergelijking met andere regio’s) minder spontaan aangeven dat de directies vriendelijk zijn, en zich daardoor relatief minder goed bejegend voelen; dit gaat gepaard met een relatief laag aantal ouders dat de directie durft aan te spreken bij problemen; c. dat de ouders in deze regio een zeer scherp verschil aanvoelen tussen het feit dat ze over bepaalde dingen hun mening mogen zeggen en het feit dat ze mogen meebeslissen; dat laatste scoort opvallend laag; d. dat de ouders in deze regio relatief weinig geneigd zijn om naar het oudercontact te gaan, en dat in deze regio ook relatief veel ouders nooit naar infomomenten gaan; e. dat daarentegen de deelname van ouders aan een oudergroep of oudercomité in positieve zin opvalt, wat (in samenhang met het voorgaande) erop duidt dat
108
er in deze regio aandacht besteed moet worden aan de relatie tussen meer formele en informele contactkanalen. Regio 2 Voor regio 2 moet binnen de conceptualisering en uitvoering van SOW-projecten aandacht geschonken worden aan het feit: a. dat in deze regio de kennis van de ouders over het bestaan en functies van oudercomité en schoolraad relatief laag is; dat in deze regio daardoor de kennis over het schoolgebeuren relatief laag is, terwijl de kennis rond het klasgebeuren van het kind relatief hoog is; b. dat de ouders op de emotionele dimensie zeer hoog scoren, wat wijst op een positief gevoel naar het schoolpersoneel, en een grote openheid om te participeren (bijvoorbeeld een opvallend hoge openheid om mee te helpen in de klas en aanwezig te zijn op oudercontact); c. dat bij de overtuigingsdimensie (kunnen ouders een rol spelen?) een zeer grote spreiding in deze regio optreedt, wat erop wijst dat hier zorgvuldig moet worden omgegaan met de keuze van kernouders en doelgroepouders met wie intensief wordt samengewerkt; d. dat in deze regio de scholen relatief weinig vragen naar de mening van de ouders; e. dat in deze regio ouders iets minder geneigd zijn (dan het gemiddelde) om thuis te praten met het kind over school en om voor te lezen; f. dat in deze regio ouders weinig inhoudelijke hulp bieden bij het meehelpen aan onderwijsactiviteiten. Regio 3 Voor regio 3 moet binnen de conceptualisering en uitvoering van SOW-projecten aandacht geschonken worden aan het feit: a. dat in deze regio de kennis van de ouders over het onderwijs relatief beperkt is: de wettelijk verplichte aanvang van de leerplicht of de regeling rond weigering zijn slecht bekend; b. dat in deze regio de ouders ook een relatief beperkte kennis hebben over de inrichtende macht van de school, en over de aanwezigheid van oudercomité, oudergroep en schoolraad; dat daarentegen de kennis over het klasgebeuren van het kind (leerstof, activiteiten voor het kind) wel hoog scoort; c. dat de ouders relatief beperkt antwoorden op de vraag over welke aspecten ze hun mening mogen geven; d. dat de ouders relatief weinig kennis hebben van kanalen die ze kunnen gebruiken als ze meer info wensen te verwerven over het school- en klasgebeuren, en van kanalen die ze kunnen gebruiken om problemen met leerkracht of directie, of andere problemen, te bespreken;
109
e. dat de ouders een zeer lage score laten noteren omtrent hun openheid om mee te helpen in de klas; de ouders geloven wel dat ze een rol kunnen spelen in de schoolloopbaan van hun kind door het kind te helpen met schooltaken, maar zich veel minder geroepen voelen om mee te beslissen, hun mening te zeggen of te participeren over school- of klasaangelegenheden; f. dat ouders zich in deze regio het minst capabel voelen om in de klas mee te helpen, dit in tegenstelling tot meehelpen op school, waar het competentiegevoel van de ouders wel hoog is (dit laatste weerspiegelt zich ook in de gedragsdimensie); g. dat in deze regio het laagst aantal ouders het rapport begrijpt, en een relatief laag aantal ouders de leerkracht begrijpt of er een gesprek mee kan voeren; taal en communicatie zijn in deze regio dus vrij problematisch te noemen; h. dat in deze regio ouders relatief weinig ouders voor een rustige omgeving thuis zorgen, en de ouders het minst met het kind praten over school; i. dat deze regio relatief weinig ouders telt die lid zijn van een oudergroep, en er geen enkele ouder lid is van het oudercomité; j. dat geen enkele respondent in deze regio voorstellen doet of inhoudelijke hulp biedt bij het uitwerken van schoolactiviteiten. Regio 4 Voor regio 4 moet binnen de conceptualisering en uitvoering van SOW-projecten aandacht geschonken worden aan het feit: a. dat in deze regio niet alleen de inrichtende macht relatief weinig bekend is, maar dat liefst 1/5 van de ouders ook de leerkracht van het kind niet kent; b. dat in deze regio de kennis van oudergroep, oudercomité en schoolraad relatief beperkt is; c. dat daarentegen de kennis van de ouders omtrent het klasgebeuren (leerstof, activiteiten) relatief groot is; d. dat in deze regio slechts de helft van de ouders ervan overtuigd is dat de school openstaat voor hun mening en invloed; dat heeft vooral te maken met het feit dat de school te weinig aandacht schenkt aan de mening van de ouders, en de mening ook te weinig vraagt; e. dat in deze regio het aantal ouders dat hun mening durft te zeggen relatief laag is; f. dat in deze regio het belang van pragmatische meertaligheid in de communicatie van zeer groot belang is: door het hanteren van andere talen dan het Nederlands, kunnen nagenoeg alle ouders begrijpen wat er wordt gezegd, en mee een gesprek voeren; g. dat in deze regio een wat geringere aanwezigheid op open-klas-momenten wordt genoteerd, en een relatief lager aandeel van meehelpen aan onderwijsactiviteiten; h. dat relatief weinig ouders lid zijn van een oudergroep en geen enkele ouder lid is van het oudercomité.
110
Regio 5 Voor regio 5 moet binnen de conceptualisering en uitvoering van SOW-projecten aandacht geschonken worden aan het feit: a. dat in deze regio de ouders relatief slecht op de hoogte zijn van de voorrangsregel voor broers en zussen; b. dat enerzijds de kennis van schoolbestuur en organen vrij hoog is, maar anderzijds de kennis over het klasgebeuren van het eigen kind (activiteiten, leerstof) relatief beperkt is; c. dat er binnen de kennisdimensie relatief veel spreiding binnen de oudergroep valt waar te nemen, wat aangeeft dat de kennis ongelijk verdeeld is over de individuele ouders; d. dat ouders in deze regio bijzonder sterk open staan om deel te nemen aan activiteiten op school, en ook er sterk van overtuigd zijn dat de school openstaat voor hun invloed en mening; e. dat in deze regio het begrijpen van schriftelijke informatie relatief problematisch is; dat in deze regio de beperkte kennis van het Nederlands opvalt, wat de meerwaarde van pragmatische meertaligheid (het gebruiken van meerdere talen bij de communicatie) sterk in de verf zet; f. dat in deze regio de gewogen score voor de gedragsdimensie het hoogst is, wat aangeeft dat de ouders hun kind sterk ondersteunen, en ook relatief sterk aanwezig zijn op de school. Regio 6 Voor regio 6 moet binnen de conceptualisering en uitvoering van SOW-projecten aandacht geschonken worden aan het feit: a. dat de kennis van de ouders over activiteiten op school (voor het kind) relatief laag ligt; dat dit ook weerspiegeld wordt in de relatief lage kennis van de ouders over het klasgebeuren, dit in tegenstelling tot hun hoge kennis van de wettelijke bepalingen, de werking van de school en het schoolgebeuren; b. dat in deze regio binnen de kennisdimensie de spreiding groot is, wat aangeeft dat de kennis ongelijk verdeeld is over de individuele ouders; c. dat in deze regio de kennis van het Nederlands van de ouders, en met name de capaciteit om een gesprek te voeren in het Nederlands, relatief beperkt is, wat de meerwaarde van het pragmatisch omgaan met meerdere talen in de communicatie met ouders sterk in de verf zet; d. dat de ouders in deze regio veel praten met het kind over school en systematisch voor een rustige omgeving zorgen; e. dat bijna de helft van de ouders denkt dat de school geen infomomenten organiseert, en dat de deelname aan infomomenten en het oudercontact hier relatief laag ligt; f. dat ook bij de gedragsdimensie de spreiding in deze regio vrij groot is, wat duidelijk aangeeft dat het hier gaat om een heterogene groep ouders.0.
111
Bijlagen onderzoeksrapport 'ouderbetrokkenheid in Nederlandstalige scholen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest'
Centrum voor Taal en Onderwijs K.U.Leuven Rapport: Silvie Samaey Coördinator: Machteld Verhelst Promotor: Kris Van Den Branden M.m.v. Mik De Geyter en Robin Heymans
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Schoolopbouwwerk Brussel vzw - Leuven, maart 2006 -
Bijlage 1: Leden van de stuurgroep •
Anjes Goris (ondervoorzitter SOW Brussel vzw)
•
Mathieu Voets (directeur VGC- directie Welzijn)
•
Guy Devroede (directeur VGC-directie Onderwijs) Lily Santy (VGC -directie Onderwijs) Katrien Uyttersprot (VGC – directie Onderwijs)
•
Annemie Dewaele (expert)
•
Lies Beunens (stafmedewerker Viboso)
•
Magda Deckers (opdrachthouder Voorrangsbeleid Brussel)
•
Lief Vandevoort (directeur SOW Brussel vzw)
•
Kris Van Den Branden (promotor onderzoek - directeur CTO) Machteld Verhelst (coördinator onderzoek - CTO) Silvie Samaey (wetenschappelijk medewerker CTO)
Bijlage 2: Beschrijving van de projecten van Schoolopbouwwerk Brussel 1 2.1 Beschrijving project regio 1 2.1.1 Thema: “Onze wereld op school” In regio 1 werd het thema” Elkaars wereld kennen” als invalshoek gekozen, waarbij het zowel gaat over de relaties tussen ouders onderling als over de relatie ouders - school. Wij constateerden dat de school en sommige ouders er verschillende en soms sterk uiteenlopende ideeën op nahouden over hoe een kind moet opgevoed worden. Ouders met een andere culturele achtergrond begrijpen niet altijd hoe de school precies werkt en wat de pedagogische opvattingen erachter zijn. Dit zorgt voor onbegrip en spanningen. Verder klagen zowel ouders als sommige scholen over het gebrek aan intercultureel contact tussen de ouders. Veel ouders praten alleen met ouders van dezelfde afkomst en zijn bang om anderen aan te spreken of om met anderen samen te werken. Ten derde merken ouders op dat de school hun leefwereld niet genoeg kent waardoor de school niet kan aansluiten op de ervaringen en de leefwereld van de kinderen. Vanzelfsprekend is het gebrek aan informatie over elkaar en over de school (en vice versa) hierbij een belangrijke factor evenals een goede communicatie naar elkaar toe. Deze twee thema’s die nauw verbonden zijn met het thema “elkaars wereld kennen” zullen dus ook de nodige aandacht krijgen in het project, dat we opbouwen rond samenleven in de school. 2.1.2 Meewerkende basisscholen BSGO De Kleurdoos (wijkafdeling Moutstraat), Vrije Basisschool Sint-Joris en Vrije Basisschool Maria Boodschap. 2.1.3 Projectbeschrijving In regio 1 willen de schoolopbouwwerkers bereiken dat de ouders hun opvattingen en ideeën over onderwijs kunnen verwoorden, dat ze deze onderling vergelijken met andere ouders én dat ze daarover met de school van gedachten wisselen. Na 2 jaar resulteren deze gesprekken in een boekje waarin elke school een bijdrage levert over één of meer aspecten van de school. Deze bijdrage wordt gerealiseerd door een gemengde groep samengesteld uit leerkrachten én ouders. Het boekje kan later worden gebruikt als info of als aanknopingspunt voor de schoolwerking met andere ouders. Gezien men beoogt om de interculturele communicatie tussen school en ouders, maar ook tussen ouders onderling, te stimuleren, worden zowel allochtone als autochtone ouders actief betrokken bij het project. De schoolopbouwwerkers treden tijdens het project op als procesbegeleider en ondersteuner. Tijdens het tweede schooljaar van het project wordt het volgend project in de regio voorbereid. 1
Gebaseerd op de projectplannen van de regio’s van Schoolopbouwwerk Brussel.
Voor elke meewerkende school werd een plan opgesteld waarin werd vastgelegd op welke dagen vergaderd wordt, wanneer de activiteiten plaatsvinden, wie in de school verantwoordelijk is voor de samenwerking en hoe binnenschoolse en buitenschoolse partners geïnformeerd en/of betrokken worden.
2.1.4 Territorium De regio Brussel-vijfhoek omvat het lage gedeelte van de Vijfhoek. De schoolopbouwwerkers onderscheiden drie belangrijke buurten in deze regio: de Dansaertwijk (de hele wijk ten noorden van de Dansaertstraat) waar drie Nederlandstalige scholen vlakbij elkaar liggen, de Anneessenswijk en de Marollen. 2.2 Beschrijving project regio 2 2.2.1 Thema “Kennis als basis voor goede communicatie”. De keuze voor het thema “kennis als basis voor goede communicatie” is gebaseerd op de vaststelling dat een groot deel van de kansarme ouders uit de buurt nog steeds veel vragen hebben over allerhande onderwijsgebonden thema’s. Een aanzienlijk percentage ouders weet bijvoorbeeld niet goed op basis van welke criteria zij een school moeten kiezen voor hun kind. De ouders kiezen bewust voor een Nederlandstalige school omdat ze willen dat hun kind tweetalig wordt. Maar verder kiezen ze voor een school op basis van geruchten. De mensen in de scholen begrijpen dan weer niet dat anderstalige (kansarme) ouders kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs:zo maken ze het hun kinderen toch extra moeilijk? Het grootste probleem dat werd vastgesteld is dan ook het gebrek aan wederzijdse kennis: van de ouders over de onderwijswereld en van het schoolteam en de ouders over elkaar. Omdat schoolkeuze zo vaak te berde werd gebracht in gesprekken met ouders én met scholen, werd ervoor gekozen om samen te gaan zoeken naar goede criteria voor schoolkeuze én naar een goede manier om deze criteria aan ouders over te brengen. 2.2.2 Meewerkende basisscholen BSGO ’t Plantzoentje, Gemeentelijke Basisschool Klavertjevier (en wijkafdeling Leidstarschool), Gemeentelijke Basisschool Vande Borne, Vrije Basisischool Sint-Ursula en Vrije Basisschool Sint-Pieterscollege. 2.2.3 Projectbeschrijving In regio 2 willen de schoolopbouwwerkers enerzijds de ouders vertrouwd maken met de onderwijswereld en het onderwijssysteem. Anderzijds willen de schoolopbouwwerkers de schoolteams laten kennismaken met de leefwereld van de ouders. Na twee jaar resulteert het project in een vormingspakket rond het thema “kiezen voor een Nederlandstalige school” dat kan gebruikt worden naar andere ouders toe. Het
vormingspakket wordt ontwikkeld door ouders, scholen en organisaties. Doordat alle actoren samenwerken aan hetzelfde project leren ze elkaar kennen op een informele manier. Er zijn twee subprojecten te onderscheiden: enerzijds een project rond ouders met kinderen in het Nederlandstalig onderwijs, die ouders hebben dus al enige kennis omtrent het Nederlandstalig onderwijs. Anderzijds is er een subproject gericht op ouders met kinderen in een Nederlandstalige kinderkribbe en/of ouders doorverwezen door Kind en Gezin. De schoolopbouwwerkers treden tijdens het project op als procesbegeleider en ondersteuner. Tijdens het tweede schooljaar van het project wordt het volgend project in de regio voorbereid. Voor elke meewerkende school wordt een plan opgesteld waarin werd vastgelegd op welke dagen vergaderd wordt, wanneer de activiteiten plaatsvinden, wie in de school verantwoordelijk is voor de samenwerking en hoe binnenschoolse en buitenschoolse partners geïnformeerd en/of betrokken worden. 2.2.4 Territorium De regio Laken/Jette begint op de Bockstaellaan ter hoogte van de Karel Bogaerdstraat en loopt noordwaarts richting Heizel tot aan de De Smet De Naeyerlaan. Daar draait het rond de Prins Leopoldsquare en loopt door Jette, zuidwaarts tot op de Maurice de Moorplaats. Van hieruit gaat het zuidoostelijk tot aan Turn & Taxis. Die afbakening wordt gevolgd tot aan het kanaal en verder tot aan het Saincteletteplein, vanaf hier begint het stukje Noordwijk. Dan wordt de kleine ring gevolgd tot aan de E. Jacqmainlaan. Daar gaat het noordoostwaarts tot op de Koninginnelaan en verder tot aan de Jules De Troozsquare. Het kanaal over, gaat de afbakening terug noordoostwaarts en volgt de muren ten zuiden van het Koninklijk domein. Aan het Kardinaal Cardijnplantsoen loopt het door de Kunstenaarsstraat en komt het terug aan de Karel Bogaerdstraat.
2.3 Beschrijving project regio 3 2.3.1 Thema : “Talige communicatie thuis. Talig ondersteunen? Ondersteunen in eigen taal en in het Nederlands ?” Bij de bevraging werd duidelijk dat vele ouders niet weten hoe ze hun kind kunnen ondersteunen bij het leren. Vaak is dat omdat ouders geen Nederlands kennen. Zowel de ouders als de school ervaren dit als een probleem. Betere onderwijskansen worden mede gerealiseerd door ouders beter bij het onderwijs van hun kinderen te betrekken. Ouders moeten op de hoogte zijn van informatie die hen aanbelangt en weten wat ze ermee kunnen doen. Versterking van de opvoedende en stimulerende rol van de ouders is dan ook een belangrijk aangrijpingspunt om de kansen van het kind te verbeteren. In deze regio focust het schoolopbouwwerk op de vraag :”Hoe kunnen ouders hun kind ondersteunen in de eigen taal en/of het Nederlands en hoe helpt de school hen daarbij?”
2.3.2 Meewerkende basisscholen BSGO De Buurt, BSGO De Mozaïek, GBS Sint–Joost-aan-Zee, Vrije Basisschool Ten Nude, Vrije Basisschool Champagnat en Vrije Basisschool Sint-Mariainstituut 2.3.3 Projectbeschrijving De schoolopbouwwerkers van regio 3 hebben tot doel dat de ouders uit de regio zicht krijgen op de mogelijkheden tot ondersteunend gedrag in eigen taal en in het Nederlands en dat ze een aantal van deze mogelijkheden toepassen in eigen gezin. Met betrekking tot de school willen de schoolopbouwwerkers verwezenlijken dat de school de ondersteunende capaciteiten van de ouders erkent en eigen acties onderneemt om de capaciteiten van de ouders aan bod te laten komen en te versterken. Dat kan via een aanbod aan de ouders in de eigen klas- en schoolwerking. Het project sluit nauw aan bij de VBB-planning in deze scholen. De schoolopbouwwerkers treden tijdens het project op als procesbegeleider en ondersteuner. Tijdens het tweede schooljaar van het project wordt het volgend project in de regio voorbereid. Voor elke meewerkende school werd een plan opgesteld waarin werd vastgelegd op welke dagen vergaderd wordt, wanneer de activiteiten plaatsvinden, wie in de school verantwoordelijk is voor de samenwerking en hoe binnenschoolse en buitenschoolse partners geïnformeerd en/of betrokken worden. 2.3.4 Territorium In Sint-Joost-ten-Node gaat het vooral om de wijk van de Haachtse steenweg en de Josaphatstraat. Verder nog de wijk die grenst aan Brussel Noord-Oost. In Schaarbeek om de Helmetwijk, het centrum van Schaarbeek, de Brabantwijk en de paviljoenwijk.
2.4 Beschrijving project regio 4 2.4.1 Thema ‘kinderen talig ondersteunen’ Tijdens het schooljaar 2003 – 2004 heeft het SOW een onderzoek gedaan binnen de regio Vorst – Sint-Gillis – Elsene – Etterbeek. Ouders, scholen en buurtorganisaties werden gevraagd naar wat er in de regio leeft rond ouderbetrokkenheid en -participatie. Uit deze bevragingen kwamen de volgende thema’s sterk naar voren: kennis, communicatie, school- en studiekeuze, participatie en betrokkenheid en tot slot ‘open school’. Het is belangrijk om in te zien dat deze thema’s niet los van elkaar kunnen worden gezien. Na terugkoppelingsgesprekken met directies van de scholen hebben we besloten te zullen werken rond het talig ondersteunen van kinderen. Verschillende aspecten van bovenstaande thema’s zullen hierin aan bod komen.
2.4.2 Meewerkende basisscholen Vrije Basisschool Lutgardis (Etterbeek), Vrije Basisschool Lutgardis (Elsene), BSGO ’t Regenboogje, Vrije Basisschool Sint-Gillis, BSGO De Bron en School 11, afdeling A. 2.4.3 Projectbeschrijving 2.4.4 Territorium Regio 4 omvat de gemeenten Elsene, Etterbeek, Sint Gillis en Vorst. De wijken die zich in dit deel van de regio bevinden (zoals afgebakend voor Schoolopbouwwerk Brussel), zijn de Matonge-wijk (Elsene), de Jachtwijk (Etterbeek) en de Sint Antonius wijk (Etterbeek).
2.5 Beschrijving project regio 5 2.5.1 Thema “Regels en afspraken” In regio 5 werd het thema “regels en afspraken” gekozen als invalshoek voor het schoolopbouwwerk. Scholen hechten veel belang aan het naleven van regels en begrijpen niet dat ouders en leerlingen zich er niet aan houden. Nochtans bleek uit onze gesprekken met ouders dat ook zij regels belangrijk vinden, ze stellen zelf ook regels aan hun kinderen. Ouders kennen de schoolregels niet altijd of ‘beleven’ ze niet omdat ze de achtergrond er niet van kennen. Scholen weten niet welke regels ouders aan hun kinderen stellen en hoe er in de gezinnen mee wordt omgegaan. Een wederzijds begrip omtrent regels is dus zeer belangrijk om te kunnen samen leven en leren. Toch wordt over die regels pas echt veel gepraat op het ogenblik dat er al conflicten dreigen. Ouders en leerkrachten beschikken vaak niet over de nodige communicatieve vaardigheden om hierover met elkaar in dialoog te gaan. Daarom wil het schoolopbouwwerk met de ouders en de scholen samen nadenken over de wijze waarop er over de regels in de school en de wederzijdse afspraken wordt gecommuniceerd. 2.5.2 Meewerkende basisscholen Gemeentelijke Basisschool Scheut (met vestigingen De Grondeltjes en De Grondels), Gemeentelijke Basisschool Dertien, Vrije Basisschool Sint-Pieter en Vrije Basisschool Sint-Guido (vormen samen een schoolgemeenschap) en Vrije Basisschool Voorzienigheid. 2.5.3 Projectbeschrijving In regio 5 willen de schoolopbouwwerkers bereiken dat ouders met scholen rond de tafel zitten om te praten over regels en afspraken. Concreet zoeken beide partijen uit op welke
wijze regels en afspraken het best gecommuniceerd worden naar alle ouders en leerlingen. De vele overlegmomenten resulteren in een afsprakennota die ouders en scholen samen opstellen. De schoolopbouwwerkers treden tijdens het project op als procesbegeleider en ondersteuner. Tijdens het tweede schooljaar van het project wordt het volgend project in de regio voorbereid. Voor elke meewerkende school werd een plan opgesteld waarin werd vastgelegd op welke dagen vergaderd wordt, wanneer de activiteiten plaatsvinden, wie in de school verantwoordelijk is voor de samenwerking en hoe binnenschoolse en buitenschoolse partners geïnformeerd en/of betrokken worden. 2.5.4 Territorium Anderlecht is de derde grootste gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk gewest. Regio 5 richt zich op Kuregem en de industriezone en de buurten Centrum, Scheut en Veeweyde.
2.6 Beschrijving project regio 6 2.6.1 Thema “Bevordering van leerlingen- en ouderparticipatie in de scholen” Dit thema is gekozen vanuit de idee dat er vaak over participatie wordt gesproken door zowel ouders als door de school, maar dat er over de concrete invulling nogal wat onenigheden en wederzijdse onbekendheid is. Scholen willen de ouders graag meer betrekken bij de schoolwerking en stellen vast dat het altijd dezelfde ouders zijn die willen participeren en dat de participatie van allochtone ouders gering is. Ouders daarentegen geven aan dat ze meer en beter willen betrokken worden en actief participeren op school. Ouders vinden dat de school al op voorhand te veel beslist heeft en dat de inbreng van de ouders te beperkt blijft. In de bevraging schetsen heel wat ouders ook een evolutie m.b.t. de participatie op school:de huidige generatie ouders zijn beter geïnformeerd en ze hebben een eigen mening over het schoolgaan van hun kinderen, ze willen hun kinderen ook beter opvolgen en scholen staan meer open om de ouders te laten participeren. Sommige scholen vragen expliciet om ondersteuning bij de oprichting van een ouderraad. Ouders en leerlingen onderlijnen ook het groot belang van een goede relatie leerkrachtleerling. Het probleem van agressiviteit wordt op school heel sterk aangevoeld. Er wordt een tekort aan sociale vaardigheden en een negatief zelfbeeld gesignaleerd bij de kinderen. In een project rond leerlingenparticipatie willen de schoolopbouwwerkers samen met de scholen hieraan verhelpen door de leerlingen meer inspraak te geven. 2.6.2 Meewerkende basisscholen BSGO De Toverfluit, Gemeentelijke Basisschool Tijl en Gemeentelijke Basisschool Windroos,Gemeentelijke Basisschool Windekind, Gemeentelijke Basisschool De
Kadeekes, Vrije Basisschool St. Albert, Vrije Lagere school Sint-Karel, Vrije Basisschool Vier Winden, Vrije Kleuterschool Paruck, Vrije Basisschool Ursulinen en Vrije Basisschool Imelda. 2.6.3 Projectbeschrijving In regio 6 willen de schoolopbouwwerkers werken rond de kennis en vaardigheden van ouders en scholen om ouderparticipatie te bevorderen. De schoolopbouwwerkers willen tevens dat er op het einde van het project in minstens 4 scholen een ouderraad geïnstalleerd is waardoor inspraak van de ouders in het schoolgebeuren verankerd is. Anderzijds willen de schoolopbouwwerkers werken rond leerlingenparticipatie. Ze willen de randvoorwaarden hiervoor creëren door aan de sociale vaardigheden en het zelfbeeld van de leerlingen te werken. De schoolopbouwwerkers trachten ook een leerlingenraad op te starten in minstens 4 scholen die de leerlingen van de derde graad/het zesde leerjaar inspraak geeft in het klas- en schoolgebeuren. 2.6.4 Territorium Regio 6 (Molenbeek – Koekelberg), zoals ze is vastgelegd in het kader van het schoolopbouwwerk – Brussel valt in drie delen uiteen; de Havenwijk, Oud - Molenbeek en het Hertoginnenplein.
Bijlage 3: Codeboek vragenlijst ouderbetrokkenheid Met dit codeboek beogen we twee doelstellingen. In de beschrijving van de onderzoeksresultaten (deel 2.2) wordt dezelfde structuur gehanteerd als in het codeboek. Dit codeboek heeft als eerste doelstelling de vragen bij de items toe te lichten. Het codeboek geeft toelichting bij de vraag die gesteld werd en hoe de vraag gesteld werd (keuzemogelijkheden, open vraag, …). Bij het lezen van de beschrijving van de resultaten wordt dit codeboek naast het onderzoeksrapport gelegd. Ten tweede wordt in het codeboek weergegeven welke items belangrijk zijn volgens de visie van Schoolopbouwwerk Brussel. De vragenlijst voor de ouders (luik 1 van het onderzoeksinstrument) is zo opgebouwd dat deze de totaliteit van het concept ‘ouderbetrokkenheid op onderwijs’ omvat. Met het oog op de reflectie is aan elke dimensie een gewogen score toegekend. In elke dimensie zijn de items, die belangrijk zijn volgens de visie van Schoolopbouwwerk Brussel, een code toegekend. Op basis van deze code worden de items volgens belangrijkheid gewogen in de scorebepaling van de dimensie. Volgende weging werd toegekend: • ‘3’ aan uiterst belangrijke items, • ‘2’ aan de zeer belangrijke items en • ‘1’ aan de belangrijke items volgens de visie van Schoolopbouwwerk Brussel. In het codeboek hebben we deze graden van belangrijkheid in verschillende kleuren aangeduid, met name rood voor uiterst belangrijke items, roze voor zeer belangrijke items en geel voor belangrijke items. Aan de items van de rationele dimensie is geen code toegekend en worden de resultaten enkel beschrijvend verwerkt. Elke dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs is opgebouwd uit verschillende variabelen. Elke variabele bestaat uit verschillende indicatoren en elke indicator bestaat uit verschillende items. Bij elk item wordt minstens één vraag gesteld. In de dimensies is per indicator een gewogen score toegekend. Elke indicator weegt gelijk op de bepaling van de score op de variabele. In een aantal dimensies bestaat een variabele maar uit één indicator en wordt dus meteen de score op de variabele weergegeven.
Codeboek vragenlijst ouderbetrokkenheid Dimensies I. Kennisdimensie van betrokkenheid 1) kennis hebben over: 1.1 wettelijke regelingen 1.1.1 inschrijvingen
1.1.2 leerplicht
Vragen
Code/weging?
1. 2. 3. 4. 5.
Wanneer begint een schooljaar? Wanneer eindigt een schooljaar? Wanneer mag een school weigeren om uw kind in te schrijven? Wat kan u doen indien u met deze weigering niet akkoord bent? Hebben broers of zussen van een kind dat reeds naar een school gaat voorrang om in de school ingeschreven te worden?
Fout = 0 – juist = 1 Fout = 0 – juist = 1 Fout = 0 – juist = 1 Fout = 0 – juist = 1 Fout = 0 – juist = 1
6.
Hoe oud moet je kind zijn om naar de kleuterklas te mogen gaan? Vanaf welke leeftijd moet je kind naar school?
Fout = 0 – juist = 3
7.
Fout = 0 – juist = 3
1.1.3 inspraak 8. Waarover mogen ouders op school wettelijk hun mening geven? 9. Waarover mogen ouders op school wettelijk meebeslissen? 10. Mogen de ouders iets zeggen over het schoolreglement?
Fout = 0 – één antwoord= 3 Fout = 0 – één antwoord = 3 Fout = 0 – juist = 3 Som omzetten op 100: score indicator ‘kennis over wettelijke bepalingen’.
1.2 onderwijs 1.2.1 kennen inrichtende macht 1.2.2 kennen van aantal scholen
11. Wat is de inrichtende macht van deze school? 12. Welke scholen ken je in de buurt? (andere dan deze school)
Informatief Geen = 0 – ouder kent minstens 1 = 3
1.2.3 kennen van CLB
13. Ken je het CLB? 14. Op welke manier ken je het CLB?
Neen = 0 – ja = 2 Informatief
1.2.4 kennen van organisaties
15. Waar kan je terecht met vragen over onderwijs?
Ouder kent minstens 1 org = 1 Som omzetten op 100: score indicator ‘kennis over onderwijs’
1.3 werking van de school 1.3.1 het schoolreglement
1.3.2 schoolpersoneel a) directie b) leerkracht (van eigen kind) c) GOK-leerkracht
16. Is er een schoolreglement? 17. Heb je het schoolreglement ontvangen?
neen = 0 – ja = 2 neen = 0 – ja = 2
18. Staat er iets in over het gebruik van een gsm op school? Wat?
fout = 0 - juist = 2 Ouder weet niet wat = 0-Ouder weet wat = 2
19. Staat er iets in over het meenemen van speelgoed naar school? Wat?
fout = 0 - juist = 2 Ouder weet niet wat = 0-Ouder weet wat = 2
20. Staat er iets in over de taal die op school gesproken wordt? Wat?
fout = 0 - juist = 2 Ouder weet niet wat = 0–Ouder weet wat = 2
21. Staat er iets in over wat je verplicht bent te betalen op school? Wat bijvoorbeeld? (kennen ze verschil tussen verplichte betalingen en niet (bvb Fakkeltjeskrant, Zonnekind)) 22. Staat er iets in over wat je moet doen als je kind ziek is en niet naar school kan? Wat?
fout = 0 - juist = 2 Ouder weet niet wat = 0-Ouder weet wat = 2
23. Hoe heet de leerkracht van je kind? 24. Is er op de school iemand die extra aandacht geeft aan kinderen die problemen hebben?
Fout = 0 – juist = 3 Informatief
fout = 0 - juist = 2 Ouder weet niet wat = 0-Ouder weet wat = 2
Som omzetten op 100: score indicator ‘kennis van de werking van de school’ 1.4 schoolgebeuren 1.4.1 activiteiten
Wordt er op school iets georganiseerd waarop ouders worden uitgenodigd?
Neen = 0 – ja = 3
1.4.2 oudergroep
25. Is er op school een oudergroep? 26. Wat doet de oudergroep op school?
Fout = 0 – juist = 1 Ouder weet niet wat = 0-ouder weet wat = 1
1.4.3 oudercomité
27. Is er op school een oudercomité of ouderraad? 28. Wat doet het oudercomité of ouderraad?
Fout = 0 – juist = 2 Ouder weet niet wat = 0-ouder weet wat = 2
1.4.4 schoolraad
29. Is er op school een schoolraad? 30. Wat doet de schoolraad?
Informatief Som omzetten op 100: score indicator kennis over schoolgebeuren’
1.5 klasgebeuren en eigen kind 1.5.1 Lesmateriaal (leerstof)
1.5.2 speciale klasactiviteiten
31. Wat leert je kind vooral op school?
Ouder kent leerstof = 2
32. Doen kinderen soms speciale dingen op school? (bvb uitstap, themaweek?) Zo ja, wat hebben ze dit schooljaar al gedaan?
Ouder antwoord positief = 3 Ouder kan minstens 1 activiteit opsommen = +3 Som omzetten op 100: score indicator ‘kennis over klasgebeuren’
2) Kennis verwerven 2.1 Manieren om kennis te verwerven over 2.1.1 De werking van de school a) het schoolreglement (b) het schoolpersoneel)
. 33. Kreeg je uitleg over het schoolreglement? 34. Hoe of van wie kreeg je uitleg over het schoolreglement? (antwoordmogelijkheden: brieven van de school, infoborden op school, schoolkrant, van de leerkracht/directie, van andere ouders, andere)
Aantal gebruikte informatiekanalen / aantal antwoordmogelijkheden
2.1.2 Het schoolgebeuren a) activiteiten b) oudergroep c) oudercomité d) participatieraad
35. Hoe word je geïnformeerd over dingen die met ouders op school gebeuren? (over activiteiten, oudergroep, oudercomité en participatieraad) (antwoordmogelijkheden: brieven van de school, infoborden op school, schoolkrant, van de leerkracht/directie, van andere ouders, andere)
Aantal gebruikte informatiekanalen voor informatie over activiteiten, oudergroep, oudercomité en schoolraad / aantal antwoordmogelijkheden
2.1.3 Het klasgebeuren en het kind
36. Hoe word je geïnformeerd over wat je kind doet op school? (antwoordmogelijkheden: brieven van de school, infoborden op school, schoolkrant, van de leerkracht/directie, van andere ouders, andere)
Aantal gebruikte informatiekanalen/ aantal antwoordmogelijkheden Som omzetten op 100: score indicator ‘manieren om kennis te verwerven’
2.2 kennis over kanalen waar ouders informatie op hulp kunnen vragen 2.2.1 Formele contacten a) schoolraad b) oudercomité c) oudercontact 2.2.2 Informele contacten a) familie (ook eigen kind) b) vrienden/andere ouders c) schoolpersoneel (leerkracht, directie,…) 2.2.3 Organisaties
Deze indicator wordt aan de hand van open vragen bevraagd. 37. Naar wie zou je gaan als je een probleem zou hebben om je kind op een school in te schrijven? (antwoordmogelijkheden: schoolraad, oudercomité, oudercontact, familie, vrienden/andere ouders, schoolpersoneel, organisatie)
3 als ouder informatie verkrijgt via het schoolpersoneel of op het oudercontact
38. Naar wie zou je gaan als je een probleem zou hebben met de leerkracht of directie? (antwoordmogelijkheden: schoolraad, oudercomité, oudercontact, familie, vrienden/andere ouders, schoolpersoneel, organisatie)
3 als ouder informatie verkrijgt via het schoolpersoneel of op het oudercontact
39. Aan wie zou je uitleg vragen als je brief van de school niet begrijpt? (antwoordmogelijkheden: schoolraad, oudercomité, oudercontact, familie, vrienden/andere ouders, schoolpersoneel, organisatie)
3 als ouder informatie verkrijgt via het schoolpersoneel of op het oudercontact
40. Aan wie zou je hulp vragen als je je kind niet kan helpen met schooltaken? (antwoordmogelijkheden: schoolraad, oudercomité, oudercontact, familie, vrienden/andere ouders, schoolpersoneel, organisatie)
3 als ouder informatie verkrijgt via het schoolpersoneel of op het oudercontact
Som omzetten op 100: score indicator ‘kennis over kanalen waar ouders informatie of hulp kunnen vragen’
II. Emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Bejegening door onderwijs 3.1 De sfeer op school 3.1.1 zich welkom voelen 3.1.2 vriendelijkheid leerkrachten / directie
Aantal positieve antwoorden: betere bejegening door onderwijs. 41. 42. 43. 44. 45. 46.
Voel je je welkom op school? Zijn de leerkrachten vriendelijk tegen jou? Is de directie vriendelijk tegen jou? Kan je op elk moment van de dag binnen in de school? Weet je de weg naar de directie? Weet je de weg naar het secretariaat?
Neen = 0 – ja = 3 Informatief Informatief Informatief Informatief informatief
3.2 Contacten 3.2.1 Kent het schoolpersoneel u?
47. Weet de leerkracht van wie jij de moeder/vader bent?
Neen = 0 – ja = 3
3.2.2 Verloopt de communicatie vlot? a) directie b) leerkracht
48. Kan je gemakkelijk met de directie praten? 49. Kan je gemakkelijk met de leerkracht praten?
Informatief Informatief Som omzetten op 100: score variabele ‘bejegening door onderwijs’
4) Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs
4.1 Is de aanwezigheid van ouders op school nodig? 4.1.1 Kind persoonlijk van school ophalen
Aantal positieve antwoorden: grotere openheid van ouders ten aanzien van onderwijs.
50. Vind je het wenselijk dat ouders in de school komen? (zo ja: waar? Antwoordmogelijkheden: schoolpoort, speelplaats, eetzaal, klas)
4.1.2 In de klas
51. Vind je het wenselijk dat ouders iets doen in de klas?
Neen = 0 – ja = 1
4.1.3 tijdens activiteiten
52. Vind je het wenselijk dat ouders deelnemen aan activiteiten op school? 53. Vind je het wenselijk dat ouders aanwezig zijn op het oudercontact? (formele uitnodiging van de school)
Neen = 0 – ja = 2
4.1.4 Op het oudercontact
Neen = 0 – ja = 3 Som omzetten op 100: score variabele ‘openheid van ouders ten aanzien van onderwijs’
III. Rationele dimensie van betrokkenheid 5) Overwegingen om zich in te zetten voor onderwijs 5.1 Voor het kind 5.1.1 het kind heeft dat graag 5.1.2 om de slaagkansen van het kind dit jaar te verhogen 5.1.3 is belangrijk voor de toekomst van mijn kind 5.2 Interesse voor wat er in de klas / op school gebeurt
Geen scorebepaling 54. Kom je in de school? Waar? Waarom?
55. Doe je iets in de klas? Waarom?
56. Neem je deel aan activiteiten op school? Waarom?
5.3 Om contacten met andere mensen te leggen 5.4 Om meer informatie te krijgen over: 5.4.1 het kind 5.4.2 het klasgebeuren 5.4.3 het schoolgebeuren 5.4.4 het onderwijssysteem
57. Ga je naar het oudercontact? Waarom?
58. Ondersteun je je kind bij schooltaken? Waarom?
De antwoorden van de ouders op deze open vragen worden ondergebracht in één van de items. Bijvoorbeeld: een ouder antwoordt ‘ik zie mijn vriendin daar’ wordt ondergebracht bij het item ‘om contacten met andere mensen te leggen’. Bijvoorbeeld: een ouder antwoordt ‘omdat mijn kind later een goede job zou hebben’ wordt ondergebracht bij het item ‘belangrijk voor de toekomst van mijn kind’.
6) overwegingen om zich niet in te zetten voor onderwijs 6.1 praktische overwegingen 6.1.1 geen tijd 6.1.2 hebben van kleine kinderen 6.1.3 op een te laat tijdstip 6.1.4 geen vervoer 6.1.5 niet mogen (sociale controle)
59. Kom je in de school? Waar? Waarom niet?
60. Doe je iets in de klas? Waarom niet?
6.2 overwegingen vanuit de overtuiging 6.2.1 taak van de school 6.2.2 ouders hebben te weinig invloed a) er wordt niet geluisterd b) er verandert toch niets 6.2.3 school vraagt niets
62. Ga je naar het oudercontact? Waarom niet?
6.3 overwegingen vanuit de competentie 6.3.1 taal niet kennen 6.3.2 angst om met anderen om te gaan
63. Ondersteun je je kind bij schooltaken? Waarom niet?
6.4 overwegingen vanuit ontwikkelingsvisie 6.4.1 zelfstandigheid van het kind
61. Neem je deel aan activiteiten op school? Waarom niet?
IV. Overtuigingsdimensie van betrokkenheid 7) Ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs aan hun kinderen 7.1 ouders spelen een rol: 7.1.1 in schoolloopbaan van hun kind 7.1.2 in de klas van hun kind 7.1.3 op school
64. Vind je dat ouders moeten helpen bij de schooltaken van hun kinderen?
Neen = 0 – ja = 3
65. 66. 67. 68.
Neen = 0 – ja = 2 Neen = 0 – ja = 1 Neen = 0 – ja = 1 Neen = 0 – ja = 1
Vind je dat ouders de kans moeten krijgen te helpen in de klas? Vind je dat ouders moeten meehelpen met activiteiten op school? Vind je dat ouders hun mening moeten zeggen op school? Vind je dat ouders over bepaalde zaken moeten kunnen beslissen op school?
Som omzetten op 100: score variabele ‘ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs aan hun kinderen’ 8) Ouders geloven dat onderwijs (i.c. school) openstaat voor hun invloed 8.1 Mening kunnen geven op school 8.1.1 de school heeft aandacht voor wat ouders denken 8.1.2 de school vraagt ouders naar hun mening 8.2 Mening wordt gewaardeerd 8.2.1 de school houdt rekening met wat ouders zeggen
69. Heeft de school aandacht voor de mening van ouders?
Neen = 0 – ja = 1
70. Vraagt men op school wel eens naar je mening?
Neen = 0 – ja = 1
71. 72. 73. 74.
Informatief Neen = 0 – ja = 3 Informatief Informatief
Luistert men dan ook naar wat je zegt? Houdt men dan rekening met wat je zegt? Verandert er ook effectief iets als ouders het vragen? Krijg je uitleg als het voor de school niet mogelijk is om iets te veranderen?
Som omzetten op 100: score variabele ‘ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed’
V. Competentiedimensie van betrokkenheid 9) Capaciteiten 9.1 begrijpen van informatie van de school 9.1.1 rapport van het kind 9.1.2 schriftelijke informatie van de school
75. Begrijp je zelf het rapport van je kind? 76. Begrijp je zelf de brieven van de school? 77. Begrijp je zelf wat er in de agenda van je kind staat?
Neen = 0 – ja = 3 Neen = 0 – ja = 3 Neen = 0 – ja = 3
9.2 aanspreken van hulpbronnen 9.2.1 voor het begrijpen van het rapport
78. Heb je soms extra uitleg nodig bij het rapport van je kind? Aan wie vraag je daarvoor hulp?
Ja, maar ouder vraagt geen hulp = 0 Ja en ouder vraagt hulp = 3 (vraag wordt niet gesteld indien 75 al ja)
79. Heb je soms hulp nodig bij het begrijpen van de brieven van de school? Aan wie vraag je dit?
Ja, maar ouder vraagt geen hulp = 0 Ja en ouder vraagt hulp = 3 (vraag wordt niet gesteld indien 76 al ja)
80. Heb je soms hulp nodig bij het begrijpen van de agenda? Aan wie vraag je dit?
Ja, maar ouder vraagt geen hulp = 0 Ja en ouder vraagt hulp = 3 (vraag wordt niet gesteld indien 77 al ja)
Neen = 0 – ja = 3
9.3.2 in de klas
81. Kan je je kind thuis ondersteunen bij het maken schooltaken? (Wat doe je?) 82. Kan je in de klas met de leerkracht met iets helpen? Waarmee?
9.3.3 op school
83. Is er op de school iets waaraan jij kunt meehelpen? Waarmee?
Neen = 0 – ja = 1
9.2.2 bij begrijpen van schriftelijke informatie van de school
9.3 kunnen helpen bij onderwijs 9.3.1 met kind thuis
Neen = 0 – ja = 2
Som omzetten op 100: score variabele ‘capaciteiten’
10) Assertiviteit ten aanzien van onderwijs 10.1 Durven contact opnemen/vragen naar: 10.1.1 wat er op school gebeurt 10.1.2 wat er in de klas gebeurt 10.1.3 hoe het kind werkt in de klas 10.3 Voor de eigen mening durven opkomen
84. Durf je naar de directie en/of de leerkracht te stappen om iets te vragen over de school? 85. Durf je de leerkracht vragen te stellen over je kind?
Neen = 0 – ja = 3
86. Durf jij je mening te zeggen tegen de leerkracht / directie?
Neen = 0 – ja = 3
Neen = 0 – ja = 3
Som omzetten op 100: score variabele ‘assertiviteit ten aanzien van onderwijs’ 11) Taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school gebruikt wordt 11.1 Kunnen communiceren met de school 11.1.1 zich kunnen uitdrukken in het Nederlands 11.1.2 zich kunnen uitdrukken in een andere taal
11.1.3 mondelinge informatie begrijpen
(11.1.4 kunnen luisteren (en niet direct oordelen))
87. Kan je een gesprek voeren in het Nederlands?
Neen = 0 – ja = 2
88. Kan je een gesprek voeren in een andere taal die ook op school gesproken wordt?
Neen = 0 – ja = 1 (Vraag wordt niet gesteld indien 87 al ja)
89. Kan je een gesprek volgen in het Nederlands?
Neen = 0 – ja = 3
90. Kan je een gesprek volgen in een andere taal die ook op school gesproken wordt?
Neen = 0 – ja = 3 (Vraag wordt niet gesteld indien 89 al ja)
91. Begrijp je wat de leerkracht zegt als jullie met elkaar spreken?
Neen = 0 – ja = 3 Som omzetten op 100: score variabele ‘taal: kennis Nederlands of andere taal die op school gebruikt wordt’
VI. Gedragsdimensie van betrokkenheid 12) Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school 12.1 Ondersteuning bieden thuis 12.1.1 helpen met huiswerk
92. Help jij je kind soms met het maken zijn/haar huiswerk?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 0,5 - elke avond = 1
12.1.2 huiswerk controleren
93. Controleer je of je kind zijn/haar huiswerk gemaakt heeft?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 0,5 - elke avond = 1
12.1.3 leerstof opvragen
94. Overhoor je je kind als hij/zij iets moet leren?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 0,5 - elke avond = 1
12.1.4 voor rustige omgeving zorgen voor maken schooltaken
95. Zorg je ervoor dat je kind rustig zijn huiswerk kan maken?
Neen = 0 - Ja = 3
12.1.5 praten over school
96. Vraag je aan je kind hoe het op school is geweest?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 1,5 - elke avond = 3
12.1.6 naar bibliotheek gaan
97. Ga je soms naar de bibliotheek met je kind?
nooit = 0 – bijna nooit = 0,5 – soms = 1 – regelmatig = 1,5 – veel = 2
12.1.7 boeken kopen
98. Koop je soms boeken voor je kind?
informatief
12.1.8 voorlezen aan het kind
99. Lees jij verhaaltjes voor aan je kind?
nooit = 0 – bijna nooit = 0,75 – soms = 1,5 – regelmatig = 2,25 – veel = 3
12.1.9 samen spelletjes spelen
100. Speel je met je kind?
nooit = 0 – bijna nooit = 0,75 – soms = 1,5 – regelmatig = 2,25 – veel = 3
12.1.10 (Nederlandstalige) kindertelevisie en video’s bekijken
101. Stimuleer je je kind om naar Nederlandstalige tv-programma’s te kijken?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 1,5 - elke avond = 3
102. Stimuleer je je kind om op de computer te spelen?
Informatief
12.1.11 computergebruik stimuleren
12.1.12 op tijd naar bed
103. Stuur je je kind elke avond op tijd naar bed?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 1,5 - elke avond = 3 Score omzetten op 100: score indicator ‘ondersteuning bieden thuis’
12.2 gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod 12.2.1 jeugdbeweging/sport
104. Stuur je je kind naar een organisatie in de vrije tijd? Welke? (muziekschool, sportclub, jeugdbeweging, …) Spreekt men daar Nederlands of Frans?
Neen = 0 – ten minste 1 organisatie waar Nederlands gesproken wordt = 2
105. Zijn er nog andere dingen die je doet om je kind te helpen met leren?
Informatief
(12.2.2 buitenschoolse opvang) 12.3 Andere
Som omzetten op 100: score indicator ‘gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod’ 13) Contacten met onderwijs 13.1 naleven van afspraken en regels m.b.t. kind 13.1.1 toezien op regelmatige aanwezigheid op school 13.1.2 toezien op tijdig aanwezig zijn op school 13.1.3 agenda tekenen
106. Zorg je ervoor dat je kind elke dag naar school gaat?
Neen = 0 – meestal = 1,5 – ja = 3
107. Zorg je ervoor dat je kind op tijd op school is?
Neen = 0 – meestal = 1,5 – ja = 3
108. Teken je regelmatig de agenda van je kind?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 0,5 - elke avond = 1
13.1.4 agenda lezen
109. Lees je dan ook altijd wat er in de agenda staat?
Neen = 0- 1 à 2x/week = 0,5 - elke avond = 1
13.1.5 reageren op notities van juf/meester in de agenda
110. Schrijft de juf/meester soms iets in de agenda voor jou? Hoe reageer je daarop? (wat doe je dan?)
Ouder reageert niet = 0 Ouder reageert = 2
13.1.6 zelf iets in de agenda schrijven
111. (Is er in de agenda plaats voor ouders om iets te schrijven?) Schrijf je soms zelf iets in de agenda?
Som omzetten op 100: score indicator ‘naleven van afspraken en regels m.b.t. kind’
13.2 informele contacten hebben met 13.2.1 directie
Neen = 0 – ja = 2
Neen = 0 – ja = 1
13.2.2 leerkracht
112. Spreek je soms met de directie van de school zonder een afspraak te maken? 113. Praat je soms met de leerkracht van je kind zonder een afspraak te maken?
13.2.3 andere ouders
114. Praat je soms met andere ouders over wat er op school gebeurt?
Neen = 0 – ja = 3
13.3 formele contacten hebben met 13.3.1 directie 13.3.2 leerkracht
Neen = 0 – ja = 3
Som omzetten op 100: score indicator ‘informele contacten’ 115. Heb je al eens een afspraak gemaakt met de directie? (zou je dit doen als er een probleem is?) 116. Heb je de leerkracht van je kind zelf al eens om een gesprek gevraagd? (Zou je dit doen?)
Neen = 0 – ja = 3 Neen = 0 – ja = 2 Som omzetten op 100: score indicator ‘formele contacten’
13.4 informatie van de school ‘lezen’
117. Lees je de brieven die je van de school krijgt? 118. Lees je de schoolkrant? 119. Lees je de info-borden op school?
Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3 Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3 Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3
120. (indien de respondent eerder aangegeven heeft dat hij/zij geen Nederlands kan lezen: a. Vraag je iemand om de brieven van de school te vertalen? b. Vraag je iemand om vertaling als je de schoolkrant krijgt? c. Vraag je iemand om te zeggen wat er op de info-borden ophangt?)
Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3 (niet cumuleren met 117) Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3 (niet cumuleren met 118) Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3 (niet cumuleren met 119) Som omzetten op 100: score indicator ‘informatie van de school lezen’
14) Aanwezigheid op bijeenkomsten 14.1 Gaan naar: 14.1.1 infomomenten op school 14.1.2 etentjes van de school
121. Ga je naar infomomenten op de school?
Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3
122. Ga je naar etentjes van de school?
Nooit = 0 – soms = 0,5 – altijd = 1
14.1.3 schoolfeest
123. Ga je naar het schoolfeest?
Nooit = 0 – soms = 1 – altijd = 2
14.1.4 opendeurdagen van de school 14.1.5 toneelvoorstelling op de school 14.1.6 sportactiviteiten van de school 14.1.7 open-klas-momenten
124. Ga je naar de opendeurdag(en) van de school?
Nooit = 0 – soms = 0,5 – altijd = 1
125. Ga je naar een toneelvoorstelling op school?
Nooit = 0 – soms = 0,5 – altijd = 1
126. Ga je naar sportactiviteiten van de school?
Nooit = 0 – soms = 0,5 – altijd = 1
127. Ga je naar open-klas-momenten?
Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3
14.1.8 oudercontact
128. Ga je naar het oudercontact?
Nooit = 0 – soms = 1,5 – altijd = 3
14.1.9 oudergroep
129. Zit je in een oudergroep op school?
Neen = 0 – ja = 2
14.1.10 oudercomité
130. Ben je lid van het oudercomité?
Neen = 0 – ja = 1
14.1.11 schoolraad
131. Ben je lid van de schoolraad?
Neen = 0 – ja = 1 Som omzetten op 100: score variabele ‘aanwezigheid op bijeenkomsten’
15) Meehelpen aan onderwijsactiviteiten 15.1 Bieden van praktische hulp 15.1.1 opdienen op een etentje 15.1.2 eten maken voor een etentje
132. Help je soms mee met activiteiten van de school? Bij welke activiteiten hielp je dit schooljaar al mee? Wat deed je dan?
Ouder helpt niet op school = 0 Ouder hielp bij ten minste 1 activiteit = 1
15.1.3 helpen bij de opvang van kinderen 15.1.4 helpen bij schoolfeesten 15.1.5 zwemmoeders 15.1.6 meehelpen in de klas (voorleesmoeders) 15.1.7 herstellingen 15.1.8 kostuums maken 15.1.9 andere
133. Heb je dit schooljaar al meegeholpen in de les? Op welke manier hielp je dit schooljaar al mee?
Ouder helpt niet in de klas = 0 Ouder hielp bij ten minste 1 activiteit = 1
Som omzetten op 100: score indicator ‘bieden van praktische hulp’
15.2 Bieden van inhoudelijke hulp 15.2.1 voorstellen doen
134. Doe je in de klas of op school soms voorstellen om iets te organiseren?
Nooit = 0 – soms = 1 – regelmatig = 2
15.2.2 voorstellen mee uitwerken
135. Help je soms mee om je idee of een idee van een andere ouder uit te werken?
Nooit = 0 – soms = 1 – regelmatig = 2
15.2.3 feesten mee voorbereiden
136. Help je soms meedenken over feesten, bv. een schoolfeest?
Nooit = 0 – soms = 1 – regelmatig = 2 Som omzetten op 100: score indicator ‘bieden van inhoudelijke hulp’
VII. Tijdsdimensie van betrokkenheid 16) Tijd steken in onderwijs (frequentie – duur)
De frequentie is verweven in de vragen bij de gedragsdimensie. Aan de ouders wordt een fiche voorgelegd met verschillende antwoordmogelijkheden die betrekking hebben op de frequentie van het gestelde gedrag (zie derde kolom bij de gedragsdimensie).
Bijlage 4: Aandachtspunten dimensies ouders per regio REGIO 1 I
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs ‘Kennis over inspraak’ per regio - In regio 1 denkt slechts één derde van de ouders inspraak te hebben in het schoolreglement. ‘Kennis over onderwijs’ per regio - In regio 1 kent slechts 12% van de geïnterviewde ouders het CLB. Kennis over activiteiten voor ouders - 5% is niet op de hoogte dat de school activiteiten voor ouders organiseert. Deze ouders bevinden zich vooral in regio 1 en regio 4. ‘Kennis over klasgebeuren en eigen kind’ per regio - De percentages in regio 1 en regio 6 op het item ‘kennis over activiteiten op school’ ligt hier lager dan in andere regio’s omdat een aantal ouders zeiden dat hun kind dit schooljaar nog niets speciaals met of in de klas had gedaan. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ + Regio 1 heeft over de indicatoren een relatief hoge of gemiddelde score. 2. Kennis verwerven over onderwijs Gewogen score op de variabele ‘kennis verwerven over onderwijs - Regio 3 en regio 1 scoren hier relatief laag ten opzichte van de andere regio’s.
II
Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 3. Bejegening door onderwijs Gewogen score op de variabele ‘bejegening door onderwijs’ - In regio 1 en regio 6 is het percentage ouders dat zich goed bejegend voelt in contacten met de leerkracht lager dan in de andere regio’s. 4. Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. Gewogen score op de variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ + - In regio 1 en regio 5 beantwoordden alle respondenten de vraag positief of het wenselijk is dat ouders deelnemen aan activiteiten op school. - - In regio 1 en regio 6 zijn er enkele respondenten die aanwezigheid op het oudercontact niet belangrijk vinden.
B. Gewogen score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Figuur 3: schematische voorstelling van de score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio 100.00
214 229
emotionele dimensie
90.00
97 114 95 90 111
239
80.00
217
143
210 234
132 142
6 14
42
166
65 39
187
70.00
211
176
221
60.00
195 178
50.00
1
2
3
4
5
6
regio sow
In regio 1 en regio 4 zien we geen spreiding bij de respondenten.
III Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 7. Ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs Gewogen score variabele ‘geloof dat ouders een rol spelen in onderwijs’ + - In regio 1 en regio 5 vinden alle respondenten het wenselijk dat ouders deelnemen aan activiteiten. - In alle regio’s ligt het percentage ouders dat gelooft dat ze mogen meebeslissen op school lager dan het percentage dat gelooft dat ze hun mening mogen zeggen. In regio 1 zien we bijvoorbeeld een verschil van 57%.
V
Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 10. Assertiviteit ten aanzien van onderwijs Gewogen score variabele ‘assertiviteit ten aanzien van onderwijs’ - In deze tabel valt vooral regio 1 op, waar we het laagste percentage ouders vinden dat contact durft op te nemen met de directie, + maar het hoogste percentage ouders dat hun mening durft te zeggen.
VI Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 12. Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school Ondersteuning bieden thuis + Alle respondenten in regio 1 en regio 6 zorgen altijd voor een rustige omgeving voor hun kind om hun huiswerk te maken. 14. Aanwezigheid op bijeenkomsten Deelname aan een infomoment
- In regio 1 en regio 6 bevinden zich de grootste percentages ouders dat nooit naar infomomenten gaat. + In regio 1 zijn alle respondenten wel op de hoogte van de aanwezigheid van infomomenten op school. Aanwezigheid op oudercontact - In regio 1 en regio 6 gaan ouders het minst vaak naar het oudercontact. Deelname aan oudergroep, oudercomité of schoolraad + In regio 1 zei één derde van de ouders lid te zijn van het oudercomité.
REGIO 2 I
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs Kennis over wettelijke bepalingen’ per regio + - Enkel in regio 2 weten alle ouders die zeggen dat een school een kind mag weigeren, ook iets te doen na de weigering. - - Ongeveer drie vierde van de ouders (73%) weet dat jongere broers of zussen voorrang hebben om ingeschreven te worden in de school. Deze kennis ligt relatief laag in regio 2, regio 4 en regio 5. Kennis over aanwezigheid oudergroep, oudercomité en schoolraad per regio - In de regio’s 2, 3 en 4 is de mate over de kennis over de aanwezigheid van de verschillende organen opmerkelijk lager dan het gemiddelde over de regio’s. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ - - In de tabel valt sterk op dat regio 2, 3 en 4 het laagst scoren op de indicator ‘schoolgebeuren’, + terwijl deze regio’s het hoogst scoren op de indicator ‘klasgebeuren en eigen kind’.
II
Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 4. Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. Gewogen score op de variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ + In regio 2 vinden bijna alle respondenten (98%) dat het wenselijk is dat ouders meehelpen in de klas.
III
Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Figuur 4: schematische voorstelling van de score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio 100
overtuigingsdimensie
80
60
40
20
0
1
2
3
4
5
6
regio sow
In de overtuigingsdimensie is er in alle regio’s een heel grote spreiding van de respondenten. Deze spreiding kan variëren van 15 tot 100 (zoals bijvoorbeeld regio 2 en regio 3).
VI
Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 14. Aanwezigheid op bijeenkomsten Deelname aan een infomoment In regio 2 gaat de helft van de ouders soms of altijd naar infomomenten. Ongeveer één vierde gaat nooit en één vierde zei dat er geen infomomenten zijn op school. Aanwezigheid op oudercontact - In regio 2 en regio 6 was er telkens één ouder die zei dat er op school geen oudercontact georganiseerd wordt.
- In regio’s 2 tot en met 5 gaat bijna drie vierde van de ouders altijd naar het oudercontact. 15. Meehelpen aan onderwijsactiviteiten Bieden van inhoudelijke hulp - Vooral regio 3 en regio 2 springen hier in het oog. Geen enkele respondent uit regio 3 doet voorstellen of helpt een voorstel mee uitwerken, in regio 2 slechts enkele respondenten.
B. Gewogen score op de gedragsouderbetrokkenheid op onderwijs
en
tijdsdimensie
- Voor deze dimensie kunnen we concluderen dat regio 2, 3 en 4 relatief laag scoren.
van
REGIO 3 I
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs ‘Kennis over leerplicht’ per regio + In deze tabel springt vooral regio 3 naar voor, waar alle ouders juist antwoordden op de vraag wanneer hun kind naar school mag, - maar slechts 12% weet wanneer een kind wettelijk verplicht is naar school te gaan. ‘Kennis over inspraak’ per regio - In regio 3 ligt het percentage ouders dat de vragen over wettelijk mening geven en wettelijk meebeslissen kon beantwoorden, het laagst. ‘Kennis over onderwijs’ per regio - De kennis over de inrichtende macht van de school ligt vooral laag in regio 3 en regio 4. Kennis over aanwezigheid oudergroep, oudercomité en schoolraad per regio - In de regio’s 2, 3 en 4 is de mate over de kennis over de aanwezigheid van de verschillende organen opmerkelijk lager dan het gemiddelde over de regio’s. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ - - Regio 3 scoort relatief laag op de indicator ‘kennis over wettelijke bepalingen’, + maar we zien dat de kennis over het onderwijs en de werking van de school wel relatief hoog is. - - In de tabel valt sterk op dat regio 2, 3 en 4 het laagst scoren op de indicator ‘schoolgebeuren’, + terwijl deze regio’s het hoogst scoren op de indicator ‘klasgebeuren en eigen kind’. 2. Kennis verwerven over onderwijs Gewogen score op de variabele ‘kennis verwerven over onderwijs - Regio 3 en regio 1 scoren hier relatief laag ten opzichte van de andere regio’s.
B. Gewogen score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs - Voor de kennisdimensie kunnen we concluderen dat regio 3 relatief laag scoort. Figuur 2: schematische voorstelling score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio
165
100
DIM1
80
60
40
20
1
2
3
4
5
6
regio sow
- Op de figuur zien we dat de mediaan in regio 3 het laagst ligt, maar dat de verschillen tussen de ouders daar ook het kleinst zijn.
II
Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 4. Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. Gewogen score op de variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ - In regio 3 is het percentage ouders dat hiervoor openstaat veel lager dan in de andere regio’s.
B. Gewogen score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Tabel 39: gewogen score op de emotionele dimensie per regio - Voor de emotionele dimensie kunnen we concluderen dat regio 3 relatief iets lager scoort dan de andere regio’s.
III
Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van ouderbetrokkenheid op onderwijs
de
overtuigingsdimensie
van
7. Ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs Gewogen score variabele ‘geloof dat ouders een rol spelen in onderwijs’ + - De respondenten in regio 3 zien hun rol in onderwijs opvallend sterk in het helpen bij schooltaken. - - In vergelijking met de andere regio’s geloven ouders in regio 3 minder dat ze een rol spelen in de klas en de ze hun mening mogen zeggen en mogen meebeslissen.
B. Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Figuur 4: schematische voorstelling van de score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio 100
overtuigingsdimensie
80
60
40
20
0
1
2
3
4
regio sow
5
6
In de overtuigingsdimensie is er in alle regio’s een heel grote spreiding van de respondenten. Deze spreiding kan variëren van 15 tot 100 (zoals bijvoorbeeld regio 2 en regio 3).
V
Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 9. Capaciteiten Gewogen score variabele ‘capaciteit’ - - In regio 3 vinden we het laagste percentage ouders dat het rapport begrijpt. + - Enkel in regio 3 zei drie vierde van de ouders te kunnen helpen op school en iets minder, nl. 65%, te kunnen helpen met het kind thuis. - - Ouders in deze regio vinden zichzelf het minst capabel om te helpen in de klas. 10. Assertiviteit ten aanzien van onderwijs Gewogen score variabele ‘assertiviteit ten aanzien van onderwijs’ + In regio 3 en 4 zien we het tegenovergestelde aan regio 1: alle respondenten antwoordden dat ze durven contact opnemen met directie en leerkracht, - maar tegelijkertijd zien we in deze regio’s de laagste percentages respondenten die hun mening durft te zeggen. 11. Taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school wordt gesproken - - In regio 3 kan 82% van de respondenten de leerkracht begrijpen. Dit is opmerkelijk lager dat in de andere regio’s, waar 97% tot 100% van de respondenten de leerkracht begrijpt. - - In regio 3 vinden we ook het laagste percentage ouders dat een gesprek kan volgen of voeren. Gewogen score variabele ‘taal’ - Regio 3 scoort op alle indicatoren van de variabele ‘taal’ relatief laag.
B. Gewogen score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs - Voor de competentiedimensie kunnen we concluderen dat regio 3 iets lager scoort. Figuur 5: schematische voorstelling van de score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio
100
competentiedimensie
90
80
70
60
50
40
1
2
3
4
5
6
regio sow
In deze figuur valt de grote spreiding van de individuele respondenten in regio 3 op, deze variëren tussen de 40 en 95.
VI
Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 12. Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school Ondersteuning bieden thuis - - Alle respondenten in regio 1 en regio 6 zorgen altijd voor een rustige omgeving voor hun kind om hun huiswerk te maken. In regio 3 doen de ouders dit het minst - - De ouders in regio 6 praten het vaakst over de school, de ouders in regio 3 het minst.
Gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod - De ouders uit regio 3 sturen hun kinderen het minst naar een Nederlandstalige organisatie. 14. Aanwezigheid op bijeenkomsten Deelname aan een infomoment + De ouders die in regio 3 niet naar infomomenten gaan, zijn enkel degene die er niet van op de hoogte zijn dat er infomomenten georganiseerd worden op school. Aanwezigheid op oudercontact + In regio’s 2 tot en met 5 gaat bijna drie vierde van de ouders altijd naar het oudercontact. Deelname aan oudergroep, oudercomité of schoolraad - - In regio 6 zijn het meest ouders die lid zijn van een oudergroep; in regio 3 en 4 het minst. - - In regio 3 en 4 zei geen enkele ouder lid te zijn van het oudercomité. 15. Meehelpen aan onderwijsactiviteiten Bieden van praktische hulp + Vooral regio 3 valt hier op; in deze regio gaf het grootste percentage ouders aan te helpen op school en het laagste percentage te helpen in de klas. Bieden van inhoudelijke hulp - Vooral regio 3 en regio 2 springen hier in het oog. Geen enkele respondent uit regio 3 doet voorstellen of helpt een voorstel mee uitwerken.
B. Gewogen score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs - Voor deze dimensie kunnen we concluderen dat regio 2, 3 en 4 relatief laag scoren.
REGIO 4 I
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs ‘Kennis over wettelijke bepalingen’ per regio - Ongeveer drie vierde van de ouders (73%) weet dat jongere broers of zussen voorrang hebben om ingeschreven te worden in de school. Deze kennis ligt relatief laag in regio 2, regio 4 en regio 5. ‘Kennis over onderwijs’ per regio - - De kennis over de inrichtende macht van de school ligt vooral laag in regio 3 en regio 4. - - In regio 4 kent bijna één vijfde van de ouders de leerkracht niet. Kennis over activiteiten voor ouders - 5% is niet op de hoogte dat de school activiteiten voor ouders organiseert. Deze ouders bevinden zich vooral in regio 1 en regio 4. Kennis over aanwezigheid oudergroep, oudercomité en schoolraad per regio - In de regio’s 2, 3 en 4 is de mate over de kennis over de aanwezigheid van de verschillende organen opmerkelijk lager dan het gemiddelde over de regio’s. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ - - In regio 4 zien we slechts een klein verschil in score van de regio op de indicatoren ‘kennis over wettelijke bepalingen, onderwijs en werking van de school’ ten opzichte van de gemiddelde scores van alle regio’s. - - In de tabel valt sterk op dat regio 2, 3 en 4 het laagst scoren op de indicator ‘schoolgebeuren’, terwijl deze regio’s het hoogst scoren op de indicator ‘klasgebeuren en eigen kind’.
II
Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Gewogen score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Figuur 3: schematische voorstelling van de score op de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio 100.00
214 229
emotionele dimensie
90.00
97 114 95 90 111
239
80.00
217
143
210 234
132 142
6 14
42
166
65 39
187
70.00
211
176
221
60.00
195 178
50.00
1
2
3
4
5
6
regio sow
In regio 1 en regio 4 zien we geen spreiding bij de respondenten.
III Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 8) Ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed - In regio 4 gelooft slechts de helft van de ouders dat onderwijs openstaat voor hun invloed. Gewogen score variabele ‘ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed - De respondenten in regio 4 geloven het minst dat onderwijs openstaat voor hun invloed; op alle items scoren ze hier laagst ten opzichte van de andere regio’s.
B. Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs - Regio 4 scoort hier iets lager.
V Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 10. Assertiviteit ten aanzien van onderwijs Gewogen score variabele ‘assertiviteit ten aanzien van onderwijs’ + In regio 3 en 4 zien we het tegenovergestelde aan regio 1: alle respondenten antwoordden dat ze durven contact opnemen met directie en leerkracht, - maar tegelijkertijd zien we in deze regio’s de laagste percentages respondenten die hun mening durft te zeggen. 11. Taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school wordt gesproken Gewogen score variabele ‘taal’ + In deze tabel vallen regio 4 en 5 sterk op. Indien met de ouders een andere taal dan het Nederlands wordt gesproken, kunnen alle respondenten een gesprek volgen of voeren op school en begrijpen ze allemaal wat de leerkracht tegen hen zegt.
B. Gewogen score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + Voor de competentiedimensie kunnen we concluderen dat regio 4 en regio 6 iets hoger scoren dan de andere regio’s.
VI Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 14. Aanwezigheid op bijeenkomsten
Deelname aan een infomoment + In regio 4 gaat bijna de helft van de ouders (48%) altijd naar infomomenten. Eén vierde gaat nooit en 22% zei dat er op school geen infomomenten georganiseerd worden. Aanwezigheid op oudercontact + In regio’s 2 tot en met 5 gaat bijna drie vierde van de ouders altijd naar het oudercontact. Deelname aan oudergroep, oudercomité of schoolraad - - In regio 3 en 4 zijn het minst ouders geïnterviewd die lid zijn van een oudergroep. - - In regio 3 en 4 zei geen enkele ouder lid te zijn van het oudercomité.
B. Gewogen score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs - Voor deze dimensie kunnen we concluderen dat regio 2, 3 en 4 relatief laag scoren. Figuur 6: schematische voorstelling van de score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs. 90.00
80.00
123
gedragsdimensie
70.00
3
75
60.00
50.00
40.00
36
30.00
72 20.00
1
2
3
4
5
6
regio sow
In regio 4 is deze spreiding het kleinst, maar hebben 3 ouders een extreme gewogen score.
REGIO 5 I
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs ‘Kennis over wettelijke bepalingen’ per regio + - In regio 5 en 6 gaven de meeste ouders een antwoord op de vraag wanneer een school mag weigeren om een kind in te schrijven. - - Ongeveer drie vierde van de ouders (73%) weet dat jongere broers of zussen voorrang hebben om ingeschreven te worden in de school. Deze kennis ligt relatief laag in regio 2, regio 4 en regio 5. ‘Kennis over inspraak’ per regio + De tabel toont dat in regio 5 bijna twee derde van ouders denkt inspraak te hebben in het schoolreglement (66%). ‘Kennis over onderwijs’ per regio + - Van de respondenten in regio 5 kent 90% de inrichtende macht van de school. + - In regio 5 kennen alle ouders de leerkracht van hun kind. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ - - In regio 5 valt vooral de lage kennis over het klasgebeuren en het eigen kind op. + - Op de overige indicatoren scoort de regio telkens beter dan het gemiddelde. 2. Kennis verwerven over onderwijs Gewogen score op de variabele ‘kennis verwerven over onderwijs’ + Regio 5 scoort hier relatief hoog.
B. Gewogen score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + Regio 5 en in mindere mate regio 6 scoren relatief hoog.
Figuur 2: schematische voorstelling score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio
165
100
DIM1
80
60
40
20
1
2
3
4
5
6
regio sow
+ Regio 5 en 6 scoren het hoogst op de kennisdimensie, maar de spreiding van de respondenten is ook het grootst.
II Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 4. Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. Gewogen score op de variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ + In regio 1 en regio 5 beantwoordden alle respondenten de vraag positief of het wenselijk is dat ouders deelnemen aan activiteiten op school.
III Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 7. Ouders geloven dat ze een rol spelen in onderwijs
Gewogen score variabele ‘geloof dat ouders een rol spelen in onderwijs’ + In regio 1 en regio 5 vinden alle respondenten het wenselijk dat ouders deelnemen aan activiteiten. 8. Ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed + Dit geloof is het hoogst in regio 5 en regio 6. Gewogen score variabele ‘ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed + In regio 5 geloven ouders het meest dat de school openstaat voor hun invloed.
B. Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + Voor de overtuigingsdimensie kunnen we concluderen dat regio 5 en regio 6 relatief hoog scoren.
V Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 9. Capaciteiten Gewogen score variabele ‘capaciteit’ + - In regio 5 en regio 6 begrijpen alle ouders, al dan niet met het gebruik van hulpbronnen, het rapport van hun kind. - - Behalve in regio 5 begrijpt meer dan 90% van de ouders de schriftelijke informatie van de school, al dan niet met het gebruik van hulpbronnen. 11. Taal: kennis van het Nederlands of een andere taal die op school wordt gesproken Gewogen score variabele ‘taal’ + In deze tabel vallen regio 4 en 5 sterk op. Indien met de ouders een andere taal dan het Nederlands wordt gesproken, kunnen alle respondenten een gesprek volgen of voeren op school en begrijpen ze allemaal wat de leerkracht tegen hen zegt.
VI Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 12. Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school Gebruik maken van georganiseerd Nederlandstalig vrijetijdsaanbod + De ouders uit regio 5 sturen hun kinderen het meest naar een Nederlandstalige organisatie (55%). 14. Aanwezigheid op bijeenkomsten Deelname aan een infomoment + Twee derde van de respondenten in regio 5 gaan naar infomomenten, één derde altijd en één derde soms. 26% zei dat er geen infomomenten georganiseerd worden. Aanwezigheid op oudercontact + In regio’s 2 tot en met 5 gaat bijna drie vierde van de ouders altijd naar het oudercontact.
B. Gewogen score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + De gewogen score in regio 5 is het hoogst.
REGIO 6 I
Kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 1. Kennis hebben over onderwijs ‘Kennis over wettelijke bepalingen’ per regio + In regio 5 en 6 gaven de meeste ouders een antwoord op de vraag wanneer een school mag weigeren om een kind in te schrijven. ‘Kennis over inspraak’ per regio + Regio 6 heeft bij beide vragen het hoogste percentage antwoorden. De antwoorden op beide vragen zijn nogal uiteenlopend. ‘Kennis over klasgebeuren en eigen kind’ per regio - De percentages in regio 1 en regio 6 op het item ‘kennis over activiteiten op school’ ligt hier lager dan in andere regio’s omdat een aantal ouders zeiden dat hun kind dit schooljaar nog niets speciaals met of in de klas had gedaan. Gewogen score op de variabele ‘kennis hebben over onderwijs’ + In regio 6 hebben de ouders veel kennis over wettelijke bepalingen, onderwijs, werking van de school en schoolgebeuren, - maar hebben ze een relatief lage kennis over klasgebeuren en eigen kind.
B. Gewogen score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + Regio 5 en in mindere mate regio 6 scoren relatief hoog.
Figuur 2: schematische voorstelling score op de kennisdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs per regio
165
100
DIM1
80
60
40
20
1
2
3
4
5
6
regio sow
+ Regio 5 en 6 scoren het hoogst op de kennisdimensie, maar de spreiding van de respondenten is ook het grootst.
II Emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
Beschrijving resultaten van de emotionele dimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 3. Bejegening door onderwijs Gewogen score op de variabele ‘bejegening door onderwijs’ - In regio 1 en regio 6 is het percentage ouders dat zich goed bejegend voelt in contacten met de leerkracht lager dan in de andere regio’s. 4. Openheid van ouders ten aanzien van onderwijs. Gewogen score op de variabele ‘openheid ten aanzien van onderwijs’ - In regio 1 en regio 6 zijn er enkele respondenten die aanwezigheid op het oudercontact niet belangrijk vinden.
III Overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 8. Ouders geloven dat onderwijs openstaat voor hun invloed + Dit geloof is het hoogst in regio 5 en regio 6.
B. Gewogen score op de overtuigingsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + Voor de overtuigingsdimensie kunnen we concluderen dat regio 5 en regio 6 relatief hoog scoren.
V Competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 9. Capaciteiten Gewogen score variabele ‘capaciteit’ + In regio 5 en regio 6 begrijpen alle ouders, al dan niet met het gebruik van hulpbronnen, het rapport van hun kind.
B. Gewogen score op de competentiedimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs + Voor de competentiedimensie kunnen we concluderen dat regio 4 en regio 6 iets hoger scoren dan de andere regio’s.
VI Gedragsdimensie en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs
A. Beschrijving resultaten van de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs 12. Ondersteuning bieden aan eigen kinderen buiten de school Ondersteuning bieden thuis + - Alle respondenten in regio 1 en regio 6 zorgen altijd voor een rustige omgeving voor hun kind om hun huiswerk te maken. + - De ouders in regio 6 praten het vaakst over de school.
14. Aanwezigheid op bijeenkomsten Deelname aan een infomoment - In regio 1 en regio 6 bevinden zich de grootste percentages ouders dat nooit naar infomomenten gaat. In regio 6 is dat, samen met het percentage ouders dat denkt dat er geen infomomenten zijn, bijna de helft van de respondenten (47%). Aanwezigheid op oudercontact - - In regio 2 en regio 6 was er telkens één ouder die zei dat er op school geen oudercontact georganiseerd wordt. - - In regio 1 en regio 6 gaan ouders het minst vaak naar het oudercontact. Deelname aan oudergroep, oudercomité of schoolraad + In regio 6 zijn het meest ouders geïnterviewd die lid zijn van een oudergroep (31%).
B. Gewogen score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs Figuur 6: schematische voorstelling van de score op de gedrags- en tijdsdimensie van ouderbetrokkenheid op onderwijs.
90.00
80.00
123
gedragsdimensie
70.00
3
75
60.00
50.00
40.00
36
30.00
72 20.00
1
2
3
4
5
6
regio sow
In regio 6 zien we de grootste spreiding.
Bijlage 5: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen Bijlage 5.1: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen in regio 1 I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking van schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk De directies geven verschillende redenen op waarom de medewerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde is voor hun school, ouderparticipatie is bij twee scholen ook opgenomen in het gokplan. Eén directie wijst erop dat werken aan ouderbetrokkenheid nooit af is, er moeten blijvend inspanningen gedaan worden. Niet alle directies zijn het erover eens dat de samenwerking ook door de leerkrachten als positief wordt ervaren. Als de formulering van de doelstellingen positief is en eraan gewerkt wordt vanuit een positief, constructief gevoel bij ouders, leerkrachten en directie, voelen de leerkrachten dat volgens de directies. Voor de leerkrachten is de samenwerking met schoolopbouwwerk soms een belasting of vinden ze dat hun inspanningen weinig opleveren bij de ouders. 1.2 Geloof in het project De directies merken op dat er zonder de aanwezigheid van schoolopbouwwerk ook al veel gedaan werd in de school met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Toch melden ze ook voordelen van de samenwerking met schoolopbouwwerk. Een opsomming: - groeien naar een brede school; - rolpatroon bij de ouders proberen te doorbreken (bv. het niet respecteren van de juf); - door de samenwerking met schoolopbouwwerk is er een betere voorbereiding van de bijeenkomsten; De directies twijfelen eraan of alle leerkrachten een meerwaarde zien in het project. De leerkrachten die meewerken aan het project geloven er wel in, maar andere ‘kijken de kat uit de boom’. Bij sommige leerkrachten leeft ook de frustratie dat alle inspanningen weinig opleveren. In regio 1 zijn sommige directies overtuigd van de haalbaarheid van het project omdat die opgesteld zijn vanuit de noden van school en ouders. Ze zijn het erover eens dat dit een werk van lange adem is en dat dit niet kan gerealiseerd worden in twee schooljaren. Er worden volgens de directies veel stappen in de goede richting gezet. Wel zijn inspanningen van zowel de school als van de ouders nodig.
1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken vastgelegd. De inhoudelijke afspraken liggen vast in het projectplan. De praktische afspraken worden per school gemaakt. Alle directies vinden dat de afspraken zeer goed nageleefd worden en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk op dat gebied vlot verloopt. Op één school meldt de directie dat de schoolopbouwwerker soms de grenzen probeert af te tasten (met betrekking tot enkel gebruik Nederlands), maar dat ze zich correct aan de afspraken houdt.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen project Alle directies geven aan dat de doelstelling van het project rond communicatie en elkaar beter leren kennen draait. Het belangrijkste is de ouderbetrokkenheid te verhogen. Voor één directie is het heel belangrijk dat gewerkt wordt rond bewustwording dat taal hel belangrijk is en dat ouders er bewust van zijn dat kinderen ook buiten de school met Nederlands geconfronteerd worden. Er zijn afspraken gemaakt voor de activiteiten dit jaar, de invulling van het toonmoment op het einde van het project ligt nog niet volledig vast en worden tijdens het werkjaar ingevuld. 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat schoolopbouwwerk werkt aan de relatie tussen school en ouders, via een bijeenkomst voor ouders, oudercafé, stellingenspel, vergaderingen met schoolteam, bijeenkomsten met ouders en schoolteam samen,… 2.3 Verwachtingen schoolopbouwwerkers ten aanzien van de school Volgens de directies verwachten de schoolopbouwwerkers een actieve betrokkenheid van de leerkrachten en directie; ten volle meewerken, engagement, opvolgen van project, uitvoeren van afspraken,… 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen Directies verwachten dat de scholen en de schoolopbouwwerkers op één lijn werken en dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt om meer ouders te bereiken. Eén directie koppelt daar een procent van 10% à 20% meer ouders bereiken aan. Ze verwachten dat de schoolopbouwwerkers een brug leggen tussen ouders en school.
3) Medewerking scholen aan het project Op de scholen in regio 1 zijn er ten minste twee leerkrachten die meewerken en op twee scholen heeft ook de directie een heel actieve rol. Dit zijn niet op alle scholen nog dezelfde leerkrachten die in het begin bij het project betrokken waren. De inhoudelijke voorbereidingen gebeuren vooral door een kerngroep (schoolopbouwwerker en dragende leerkrachten). De praktische voorbereidingen gebeuren in regio 1 door zowel de school als de schoolopbouwwerker. De dragende leerkrachten hebben in de bijeenkomsten van de oudergroepen de taak de school te vertegenwoordigen en actief te participeren (de visie van de school te geven). De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen meestal de directies. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project. Dit gebeurt vooral via mail. Het schoolteam wordt vooral via de personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de directie, een leerkracht of de schoolopbouwwerker briefen waar ze mee bezig zij en waar ze naartoe gaan. Op één school is er ook een weekbrief (wist-jedatje) waar schoolopbouwwerk in wordt opgenomen. Volgens de directies worden de ouders vooral door de schoolopbouwwerker op de hoogte gehouden van het project, via schoolpoortcontacten, affiches, uitnodigingen, infoborden, brief. Eén directie vermeldt dat ook de leerkrachten schoolpoortcontacten doen.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk De directies merken op dat de samenwerking met schoolopbouwwerk vooral tot nieuwe ideeën leidt met betrekking tot activiteiten. Directies vermelden ook dat het betrekken van ouders meer gestructureerd verloopt via de ondersteuning van schoolopbouwwerk.
II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen Bijna alle kinderen van de scholen in regio 1 komen uit de buurt. Volgens de directies is de bereidheid van de leerkrachten om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen wel groot, maar hebben ze er toch het twijfels bij of ze die voldoende kennen. Alle directies vinden dit wel zeer belangrijk, het is een verrijking voor de school. Vooral de leerkrachten die al lang op de scholen werken, kennen de buurt goed volgens de directies. Anderen kennen deze voldoende. Alle directies zeggen inspanningen te doen om de leerkrachten de buurt beter te leren kennen, bv. uit eten in de buurt en nascholing van Foyer (twee maal per jaar rondleiding in de buurt).
2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Meest vermeldt zijn de W.O.-lessen waar de klassen regelmatig de buurt in trekken. Andere voorbeelden zijn: verkeerlessen, wandelingen in de buurt, schaatsen op de Kerstmarkt, jeugdboekenweek, beeldenproject Muze, ouderen en ziekenhuizen bezoeken, … “in Brussel is er van alles te doen” Dit wordt door alle directies gestimuleerd, maar de leerkracht blijft de eindverantwoordelijke en beslist zelf.
3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies zeggen dat het onmogelijk is om alle ouders te bereiken. Twee directies delen de onbereikte ouders in twee groepen in: een groep ouders die vindt dat dit niet nodig is en een groep ouders die niet wil bereikt worden. Vooral contacten tussen leerkracht en ouder op kind- en klasniveau worden door de directies gestimuleerd. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden veroorzaakt door communicatieproblemen. Een aantal directies vermeldt dat de leerkrachten ook niet zo mondig zijn in het Frans.
4) Scholen werken samen met buurtorganisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak gaat dit dan over sportverenigingen en culturele activiteiten. Zowel informatie voor kinderen als voor ouders wordt verspreid, alhoewel de meeste informatie kindgericht is. De informatie wordt verspreidt via brochures, affiches of folders of de organisaties komen zelf hun werking toelichten op de infoavond van de school. De directies vermelden dat het niet (meer) wenselijk is om informatie in functie van ‘rekrutering’ te verspreiden in de buurt omdat de scholen meestal al vol zijn. Dit is de laatste tijd dan ook afgebouwd. Twee directies geven aan waar mogelijk te participeren in buurtactiviteiten, ze vinden het belangrijk dat de school een gezicht in de buurt heeft. Een aantal voorbeelden: Samira (tewerkstellingsproject, Chiro, Wereldschool, Muze, Muziekpubliek, schoolfeest, Chicago, kinderopvang, sportdagen, feest op andere school, Buitenschoolse Opvang, …
III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Directies geven uitleg bij het schoolreglement bij de inschrijving en op elke school wordt aan het begin van het schooljaar ook een infomoment georganiseerd. Ouders worden op verschillende manieren geïnformeerd over activiteiten op school: affiches flyers, schoolpoortcontacten, kalender, infobrochure, agenda, maandelijkse nieuwsbrief en pictogrammengebruik.
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zeggen dat ze er niet zeker van zijn van ze via deze informatiekanalen alle ouders bereiken. De agenda moet op elke school getekend worden, maar het is niet zeker dat de ouders ook lezen wat erin staat. Als ze willen, is het volgens de directie wel mogelijk om via de gehanteerde informatiekanalen alle ouders te bereiken. Ze kunnen immers altijd uitleg komen vragen. Op alle scholen zijn er infoborden, maar die hangen niet overal op een plaats waar ouders en leerkrachten vaak bijeen staan.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen Alle directies hebben het gevoel dat ouders zich welkom voelen in de school. Ze stimuleren dit door schoolpoortcontacten, door ouders aan te spreken, leerkrachten staan ’s morgens op de speelplaats, hen te zeggen dat ze altijd op de school terecht kunnen, hun bureau staat altijd open, enz. Directies krijgen op verschillende manieren zicht op de verwachtingen van ouders, met name door de bevraging van schoolopbouwwerk, via de moedergroep, via infobabbels, via de persoonlijke contacten… De leerkrachten staan volgens de directies open om na schooltijd met de ouders te praten, maar er zijn beperkingen. De leerkrachten hebben liever dat een ouder hen ’s morgens aanspreekt. De directies zeggen vaak aan de schoolpoort te staan en dat hun deur altijd openstaat voor ouders en dat er altijd wel iemand aanwezig is om de ouders te woord te staan.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Volgens de directies zijn er verschillende manieren om ouders te motiveren zich in te zetten op school en in de klas. De belangrijkste is de ouder persoonlijk aanspreken, maar ook leerkrachten en leerlingen kunnen hun ouders motiveren. Dezelfde manieren worden gebruikt om ouders te motiveren om deel te nemen aan activiteiten.
5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd op vraag of in overleg met ouders. Sommige scholen organiseren ook een aantal avondactiviteiten, op een andere school zijn de activiteiten meestal op een vast moment, open-klas-momenten vallen op één school willekeurig (afhankelijk van klas tot klas),… Behalve het tijdstip lijken er niet veel andere praktische barrières te zijn voor ouders. Op alle scholen kunnen ouders hun (kleine) kinderen overdag meenemen naar activiteiten. Eén school vermeldt ook geen activiteiten te organiseren tijdens de ramadan.
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door aandacht te tonen, enthousiast te zijn en hun kinderen te motiveren. Volgens de directies moet het kunnen dat ouders de kans krijgen mee te helpen in de klas. Daarbij wordt wel vaak vermeldt dat dit gemakkelijker is bij kleuters. In het lager onderwijs is dat moeilijker, maar daar moet nog gezocht worden naar manieren om ouders te betrekken zonder de leerkracht te forceren, ook hij/zij moet ervoor open staan. Alle directies vinden het zeer wenselijk dat ouders meehelpen met activiteiten op school.
7) Openstaan voor ouders De directies vermelden dat de ouders eigenlijk overal op school kunnen komen maar dat dit niet over altijd welkom is. In de klas komen is wenselijk als het op vraag van de leerkracht is of om bijvoorbeeld het kind daar op te halen. Ouders kunnen op de speelplaats komen, ook al zorgt dat soms voor problemen (ouders gaan reageren op problemen tussen kinderen, het is moeilijker om gezag te hebben over
de kinderen als de ouder er is,…). De eetzaal is ook een plaats waar ouders niet gewenst zijn. De directies vermelden de school- of ouderraad als beslissingsorgaan en zeggen dat ouders het recht hebben mee te beslissen over dingen die hun eigen kinderen aangaan en over financiële aspecten (bv. wat te doen met de opbrengst van het schoolfeest?). Op de scholen in regio 1 wordt over verschillende onderwerpen de mening van ouders gevraagd. Twee onderwerpen worden door de directies gegeven: uitstappen en zwemlessen. De directies proberen via enquêtes, infomomenten, informele momenten, groepen van schoolopbouwwerk,… zicht te krijgen op de mening van ouders.
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of voor zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis. Afhankelijk van de leerkracht wordt de hulp van ouders gevraagd bij activiteiten in de klas. De directies geven volgende voorbeelden (in de klas en op school): schoolfeest, open-klas-momenten, bibliotheekbezoek, voorlezen in een andere taal, fruitdag, begeleiding tijdens zwemmen en uitstappen,… In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij ouders aan te spreken op hun capaciteiten. De directies geven aan taal niet als een barrière te beschouwen, maar bij sommige activiteiten is dat onmogelijk om dit niet te doen.
9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders Elke directie zegt dat er ook wel een andere taal dan het Nederlands met de ouders wordt gesproken. Sommige directies proberen dat zo weinig mogelijk te doen omdat ze het gevoel hebben dat er vroeger veel te vlug de stap naar het vertalen werd gezet. In principe is alle schriftelijke communicatie vanuit de scholen uitsluitend in het Nederlands. Directies hebben verschillende oplossingen om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor ouders, namelijk gebruik van pictogrammen, mondelinge vertaling, onderaan in klein lettertype een vertaling naar het Frans,… De directies proberen op verschillende manieren de brieven aan te passen aan het niveau van de ouders, namelijk: gebruik van tekeningen en pictogrammen, niet te veel tekst en eenvoudig taalgebruik. Het belangrijkste blijft volgens de directie het mondeling contact met de ouders. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in, maar ze proberen via bovenvermelde manieren zoveel mogelijk toelichting te geven,
met name: brieven en afsprakennota’s aanpassen of woorden gebruiken die uit het Frans afkomstig zijn.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar, via het rapport, op oudercontacten,… . Ouders krijgen in het begin van het schooljaar en tijdens oudercontacten ook de kans om de klas van hun kind te zien.
11) Contacten met onderwijs stimuleren Alle directies geven aan dat er groepen ouders zijn die niet bereikt worden. Volgens de directies werken persoonlijke contacten met ouders het best (bijvoorbeeld aan de schoolpoort). Het is zowel de verantwoordelijkheid van de directie als van de leerkrachten om de ouders te bereiken. Niet elke school organiseert huisbezoeken. Eén school gaat op huisbezoek bij problemen of op babybezoek. Alle directies hebben informele contacten met ouders, hiervoor staan ze aan de schoolpoort of gaat de schoolpoort open en kunnen de ouders in de school (op de speelplaats of in de klas) hun kind afhalen. Door sommige directies worden ook de leerkrachten gestimuleerd om aan de schoolpoort te staan. Op andere scholen zijn de leerkrachten wel aanwezig in de school wanneer ouders hun kinderen naar school brengen of komen ophalen, maar moeten ze geroepen worden.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Op de scholen in regio 1 worden veel verschillende activiteiten voor ouders georganiseerd. Enkele voorbeelden: infoavond, oudercontact, eetavond, fancy fait, schoolraad, moedergroepen, klusjesdag, nascholing voor ouders, project verkeersveiligheid, fruit schillen, voorleesweek,…
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp die van de ouders wordt gevraagd is meestal praktische, nl. fruit schillen, meegaan op uitstappen, contact-vertaal-ouders (voor vluchtelingen), … Vooral via de ouderraad, de schoolraad en de groepen van schoolopbouwwerk denken ouders ook inhoudelijk mee over de school.
Bijlage 5.2: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen in regio 2 IV.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking van schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk De directies geven verschillende redenen op waarom de medewerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde is voor hun school. De meerderheid van de directies in regio 2 vindt de samenwerking een meerwaarde omdat schoolopbouwwerkers taken op zich kunnen nemen waar de school weinig of geen tijd voor heeft. Schoolopbouwwerkers kunnen de school ondersteunen, initiatieven in werking houden en een ‘schwung’ bij de ouders en school realiseren. Een voordeel van de samenwerking met schoolopbouwwerk is dat zij ‘buitenstaanders’ zijn: ze horen andere dingen en kunnen vergelijken met andere scholen. De directies vermelden dat ze het gevoel hebben dat ouders sommige dingen meer aanvaarden van schoolopbouwwerkers of ze eerder geloven dat van de directie. Niet alle directies zijn het erover eens dat de samenwerking ook door de leerkrachten als positief wordt ervaren. Als de formulering van de doelstellingen positief is en eraan gewerkt wordt vanuit een positief, constructief gevoel bij ouders, leerkrachten en directie, voelen de leerkrachten dat volgens de directies. Voor de leerkrachten is de samenwerking met schoolopbouwwerk soms een belasting en te veel bovenop hun andere taken. Bij de leerkrachten spelen volgens de directies vooral frustraties mee: een grote tijds- en energie-investering en de lage opkomst. 1.2 Geloof in het project De directies merken op dat er zonder de aanwezigheid van schoolopbouwwerk ook al veel gedaan werd in de school met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Toch melden ze dat het bereiken van een hogere ouderbetrokkenheid of –participatie niet of veel moeilijker haalbaar is zonder de ondersteuning van schoolopbouwwerk. De directies twijfelen eraan of alle leerkrachten een meerwaarde zien in het project. De meningen hierover zijn verdeeld, maar dit zal je volgens de directies altijd wel hebben en is eigen aan de schoolwerking. In regio 2 zijn de directies het erover eens dat de doelstellingen van het project voor een aantal ouders haalbaar is. Er is zeker een meerwaarde, maar de directies zijn er niet zeker van of de einddoelen haalbaar zijn ten aanzien van een grote groep ouders: het al dan niet halen van de einddoelen is voor de directies afhankelijk van de bereikte ouders en doorstroom naar andere ouders.
1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken vastgelegd. De inhoudelijke afspraken liggen vast in het projectplan. De praktische afspraken worden per school gemaakt. Alle directies vinden dat de afspraken goed nageleefd worden en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk op dat gebied vlot verloopt.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen project Alle directies geven aan dat de doelstelling van het project te maken heeft met ‘communicatie’. Eén directie vermeldt dat de doelstelling van schoolopbouwwerk om zichzelf overbodig te maken. Er zijn bepaalde afspraken gemaakt over de bijeenkomsten en de planning voor 2006 is samen met de school opgesteld en wordt gevolgd. 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat schoolopbouwwerk werkt aan de ‘communicatie’ tussen school en ouders, via een bijeenkomst voor ouders, infomomenten, stellingenspel, vergaderingen met schoolteam, betrekken van leerkrachten, ouders bij activiteiten betrekken (vb. betrokken zijn bij het schoolfeest, deelnemen aan kijkmomenten op school,…) 2.3 Verwachtingen schoolopbouwwerkers ten aanzien van de school Volgens de directies verwachten de schoolopbouwwerkers een actieve betrokkenheid van de leerkrachten en directie (betrokkenheid tonen, mee ondersteunen, kansen bieden aan de ouders, mee uitnodigen en aanspreken, ideeën doorgeven…). Directies melden daarbij wel direct dat de scholen maar een beperkte draagkracht hebben. Alle externe partners van de scholen samen vragen volgens sommige directies wel veel van de school en het is niet altijd evident om een leerkracht vrij te maken en overal goed van op de hoogte te zijn. 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen Directies verwachten dat de scholen en de schoolopbouwwerkers op één lijn werken en dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt om meer ouders te bereiken. Verder verwachten ze ook dat ouders geïnformeerd worden en dat er juist gecommuniceerd wordt. De schoolopbouwwerkers hebben volgens de directies meer tijd om ouders te bereiken en zijn daar meer competent voor dan de leerkrachten, want de belangrijkste taak van de leerkrachten blijft het lesgeven.
3) Medewerking scholen aan het project Op de scholen in regio 2 werken ten minste twee leerkrachten mee aan het project, meestal zorgcoördinatoren of GOK-leerkrachten. Er zijn afspraken gemaakt over de leerkrachten die meewerken in de kerngroep (voorbereiding) en de bijeenkomsten. Dit zijn niet op alle scholen nog dezelfde leerkrachten die in het begin bij het project betrokken waren. Volgens de directies hebben ze zich vrijwillig kandidaat gesteld om mee te werken of behoort het tot hun takenpakket. De inhoudelijke voorbereidingen gebeuren door de schoolopbouwwerkers of door de kerngroep (schoolopbouwwerker en dragende leerkrachten). De praktische voorbereidingen gebeuren in regio 2 vooral door de scholen. De dragende leerkrachten hebben in de bijeenkomsten van de oudergroepen de taak de school te vertegenwoordigen, actief te participeren (de visie van de school te geven) en roddels tegen te houden. De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen ofwel de dragende leerkrachten ofwel de directie. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project. Dit gebeurt vooral via het verslag, via mail of via regelmatig overleg. Het schoolteam wordt vooral via de personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de dragende leerkracht of de schoolopbouwwerker toelichten waar ze mee bezig zijn en waar ze naartoe gaan. Volgens de directies worden de ouders door de school en de schoolopbouwwerker op de hoogte gehouden van het project, via schoolpoortcontacten, uitnodigingen, infoborden, brief. De schoolopbouwwerker heeft meestal de meeste persoonlijke contacten met de ouders en de school neemt taken zoals schriftelijke uitnodigingen of posters op zich. Niet alle directies zijn even goed op de hoogte van de contacten met externe partners. In de meeste scholen zijn de directies wel op de hoogte van contacten, maar weten ze niet altijd welke partners op de hoogte gehouden worden. Het is voor de directies wel duidelijk met welke partners samengewerkt wordt.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk De directies merken op dat de samenwerking met schoolopbouwwerk vooral onrechtstreeks tot nieuwe ideeën heeft geleidt; “je pikt onbewust dingen op.” Bijvoorbeeld het inzicht dat je nog meer inhoudelijk kan werken met ouders, maar je moet er wel veel tijd en energie in steken. Directies vermelden ook dat het betrekken van ouders meer gestructureerd verloopt via de ondersteuning van schoolopbouwwerk. Verder vermelden ze ook de (mogelijke) positieve invloed op de ouders, namelijk dat ouders voelen dat de school openstaat om ook aan andere dingen mee te werken.
V.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen Bijna alle kinderen van de scholen in regio 2 komen uit de buurt. Volgens de directies is de bereidheid van de leerkrachten om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen wel groot, maar hebben ze er toch het twijfels bij of ze die voldoende kennen of geven ze aan dat de leerkrachten zelf aangeven dat ze er te weinig over weten. Alle directies vinden dit wel zeer belangrijk. Er worden ook inspanningen gedaan om de buurt beter te leren kennen: buurtprojecten, studiedagen, uitstappen in de wijk,… 2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Meest vermeldt zijn de W.O.-lessen waar de klassen regelmatig de buurt in trekken. Andere voorbeelden zijn: samenwerking met de sportclub, deelnemen aan buurtfeesten, toneeluitstappen, kinderen laten vertellen, uitstappen naar bibliotheek, musea, naar de markt gaan, … Dit wordt door alle directies gestimuleerd, meestal via het doorgeven van de informatie. De uitstappen moeten natuurlijk wel financieel haalbaar zijn, ook hiervoor worden inspanningen geleverd, met name: opstellen van een spaarplan met ouders, uitstappen gratis of de prijs zo laag mogelijk proberen te houden.
3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies zeggen dat het onmogelijk is om alle ouders te bereiken. Ze proberen de ouders telkens opnieuw uit te nodigen, uitnodigende affiches te maken,… Vooral contacten tussen leerkracht en ouder op kind- en klasniveau worden door de directies gestimuleerd. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden omtrent het straffen van de kinderen: “mijn kind, schoon kind”, “het is mijn schuld dat het kind zijn huiswerk niet heeft kunnen maken”,… maar ook omtrent het niet genoeg straffen van andere kinderen. Een aantal directies vermeldt dat de leerkrachten ook niet zo mondig zijn in het Frans als dat ze zouden wensen en dat er zo communicatieproblemen kunnen ontstaan. Ouders durven volgens de directies ook wel de professionaliteit van de leerkracht negeren. Deze problemen of misverstanden worden zo veel mogelijk uitgepraat. 4) Scholen werken samen met buurtorganisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak gaat dit dan over sportverenigingen en culturele activiteiten, bijvoorbeeld: buitenschoolse opvang, sportclubs, VGC-gids, jeugdbewegingen, info van de gemeente,… Zowel
informatie voor kinderen als voor ouders wordt verspreid. De informatie wordt verspreidt via brochures, affiches of folders. De directies geven aan dat ze in de mate van het mogelijke proberen samen te werken met buurtorganisaties. Met welke is afhankelijk van school tot school. Alle directies vinden het belangrijk dat het aanbod van de samenwerking voldoet aan het pedagogisch project van de school. Enkele organisaties waar de scholen in regio 2 mee samenwerken: CLB, VBB, Taalvaart, Schoolopbouwwerk, CAW, KAV, IBO, … De onderwerpen waarrond de school en de organisaties samenwerken is afhankelijk van het aanbod. De directies vermelden dat het niet (meer) wenselijk is om informatie in functie van ‘rekrutering’ te verspreiden in de buurt omdat de scholen meestal al vol zijn. Bij een schoolfeest kan het wel zijn dat er informatie in de buurt verspreid wordt. De directies geven aan waar mogelijk te participeren in buurtactiviteiten, ze vinden het belangrijk dat de school een gezicht in de buurt heeft. Een aantal voorbeelden: buurtfeest, Sinterklaasfeest, Kerstmarkt, ,… .
VI.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Directies geven uitleg bij het schoolreglement bij de inschrijving en op elke school wordt aan het begin van het schooljaar ook een infomoment georganiseerd. Ouders worden op verschillende manieren geïnformeerd over activiteiten op school: affiches, flyers, schoolpoortcontacten, kalender, infobrochure, agenda, maandelijkse nieuwsbrief en pictogrammengebruik.
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zeggen dat ze er niet zeker van zijn van ze via deze informatiekanalen alle ouders bereiken. De leerkrachten merken volgens de directies of de brief nog in de schooltas zit de volgende dag en de ouders moeten elke dag de agenda tekenen. Ze kunnen echter nooit zeker zijn dat alle ouders de brieven ook effectief lezen. Op alle scholen zijn er infoborden, maar die hangen niet overal op een plaats waar ouders en leerkrachten vaak bijeen staan.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen Alle directies hebben het gevoel dat ouders zich welkom voelen in de school. Ze stimuleren dit door ouders aan te spreken, enthousiast te zijn, hen te zeggen dat ze altijd op de school terecht kunnen, hun bureau staat altijd open, enz. Directies krijgen op verschillende manieren zicht op de verwachtingen van ouders, met name door de bevraging van schoolopbouwwerk, via de moedergroep, via infobabbels, via individuele contacten, … De directies vermelden dat het zeer belangrijk is ouders zelf proberen aan te spreken, attent te zijn en aandacht te hebben voor wat (individuele) ouders aanbrengen. De leerkrachten staan volgens de directies open om na schooltijd met de ouders te praten, maar er zijn beperkingen: voor kleine dingen zijn ze bereikbaar (bij grotere problemen dient een afspraak gemaakt te worden), veel leerkrachten komen met de trein of moeten hun eigen kinderen ophalen. De directies zeggen vaak aan de schoolpoort te staan en dat hun deur binnen de schooluren altijd openstaat voor ouders.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Volgens de directies zijn er verschillende manieren om ouders te motiveren zich in te zetten op school en in de klas. De belangrijkste is de ouder persoonlijk aanspreken, maar ook leerkrachten en leerlingen kunnen hun ouders motiveren. Leerkrachten zijn hiervoor verantwoordelijk als het om het klasgebeuren gaat. Dezelfde manieren worden gebruikt om ouders te motiveren om deel te nemen aan activiteiten. Maar ook de samenwerking met schoolopbouwwerk is hier voor de directies heel belangrijk. Bovendien vermelden ze dat er ook meer ouders zijn die andere ouders motiveren (al dan niet onder de invloed van een schoolopbouwwerker).
5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd op vraag of in overleg met ouders. Het tijdstip van een oudercontact kan volgens de directies geen belemmering zijn, er kan altijd een afspraak gemaakt worden. Sommige scholen organiseren ook een aantal avondactiviteiten. Behalve het tijdstip lijken er niet veel andere praktische barrières te zijn voor ouders. Op alle scholen kunnen ouders hun (kleine) kinderen overdag meenemen naar activiteiten en vervoersonkosten worden ofwel door de school gedragen ofwel zo laag mogelijk gehouden.
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door aandacht te tonen, kinderen positief benaderen, respect hebben voor hun kinderen en hen te motiveren. Verder vermelden ze dat het belangrijk is dat ouders hun kinderen de gelegenheid geven om hun huiswerk te maken: TV uit, een plaats aan de tafel, … . Volgens de directies moet het kunnen dat ouders de kans krijgen mee te helpen in de klas. Daarbij wordt wel vaak vermeldt dat dit gemakkelijker is bij kleuters. In het lager onderwijs is dat moeilijker, maar daar moet nog gezocht worden naar manieren om ouders te betrekken zonder de leerkracht over te belasten en hij/zij moet ervoor open staan. De taalbarrière speelt hier wel mee voor de directies.
7) Openstaan voor ouders De directies vermelden dat de ouders eigenlijk overal op school kunnen komen maar dat dit niet over altijd welkom is. In de klas komen is wenselijk als het op vraag van de leerkracht is of om bijvoorbeeld het kind daar op te halen. De speelplaats zorgt voor meer problemen: ouders gaan zich bemoeien met problemen tussen kinderen zonder de leerkracht te raadplegen. De eetzaal is ook een plaats waar ouders meestal niet gewenst zijn. Ouders worden over individuele vragen meestal persoonlijk op de hoogte gebracht van veranderingen of waarom het niet mogelijk is om iets te veranderen. Infomomenten en brieven zijn de gehanteerde informatiekanalen voor algemene zaken. De directies vermelden de school- of ouderraad als beslissingsorgaan en zeggen dat ouders het recht hebben mee te beslissen over dingen die hun eigen kinderen aangaan (bv. hygiëne, uitstappen, feesten, projecten en toezicht). Met betrekking tot de schoolraad zijn niet alle directies even tevreden over de onderwerpen waarover deze mag beslissen (zoals bijvoorbeeld over het aanwerven van leerkrachten of de invulling van de lesuren). De enquête van schoolopbouwwerk wordt door de directies als een belangrijke informatiebron gezien om de mening van ouders te kennen. Andere kanalen zijn meer de formele kanalen zoals de school- of ouderraad, de kerngroep van schoolopbouwwerk,…
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of voor zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis. Toch leeft bij de leerkrachten nog de frustratie “hoe is het mogelijk”. Afhankelijk van de leerkracht wordt de hulp van ouders gevraagd bij activiteiten in de klas. De directies geven volgende voorbeelden (in de klas en op school): voorlezen, vertellen in de klas, projectweek, kookactiviteit, schoolfeest, uitstappen begeleiden, fancy fair, kerstmarkt,… In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij ouders aan te spreken op hun capaciteiten, maar het zijn meestal dezelfde ouders die meehelpen. Ze proberen wel elke keer iedereen de kans te geven.
9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders Elke directie zegt dat er ook wel een andere taal dan het Nederlands met de ouders wordt gesproken. Sommige directies proberen dat zo weinig mogelijk te doen door altijd in het Nederlands te beginnen. In principe is alle schriftelijke communicatie vanuit de scholen uitsluitend in het Nederlands. Directies hebben verschillende oplossingen om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor ouders, namelijk gebruik van pictogrammen, mondelinge vertaling, onderaan in klein lettertype een vertaling naar het Frans,… Ook organiseren sommige scholen Nederlandse les tijdens de lesuren van de kinderen. De directies proberen op verschillende manieren de brieven aan te passen aan het niveau van de ouders, namelijk: gebruik van tekeningen en pictogrammen, niet te veel tekst, vast stramien van woorden en eenvoudig taalgebruik. Het belangrijkste blijft volgens de directie het mondeling contact met de ouders. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in. Wel proberen ze in hun brieven (ter toelichting) inspanningen te doen naar de ouders toe en maken ze duidelijk dat ze altijd uitleg mogen komen vragen.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar, via een nota aan het begin van het schooljaar, via het rapport, op oudercontacten, meegeven van huiswerktips, projectweek rond Nederlandstalige televisie en video’s, infomomenten over gedrag van kinderen… .
Ouders krijgen in het begin van het schooljaar ook de kans om in de klas van hun kind uitleg te krijgen.
11) Contacten met onderwijs stimuleren Alle directies geven aan dat er groepen ouders zijn die niet bereikt worden. Volgens de directies werken persoonlijke contacten met ouders het best (bijvoorbeeld aan de schoolpoort). Sommige directies merken wel op dat de niet-bereikte ouders meestal de ouders zijn waarvan het kind een probleem heeft. Verder bereiken ze geen of weinig vaders. Het is zowel de verantwoordelijkheid van de directie (op schoolniveau) als van de leerkrachten (op klasniveau) om de ouders te bereiken. Huisbezoeken worden georganiseerd indien er zware problemen zijn. Alle directies hebben informele contacten met ouders, hiervoor staan ze aan de schoolpoort of gaat de schoolpoort open en kunnen de ouders in de school (op de speelplaats of in de klas) hun kind afhalen. Door sommige directies worden ook de leerkrachten gestimuleerd om aan de schoolpoort te staan. Op andere scholen zijn de leerkrachten wel aanwezig in de school wanneer ouders hun kinderen naar school brengen of komen ophalen, maar moeten ze geroepen worden.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Op de scholen in regio 2 worden veel verschillende activiteiten voor ouders georganiseerd. Enkele voorbeelden: feesten, etentjes, opendeurdag, bibliotheekbezoeken, koffiemomenten, schoolfeest met optreden van de kinderen, oudercontacten, toonmomenten (op einde van projecten), infomomenten rond bepaalde thema’s (bv. pesten op school), … Activiteiten die het dichtst bij hun kind liggen zijn het meest succesvol, zoals bijvoorbeeld de open-klas-momenten, oudercontacten, optreden van het kind, kookactiviteiten,… Taal, competentie (voelen zich te ongeschoold) en overtuiging (ouders vinden dat ze niet met onderwijs hoeven bezig te zijn) kunnen volgens de directies meespelen in de beslissing van ouders al dan niet deel te nemen aan activiteiten.
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp die van de ouders wordt gevraagd is meestal praktische, nl. leesouder, meegaan op uitstappen, meehelpen bij project in de klas, koken in de klas, meehelpen op schoolfeesten. Vooral via de groepen van schoolopbouwwerk en de ouder- en schoolraad denken ouders ook inhoudelijk mee over de school.
Bijlage 5.3: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen in regio 3 I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking van schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk De directies geven verschillende redenen op waarom de medewerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde is voor hun school, met name de continue zorg om verschillende partijen achter één initiatief te zetten is veelbelovend, de discussies worden gevoerd in een kwalitatief klimaat en de schoolopbouwwerker zelf is zeer discreet. Eén directie vermeldt dat de samenwerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde kan zijn, maar dat hun opdracht nu te sterk is afgelijnd. Niet alle directies zijn het erover eens dat de samenwerking ook door de leerkrachten als positief wordt ervaren. Als de formulering van de doelstellingen positief is en eraan gewerkt wordt vanuit een positief, constructief gevoel bij ouders, leerkrachten en directie, voelen de leerkrachten dat volgens de directies. 1.2 Geloof in het project De directies merken op dat er zonder de aanwezigheid van schoolopbouwwerk ook al veel gedaan werd in de school met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Toch melden ze ook voordelen van de samenwerking met schoolopbouwwerk: het is een belangrijk thema, de bijeenkomsten worden goed voorbereid, schoolopbouwwerkers kunnen ouders motiveren,… Eén directie merkt op dat het misschien beter is als schoolopbouwwerk meer schoolspecifiek gaat werken en de doelstelling per school bepaalt. De directies twijfelen eraan of alle leerkrachten een meerwaarde zien in het project. De leerkrachten die meewerken aan het project geloven er wel in. In regio 3 zijn sommige directies overtuigd van de haalbaarheid van het project omdat die opgesteld zijn vanuit de noden van school en ouders. Anderen wijzen dan weer op de meerwaarde, maar zijn er niet zeker van of de einddoelen haalbaar zijn. Twee directies merken op dat het al dan niet halen van de einddoelen afhankelijk is van de bereikte ouders en denken dat schoolopbouwwerk te weinig ouders bereikt om voor een representatieve groep de doelstellingen te halen.
1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken vastgelegd. De inhoudelijke afspraken liggen vast in het projectplan. De praktische afspraken worden per school gemaakt. Alle directies vinden dat de afspraken zeer goed nageleefd worden en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk op dat gebied vlot verloopt.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen project Alle directies geven aan dat de doelstelling van het project te maken geeft met talige ondersteuning thuis. De bijeenkomsten voor het schooljaar 2005-2006 liggen vast. De specifieke doelstelling voor het einde van het schooljaar was nog niet op elke school volledig bepaald volgens de directies. 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat schoolopbouwwerk werkt aan de ‘onderhandeling’ tussen school en ouders, via een bijeenkomst voor ouders, koffiemomenten, stellingenspel, vergaderingen met schoolteam, bijeenkomsten met ouders en schoolteam samen,… 2.3 Verwachtingen schoolopbouwwerkers ten aanzien van de school Volgens de directies verwachten de schoolopbouwwerkers een actieve betrokkenheid van de leerkrachten en directie. Directies melden daarbij wel direct dat de scholen maar een beperkte draagkracht hebben. Alle externe partners van de scholen samen vragen volgens sommige directies wel veel van de school en het is niet altijd gemakkelijk om een leerkracht vrij te maken en overal goed van op de hoogte te zijn. Volgens één directie verwachten de schoolopbouwwerkers ook dat de scholen meer ouders betrekken bij het schoolgebeuren, maar dat ziet deze directie dan als een taak van de schoolopbouwwerkers. 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen Directies verwachten dat de scholen en de schoolopbouwwerkers samenwerken en dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt om meer ouders te bereiken. Eén directie zegt dat de doelstelling(en) van het project niet het grootste knelpunt is van de school. De nieuwe werkwijze van het schoolopbouwwerk ‘per regio zelfde thema en doelstellingen’ vindt de directie niet zo positief. De directie doet het voorstel meer per school te differentiëren.
3) Medewerking scholen aan het project Op de scholen in regio 3 zijn het vooral de GOK-leerkrachten of zorgcoördinatoren die meerwerken aan het project omdat zij zich het gemakkelijkst kunnen vrijmaken. Volgens de directies hebben zij zich vrijwillig kandidaat gesteld… Dit zijn niet op alle scholen nog dezelfde leerkrachten die in het begin bij het project betrokken waren. De inhoudelijke voorbereidingen gebeuren door de kerngroep (schoolopbouwwerker en dragende leerkrachten). De praktische voorbereidingen gebeuren in regio 3 vooral door de scholen of samen. De dragende leerkrachten hebben in de bijeenkomsten van de oudergroepen de taak de school te vertegenwoordigen en actief te participeren (de visie van de school te geven). De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen ofwel de dragende leerkrachten ofwel de directie. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project. Dit gebeurt vooral via mail en overlegmomenten. Het schoolteam wordt vooral via de personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de dragende leerkracht of de schoolopbouwwerker een stand van zaken geven. Volgens de directies worden de ouders vooral door de schoolopbouwwerker op de hoogte gehouden van het project, via schoolpoortcontacten, uitnodigingen, infoborden, brief. Twee directies vermelden dat ook de leerkrachten schoolpoortcontacten doen. Niet alle directies zijn even goed op de hoogte van de contacten met externe partners.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk De directies merken op dat de samenwerking met schoolopbouwwerk een onrechtstreekse impact kan hebben op het schoolteam met betrekking tot het bereiken van ouders of manieren van werken met ouders. Directies vermelden ook dat het betrekken van ouders meer gestructureerd verloopt via de ondersteuning van schoolopbouwwerk. Verder vermelden ze ook de (mogelijke) positieve invloed op de ouders, namelijk dat ouders voelen dat de school openstaat om ook aan andere dingen mee te werken. Wel vragen de meerderheid van de directies zich af of het project wel voldoende impact zal hebben op de ouders op lange termijn.
II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen Bijna alle kinderen van de scholen in regio 3 komen uit de buurt. Volgens de directies is de bereidheid van de leerkrachten om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen wel groot, maar hebben ze er toch het twijfels bij of ze die voldoende kennen. Alle directies vinden dit wel zeer belangrijk, onder andere omdat dit de leerkrachten kan helpen begrip op te brengen voor de omstandigheden waarin kinderen hun huiswerk maken of reacties van kinderen in een context kunnen plaatsen. Alle directies zeggen inspanningen te doen om de leerkrachten de buurt beter te leren kennen.
2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Meest vermeldt zijn de W.O.-lessen waar de klassen regelmatig de buurt in trekken. Andere voorbeelden zijn: buurtuitstappen, bv. winkel- of marktbezoek, museumuitstap,… Dit wordt door alle directies gestimuleerd.
3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies zeggen dat het onmogelijk is om alle ouders te bereiken, sommige ouders willen volgens hen niet bereikt worden. Vooral contacten tussen leerkracht en ouder op kind- en klasniveau worden door de directies gestimuleerd. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden veroorzaakt door communicatieproblemen: niveau Frans van zowel ouders als leerkrachten, cultuurverschillen, …
4) Scholen werken samen met buurtorganisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak gaat dit dan over sportverenigingen en culturele activiteiten. Zowel informatie voor kinderen als voor ouders wordt verspreid. De informatie wordt verspreidt via brochures, affiches of folders. De directies geven aan dat ze in de mate van het mogelijke proberen samen te werken met buurtorganisaties. Bijvoorbeeld: KAV, Foyer of met De Buurt. De onderwerpen waarrond de school en de organisaties samenwerken is afhankelijk van het aanbod. De directies vermelden dat het niet (meer) wenselijk is om informatie in functie van ‘rekrutering’ te verspreiden in de buurt omdat de scholen meestal al vol zijn. Bij een schoolfeest kan het wel zijn dat er informatie in de buurt verspreid wordt.
De directies geven aan waar mogelijk te participeren in buurtactiviteiten, ze vinden het belangrijk dat de school een gezicht in de buurt heeft.
III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Directies geven uitleg bij het schoolreglement bij de inschrijving en op elke school wordt aan het begin van het schooljaar ook een infomoment georganiseerd. Ouders worden op verschillende manieren geïnformeerd over activiteiten op school: affiches, flyers, schoolpoortcontacten, jaarkalender, infobrochure, agenda, maandelijkse nieuwsbrief en pictogrammengebruik.
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zeggen dat ze er niet zeker van zijn van ze via deze informatiekanalen alle ouders bereiken. Ook al moeten ouders de agenda tekenen, strookjes ingeven,… er is nooit 100% zekerheid dat de ouders de brieven gelezen hebben. Als ze willen, is het volgens de directie wel mogelijk om via de gehanteerde informatiekanalen alle ouders te bereiken. Op alle scholen zijn er infoborden (of een raam met affiches), maar die hangen niet overal op een plaats waar ouders en leerkrachten vaak bijeen staan.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen Alle directies hebben het gevoel dat de meeste ouders zich welkom voelen in de school. Ze stimuleren dit door ouders aan te spreken, vriendelijk te zijn, hen te zeggen dat ze altijd op de school terecht kunnen, zeggen dat ze bereikbaar zijn, enz. Directies krijgen op verschillende manieren zicht op de verwachtingen van ouders, met name door de bevraging van schoolopbouwwerk, via de groep van schoolopbouwwerk, via de ouderraad via infobabbels,… De directies vermelden dat het zeer belangrijk is aandacht te hebben voor wat (individuele) ouders aanbrengen. De leerkrachten staan volgens de directies open om na schooltijd met de ouders te praten, maar er zijn beperkingen: veel leerkrachten komen met de trein en de school probeert ook te zorgen dat leerkrachten de kans hebben om op tijd naar huis te gaan.
De directies zeggen vaak aan de schoolpoort te staan en dat hun deur altijd openstaat voor ouders.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Volgens de directies zijn er verschillende manieren om ouders te motiveren zich in te zetten op school en in de klas. De belangrijkste is de ouder persoonlijk aanspreken, maar ook leerkrachten en kinderen kunnen hun ouders motiveren. Dezelfde manieren worden gebruikt om ouders te motiveren om deel te nemen aan activiteiten.
5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd in overleg met ouders of gebaseerd op vroegere ervaringen. Sommige scholen organiseren ook een aantal avondactiviteiten, op een andere school zijn de activiteiten meestal op een vast moment, … Behalve het tijdstip lijken er niet veel andere praktische barrières te zijn voor ouders. Op alle scholen kunnen ouders hun (kleine) kinderen overdag meenemen naar activiteiten of ze in een klasje laten. Eén directie zegt ook geen activiteiten te organiseren tijdens de ramadan.
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door hun kinderen te motiveren, voor een rustige omgeving te zorgen voor hun huiswerk, vragen hoe het is geweest op school, … Volgens de directies moet het kunnen dat ouders de kans krijgen mee te helpen in de klas. Dit is echter afhankelijk van de leerkracht: hij/zij moet er zich ook goed bij voelen. Alle directies vinden het zeer wenselijk dat ouders meehelpen met activiteiten op school.
7) Openstaan voor ouders De directies vermelden dat de ouders eigenlijk overal op school kunnen komen maar dat dit niet over altijd welkom is. In de klas komen is wenselijk als het op vraag van de leerkracht is of om bijvoorbeeld het kind daar op te halen. De eetzaal is ook een plaats waar ouders niet gewenst zijn. De directies vermelden de schoolraad of het oudercomité als beslissingsorgaan en zeggen dat ouders het recht hebben mee te beslissen over dingen die hun eigen kinderen aangaan. Op de scholen in regio 3 wordt over verschillende onderwerpen de mening van ouders gevraagd. Twee onderwerpen worden door de directies gegeven: uitstappen en huiswerk. Twee directies vermelden dat de bevraging van schoolopbouwwerk heel uitgebreid was en dat de school dit niet doet op andere momenten.
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of voor zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis. Afhankelijk van de leerkracht wordt de hulp van ouders gevraagd bij activiteiten in de klas. De directies geven volgende voorbeelden (in de klas en op school): schoolfeest, open-klas-momenten, bibliotheekbezoek, voorlezen in het Turks, fruitdag, verkleden schoolfeest, begeleiding tijdens zwemmen en uitstappen,… In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij ouders aan te spreken op hun capaciteiten. De directies geven aan taal niet als een barrière te beschouwen, maar bij sommige activiteiten is dat onmogelijk om dit niet te doen.
9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders Elke directie zegt dat er ook wel een andere taal dan het Nederlands met de ouders wordt gesproken. Sommige directies proberen dat zo weinig mogelijk te doen omdat ze het gevoel hebben dat er vroeger veel te vlug de stap naar het vertalen werd gezet of omdat ze de ouders willen stimuleren Nederlands te leren. In principe is alle schriftelijke communicatie vanuit de scholen uitsluitend in het Nederlands. Directies hebben verschillende oplossingen om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor ouders, namelijk gebruik van pictogrammen, mondelinge vertaling, onderaan in klein lettertype een vertaling naar het Frans,… De directies proberen op verschillende manieren de brieven aan te passen aan het niveau van de ouders, namelijk: gebruik van tekeningen en pictogrammen, niet te veel tekst en
eenvoudig taalgebruik. Het belangrijkste blijft volgens de directie het mondeling contact met de ouders. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar, op oudercontacten, via brieven, via de leerkracht, op infomomenten doorheen het jaar rond specifieke thema’s, … .
11) Contacten met onderwijs stimuleren Alle directies geven aan dat er groepen ouders zijn die niet bereikt worden. Volgens de directies werken persoonlijke contacten met ouders het best (bijvoorbeeld aan de schoolpoort). Het is zowel de verantwoordelijkheid van de directie als van de leerkrachten om de ouders te bereiken. Wel wordt op huisbezoek gegaan bij ernstige problemen. Alle directies hebben informele contacten met ouders, hiervoor staan ze aan de schoolpoort of gaat de schoolpoort open en kunnen de ouders in de school (op de speelplaats of in de klas) hun kind afhalen. Door sommige directies worden ook de leerkrachten gestimuleerd om aan de schoolpoort te staan, ze geven zelf ook het goede voorbeeld door aan de schoolpoort te staan. Op andere scholen zijn de leerkrachten wel aanwezig in de school wanneer ouders hun kinderen naar school brengen of komen ophalen, maar moet naar hen gevraagd worden. ’s Avonds is het moeilijker om leerkrachten te bereiken dan ’s morgens.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Op de scholen in regio 3 worden veel verschillende activiteiten voor ouders georganiseerd. Enkele voorbeelden: oudercontacten, infomomenten, open-klasmomenten, schoolfeest, bibliotheekbezoek of bezoek aan musea, fruit schillen, activiteiten voor speciale gelegenheden (bv. moederdag),… Activiteiten die het dichtst bij hun kind liggen zijn het meest succesvol, zoals bijvoorbeeld de open-klas-momenten en de oudercontacten.
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp die van de ouders wordt gevraagd is meestal praktische, nl. begeleiden van uitstappen of meehelpen aan het schoolfeest. Vooral via de groepen van schoolopbouwwerk denken ouders ook inhoudelijk mee over de school.
Bijlage 5.4: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen in regio 4 I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking van schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk De directies geven verschillende redenen op waarom de medewerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde is voor hun school, ouderparticipatie is bij twee scholen ook opgenomen in het gokplan. Voor sommige directies is de samenwerking pas dit schooljaar opgestart en is het nog een beetje afwachten. Niet alle directies zijn het erover eens dat de samenwerking ook door de leerkrachten als positief wordt ervaren. De formulering van de doelstellingen is positief en de schoolopbouwwerkers zijn gemotiveerd. Dit heeft een goede invloed op de leerkrachten alhoewel men voorzichtig moet zijn dat zij niet overbelast worden. 1.2 Geloof in het project De directies merken op dat er zonder de aanwezigheid van schoolopbouwwerk ook al veel gedaan werd in de school met betrekking tot ouderbetrokkenheid of dat er vroeger al veel geprobeerd is. De samenwerking met schoolopbouwwerk biedt een duidelijke structuur en vormt voor de scholen een grote ondersteuning: “we zijn niet meer alleen om eraan te werken en de druk valt een beetje van onze schouders.” De directies twijfelen eraan of alle leerkrachten een meerwaarde zien in het project. De leerkrachten die meewerken aan het project geloven er wel in, maar anderen wachten af wat het brengt. Bij sommige leerkrachten leeft ook de frustratie dat alle inspanningen weinig opleveren. In regio 4 zijn sommige directies overtuigd van de haalbaarheid van het project omdat die opgesteld zijn vanuit de noden van school en ouders. Ze zijn het erover eens dat dit een werk van lange adem is en dat dit niet kan gerealiseerd worden in één of twee schooljaren. Er worden volgens de directies veel stappen in de goede richting gezet, maar zowel ouders als school moeten hun best doen. 1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken vastgelegd. De inhoudelijke afspraken liggen vast in het projectplan. Die hebben volgens één directie soms voor discussies gezorgd, maar er is een compromis bereikt. De praktische afspraken
worden per school gemaakt. Alle directies vinden dat de afspraken zeer goed nageleefd worden en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk op dat gebied vlot verloopt.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen project Alle directies geven aan dat de doelstelling van het project ‘talige communicatie is’. Het belangrijkste is de ouderbetrokkenheid te verhogen. Er zijn afspraken gemaakt voor de activiteiten dit jaar, de invulling van het toonmoment op het einde van het project ligt nog niet volledig vast en worden tijdens het werkjaar ingevuld. 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat schoolopbouwwerk werkt aan de relatie tussen school en ouders, via een bijeenkomst voor ouders, stellingenspel, vergaderingen met schoolteam, bijeenkomsten met ouders en schoolteam samen,… 2.3 Verwachtingen schoolopbouwwerkers ten aanzien van de school Volgens de directies verwachten de schoolopbouwwerkers een actieve betrokkenheid van de leerkrachten en directie; medewerking, nakomen van afspraken, betrokkenheid, … 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen Directies verwachten dat de scholen en de schoolopbouwwerkers samen werken en dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt in het bereiken van ouders. Zelf kunnen ze daar veel van leren, want hun inspanningen in het verleden hebben niet de gewenste resultaten opgeleverd. Ze verwachten dat de schoolopbouwwerkers een brug leggen tussen ouders en school. 3) Medewerking scholen aan het project Op de scholen in regio 4 zijn er ten minste twee leerkrachten die meewerken en op twee scholen heeft ook de directie een heel actieve rol. Dit zijn niet op alle scholen nog dezelfde leerkrachten die in het begin bij het project betrokken waren. De inhoudelijke voorbereidingen gebeuren vooral door een kerngroep (schoolopbouwwerker en dragende leerkrachten of directie). De praktische voorbereidingen gebeuren in regio 4 door zowel de school als de schoolopbouwwerker. De dragende leerkrachten hebben in de bijeenkomsten van de oudergroepen de taak de school te vertegenwoordigen en actief te participeren (de visie van de school te geven).
De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen meestal de directies. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project. Dit gebeurt vooral via mail. Het schoolteam wordt vooral via de personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de directie, een leerkracht of de schoolopbouwwerker briefen waar ze mee bezig zij en waar ze naartoe gaan. Volgens de directies worden de ouders vooral door de schoolopbouwwerker op de hoogte gehouden van het project, via schoolpoortcontacten, affiches, uitnodigingen, infoborden, brief. Eén directie vermeldt dat ook de leerkrachten schoolpoortcontacten doen.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk De directies merken op dat de samenwerking met schoolopbouwwerk vooral tot nieuwe ideeën leidt met betrekking tot activiteiten. Ze hopen ook te leren hoe zelf meer ouders te betrekken en betrokken te houden. Directies vermelden ook dat het betrekken van ouders meer gestructureerd verloopt via de ondersteuning van schoolopbouwwerk.
II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen Bijna alle kinderen van de scholen in regio 4 komen uit de buurt. Volgens de directies is de bereidheid van de leerkrachten om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen wel groot, maar hebben ze er toch het twijfels bij of ze die voldoende kennen. Alle directies vinden dit wel zeer belangrijk. Vooral de leerkrachten die al lang op de scholen werken, kennen de buurt goed volgens de directies. Anderen kennen deze voldoende. Alle directies zeggen inspanningen te doen om de leerkrachten de buurt beter te leren kennen, bv. buurtactiviteiten, nieuws uit de buurt verspreiden, ...
2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Meest vermeldt zijn de W.O.-lessen waar de klassen regelmatig de buurt in trekken. Andere voorbeelden zijn: buurtuitstappen, naar het centrum van Brussel trekken, toneel, activiteiten met de jeugdboekenweek, bibliotheekbezoeken,… Dit wordt door alle directies gestimuleerd, maar de leerkracht blijft de eindverantwoordelijke en beslist zelf.
3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies zeggen dat het onmogelijk is om alle ouders te bereiken. Er zijn altijd ouders die niet bereikt willen worden. Vooral contacten tussen leerkracht en ouder op kind- en klasniveau worden door de directies gestimuleerd. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden veroorzaakt door communicatieproblemen.
4) Scholen werken samen met buurtorganisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak gaat dit dan over sportverenigingen en culturele activiteiten. Zowel informatie voor kinderen als voor ouders wordt verspreid, alhoewel de meeste informatie kindgericht is. De informatie wordt verspreidt via brochures, affiches of folders of de organisaties komen zelf hun werking toelichten op de infoavond van de school.
III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Directies geven uitleg bij het schoolreglement bij de inschrijving en op elke school wordt aan het begin van het schooljaar ook een infomoment georganiseerd. Ouders worden op verschillende manieren geïnformeerd over activiteiten op school: affiches, flyers, schoolpoortcontacten, kalender, infobrochure, agenda, maandelijkse nieuwsbrief en pictogrammengebruik.
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zeggen dat ze er niet zeker van zijn van ze via deze informatiekanalen alle ouders bereiken. Op één school moeten de ouders de brieven tekenen voor gezien, maar een handtekening zetten is niet hetzelfde als de brief lezen. Eén school is er zeker van dat ze niet alle ouders bereiken. Als reden wordt opgegeven dat de drempel te hoog is voor de ouders en dat ze andere zorgen hebben. De school moet daar volgens die directie ook begrip voor hebben. Als ze willen, is het volgens de directie wel mogelijk om via de gehanteerde informatiekanalen alle ouders te bereiken. Op alle scholen zijn er infoborden, maar die hangen niet overal op een plaats waar ouders en leerkrachten vaak bijeen staan, maar de leerkrachten zijn wel dichtbij.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen Alle directies hebben het gevoel dat ouders zich welkom voelen in de school. Ze stimuleren dit door schoolpoortcontacten, door ouders aan te spreken, enthousiast te zijn, hen te zeggen dat ze altijd op de school terecht kunnen, hun bureau staat altijd open, enz. Directies krijgen op verschillende manieren zicht op de verwachtingen van ouders, met name door de bevraging van schoolopbouwwerk, via de moedergroep, via infobabbels,… De directies vermelden dat het zeer belangrijk is attent te zijn en aandacht te hebben voor wat (individuele) ouders aanbrengen. De leerkrachten staan volgens de directies open om na schooltijd met de ouders te praten, maar er zijn beperkingen: veel leerkrachten komen met de trein en de school probeert ook te kijken naar het comfort van de leerkrachten. De directies zeggen vaak aan de schoolpoort te staan en dat hun deur altijd openstaat voor ouders. Ook de leerkrachten proberen zoveel mogelijk overdag bereikbaar te zijn.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Volgens de directies zijn er verschillende manieren om ouders te motiveren zich in te zetten op school en in de klas. De belangrijkste is de ouder persoonlijk aanspreken, maar ook leerkrachten en leerlingen kunnen hun ouders motiveren. Dezelfde manieren worden gebruikt om ouders te motiveren om deel te nemen aan activiteiten.
5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd op vraag of in overleg met ouders. Sommige scholen organiseren ook een aantal avondactiviteiten, op een andere school zijn de activiteiten meestal op een vast moment, open-klas-momenten vallen op één school willekeurig (afhankelijk van klas tot klas),… Behalve het tijdstip lijken er niet veel andere praktische barrières te zijn voor ouders. Op alle scholen kunnen ouders hun (kleine) kinderen overdag meenemen naar activiteiten. Het is hier volgens een aantal directies de taak van de school rekening te houden met bv. religieuze feestdagen.
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door aandacht te tonen, te vragen hoe het op school is geweest, te praten over de school en wat het kind leert op school en hun kinderen te motiveren. Volgens de directies moet het kunnen dat ouders de kans krijgen mee te helpen in de klas. Daarbij wordt wel vaak vermeldt dat dit gemakkelijker is bij kleuters. In het lager onderwijs is dat moeilijker, maar daar moet nog gezocht worden naar manieren om ouders te betrekken zonder de leerkracht te forceren, ook hij/zij moet ervoor open staan. De leerkracht is de verantwoordelijke voor de klas en ouders moeten ook hun grenzen kennen en vertrouwen op de professionaliteit van de leerkracht. Alle directies vinden het zeer wenselijk dat ouders meehelpen met activiteiten op school.
7) Openstaan voor ouders De directies vermelden dat de ouders eigenlijk overal op school kunnen komen maar dat dit niet over altijd welkom is. In de klas komen is wenselijk als het op vraag van de leerkracht is of om bijvoorbeeld het kind daar op te halen. De eetzaal is ook een plaats waar ouders niet gewenst zijn tijdens de lunch. Activiteiten kunnen uiteraard wel doorgaan in de eetzaal. Ouders worden meestal persoonlijk op de hoogte gebracht van veranderingen of waarom het niet mogelijk is om iets te veranderen. De directies vermelden de ouder- of schoolraad als beslissingsorgaan en zeggen dat ouders het recht hebben mee te beslissen over dingen die hun eigen kinderen aangaan (bv veiligheid op school). Op de scholen in regio 4 wordt over verschillende onderwerpen de mening van ouders gevraagd. Drie onderwerpen worden door de directies gegeven: veiligheid, uitstappen en huiswerk. Eén school vermeldt dat de bevraging van schoolopbouwwerk heel uitgebreid was en dat de school dit niet doet op andere momenten (“geen dubbel werk”).
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of voor zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis.
Afhankelijk van de leerkracht wordt de hulp van ouders gevraagd bij activiteiten in de klas. De directies geven volgende voorbeelden (in de klas en op school): schoolfeest, open-klas-momenten, bibliotheekbezoek, voorlezen in het Spaans, meegaan naar de speel-o-theek, fruitdag, begeleiding tijdens zwemmen en uitstappen,… In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij ouders aan te spreken op hun capaciteiten. De directies geven aan taal niet als een barrière te beschouwen, maar bij sommige activiteiten is dat onmogelijk om dit niet te doen. 9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders Elke directie zegt dat er ook wel een andere taal dan het Nederlands met de ouders wordt gesproken. Sommige directies proberen dat zo weinig mogelijk te doen omdat ze het gevoel hebben dat er vroeger veel te vlug de stap naar het vertalen werd gezet. In principe is alle schriftelijke communicatie vanuit de scholen uitsluitend in het Nederlands. Directies hebben verschillende oplossingen om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor ouders, namelijk gebruik van pictogrammen, mondelinge vertaling, onderaan in klein lettertype een vertaling naar het Frans,… Eén school heeft ook een Spaans project en de schriftelijke informatie wordt dan ook naar het Spaans vertaald. De directies proberen op verschillende manieren de brieven aan te passen aan het niveau van de ouders, namelijk: gebruik van tekeningen en pictogrammen, niet te veel tekst en eenvoudig taalgebruik. Het belangrijkste blijft volgens de directie het mondeling contact met de ouders. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in. Wel proberen ze mondeling en schriftelijk meer uitleg te geven.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar (in de klas), op oudercontacten, ouders persoonlijk aanspreken, infoavonden, … .
11) Contacten met onderwijs stimuleren Alle directies geven aan dat er groepen ouders zijn die niet bereikt worden. Volgens de directies werken persoonlijke contacten met ouders het best (bijvoorbeeld aan de schoolpoort). Het is zowel de verantwoordelijkheid van de directie als van de leerkrachten om de ouders te bereiken.
Alle directies hebben informele contacten met ouders, hiervoor staan ze aan de schoolpoort of gaat de schoolpoort open en kunnen de ouders in de school (op de speelplaats of in de klas) hun kind afhalen. Door sommige directies worden ook de leerkrachten gestimuleerd om aan de schoolpoort te staan. Op andere scholen zijn de leerkrachten wel aanwezig in de school wanneer ouders hun kinderen naar school brengen of komen ophalen, maar moeten ze geroepen worden.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Op de scholen in regio 4 worden veel verschillende activiteiten voor ouders georganiseerd. Enkele voorbeelden: ouders uitnodigen op einde project in de klas, feest van in de klas, fruitsla maken met de kinderen, meegaan op uitstappen, open-klasmomenten, infomomenten, oudercontacten, grootouderfeest, moederdag, schoolfeest, bibliotheekbezoek,… Activiteiten die het dichtst bij hun kind liggen zijn het meest succesvol, zoals bijvoorbeeld de open-klas-momenten en de oudercontacten (af en toe) of activiteiten waar ze dingen kunnen zien die hun kinderen gemaakt hebben.
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp die van de ouders wordt gevraagd is meestal praktische, nl. meegaan op uitstappen, in de klas iets komen vertellen, fruit schillen, muziek spelen, …. De ouders hebben inhoudelijk een stem door de georganiseerde bijeenkomsten: groepen van schoolopbouwwerk, ouderraad en schoolraad.
Bijlage 5.5: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen in regio 5 In regio 5 werd het thema “regels en afspraken” gekozen als invalshoek voor het schoolopbouwwerk. De schoolopbouwwerkers willen bereiken dat ouders met scholen rond de tafel zitten om te praten over regels en afspraken. Concreet zoeken beide partijen uit op welke wijze regels en afspraken het best gecommuniceerd worden naar alle ouders en leerlingen. De vele overlegmomenten resulteren in een afsprakennota die ouders en scholen samen opstellen. In regio 5 werden vier interviews afgenomen van de directies van de basisscholen die samenwerken met Schoolopbouwwerk Brussel. Eén interview werd afgenomen van twee directies samen, van wie de scholen een schoolgemeenschap vormen.
I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking van schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk De directies geven verschillende redenen op waarom de medewerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde is voor hun school, met name de continue zorg om verschillende partijen achter één initiatief te zetten is veelbelovend, de discussies worden gevoerd in een positief en kwalitatief klimaat en de schoolopbouwwerker zelf is zeer discreet (“ ze hoort, ziet en zwijgt en dat is zeer belangrijk bij externe partners”). Niet alle directies zijn het erover eens dat de samenwerking ook door de leerkrachten als positief wordt ervaren. Als de formulering van de doelstellingen positief is en eraan gewerkt wordt vanuit een positief, constructief gevoel bij ouders, leerkrachten en directie, voelen de leerkrachten dat volgens de directies. Voor de leerkrachten is de samenwerking met schoolopbouwwerk soms een belasting en worden externen (zoals bijvoorbeeld ook de GOK-leerkracht) als indringers gezien. 1.2 Geloof in het project De directies merken op dat er zonder de aanwezigheid van schoolopbouwwerk ook al veel gedaan werd in de school met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Toch melden ze ook voordelen van de samenwerking met schoolopbouwwerk. Een opsomming: - de communicatie met ouders is belangrijk en moeten we ook verbeteren/onderhouden; - door de samenwerking met schoolopbouwwerk is er een betere voorbereiding van de bijeenkomsten; - het project kan de oudervereniging een nieuw élan geven.
Eén directie merkt op dat het misschien beter is als schoolopbouwwerk meer schoolspecifiek gaat werken en de doelstelling per school bepaalt. De directies twijfelen eraan of alle leerkrachten een meerwaarde zien in het project. De leerkrachten die meewerken aan het project geloven er wel in. In regio 5 zijn sommige directies overtuigd van de haalbaarheid van het project omdat die opgesteld zijn vanuit de noden van school en ouders. Anderen wijzen dan weer op de meerwaarde, maar zijn er niet zeker van of de einddoelen haalbaar zijn. Eén directie merkt op dat het al dan niet halen van de einddoelen afhankelijk is van de bereikte ouders en vreest dat schoolopbouwwerk te weinig ouders bereikt om voor een representatieve groep de doelstellingen te halen. 1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken vastgelegd. De inhoudelijke afspraken liggen vast in het projectplan. De praktische afspraken worden per school gemaakt. Alle directies vinden dat de afspraken zeer goed nageleefd worden en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk op dat gebied vlot verloopt.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen project Alle directies geven aan dat de doelstelling van het project ‘communicatie van regels en afspraken’ is. Sommigen gaan wat dieper op de doelstelling in en vermelden als doelstelling ook een grotere ouderbetrokkenheid. Namelijk dat ouders samenwerken met de school en dat de verhoogde ouderbetrokkenheid ook blijft bestaan nadat de ondersteuning van schoolopbouwwerk wegvalt. De specifieke doelstelling voor het einde van het schooljaar was nog niet op elke school bepaald volgens de directies. Eén school vermeldt dat er op basis van het project aanpassingen komen in het schoolreglement. 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat schoolopbouwwerk werkt aan de ‘onderhandeling’ tussen school en ouders, via een bijeenkomst voor ouders, praatcafé, stellingenspel, vergaderingen met schoolteam, bijeenkomsten met ouders en schoolteam samen,… 2.3 Verwachtingen schoolopbouwwerkers ten aanzien van de school Volgens de directies verwachten de schoolopbouwwerkers een actieve betrokkenheid van de leerkrachten en directie. Directies melden daarbij wel direct dat de scholen maar een beperkte draagkracht hebben. Alle externe partners van de scholen samen vragen volgens
sommige directies wel veel van de school en het is niet altijd evident om een leerkracht vrij te maken en overal goed van op de hoogte te zijn. Eén directie zegt dat schoolopbouwwerk ook veel belang hecht aan de samenhang (tussen schoolopbouwwerk, VBB en Taalvaart). Volgens één directie verwachten de schoolopbouwwerkers ook dat de scholen meer ouders betrekken bij het schoolgebeuren. 2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen Directies verwachten dat de scholen en de schoolopbouwwerkers op één lijn werken en dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt om meer ouders te bereiken. Eén directie zegt dat de doelstelling(en) van het project niet het grootste knelpunt is van de school. De nieuwe werkwijze van het schoolopbouwwerk ‘per regio zelfde thema en doelstellingen’ vindt de directie niet zo positief. De directie doet het voorstel meer per school te differentiëren.
3) Medewerking scholen aan het project Op de scholen in regio 5 zijn het de GOK-leerkrachten of schoolverantwoordelijken die meerwerken aan het project omdat zij zich het gemakkelijkst kunnen vrijmaken. Volgens de directies hebben zij zich vrijwillig kandidaat gesteld… één directie noemt het ‘geleide democratie’. Dit zijn niet op alle scholen nog dezelfde leerkrachten die in het begin bij het project betrokken waren. De inhoudelijke voorbereidingen gebeuren door de kerngroep (schoolopbouwwerker en dragende leerkrachten). De praktische voorbereidingen gebeuren in regio 5 vooral door de schoolopbouwwerker. De dragende leerkrachten hebben in de bijeenkomsten van de oudergroepen de taak de school te vertegenwoordigen en actief te participeren (de visie van de school te geven). De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen ofwel de dragende leerkrachten ofwel de directie. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project. Dit gebeurt vooral via mail. Het schoolteam wordt vooral via de personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de dragende leerkracht of de schoolopbouwwerker briefen waar ze mee bezig zij en waar ze naartoe gaan. Op één school is er ook een weekbrief waar schoolopbouwwerk in wordt opgenomen. Volgens de directies worden de ouders vooral door de schoolopbouwwerker op de hoogte gehouden van het project, via schoolpoortcontacten, uitnodigingen, infoborden, brief. Eén directie vermeldt dat ook de leerkrachten schoolpoortcontacten doen. Niet alle directies zijn even goed op de hoogte van de contacten met externe partners. Eén directie zegt zelf het initiatief te nemen alle externe partners drie maal per jaar samen te roepen.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk De directies merken op dat de samenwerking met schoolopbouwwerk vooral onrechtstreeks tot nieuwe ideeën of manieren van werken heeft geleidt. Bijvoorbeeld het inzicht dat je nog meer inhoudelijk kan werken met ouders, hoe moeilijk de barrières ook zijn (taal, cultuur, scholing). Dit kan weliswaar echter alleen maar met een beperkte groep. Directies vermelden ook dat het betrekken van ouders meer gestructureerd verloopt via de ondersteuning van schoolopbouwwerk. Verder vermelden ze ook de (mogelijke) positieve invloed op de ouders, namelijk dat ouders voelen dat de school openstaat om ook aan andere dingen mee te werken. Toch geeft de samenwerking met schoolopbouwwerk een aantal directies een dubbel gevoel: “de school heeft al zo lang geprobeerd, hoe zal een externe partner het doen en zal het lukken?”.
II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen Bijna alle kinderen van de scholen in regio 5 komen uit de buurt. Volgens de directies is de bereidheid van de leerkrachten om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen wel groot, maar hebben ze er toch het twijfels bij of ze die voldoende kennen. Alle directies vinden dit wel zeer belangrijk. Sommigen geven aan dit zeer belangrijk omdat dit de leerkrachten kan helpen begrip op te brengen voor de omstandigheden waarin kinderen hun huiswerk maken. Vooral de leerkrachten die al lang op de scholen werken, kennen de buurt goed volgens de directies. Anderen kennen deze voldoende. Alle directies zeggen inspanningen te doen om de leerkrachten de buurt beter te leren kennen. Het project ‘Vlaggen en Wimpels’ wordt hier vaak genoemd.
2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Meest vermeldt zijn de W.O.-lessen waar de klassen regelmatig de buurt in trekken. Andere voorbeelden zijn: de opruimactie van RISO, buurtwandelingen, zoektocht waarbij de kinderen op zoek gaan naar cijfers en letters in de buurt, een fotoreportage waarbij ook moeders betrokken waren en de opendeurdagen in de wijk (dan is ook deze school open). Dit wordt door alle directies gestimuleerd.
3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies zeggen dat het onmogelijk is om alle ouders te bereiken. Eén directie deelt de onbereikte ouders in twee groepen in: een groep ouders die niet begrijpt wat van hen verwacht wordt en een groep ouders die vindt dat dit niet nodig is. Vooral contacten tussen leerkracht en ouder op kind- en klasniveau worden door de directies gestimuleerd. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden veroorzaakt door communicatieproblemen. Een aantal directies vermeldt dat de leerkrachten ook niet zo mondig zijn in het Frans als dat ze zouden wensen en dat er soms een gebrek aan durf is bij de leerkrachten om ouders uit te nodigen om over een probleem te spreken.
4) Scholen werken samen met buurtorganisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak gaat dit dan over sportverenigingen en culturele activiteiten. Zowel informatie voor kinderen als voor ouders wordt verspreid. De informatie wordt verspreidt via brochures, affiches of folders. De directies geven aan dat ze in de mate van het mogelijke proberen samen te werken met buurtorganisaties. Met welke is afhankelijk van school tot school. De directie van een Gemeentelijke Basisschool bijvoorbeeld zegt dat het belangrijk is ook het pedagogisch project van de school te bewaken. Of de school inspeelt op een aanbod of niet is afhankelijk van het feit of het aanbod voldoet aan de waarden van het pedagogisch project van de school (activiteiten in samenwerking met de school kunnen bijvoorbeeld niet doorgaan op een plaats met een kruisteken aan de muur). De onderwerpen waarrond de school en de organisaties samenwerken is afhankelijk van het aanbod. De directies vermelden dat het niet (meer) wenselijk is om informatie in functie van ‘rekrutering’ te verspreiden in de buurt omdat de scholen meestal al vol zijn. Bij een schoolfeest kan het wel zijn dat er informatie in de buurt verspreid wordt of één directie geeft het mooie voorbeeld van werkjes van de kinderen die in de verschillende handelszaken in de buurt worden opgehangen. De directies geven aan waar mogelijk te participeren in buurtactiviteiten, ze vinden het belangrijk dat de school een gezicht in de buurt heeft. Een aantal voorbeelden: het schoolfeest is tegelijkertijd ook een straatfeest, ‘Vlaggen en Wimpels’, activiteit in de Openbare Bibliotheek Anderlecht, de bloemenmarkt,…
III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Directies geven uitleg bij het schoolreglement bij de inschrijving en op elke school wordt aan het begin van het schooljaar ook een infomoment georganiseerd. Ouders worden op verschillende manieren geïnformeerd over activiteiten op school: affiches flyers, schoolpoortcontacten, kalender, infobrochure, agenda, maandelijkse nieuwsbrief en pictogrammengebruik.
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zeggen dat ze er niet zeker van zijn van ze via deze informatiekanalen alle ouders bereiken. Op één school moeten de ouders de brieven tekenen voor gezien, maar een handtekening zetten is niet hetzelfde als de brief lezen. Eén school is er zeker van dat ze niet alle ouders bereiken. Als reden wordt opgegeven dat de drempel te hoog is voor de ouders, “ze zijn meer bezig met overleven dan met leven”. Als ze willen, is het volgens de directie wel mogelijk om via de gehanteerde informatiekanalen alle ouders te bereiken. Op alle scholen zijn er infoborden, maar die hangen niet overal op een plaats waar ouders en leerkrachten vaak bijeen staan. Eén school heeft voor elke organisatie een infobord in een verschillende kleur.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen Alle directies hebben het gevoel dat ouders zich welkom voelen in de school. Ze stimuleren dit door schoolpoortcontacten, door ouders aan te spreken, enthousiast te zijn, hen te zeggen dat ze altijd op de school terecht kunnen, hun bureau staat altijd open, enz. Directies krijgen op verschillende manieren zicht op de verwachtingen van ouders, met name door de bevraging van schoolopbouwwerk, via de moedergroep, via infobabbels,… De directies vermelden dat het zeer belangrijk is attent te zijn en aandacht te hebben voor wat (individuele) ouders aanbrengen. De leerkrachten staan volgens de directies open om na schooltijd met de ouders te praten, maar er zijn beperkingen: veel leerkrachten komen met de trein en de school probeert ook te kijken naar het comfort van de leerkrachten.
De directies zeggen vaak aan de schoolpoort te staan en dat hun deur altijd openstaat voor ouders. Eén directie vermeldt ook dat alle ouders het gsm-nummer van de directeur gekregen hebben.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Volgens de directies zijn er verschillende manieren om ouders te motiveren zich in te zetten op school en in de klas. De belangrijkste is de ouder persoonlijk aanspreken, maar ook leerkrachten en leerlingen kunnen hun ouders motiveren. Eén directie vermeldt dat het ook belangrijk is om waardering te tonen, zo worden op de uitnodiging voor het schoolfeest alle namen van meewerkende ouders gezet. Dezelfde manieren worden gebruikt om ouders te motiveren om deel te nemen aan activiteiten.
5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd op vraag of in overleg met ouders. Sommige scholen organiseren ook een aantal avondactiviteiten, op een andere school zijn de activiteiten meestal op een vast moment, open-klas-momenten vallen op één school willekeurig (afhankelijk van klas tot klas),… Behalve het tijdstip lijken er niet veel andere praktische barrières te zijn voor ouders. Op alle scholen kunnen ouders hun (kleine) kinderen overdag meenemen naar activiteiten. Eén school vermeldt ook geen activiteiten te organiseren tijdens de ramadan.
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door aandacht te tonen, enthousiast te zijn en hun kinderen te motiveren. Volgens de directies moet het kunnen dat ouders de kans krijgen mee te helpen in de klas. Daarbij wordt wel vaak vermeldt dat dit gemakkelijker is bij kleuters. In het lager onderwijs is dat moeilijker, maar daar moet nog gezocht worden naar manieren om ouders te betrekken zonder de leerkracht te forceren, ook hij/zij moet ervoor open staan. Alle directies vinden het zeer wenselijk dat ouders meehelpen met activiteiten op school.
7) Openstaan voor ouders De directies vermelden dat de ouders eigenlijk overal op school kunnen komen maar dat dit niet over altijd welkom is. In de klas komen is wenselijk als het op vraag van de leerkracht is of om bijvoorbeeld het kind daar op te halen. Op één school is het niet wenselijk dat ouders op de speelplaats komen omdat “ze de ouders niet echt in de hand hebben, ze gaan zich mengen in ruzies tussen kinderen of een ander kind straffen”. De eetzaal is ook een plaats waar ouders niet gewenst zijn. Ouders worden meestal persoonlijk op de hoogte gebracht van veranderingen of waarom het niet mogelijk is om iets te veranderen. De directies vermelden de schoolraad als beslissingsorgaan en zeggen dat ouders het recht hebben mee te beslissen over dingen die hun eigen kinderen aangaan. Met betrekking tot de schoolraad zijn niet alle directies even tevreden over de onderwerpen waarover deze mag beslissen (zoals bijvoorbeeld over het profiel van de directie). Op de scholen in regio 5 wordt over verschillende onderwerpen de mening van ouders gevraagd. Twee onderwerpen worden door de directies gegeven: openluchtklassen en huiswerk. Eén school vermeldt dat de bevraging van schoolopbouwwerk heel uitgebreid was en dat de school dit niet doet op andere momenten. Eén directie noemt hier de kanalen op via welke de mening van ouders gevraagd wordt, namelijk enquêtes, infobabbels, enz. Nog niet elke school in regio 5 heeft een schoolraad of deze is nog maar pas opgestart. De oudergroepen van schoolopbouwwerk worden door de scholen als belangrijkste participatiekanaal genoemd.
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of voor zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis. Afhankelijk van de leerkracht wordt de hulp van ouders gevraagd bij activiteiten in de klas. De directies geven volgende voorbeelden (in de klas en op school): schoolfeest, open-klas-momenten, bibliotheekbezoek, voorlezen in het Turks, meegaan naar de speelo-theek, fruitdag, verkleden schoolfeest, begeleiding tijdens zwemmen en uitstappen,… In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij ouders aan te spreken op hun capaciteiten. De directies geven aan taal niet als een barrière te beschouwen, maar bij sommige activiteiten is dat onmogelijk om dit niet te doen.
9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders Elke directie zegt dat er ook wel een andere taal dan het Nederlands met de ouders wordt gesproken. Sommige directies proberen dat zo weinig mogelijk te doen omdat ze het gevoel hebben dat er vroeger veel te vlug de stap naar het vertalen werd gezet. In principe is alle schriftelijke communicatie vanuit de scholen uitsluitend in het Nederlands. Directies hebben verschillende oplossingen om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor ouders, namelijk gebruik van pictogrammen, mondelinge vertaling, onderaan in klein lettertype een vertaling naar het Frans,… De directies proberen op verschillende manieren de brieven aan te passen aan het niveau van de ouders, namelijk: gebruik van tekeningen en pictogrammen, niet te veel tekst en eenvoudig taalgebruik. Het belangrijkste blijft volgens de directie het mondeling contact met de ouders. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in. Twee directies in regio 5 hebben een manier om daarmee om te gaan: belangrijke dingen aanduiden met fluostift bij de inschrijving en mondeling toelichten, opstellen van een afsprakennota waar belangrijke dingen in een toegankelijker taalgebruik herhaald worden.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar, via het rapport, op oudercontacten,… . Op één school is er de eerste dag van het schooljaar een infodag waar ouders tijdens het tweede deel van de dag met de leerkracht naar de klas van hun kind kunnen gaan en daar meer uitleg krijgen. Op één school worden ouders daar ook over geïnformeerd door een externe organisatie, namelijk Huis der Gezinnen.
11) Contacten met onderwijs stimuleren Alle directies geven aan dat er groepen ouders zijn die niet bereikt worden. Volgens de directies werken persoonlijke contacten met ouders het best (bijvoorbeeld aan de schoolpoort). Het is zowel de verantwoordelijkheid van de directie als van de leerkrachten om de ouders te bereiken. Niet elke school organiseert huisbezoeken. Eén school gaat op huisbezoek bij problemen of op babybezoek, bijvoorbeeld met het CLB of met de GOK-leerkrachten. Alle directies hebben informele contacten met ouders, hiervoor staan ze aan de schoolpoort of gaat de schoolpoort open en kunnen de ouders in de school (op de speelplaats of in de klas) hun kind afhalen.
Door sommige directies worden ook de leerkrachten gestimuleerd om aan de schoolpoort te staan. Op andere scholen zijn de leerkrachten wel aanwezig in de school wanneer ouders hun kinderen naar school brengen of komen ophalen, maar moeten ze geroepen worden.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Op de scholen in regio 5 worden veel verschillende activiteiten voor ouders georganiseerd. Enkele voorbeelden: ouders uitnodigen op einde project in de klas, feest van 5e en 6e, fruitsla maken met de kinderen, meegaan op uitstappen, Open-klasmomenten, infomomenten, oudercontacten, eindejaarsfeest, schoolfeest, bibliotheekbezoek,… Activiteiten die het dichtst bij hun kind liggen zijn het meest succesvol, zoals bijvoorbeeld de open-klas-momenten en de oudercontacten.
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp die van de ouders wordt gevraagd is meestal praktische, nl. zwemouder, leesouder, meegaan op uitstappen. Vooral via de groepen van schoolopbouwwerk denken ouders ook inhoudelijk mee over de school.
Bijlage 5.6: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de scholen in regio 6 I.
Samenwerking met schoolopbouwwerk
1) Scholen geloven in de werking van schoolopbouwwerk in de school 1.1 Geloof in schoolopbouwwerk De directies geven verschillende redenen op waarom de medewerking met schoolopbouwwerk een meerwaarde is voor hun school. De meerderheid van de directies in regio 6 vindt de samenwerking een meerwaarde omdat schoolopbouwwerkers taken op zich kunnen nemen waar de school weinig of geen tijd voor heeft. Schoolopbouwwerkers kunnen initiatieven in werking houden, er een dynamiek in steken en de school ondersteunen. Een voordeel van de samenwerking met schoolopbouwwerk is dat zij ‘buitenstaanders’ zijn: ze horen andere dingen, hebben een objectieve communicatie met ouders en kunnen vergelijken met andere scholen. Twee directies vermelden dat ze het gevoel hebben dat ouders sommige dingen meer aanvaarden van schoolopbouwwerkers of ze eerder geloven dat van de directie. Niet alle directies zijn het erover eens dat de samenwerking ook door de leerkrachten als positief wordt ervaren. Als de formulering van de doelstellingen positief is en eraan gewerkt wordt vanuit een positief, constructief gevoel bij ouders, leerkrachten en directie, voelen de leerkrachten dat volgens de directies. Voor de leerkrachten is de samenwerking met schoolopbouwwerk soms een belasting en de directies verwijzen naar een ‘overdondering’ in het verleden. Bij de leerkrachten spelen volgens de directies vooral frustraties mee: een grote tijds- en energie-investering en de lage opkomst. Het publiek dat op bijeenkomsten afkomt zijn volgens de meerderheid van de directies ook diegenen voor wie het niet zo belangrijk is, zij zijn reeds betrokken vooraf. 1.2 Geloof in het project De directies merken op dat er zonder de aanwezigheid van schoolopbouwwerk ook al veel gedaan werd in de school met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Toch melden ze dat het bereiken van een hogere ouderbetrokkenheid of –participatie niet haalbaar is zonder de ondersteuning van schoolopbouwwerk. De directies twijfelen eraan of alle leerkrachten een meerwaarde zien in het project. De meningen hierover zijn verdeeld, maar dit zal je volgens de directies altijd wel hebben (bv. de vrees voor de bemoeizucht van ouders of vroegere negatieve ervaringen die meespelen). In regio 6 zijn de directies ervan overtuigd dat de doelstellingen van het project voor een aantal ouders haalbaar is. Er is zeker een meerwaarde, maar de directies zijn er niet zeker van of de einddoelen haalbaar zijn ten aanzien van een grote groep ouders: het al dan niet
halen van de einddoelen is afhankelijk van de bereikte ouders en doorstroom naar andere ouders. 1.3 Relatie met schoolopbouwwerkers Op elke school zijn er zowel inhoudelijke als praktische afspraken vastgelegd. De inhoudelijke afspraken liggen vast in het projectplan. De praktische afspraken worden per school gemaakt. Alle directies vinden dat de afspraken goed nageleefd worden en dat de samenwerking met schoolopbouwwerk op dat gebied vlot verloopt.
2) Scholen hebben kennis van het project dat schoolopbouwwerk in hun school uitvoert 2.1 Doelstelling en tussendoelen project Alle directies geven aan dat de doelstelling van het project te maken heeft met ‘ouderbetrokkenheid of –participatie op onderwijs’: bij school- en klasactiviteiten, uitbouwen van een vaste structuur voor ouderbetrokkenheid, ondersteuning van de ouderraad, samen activiteiten uitwerken, kloof tussen ouders en school kleiner,… . Enkele vermelden ook de doelstelling van schoolopbouwwerk om zichzelf overbodig te maken. Gevraagd naar het einddoel van het schooljaar 2006 zijn er toch verschillen tussen de scholen. Volgende einddoelen werden gegeven: ouders laten deelnemen aan de voorbereiding van bijeenkomsten, afwerken van de zes geplande activiteiten, autonomie voor de ouders bij het dragen van de vriendenkring, ouderraad of schoolraad, uitbreiding ouderraad, meer infomomenten voor ouders op school… 2.2 Werkwijze schoolopbouwwerk Alle directies vermelden dat schoolopbouwwerk werkt aan de ‘onderhandeling’ tussen school en ouders, via een bijeenkomst voor ouders, infomomenten, stellingenspel, vergaderingen met schoolteam, ondersteuning ouderraad, betrekken van leerkrachten, ouders bij activiteiten betrokken (vb. meegaan naar het bos, betrokken zijn bij het schoolfeest, deelnemen aan kijkmomenten op school,…) 2.3 Verwachtingen schoolopbouwwerkers ten aanzien van de school Volgens de directies verwachten de schoolopbouwwerkers een actieve betrokkenheid van de leerkrachten en directie (betrokkenheid tonen, mee ondersteunen, kansen bieden aan de ouders, mee uitnodigen en aanspreken, ideeën doorgeven…). Directies melden daarbij wel direct dat de scholen maar een beperkte draagkracht hebben. Alle externe partners van de scholen samen vragen volgens sommige directies wel veel van de school en het is niet altijd evident om een leerkracht vrij te maken en overal goed van op de hoogte te zijn.
2.4 Scholen hebben realistische verwachtingen Directies verwachten dat de scholen en de schoolopbouwwerkers op één lijn werken en dat schoolopbouwwerk hen ondersteunt om meer ouders te bereiken. Verder verwachten ze ook dat ouders geïnformeerd worden en dat er juist gecommuniceerd wordt (m.n. geen roddels). De schoolopbouwwerkers hebben volgens de directies meer tijd om ouders te bereiken en zijn daar meer competent voor dan de leerkrachten, want de belangrijkste taak van de leerkrachten blijft het lesgeven.
3) Medewerking scholen aan het project Op de scholen in regio 6 werken ten minste twee leerkrachten mee aan het project, meestal zorgcoördinatoren of GOK-leerkrachten. Er zijn afspraken gemaakt over de leerkrachten die meewerken in de werkgroep (voorbereiding) en de bijeenkomsten. Dit zijn niet op alle scholen nog dezelfde leerkrachten die in het begin bij het project betrokken waren. Volgens de directies hebben ze zich vrijwillig kandidaat gesteld om mee te werken. De inhoudelijke voorbereidingen gebeuren door de schoolopbouwwerkers of door de kerngroep (schoolopbouwwerker en dragende leerkrachten). De praktische voorbereidingen gebeuren in regio 6 vooral door de scholen. De dragende leerkrachten hebben in de bijeenkomsten van de oudergroepen de taak de school te vertegenwoordigen, actief te participeren (de visie van de school te geven) en de ‘roddel’ tegen te houden. De aanspreekpunten voor de schoolopbouwwerkers zijn op alle scholen ofwel de dragende leerkrachten ofwel de directie. De directies geven aan zeer goed op de hoogte gehouden te worden van het project. Dit gebeurt vooral via het verslag, via mail of via regelmatig overleg. De directies proberen ook aanwezig te zijn op het einde van de bijeenkomsten. Het schoolteam wordt vooral via de personeelsvergaderingen op de hoogte gehouden van het project, waar de dragende leerkracht of de schoolopbouwwerker briefen waar ze mee bezig zij en waar ze naartoe gaan. Volgens de directies worden de ouders door de school en de schoolopbouwwerker op de hoogte gehouden van het project, via schoolpoortcontacten, uitnodigingen, infoborden, brief. De schoolopbouwwerker heeft meestal de meeste persoonlijke contacten met de ouders en de school neemt taken zoals schriftelijke uitnodigingen of posters op zich. Niet alle directies zijn even goed op de hoogte van de contacten met externe partners. In de meeste scholen zijn de directies wel op de hoogte van contacten, maar weten ze niet altijd welke partners op de hoogte gehouden worden. Het is voor de directies wel duidelijk met welke partners samengewerkt wordt.
4) Impact samenwerking schoolopbouwwerk De directies merken op dat de samenwerking met schoolopbouwwerk vooral onrechtstreeks tot nieuwe ideeën of manieren van werken heeft geleidt; het is een automatisch leerproces. Bijvoorbeeld het inzicht dat je nog meer inhoudelijk kan werken met ouders, hoe moeilijk de barrières ook zijn (taal, cultuur, scholing). Directies vermelden ook dat het betrekken van ouders meer gestructureerd verloopt via de ondersteuning van schoolopbouwwerk. Verder vermelden ze ook de (mogelijke) positieve invloed op de ouders, namelijk dat ouders voelen dat de school openstaat om ook aan andere dingen mee te werken. Voor sommige directies ligt de focus vooral op het project.
II.
Een brug maken tussen thuis- en schoolmilieu
1) Leerkrachten hebben kennis van de leefwereld van kinderen Bijna alle kinderen van de scholen in regio 6 komen uit de buurt. Volgens de directies is de bereidheid van de leerkrachten om de thuissituatie van de kinderen te leren kennen wel groot, maar hebben ze er toch het twijfels bij of ze die voldoende kennen of geven ze aan dat de leerkrachten zelf aangeven dat ze er te weinig over weten. Alle directies vinden dit wel zeer belangrijk. Vooral de leerkrachten die al lang op de scholen werken, kennen de buurt goed volgens de directies en er wordt aan gewerkt door de scholen. Enkele voorbeelden: projecten van de Foyer, studiedag waar ouders leerkrachten bij hen thuis inviteren, buurtprojecten, opvolgen van de evolutie van Molenbeek,… Eén directie vermeldt een negatiever voorbeeld, met name: leerkrachten worden met de buurt en de leefwereld van de kinderen geconfronteerd als ze op straat lopen (bv. straatgeweld en sluikstorten).
2) De kennis van de leefwereld van de kinderen wordt ingebracht in het onderwijsleerproces Volgens de directies maken de leerkrachten in de lessen gebruik van elementen uit de buurt of dingen die in de buurt gebeuren. Meest vermeldt zijn de W.O.-lessen waar de klassen regelmatig de buurt in trekken. Andere voorbeelden zijn: samenwerking met de sportclub, deelnemen aan buurtfeesten, toneeluitstappen, deelnemen aan activiteiten van de Vaartkapoen, kringgesprekken in de klas, uitstappen naar bibliotheek, musea, naar de markt gaan, … Dit wordt door alle directies gestimuleerd, meestal via het doorgeven van de informatie. De uitstappen moeten natuurlijk wel financieel haalbaar zijn, ook hiervoor worden inspanningen geleverd, met name: ouders stimuleren gratis pasjes voor de kinderen bij De Lijn te gaan halen en sparen met ouders voor bv. zeeklassen.
3) Leerkrachten zijn vaardig in het omgaan met ouders De directies zeggen dat het onmogelijk is om alle ouders te bereiken. De kleinere scholen lijken hier een voordeel te hebben: deze directies geven aan de ouders te kennen. Ze proberen de ouders telkens opnieuw uit te nodigen, uitnodigende affiches te maken,… Vooral contacten tussen leerkracht en ouder op kind- en klasniveau worden door de directies gestimuleerd. Problemen tussen ouders en leerkrachten zijn volgens de directies vooral te wijten aan misverstanden omtrent het straffen van de kinderen: “mijn kind heeft het niet gedaan”, “het is mijn schuld dat het kind zijn huiswerk niet heeft kunnen maken of dat we te laat op school zijn”,… maar ook omtrent het niet genoeg straffen van andere kinderen. Een aantal directies vermeldt dat de leerkrachten ook niet zo mondig zijn in het Frans als dat ze zouden wensen en dat er soms een gebrek aan durf is bij de leerkrachten om ouders uit te nodigen om over een probleem te spreken. Ouders durven volgens de directies ook wel de professionaliteit van de leerkracht negeren. Deze problemen of misverstanden worden meestal uitgepraat. Twee directies wijzen er hier op dat de ouders dikwijls de cultuur van het praten niet kennen (“korte, hevige storm en daarna vlug vergeten”). Drie directies wijzen erop dat sommige ouders hun kinderen te vlug van school veranderen.
4) Scholen werken samen met buurtorganisaties Alle directies zeggen op school informatie te verspreiden over buurtorganisaties. Vaak gaat dit dan over sportverenigingen en culturele activiteiten, bijvoorbeeld: Chiro, buitenschoolse opvang, Vaartkapoen, speel-o-theek, bibliotheek, Foyer, Sportclubs, VGC-gids, info van de gemeente,… Zowel informatie voor kinderen als voor ouders wordt verspreid. De informatie wordt verspreidt via brochures, affiches of folders. Eén directie geeft aan dat hij doordat hij niet in de buurt woont, ook informatie mist. De directies geven aan dat ze in de mate van het mogelijke proberen samen te werken met buurtorganisaties. Met welke is afhankelijk van school tot school. Alle directies vinden het belangrijk dat het aanbod van de samenwerking voldoet aan het pedagogisch project van de school. Enkele organisaties waar de scholen in regio 6 mee samenwerken: Foyer, Centrum West, CLB, VBB, Brusseleer, Schoolopbouwwerk, CAW, IBO, Vaartkapoen, … De onderwerpen waarrond de school en de organisaties samenwerken is afhankelijk van het aanbod. De directies vermelden dat het niet (meer) wenselijk is om informatie in functie van ‘rekrutering’ te verspreiden in de buurt omdat de scholen meestal al vol zijn wel wordt informatie verspreid in de kribbes. Bij een schoolfeest kan het wel zijn dat er informatie in de buurt verspreid wordt. Eén directie is daar sterk tegen omdat de school dan geconfronteerd worden met relschoppers en straatlopers. De directies geven aan waar mogelijk te participeren in buurtactiviteiten, ze vinden het belangrijk dat de school een gezicht in de buurt heeft. Een aantal voorbeelden:
wedstrijden in de buurt, Sinterklaasfeest, Kerstmarkt, tentoonstelling van het Natuurhistorisch museum in het park,… . Eén directie geeft aan dat de school in een volledig Franstalige wijk ligt en dat de organisaties zich dan ook tot Franstalige scholen richten.
III.
Inbreng van de doelgroep verhogen
I. Rol school in kennisdimensie van betrokkenheid 1) Ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Directies geven uitleg bij het schoolreglement bij de inschrijving en op elke school wordt aan het begin van het schooljaar ook een infomoment georganiseerd. Ouders worden op verschillende manieren geïnformeerd over activiteiten op school: affiches, flyers, schoolpoortcontacten, kalender, infobrochure, agenda, maandelijkse nieuwsbrief en pictogrammengebruik.
2) Optimaliseren van informatiekanalen naar ouders toe De directies zeggen dat ze er niet zeker van zijn van ze via deze informatiekanalen alle ouders bereiken. De leerkrachten merken volgens de directies of de brief nog in de schooltas zit de volgende dag en de ouders moeten elke dag de agenda tekenen. Voor sommige directies is het echter nog een groot vraagteken of ze alle ouders bereiken, “Maar we doen een vrij grote inspanning, maar er zullen altijd ouders zijn die we niet zullen bereiken, of die niet willen bereikt worden, om het anders uit te drukken.” Op alle scholen zijn er infoborden, maar die hangen niet overal op een plaats waar ouders en leerkrachten vaak bijeen staan.
II. Rol school in emotionele dimensie van betrokkenheid 3) Ouders positief bejegenen Alle directies hebben het gevoel dat ouders zich welkom voelen in de school. Ze stimuleren dit door schoolpoortcontacten, door ouders aan te spreken, enthousiast te zijn, hen te zeggen dat ze altijd op de school terecht kunnen, hun bureau staat altijd open, enz. Op één school staan er ’s morgens altijd twee leerkrachten aan de deur en wordt dit afgewisseld zodat alle ouders de kans krijgen de leerkracht van hun kind te zien. Eén relatief kleine school vermeldt dat men daar voordeel bij heeft omdat de school zo een familiaal karakter uitstraalt: “Er komen ook nog steeds ouders van oud-leerlingen die hulp komen vragen bij hun studietoelage enz. Ze durven die stap toch zetten. Dat zegt ook heel veel over de school.”
Directies krijgen op verschillende manieren zicht op de verwachtingen van ouders, met name door de bevraging van schoolopbouwwerk, via de moedergroep, via infobabbels, via individuele contacten, door de vriendenkring de ouderraad,… De directies vermelden dat het zeer belangrijk is attent te zijn en aandacht te hebben voor wat (individuele) ouders aanbrengen. De leerkrachten staan volgens de directies open om na schooltijd met de ouders te praten, maar er zijn beperkingen: voor kleine dingen (bij grotere problemen dient een afspraak gemaakt te worden), veel leerkrachten komen met de trein, moeten hun eigen kinderen ophalen of soms zijn ze zelf gewoon vermoeid. De directies zeggen vaak aan de schoolpoort te staan en dat hun deur binnen de schooluren altijd openstaat voor ouders. Eén directie met meerdere vestigingsplaatsen vermeldt wel dat ze niet altijd voldoende bereikbaar is voor de ouders.
III. Rol school in rationele dimensie van betrokkenheid 4) Inspelen op overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs Volgens de directies zijn er verschillende manieren om ouders te motiveren zich in te zetten op school en in de klas. De belangrijkste is de ouder persoonlijk aanspreken, maar ook leerkrachten en leerlingen kunnen hun ouders motiveren. Leerkrachten zijn hiervoor verantwoordelijk als het om klasactiviteiten gaat. Dezelfde manieren worden gebruikt om ouders te motiveren om deel te nemen aan activiteiten. Maar ook de samenwerking met schoolopbouwwerk is hier voor de directies heel belangrijk. Bovendien vermelden ze dat er ook meer ouders zijn die andere ouders ‘meesleuren’ of motiveren (al dan niet onder de invloed van een schoolopbouwwerker).
5) Rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs De directies hebben de planning van hun activiteiten meestal vastgelegd op vraag of in overleg met ouders. Het tijdstip van een oudercontact kan volgens de directies geen belemmering zijn, er kan altijd een afspraak gemaakt worden. Ook houden ze rekening met de ouders bij het vastleggen van de duur van de activiteit (maximaal anderhalf uur). Sommige scholen organiseren ook een aantal avondactiviteiten. Behalve het tijdstip lijken er niet veel andere praktische barrières te zijn voor ouders. Op alle scholen kunnen ouders hun (kleine) kinderen overdag meenemen naar activiteiten en vervoersonkosten worden ofwel door de school gedragen ofwel zo laag mogelijk gehouden (groepskaarten, gemeentebus,…).
IV. Rol school in overtuigingsdimensie van betrokkenheid 6) Ouders rol toekennen in het onderwijsleerproces De directies vinden dat ouders hun kinderen vooral moeten ondersteunen in hun schoolloopbaan door aandacht te tonen, kinderen positief benaderen, respect hebben voor hun kinderen en hen te motiveren. Verder vermelden ze dat het belangrijk is dat ouders hun kinderen de gelegenheid geven om hun huiswerk te maken: geordende dagindeling, TV uit, een plaats aan de tafel, … . Drie directies wijzen ook op de voorbeeldfunctie van de ouders met betrekking tot de taal: “Ze hebben een voorbeeldfunctie voor de kinderen, ze moeten consequent handelen als ze kiezen voor Nederlandstalig onderwijs. We vragen geen zinnen, maar op zijn minst enkele woorden te leren.” Volgens de directies moet het kunnen dat ouders de kans krijgen mee te helpen in de klas. Daarbij wordt wel vaak vermeldt dat dit gemakkelijker is bij kleuters. In het lager onderwijs is dat moeilijker, maar daar moet nog gezocht worden naar manieren om ouders te betrekken zonder de leerkracht te forceren, ook hij/zij moet ervoor open staan. De taalbarrière speelt hier wel mee voor de directies. Ouders moeten zeker de kans krijgen om mee te helpen op school!
7) Openstaan voor ouders De directies vermelden dat de ouders eigenlijk overal op school kunnen komen maar dat dit niet over altijd welkom is. In de klas komen is wenselijk als het op vraag van de leerkracht is of om bijvoorbeeld het kind daar op te halen. De speelplaats zorgt voor meer problemen: ouders gaan zich bemoeien met problemen tussen kinderen zonder de leerkracht te raadplegen. De eetzaal is ook een plaats waar ouders meestal niet gewenst zijn. Ouders worden over individuele vragen meestal persoonlijk op de hoogte gebracht van veranderingen of waarom het niet mogelijk is om iets te veranderen. Infomomenten en brieven zijn de gehanteerde informatiekanalen voor algemene zaken. De directies vermelden de school- of ouderraad als beslissingsorgaan en zeggen dat ouders het recht hebben mee te beslissen over dingen die hun eigen kinderen aangaan (bv. hygiëne, uitsappen, feesten, projecten en toezicht). Met betrekking tot de schoolraad zijn niet alle directies even tevreden over de onderwerpen waarover deze mag beslissen (zoals bijvoorbeeld over het aanwerven van leerkrachten of de invulling van de lesuren). De enquête van schoolopbouwwerk wordt door de directies als een belangrijke informatiebron gezien om de mening van ouders te kennen. Andere kanalen zijn meer de formele kanalen zoals de vriendenkring, de ouderraad, de kerngroep van schoolopbouwwerk,…
De ouder- of schoolraden in regio 6 zijn meestal nog maar net opgestart, opnieuw opgestart of hebben een nieuwe impuls gekregen. Schoolopbouwwerk was hierbij een grote stimulans voor de directies.
V. Rol school in competentiedimensie van betrokkenheid 8) Inspelen op capaciteiten van ouders Volgens de directies houden de leerkrachten in de mate van het mogelijke of voor zover ze ervan op de hoogte zijn, rekening met de thuissituatie van het kind als ze ouders hulp vragen met betrekking tot het ondersteunen van het kind thuis. Toch leeft bij de leerkrachten nog de frustratie “hoe kan het nu toch nog?” of hebben ze het idee dat Belgische ouders hun kinderen meer ondersteunen. Afhankelijk van de leerkracht wordt de hulp van ouders gevraagd bij activiteiten in de klas. De directies geven volgende voorbeelden (in de klas en op school): voorlezen, vertellen in de klas, quiz (ouders tegen kinderen), projectweek, kookactiviteit, schoolfeest, koken, uitstappen begeleiden, fancy fair, wintermarkt,… In de mate van het mogelijke proberen ze daarbij ouders aan te spreken op hun capaciteiten, maar het zijn meestal dezelfde ouders die meehelpen. Ze proberen wel elke keer iedereen de kans te geven.
9) Aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders Elke directie zegt dat er ook wel een andere taal dan het Nederlands met de ouders wordt gesproken. Sommige directies proberen dat zo weinig mogelijk te doen door altijd in het Nederlands te beginnen. In principe is alle schriftelijke communicatie vanuit de scholen uitsluitend in het Nederlands. Directies hebben verschillende oplossingen om de schriftelijke communicatie begrijpbaar te maken voor ouders, namelijk gebruik van pictogrammen, mondelinge vertaling, onderaan in klein lettertype een vertaling naar het Frans,… Ook organiseren sommige scholen Nederlandse les tijdens de lesuren van de kinderen. De directies proberen op verschillende manieren de brieven aan te passen aan het niveau van de ouders, namelijk: gebruik van tekeningen en pictogrammen, niet te veel tekst, vast stramien van woorden en eenvoudig taalgebruik. Het belangrijkste blijft volgens de directie het mondeling contact met de ouders. Het schoolreglement is een juridisch document en directies hebben daar weinig inspraak in. Wel proberen ze in hun brieven (ter toelichting) inspanningen te doen naar de ouders toe en maken ze duidelijk dat ze altijd uitleg mogen komen vragen.
VI. Rol school in gedragsdimensie van betrokkenheid 10) Ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen Ouders worden op verschillende manieren door de school geïnformeerd over wat de school van de leerlingen verwacht en hoe ze hun kinderen thuis kunnen ondersteunen: op het infomoment aan het begin van het schooljaar, via een nota aan het begin van het schooljaar, via het rapport, op oudercontacten, meegeven van huiswerktips, projectweek rond Nederlandstalige televisie en video’s, voorleesweek, infomomenten over gedrag van kinderen, speelgoedbeurs… . Ouders krijgen in het begin van het schooljaar ook de kans om in de klas van hun kind uitleg te krijgen.
11) Contacten met onderwijs stimuleren Alle directies geven aan dat er groepen ouders zijn die niet bereikt worden. Volgens de directies werken persoonlijke contacten met ouders het best (bijvoorbeeld aan de schoolpoort). Sommige directies merken wel op dat de niet-bereikte ouders meestal de ouders zijn waarvan het kind een probleem heeft. Verder bereiken ze geen of weinig vaders. Het is zowel de verantwoordelijkheid van de directie (op schoolniveau) als van de leerkrachten (op klasniveau) om de ouders te bereiken. Huisbezoeken worden georganiseerd indien er gezondheidsproblemen zijn (door de schoolverpleegster) of bij zware problemen op school. Alle directies hebben informele contacten met ouders, hiervoor staan ze aan de schoolpoort of gaat de schoolpoort open en kunnen de ouders in de school (op de speelplaats of in de klas) hun kind afhalen. Door sommige directies worden ook de leerkrachten gestimuleerd om aan de schoolpoort te staan. Op andere scholen zijn de leerkrachten wel aanwezig in de school wanneer ouders hun kinderen naar school brengen of komen ophalen, maar moeten ze geroepen worden.
12) Aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren Op de scholen in regio 6 worden veel verschillende activiteiten voor ouders georganiseerd. Enkele voorbeelden: feesten, Vlaamse Kermis, kaas- en wijnavond, opendeurdag, bibliotheekbezoeken, brunch, koffiemomenten, schoolfeest met optreden van de kinderen, oudercontacten, fancy fair, toonmomenten (op einde van projecten), infomomenten, rapportbesprekingen, … Activiteiten die het dichtst bij hun kind liggen zijn het meest succesvol, zoals bijvoorbeeld de open-klas-momenten, oudercontacten, optreden van het kind, kookactiviteiten,… De minder succesvolle activiteiten zijn degene die didactische vaardigheden vragen van de ouders, bv. voorlezen of vertellen op vader- of moederdag. De directies geven volgende redenen op voor minder succesvolle activiteiten: taal,
competentie (voelen zich te ongeschoold) en overtuiging (ouders vinden dat ze niet met onderwijs hoeven bezig te zijn).
13) Hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren De hulp die van de ouders wordt gevraagd is meestal praktische, nl. zwemouder, leesouder, meegaan op uitstappen, muziek spelen, koken in de klas, meehelpen op schoolfeesten. Eén directie is ervan overtuigd dat ‘ouders niet de meid van de school hoeven te spelen’. Vooral via de groepen van schoolopbouwwerk en de ouder- en schoolraad denken ouders ook inhoudelijk mee over de school.
Bijlage 6.4: Implementatie van het concept schoolopbouwwerk bij de schoolopbouwwerkers in regio 4 In regio 4 werd het thema ‘kinderen talig ondersteunen’ gekozen als invalshoek voor het schoolopbouwwerk. Tijdens het schooljaar 2003 – 2004 heeft het schoolopbouwwerk een onderzoek gedaan binnen de regio Vorst – Sint-Gillis – Elsene – Etterbeek. Ouders, scholen en buurtorganisaties werden gevraagd naar wat er in de regio leeft rond ouderbetrokkenheid en -participatie. Uit deze bevragingen kwamen de volgende thema’s sterk naar voren: kennis, communicatie, school- en studiekeuze, participatie en betrokkenheid en tot slot ‘open school’. Het is belangrijk om in te zien dat deze thema’s niet los van elkaar kunnen worden gezien. Na terugkoppelingsgesprekken met directies van de scholen hebben de schoolopbouwwerkers in regio 4 besloten te zullen werken rond het talig ondersteunen van kinderen. Verschillende aspecten van bovenstaande thema’s zullen hierin aan bod komen. 2
I.
Doelgroepgericht werken
1. Vertrekken vanuit noden ouders In 2004 werd door de vorige schoolopbouwwerkers een omgevingsanalyse uitgevoerd in regio 4. Hierbij werden zowel ouders, scholen als organisaties bevraagd. Op basis van de verwerking van de resultaten met het kwalitatieve verwerkingsprogramma Kwalitan kwamen de schoolopbouwwerkers in elke regio tot een aantal thema’s. In regio 4 kon er door de verandering van personeelsbezetting in het team geen terugkoppeling naar de ouders gebeuren. De thema’s werden door de nieuwe schoolopbouwwerkers wel teruggekoppeld naar de scholen. 2. Informeren ouders De schoolopbouwwerkers in regio 4 proberen alle ouders op de hoogte te brengen en te houden van het project via verschillende kanalen: toelichting op een algemeen infomoment op de scholen, verspreiden van folders, een kalender, persoonlijke contacten met ouders, andere ouders stimuleren om ouders te informeren, enzovoort. De folders zijn opgesteld in twee of drie talen, er wordt aandacht besteedt aan een eenvoudig taalgebruik met niet te veel tekst. De schoolopbouwwerkers proberen ook telkens dezelfde stijl te hanteren en pictogrammen te gebruiken. Voor de verspreiding van de folder wordt ook een beroep gedaan op de partners in het project.
2
Bron : projectplan regio 4
3. Betrekken van ouders in het project Het project van schoolopbouwwerk is voorgesteld op de algemene infomomenten van de school. De schoolopbouwwerkers proberen ook altijd alle ouders uit te nodigen voor algemene ouderbijeenkomsten. Er is een kerngroep waarin ouders en leerkrachten samen met de schoolopbouwwerker de algemene ouderbijeenkomsten voorbereiden. Ouders worden ook aangesproken om een actieve inbreng te hebben en/of andere ouders te stimuleren. 3.1 Selectie ouders voor de kerngroepen De ouders van de kerngroepen zijn, in overleg met de scholen, door de schoolopbouwwerkers persoonlijk aangesproken om deel te nemen. 3.2 Inspraak ouders in het verloop van het project De kerngroepen hebben het meeste inspraak in het verloop van het project, de andere ouders kunnen voorstellen doen, maar de beslissing ligt bij de kerngroep. De evaluatie bij alle ouders over de bijeenkomsten gebeurt vooral informeel. Met de kerngroep worden de ouderbijeenkomsten achteraf met de kerngroep grondig besproken. In de regio was er op het einde van het vorige schooljaar (2004-2005) een formeel evaluatiemoment met alle ouders aan de hand van het evaluatiespel ontwikkeld door Schoolopbouwwerk Brussel. 3.3 Inspraak ouders in het eindproduct In deze regio is er geen tastbaar eindproduct. Er is een gids (met betrekking tot Nederlandstalige vrijetijdsinitiatieven) ontwikkeld, maar deze dient eerder als hulpmiddel. Ouders (en vooral de ouders van de kerngroep) hebben een grote inhoudelijke inspraak door de ouderbijeenkomsten. 3.4 Inbreng ouders in de informatieverspreiding De schoolopbouwwerkers doen ook beroep op ouders uit de kerngroep en ouders die aanwezig zijn op de bijeenkomsten om informatie te verspreiden over het project. Aan de ouders wordt ook gevraagd om flyers mee te verspreiden of samen met de schoolopbouwwerker aan de schoolpoort te staan. 4. Aansluiten bij de doelgroep 4.1 Ondersteuning van de oudergroep Er wordt volgens de schoolopbouwwerkers zeker aandacht besteedt aan het ‘versterken’ van de ouders zodat ze in bijeenkomsten met leerkrachten en/of schoolteam sterk genoeg in het schoenen staan. Dit zit ingebed in de methodieken die de schoolopbouwwerkers gebruiken (cf. infra). In de kerngroepen wordt aandacht besteed aan het voorbereiden van de ouders, bijvoorbeeld hoe constructief hun mening geven, alternatieven formuleren,… . Soms wordt er ook met werkgroepjes gewerkt, namelijk een kleine groep ouders die
bijeenkomt om een bepaald onderwerp te bespreken, bijvoorbeeld huiswerk. Ouders worden door de schoolopbouwwerkers ook gestimuleerd om naar de school toe te stappen met hun vragen en krijgen deze gelegenheid ook op de bijeenkomsten. 4.2 Aanpassing methodieken aan de doelgroep De schoolopbouwwerkers werken met diverse methoden in de oudergroep die aansluiten bij de doelgroep. Zo wordt er gewerkt met een stellingenspel, kaarten met een opdracht om in kleinere groepjes op te lossen, voordracht, videomateriaal, open-klas-momenten, ervaringsuitwisseling, discussie,… . De schoolopbouwwerkers geven aan dat het niet altijd even gemakkelijk is om hun methodieken aan te passen aan alle ouders in de bijeenkomsten. Ze zien grote verschillen tussen de ouders (taal, assertiviteit, capaciteiten) en dit maakt het moeilijk om de methodieken toe te passen op alle ouders die aanwezig zijn op de bijeenkomst.
II.
Oplossingsgericht werken: dimensies ouderbetrokkenheid
1A. Kennisdimensie ouders 1a) ondersteunen van ouders bij het verwerven van informatie Dit is volgens de schoolopbouwwerkers in regio 4 heel belangrijk: “Om ouders te ondersteunen, moet je hen informatie geven”. In het project dat in deze regio wordt uitgevoerd, krijgen ouders vooral informatie over hoe een kind taal leert. Verder krijgen de ouders in deze regio informatie over onderwijs, de werking van de school en het schoolgebeuren. Informatie rond het klasgebeuren en het eigen kind staat centraal. Om zich aan te passen aan de capaciteiten van ouders trachten de schoolopbouwwerkers ruimte en tijd te laten om te vertalen tijdens bijeenkomsten en zoveel mogelijk een eenvoudig taalgebruik te hanteren. Tijdens de bijeenkomsten worden ouders ook vaak voor een deel van de bijeenkomst in kleinere groepjes ingedeeld, zo krijgt elke ouder de kans om aan bod te komen. 2a) hanteren van informatiekanalen aangepast aan de doelgroep De schoolopbouwwerkers besteden veel aandacht aan het aanpassen van de informatiekanalen aan de doelgroep. Er worden herkenbare standaardflyers gemaakt die vaak in twee of drie talen worden opgesteld. De schoolopbouwwerkers proberen niet te veel tekst te schrijven en hanteren een eenvoudig taalgebruik. Op de schriftelijke communicatie tracht men ook zeer visueel te werken, bijvoorbeeld met standaardpictogrammen (wat, wanneer en waar). De schoolopbouwwerkers doen ook schoolpoortcontacten voor een bijeenkomst. Tijdens deze schoolpoortcontacten worden de flyers uitgedeeld aan de ouders en wordt mondeling meer toelichting gegeven.
1B. Kennisdimensie scholen 1b) stimuleren van scholen in het aanbrengen van informatie naar ouders toe De schoolopbouwwerkers geven drie manieren aan waardoor scholen gestimuleerd worden om informatie te geven aan de ouders. Leerkrachten en/of directie worden ten eerste door de werkvorm van de ouderbijeenkomsten gestimuleerd. Zij vertegenwoordigen de school op deze bijeenkomsten en antwoorden rechtstreeks op vragen van ouders en vernemen op de bijeenkomsten waarover ouders vooral vragen hebben. Ten tweede komt het aanbrengen van informatie naar ouders volgens de schoolopbouwwerkers soms aan bod tijdens de overlegmomenten met de school of tijdens informele momenten. Ten slotte geven de schoolopbouwwerkers aan de scholen ook te stimuleren door een voorbeeldfunctie uit te oefenen. Leerkrachten en directies worden hierdoor bijvoorbeeld gestimuleerd om ouders aan te spreken aan de schoolpoort. 2b) scholen ondersteunen in het optimaliseren van informatiekanalen In regio 4 wordt er op verschillende manieren aandacht besteed aan de communicatie van school naar ouders. Aan de scholen wordt gevraagd om de uitnodigingen voor de ouderbijeenkomsten te maken. De schoolopbouwwerkers maken dit samen met de scholen of geven hen tips voor een aantrekkelijke uitnodiging. Door de informatiekanalen die zij zelf hanteren (cf. supra), ondersteunen de schoolopbouwwerkers de scholen onrechtstreeks in het optimaliseren van hun informatiekanalen (bijvoorbeeld kalender).
2A. Emotionele dimensie ouders 3a) positieve bejegening De schoolopbouwwerkers trachten op verschillende manieren bereikbaar te zijn voor ouders. Via de schoolpoortcontacten proberen de schoolopbouwwerkers fysiek aanwezig te zijn op de scholen waarmee ze samenwerken. De schoolopbouwwerkers trachten ook gemakkelijk bereikbaar te zijn door hun contactgegevens te vermelden op alle schriftelijke communicatie. Het is volgens de schoolopbouwwerkers onmogelijk om alle ouders bij naam te kennen. Ze kennen wel de namen van de ouders die in de kerngroep zitten of regelmatig aanwezig zijn op bijeenkomsten. De schoolopbouwwerkers geven aan dat het zeer belangrijk is de ouders persoonlijk te kennen.
2B. Emotionele dimensie scholen 3b) scholen bewust maken van hun bejegening t.a.v. ouders en verbeteren De schoolopbouwwerkers trachten een betere bejegening van ouders door de school te bevorderen door hun eigen manier van werken. Het samenbrengen van ouders en
leerkrachten in bijeenkomsten opent de ogen van zowel school als ouders. Het is een werk van lange adem, maar er ontstaat zowel bij scholen als bij ouders een beter begrip over elkaar. Er wordt indirect gewerkt aan een betere sfeer op school. De schoolopbouwwerkers werken hieraan door de sfeer open te trekken: het samenbrengen van en het stimuleren van de wederzijdse uitwisseling tussen ouders en school leidt tot een betere verstandhouding en begrip tussen ouders en school. Het werken aan een betere sfeer op school is een indirect gevolg dat in de acties schuilt.
3A. Rationele dimensie ouders 4a) rekening houden met overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs (i.c. voor het project) De schoolopbouwwerkers houden zowel rekening met inhoudelijke als met praktische overwegingen van ouders om aanwezig te zijn en mee te werken op de bijeenkomsten. De thema’s van de projecten zijn bepaald op basis van de resultaten van de omgevingsanalyse en ouders kunnen altijd terecht bij de schoolopbouwwerker of de aanwezige leerkrachten met vragen. De bijeenkomsten worden ook geëvalueerd met de ouders, tijdens een informeel moment na de vergadering, met de kerngroepouders en op het einde van het schooljaar. De momenten waarop de bijeenkomsten plaatsvinden zijn met de ouders besproken. 5a) rekening houden met overwegingen van ouders om zich niet in te zetten voor onderwijs (i.c. voor het project) Zoals reeds aangehaald houden de schoolopbouwwerkers ook rekening met praktische overwegingen of belemmeringen voor ouders om aanwezig te zijn op de bijeenkomsten. De vergaderingen gaan steeds door op school en liefst op dezelfde plaats. Bij het bepalen van het tijdstip en de dag van de bijeenkomsten wordt rekening gehouden met de voorkeur van de ouders. Zo worden in sommige scholen ook een aantal avondvergaderingen georganiseerd. De schoolopbouwwerkers proberen kinderopvang te voorzien bij avondvergaderingen, hierrond zijn afspraken gemaakt met de scholen. De schoolopbouwwerkers zorgen ervoor dat de uitstappen en activiteiten buiten de school ook gratis zijn en dat er vertaling wordt voorzien voor de ouders.
3B. Rationele dimensie scholen 4b) scholen helpen inzicht te verwerven en rekening te houden met overwegingen van ouders om zich in te zetten voor onderwijs 5b) scholen helpen inzicht te verwerven en rekening te houden met overwegingen om zich niet in te zetten voor onderwijs
Volgens de schoolopbouwwerkers oordelen de scholen soms te vlug over de motieven van ouders om al dan niet naar de school te komen, mee te helpen in de klas, deel te nemen aan activiteiten, aanwezig te zijn op het oudercontact of hun kinderen te ondersteunen bij schooltaken. Vaak hebben de scholen of de leerkrachten het volgens de schoolopbouwwerkers maar gedeeltelijk het juiste beeld, ze zeggen heel vlug dat ouders niet geïnteresseerd zijn. Dit is ook een beeld wat de leerkrachten en de scholen doorheen de jaren hebben opgebouwd uit hun frustraties over de geleverde inspanningen die niet veel opleverden. De schoolopbouwwerkers hopen dat de scholen door medewerking aan het project meer inzicht kunnen verwerven in de overwegingen van ouders om zich al dan niet in te zetten op onderwijs. Als ze leren luisteren en zich leren verplaatsen in de leefwereld van ouders, dan kan dat volgens hen zeker leiden tot meer begrip.
4A. Overtuigingsdimensie ouders 6a) rol die ouders toegekend wordt in het onderwijsleerproces (i.c. project) De schoolopbouwwerkers geven aan dat ze tijdens het project constant rekening houden met de mening van ouders. De ouders mogen zowel inhoudelijke (over het thema) als praktische (tijdstip, taal, …) voorstellen doen. De schoolopbouwwerkers proberen dit ook zoveel mogelijk te stimuleren door de regelmatige (informele) evaluaties op het einde van de bijeenkomsten en door zoveel mogelijk rekening te houden met onderwerpen (met betrekking tot het thema van het project) die door de ouders worden aangehaald. In regio 4 wordt ook met kerngroepen gewerkt. Op het einde van vorig schooljaar is met de ouders een grondige evaluatie gedaan over de werking van schoolopbouwwerk en is de werking bijgestuurd (cf. supra). 7a) openstaan voor ouders De schoolopbouwwerkers vragen zowel praktische als inhoudelijke medewerking van ouders. Er wordt aan de ouders gevraagd om uitnodigingen mee te verspreiden, andere ouders aan te spreken over het project, mee aan de schoolpoort te staan met de schoolopbouwwerker. Inhoudelijk worden ouders gestimuleerd om actief mee te werken in de bijeenkomsten, voorstellen te doen en ook mee acties te bepalen. Hierbij probeert men ouders zoveel mogelijk te ondersteunen: de voorstellen worden uitgelokt door de gebruikte methodiek tijdens de bijeenkomst, er worden evaluaties uitgevoerd, er wordt samen met de ouders nagedacht, …
4B. Overtuigingsdimensie scholen 6b) openheid bij scholen creëren om ouders een rol toe te kennen in het onderwijsleerproces De schoolopbouwwerkers stimuleren de scholen om meer aandacht te hebben voor de mening van ouders, maar vermelden ook dat ouders niet over alles moeten meepraten. De scholen houden volgens de schoolopbouwwerkers niet altijd voldoende rekening met de
mening van ouders en/of waarderen deze niet voldoende. Indien de mening wel gewaardeerd wordt, kan het vaak nog foutlopen in de communicatie naar ouders. De schoolopbouwwerkers stimuleren de scholen om aan de ouders effectief te tonen dat hun mening gewaardeerd wordt, bijvoorbeeld door hen te stimuleren ouders te bevragen. 7b) scholen ondersteunen om (meer) open te staan voor ouders In regio 4 worden scholen door het thema van het project rechtstreeks gestimuleerd om meer open te staan voor de rol van ouders bij schooltaken. Door de methodiek die schoolopbouwwerk toepast, wordt er overleg gecreëerd tussen school en ouders over de manier waarop ouders hun kinderen reeds ondersteunen en de manier waarop de school verwacht dat ouders hun kinderen ondersteunen. Vervolgens wordt openheid naar de rol en medewerking van ouders op school en in de klas gestimuleerd. Alle partijen (de school, ouders, schoolopbouwwerkers en eventueel andere externe partners) werken samen aan één gezamenlijk project. De samenwerking brengt inzichten met zich mee over de capaciteiten van de ouders om een rol te kunnen spelen op school en in de klas. In regio 4 zijn boekenkoffers gemaakt voor de ouders. Deze brengen extra werk mee voor de leerkrachten. De schoolopbouwwerkers proberen de leerkrachten te motiveren om ouders in te schakelen met de insteek dat dit een verlichting van hun werk is. In regio 4 worden indirect scholen indirect gestimuleerd meer open te zijn voor de rol van ouders in beslissingsprocessen.
5A. Competentiedimensie ouders 8a) inspelen op capaciteiten van ouders (in het project) De schoolopbouwwerkers geven aan dat ze een zicht hebben op de capaciteiten van ouders die ze regelmatig zien en van de ouders van de kerngroep. Ze trachten ook op die capaciteiten in te spelen en de ouders te motiveren. Dit is een proces dat nu opgestart is door de schoolopbouwwerkers en ondersteund wordt, maar dat nog veel werk vraagt. Het is volgens hen ook nog een beetje afwachten, er zijn ouders waarvan men vermoedt dat ze competent zijn, maar dit moet ook nog blijken. 9a) aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders (cf. supra 2a)
5B. Competentiedimensie scholen 8b) scholen ondersteunen bij het inspelen op capaciteiten van ouders Dit is volgens de schoolopbouwwerkers zeker één van de langetermijndoelstellingen in de regio. De schoolopbouwwerkers melden dat ze op sommige scholen reeds zien dat scholen door de medewerking aan het project meer inzicht verwerven in de capaciteiten van ouders ten aanzien van het begrijpen van schriftelijke communicatie. Door de samenwerking met schoolopbouwwerk worden de scholen zich bewust van de manier
waarop met de ouders gecommuniceerd wordt door de schoolopbouwwerkers (cf. supra). Volgens hen is er in sommige scholen al een (kleine) evolutie merkbaar en denken scholen meer na over hoe ouders ineen zitten. De schoolopbouwwerkers menen dat de scholen door de medewerking aan de projecten zeker meer inzicht krijgen in vaardigheden van ouders die benut kunnen worden in de klas- en schoolwerking, maar dat dit een zeer geleidelijk proces is. Dit is vooral merkbaar bij leerkrachten die deelnemen aan de activiteiten, want zij zien dat ouders zelf oplossingen of constructieve voorstellen formuleren. Bij de anderen lijkt er wel wat ongeloof te zijn, daar nog vaak wordt gedacht dat schoolopbouwwerk het werk verricht en niet de ouders. Zo worden ook voornamelijk de praktische vaardigheden van ouders gewaardeerd en lijken leerkrachten niet overtuigd dat ouders ook inhoudelijk kunnen worden betrokken. Tenslotte verwerven de scholen door de medewerking aan het project in regio 4 ook inzicht in de capaciteiten van ouders om hun kinderen thuis te ondersteunen. De kloof tussen ouders en school is volgens de meeste schoolopbouwwerkers al iets kleiner geworden. Hier wordt terug gewezen op het belang van communicatie en uitwisseling tussen ouders en leerkrachten. Onrechtstreeks, via de openheid die door overleg met schoolopbouwwerk gecreëerd wordt, zien een aantal scholen dat ouders het beste willen voor hun kinderen. Maar scholen moeten volgens de schoolopbouwwerkers eerst concrete resultaten zien voor ze iets geloven. 9b) scholen ondersteunen bij het aanpassen van taalgebruik in communicatie met ouders (cf. supra 2b)
6A. Gedragsdimensie ouders 10a) ouders helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen In regio 4 heeft het thema betrekking op de talige ondersteuning thuis en wordt er rechtstreeks gewerkt aan de ondersteuning van de ouders bij het onderwijsleerproces van hun kind(eren) (cf. supra). Dit schooljaar (2005-2006) wordt er ook naar bepaalde groepen ouders gewerkt, bijvoorbeeld rond het thema overgang van kleuter naar eerste leerjaar. 11a) contacten met onderwijs stimuleren Ouders worden aangezet tot informele en formele contacten met directie en leerkrachten. De schoolopbouwwerkers moedigen ouders aan hun vragen of ideeën door te geven aan de leerkrachten en de directie. Ze gaan hen aansporen scholen op een positieve en constructieve manier te benaderen. Ook op vergaderingen wordt ervoor gezorgd dat er steeds iemand van de school aanwezig die de vragen van ouders kan beantwoorden.
Onderling worden ouders zeker gestimuleerd tot informele contacten door het samenbrengen van ouders tijdens de bijeenkomsten. Op de bijeenkomsten is er veel aandacht voor ervaringsuitwisseling tussen de ouders en is er een informeel moment na de vergadering. Ook de schoolpoortcontacten zijn hier volgens de schoolopbouwwerkers zeer belangrijk: ouders worden gestimuleerd andere ouders aan te spreken of leren elkaar kennen door de schoolopbouwwerker. 12a) aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten stimuleren De schoolopbouwwerkers werken intensief aan het stimuleren van ouders om naar activiteiten of bijeenkomsten van de school te komen. Dit gebeurt via aangepaste schriftelijke communicatie (cf. supra), schoolpoortcontacten (zelf of samen met andere ouders en/of leerkrachten) en soms ook door ouders telefonisch of via sms te contacteren. De schoolopbouwwerkers vermelden ook dat het belangrijk is een thema te hebben dat gebaseerd is op de behoeften van ouders en dat aan de ouders wordt uitgelegd waarom een activiteit wordt georganiseerd. De ouders worden ook zoveel mogelijk gestimuleerd in het uitwerken of doen van voorstellen. De planning van het schooljaar is samen met ouders en school opgesteld. Op het einde van het vorige schooljaar (2004-2005) werden de bijeenkomsten ook met de ouders geëvalueerd. Maar ook de informele momenten (na de vergadering of aan de schoolpoort) zijn volgens de schoolopbouwwerkers heel belangrijke en rijke momenten om signalen van ouders op te vangen. Door te werken met een kerngroep worden ouders betrokken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van activiteiten of bijeenkomsten. Deze ouders worden rechtstreeks betrokken bij het hele proces van de werking van schoolopbouwwerk. 13a) hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten stimuleren In regio 4 wordt vooral de hulp van ouders aan schoolgebonden activiteiten gestimuleerd. De schoolopbouwwerkers gaan wel in op de vragen van ouders omtrent het oudercomité of de schoolraad, maar gaan dit niet zelf voorstellen.
6B. Gedragsdimensie scholen 10b) scholen ondersteunen in het verwerven van inzicht in de manieren waarop ze ouders kunnen helpen om het onderwijsleerproces van hun kind(eren) te ondersteunen In regio 4 wordt veel aandacht besteedt aan het stimuleren van scholen om ouders informatie en ondersteuning te geven in hoe ouders het onderwijsleerproces thuis kunnen ondersteunen (cf. projectdoelstelling). 11b) contacten van de school met ouders stimuleren In regio 4 worden leerkrachten en directie aangezet tot informele contacten met ouders, vooral via de vergaderingen. Op elke bijeenkomst met de ouders is ten minste één
leerkracht en/of directie aanwezig. De leerkrachten worden ook aangesproken om schoolpoortcontacten te doen of ouders aan te spreken op de speelplaats. In sommige scholen wordt dit al spontaan gedaan door de leerkrachten, maar in andere scholen doen leerkrachten liever geen schoolpoortcontacten. Volgens de schoolopbouwwerkers zijn er op de meeste scholen in regio 4 al veel momenten waarop informele contacten mogelijk zijn. 12b) scholen ondersteunen in het verwerven van inzicht hoe ze de aanwezigheid van ouders op bijeenkomsten en activiteiten kunnen stimuleren Het aanzetten van scholen om meer (of minder) activiteiten te organiseren voor ouders, rekening houdend met de wensen van ouders, verloopt vooral procesmatig door de afstemming van de activiteiten van de school met deze van verschillende externe partners. 13b) scholen ondersteunen in het verwerven van inzicht in hoe ze de hulp van ouders aan onderwijsactiviteiten kunnen stimuleren In regio 4 wordt vooral onrechtstreeks gewerkt aan het ondersteunen van scholen om ouders bij schoolactiviteiten te betrekken. Bij open-klas-momenten wordt daar wel rechtstreeks aandacht aan besteed. Door de medewerking van de scholen aan de bijeenkomsten van schoolopbouwwerk kunnen ze daar een voorbeeld zien van hoe ouders betrokken worden en welke hulp van de ouders wordt gevraagd.
III.
Samenwerking met scholen
1. Kennis en afstemming van wederzijdse verwachtingen In 2004 hebben de vorige gestart een omgevingsanalyse uitgevoerd in hun regio. Hierbij werden zowel ouders, scholen als organisaties bevraagd. Op basis van de verwerking van de resultaten met het kwalitatieve verwerkingsprogramma Kwalitan kwamen de schoolopbouwwerkers in elke regio tot een aantal thema’s. Deze thema’s werden teruggekoppeld naar de scholen en op basis hiervan is het thema voor het project dat nu in de regio loopt, bepaald. De schoolopbouwwerkers geven aan dat de scholen in de regio redelijk goed op hoogte zijn van het project. Het project is door de schoolopbouwwerkers voorgesteld de scholen. Het communiceren naar het volledige schoolteam is gedeeltelijk verantwoordelijkheid van de dragende leerkrachten. Op drie scholen is schoolopbouwwerker ook altijd aanwezig op de personeelsvergaderingen.
de op de de
De verwachtingen van de scholen liggen volgens de schoolopbouwwerkers niet altijd op dezelfde lijn als het project. De meeste scholen in regio 4 zijn volgens de schoolopbouwwerkers redelijk goed mee met de doelstellingen van het project, maar daar
valt één school sterk uit. Deze school verwacht volgens de schoolopbouwwerker dat ze “iets leuks komt doen, waar ouders op afkomen.”. Bovendien verwachten ze op die school ook dat schoolopbouwwerk alles zelf doet. Ze geven ook aan dat veel directies in het begin van het project een afwachtende houding innamen omwille van een vroegere samenwerking met schoolopbouwwerk en de verandering van de personeelsbezetting in de regio. Bij de scholen ligt volgens de schoolopbouwwerkers een grote verwachting dat ze meer ouders gaan bereiken of zelfs alle ouders gaan bereiken. 2. Samenwerking met de school De schoolopbouwwerkers kunnen in de meeste scholen op de medewerking van de directie en de dragende leerkrachten rekenen. In één school in regio 4 kan niet op de directie gerekend worden. Over het algemeen zijn de schoolopbouwwerkers tevreden over de samenwerking met de directie en de dragende leerkrachten. Ze melden ook dat de samenwerking steeds positiever verloopt. De dragende leerkrachten komen op de meeste scholen hun verplichtingen na, maar ook niet meer dan dat. Op sommige scholen is, op vraag van de directie, de medewerking van de leerkrachten aan het project verminderd. In regio 4 wordt gevraagd dat de leerkrachten aanwezig zijn op de ouderbijeenkomsten en actief meewerken in de bijeenkomsten. Afhankelijk van de afspraken met de scholen vragen de schoolopbouwwerkers van de scholen ook medewerking in de praktische voorbereiding: maken van de uitnodigingen, zorgen voor het lokaal, koffie voorzien, uitdelen van de uitnodigingen, schoolpoortcontacten,… . Inhoudelijk wordt de medewerking van de school gevraagd in de kerngroepen. 3. Communicatie naar het schoolteam Het project wordt door de schoolopbouwwerkers minstens één maal toegelicht op een personeelsvergadering. Voor de verdere doorstroming van informatie naar het schoolteam zijn afspraken gemaakt met de dragende leerkrachten en dragen zij de verantwoordelijkheid. Op drie scholen is deze taak echter overgenomen door de schoolopbouwwerker. Er wordt ook rechtstreeks aan de directie informatie gegeven of met de directie gecommuniceerd. Het succes daarvan is afhankelijk van de houding van de directie. 4. School- en netoverschrijdend werken In regio 4 wordt nog niet met de ouders schooloverstijgend gewerkt. Hiervoor is/was het vertrouwen nog niet groot genoeg. Door in de regio met één thema te werken voor alle scholen wordt op dit gebied wel school- en netoverstijgend gewerkt. Ook de actie met betrekking tot Nederlandstalige vrijetijdsinitiatieven was schooloverstijgend.
IV.
Samenwerking met andere partners
1. Medewerking van partners Door het thema van het project is er een nauwe samenwerking met VBB mogelijk en worden ook verschillende activiteiten samen georganiseerd. Met het CLB is er in de regio het minst een intensieve samenwerking. De samenwerking blijft beperkt tot elkaar op de hoogte houden en informatie uitwisselen. Taalvaart is er maar op één school in de regio en deze leerkracht is lid van de kerngroep. Brusseleer is in regio 4 een belangrijke partner om ouders te motiveren en te informeren over de activiteiten van schoolopbouwwerk. Naast de samenwerking met deze vier partners, hebben de schoolopbouwwerkers ook kennisgemaakt met de andere organisaties in de buurt en hun project voorgesteld. Samen met de organisaties is besproken waar kan samengewerkt worden. In regio 4 wordt intensief samengewerkt met buurtorganisaties, namelijk met gemeenschapscentra, Chambéry, twee gemeenten, bibliotheek, Chiro, enzovoort. Samen met de buurtorganisaties is een gids voor Nederlandstalige vrijetijdsinitiatieven gemaakt voor de ouders. Schoolopbouwwerk is in regio 4 ook de partner die vanuit deze samenwerkingsverbanden communiceert met de school. De buurtorganisaties volgens het ritme van schoolopbouwwerk met betrekking tot onderwijsactiviteiten. 2. Organisaties in de regio informeren over project De partners in de regio worden via het wijkoverleg op de hoogte gehouden van het project van schoolopbouwwerk. In sommige wijken is het wijkoverleg opgericht door de schoolopbouwwerker. Toevoeging: projectmatig werden Uit de projectevaluatie bleek dat de schoolopbouwwerkers de kerngroepwerking nog meer uit handen moeten geven en interactiever moeten werken (tijdens de ouderbijeenkomsten). In sommige scholen bleek het niet ideaal om algemene ouderbijeenkomsten te organiseren. Op deze drie negatieve punten uit de projectevaluaties hebben de schoolopbouwwerkers intussen bijgestuurd: er wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan ouders en leerkrachten van de kerngroep, er wordt meer nagedacht over de interactiviteit van de bijeenkomsten en er zijn bijeenkomsten voor meer afgebakende groepen (bijvoorbeeld overgang kleuter- naar basisonderwijs). Uit de projectevaluatie bleek dat het thema van het project ouders sterk interesseert. Er is in regio 4 een goed ouderbereik en ouders en leerkrachten zijn nauw betrokken. De ouders vonden het project interessant en positief en gaven aan alles wat aan bod kwam tijdens de bijeenkomsten te begrijpen. De schoolpoortcontacten worden door de ouders erg geapprecieerd. Volgens de schoolopbouwwerkers zijn ouders echter nog niet kritisch, volgens hen is het voor de ouders al positief dat er iets gebeurt en dat er iets was voor hen. De school is vooral tevreden over de ouderopkomst en het feit dat er beweging is (er gebeurt iets).