www.researchportal.be - 6 Feb 2016 04:36:29
Onderzoeksprojecten (560 - 580 van 6686) Zoekfilter: Classificaties: SOCIALE WETENSCHAPPEN (S)
Ondezoek naar agressie ten aanzien van dieren gepleegd door kinderen: kenmerkend voor een levensfase of symptoom van een pathalogische situatie Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dierenmishandeling is een fenomeen dat in alle culturen, op alle leeftijden, en dus ook op kinderleeftijd, voorkomt. Hoewel prevalentiegegevens ontbreken, is men het er over eens dat dit probleem veel voorkomt. Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan in welke mate en onder welke vorm dierenmishandeling binnen niet-klinische populaties kinderen voorkomt. In de onderzoeksliteratuur wordt agressief gedrag van kinderen ten aanzien van dieren meestal in verband gebracht met gedragsstoornissen en intrafamiliaal geweld. Hierbij beschouwt men dierenmishandeling als predictor voor ernstig delinquent of anti-sociaal gedrag op latere leeftijd. Omdat deze onderzoekingen veelal retrospectief van aard zijn en klinische populaties omvatten, kan men hun validiteit in vraag stellen. Het doel van dit project is dan ook na te gaan welke vormen van geweld kinderen binnen niet -klinische populaties op dieren plegen en welke persoons- en contextgebonden variabelen hierbij een rol spelen. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
Welzijn van ouderen: onderzoek naar determinanten van succesvol ouder worden. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Onderzoek omtrent succesvol ouder worden toonde aan dat mensen niet op een identieke wijze oud worden enDat de invulling van deze levensfase sterk afhankelijk is van de persoonlijkheid, de individuele zingeving, de mate Waarin men geconfronteerd wordt en omgaat met stressvolle levensgebeurtenissen, e.d.m. Hoewel ouderen vaak Geconfronteerd worden met verliessituaties (pensionering, lege nest, statusverlies, weduwschap, verlies van sociale Relaties, daling van inkomsten, fysieke veranderingen, e.d.m.) deze niet bij iedereen dezelfde gevolgen hadden. Sommige ouderen bleken het erg moeilijk te hebben om met deze gebeurtenissen om te gaan en vertoonden een vrij Lage graad van welzijn (vaak met depressieve symptomen), terwijl anderen er zich vrij snel konden over heen zetten. We willen in ons onderzoek 1) het welzijn van ouderen nagaan, 2) welke verschillen inzake welzijn bij ouderen aangetroffen worden en 3) welke variabelen deze verschillen kunnen verklaren.Om een antwoord te vinden op bovenvermelde onderzoeksvragen willen wij een verkennend onderzoek uitvoeren bij 500 ouderen. Om de afhankelijke variabele (welzijn) te operationaliseren worden twee instrumenten gebruikt (ACSA & MOS).Als afhankelijke variabelen, wordt naast demografische kenmerken, ook nagegaan welke zingevingsbronnen ouderen hanteren, hoe zij omgaan met stress, in hoeverre zij het gevoel hebben greep te hebben op hun leven en hoe uitgebreid het sociaal netwerk is waarop zij een beroep kunnen doen. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
De gezinsbeleving van mishandelde kinderen aan de hand van de Familie Relatie Test Vrije Universiteit Brussel Abstract: De 'Familie Relatie Test' (FRT) is één van de weinige gestandaardiseerde instrumenten die peilt naar de gezinsrelaties zoals ervaren door het kind . Normeringsonderzoek bij een modale populatie toonde reeds aan dat de gezinsbeleving bij kinderen afhankelijk is van persoons(geslacht, leeftijd, plaats in de kinderrij) evenals gezinskenmerken (gezinssamenstelling, aantal kinderen). Lopend onderzoek zal tevens toelaten om variaties in de gezinsbeleving na te gaan in functie van eventuele individuele problematieken, zoals bij kinderen met AD/HD. Tot op heden zijn er echter onvoldoende systematische studies verricht naar hoe mishandelde en/of verwaarloosde kinderen de gezinsrelaties ervaren, terwijl de noodzaak hiertoe net in het kader van gezinsgeweld het grootst is. Dit onderzoek heeft tot doel om na te gaan hoe mishandelde en/of verwaarloosde kinderen de gezinsrelaties beleven. Voortbouwend op initieel onderzoek met gegevens uit het 'Vertrouwensarsen Centrum' (VAC-Jette, AZ-VUB), zal, op basis van beschikbare dossiergegevens van het 'Ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg' (Leiden, Nederland), onderzocht worden in welke mate en op welke wijze de antwoordpatronen van 6- tot 12jarige mishandelde en/of verwaarloosde kinderen op de 'Familie Relatie Test' afwijken van deze van de modale normpopulatie. Uitgaande van eventuele significante variaties in de FRT-antwoordpatronen al naargelang van het type mishandeling en/of verwaarlowing en overige gezins- en persoonsvariabelen, zal de relevantie blijken van een aparte normering voor de FRT-antwoorden van mishandelde en/of verwaarloosde kinderen. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • SMADAR WESTREICH
Onderzoek naar de lichamelijke en psychologische ontwikkeling van intracytoplamatische Sperma Injectie ICSI-kinderen door middel van individuele en gezinsdiagnostiek Vrije Universiteit Brussel Abstract: Doel: Intracytoplasmatische Sperma Injectie (ICSI), een nieuwe technologie in de behandeling van infertiliteit, is reeds in gebruik in meer dan 750 Europese ziekenhuizen. Dit onderzoek gaat na welke de implicaties zijn op het vlak van de medische en psychosociale ontwikkeling van kinderen geboren na ICSI behandeling. Men verwacht dat ICSI kinderen, in vergelijking met kinderen geboren na een spontane zwangerschap, meer mineure fysieke anomalieën vertonen, naast meer moeilijkheden met de fijne/grove motoriek evenals meer temperaments- of gedragsproblemen. Opzet: Er vindt een follow-up studie plaats naar de ontwikkelingsgegevens van 6- tot 11-jarige ICSI-kinderen. De gegevens van deze kinderen op 5-jarige leeftijd zijn reeds beschikbaar (verzameld in 1999-2000). In Fase 1 (2002-2003) wordt bij de nu 8- à 9-jarige kinderen die op wereldvlak als eersten door middel van ICSI geboren werden, de fysieke gezondheid, psychomotorische coördinatie, het cognitief functioneren en gedrag, evenals de gezinsrelaties geëvalueerd. Deze evaluatie herhaalt zich in de follow-up fasen bij kinderen op resp. 9-, 10- en 11-jarige leeftijd (fasen 2, 3, 4; 2003-2005). De gegevens van de ICSI-kinderen worden vergeleken met die van een controle-groep van kinderen geboren na spontane zwangerschap en gematched naar socio-demografische variabelen. Organisaties: • Centrum voor Ethiek • Centrum Medische Genetica • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • SMADAR WESTREICH • INGEBORG LIEBAERS • MARY-LOUISE BONDUELLE
Onderzoek naar de lichamelijke en psychologische ontwikkeling van Intracytoplasmatische Sperma Injectie (ICSI)kinderen door middel van individuele en gezinsdiagnostiek. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Doel: Intracytoplasmatische Sperma Injectie (ICSI), een nieuwe technologie in de behandeling van infertiliteit, is reeds in gebruik in meer dan 750 Europese ziekenhuizen. Dit onderzoek gaat na welke de implicaties zijn op het vlak van de medische en psychosociale ontwikkeling van kinderen geboren na ICSI behandeling. Men verwacht dat ICSI kinderen, in vergelijking met kinderen geboren na een spontane zwangerschap, meer mineure fysieke anomalieën vertonen, naast meer moeilijkheden met de fijne/grove motoriek evenals meer temperaments- of gedragsproblemen. Opzet: Er vindt een follow-up studie plaats naar de ontwikkelingsgegevens van 6- tot 11-jarige ICSI-kinderen. De gegevens van deze kinderen op 5-jarige leeftijd zijn reeds beschikbaar (verzameld in 1999-2000). In Fase 1 (2002-2003) wordt bij de nu 8- à 9-jarige kinderen die op wereldvlak als eersten door middel van ICSI geboren werden, de fysieke gezondheid, psychomotorische coördinatie, het cognitief functioneren en gedrag, evenals de gezinsrelaties geëvalueerd. Deze evaluatie herhaalt zich in de follow-up fasen bij kinderen op resp. 9-, 10- en 11-jarige leeftijd (fasen 2, 3, 4; 2003-2005). De gegevens van de ICSI-kinderen worden vergeleken met die van een controle-groep van kinderen geboren na spontane zwangerschap en gematched naar socio-demografische variabelen. Organisaties: • Centrum voor Ethiek • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie • Pediatrie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN • SMADAR WESTREICH • INGEBORG LIEBAERS • MARY-LOUISE BONDUELLE
Ontwikkeling van een originele algemene methodologie voor stadsbeheerverbanden tussen de economische, sociale, ecologische en ruimtelijke ordeningsfactoren en hun impact op het stadsleven. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het duurzaam beheren van een stad blijkt een zeer complexe aangelegenheid te zijn, gezien de verschillende factoren die een rol kunnen spelen in dit beheer. Deze factoren, die bepalend zijn voor de leefbaarheid van een stad, kunnen hoofdzakelijk bepaald worden in functie van hun bijdrage tot de volgende vier hoofdaspecten : ecologische, economische, sociale aspecten en aspecten m.b.t. ruimtelijke ordening. Deze vier hoofdfactoren zijn echter niet los van elkaar te beschouwen, hetgeen tevens bijdraagt tot de complexiteit van het bovengestelde probleem. Het leefbaar maken van een stad en deze ook leefbaar houden op lange termijn, vergt dus een aangepast beleid dat voortdurend bijgesteld moet worden naargelang de situatie die zich op dat moment voordoet. In dit project wordt deze complexe structuur op een globale manier onderzocht zodat, aan de hand van een geschikte methodologie structurele en lange termijn beleidsmaatregelen kunnen voorgesteld worden. De methodologie ontwikkeld door het CSOO/VUB : 'Adaptive Control Methodology' (ACM), die gebaseerd is op systeemdynamica en multicriteria analyse, blijkt een gepast instrument te zijn om een dergelijk probleem aan te pakken. Organisaties: • Toegepaste Statistiek, Operationeel Onderzoek en Wiskunde voor de Humane Wetenschappen • Beleidsinformatica
Onderzoekers: • JEAN-PIERRE BRANS • MARC DESPONTIN • PIERRE KUNSCH
Hoe verwerkt een connectionistisch netwerk kwantitatieve samengevatte informatie ? Vrije Universiteit Brussel Abstract: In praktisch alle hedendaagse connectionistische modellen in de cognitieve en sociale psychologie die gebaseerd zijn op een automatische aanpassing van de gewichten (gesuperviseerd leren), wordt informatie stapsgewijs per stimulus-exemplaar opgenomen en verwerkt. Hoewel vele sociale kennis op deze rechtstreekse manier in de realiteit wordt opgenomen, is het duidelijk dat sociale informatie ook onrechtstreeks wordt aangeleerd via uitspraken over andere personen of groepen, die een samenvatting bevatten over een hele reeks exemplaren (personen of gedragingen, bv 'iedereen ging akkoord'). Nochtans kan een connectionistisch model abstracte samengevatte informatie niet onmiddellijk verwerken. Om theoretisch een mouw te passen aan de discrepantie tussen samengevatte informatie en de exemplarische informatie-opname van een connectionistisch model, worden twee theoretische voorstellen vergeleken. Het ene voorstel (Shanks, 1991) gaat ervan uit dat mensen op basis van vroegere ervaringen een brede meta-kennis ontwikkelen over hoe exemplaren (bv. oorzaak en gevolg) samengaan, en op deze manier samengevatte informatie op een gelijkaardige manier verwerken als exemplarische informatie. In tegenstelling daarmee gaat ons voorstel ervan uit dat samengevatte informatie eerst omgezet wordt in impliciete exemplaren, die dan op de klassieke connectionistische manier worden verwerkt. Dit is neurologisch en evolutionair eenvoudiger, en dus ook plausibeler. Organisaties: • Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Onderzoekers: • FRANK VAN OVERWALLE • Bert TIMMERMANS
Laaggekwalifiseerden in de kennismaatschappij. Een empirisch en cultuursociologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor lager opgeleiden tot positieve identificatie in het postindustriële script. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De opkomst van de postindustriële kennismaatschappij heeft de sociale structuren in onze samenleving grondig gewijzigd. De doelstelling van dit onderzoek is de culturele consequenties van deze evolutie in kaart brengen. Meer in het bijzonder willen we de problemen van culturele integratie van lager gekwalificeerden onderzoeken. Dit doen we door de houdingen , waarden en vertogen van lager gekwalificeerden te bestuderen tegen de achtergrond van de algemene maatschappelijke waardering of status sie deze houdingen genieten. daarnaast bestuderen we de positie van de lager gekwalificeerden vanuit het rolbegrip door zowel de zelfdefinities van de leden van deze groep als de maatschappelijke erkenning die deze rollen in onze samenleving genieten, te analyseren. Methodisch kiezen we voor een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek, meerbepaald inhoudsanalyse van actuele politieke en maatschappelijke teksten, focusgroepen en diepteïnterviews met lager opgeleiden en kwantitatieve analyse van surveydata. Organisaties: • Sociologie
Onderzoekers: • MARK ELCHARDUS • ANTON DERKS
Identiteiten en taalkundige realiteiten in Brussel: een interactieve peiling van Brusselse jongeren. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De notie van identiteit staat centraal als we het hebben over de verhouding tussen groepen. Om spanningen en confliten te begrijpen is het uitermate belangrijk eveneens de logica van identiteit en identiteitsopbouw te begrijpen. Taal is een van de factoren die zowel individuele als sociale identiteiten bepaalt. Hoewel dit allemaal abstract klinkt, vormt de geschiedenis van bijvoorbeeld Quebec, maar ook van België een mooie illustratie over de rol van taal in het ontstaan van collectieve spanningsverhoudingen. In deze gevallen vormen de taalverhoudingen immers de motor van het Quebecois nationalisme en van de Vlaamse politieke strijd. De confrontatie van verschillende talen, elke dag opnieuw, zorgt ervoor dat ieder individu een beeld vormt over verschillende taalgemeenschappen. Deze confrontatie noopt ook tot zelfplaatsing in die meertalige omgeving. Deze plaatsing en zelfplaatsing is in de meeste gevallen vrij vaag. Mensen bekennen slechts kleur op sleutelmomenten, wanneer ze ertoe worden gedwongen. Ook klassieke bevragingstechnieken, via gestructureerde vragenlijsten, trachten respondenten te dwingen tot het maken van een keuze. Door op deze manier stil te staan bij slechts één type van culturele of taalidentiteit lopen we echter het risico de dynamiek vna identiteitsvorming uit het oog te verliezen. Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS • CHRISTIAN DESCHOUWER • MICHEL HUYSSEUNE • DIMOKRITOS KAVADIAS
Collaboratieve evaluatie van rehabilitatie van beroerte (aanval) in Europa (CERISE). Vrije Universiteit Brussel Abstract: Inleiding: De revalidatie na CVA is een tijdsintensief gebeuren met een relatief hoge kost en daarom is het belangrijk het effect te meten van verschillende componenten van de revalidatie op de functionele recuperatie na CVA. In de Europese landen worden verschillende regimes gehanteerd en tot op vandaag is er heel weinig geweten over de impact hiervan op de recuperatie. Indien er zich verschillen voordoen, is het belangrijk na te gaan wat hiervan aan de basis kan liggen. Doel: Het doel van CERISE is het vergelijken van recuperatie bij CVA-revalidatie in verschillende centra in Europa alsook de verschillen na te gaan in inhoud en intensiteit van therapie en organisatorische karakteristieken. Om dit te kunnen realiseren werd een vergelijkende studie opgezet tussen 'leading' centra in vier verschillende Europese landen waarbij zowel klinische als organisatorische factoren in beschouwing worden genomen. Methodologie: Het onderzoeksproject heeft 4 onderdelen: (1) vergelijking van het herstelpatroon na CVA bij 4 centra in 4 Europese landen; (2) identificatie van verschillen in therapieaanbod in de betrokken centra die mee verschillen in recuperatie kunnen helpen verklaren. Volgende indicatoren worden in beschouwing genomen: de tijd die patiënten in therapie doorbrengen en de inhoud van kinesitherapie en ergotherapie; (3) analyse van de organisatie karakteristieken van de revalidatie afdelingen: management en arbeidsdeling, teamkaraktersitieken, en fysische omgeving. Verder wordt het aan de hand van kwalitatieve technieken mogelijk om culturele verschillen en interactieprocessen te beschrijven; (4) in de eindfase worden deze elementen samengebracht om indicatoren te identificeren van 'best clinical practice' binnen CVA-revalidatie en informatie aan te reiken voor een verbeterd management van CVA-revalidatie en het verminderen van handicap van de CVA-patiënt op langere termijn. Organisaties: • Medische Sociologie
Onderzoekers: • FREDDY LOUCKX • Koen PUTMAN
De rol van socio-economische factoren en de organisatie van het revalidatiecentrum in de recuperatie van volwassen hemiplegie patiënten Vrije Universiteit Brussel Abstract: De rol van socio-economische factoren en de organisatie van het revalidatiecentrum in de recuperatie van volwassen hemiplegie patiënten Organisaties: • Medische Sociologie
Onderzoekers: • FREDDY LOUCKX • Koen PUTMAN
Arts-patiënt informatie en communicatie aan het levenseinde. Onderzoek van juridische en medisch-sociale aspecten van patiënteninformatie, arts-patiëntcommunicatie en wilsverklaringen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Titel: Arts-patiënt informatie en communicatie aan het levenseinde. Een onderzoek van juridische en medisch-sociale aspecten van patiënteninformatie, arts-patiëntcommunicatie en wilsverklaringen. Dit project bestaat uit een juridisch en een medisch-sociaal luik. 1. HET JURIDISCHE LUIK. Hieronder treft u in grote lijnen de te behandelen aspecten van het doctoraat aan. A. - Algemene schets van de beginselen die in het gezondheidsrecht gelden zoals de algemene rechtsbeginselen. Hieraan wordt een rechtstheoretisch luik gekoppeld. B. - De relatie tussen de patiënt en de arts (verbintenisrechtelijke aspecten), in de eerste plaats de huisarts, de behandelde arts, in de tweede instantie in ziekenhuisverband. In dit laatste geval onderzoeken we ook in welke mate de directie van het ziekenhuis beperkingen/richtlijnen aan de arts kan/mag opleggen. Is er een verschil tussen de publieke en private ziekenhuizen? - Uitwerken van onderdelen van de bovenstaande relatie; zie bijvoorbeeld het informatierecht, de toestemming. Rol van de wilsverklaring; hoe moet die opgesteld zijn, waar moet ze bewaard worden, wat is de waarde ervan? - Op welke manier zijn bovenstaande elementen van toepassing t.a.v. wilsonbekwamen? Wie is niet bekwaam, hoe stelt men dit vast en wie stelt dit vast? Hoe oordeelt de medische en de juridische wereld (zie BW, gerechtelijk onbekwaam verklaarde, voorlopig bewindvoerder, verlengde minderjarigheid, en het specifiek onbekwaam moeten verklaard zijn door de rechter) hierover? Aandacht zou voornamelijk uitgaan naar dementen,
minderjarigen en psychiatrische patiënten. - Op welke manier werken de vertegenwoordigingssystemen; zijn ze effectief, kunnen we betere alternatieven voorstellen? Op welke manier kan de arts afwijken van de beslissing van de vertegenwoordiger? Rol van de wilsverklaring en de daarin aangeduide persoon die optreedt in de plaats van de patiënt. Zijn de rechtsfiguren lastgeving, bewargeving...hier bruikbaar? - Wat kan de eventuele rol zijn van de familie, naasten...? C. - Handelingen betreffende het levenseinde hierin plaatsen. Het zou dan voornamelijk gaan om euthanasie en HBZ. In een eerste gedeelte kan men deze handelingen situeren t.o.v. de andere beslissingen rond het levenseinde, de procedurele en de materiële aspecten beschrijven... - Hoe kan men het aanhalen van euthanasie/HBZ binnen de informatieplicht van de arts plaatsen? Kunnen minderjarigen, dementen, psychiatrische patiënten hierom verzoeken; zouden zij daartoe de mogelijkheid moeten krijgen? Hoe moet de arts omgaan met een wilsverklaring uitgaande van deze patiënten? D. - Vergelijk van de Belgische regeling met deze in Nederland en Oregon. E. - Aan de hand van onderzoek in de praktijk uitgevoerd het systeem evalueren en voorstellen formuleren. - Hoe gebeurt de informering betreffende de euthanasie? Wat wenst de patiënt en hoe wil de arts handelen? - In welke mate worden wilsverklaringen opgesteld? Hoe worden ze bewaard? Hoe staat de, zowel van geest en lichaam, gezonde mens hier tegenover? - Hoe wordt de bekwaamheid van de patiënt beoordeeld? -Hoe staat de medische wereld tegenover levensbeëidigend handelen bij dementen, minderjargen en psychiatrische patiënten? 2. HET MEDISCH-SOCIALE LUIK Adequate zorgverlening voor terminale patiënten krijgt in toenemende mate maatschappelijke en wetenschappelijke aandacht. De overtuiging groeit daarbij dat de kwaliteit van de laatste levensfase een belangrijke bijkomende doelstelling is van de medische zorg. Uit onderzoek blijkt dat artsen frequent beslissingen nemen en handelingen stellen i.v.m. het levenseinde van patiënten (HALP) maar dat dit niet altijd zorgvuldig gebeurt. Zo wordt er bijvoorbeeld niet steeds met de patiënten overlegd bij HALP (Deliens et al., 2000). Een manier om meer rekening te houden met de visie van de patiënt en de ethisch-medische kwaliteit van HALP te verbeteren, is het gebruik van een protocol dat artsen als richtlijn voor hun handelen kunnen gebruiken. In dit onderzoek wordt gepoogd om een dergelijk protocol op te stellen voor de eerstelijnsgezondheidszorg. Het zal ondermeer gericht zijn op het optimaliseren van de participatie en communicatie tussen alle betrokken partijen bij de terminale besluitvorming, het bepalen van hoe de doorverwijzing bij voorkeur verloopt en hoe men het best kan omgaan met een verzoek tot potentieel levensverkortende of levensbeëindigende handelingen. Er wordt geopteerd voor een kwalitatieve methode op basis van half-gestructureerde interviews en focusgroepintervieuws met de betrokken actoren (artsen, verpleegkundigen, palliatieve teams, patiënten met een levensbedreigende aandoening, familieleden van overleden patiënten, enz.). In een eerste fase is de dataverzameling gericht op het inventariseren van de noden en behoeften i.v.m. beslissingen rond het levenseinde. Deze fase moet resulteren in een ontwerpprotocol 'Ethische kwaliteitszorg bij HALP in de eerstelijnszorg'. In een tweede fase wordt dit voorgelegd aan huisartsen en andere betrokkenen en wordt terug via interviews en focusgroepen nagegaan of dit protocol werkbaar is. Een tweede objectief betreft de ontwikkeling van een Levenseinde Informatie en Communicatie Contract (LICC): in welke mate komt dit tegemoet aan de noden en wensen van de patiënt? Wat zijn de practisch modaliteiten? Welke condities moeten vervuld zijn om een succesvolle implementatie mogelijk te maken? Organisaties: • Zorg rond het levenseinde • Menselijke Ecologie • Metajuridica
Onderzoekers: • JEAN BERNHEIM • LUC DELIENS • MICHEL MAGITS • Els DE KEYSER • GRETA VAN DER KELEN • REGINALD DESCHEPPER
De verbondenheden van het weten. De posities en verantwoordelijkheden van de wetenschappen en de wetenschappers in een democratische rechtsstaat Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dat wetenschap en techniek een algemene en beslissende impact hebben op onze levens, maatschappijen en leefmilieus trekt niemand meer in twijfel. Verbazend genoeg, daarentegen, blijft de stelling overeind dat de wetenschap zich beperkt tot het vaststellen van 'feiten' terwijl de politiek als verantwoordelijkheid heeft de 'waarden' te bepalen. Deze stelling doet echter geen recht aan de diverse dynamische verstrengelingen van wetenschap ('natuur') en maatschappij ('cultuur'), zoals ze aan het licht gebracht zijn door de praktijk zelf van de wetenschappen, door sommige wetenschapsdenkers (zoals Foucault, Serres, Stengers en Latour) en door de claims van sociale bewegingen (zoals o.m. inzake biogenetica, milieu, cloning, enz.) Wij gaan ervan uit, dat is voor ons het 'nieuwe feit', dat de kwestie de impact van de wetenschappen vandaag de dag moet worden onderzocht met verwijzing naar de 'democratische rechtsstaat'. Aldus dienen begrippen-principes zoals de juridische bemiddeling van rechten en belangen, de democratische participatie, de rule of law (rechtsstatelijkheid), transparantie en accountability, het algemeen belang, de mensenrechten en de individuele vrijheid, voortaan deel uit te maken van de vereisten - de contraintes - van het wetenschappelijk werk. Het komt erop aan de gevolgen hiervan te onderzoeken met betrekking tot de wetenschappelijke activiteit en de universitaire vorming, omdat die begrippen-principes alleen pertinent kunnen zijn wanneer zij steunen op een actieve interesse en openheid van alle wetenschappers voor de activiteiten en kennis van hun collega uit andere disciplines en meer zelfs, van hun medeburgers. Thans moet kennis worden ontwikkeld die 'interessant' is in de etymologische betekenis van dat woord, waarbij interesse staat voor het creëren van verbanden, voor het scheppen van verbindingsmogelijkheden. Anders gezegd roept de kwestie van de impact van de wetenschappen spontaan de vraagstelling op van het publieke karakter/algemeen nut van de
wetenschappen en het wetenschappelijk onderzoek. Want indien de wetenschappen en de democratische rechtsstaat aan elkaar worden geweven, dan rijst enerzijds de vraag naar de plaats- en rolbepaling van het algemeen belang in het wetenschappelijk onderzoek, en anderzijds deze naar de voorwaarden waaronder een onderzoek publiek kan zijn of worden, zowel inhoudelijk (ten aanzien van welke doelstellingen en belangen ?) als formeel (door middel van welke procedure ?). Voorliggend onderzoek heeft dus tot algemeen doel de technisch-wetenschappelijke activiteiten binnen een democratische rechtstaat te conceptualiseren. Theoretisch gesproken komt het erop neer de verbanden tussen wetenschappen en maatschappij te herbeschouwen aan de hand van twee inter- of transdisciplinaire case-studies (de gecorreleerde mens en de biotechnologie en voedselveiligheid). Op juridisch vlak dienen de noodzaak en de grenzen van de juridische bemiddeling met betrekking tot de technisch-wetenschappelijke activiteiten te worden omschreven en bepaald. Vanuit politiek en constitutioneel oogpunt zal, met betrekking tot deze activiteiten, worden gestreefd naar de uittekening van nieuwe vormen van vertegenwoordiging, machtsevenwichten en transparantie. Vanuit ethisch perspectief zal de aandacht gaan de talrijke huidige conflictzones tussen wetenschapsbeoefening en ethiek. Meer concreet wensen we procedurele middelen tot stand te brengen, die, of ze van juridische, ethische of andere aard zijn, kunnen bijdragen tot de implementatie van de theoretische en conceptuele resultaten van dit onderzoek. De belangrijkste originaliteit van dit project is echter educationeel van aard, en betreft de vorming van de vorsers zelf. Ons onderzoek wil immers een 'actieonderzoek zijn (een recherche-action) of nog, een 'experiment' dat samen en interactief met vorsers uit verschillende hoeken wordt gevoerd, waarbij de wederkerige uitsluiting (op grond van onwetendheid) wordt overstegen. Er kan inderdaad enkel op het terrein zelf naar mogelijkheden worden gezocht om een gemeenschappelijke belangstelling, werkzin of 'eetlust' tot stand te brengen vertrekkende van onderling verschillende opvattingen en gebruiken. Ons project streeft er aldus naar om op proefondervindelijke wijze, de nieuwe educationele noodwendigheden van wetenschapspraktijken verbonden met de democratische rechtsstaat te duiden (graduate training school). Naast de meer klassieke doelstelling van 'productie van kennis' zoals in de verschillende work packages wordt beschreven, wil dit project dus trachten te komen tot de 'productie van communicatie tussen de verschillende vormen van weten' : deze worden hier niet benaderd als inhouden die eenieder zich kan toeëigenen, maar wel vanuit het oogpunt dat ze moeten 'tellen' , 'wegen' en deel uitmaken van de manier waarop alle vorsers hun vragen stellen. Daarom spreken we van 'verbondenheden' (of 'loyauteiten') in beide betekenissen van dat woord. Organisaties: • Centrum voor Logica en Wetenschapsfilosofie • Metajuridica
Onderzoekers: • Hans COMIJN • Daniel DE BEER DE LAER • Laurent DESUTTER • Karen FRANCOIS • SERGE GUTWIRTH • Wim Jan SCHREURS • JEAN VAN BENDEGEM
Een verkennend onderzoek naar buurtsportwerk in Vlaanderen Vrije Universiteit Brussel Abstract: Een verkennend onderzoek naar buurtsportwerk in Vlaanderen Organisaties: • Sportbeleid en -management
Onderzoekers: • MARC THEEBOOM
Medische beslissingen rond het levenseinde MBLs bij kankerpatiënten: een Europees comparatief onderzoek van incidentie van MBLs en attitudes van oncologen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De vergrijzing van de samenleving, de vooruitgang in de medische technologie en de groeiende aandacht in de maatschappij voor de autonomie van de patiënt, hebben geleid tot een grotere wetenschappelijke discussie over de rol van de geneeskunde aan het levenseinde van patiënten. Uit voorgaand epidemiologisch onderzoek is gebleken dat medische belissingen rond het levenseinde van patiënten (MBLs) vooral bij kankerpatiënten zeer frequent voorkomen en dat artsen aan het levenseinde van kankerpatiënten andere opties nemen. De centrale onderzoeksvraag voor dit project is: 'Waarom nemen oncologen en andere artsen aan het levenseinde van kankerpatiënten andere MBLs?' Deze onderzoeksvraag wordt verder uitgediept aan de hand van 3 thema's: (1) de achtergrondkenmerken van MBLs (artsen- en patiëntenkenmerken); (2) de betekenis van 'attitudes' van artsen voor het nemen van MBLs; (3) de betekenis van 'sociale normen' van artsen voor het nemen van MBLs. Deze thema's zullen onderzocht worden aan de hand van verschillende datasets: (1) twee bestaande databestanden van grootschalige sterfgevallenstudies in Vlaanderen (1998) en Nederland (1995) (2) een sterfgevallenonderzoek van kankeroverlijdens in 6 Europese landen in 2001 (5th FW project van de EC) (3) een attitudeonderzoek bij medische oncologen van 6 Europese landen in 2002 (5th FW project van de EC). Organisaties: • Zorg rond het levenseinde
Onderzoekers: • JEAN BERNHEIM • JOHAN BILSEN • LUC DELIENS • Lieve VAN DEN BLOCK • WILLEM DISTELMANS
Opstellen vragenlijst voor publieksonderzoek binnen de Pianofabriek vzw (jan-febr 2002) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit onderzoeksproject heeft als doelstelling de bezoekers van het Vlaams Gemeenschapscentrum 'De Pianofabriek vzw' in Sint-Gillis in kaart te brengen. Hiertoe werd een registratieformulier en een enquête opgesteld. Gedurende een week in april 2002 werden alle bezoekers van het centrum geregistreerd en bevraagd. Hieruit blijkt dat het Centrum wekelijks bijna 2000 bezoekers bereikt. Het Gemeenschapscentrum bereikt vooral bezoekers uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar kent eveneens een nationale en zelfs internationale uitstraling. Verder blijkt dat het publiek van het Centrum heel jong is. De meest populaire activiteiten zijn de dans- en bewegingscursussen. Onder kinderen zijn vooral de taalcursussen populair. Profielen van de deelnemers aan verschillende soorten activiteiten werden opgesteld. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers:
• MARK ELCHARDUS • MICHAEL DEBUSSCHER • Frank STEVENS
Financieel historische analyse van beursgerelateerde data van de Belgische spoorwegsector. Universiteit Antwerpen Abstract: Financieel historische analyse van beursgerelateerde data van de Belgische spoorwegsector. Organisaties: • ALGEMENE ECONOMIE • Algemene economie
Onderzoekers: • Julien van den Broeck
Perspectives on mathematical practices - (internationale conferentie 24-26 oktober 2002) Vrije Universiteit Brussel Abstract: In recente tijden is er een zekere verschuiving aan de gang van theoretisch gerichte filosofie van de wiskunde (zogenaamde 'grondslagenstudies') naar een filosofie die meer aandacht heeft voor de wiskundige praktijk zelf in navolging van het pionierswerk van Imre Lakatos. Dit congres wil een stand van zaken brengen in verband met deze nieuwe ontwikkeling. Organisaties: • Centrum voor Logica en Wetenschapsfilosofie
Onderzoekers: • Bart VAN KERKHOVE • JEAN VAN BENDEGEM
Who elected WTO ? De politieke legitimiteit van internationale organisaties (EU en WTO). Universiteit Antwerpen Abstract: Er is wat mis met de politieke legitimiteit van internationale politieke organisaties zoals de WTO, IMF, World Bank, FTAA, EU en G8. Dit blijkt uit de antiglobaliseringsbeweging die niet alleen mobiliseert tegen de negatieve sociale en ecologische gevolgen van economische globalisering, maar die ook de voet dwars zet tegen wat ze het `ondemocratische karakter' van de internationale besluitvorming noemt. De voortschrijdende emigratie van beslissingsmacht van de nationale staat naar internationale organisaties maakt de politieke legitimiteitkwestie inderdaad opnieuw prangend. De geografische en sociale afstand tussen het besluitvormingscentrum en de bevolking is sterk gegroeid. Dat is een van de centrale debatten in de literatuur omtrent multilevel governance. Het is de legitimiteitscrisis van de internationale organisaties die het voorwerp is van dit onderzoek. Als cases werd geopteerd voor twee internationale organisaties die sterk van elkaar verschillen, maar die beide model kunnen staan voor twee uitersten op het continuüm van intergouvernementeel naar supranationaal: de Europese Unie (EU) en de World Trade Organisations (WTO). De volgende aspecten worden onderzocht. In heel het debat speelt de antiglobaliseringsbeweging een vooraanstaande rol. Vandaar dat het de moeite loont om deze beweging onder de loep te nemen. Wie zijn deze mensen? Wat willen ze? Hoe mobiliseren ze? Een hele rist onderzoeksmethoden worden hierbij gehanteerd. Gezien internationale organisaties ver af staan van de bevolking, mogen we veronderstellen dat de rol van de media in het creëren van kennis en houdingen over die organisaties erg belangrijk is. Daarom wordt een uitgebreide media-analyse ondernomen, in de meest diverse media, zowel gefocust op bepaalde topbijeenkomsten (Laken ' EU en Quatar 'WTO) als longitudinaal. Hoeveel en wanneer berichten de media over EU en WTO en hoe doen ze dat dan? Politieke legitimiteit is niet alleen een kwestie van structuren die al dan niet democratisch zijn, het heeft ook en misschien vooral te maken met de perceptie van die politieke instellingen. Daarom is de attitude van de bevolking tegenover EU en WTO een belangrijk aspect. Op basis van de beschikbare surveys zullen we de houding van de Belgische bevolking tegenover EU en WTO analyseren en in verband brengen met de andere legitimiteitaspecten die we onderzoeken. Organisaties: • Politieke wetenschappen • Media, middenveld en politiek (M2P)
Onderzoekers: • Peter Bursens • Stefaan Walgrave • Hildegarde Van den Bulck
The 'Mitteleuropa' empire. Geotragiek en dynamiek van de geschiedenis. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project vindt zijn oorsprong in de groeiende interesse voor culturele en maatschappelijke invalshoeken rond Europese integratie, met inbegrip van het recent uitbreidingsdebat. Met wel bijdragen tot de Europese geschiedenis i.s.m. het Europacentrum J. Monnet. Organisaties: • VAKGROEP INTERNATIONALE ECONOMIE, INTERNATIONAAL MANAGEMENT EN DIPLOMATIE • Internationale economie, internationaal management en diplomatie
Onderzoekers: • Evrard Claessens