ONDERZOEK VAN BRANDOORZAKEN
INHOUD: 1
DOEL VAN EEN BRAND-ONDERZOEK ...........................................2
1.1 Opzettelijke brandstichting ............................................................................................. 2 1.1.1 Constitutieve bestanddelen van het misdrijf .................................................................. 2 1.1.1 Verscheidene soorten van opzettelijke brandstichting ................................................... 4 1.1.2 Verzwarende omstandigheden bij opzettelijke brandstichting..................................... 10 1.1.3 Poging tot opzettelijke brandstichting.......................................................................... 11 1.2
Onopzettelijke brandstichting. ...................................................................................... 13
1.3
Vernieling door ontploffing. .......................................................................................... 14
2 STRUCTUUR VAN HET DESKUNDIG ONDERZOEK, BESCHIKBARE TECHNIEKEN ...............................................................17 3 3.1
ONDERZOEK VAN DE BRANDPLAATS.........................................25 Te volgen stappen tijdens het onderzoek ...................................................................... 25
3.2 Het eigenlijk deskundig onderzoek ............................................................................... 32 3.2.1 Algemene methodische aanpak.................................................................................... 33 3.2.1 Bijzondere gevallen vragen gedetailleerd speurwerk................................................... 35 3.2.2 Andere technieken en hulpmiddelen staan ter beschikking : ....................................... 39 3.2.3 Interpretatie van de details ........................................................................................... 39
4
MOTIVATIE OM BRAND TE STICHTEN..........................................46
5
AANWIJZINGEN VOOR BRANDSTICHTING - KNIPPERLICHTEN50
6
MOGELIJKE ACCIDENTELE BRANDOORZAKEN ........................55
7
OPERATIONELE KNIPPERLICHTEN..............................................60
7.1
Bij de oproep ................................................................................................................... 60
7.2
Op weg naar de brand.................................................................................................... 61
7.3
Bij aankomst op de brand .............................................................................................. 61
7.4
Tijdens de brandbestrijding : ........................................................................................ 63
7.5
Na de brand..................................................................................................................... 65
Onderzoek van brandoorzaken
1
1
Doel van een brand-onderzoek
Bij brand moet een brandoorzaak kunnen aangeduid worden : -
in geval van dodelijke slachtoffers of gekwetsten
-
het ontdekken van de opzettelijke (arson)en onopzettelijke brandstichting (strafwetboek art 510 tot 520)
-
het vastleggen van de verantwoordelijkheden op strafrechtelijk en burgerrechtelijk gebied.
De misdrijven van brandstichting worden in het Belgisch strafrecht gerangschikt onder de misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen en worden behandeld in art. 510 tot en met art. 520 van het Strafwetboek, titel IX, hoofdstuk III, boek II, afdeling l : brandstichting.
We behandelen achtereenvolgens: 1. de opzettelijke brandstichting (art. 510 - 518) 2. de onopzettelijke brandstichting (art. 519) 3. de vernieling van gebouwen, enz...., door het veroorzaken van een ontploffing (art. 520).
1.1 Opzettelijke brandstichting
1.1.1 Constitutieve bestanddelen van het misdrijf
De verscheidene misdrijven betreffende de opzettelijke brandstichting vertonen allen twee gemeenschappelijke constitutieve bestanddelen : 1. het moreel bestanddeel: de opzettelijkheid : de dader moet vrijwillig, opzettelijk gehandeld hebben, m.a.w. hij moet gehandeld hebben met de wil om brand te stichten, zelfs indien zijn uiteindelijke bedoeling iets anders beoogde. De wet voorziet impliciet een
Onderzoek van brandoorzaken
2
algemeen opzet, d.i. het oogmerk om brand te stichten, met uitsluiting van onvoorzichtigheid, nalatigheid en onoplettendheid.
het oogmerk om brand te stichten, met uitsluiting van onvoorzichtigheid, nalatigheid en onoplettendheid.
2. het materieel bestanddeel: de daad van brandstichting: de dader moet de brand gesticht hebben aan een voorwerp en het misdrijf is voltrokken zodra de brand gesticht wordt, zelfs indien het voorwerp slechts licht aangetast wordt. Hieruit mogen wij onmiddellijk besluiten dat de gevallen van poging tot brandstichting uiterst zeldzaam zullen zijn.
de dader moet de brand gesticht hebben aan een voorwerp en het misdrijf is voltrokken zodra de brand gesticht wordt, zelfs indien het voorwerp slechts licht aangetast wordt.
Onderzoek van brandoorzaken
3
1.1.1 Verscheidene soorten van opzettelijke brandstichting
1.1.1.1 Brandstichting van bouwwerken, kunstwerken, voertuigen, waar de dader een menselijke aanwezigheid moest vermoeden. Art. 510 bepaalt: "Met dwangarbeid van 15 tot 20 jaar worden gestraft zij die in brand steken : gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, rijtuigen, wagons, vliegtuigen of andere kunstwerken, bouwwerken of motorvoertuigen, indien de dader moest vermoeden dat zich aldaar op het ogenblik van de brand één of meer personen bevonden." a) Aard van de in brand gestoken zaken. Deze opsomming is beperkend, doch zo volledig dat alle voorziene gevallen erin opgenomen blijken te zijn. b) Vereiste van aanwezigheid van derden. De tekst van art. 510 somt de plaatsen en tuigen op, waarvan het in brand steken met dwangarbeid van 15 tot 20 jaar wordt gestraft "indien de dader moest vermoeden dat zich aldaar op het ogenblik van de brand één of meer personen bevonden.
Het artikel 510 is toepasselijk op de brandstichtingen, opzettelijk gepleegd (d.i. met de wil de brand te stichten) in de onroerende of roerende zaken in dit artikel opgesomd, op voorwaarde: o dat op het ogenblik van de brand, één of meer personen zich werkelijk in die plaatsen bevonden o dat de dader die aanwezigheid van derden moest vermoeden.
Onderzoek van brandoorzaken
4
Art. 510 is niet van toepassing in de volgende gevallen: -
Indien de dader de brand aangestoken heeft in één van de opgesomde plaatsen, denkende dat zich aldaar derden bevonden en zelfs met de bedoeling hierdoor één of meer personen om het leven te brengen, doch dat er zich in feite niemand in de in brand gestoken plaats bevond, dan zal, ondanks de misdadige bedoeling van de dader, het feit niet kunnen vervolgd worden op grond van art. 510.
-
Indien derden toevallig aanwezig waren in de in brand gestoken plaats, doch dat het bewezen is dat de dader die aanwezigheid niet vermoed heeft en ook niet moest vermoeden, dan zal art. 510 ook niet toepasselijk zijn.
Het spreekt evenwel voor zichzelf dat, indien de plaats waar de brand aangestoken werd een woonplaats is of een plaats waar derden normaal aanwezig zijn, het slechts uit gans uitzonderlijke omstandigheden zal kunnen blijken dat de dader die aanwezigheid niet moest vermoeden. Moet de persoon, die zich bevond in de plaats waar de brand aangestoken werd, werkelijk gevaar gelopen hebben in de brand om te komen, en moet deze omstandigheid in ieder concreet geval nagegaan en vastgesteld worden ? Vanzelfsprekend niet: de werkelijke aanwezigheid van derden volstaat, zelfs indien de aanwezige persoon de in brand gestoken plaats zeer gemakkelijk kon verlaten. De wetgever heeft enkel het algemeen gevaar beoogd, waaraan een persoon blootgesteld is, die zich in een plaats bevindt waar brand gesticht wordt. Het is even evident dat de aanwezigheid van derden slechts in aanmerking genomen wordt op het ogenblik van de brandstichting. Personen die, na de brandstichting, in de plaats binnentreden, hetzij om meubels of andere waardevolle voorwerpen uit de brand te redden, hetzij om de brand te blussen, komen vanzelfsprekend niet in aanmerking voor de eventuele toepassing van art. 510. Vermits de wetgever bij het uitvaardigen van art. 510 niet alleen de bescherming van de eigendommen, doch in de eerste plaats de bescherming van de personen voor ogen heeft gehad, speelt de omstandigheid, dat de dader van de brandstichting eigenaar zou zijn van het in brand gestoken goed, geen rol.
Onderzoek van brandoorzaken
5
1.1.1.1 Brandstichting van onroerende eigendommen, schepen, vaartuigen, vliegtuigen, waar de dader geen menselijke aanwezigheid moest vermoeden, van bossen, wouden, schaarhout of vruchten te velde. Art. 511,1e lid bepaalt: "Met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar worden gestraft, zij die in brand steken, hetzij de onroerende eigendommen in artikel 510 vermeld, hetzij schepen, vaartuigen en vliegtuigen, maar buiten de gevallen in dat artikel omschreven, hetzij wouden, bossen, schaarhout of vruchten te velde." Deze tekst straft de brandstichting die gepleegd wordt: a) in de onroerende eigendommen opgesomd in art. 510, b) in schepen, vaartuigen of vliegtuigen, c) van zekere voortbrengselen van de bodem, op voorwaarde: -
ofwel dat er zich, op het ogenblik van de brandstichting, niemand in die plaatsen bevond, om het even wat de dader geweten of vermoed heeft omtrent die eventuele aan- of afwezigheid van derden
-
ofwel dat de dader niet moest vermoeden dat er zich aldaar iemand bevond, ongeacht de feitelijke aan- of afwezigheid van derden.
Anderzijds heeft de wetgever de brandstichting in wouden enz...., op gebied van de bestraffing, gelijkgesteld met de andere brandstichtingen voorzien door art. 511, al. 1, omdat dergelijke brandstichting een zeer aanzienlijke schade kan berokkenen en zeer erge gevolgen kan meebrengen. De continuïteit van de ontvlambare stoffen heeft immers voor gevolg dat de brand een zeer grote uitbreiding kan nemen. Om onder toepassing te vallen van art. 511, al. 1, moeten de door deze wetsbepalingen beoogde brandstichtingen gepleegd zijn door iemand die geen uitsluitende eigenaar is van de in brand gestoken eigendommen. Dit moet a contrarie afgeleid worden uit de tekst van alinea 2 van hetzelfde artikel.
1.1.1.2 Brandstichting van andermans roerende goederen. Art. 512,1e lid bepaalt: "Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van honderd frank tot duizend frank worden gestraft, zij die opzettelijk de roerende goederen die aan een ander toebehoren in brand steken, met uitzondering van schepen, vaartuigen en vliegtuigen, en op voorwaarde dat de daad aan anderen ernstig nadeel kan berokkenen".
Onderzoek van brandoorzaken
6
Het art. 512 beteugelt het in brand steken van roerende goederen die aan een ander toebehoren, met uitzondering van schepen, vaartuigen en vliegtuigen. De uitzondering gemaakt voor schepen, vaartuigen en vliegtuigen is vanzelfsprekend, vermits het in brand steken van deze goederen onder de toepassing valt van de strengere bepalingen van art. 511. De wetgever heeft gewild dat dit specifiek misdrijf alleen zal bestaan op . voorwaarde dat de daad aan anderen ernstig nadeel kan berokkenen. Daarom is het nuttig nader te bepalen dat het misdrijf impliceert dat het door brand vernielde voorwerp een bepaalde waarde heeft en de vernieling ervan dus iemand ernstige schade kan berokkenen. De wetgever heeft dus de gevallen willen uitschakelen in dewelke de schade gering is: hij heeft evenwel niet geëist dat de schade aanzienlijk zou zijn.
1.1.1.3 Brandstichting van onroerende eigendommen, schepen, vaartuigen, vliegtuigen, waar de dader geen menselijke aanwezigheid moest vermoeden, van bossen, wouden, schaarhout of vruchten te velde, door hun eigenaar. Art. 511,2e lid bepaalt: "Indien de eigendommen echter uitsluitend toebehoren aan hen die ze hebben in brand gestoken, en de brand met kwaad of bedrieglijk opzet is gesticht, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van tweehonderd frank tot duizend frank".
1.1.1.4 Brandstichting van roerende eigendommen door hun eigenaar. Art. 512,2e lid bepaalt: "Indien de roerende goederen uitsluitend toebehoren aan hen die ze hebben in brand gestoken en de brand met kwaad of bedrieglijk opzet is gesticht, zijn de straffen zes maanden tot drie jaar gevangenisstraf en geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank".
Onderzoek van brandoorzaken
7
Het art. 512, tweede alinea, bevat, zoals het tweede lid van art. 511, een bepaling betreffende de kwaadwillige of bedrieglijke brandstichting van eigen roerende goederen.
1.1.1.5 Brandstichting door overslaan van de brand. De art. 516 en 517 voorzien twee soorten van brandstichting, waarbij het overslaan van de brand van de in brand gestoken zaak naar een andere zaak, in aanmerking moet genomen worden. Art. 516 bepaalt: "Hij die, met het oogmerk om een van de feiten te plegen omschreven in de artikelen 510, 511 en 512, enige zaak in brand steekt, zodanig geplaatst dat de brand zal overslaan op de zaak die hij wil vernielen, wordt gestraft alsof hij rechtstreeks de laatstbedoelde zaak had in brand gestoken of gepoogd in brand te steken". Art. 516 voorziet het geval waar de dader gehandeld heeft met het oogmerk om één van de feiten te plegen, omschreven in de art. 510, 511 en 512, d.w.z. het voornemen heeft gehad één der onroerende of roerende eigendommen in brand te steken, welke door vermelde artikelen bedoeld zijn, doch hiertoe de brand niet rechtstreeks aangestoken heeft in voormelde eigendommen, maar wel een andere zaak in brand gestoken heeft, die evenwel zodanig geplaatst was "dat de brand zal overslaan op de zaak die hij wil vernielen". In dat geval zal de brandstichter gestraft worden alsof hij de laatst bedoelde zaak rechtstreeks had in brand gestoken of gepoogd in brand te steken.
Art. 517 bepaalt: "Wanneer de brand overslaat van de zaak die de schuldige wilde verbranden, op een andere zaak waarvan de vernieling strafbaar is met een zwaardere straf, wordt deze uitgesproken, indien de twee zaken zodanig geplaatst waren dat de brand noodzakelijk van de ene op de andere moest overslaan". Art. 517 daarentegen, voorziet het geval waar de dader een bepaalde zaak in brand steekt, welke hij wil vernielen, doch waar de brand overslaat op een andere zaak, omdat de twee zaken zodanig geplaatst waren dat de brand noodzakelijk van de ene op de andere, d.i. van de werkelijk in brand gestoken zaak op een andere zaak, moest overslaan. In dergelijk geval, indien de brandstichting van de zaak waarop de brand oversloeg, zwaarder gestraft wordt dan de brandstichting van de zaak, die werkelijk en rechtstreeks in brand gestoken werd, wordt die zwaardere straf uitgesproken, d.w.z. dat de dader dient vervolgd te worden wegens brandstichting van de zaak waarop de brand overgeslagen is.
Onderzoek van brandoorzaken
8
Het verschil tussen art. 516 en 517, wat hun toepassingsgebied betreft, is op het eerste gezicht niet zo gemakkelijk merkbaar.
³W XLQKXLVM H´
$
%
&
In beide gevallen gaat het om een dader, die de brand aansteekt in een bepaalde zaak, derwijze dat de brand naar een andere zaak zal overslaan. Maar art. 516 bepaalt uitdrukkelijk dat de dader moet gehandeld hebben met het opzet, deze laatste zaak in brand te steken. Het werkelijke overslaan van de brand wordt echter niet vereist, vermits de bepaling de poging tot brandstichting voorziet. Voor de toepassing van art. 517 moeten integendeel verenigd zijn : o de feitelijke omstandigheden waaruit blijkt dat de brand noodzakelijk van de ene naar de andere zaak moet overslaan. o het werkelijk overslaan van de brand : indien, ondanks de uit de omstandigheden voortvloeiende noodzakelijkheid van het overslaan van de brand, de brand in werkelijkheid van de ene naar de andere zaak niet overgeslagen is (bijvoorbeeld omdat de brand tijdig kon geblust worden), dan zal, bij gebrek aan bewezen opzet om de tweede zaak in brand te steken, de dader enkel vervolgd worden wegens brandstichting van de zaak die hij werkelijk in brand gestoken heeft, en niet wegens poging tot brandstichting van de andere zaak, die slechts als gevolg van een gelukkig toeval of van onvoorziene omstandigheden, van de brand gespaard bleef.
Onderzoek van brandoorzaken
9
1.1.2 Verzwarende omstandigheden bij opzettelijke brandstichting.
De wet voorziet twee soorten verzwarende omstandigheden bij opzettelijke brandstichting, te weten:
1.1.2.1 Brandstichting bij nacht. Art. 513 bepaalt: "Wordt de brand bij nacht gesticht, dan worden de bij de artikelen 510 tot 512 bepaalde straffen vervangen als volgt: -
dwangarbeid van vijftien tot twintig jaar, door levenslange dwangarbeid
-
dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar, door dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar
-
de gevangenisstraf en de geldboete, bij artikel 511, tweede lid, en artikel 512, eerste lid, bepaald, door opsluiting
-
de gevangenisstraf en de geldboete, bij artikel 512, tweede lid, bepaald, door gevangenisstraf van een jaar tot vier jaar en geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank".
Samengevat: Wordt de brand bij nacht gesticht, dan worden de straffen vervangen als volgt: n art 510: dwangarbeid van 15-20 jaar
à
levenslang
n art 512: dwangarbeid van 10-15jaar
à
15-20 jaar dwangarbeid
n art 511, 2° lid, en art 512, 1° lid: gevangenisstraf en geldboete
à
opsluiting
n art 512, 2° lid: de gevangenisstraf en de geldboete à
1-4 jaar gevangenis en geldboete 50-500 frank.
De nacht is een verzwarende omstandigheid voor alle brandstichtingen. Het begrip "nacht" wordt door de wet, in art. 513, niet nader omschreven. Voor het begrip "nacht" geldt niet de bepaling van art. 478 van het Strafwetboek, die slechts op diefstal toepasselijk is : "diefstal bij nacht is de diefstal gepleegd meer dan een uur vóór zonsopgang en meer dan een uur na zonsondergang".
Onderzoek van brandoorzaken
10
Onder nacht dient te worden verstaan het tijdstip waarop redelijkerwijze wordt aangenomen dat er wordt geslapen, dat de hulp dan langzamer op gang komt en het gevaar voor uitbreiding van de brand groter is. Nacht is die tijdspanne gedurende welke de normale dagactiviteiten hebben opgehouden en waarbij de duisternis de brandstichting enerzijds gemakkelijker en anderzijds gevaarlijker heeft gemaakt.
1.1.2.2 Brandstichting met verwondingen of de dood als gevolg. Art. 518 bepaalt: "Wanneer de brand verwondingen heeft veroorzaakt aan een of meer personen en de dader van het feit moest vermoeden dat zij zich in de in brand gestoken plaatsen bevonden op het ogenblik van de misdaad of van het wanbedrijf, wordt de schuldige veroordeeld alsof die verwondingen met voorbedachten rade waren toegebracht en wordt de door de wet hierop gestelde straf toegepast, indien deze zwaarder is dan de straf die wegens brandstichting op hem toepasselijk is. In het tegenovergestelds geval wordt de laatstbedoelde straf tot twee jaar boven het maximum verhoogd, indien zij in opsluiting of tijdelijke dwangarbeid bestaat. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf toegepast". De verzwarende omstandigheid bestaat en de verhoging van de straf is toepasselijk indien de brandstichter moest vermoeden dat één of meer personen zich in de in brand gestoken plaats bevonden op het ogenblik van het misdrijf. Voormelde aanwezigheid van de slachtoffers in de in brand gestoken plaatsen moet bestaan op het ogenblik van de brandstichting ; dit wordt ten andere uitdrukkelijk bepaald in de wettekst. Indien toegesnelde personen, die zich ter plaatse begeven hebben om hulp te bieden, om de brand te blussen, in de brand omgekomen zijn of verwondingen opgelopen hebben, zullen hun verwondingen of hun dood geen verzwarende omstandigheid bij de brandstichting uitmaken.
1.1.3 Poging tot opzettelijke brandstichting.
Art. 514 bepaalt: "Wanneer op brandstichting gevangenisstraf gesteld is, wordt de poging tot brandstichting gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank".
Onderzoek van brandoorzaken
11
Wij hebben reeds opgemerkt dat, vermits de brandstichting als voltrokken beschouwd wordt, zodra de in brand gestoken zaak enigszins door het vuur aangetast werd, de gevallen van poging tot brandstichting in de praktijk eerder zeldzaam zullen zijn. Niettemin kunnen zich, bij brandstichting, alhoewel uitzonderlijk en zelden, de twee graden van poging voordoen : -
mislukt misdrijf: het vuur wordt gedoofd vooraleer het voorwerp van de brandstichting erdoor is aangetast
-
onvrijwillig gestaakte of eenvoudige poging : de brandstichter wordt betrapt vooraleer hij brand heeft gesticht.
Voorbeeld van mislukt misdrijf : de brandstichter heeft de brandende toorts geplaatst tegen de zaak die hij wil vernielen en verwijdert zich, in de verwachting dat zijn daad het beoogd gevolg zal hebben ; door een omstandigheid, onafhankelijk van zijn wil, doet dit gevolg zich echter niet voor, bvb. omdat de toorts door de regen uitgedoofd wordt of tijdig door een derde weggenomen wordt. Voorbeelden van eenvoudige poging : -
de dader wordt betrapt op het ogenblik dat hij de brandende toorts plaatst tegen of in de zaak die hij wil vernielen,
-
het geval waar de dader benzine gegoten heeft over de zaak die hij wil in brand steken, en die betrapt en in de uitvoering van zijn misdadig opzet gestopt wordt op het "ogenblik waar hij op het punt staat het vuur aan te steken.
Onderzoek van brandoorzaken
12
1.2 Onopzettelijke brandstichting.
Art. 519 bepaalt: "Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft het veroorzaken van brand van andermans roerende of onroerende eigendommen, -
hetzij door ouderdom of gebrek aan herstelling of reiniging van nabijgelegen ovens, schoorstenen, smederijen, huizen of fabrieken,
-
hetzij door het aansteken van vuren op het veld op minder dan honderd meter afstand van huizen, gebouwen, wouden, heiden, bossen, boomgaarden, beplantingen, hagen, mijten, tassen graan, stro, hooi, voeder of van enige andere stapel brandbare stoffen,
-
hetzij door vuur of licht te dragen of te laten staan of vuurwerk aan- of af te steken zonder voldoende voorzorg".
Niet om het even welke onopzettelijke brandstichting is strafbaar: de brand moet veroorzaakt zijn door een gebrek aan voorzorg of een onvoorzichtigheid die bevat is in de opsomming welke in bedoelde tekst voorkomt. De oorzaken van de brand worden dus op limitatieve wijze opgesomd door art. 519. Daarentegen wordt, door dit artikel, het voorwerp van de onopzettelijke brandstichting op de breedste wijze aangeduid :"... het veroorzaken van brand van andermans roerende of onroerende eigendommen". Het moet andermans eigendommen betreffen : het onopzettelijk in brand steken van een eigen goed is eenvoudigweg niet strafbaar. De eventuele aanwezigheid van derden in het onopzettelijk in brand gestoken goed speelt geen rol. De verzwarende omstandigheden van art. 518 worden evenmin in aanmerking genomen.
Art. 519 voorziet 4 categorieën onvoorzichtigheden of nalatigheden : 1. Ouderdom of gebrek aan herstelling of reiniging van nabijgelegen ovens, schoorstenen, smederijen, huizen of fabrieken. Voorbeeld: schouwbrand door gebrek aan reiniging van de schoorsteen. M.i. zou hier ook in aanmerking komen een brand door kortsluiting veroorzaakt, wanneer de kortsluiting te wijten is aan ouderdom of aan een gebrek aan herstelling. De elektrische leidingen maken immers deel uit van het huis. Onderzoek van brandoorzaken
13
2. Aansteken van vuren op het veld op minder dan honderd meter afstand van huizen, gebouwen, wouden, heiden, bossen, boomgaarden, beplantingen, hagen, mijten, tassen graan, stro, hooi, voeder of van enige andere stapel brandbare stoffen. 3. Dragen of laten staan van vuur of licht zonder voldoende voorzorg. Door deze uitdrukking heeft de wetgever beoogd alle feiten van onvoorzichtige verspreiding van vuur of lichten, niet enkel gedragen door de mens, doch eveneens door machines of tuigen onder het beheer van de mens geplaatst, zonder dat het vereist is dat hij deze zelf zou besturen. Voorbeelden : onvoorzichtig wegwerpen van een brandend lucifertje, van een niet-uitgedoofde sigaretten- of sigarenpeuk, achterlaten van een niet uitgedoofd vuur door kampeerders, enz. 4. Aan- of afsteken van vuurwerk zonder voldoende voorzorg. Het is om het even op welke plaats dit geschiedt.
1.3 Vernieling door ontploffing.
Art. 520 bepaalt: "Met straffen bij de vorige artikelen bepaald, en naar de onderscheidingen aldaar gemaakt, worden gestraft zij die gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, rijtuigen, wagons, vliegtuigen of andere kunstwerken, bouwwerken of motorvoertuigen door het veroorzaken van een ontploffing vernielen of pogen te vernielen". Het artikel 520, betreffende de vernieling en de poging tot vernieling door ontploffing, stemt precies overeen met deze van het art. 510, met inbegrip o.m. van de vliegtuigen en van de motorvoertuigen. Dergelijke vernieling of poging tot vernieling moet opzettelijk gebeuren en wordt gelijkgesteld met opzettelijke brandstichting wat de beteugeling betreft. Zoals bij brandstichting, een gedeeltelijke aantasting van het goed volstaat, zal, voor de toepassing van art. 520, een gedeeltelijke vernieling voldoende zijn om de misdaad of het wanbedrijf als voltrokken te beschouwen. De verzwarende omstandigheden van art. 513 en 518 komen hier ook in aanmerking, evenals de bepalingen van art. 514 betreffende de strafbaarheid van de poging tot wanbedrijf. Art. 520 is dus toepasselijk op de vernieling (geheel of gedeeltelijk) en de poging tot vernieling van de erin opgesomde eigendommen, opzettelijk veroorzaakt door om het even welke soort ontploffing : aanleggen van een mijn, plaatsen of werpen van een bom, ontploffing door gas, benzine, enz-
Onderzoek van brandoorzaken
14
De artikelen 510 tot 520 van het Strafwetboek over de brandstichting kunnen als volgt schematisch worden voorgesteld.
Art. 510
- opzettelijke brandstichting - bouwwerken - voertuigen
Art. 511 1°lid
- dwangarbeid 15 tot 20 jaar -art-513/bijnacht: levenslange dwangarbeid
- menselijke aanwezigheid
-art-518/dood of verwondingen: evt. Zwaardere straf
- opzettelijke brandstichting
- dwangarbeid 10 tot 15 jaar
- bouwwerken kunstwerken
-art. 513/bij nacht: dwangarbeid 15 tot 20 jaar
- voertuigen -wouden,... - geen menselijke aanwezigheid Art. 512 1°lid
Art. 511 2° lid
Art. 512 2° lid
- opzettelijke brandstichting
- gevangenisstraf 1 tot 5 jaar
- roerende goederen
- en geldboete 100 tot 1000 f r.
- van een ander
-art. 513/bij nacht: opsluiting
- geen voertuigen - ernstig nadeel
-art-514/poging: gevangenisstraf 2 maand tot 2 jaar en geldboete 26 tot 200 fr.
- opzettelijke brandstichting
- gevangenisstraf 1 tot 5 jaar
- onroerende eigendommen
- en geldboete 200 tot 1000fr.
- voertuigen
-art. 513/bij nacht: opsluiting
- geen menselijke aanwezigheid - door eigenaar
-art.514/poging: gevangenisstraf 2 maand tot 2 jaar en geldboete 26 tot 200 fr
- opzettelijke brandstichting
- gevangenisstraf 6 maand tot 3 jaar
- roerende eigendommen
- en geldboete 26 tot 200fr.
- door eigenaar
-art. 513/bij nacht: gevangenisstraf 1 tot 4 jaar en geldboete 50 tot 500 BFr -art.514/poging: gevangenisstraf 2 maand tot 2 jaar en geldboete 26 tot 200 fr
Onderzoek van brandoorzaken
15
Art. 519
Art.520
- onopzettelijke brandstichting andermans roerende of onroerende goederen
- gevangenisstraf 8 dagen tot 3 maand en/of - geldboete 26 tot 500 fr.
opzettelijke ontploffing
zie opzettelijke brandstichting
Het burgelijk recht:
Op burgerrechtelijk gebied wordt het deskundigenonderzoek geregeld in het Gerechtelijk Wetboek, art. 962 tot 991.
De rechtsgrond kan te vinden zijn in het Burgerlijk Wetboek: a) misdrijven en oneigenlijke misdrijven : art. 1382 : elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden. art. 1383 : ieder is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt. b) huur van huizen : art. 1733 : hij (de huurder) is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan.
Noot: Men spreekt van WANBEDRIJF 1 voor een strafmaat vanaf 8 dagen gevangenis en een geldboete vanaf 26 BFr (nu 26 €). Hier spreekt men van GEVANGENISSTRAF. Men spreekt van MISDAAD voor een strafmaat vanaf 5 jaar gevangenis. Hier spreekt men van OPSLUITING. ( … Het hotel is beide gevallen hetzelfde)
Tot 1996 bestond er ook nog dwangarbeid.
1
Chris Van den Wyngaert, Strafrecht en strafpriocesrecht in hoofdlijnen, Maklu1998, pag. 342
Onderzoek van brandoorzaken
16
2
Structuur van het deskundig onderzoek, beschikbare technieken
De brandtechnische of pyrotechnische analyse van een brandplaats beoogt uiteraard "het ontdekken van de waarheid", het vinden van de mogelijke, de vermoedelijke of de zekere brandoorzaak. Dit onderzoek steunt vooral op een zo getrouw mogelijke wedersamenstelling -
van de originele situatie,
-
van de feiten en handelingen vóór de brand,
-
van het brandverloop zelf.
Zoals bij elk ander ongeval wordt deze reconstructie opgebouwd vanuit: -
onvolledige overblijfselen en sporen,
-
subjectieve getuigenissen (over de brand, over de originele situatie, ...) van getuigen, bewoners, werkgever, werknemers,...
-
waarnemingen die op verschillende manieren aanvaardbaar kunnen verklaard worden.
Daarenboven onderscheidt een brand zich van andere ongevallen : -
door de gedeeltelijke, soms gehele vernieling van de materiële gegevens en door de hevigheid van de brand zelf: een brand vernietigt zijn eigen sporen en oorzaak.
-
door de blusoperaties : bluswater, opruiming, zoeken naar verborgen haarden, salvage
-
door instorting waarbij de brandhaard bedolven wordt en verborgen zit onder de puinen.
We moeten dus vaststellen dat hoe heviger en omvangrijker een brand is, en hoe belangrijker het a fortiori is er de juiste oorzaak van te kennen, hoe moeilijker het wordt deze te achterhalen. In het algemeen is het onderzoek naar de oorsprong en de oorzaak van een brand gebaseerd op het waarnemen van "verdachte" elementen, anomalieën, die zich juist onderscheiden door het verschil ten opzichte van het normale, het gewone.
Onderzoek van brandoorzaken
17
Dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd door een branddeskundige, in samenwerking en coördinatie met een aantal andere technieken en disciplines: -
-
de politionele diensten (politie, rijkswacht, gerechtelijke politie): •
ondervraging van betrokken personen, schadeleiders, getuigen
•
aanleggen fotodossier
•
inbraaksporen
•
vingerafdrukken, voetsporen
•
buurtonderzoek
•
financiële toestand
•
sociale, economische, en verzekeringstechnische toestand
de brandweer: •
• -
-
-
algemeen: §
eerste vaststellingen
§
verloop van de brand
§
verloop van de bluswerken
detail: zie operationele knipperlichten
gerechtelijke geneeskunde: •
onderzoek van gekwetsten : brandwonden, verstikkingsverschijnselen
•
autopsie (uitwendige en inwendige lijkschouwing) van dodelijke slachtoffers
•
toxicologisch onderzoek : CO, alcohol, drugs,...
laboratoriumonderzoek: •
gerechtelijke politie
•
analyse van brandresten naar brandversnellers
•
allerlei onderzoeken op elektrisch, scheikundig, metaalkundig,... gebied
de verzekeraar: •
dekkingen
•
polisvoorwaarden
•
schade-eisen.
Onderzoek van brandoorzaken
18
Het aanduiden van een brandoorzaak is eigenlijk een antwoord zoeken op de vragen : 1. Welke brandbare stof is beginnen branden ? 2. Welke is de ontstekingsbron ? (vlam, hittepunt, warmtebron) 3. Is de temperatuur van de ontstekingsbron groter dan de ontbrandingstemperatuur van de brandbare stof ?
Van belang zijn dan de fysische gegevens over: - de ontbrandingstemperatuur van de brandbare stof - de temperatuur van de ontstekingsbron.
De praktische gegevens over de ontbrandingstemperatuur van vaste stoffen zijn de volgende: Vaste stoffen Kunststoffen: ABS Acrylaat Nylon Polycarbonaat Polyester Polyethyleen Polypropyleen Polystyreen Poly-urethaan PVC Teflon Diversen: Hout Papier Cellulose Nitrocellulose Katoenweefsel Viscose / Rayon Jute Polyesterweefsel Nylonweefsel
Onderzoek van brandoorzaken
Ontbrandingstemperatuur ( °C) 420 400 50 570 450 350 560 490 420 470 600
250 - 350 200 - 350 300 140 300 - 400 300 - 400 240 circa 380 circa 440
19
Acrylweefsel Wol Paraffine / Stearine Rubber Kunstrubber Houtskool Steenkool Anthraciet Hooi Turf Stro Was Lucifers
circa 300 570 160 360 200 - 400 140-300 circa 350 250 - 450 . 230 230 - 450 240 300 - 400 • 160-180
Bij de ontbranding van gassen en vloeistoffen speelt niet alleen de ontbrandingstemperatuur een rol, maar ook het vlampunt, de explosiegrenzen en de dampdichtheid: Ontbr.Temp Vlampunt Explosie- Dampdichtheid (to.v. lucht) (°C) grenzen (°C) (vol %) 600 5-15 0,55 Methaan Ethaan 500 3-13 1,04 450 2,1 -9,5 1,56 Propaan 370 1,9-8,5 2,09 Butaan Isobutaan 460 1,8 - 8,4 2,1 Pentaan 250 <-40 1,4 - 7,8 2,5 Hexaan 225 -22 1,2 - 7,4 3,0 Heptaan 210 -5 1,1 -6,7 3,45 Acetyleen 350 2,5 - 80 0,9 Benzeen 500 -14 1,4-7 2,7 Tolueen 480 7 1,3-6,8 3,2 Xyleen 480 20-25 1 -6 3,7 Cyclohexaan 250 -17 1,3-7,8 2,9 Autobenzine 500 -40 1 -7 3,5 Huisbrandolie ±250-300 ±50 0,5-7 6 Dieselolie 250-300 ±50 0,5-7 8 Petroleum 250-300 ±50 0,5-7 4,5 Terpentine ±250-300 ±50 0,5-7 4,8 Frituurvet 350 ±250-380 Smeerolie 300-400 Methanol 480 6 6-36 1,1 Onderzoek van brandoorzaken
20
Ethanol Isopropanol Acetaldehyde Furfural Aceton Methylethylketon Methylisobutylketon Cyclohexanon Ether Di-isopropylether Cellosolve Ethylacetaat Iso-amaylacetaat Waterstof Koomonoxide Zwavelkoolstof Zwavelwaterstof Ammoniak Lijnolie
460 480 185 580 600 515 720 560 190 630 510 550 560 560 640 115 270 630 430
10 12 <-40 56 -20 -14 16 44 -41 -21 40 -1 23 •
3,3-19 2-12 4-57 . 2-13 1,7 - 48 4-75 12-74 1,2 - 50 4-45 15-27 -
1,6 1,5 3,3 2 2,5 3,5 3,4 2,6 3,0 4,5 0,07 0,97 2,6 1,19 0,6 -
De praktische gegevens over de temperatuur van de voornaamste de ontstekingsbronnen zijn de volgende : Ontstekingsbron Lucifer - bij het aansteken Sigaret Brandend hout Soldeerbrander - op 50 cm van de vlam Kaarsvlam - op 15 cm van de vlam Gasvlam Las-/snijbrander Elektrische vonk of boog Gloeilamp (glastemperatuur) Infraroodstralers Kachel (keramisch materiaal) Alcoholvlam
Onderzoek van brandoorzaken
Temperatuur (° C) 800 1500 300 - 400 1000-1400 1500 250 700-1400 200 1000-1500 2000 - 3000 4000 170-200 180-350 500 - 600 1200-1700
21
De strengheid van de brand is afhankelijk van : -
De verbrandingswarmte (J/kg) De verbrandingssnelheid (kg/s)
Het product hiervan levert de snelheid van warmte-ontwikkeling of calorisch debiet (Watt, KWatt, MWatt), ook (HRR) genaamd: Heat Release Rate is een vermogen (warmte of energiedebiet): indien een voorwerp brandt, zet het met een bepaalde hoeveelheid energie vrij per seconde (kJ/sec = kW) HRR = verbrandingswarmte x verbrandingssnelheid J kg J Eenheid [ -- x ---- of ---- = kW ] Kg sec sec
Het theoretisch blusvermogen van water door koeling is begrensd tot 2,6 MW/l/sec terwijl dit in de praktijk slechts 0.84 MW/l/sec zal bedragen.
1000 Watt = 1 K Watt 1.000.000 Watt = 1000 KWatt = 1M Watt De rate of heat release bepaalt de strengheid, de dynamica van de brand.
Onderzoek van brandoorzaken
22
VOORWERP
kW
VOORWERP
kW
Referenties
Kamer4x4m, gewoon bemeubeld Stookketel Motor/personenwagen
4.000 kW 40 kW 80 kW
Sigaret Lucifer Aansteker Lamp
100 W 100 W
1.800 kW 3.600 kW
Kerstbomen, 7 kg, vochtig Kerstbomen, 7 kg, droog Kerstbomen, droog
100 kW 800-1600 kW 500 - 650 kW
Kerstbomen, 6,5 kg, groen
69 kW
Kast, metaal
Kerstbomen, 7 kg, droog
650 kW
Kast, klein
1.800 kW
Kast, hout
3.100-6.400 kW
TV-toestellen
120-290 kW
Paletten, 5 st Paletten h = 1,22 m
Enkele W 50 W
Kast, vezelplaat Kleerkast + kleding
270 - 770 kW
1.900 kW 2.000-6.000 kW
PE afvalbakje
15 kW
7 l afvalbakje
20 - 50 kW
Zetel, 1-zit
2.000 kW
4-18 kW
Sofa, 2-zit
2.800-3.000 kW
vuilnisbak
140-350 kW
Sofa, 3-zit
3.500 kW
afval, plastiek & papier
120-350 kW Matras, enkel
1.000 kW
afvalbakje, PE, 14 liter
gordijnen
150-250 kW
Stapelbed
4.500 kW
zetel
tot 750 kW
Kiosk, 2 panelen
1.800 kW
290 - 370 kW
Kiosk, 3 panelen
7.000 kW
zetel, katoen
Onderzoek van brandoorzaken
23
stoel, PVC
270 kW
zetel, PU
1350-1990 kW
sofa, PU
3120 kW
Voertuigen Austin Maestro
8.500 kW
Citroen BX
4.500 kW
kussen latex
117 kW
Bestelwagen
35.000 kW
kussen PU
40 kW
Vrachtwagen
100.000 kW
Kussen polyester
30 kW
Spoorwegwagon
22.000 kW
Vaartuig
40.000 kW
Matras, katoen
40 - 970 kW
Matras, PU
810-2630 kW
Benzine, plas, 0,6 m2
400 kW
Op het internet vinden we nuttige informatie via : www.bfrl.nist.gov www. firedynamics. Com
Onderzoek van brandoorzaken
24
3
Onderzoek van de brandplaats
3.1 Te volgen stappen tijdens het onderzoek
Het onderzoek ter plaatse gebeurt in een aantal tussenstappen en in deze volgorde: 1. eerst maakt de onderzoeker zich eigen aan de plaatssituatie, zijnde de constructie en het gebruik van het gebouw, alsook de omstandigheden waarin de brand zich heeft voorgedaan. 2. vervolgens wordt de plaats bepaald waar de brand ontstaan is : dit betreft de zone en het niveau. Het spreekt vanzelf dat de plaats, waar de brand is ontstaan, nauw samenhangt met de brandschade zelf. Het komt erop aan de verschillende schadesporen nauwkeurig te analyseren en uit het geheel van de vaststellingen, de juiste besluiten te trekken. De bepaling van de plaats, waar de brand is ontstaan, wordt steeds vooraf gegaan door een reconstructie van de feiten, zowel naar plaats als naar tijd. Aldus kan een juist beeld bekomen worden van het ontstaan, de uitbreiding en de blussing van de brand. Een aantal belangrijke punten, welke hierbij een rol spelen zijn : -
de verspreiding van hitte door conductie, convectie en straling
-
de aard van de aanwezige brandbare materialen
-
de plaats en de verdeling van deze materialen
-
uitwendige factoren, inzonder de wind
-
het verloop van de blussingswerken.
3. het bepalen van de eigenlijke brandoorzaak: wat is de warmtebron, ontstekingsbron of hittepunt en welke materialen waren eerst bij de brand betrokken ? 4. indien de brand opzettelijk zou zijn aangestoken, is het nuttig te achterhalen op welke wijze dit kan gebeurd zijn. Hieruit kan eventueel de motivatie van de brandstichter(s) afgeleid worden.
Onderzoek van brandoorzaken
25
Ook het brandverslag houdt rekening met deze tussenstappen in de rubrieken : rubriek 16. aard van gebouw of constructie: -
ééngezinswoning
-
appartement
-
hotel
-
café, restaurant
-
caravan
-
kantoorgebouw
-
school
-
ziekenhuis
-
rustoord
-
winkel, warenhuis
-
industrie
-
landbouw
-
bouwwerf
-
vaartuig
-
schouwspelzaal
-
andere
rubriek 17. vermoedelijke plaats van ontstaan van de brand : -
woonkamer
-
-keuken
-
slaapkamer
-
gang, trappenhuis
-
kantoor
-
stookplaats
-
garage
-
afvalkoker, container
-
opslagplaats
-
zolder, dak
-
werkplaats
-
verfspuitcabine
-
winkel
-
eetzaal
-
onbekend
Onderzoek van brandoorzaken
26
-
andere
rubriek 18. vermoedelijke warmtebron : -
kooktoestel elektrisch
-
kooktoestel gas
-
waterverwarmer elektrisch
-
waterverwarmer gas
-
elektrische installatie
-
elektrische verlichting
-
centrale verwarming gas
-
centrale verwarming elektrisch
-
plaatselijke elektrische verwarming
-
plaatselijke gasverwarming
-
plaatselijke verwarming kolen
-
houtkachel, open haard
-
lucifer
-
sigaret, tabak
-
kaars
-
televisie
-
lasapparaat, snij-apparaat
-
onbekend
-
andere
rubriek 19. materiaal dat vermoedelijk eerst ging branden -
meubilair
-
textiel
-
papier, karton
-
plafondbekleding
-
muurbekleding
-
kunststof
-
isolatiemateriaal
-
frituurvet
-
verf, vernis
-
hooi, stro
-
-gas
Onderzoek van brandoorzaken
27
-
benzine, olie
-
asfalt, bitumen
-
kolen, roet
-
onbekend
-
andere
rubriek 20. vermoedelijke brandoorzaak: -
roker
-
droogkoken
-
-gaslek
-
explosie
-
bliksem
-
laswerk, snijwerk
-
verf afbranden
-
oververhitting
-
afval verbranden
-
zelfontbranding
-
kortsluiting
-
technisch defect
-
spelen met vuur
-
brandstichting
-
onbekend
-
andere.
Onderzoek van brandoorzaken
28
De gegevens van de brandverslagen leveren volgende statistieken op inzake de interventies van de Brandweer, zoals deze werden gepubliceerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken over de jaren 1991 en 1992.
rubriek 16: aard van gebouw of constructie :
- huis, appartement - café, restaurant, hotel - caravan - kantoorgebouw - school - ziekenhuis, rustoord - winkel, warenhuis - industrie - landbouwgebouw - schouwspelzaal - andere
1991(%) 64,90 4,79 1,61 2,73 2,69 2,26 4,23 9,76 6,51 0,51 100,00 28,00
1992(%) 45,96 3,83 1,59 2,12 1,63 1,33 3,00 7,59 4,14 0,43 28,38 100,00
rubriek 17: vermoedelijke plaats van ontstaan van de brand: - woonkamer - keuken - slaapkamer - gang, trappenhuis - stookplaats - garage - afvalkoker - opslagplaats - zolder, dak - werkplaats - onbekend - andere
Onderzoek van brandoorzaken
14,80 9,69 2,78 0,95 2,94 2,90 2,40 3,68 3,62 3,30 17,80 35,20 100,00
14,92 9,32 2,81 0,98 2,47 3,14 2,17 3,73 4,36 2,46 15,35 38,29 100,00
29
rubriek 18: vermoedelijke warmtebron : - televisie - elektrisch toestel - gastoestel - elektrische installatie - elektrische verlichting - verwarm ingsapparaat met kolen - houtkachel, open haard - lucifer, kaars - sigaret - lasapparaat - onbekend - andere
0,49 3,68 5,64 7,67 0,82 3,24 16,70 11,00 2,89 2,10 31,70 14,10 100,00
0,56 3,63 5,66 8,58 1,11 1,09 3,08 19,77 10,16 0,51 1,93 43,92 100,00
rubriek 19: materiaal dat vermoedelijk eerst ging branden - meubilair - textiel - papier - bekleding - kunststof - isolatiemateriaal -frituurvet - hooi, stro -gas - benzine, olie, verf - asfalt, bitumen - kolen, roet - onbekend, andere
Onderzoek van brandoorzaken
5,49 6,23 13,00 6,57 7,85 11,00 4,16 10,80 1,73 7,59 1,63 23,90 100,00 34,00
4,71 4,62 8,90 4,34 6,02 8,04 2,73 4,97 1,22 5,31 1,10 16,11 31,93 100,00
30
rubriek 20: vermoedelijke brandoorzaak: - roken - droogkoken, zelfontbranding - gaslek, explosie - bliksem - laswerk, verf afbranden - oververhitting - afval verbranden - kortsluiting - technisch defect - spelen met vuur
4,21 9,31 3,03 11,2 0,79 40,30 9,05 14,30 4,57 3,22 100,00
2,83 3,32 1,83 1,11 1,91 25,32 4,83 9,12 7,34 2,10
-brandstichting - onbekend, andere
9,00 33,00
8,98 31,31 100,00
Het aantal opzettelijke brandstichtingen is in werkelijkheid hoger en kan geschat worden op ca 30 %, er rekening mee houdend : -
dat de helft van de onbekende oorzaken tot de opzettelijke brandstichting kan behoren
-
dat een aantal branden en brandstichtingen niet ter kennis komt van de brandweer.
De gebouwen en objecten die het meest kwetsbaar zijn voor opzettelijke brandstichting zijn : 1. scholen, jeugdcentra, clubhuizen 2. restaurants, café's, bars 3. woonhuizen 4. bouwplaatsen 5. magazijnen 6. hotels 7. winkels, warenhuizen, winkelcentra 8. agrarische gebouwen 9. industriële gebouwen 10. auto's, vrachtwagens, caravans
Onderzoek van brandoorzaken
31
3.2 Het eigenlijk deskundig onderzoek
Het eigenlijk deskundig onderzoek verloopt systematisch en bestudeert de algemeenheden en details in het schadebeeld. 1. Wanneer afstappen ? Alhoewel niet steeds noodzakelijk kan het soms van belang zijn dat de onderzoeker zo vlug mogelijk en nog gedurende de brand ter plaatse komt. Enerzijds heeft men het gevoel dat men er niet veel kan uitrichten wegens rook, water, duisternis en de aanvankelijke, doorgaans verwarrende informatie. Anderzijds kan men op dat ogenblik nog in contact komen met de brandweermannen die het eerst de brand hebben aangevallen, met de politie- of rijkswachtmensen die de eerste vaststellingen verrichtten, met de werknemers van het bedrijf. Komt men later op de plaats van de brand toe, is het nog moeilijk al deze bevoorrechte getuigen te doen terugkeren. 2. Duur van het onderzoek Van zodra mogelijk wordt een eerste rondgang gemaakt en wordt het eigenlijk onderzoek van de brandplaats gestart. Bij kleine branden zal de plaats van de brandhaard vlug zichtbaar zijn. Bij grotere branden echter is een methodisch onderzoek vereist en kan het uren, dagen of weken duren vooraleer het onderzoek ter plaatse beëindigd wordt. 3. Technieken, middelen: Een belangrijk middel immers betreft de techniek van het opruimen van het puin of zo Kirk het uitdrukt: "You have to dig in" - "Je moet erin spitten, delven graven. Bij branduitbreiding wordt de plaats waar de brand ontstaan is immers bedolven onder neervallende puin. Slechts door nadien dit puin te verwijderen kan men opnieuw de originele brandhaard bereiken en pogen vast te stellen wat zich kan voorgedaan hebben. Soms kan men deze opruiming zelf uitvoeren met een schop; andere keren heeft men enkele mensen nodig voor het verplaatsen van meubelen of andere inboedel en nog een andere keer heeft men een kraan of bulldozer nodig voor het verwijderen van ingestorte muren, vloerplaten of dakgedeelten.
Onderzoek van brandoorzaken
32
3.2.1 Algemene methodische aanpak
Alhoewel elke brand en elk brandonderzoek verschillend zijn, kan men toch proberen zjch een bepaalde methode eigen te maken. Algemeen kan het onderzoek ter plaatse als volgt verlopen:
1. studie van het schadebeeld aan de buitenzijde van het gebouw
-
de plaats waar de brand uit het gebouw is geslagen en de schade aan het dak bevatten reeds belangrijke aanwijzingen over het niveau en de plaats van de brand, alsook over de intensiteit ervan.
Foto 1: de schade aan het dak en de dakgoot toont de plaats van de brandhaard binnen in het gebouw.
-
schade aan het gebouw, vensters, rooksporen op de gevels, dakgoot
-
V-patroon op buitenwanden kunnen aanwijzingen geven over nabijheid van de oorsprong, over de windrichting.
2. een algemene rondgang aan de binnenzijde en wel vanaf de minst beschadigde gedeelten zodat uiteindelijk de plaats/de zone waar de brand ontstaan is kan omschreven worden.
We volgen de terugweg van het vuur: -
van licht berookt naar zwaar berookt
-
van lagere temperatuur naar hogere
-
van licht naar zwaar verkoolde zone.
3. de gewone branduitbreiding gebeurt van beneden naar boven zodat we vanaf de brandplaats het verloop van de branduitbreiding reconstrueren rekening houdend met windrichting, openingen, trappen, en dergelijke. De brandschade op plafond en de V-vormige sporen op muren en inboedel zijn hierbij van groot belang. De schade aan het plafond is heviger boven de brandoorsprong. V-patronen kunnen naar de oorsprong wijzen.
Onderzoek van brandoorzaken
33
4. in de brandzone gaan we vervolgens op zoek naar het laagste punt, de laagste zone van de brandhaard. De oorsprong is dikwijls te vinden, dicht bij het laagste punt van beschadiging.
Hierbij moet puin geruimd worden of moet inboedel verplaatst worden. Eventueel moet verplaatste inboedel eerst terug op zijn oorspronkelijke plaats komen. Onderkant van inhoud en inzonder meubilair moet onderzocht worden. Brandsporen op meubilair en binnenschrijnwerk kunnen aanduidingen geven over de oorsprong. 5. uiteindelijk kunnen we dan de originele brandhaard bepalen. Hiervoor komen de meest beschadigde plaatsen of voorwerpen in aanmerking. We moeten vooral op zoek gaan naar wat eventueel "verdwenen" (= weggebrand) is. Hiervoor is het nodig te weten welke de oorspronkelijke inboedel is. Aldus komen we tot het algemeen gezegde dat een brandonderzoek een moeilijke zaak is, daar een brand zijn eigen sporen vernietigt. Een ervaren onderzoeker dient te zoeken naar en aandacht te hebben voor wat eventueel volledig is weggebrand. 6. de plaats waar de brand ontstaan is, wordt aldus steeds maar kleiner zodat we uiteindelijk in deze kleinst mogelijke zone op zoek gaan naar de eigenlijke brandoorzaak. 7. in deze zone moet dan ook eventueel worden overgegaan tot het nemen van monsters teneinde de aanwezigheid van brandversnellers te kunnen opsporen.
Onderzoek van brandoorzaken
34
8. een laatste fase bestaat erin het ganse brandverloop nogmaals te beredeneren, vertrekkend van de gevonden brandhaard en brandoorzaak rekening houdend met de inboedel, de constructiematerialen, het verloop van de brandinterventie, enz.
3.2.1 Bijzondere gevallen vragen gedetailleerd speurwerk
Het is duidelijk dat voorgaande punten een algemene methode beschrijven, maar dat voor het bepalen van de brandhaard (en) en brandoorzaak, soms gedetailleerder speurwerk noodzakelijk is. We denken hierbij aan :
1. het onderzoek van een elektrische installatie
2. het onderzoek van motoren en allerlei toestellen. Rekening houdend met de verkleuring, de corrosie en de verwringing van metalen gedeelten kan men bepalen of het toestel de brand heeft veroorzaakt of gewoon door de brand is beschadigd.
3. belangrijk is het onderzoek van de vloer. We komen terug op het verwijderen van de puinen, waarbij de puinen zelf onderzocht worden, maar waarbij het uiteindelijke doel tevens is de oorspronkelijke vloer te kunnen bekijken. De toestand van de vloer (in hout, beton, steen, tapijt) bevat talrijke nuttige informatie: -
over de plaats(en) en het niveau waar de brand ontstaan is
-
over het eventueel uitgieten van een ontvlambare vloeistof
-
beschermde zones leren ons waar de inboedel zich juist bevond
-
over de intensiteit van de brand op het vloerniveau.
4. het terugplaatsen en de reconstructie van de inboedel is belangrijk voor het ontdekken van brandsporen (V-vormige sporen, verbranding van de onderzijde, ...), voor het bepalen van de branduitbreiding, om te weten wat ergst verbrand is en wat eventueel volledig is weggebrand. Foto 7: reconstructie van een badkamerkast met schuifladen, lavabo, hangkastjes. Het geheel is telkens verbrand vanaf rechts en vanaf onderaan.
Onderzoek van brandoorzaken
35
5. het onderzoek van bepaalde stukken van hout - glas - metaal is belangrijk : -
voor het bepalen van de opgetreden temperaturen
-
voor het bepalen van het brandverloop (smeulende brandhaard brandhaard met snelle warmte-afgifte).
a) diepte van verkoling van het hout: -
geeft aanwijzingen over de richting en de uitbreiding van de brand
-
geeft aanwijzingen over de tijdsduur dat het op een bepaalde plaats gebrand heeft
-
diepere verkoling wordt meestal dichter bij de oorsprong gevonden.
b) glas als een indicator -
rooksporen: Zware rooksporen wijzen
-Op trage brand -Verwijdering oorsprong
Lichte rooksporen wijzen op
van
de
-Weinig schade -Hoge temperatur -Snelle brand -Nabijheid oorsprong
-
van
de
kapot springen van het glas: Brede barsten wijzen op
Verwijdering oorsprong
van
Kleine barsten wijzen op
Hoge temperatuur
de
Snelle brand Nabijheid oorsprong -
van
de
lampen: Smelten in de richting van de warmte Beginnen te vervormen en smelten
Onderzoek van brandoorzaken
36
-
Onderscheid tussen glasbreuk: Door warmte
Door inslag
Afgeronde barst
Stervormige barst
Afgeronde hoeken
scherpe hoeken
Afgeronde randen
Scherpe randen
Aan één kant berookt
Niet berookt
Ligt op de puinen
Ligt onder de puinen
Liggen hoofdzakelijk buiten
Liggen hoofdzakelijk binnen
c) smelten van metalen De smelttemperaturen van de meest voorkomende materialen op temperatuurvolgorde zijn: Stof Kwik Stearine Zwavel Soldeer Tin Lood Zink Glas Aluminium Hardsoldeer Brons Messing Zilver Email Goud Koper Gietijzer Staal Smeedijzer Nikkel Porcelein Platina
Onderzoek van brandoorzaken
Smelttemperatuur (°C) -39 50 116 circa 180 232 327 419 circa 600 659 820 - 920 900 920 960 950-1000 1063 1083 1050-1200 1300-1400 1400 1451 1550 1775
37
Kwarts Chroom Wolfram
Onderzoek van brandoorzaken
1700-2000 1800 3380
38
3.2.2 Andere technieken en hulpmiddelen staan ter beschikking :
1. laboratoriumonderzoek, inzonder wat betreft het opsporen van brandversnellers, maar ook wat betreft het ontdekken van technische defecten aan allerlei toestellen, en dergelijke, of ook in verband met de brandweerstand van bouwelementen en inzender de brandreactie van materialen. 2. fotografie : om evidente en praktische redenen worden van een brandplaats talrijke foto's genomen. Ook voor het louter pyrotechnisch onderzoek is het soms handig te beschikken over talrijke foto's. Sommige situaties en details zijn misschien ter plaatse aan de aandacht ontsnapt en kunnen op de foto's bestudeerd worden. 3. belangrijk is eveneens de ondervraging van personen : eigenaars, bewoners, getuigen, brandweermannen, eerste vaststellers van politie en/of rijkswacht. 4. ook de resultaten van het onderzoek van slachtoffers met brandwonden of de autopsie van dodelijke slachtoffers kan helpen een bepaalde zaak op te lossen of ze minstens in een bepaalde richting duwen. 5. het spreekt vanzelf dat het pyrotechnisch deskundigen-onderzoek moet gebeuren in coördinatie met het politioneel onderzoek We denken aan : vroegere schadegevallen, het verzekeringstechnisch aspect, sporen van inbraak, ondervraging van getuigen, enz.
3.2.3 Interpretatie van de details
Een aantal details van het schadebeeld moeten correct en met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden:
1.
laagste plaats met brandschade.
Aangezien bij brand het convectie-effect het grootst is, bestaat telkens in hoofdzaak een opwaartse uitbreiding van de brand. Aldus kan volgens deze algemene regel de originele brandhaard dan gevonden worden bij de laagste plaats met brandschade. Een belangrijke regel is dus "dat de laagste plaats met brandschade, ook de plaats is waar de brand is ontstaan". Er zijn echter een aantal uitzonderingen op het mechanisme van de verticale branduitbreiding naar boven, waarbij wij dan een onregelmatige uitbreiding of zelfs een uitbreiding naar beneden vaststellen.
Onderzoek van brandoorzaken
39
Voorbeelden hiervan zijn : -
het naar beneden vallen van brandende houten vloeren en daken
-
het naar beneden vallen van brandende gordijnen
-
het naar beneden lopen van brandende vloeistoffen.
Bij de ontdekking van een laagste zone dienen wij ons telkens de vraag te stellen of het mechanisme van een neerwaartse branduitbreiding zich niet heeft voorgedaan. Indien dergelijk mechanisme op deze plaats niet aanwezig is, moet deze laagste zone dan beschouwd worden als de plaats, waar de brand is ontstaan.
De plaatsen, waar het neerwaartse mechanisme dan wel aanwezig is, zijn uiteraard voor interpretatie vatbaar. Er zijn dan 2 mogelijkheden : -
de brand is op de bovenste plaats ontstaan en een neerwaartse branduitbreiding heeft zich voorgedaan.
-
de brand is inderdaad op de laagste plaats ontstaan, heeft zich op een normale manier uitgebreid naar boven, waarna sommige stukken brandend naar beneden zijn gevallen. Op die plaats ontstaat dan een gecombineerde schade van de originele beginbrand en de neerwaartse branduitbreiding. In sommige gevallen kan het dan zeer moeilijk, zelfs onmogelijk zijn, te besluiten wat zich het eerst heeft voorgedaan. Bij grotere brandschades, waar houten vloeren en daken naar beneden zijn gevallen, kan het dan soms zeer moeilijk zijn om te besluiten op welk niveau en op welke verdieping, de brand eigenlijk ontstaan is.
Sommige vaststellingen kunnen dan helpen bij deze interpretatie : -
getuigenverklaringen omtrent de plaats, waar de brand in ieder geval ontstaan of niet ontstaan is.
-
nazicht van het uitwendig schadebeeld en inzonder de branduitslag langs vensters en openingen.
2.
De plaats met de grootste brandschade.
Een andere techniek bestaat erin de plaats, waar de brand is ontstaan, te koppelen aan de omvang van de schade en dus ook aan de verbrandingstijd. We kunnen aannemen dat de duur van de brand, het grootst is op de plaats waar deze is ontstaan. Hieruit volgt dan de algemene regel "dat de plaats met de grootste brandschade, de plaats is waar de brand is ontstaan".
Onderzoek van brandoorzaken
40
Een aantal factoren beïnvloeden uiteraard deze algemene regel: -
het feit dat de brand niet overal op het zelfde ogenblik gedoofd wordt.
-
het verloop van de blussingswerken.
-
een ongelijke verdeling van brandbare materialen.
-
brandhaarden, welke nog uren kunnen blijven smeulen onder de puinen tijdens de nablussing.
Hoe kleiner de beschadigde oppervlakte en hoe korter de duur van de brand, hoe juister deze algemene regel kan toegepast worden. Er zijn dus een aantal beperkingen te formuleren met betrekking tot de plaats met de grootste brandschade, welke zou kunnen bepaald worden door de verkolingsdiepte van hout, de smelting van metalen, de aanwezige vervormingen en verkleuringen,...
3.
Gaten in houten vloeren.
3.1. Bij gewone plankenvloer: Een verschijnsel dat regelmatig voorkomt, is het feit dat gaten of openingen branden in houten vloeren. De interpretatie van dit verschijnsel is soms moeilijk en er mag in ieder geval niet telkens besloten worden : -
dat gaten in een houten vloer overeenkomen met de laagste plaats met brandschade.
-
dat gaten in houten vloeren, een bewijs zijn dat op deze plaats een ontvlambare vloeistof heeft gebrand.
Algemeen kan een onderscheid gemaakt worden tussen 2 soorten openingen : -
smalle, langwerpige openingen, welke ontstaan zijn langs de voegen van houten vloeren.
-
meer cirkelvormige openingen, waar een grotere vloeroppervlakte is weggebrand.
Telkens en in beide gevallen moet in ieder geval bepaald worden of de opening is ingebrand van boven of van onder. Volgende details zijn hierbij van belang : -
de verbranding van de planken zelf.
-
de verbranding aan de randen van de opening.
-
de verbranding van de balken.
-
de verbranding van de balkuiteinden.
Onderzoek van brandoorzaken
41
Het doorbranden van een houten vloer of het branden van openingen erin, is geen aanwijzing dat in ieder geval een ontvlambare vloeistof op de houten vloer heeft gebrand. Het tegenovergestelde doet zich ook voor: het zijn de dampen van de vloeistof die branden, terwijl de vloeistof zelf in contact met de vloer eigenlijk voorkomt dat verkoling op die plaats ontstaat. De verschroeiing en verkoling kan wel ontstaan aan de rand van de plas.
3.2. Bij planken met een tand- en groefverbinding: De situatie verandert enigszins wanneer de planken van de houten vloer voorzien zijn van een tand- en groefverbinding. Een ontvlambare vloeistof kan wel nog niet doorheen de vloer penetreren, maar zal wel in de openingen lopen en op die plaatsen branden. Op die manier kunnen langwerpige openingen in de houten vloer ontstaan langs de tand- en groefverbindingen. Ook vaste brandende materialen kunnen gaten doen branden in de vloer vanaf de bovenzijde: -
houten balken van daken of plafonds.
-
de vloerbekleding zelf, o.a. tapijten.
-
allerlei thermoplastische stoffen, o.a. van gordijnen en bekledingen.
-
elk ander vast brandbaar materiaal.
3.3. Meubilair: Wat betreft de meubilering kan deze rechtstreeks in contact zijn met de vloer, waardoor deze beschermd wordt tegen brand. Meubilering op pootjes (o.a. een bed) beschermt de vloer wel tegen neervallende brokstukken, maar niet tegen de hitte van de brand zelf.
3.4. Matrassen en beddegoed: Door het branden van de matras en het beddegoed zal onder een bed zelfs een grotere brandschade ontstaan, welke op deze plaats, een opening in de vloer kan branden.
3.5. Een opening, welke vanaf de onderzijde in de vloer is gebrand, kan ontstaan : -
door een brand in de onderliggende kamer.
-
door een brand, welke ontstaat in de vloer zelf, bijv. wanneer elektrische bedrading in de vloer aanwezig is.
-
door brand, welke op de vloer zelf is ontstaan.
Onderzoek van brandoorzaken
42
4.
Twee of meerdere brandhaarden.
Het spreekt vanzelf dat de aanwezigheid van twee of meerdere, gescheiden en onafhankelijke brandplaatsen, een aanwijzing is voor opzettelijke brandstichting. De aanwezigheid van deze twee of meerdere brandhaarden dient echter kritisch onderzocht. Er bestaan immers een aantal mechanismen, waarbij de ene brandhaard, het gevolg kan zijn van de andere, welke uiteindelijk blijkt de enige originele brandhaard te zijn. Voorbeelden hiervan zijn : -
conductie van warmte doorheen een gemetste muur.
-
brandoverslag langs de buitengevel via vensters en openingen.
-
branduitbreiding door convectie langs verticale kokers (lift, technische kokers, ...), welke een schouw vormen voor de rookgassen.
-
brandoverslag door straling naar naburige woningen, voertuigen, beplantingen,...
-
vliegvuur.
-
ontsteking, ontploffing en brand van gelekte of ontsnapte gassen of ontvlambare dampen, welke zich in een laag hebben verzameld.
5.
Geometrie van de brandplaats.
Wanneer zich geen hevige wind voordoet of wanneer een regelmatige verdeling van de brandbare materialen aanwezig is, kan een andere algemene regel geformuleerd worden, "dat de plaats van de originele brandhaard gelegen is in het geometrisch centrum van het schadebeeld". De waarde van deze algemene regel vermindert naarmate de omvang en de oppervlakte van de brandschade groter wordt en kan volledig onjuist zijn bij een volledige vernieling.
6.
V-patronen en oplopende lijnen.
Wanneer brand ontstaat op een bepaalde plaats, ontstaan twee gelijktijdige bewegingen bij de branduitbreiding : -
een opwaartse uitbreiding.
-
een progressieve zijdelingse of concentrische uitbreiding.
De resultante van deze twee bewegingen is een V-patroon of een oplopende lijn. De punt van de V of van de oplopende lijn wijst dan telkens naar de originele brandhaard.
Onderzoek van brandoorzaken
43
De aanwezigheid van deze V- en oplopende lijnen is belangrijk, maar ook op deze algemene regel zijn uitzonderingen. Voorbeelden hiervan zijn : -
brand die ontstaat aan het plafondniveau zal langzaam naar beneden komen en vooral horizontaal uitbreiden, bijv. langs een houten wand. Op deze houten wand zal een V-vormig brandpatroon ontstaan waarbij de oorsprong van de brand gelegen is vertikaal boven de onderste punt van het V-patroon.
-
bij de aanwezigheid van meerdere brandhaarden kunnen meerdere Vvormige patronen ontstaan, waarbij uiteindelijk slechts één van de brandhaarden de originele is.
Samengevat:
Na een volledig nazicht van het algemeen en gedetailleerd schadebeeld moeten alle details hiervan geanalyseerd worden : -
rekening houdend met de geformuleerde algemene regels.
-
rekening houdend met de mogelijke afwijkingen en uitzonderingen.
De verschillende mogelijkheden, welke hierbij bestaan en de onderlinge verbanden kunnen weergegeven worden onder de vorm van een beslissingsboom. Er zijn hierbij dan uiteindelijk 4 mogelijkheden : -
de gekozen originele brandhaard is de laagste brandplaats en alle hogere brandschade kan vanaf deze plaats ontstaan zijn. Gelet op de normale uitbreiding van de brand in opwaartse richting is deze plaats dan ook een mogelijke originele brandhaard.
-
de gekozen originele brandhaard is niet de laagste plaats met brandschade, maar alle lagere verbranding kan vanaf deze plaats ontstaan zijn. Er bestaan inderdaad bepaalde mechanismen, waarbij een neerwaartse branduitbreiding kan ontstaan. Indien alle lagere brandschade vanaf dit punt kan afkomstig zijn, kan de gekozen originele brandhaard welke hoger is gelegen, toch de originele brandhaard zijn.
-
de gekozen originele brandhaard is de laagste plaats met brandschade, maar alle hogere schade kan er niet van afgeleid worden. De gemaakte veronderstelling, wat de oorsprong van de brand betreft is wellicht onjuist en een nieuwe oorsprong op een hoger niveau moet in beschouwing genomen worden.
-
de gekozen originele brandhaard is niet de laagste plaats met brandschade en alle lagere brandschade kan er niet van afgeleid worden. Ook in dit geval moet een nieuwe oorsprong gezocht worden, op een lager niveau.
Onderzoek van brandoorzaken
44
Het geheel van deze redenering zal toelaten de oorsprong van de brand vast te leggen, zowel wat plaats als niveau betreft.
Een gekozen oorsprong moet echter telkens opnieuw gecontroleerd worden en men moet nagaan of het volledige schadebeeld en de volledige branduitbreiding aanneembaar kunnen verklaard worden vanaf deze oorsprong. Eventueel moeten andere oorsprongen eveneens geselecteerd worden en onderworpen aan de testprocedure. Op deze plaats van de oorsprong moet dan vervolgens gezocht worden : -
naar een mogelijke oorzaak of ontstekingsbron.
-
naar het brandbaar materiaal dat het eerst in brand is gekomen.
Indien op de plaats van de oorsprong, een ontstekingsbron en brandbaar materiaal kunnen aangeduid worden, dan hebben wij op deze plaats te doen met de zekere of vermoedelijke brandoorzaak.
Onderzoek van brandoorzaken
45
4
Motivatie om brand te stichten
Bij brandstichting kan het ontdekken van de motivatie helpen om de brandstichter te ontmaskeren.
Motivatie is de "reden waarom" brand wordt gesticht: waarom zou hier nu brand gesticht worden en door wie ?
De basismotieven zijn de volgende :
1. Fraude : vrijwillige misdaad met het doel oneerlijke en onwettige winst te verweven: a. directe fraude: -
om uitbetaling van de verzekerde verzekeringsmaatschappij te bekomen
kapitalen
-
kan het gevolg zijn van de volgende omstandigheden :
door
de
-
onmogelijkheid om huis af te betalen
-
onmogelijkheid om huis te verkopen
-
faling in 't vooruitzicht
-
verandering van het gebouw
-
verslechtering van de ligging
-
verkeerde aankoop
-
verouderde aankoop
-
onenigheid tussen zakenpartners, gezinsleden
-
veroudering van het materiaal
-
moeilijkheid om huurcontract te verbreken
-
wens voor verfraaiing
-
verzekerde waarde (vb. waarde nieuw) veel hoger dan venale waarde
-
weigeren van afbraakvergunning (geklasseerd gebouw)
Onderzoek van brandoorzaken
46
b. indirecte fraude: -
De verzekerde is meestal onschuldig. De brandstichter heeft wel indirect belang: -
het uitschakelen van een concurrent
-
schuldeiser die liquiditeiten eist van verzekerde
-
verbreken van huurcontract.
c. mogelijke fouten van brandstichter bij directe fraude: -
te hoge dekking, recente aanpassing
-
voorafgaandelijk verwijdering van dure of persoonlijke objecten
-
denken dat verzekeringspolis "gered" moet worden
-
te haastig om vergoeding te willen ontvangen
-
te goed op de hoogte zijn van de verzekeringsprocedures
-
recente en frequente verandering van maatschappij
-
uitschakelen van brandalarm, blusinrichtingen, e.d.
2. Pyromanie: een gestoorde dader die een ziekelijke, oncontroleerbare afwijking vertoont om vlammen en vuur te zien, de brandweer in actie wil zien en zelfs zijn hulp aanbiedt: a. typische kenmerken van een pyromaan : -
is een eenzaat, marginaal, aan de rand van de samenleving
-
heeft dikwijls één of andere tegenslag gekend
-
zijn meestal machteloze mensen, vaak met wraakgevoelens, het gevoel mislukt te zijn in de samenleving
-
wraak tegen diegene of de instelling die ze als oorzaak zien van de machteloosheid, vb. de school, seksuele relatie
-
doorgaans zwak begaafde mensen
-
gebruikt zelden brandbare vloeistoffen
-
bij het brandstichten zoekt hij liggingen met voldoende ontsnappingsmogelijkheden
-
sticht soms verschillende branden terzelfdertijd
-
sticht branden zowel binnen als buiten gebouwen
-
gebruikt meestal eenzelfde patroon voor zijn daden
-
kan - maar niet noodzakelijk - als waarnemer aanwezig zijn bij het blussen
Onderzoek van brandoorzaken
47
b. bij ondervraging van een verdachte door de politie dient men met wat volgt rekening te houden: -
hem zacht aanpakken
-
is zelden een agressieve persoon
-
heeft dikwijls onbewust een "biechtvader" nodig
-
hem "godsdienstig" of "moreel" benaderen
-
hem helpen beseffen dat hij ziek is en hulp nodig heeft
-
de ondervraging beperken tot één welbepaalde brand.
3. Verbergen van een andere misdaad: -
om sporen te laten verdwijnen
-
vernietigen van boekhouding
-
verbergen van diefstal, inbraak, sabotage, vandalisme
-
om ontvluchten te bevorderen (uit gevangenis, uit gesticht)
-
verbergen van moord, doodslag
-
middel om zelfmoord te plegen.
4. Hoogmoed: -
om als "held" aanzien te worden, als brandweerman, bewaker, nachtwaker, conciërge,...
-
verlangen om de aandacht te trekken
-
sensatiezoekers
5. Wraakneming : -
tussen werknemer en werkgever, partners, geburen, collega's
-
omdat de dader van mening is dat hem onrecht is aangedaan
-
kan het gevolg zijn van : -
haat
-
jaloersheid
-
werkverlies
-
miskenning
-
frustratie
-
sexuele perversie
-
gelijk welk emotioneel feit of persoonlijk conflict
Onderzoek van brandoorzaken
48
6. Politieke en economische motieven : -
wordt gebruikt als "wapen" om te : -
bedreigen
-
vernietigen
-
beïnvloeden
-
stakingen
-
industriële sabotage
-
pressiegroepen
-
terrorisme
-
politieke of etnische minderheden
-
rellen, acties, terreur
7. Jeugdmisdaden : vandalisme, sensatie, opschepperij : -
hoofdzakelijk gepleegd door kinderen tussen 4 en 12 jaar
-
de meest voorkomende beweegreden zijn :
-
-
wraak
-
vandalisme
-
verbergen van andere misdaad
-
profijt
-
pyromanie
-
verveling
-
elkaar opjutten
typische kenmerken : -
veelvoudig gebruik vloeistoffen
-
"eenvoudige" branden (weinig ervaring)
-
dikwijls in de daguren (buiten schooluren)
-
meestal in zolder,...)
-
door kinderen die veel interesse vertonen voor lucifers, vuur, brandweermannen, sensatie, ...
-
…
-
De periode van feiten: paasverlof, krokusverlof, …
Onderzoek van brandoorzaken
van
verborgen
lucifers
plaatsen
en
brandbare
(kelder,
kasten,
49
5
Aanwijzingen voor brandstichting - knipperlichten
1. Meerdere oorsprongen (brandhaarden): Is nochtans niet altijd een bewijs van brandstichting. Andere mogelijkheden zijn : -
secundaire brand als gevolg van straling, conductie, convectie
-
flash-over
-
vallende of vliegende elementen die branden
-
gengsters
-
smelten van kunststof elementen.
2. Voorafgaande branden op dezelfde plaats 3. Andere branden of schadegevallen bij dezelfde persoon, familie, vriendenkring 4. Andere branden in dezelfde omgeving 5. Bewijzen van uitzonderlijke hitte en hevigheid (vloerniveau, smelting van metalen, glas,...) -
in de vroege fase (vóór de brand naar buiten uitslaat) beperkt de temperatuur zich meestal tot 850 C (aan de plafonds)
-
bij het uitslaan van de brand (massale toevoer van zuurstof van buitenlucht) kan de temperatuur tot 1.100 C stijgen
-
het smelten van bepaalde metalen kan een indicatie geven van de ontwikkelde temperatuur.
6. Bewijzen van ongewone en snelle branduitbreiding 7. Aanwezigheid van geleiders of trailers : -
papier, vodden of gelijk welk brandbaar materiaal dat het vuur van een punt naar een ander geleidt
-
laten meestal een verkolingspatroon op de vloer
-
papier, vodden, kledingstukken, brandbare vloeistoffen zijn veel voorkomende voorbeelden
-
aanwezigheid van hoeveelheid papier in buurt van brandoorsprong vergt steeds een dieper onderzoek.
8. Aanwezigheid van verdachte geuren 9. Aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen
Onderzoek van brandoorzaken
50
-
indien gevonden op plaatsen waar zij normaal niet moeten zijn
-
indien verspreid over een zone
-
indien gevonden op vloeren of meubels.
Aanduidingen zijn o.a.: -
uitgestrekte verkoling van vloeren (flash-over geeft dit ook ! )
-
verkoiing tussen planken en vloeren
-
verkoling onderkant van deuren en meubels
-
verkoling in de laagste zones (hoeken, langs muren)
-
geeft verkolingspatroon onder vorm van gas of stoom
-
blinkende verkoling type alligator
-
resten in tapijten of andere absorberende materie
-
blauwe kleur drijvend op water
-
resten in bepleistering
-
terugvinden van lege vaten of andere recipiënten (kunnen ook vingerafdrukken dragen)
-
olieachtige resten op vensters
-
kunnen ter plaatse opgespoord worden met speciale damp-detector
-
monsters van de brandresten kunnen voor analyse naar een gespecialiseerd laboratorium.
10. Aanwezigheid van vertragings- en ontstekingsmechanismen : kaars, electronica, 11. Brand op een plaats zonder brandbelasting (gang, doorgang, deuropening) 12. Ontbreken van elke accidentele brandoorzaak is niet altijd voldoende om het gerecht te overtuigen 13. Tijdstip van de dag -
een nachtelijke brand is steeds meer verdacht
-
een keukenbrand buiten de eeturen is verdacht
-
een zetelbrand (gevolg van sigarettenpeukje) is verdacht in de daguren (wordt normaal vroeg ontdekt).
14. Kledij onaangepast aan tijdstip van de dag
Onderzoek van brandoorzaken
51
15. Branden bij afwezigheid : -
verlof, weekend
-
juistheid van alibi en tijdsbesteding onderzoeken
16. Belanghebbende komt op de plaats van de brand kort na de feiten 17. Gedrag van de betrokkenen 18. Uiten van dreigingen of beschuldigingen voor en/of na de brand 19. Aanwezigheid van eenzelfde persoon op verscheidene branden 20. Verwondingen bij personen (brandwonden, snijwonden,...) -
brandstichter kan zich verbrand hebben bij het stichten van de brand.
21. Brandinterventie op de een of andere manier bemoeilijkt -
ingangen extra afgesloten
-
zicht in gebouw verduisterd, om eerste brandontwikkeling niet te laten opmerken van buiten uit (luiken, rolluiken, gordijnen dicht).
22. Saboteren van brandpreventiesysteem o.a. alarmering, detectie, sprinkler, inbraakbeveiliging 23. Bijzondere toestanden bij de verzekerde: -
bouwvallig gebouw
-
familiale toestand
-
financiële toestand.
24. Vernietiging van belangrijke documenten 25. Recente verhoging van de verzekerde kapitalen 26. Intrekking van de schade-eis 27. Goederen in stock zijn verouderd 28. Eigenaar heeft al geprobeerd eigendom te verkopen (oud leegstaand pand) 29. Branden tijdens renovaties -
verven, verdunners, veroorzaken, maar ...
vernissen
kunnen
-
renovatie kan te duur, of niet gelukt uitvallen.
accidentele
branden
30. Korte tijdspanne tussen verlaten van gebouw door bewoner en starten van de brand 31. Verdwijning van bewijsmateriaal na de brand
Onderzoek van brandoorzaken
52
32. Verzet om een brandonderzoek uit te voeren 33. Schade aan gebouw, welke de brand voorafgaat: -
inbraak
-
om branduitbreiding te bevorderen.
34. Bewijzen van andere misdaden : diefstal, moord,... 35. Ontbreken van belangrijke papieren, zoals : -
verzekeringspolissen
-
boekhouding
-
trouwboekje
-
bankuittreksels
-
eigendomtitels
-
geld.
36. Ontbreken van persoonlijke voorwerpen, zoals : -
aktentas
-
handtas
-
juwelen
-
dure kledingstukken
-
hobby-gerief
-
familie-souvenirs
-
huisdieren.
37. Verwijdering van inhoud (of gedeelte) voor de brand: -
kostbare voorwerpen die ontbreken (inventaris dient opgemaakt).
38. Substitutie van inhoud: -
goedkoper meubilair i.p.v. origineel
-
buren ondervragen
-
zoektocht naar origineel bij familie of vrienden.
39. Verplaatsing van de inhoud -
verzamelen van brandbare elementen
-
veel lege dozen is ongewoon.
Onderzoek van brandoorzaken
53
40. Bijzonder gebruik van huishoudelijke of andere apparatuur van dagelijks gebruik -
verwarmingstoestellen op normale plaats ? toevoerleidingen ? aan of uit ?
-
kookapparatuur op normaal tijdstip ? toevoerleidingen ? aan of uit ?
-
verlichtingsapparaturen op normale plaats ? nabijheid van brandstoffen ?
41. Branden tijdens onweders -
een brandstichter kan hopen dat men de bliksem als oorzaak bestempelt.
42. Recente moeilijkheden (huurder, werknemer, familielid).
Onderzoek van brandoorzaken
54
6
Mogelijke accidentele brandoorzaken
Het is enkel de bedoeling een kort en schematisch overzicht te geven van de mogelijke accidentele brandoorzaken, zonder het mechanisme van elke oorzaak te bespreken. Een dergelijke lijst van brandoorzaken is in feite te herleiden tot een lijst van warmte- en/of ontstekingsbronnen. De aanwezigheid van deze warmte- of ontstekingsbron betekent niet dat er brand ontstaat, maar enkel dat het brandrisico ter plaatse verhoogt.
Een aantal parameters beslissen of de aanwezige warmte- of ontstekingsbron een oorzaak van brand zal zijn. Deze parameters zijn : -
voldoende aanwezigheid van zuurstof
-
soort brandstof
-
temperatuur en energie van de warmte- of ontstekingsbron.
Wij overlopen de accidentele brandoorzaken als volgt: a. elektrische vonken of bogen : -
elektrostatische vonken
-
bliksem
-
vonken of bogen bij normale werking van elektrische onderdelen of toestellen
-
vonken of bogen bij defecte kabels, bij foutieve werking van elektrische onderdelen of toestellen.
Foto 9: totaal uitgebrande schakelkast van een weefgetouw.
b. elektrische opwarming: -
verwarmingstoestellen: o radiatoren o convectoren o accumulatoren o stralers
-
kook- en braadtoestellen :
Onderzoek van brandoorzaken
55
o ovens o grills o frituurketels -
overbelasting van de elektrische bedrading
-
overige: o waterverwarmingstoestellen o strijkijzers o soldeerbouten o radiotoestellen, e.d. al of niet met nettransformator o verlichtingslampen, halogeenlampen o koffiezetapparaat o wasmachines o koelkasten, diepvriezers o droogkasten o televisietoestellen o schakel- en verbindingskasten.
-
De meeste branden ontstaan door elektriciteit hebben een der volgende oorzaken: o elektrische bogen en vonken, verwekt door een kortsluiting, een stroomonderbreking of slecht geregelde machines of apparaten. o overdreven temperatuur der draden en apparaten ingevolge overspanning of overstroom, gebrekkige beschermingsmiddelen (zekeringen van hogere capaciteit dan deze die toegelaten is), bedrieglijke herstelling van smeltloden met een ijzerdraad, een speld, enz...., smeltloden of stroomonderbrekers in slechte staat van bewaring of werking, onbeschermde smeltloden of stroomonderbrekers in de nabijheid van brandbare stoffen of behandelingen die ze zouden kunnen beschadigen, corrosie van smeltloden of stroomonderbrekers. o gebrekkige of onvoldoende isolering der geleiders, corrosie van de metalen buizen welke de geleiders bevatten, verdwijning van de deksels der koppeldozen of aftakkingen, roesten of loskomen der isolatordragers, toevallig contact der geleiders met elkander of met ontvlambare stoffen, beschadiging van de isolering der geleiders ingevolge veroudering, mechanische beschadiging, of dampen, overbelasting der geleiders.
Onderzoek van brandoorzaken
56
o gebrekkige installatie der gebruiks- en controleapparaten, slechte mechanische toestand, corrosie, gebrekkige of ondoelmatige bescherming, verhitting te wijten aan slechte contacten, koppelingen of verbindingen.
c. warmte: -
verwarmingsinstallaties: o brandstof: gas, stookolie, vaste brandstof (kolen, hout) o warmtetransport door middel van warme lucht, stoom, water, olie
-
ontsteking ter plaatse van : o verbrandingskamer o de schouw o het distributiesysteem
-
brandbaar materiaal te dicht bij de warmtebron
-
kachels
-
kookplaten
-
schouwen : o schoorsteenbrand o balken in de schouwschacht Foto 10 : brand op zolder door schoorsteenbrand, waar twee ronde rookkanalen zijn aangesloten aan gemetste schoor stenen.
-
verwarmingstoestellen: o elektrisch, gas, stookolie, vaste brandstof o vast of verplaatsbaar
d. mechanische effecten: -
wrijving
-
mechanische impact
-
adiabatische compressie
e. zonnestralen: -
directe verwarming : concentratie van zonnestralen door lenswerking, e.d.
-
indirecte ontsteking : door versnelde chemische ontbinding met exotherm karakter
Onderzoek van brandoorzaken
57
f. open vlammen : -
allerlei toestellen met vlammen : o brandstof: gas, stookolie, vaste brandstof o vast of verplaatsbaar
-
open haard, asse, gengsters
-
kooktoestellen met open vlam
-
campingvuurtjes
-
gasbranders, snijbranden, lassen, verf afbranden, dakwerken
-
verbranden van afval
-
toortsen
-
vuurwerk
Foto 11: brand op zolder ten gevolge van roofingwerken in de dakgoot.
g. gensters: -
verbranden van afval
-
uitbreiding van een brand
-
snij- en lasapparaten
-
impact
-
wrijving
h. zelfontbranding: -
bacteriële broei
-
exotherme reactie
-
zelf opwarm ing
-
pyrofore reactie
i. rokersmateriaal: -
lucifers
-
aanstekers
-
brandende sigaret, e.d.
j. explosies: -
brandbare damp-lucht-mengsels
-
brandbare gas-lucht-mengsels
-
stofexplosie
Onderzoek van brandoorzaken
58
-
mechanische explosie, Bleve
-
explosieven, vuurwerk
k. heropflakkering: -
heropflakkering na een brand
-
smeulend vuur
l. smeulende brand: -
poreuze materialen : papier, cellulose materiaal, houtzaagsel, vezelplaten, latex rubber, geëxpandeerde kunststofmaterialen
-
- initiatie door : reeds smeulend materiaal, zelfopwarming, warm oppervlak, hittepunt.
Onderzoek van brandoorzaken
59
7
Operationele knipperlichten
7.1 Bij de oproep
De ervaringen en observaties van de bij de brand betrokken brandweerlieden kunnen talrijke gegevens opleveren die het latere onderzoek aanzienlijk vergemakkelijken. De situatie voor en tijdens de brand kan een beslissende rol spelen.
Bij het binnenkomen van de oproep is het wenselijk nota te nemen van en aandacht te schenken aan : -
juiste tijdstip van de brandoproep en op welke manier die oproep werd overgemaakt
-
was de melding duidelijk of werden er slechts verwarde gegevens bekend gemaakt?
-
wat voor bijzonderheden werden er vermeld ?
-
identiteit van de persoon die de brand ontdekte en die de oproep uitvoerde
-
wees op Uw hoede wanneer een bepaalde persoon een aantal branden signaleert
-
de beschrijving van de brand door de persoon die de brand ontdekte, moet vergeleken worden met de bevindingen van de brandweer wanneer deze op de brand toekomt. Eventuele verschillen kunnen een betekenis hebben.
-
kwamen er meerdere meldingen binnen en werd getracht door andere adressen de brandweer te misleiden?
-
waren er al eerder loze meldingen, om de indruk te wekken dat het wel weer loos zal zijn?
Onderzoek van brandoorzaken
60
7.2 Op weg naar de brand
Volgende punten verdienen aandacht : 1.
Weersomstandigheden :
-
algemene weersgesteldheid: is de toestand van het gebouw verenigbaar met de weersgesteldheid ? Als het koud is buiten, verwacht je dat alle vensters gesloten zijn ; als het warm is, verwacht je dat de verwarming afligt.
-
bliksem, regen, sneeuw, hagel, mist, storm, onweer: een brandstichter kan eventueel deze slechte weersomstandigheden afwachten teneinde de interventie van de brandweer te vertragen.
2.
Hindernissen en vertragingen :
zijn er hindernissen welke de aankomst van de brandweer bemoeilijken (barricades, omgevallen bomen, olie, kabels, vuilnis) ? Zij kunnen de eerste indicaties zijn voor een opzettelijke brandstichting.
7.3 Bij aankomst op de brand
Bij aankomst op de brand wordt in korte tijd een groot aantal indrukken opgedaan, die later belangrijk kunnen zijn voor het verder onderzoek.
1.
Tijdstip van aankomst en bestrijding van de brand :
vergelijk wat U ter plaatse vindt met de beschrijving van de oproeper. Een enorme toename in intensiteit van de brand tussen het tijdstip van de melding en het tijdstip van de aankomst, kan een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een brandversneller. 2. Zijn er wagens die (met grote snelheid) wegrijden van de plaats van de brand ?
3. Aanwezigheid van eventueel verdachte personen op de plaats van de brand (vuile kledij, kwetsuren, nerveus gedrag, …)
4.
Waarneming van voetsporen door en in gras, aarde, modder, sneeuw, in en rond het gebouw
Onderzoek van brandoorzaken
61
5.
6.
Betreden van het gebouw:
-
zijn de deuren open of toe ?
-
is er glasbreuk aan deuren of vensters ?
-
zijn de toegangen niet geforceerd voor de aankomst van de brandweer ? Een brandstichting kan bedoeld zijn om de Sporen van een inbraak of andere misdaad uit te wissen.
-
het neerlaten van rolluiken en het toedoen van gordijnen e.d. kan een middel zijn om het ontdekken van een brandstichting te vertragen.
Kleur van de rook:
meestal is rook het eerste wat de brandweer van een brand kan waarnemen.
7.
Brandstof
Kleur van de rook
Hooi
Wit
Fosfor
Wit
Benzine
Wit tot grijs
Cellulose
Geel tot bruin-geel
Zwavel
Geel tot bruin-geel
Chloorgas
Groen-geel
Hout, papier, kledij
Grijs tot bruin
Frituurolie
Bruin-zwart
Thinner
Bruin-zwart
Terpentijn
Zwart tot bruin
Aceton, kerosine, benzine
Zwart
Smeerolie, rubber, gasolie
Zwart
Teer, kool, schuimen
Zwart
Kleur van de vlam :
de kleur van de vlam is een aanwijzing voor de temperatuur en kan dus helpen de intensiteit van de brand te bepalen.
Onderzoek van brandoorzaken
62
Kleur van de vlam
Temperatuur (°C)
rood
480-525
bloedrood
565-675
cherryrood
740-900
zalmrood
900
oranje
940
ciroengeel
995
lichtgeel
1080
wit
1205 en meer
7.4 Tijdens de brandbestrijding :
In sommige gevallen moet het mogelijk zijn bij de brandbestrijding voorzichtiger te werk te gaan, vb. bij kleinere branden, als je meteen ziet dat je te maken hebt met opzettelijke brandstichting. wees aandachtig voor: 1. de plaats -
(zone en niveau) van de brandhaard,
-
gescheiden en onafhankelijke brandhaarden,
-
de omvang en de uitbreiding van de brandhaard
-
de uitbreiding van de brandhaard
2. ongewone geuren : (benzine, gasoil, thinner, verf, vernis, terpentijn, olie, rubber, gas, …)
3. reactie van de brand bij gebruik van water:
wanneer een ontvlambare vloeistof aanwezig is, drijft deze telkens weer boven het bluswater en kan deze terug ontstoken worden en kan de brand verder verspreiden. De aanwezigheid van een 'accelerant" kan eventueel vermoed worden bij talrijke heropflakkeringen in een bepaalde zone of wanneer de brand toeneemt na het spuiten van water.
Onderzoek van brandoorzaken
63
4. hindernissen die de bestrijding vertragen :
werden de meubels niet verplaatst om de bestrijding te hinderen ? 5. gebruik van middelen om de branduitbreiding te versnellen :
bvb. uitgooien van vuilnisbak, van afval, van rollen papier of textiel, blokkeren van branddeuren, losmaken van een verlaagd plafond,... 6. afwezigheid van kledij, meubilering, toestellen, persoonlijke en familiale bezittingen 7. afwezigheid van stock, machines, grondstoffen, afgewerkte producten 8. plaatselijke; hevige verbranding :
brand op een ongewone plaats waar geen brandbelasting of een ontstekingsbron aanwezig is. De verbranding van de onderzijde van een deur of de onderzijde van een voorwerp kan een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een ontvlambare vloeistof. 9. intensiteit van de brand :
een zeer intense hitte kan een aanwijzing zijn voor het gebruik van een ontvlambare vloeistof om de branduitbreiding te versnellen 10. windrichting en-kracht:
zijn belangrijk om de branduitbreiding te verklaren en het brandverloop te analyseren. Snelle uitbreiding tegen de windrichting in, over de vloer van het gebouw, is moeilijk aanneembaar. 11. snelheid waarmee de brand uitbreidt:
is de uitbreiding van de brand niet te snel, rekening houdend met de structuur en de bezetting van het gebouw ? 12. schade van de preventieve technische uitrusting : 13. brandbestrijding:
het nutteloos verwijderen en verplaatsen van inboedel, plafond en andere beschadigde voorwerpen bemoeilijkt erg de reconstructie en het brandonderzoek achteraf 14. nutsvoorzieningen (inzender elektriciteit, gas, verwarming) :
-
brandde er nog licht in het gebouw of aan de gevels ?
-
in welke stand stonden gaskraan en hoofdschakelaars ?
-
welke machines of toestellen stonden nog aan ?
-
welke handelingen werden uitgevoerd aan tellers, schakelaars, kranen, koppelingen, zekeringen,... ?
Onderzoek van brandoorzaken
64
7.5 Na de brand
15. Geen voorwerpen verwijderen, geen sporen vernietigen, verdachte sporen veilig stellen voor de politionele diensten.
16. Let op de houding en het gedrag van de bewoners van het gebouw.
Bij een onverwachte brand zijn de mensen overstuur, bij nachtelijke brand zijn de bewoners in nachtkledij.
17. Let op de aanwezigheid en de reacties van personen die naar verscheidene branden komen kijken.
Een pyromaan schept er genoegen in het "succes" van zijn daad te zien en is aanwezig op de plaats van de brand. Eventueel laat hij zich opmerken tijdens de brand door te lachen, door luid praten, door weg en weer te lopen, door instructies te geven en te helpen bij de brandweer.
18. Het past dat de brandweer behulpzaam is bij het brandonderzoek door alle voorgaande informatie kenbaar te maken en door steun te verlenen bij het onderzoek (verwijderen van puinen, verlichting, inbeslagname van goederen afsluiting van het gebouw,...).
C:\Documents and Settings\Luc Defever\Mijn documenten\cursusBWGent.doc
Onderzoek van brandoorzaken
65
Onderzoek van brandoorzaken
1