Gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen Onderzoek onder chronisch zieken, ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten
Eindrapport
Een onderzoek in opdracht van de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden drs. S.M. van Klaveren drs. E.P.L.G. Noordhuizen drs. ir. F.M. van Vree Projectnummer: B3602/3604
Zoetermeer, 3 februari 2010
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Research voor Beleid. Research voor Beleid aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
2
Voorwoord Op 1 januari 2009 zijn de AWBZ pakketmaatregelen ingevoerd. De maatregelen hebben tot gevolg dat mensen met een lichte beperking niet langer begeleiding vanuit de AWBZ krijgen maar een beroep moeten doen op hun eigen netwerk c.q. op andere publieke domeinen. De landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden willen weten wat de gevolgen van deze maatregelen voor de cliënten zijn en heeft Research voor Beleid opdracht gegeven hier onderzoek naar uit te voeren. Het onderzoek richt zich op de gevolgen voor drie doelgroepen: ouderen, mensen met een chronische ziekte en lichamelijk en verstandelijk gehandicapten. In deze rapportage beschrijven we het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt. In de media begint de berichtgeving over de AWBZ pakketmaatregelen langzaamaan toe te nemen, maar feit blijft dat er nog veel onduidelijk is over de gevolgen van de pakketmaatregelen voor cliënten. Gemeenten en aanbieders zijn bereid om te zorgen voor de cliënten maar zeggen niet goed te weten om welke mensen het gaat. Er is daardoor nog weinig actie ondernomen. Cliënten, van hun kant, houden zich vooralsnog stil. Zij melden zich nauwelijks bij gemeentelijke Wmo-loketten of MEE om geholpen te worden bij het vinden van alternatieve begeleiding. Mogelijk hebben zij een oplossing gevonden binnen hun eigen netwerk of met behulp van een vrijwilliger. Het kan ook zijn dat zij zich kunnen redden zonder de begeleiding die zij voorheen hadden. De vraag die dan ook voor ligt is of de huidige rust de welbekende stilte voor de storm is. Hebben de maatregelen inderdaad geen negatieve gevolgen voor de cliënten? Of zullen we na 1 januari 2010 merken dat tal van cliënten met een situatie geconfronteerd worden die zij niet hebben voorzien? Deze rapportage geeft u antwoord op deze vragen.
Félicie van Vree Manager cluster Zorg en Welzijn
3
4
Inhoudsopgave 7
Samenvatting en conclusies Deel A: Beleidscontext AWBZ pakketmaatregelen en achtergrond onderzoek
17
1
19
Beleidscontext AWBZ pakketmaatregelen 1.1
AWBZ pakketmaatregelen
19
1.2
Mitigeren van negatieve effecten
20
1.3
Doel en onderzoeksvragen
23
1.4
Onderzoeksopzet
24
1.5
Leeswijzer
25
Deel B: Gevolgen AWBZ pakketmaatregelen voor cliënten en hun zoektocht naar een alternatief
2
3
4
5
6
27
Wie zijn de cliënten en wat is hun zorgvraag?
29
2.1
Algemene bevindingen
29
2.2
Wat zijn de achtergrondkenmerken van de respondenten?
29
2.3
Hoe ziet hun indicatie voor begeleiding eruit?
32
2.4
Wat is hun zorgvraag?
33
Waaruit bestaat de behoefte aan begeleiding?
35
3.1
Algemene bevindingen
35
3.2
Waarbij hebben cliënten begeleiding nodig?
35
3.3
Wat doen de cliënten met de begeleiding?
36
Wat verandert voor cliënten en wat zijn voor hen de gevolgen?
39
4.1
Algemene bevindingen
39
4.2
Wat is veranderd in de toegang?
40
4.3
Wat zijn de veranderingen in het totaalplaatje van zorg?
45
4.4
Wat zijn de gevolgen van de verandering
46
Hoe zoeken cliënten naar een oplossing?
53
5.1
Algemene bevindingen
53
5.2
Wie gaat op zoek?
54
5.3
Hoe zoeken cliënten?
56
5.4
Wat is het resultaat en hoe gaan cliënten verder?
59
5.5
Hoe wordt het zoeken ervaren?
61
Welke oplossingen worden gevonden?
63
6.1
Algemene bevindingen
63
6.2
Welke oplossingen zijn gevonden?
64
6.3
Hoe structureel is de gevonden oplossing?
67
6.4
Waar zijn de zoekenden nu het meest mee geholpen?
68
6.5
Drie organisaties nader bekeken
69
5
Deel C: Hoe reageren gemeenten en aanbieders op de AWBZ pakketmaatregelen?
71
7
Inzicht in gevolgen van de pakketmaatregelen
73
7.1
Algemene bevindingen
73
7.2
Wat is landelijk bekend over mensen die minder/geen begeleiding krijgen?
74
7.3
Wat is er lokaal bekend over de gevolgen?
75
7.4
Wat is bij MEE bekend?
77
7.5
Wat is er bij aanbieders bekend over de gevolgen?
79
7.6
Welke mensen zijn of raken uit zicht?
79
8
Welke ontwikkelingen zijn er aan aanbodzijde?
81
8.1
Algemene bevindingen
81
8.2
Gemeenten en zorgaanbieders
82
8.3
Ontwikkelingen in gebruik van het huidige aanbod
85
8.4
Ontwikkeling en kansen voor nieuw aanbod
90
Literatuurlijst
95
Bijlage 1
Onderzoeksopzet
97
Bijlage 2
Totaaloverzicht zoekroutes
101
Bijlage 3
Rechte tellingen
105
Bijlage 4
Casusverslagen contextanalyse
119
6
Samenvatting en conclusies A. Inleiding Aanleiding, doel en opzet onderzoek Mensen met een ‘lichte beperking’ kunnen per 1 januari 2009 niet langer aanspraak maken op begeleiding uit de AWBZ. Ook wordt begeleiding uit de AWBZ vanaf die datum niet meer ingezet om participatie te bevorderen. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van deze maatregel voert Research voor Beleid in opdracht van de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden een onderzoek uit onder ouderen, chronisch zieken en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Wat zijn de effecten van de ‘smallere toegangspoort voor begeleiding in de AWBZ’ en het versterken van het ‘inclusief beleid’ voor cliënten met verschillende soorten ondersteuningsbehoeften? Deze rapportage betreft de resultaten van de eerste van twee metingen, waarin we met clienten, gemeenten en zorgaanbieders spreken over de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen en de wijze waarop de verschillende partijen daarmee omgaan. Het onderzoek bestaat uit twee delen. In het cliëntenonderzoek hebben we 438 mensen telefonisch geïnterviewd met als doel de gevolgen van de verandering in de aanspraak op begeleiding in kaart te brengen. De cliënten zijn door het CIZ uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek en hebben zelf hun contactgegevens aan Research voor Beleid verstrekt. Tijdens de interviews zijn we ingegaan op de gevolgen van de pakketmaatregelen voor de cliënten en of zij, als zij minder begeleiding krijgen dan gewenst, op zoek gaan naar een alternatief, welk zoekpad zij daarbij volgen en wat dit hen oplevert. Daarnaast hebben we een contextanalyse uitgevoerd om ontwikkelingen aan de aanbodszijde te inventariseren. Na overleg met landelijke (belangen)organisaties hebben we acht regio’s geselecteerd.1 Per regio hebben we een deskresearch uitgevoerd waarin we het gemeentelijk beleid ten aanzien van de pakketmaatregelen in kaart hebben gebracht. Daarnaast hebben we groepsgesprekken gevoerd met cliënten enerzijds en gemeenten, zorgaanbieders, MEE, welzijnsorganisaties, mantelzorg- en vrijwilligersorganisaties anderzijds.
1
In het onderzoek zijn de volgende regio’s betrokken: Apeldoorn, Den Haag, Dordrecht/Zwijndrecht, Enschede/Losser, Haarlem/Heemstede, Hoogeveen/Meppel, Heerlen/Landgraaf en Tilburg.
7
B. Gevolgen voor cliënten en hun zoektocht naar een alternatief Wat is de ondersteuningsbehoefte van mensen die begeleiding aanvragen op grond van de AWBZ? Oudere respondenten maken vooral gebruik van de dagopvang en begeleiding bij zelfstandig leven (o.a. zelfverzorging, regelen zaken thuis). Chronisch zieken hebben vooral begeleiding bij het leggen en onderhouden van contacten, het doen van de administratie en bij dagbesteding. Dit geldt ook voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten. Deze respondenten hebben daarnaast ook vaak behoefte aan begeleiding bij het plannen en structureren van de dag. De respondenten hebben een zeer brede zorgvraag: bijna driekwart van de geïnterviewden heeft bij 5 tot 7 van de voorgelegde activiteiten/domeinen (persoonlijke verzorging, verpleging, bewegen en verplaatsen, communicatie, huishoudelijke zaken, zaken regelen, sociale activiteiten) enige tot veel hulp nodig. Dit geldt vooral voor ouderen. Tweederde van de respondenten krijgt zorg in natura (ZIN) en een derde een persoonsgebonden budget (PGB). Van de mensen die ZIN krijgen, krijgt de helft individuele begeleiding, een derde begeleiding in groepsverband en de overigen krijgen zowel individuele als groepsbegeleiding. Wat is veranderd in de toegang tot begeleiding uit de AWBZ? In hoeverre krijgen mensen de gewenste begeleiding op grond van de AWBZ? Driekwart van de geïnterviewden maakte in 2008 gebruik van de functie begeleiding uit de AWBZ (herindicaties). Bijna de helft van deze mensen krijgt na de herindicatie minder of geen begeleiding meer. Er zijn verschillen tussen de doelgroepen. Ouderen krijgen na de herindicatie vaak geen begeleiding meer of juist meer begeleiding. Bij mensen met een chronische ziekte blijft de begeleidingsintensiteit vaak gelijk maar neemt ook in een groot aantal gevallen af. Bij mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap neemt de begeleiding juist vaker af en blijft in sommige gevallen gelijk. Ook zijn er verschillen naar zorgvorm. Zo krijgt 19% van de PGB-houders na de herindicatie geen budget meer voor begeleiding en krijgt 38% van hen een lagere indicatie en een lager budget. Van de mensen die individuele begeleiding in natura krijgen, krijgt 10% na de herindicatie geen begeleiding meer en krijgt 32% minder begeleiding. Bij begeleiding in groepsverband wordt de indicatie in 26% van de gevallen stopgezet en bij 9% van de cliënten zijn er minder dagdelen geïndiceerd. De vermindering van begeleiding lijkt niet te worden vervangen door andere zorg vanuit de AWBZ, er is geen duidelijke toename van andere functies waar te nemen. Wat zijn de gevolgen als mensen door de herindicatie minder of geen begeleiding (meer) ontvangen? Ruim tweederde van de mensen bij wie de indicatie lager uitviel dan verwacht of dan voorheen, verwacht hierdoor problemen te krijgen. Ouderen denken te maken te krijgen met een verminderd psychisch welbevinden, minder buiten komen en minder sociale contacten. Mensen met een chronische ziekte verwachten minder buiten te komen, dat hun lichamelijke conditie afneemt, dat zij minder sociale contacten hebben en dat zij problemen ondervinden in de vrijetijdsbesteding. Verstandelijk en lichamelijk gehandicapten verwachten meer dan de andere doelgroepen een toename van de belasting van mantelzorgers en problemen in de gezinssfeer.
8
Cliënten bij wie de indicatie nog niet is ingegaan, signaleren meer problemen dan cliënten bij wie dit al wel het geval is. Mogelijk blijken na effectuering van de indicatie minder problemen op te treden dan cliënten vooraf hadden verwacht. Om deze problemen op te lossen of te voorkomen, gaan drie van de vijf respondenten op zoek naar een andere vorm van begeleiding. Verstandelijk en lichamelijk gehandicapten lijken daarbij vaker op zoek te gaan naar alternatieven dan de andere doelgroepen. Daarnaast gaan cliënten met een PGB, minder vaak op zoek naar een alternatief in vergelijking met cliënten die begeleiding in natura krijgen. Hoe zoeken deze mensen naar een oplossing? Langs welke wegen vinden mensen de gewenste begeleiding indien deze niet meer of niet meer volledig binnen het domein van de AWBZ valt? Respondenten bewandelen diverse wegen om een oplossing voor de verminderde, weggevallen of niet gekregen begeleiding te vinden. Er zijn nauwelijks routes die door meerdere mensen zijn gevolgd. Bijna de helft van de mensen heeft (tot nu toe) bij één organisatie aangeklopt en een derde heeft bij twee organisaties aangeklopt. De rest van de mensen benaderde drie tot zeven organisaties. Ongeveer 60 van de bijna 160 ‘zoekers’ heeft dan een oplossing gevonden. Van de mensen die (nog) niet voldoende begeleiding hebben gevonden, stopt een derde met zoeken zonder een alternatief te hebben gevonden. De eerste stap van het zoekproces lijkt cruciaal: na het benaderen van de eerste organisatie haken veel mensen af zonder een oplossing te hebben gevonden. Organisaties die door veel respondenten zijn benaderd zijn MEE, het lokale Wmo-loket, een vrijwilligersorganisatie, maatschappelijk werk, zorgaanbieders, psychologen en huisartsen. Wat voor oplossingen vinden de mensen? De respondenten hebben vooral begeleiding gevonden bij zelfstandig leven en het leggen en onderhouden van contacten. Deze oplossingen worden voornamelijk geboden door de directe omgeving, maatschappelijk werk, een vrijwilligersorganisatie of het gemeentelijke Wmo-loket. Respondenten die nog geen oplossing hebben gevonden, willen vooral de begeleiding in zijn huidige vorm behouden. Zij lijken moeite te hebben de begeleiding die zij krijgen los te laten. Waarom zoeken sommige mensen niet (meer)? Sommige respondenten gaan niet op zoek of stoppen hun zoektocht voordat zij een oplossing hebben gevonden. Redenen hiervoor zijn onder meer dat zij niet weten welke organisatie zij kunnen benaderen, dat ze denken niet in aanmerking te komen voor een alternatief, geen energie of niet de moed hebben om een nieuwe organisatie te benaderen of dat ze denken geen oplossing te zullen vinden. Een enkeling zoekt niet (verder) omdat hij/zij kan leven met de lager uitgevallen indicatie voor begeleiding. Kortom, van de mensen die voorheen begeleiding kregen, krijgt de helft geen of minder begeleiding. Van de mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd, is één op de vijf niet tevreden over de gestelde indicatie. Bijna tweederde van deze twee groepen mensen met een begeleidingsvraag gaat op zoek naar alternatieve begeleiding. Slechts een kwart van hen heeft in 2009 dankzij de zoektocht de gewenste begeleiding gevonden. Van de mensen die nog geen oplossing hebben gevonden, gaat de helft verder met zoeken en een tiende misschien. De overigen zoeken niet langer naar een oplossing.
9
C. Ontwikkelingen aan aanbodszijde I. Inzicht in gevolgen van de pakketmaatregelen Welke inzichten zijn er in de gevolgen van de pakketmaatregelen? Er zijn verschillende partijen die op landelijk niveau enig zicht hebben op de gevolgen van de pakketmaatregelen voor cliënten. Zo brengt het CIZ kwartaalrapportages uit waarin de organisatie de gevolgen van de maatregelen voor indicaties beschrijft. De landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden hebben meldacties uitgevoerd en MEE rapporteert over die cliënten die zich bij hen hebben aangemeld om ondersteuning te krijgen bij het zoeken naar alternatieven voor begeleiding uit de AWBZ. Op grond van de informatie van deze organisaties is er vooral inzicht in het aantal mensen dat begeleiding verliest of waarbij de begeleiding vermindert. Een diepgaander inzicht in de doelgroepen die gevolgen ondervinden van de pakketmaatregelen en de inhoud van deze gevolgen is niet beschikbaar. De landelijke inzichten zijn bij gemeenten en aanbieders van begeleiding bekend, echter op lokaal niveau ontbreekt duidelijkheid over welke doelgroepen minder of geen begeleiding krijgen, en de mate waarin deze cliënten op zoek zijn naar andere vormen van begeleiding. Meerdere lokale partijen ontvangen signalen hierover maar zij wisselen deze kennis over het algemeen nauwelijks met elkaar uit. Zo hebben gemeenten enig inzicht in de gevolgen op grond van gemeenterapportages van het CIZ en de hulpvragen die aan het Wmo-loket worden gesteld. Zorgaanbieders weten van een deel van hun cliënten of zij ook onder het nieuwe regime hun begeleiding behouden, maar een ander deel van de cliënten moet nog worden geherindiceerd of heeft bezwaar gemaakt tegen de gestelde herindicatie. Welzijnsen vrijwilligersorganisaties zien een (beperkte) toename in de vraag naar begeleiding. Organisaties verwachten dat begin 2010 pas inzicht wordt verkregen in de gevolgen van de pakketmaatregelen. Gemeenten en MEE verwachten dan een toename in de aanvragen voor (ondersteuning bij het vinden van) begeleiding. Wat doen gemeenten om meer zicht te krijgen op de gevolgen? De onderzochte gemeenten zetten zich, in meer of mindere mate, in om meer zicht te krijgen op de gevolgen van de pakketmaatregelen, zodat zij beleid kunnen ontwikkelen om te voorkomen dat mensen tussen wal en schip vallen. Gemeenten hanteren daarbij verschillende methoden. Enkele gemeenten vragen bijvoorbeeld MEE (aan de hand van de CIZgegevens) de begeleidingsbehoeften te inventariseren van cliënten die hun indicatie voor begeleiding (deels) verliezen. Andere gemeenten voeren gesprekken met zorgaanbieders of organiseren bijeenkomsten met zowel zorgaanbieders, welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties over de gevolgen van de pakketmaatregelen en mogelijke oplossingen. Welke mensen zijn/raken uit zicht? Dat weinig mensen zich melden bij zorgaanbieders, MEE of gemeentelijke Wmo-loketten zou kunnen worden gezien als een positief teken, namelijk dat de consequenties van de pakketmaatregelen mee zouden vallen. Tijdens het onderzoek zijn echter signalen naar voren gekomen dat er groepen mensen zijn die wel begeleiding in een of andere vorm nodig hebben, maar niet op zoek gaan naar alternatieven en zich niet melden bij de gemeente, MEE of de zorgaanbieder.
10
Oorzaken van het uit zicht raken zijn: dat mensen niet op zoek gaan naar een alternatief, omdat ze bijvoorbeeld niet weten bij welke organisatie ze kunnen aankloppen, geen nieuwe organisatie durven te benaderen of denken dat er toch geen andere mogelijkheden voor hen zijn. Deze mensen kunnen niet goed voor zichzelf opkomen of durven dit niet. dat mensen zelf denken geen begeleiding nodig te hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om zorgwekkende zorgmijders of om ouderen met beginnende dementie, die liever thuisblijven dan naar een dagopvang gaan (en daar juist door veel moeite van de mantelzorger terecht waren gekomen).
II. Welke ontwikkelingen zijn er aan de aanbodszijde? Wat doen gemeenten om eventuele negatieve gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen op te vangen? Gemeenten reageren verschillend op de mogelijke gevolgen van AWBZ pakketmaatregelen voor hun burgers. Sommige gemeenten helpen alleen cliënten die zich aan het Wmo-loket melden. Zij werken, conform de uitgangspunten van de Wmo, vanuit het principe van zelfredzaamheid. Alleen wanneer mensen met beperkingen zelf geen begeleiding kunnen organiseren en zich melden aan het Wmo-loket, probeert de gemeente een passende voorziening te regelen. Andere gemeenten hebben een meer proactieve werkwijze: zij inventariseren mogelijke probleemgroepen in hun gemeenten en denken na over hoe deze groepen geholpen kunnen worden. Gemeenten ervaren in de aanpak van de (negatieve) gevolgen van de pakketmaatregelen wel enkele knelpunten. Zij hebben beperkt zicht op welke cliënten in de problemen geraken door de maatregelen, nog geen inzicht in welk aanbod in hun gemeente ontbreekt en beperkte middelen om oplossingen te stimuleren. Wat doen zorgaanbieders? Voor zorgaanbieders is het belangrijk dat de cliënt de begeleiding behoudt. Zij willen de client deze zorg blijven bieden en daarbij ook hun eigen markt behouden. Tijdens de groepsgesprekken hebben sommige zorgaanbieders aangegeven financiële problemen te verwachten als gevolg van de pakketmaatregelen. Naast de pakketmaatregelen hebben ook de zorgzwaartepakketten (ZZP) en de lagere tarieven voor dagopvang gevolgen voor hun financiële huishouding. Aanbieders hebben verschillende oplossingen voor het – soms samen met de cliënten – in stand houden van het bestaande aanbod. Soms is een deel van de indicatie te effectueren dat eerder nog niet werd gebruikt. Andere keren dienen zorgaanbieders samen met de client een nieuwe aanvraag voor begeleiding in of starten een bezwaarprocedure. Ook komt het voor dat zorgaanbieders een eigen bijdrage invoeren, een regeling met de gemeente treffen of zelf het verlies aan AWBZ-financiering (tijdelijk) opvangen. Slechts bij uitzondering zet een zorgaanbieder zich in voor het ontwikkelen van creatieve oplossingen, die buiten de grenzen treden van de bestaande zorg. Zij gaan bijvoorbeeld nauwelijks contacten aan met welzijnsorganisaties om na te denken over gezamenlijk begeleidingsaanbod, zoals dagopvang. Als gemeenten het initiatief nemen tot gezamenlijk overleg, zijn aanbieders in het algemeen wel bereid deel te nemen.
11
Krijgen aanbieders meer ondersteuningsaanvragen? Aanbieders van zorg-, welzijn- en ondersteuningsdiensten zien een beperkte toename in de vraag naar begeleiding. Zorgsector: Gemeenten rapporteren een toename van aanvragen vppr hulp bij het huishouden met regie (HH2). Ook het gebruik van andere zorgvormen neemt toe, doordat zorgaanbieders cliënten stimuleren zich te laten diagnosticeren om aanspraak te kunnen maken op zwaardere zorgvormen. Welzijnsector: Welzijnsinstellingen krijgen meer vraag naar ouderenadviseurs en maatschappelijk werkers. Seniorenorganisaties signaleren een verhoogde vraag naar begeleid vervoer. Het beeld dat de vrijwilligersorganisaties schetsen is divers: enkele organisaties melden een toename in aanvragen, bijvoorbeeld voor het bieden van hulp bij het uitvoeren van de administratie, het meegaan naar instanties en het leggen van sociale contacten. Andere vrijwilligersorganisaties ervaren een dergelijke toename niet. Mantelzorgorganisaties zien op dit moment geen verhoging in het aantal hulpvragen, maar zij verwachten wel dat dit gaat komen, voornamelijk voor respijtzorg. Bij MEE is de vraag naar kortdurende begeleiding gestegen. Het gaat hier niet om de ondersteuning bij het zoeken die MEE biedt aan mensen die hun begeleiding uit de AWBZ (deels) zijn verloren, maar om het standaard begeleidingsaanbod van MEE. Deze kortdurende begeleiding bestaat uit praktische ondersteuning (het aanleren van vaardigheden), sociaal emotionele ondersteuning (bevorderen van zicht op gevolgen van interactie en beleving) en/of gezinsondersteuning (opvoedkundig). Een aantal factoren belemmeren het gebruik van het (bestaande) aanbod: Het inzicht in het bestaande begeleidingsaanbod is beperkt. Er is nog geen echte ‘sociale kaart’ voor begeleiding die gebruikt kan worden bij het doorverwijzen van cliënten. Zorgaanbieders in een aantal regio’s leggen nauwelijks probleemsituaties aan de gemeente voor, terwijl gemeenten wel kunnen bijdragen aan het creëren van een oplossing. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat deze partijen weinig of geen contact met elkaar hebben. Niet alle bestaande voorzieningen zijn geschikt voor mensen die voorheen begeleiding kregen vanuit de AWBZ. Zo zijn er organisaties die kortdurende begeleiding bieden waarbij – gericht op zelfredzaamheid - bepaalde vaardigheden worden aangeleerd. Voor een deel van de doelgroep biedt dit een alternatief, maar een ander deel heeft structurele begeleiding nodig. Gemeenten en aanbieders verwachten dat cliënten niet meer door één, maar door verschillende organisaties en personen ondersteund gaan worden. Dit kan volgens hen gevolgen hebben voor de signaalfunctie. Zonder casemanager verwachten zij dat een eventuele achteruitgang in de situatie van cliënt veel later wordt ontdekt dan voorheen. Aanbieders verwachten dat cliënten door de eigen bijdrage die voor voorzieningen uit de Wmo worden gevraagd, minder geneigd zijn gebruik te maken van de geboden voorzieningen. Het gaat hierbij vooral om een psychologisch effect: aanbieders denken dat clienten het vervelend zullen vinden dat zij moeten betalen voor iets dat zij voorheen ‘gratis’ kregen. Volgens gemeenten zijn er voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat de eigen bijdrage geen drempel is voor cliënten. Daar komt bij dat in 2010 ook een eigen bijdrage gevraagd gaat worden voor begeleiding uit de AWBZ.
12
Krijgen cliënten meer begeleiding van mantelzorgers en vrijwilligers? Gemeenten en aanbieders gaan er vanuit dat mantelzorgers meer ondersteuning bieden, maar zij hebben (nog) geen zicht op de mate waarin dit gebeurt. Beide partijen zien overbelasting van mantelzorgers als een potentieel risico, vooral bij mantelzorgers van cliënten met lichte dementie. Zij benadrukken dat mantelzorgondersteuning en de beschikbaarheid van voldoende respijtzorg van belang zijn om de inzet van zwaardere zorgvormen te voorkomen. De inzet van vrijwilligers lijkt enigszins toegenomen. Een aantal vrijwilligersorganisaties krijgt meer hulpaanvragen en zorgaanbieders onderzoeken of zij vaker vrijwilligers in kunnen zetten. De verschillende partijen zijn positief over de inzet van vrijwilligers bij het begeleiden van cliënten, maar zien hierbij meerdere aandachtspunten. Zo is het aanbod van vrijwilligers beperkt, moeten zij in hun werk worden begeleid en hebben zij niet altijd de vereiste kennis en vaardigheden om het werk van professionele begeleiders over te nemen, bijvoorbeeld als het gaat om licht verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen. Is nieuw of aangepast aanbod nodig? Met de extra inzet van mantelzorgers en vrijwilligers en het brede palet aan huidige voorzieningen, lijkt op dit moment een deel van de cliënten in hun behoefte aan begeleiding te kunnen voorzien. Het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en passende inzet van vrijwilligers vormen hierbij belangrijk aandachtspunten. Daarnaast zijn er groepen clienten voor wie (in sommige gevallen) de huidige voorliggende voorzieningen (of een combinatie van verschillende activiteiten) geen passend alternatief vormen. De in dit onderzoek betrokken gemeenten, zorgaanbieders, MEE, welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties verwachten dat de volgende groepen geen alternatief kunnen vinden voor het wegvallen van begeleiding uit de AWBZ1: ouderen met lichte dementie ouderen met somatische problematiek (die nog een goed regelvermogen hebben) volwassenen met niet-aangeboren hersenletsel jongeren en volwassenen met een lichte psychiatrische aandoening jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke handicap en zogenoemde ‘stapelaars’: mensen met verschillende lichte aandoeningen2. Deze cliënten komen vooral in de knel wanneer zij geen mensen in hun netwerk of een (professionele of vrijwillige) begeleider hebben die de zorg op zich neemt voor het vinden van voldoende ondersteuning, wanneer de cliënt hier zelf niet toe in staat is. Komt aangepast of nieuw aanbod tot stand? Om te zorgen voor passend aanbod is het belangrijk bestaande voorzieningen passend en toegankelijk te maken voor cliënten die begeleiding uit de AWBZ (deels) hebben verloren, of om nieuwe voorzieningen te creëren. Uit het onderzoek blijkt dat dergelijke stappen nog nauwelijks zijn ondernomen, al wordt hier her en der wel een aanzet voor gegeven. Vooral zorgaanbieders maar ook gemeenten vinden dat zij te weinig zicht hebben op de mensen die in de problemen raken als gevolg van de pakketmaatregelen, en ervaren weinig nood1
2
Deze lijst komt voort uit onderhavig onderzoek. De genoemde groepen komen voor een groot deel overeen met die uit het onderzoek van HHM naar de effecten van de pakketmaatregelen AWBZ uit 2008. In onderhavig onderzoek is de situatie van jongeren niet onderzocht. Voor meer informatie over de gevolgen van de pakketmaatregelen voor thuiswonende kinderen, jongeren die zelfstandig gaan wonen, en GGZcliënten verwijzen wij u naar het onderzoeksbureau ITS dat deze gevolgen in kaart brengt.
13
zaak of stimulans om bestaande voorzieningen aan te passen en/of nieuw aanbod te creëren. De houding van de verschillende partijen is als afwachtend te karakteriseren: er is behoefte aan inzicht in wat voor welke doelgroep(en) georganiseerd moet worden voordat men alternatieven gaat ontwikkelen. Een belemmerende factor in sommige regio’s is dat onderlinge contacten tussen verschillende typen aanbieders en gemeenten beperkt zijn, waardoor oplossingen op het snijvlak van welzijn en zorg moeizaam tot stand komen. Juist op dat snijvlak verwachten organisaties oplossingen te kunnen creëren. Ondanks deze factoren zijn er op verschillende plaatsen in het land wel stappen ondernomen. Enkele gemeenten hebben werkbijeenkomsten georganiseerd waar zij samen met zorgaanbieders, welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties nadenken over alternatieve begeleidingsvormen. Daarnaast hebben enkele gemeenten (beleids)notities opgesteld waarin zij beschrijven hoe zij om willen gaan met (het verkrijgen van inzicht in) de gevolgen van de pakketmaatregelen. Ook zijn er experimenten met het inzetten van vrijwilligers bij het bieden van begeleiding en zijn er op verschillende plaatsen in het land acties ondernomen om ervoor te zorgen dat oudere mensen naar de dagopvang kunnen blijven gaan. Welke oplossingsrichtingen zijn er voor het bieden van passende ondersteuning? Door gemeenten en aanbieders zijn verschillende oplossingsrichtingen genoemd om te komen tot (meer) passend aanbod voor cliënten. Inhoudelijk: Voor cliëntgroepen waarvoor geen alternatieve begeleiding bestaat, kunnen gemeenten samen met zorgaanbieders en welzijnsorganisaties nieuw aanbod ontwikkelen. Doelgroepen voor wie dit mogelijkerwijs geldt zijn ouderen met lichte dementie, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, licht psychiatrische jongeren en de zogenoemde ‘stapelaars’. het bieden van voldoende mogelijkheden tot respijtzorg is van essentieel belang voor mantelzorgers. Procesmatig: Door de ontwikkeling van een ‘sociale kaart begeleiding’ kunnen cliënten beter worden doorverwezen. Bij voorkeur worden de sociale kaarten op wijkniveau ontwikkeld. Ook is het belangrijk dat verschillende type organisaties met elkaar in contact komen en / of door de gemeente worden gebracht. Oplossingen liggen naar verwachting van gemeenten en aanbieders op het snijvlak van de zorg-, welzijns- en informele sector. Gemeenten kunnen, als regisseur binnen de Wmo, bijeenkomsten organiseren waar relevante partijen met elkaar praten over knelpunten en mogelijke oplossingen. Tot slot draagt samenwerking op wijkniveau volgens gemeenten en aanbieders bij aan het in kaart brengen van probleemsituaties en het ontwikkelen van (individuele) oplossingen. Wat is de stand van zaken als het gaat om de gevolgen van de pakketmaatregelen? De effecten van de pakketmaatregelen worden langzaamaan zichtbaar, maar lijken volgens gemeenten en aanbieders tot nog toe mee te vallen. Weinig mensen melden zich met ondersteuningsvragen bij gemeenten en MEE, en ook aanbieders van zorg, welzijnsdiensten en ondersteuning zien nog geen grote groepen cliënten die problemen ondervinden door het wegvallen van (een deel van) de begeleiding uit de AWBZ. Vooral de verschillende aanbieders van begeleiding ervaren hierdoor weinig urgentie.
14
Gemeenten, MEE en zorgaanbieders kijken nu vooruit naar begin 2010. Zij nemen aan dat na 1 januari 2010 meer mensen zich gaan melden bij het Wmo-loket en MEE, omdat alle herindicaties dan zijn uitgevoerd en de overgangsregeling stopt. Dat is ook het moment waarop het CIZ een representatief overzicht kan bieden van de gevolgen van de pakketmaatregelen voor de verschillende doelgroepen. We verwachten dat gemeenten en aanbieders dan voldoende inzicht hebben in de gevolgen van de pakketmaatregelen om beleid te ontwikkelen of te intensiveren. Dit beleid zal gericht zijn op het identificeren van hiaten in het aanbod en het stimuleren van nieuw aanbod1.
D. Aanbevelingen voor de toekomst Wat zijn de komende periode aandachtspunten? Op 1 januari 2010 eindigde de overgangsregeling. De invoering van de maatregel rond begeleiding is dan voltooid (behalve voor kinderen tot 18 jaar). De komende periode is cruciaal in het zorgen voor een zogenoemde ‘zachte landing’ voor mensen die hun begeleiding gedeeltelijk verliezen. Uit onderhavig onderzoek komen de volgende aandachtspunten voor deze periode naar voren: 1 De eerste stap in het zoekproces lijkt essentieel: veel mensen haken af wanneer zij bij de eerste organisatie geen passend alternatief hebben gevonden. Dit maakt het belangrijk dat de cliënten goed worden geïnformeerd over waar zij terecht kunnen voor mogelijke alternatieven. 2 Begin 2010 komt er naar verwachting meer helderheid over de doelgroepen die in de problemen geraken door de maatregelen. Gemeenten, zorgaanbieders en MEE verwachten dat meer cliënten zich dan zullen melden bij de genoemde organisaties. Zorg er dan als gemeente voor dat er snel gehandeld kan worden door bijvoorbeeld een werkbijeenkomst te organiseren over de pakketmaatregelen. 3 In sommige gevallen zal de gemeente worden gevraagd om een financiële bijdrage zodat een bepaalde dienst geleverd kan worden. Ook zullen cliënten zich bij het Wmo-loket gaan melden met hun vraag naar begeleiding. Om aan deze vragen te kunnen voldoen, is het belangrijk dat gemeenten middelen hebben gereserveerd voor de ontwikkeling van collectieve en individuele begeleiding. 4 Er is een aantal doelgroepen waarvan wordt verwacht dat zij geen alternatieve begeleiding zullen vinden. Gemeenten doen er verstandig aan met aanbieders in gesprek te gaan over de mate waarin deze doelgroepen in de gemeente voorkomen en welk aanbod aan hen kan worden geleverd en/of ontwikkeld. 5 De druk op mantelzorgers neemt toe en daarmee het risico op overbelasting. Het is wenselijk te onderzoeken in hoeverre er op gemeentelijk niveau voldoende mogelijkheden tot respijtzorg zijn. 6 Ouderen vinden moeilijk de weg naar MEE. Omdat ouderen minder vaak op hun directe omgeving steunen, kan MEE juist ook voor deze doelgroep een belangrijke rol vervullen. Mogelijk dat het CIZ, lokale Wmo-loketten, welzijnsorganisaties en huisartsen bij kunnen dragen aan de toeleiding naar MEE. Nu, maar zeker ook nadat de kortdurende taakstelling van MEE is beëindigd, kunnen ouderenconsulenten intensief worden ingezet bij het begeleiding van ouderen naar passende ondersteuning. 1
In de tweede meting van dit onderzoek, die medio 2010 zal plaatsvinden, zullen we in kaart brengen welke ontwikkelingen op dit vlak hebben plaatsgevonden .
15
7 Bij veel ouderen valt de dagopvang weg, voor chronisch zieken en lichamelijk en verstandelijk gehandicapte volwassenen vervalt de begeleiding die bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid, zoals begeleiding bij het doen van de administratie, het leggen en onderhouden van contacten en het plannen en structureren van de dag. Mogelijkerwijs kan juist aan deze vormen van begeleiding bij het ontwikkelen van diensten extra aandacht worden besteed.
16
Deel A: Beleidscontext AWBZ pakketmaatregelen en achtergrond onderzoek
17
18
1
Beleidscontext AWBZ pakketmaatregelen
1.1
AWBZ pakketmaatregelen
Het kabinet heeft medio 2008 gekozen voor de voortzetting van de AWBZ als sociale verzekering voor langdurige zorg die niet primair op herstel is gericht. De doelgroep van deze verzekering zijn mensen met langdurige ernstige beperkingen in hun dagelijks leven1. Het kabinet constateerde dat de AWBZ onbedoeld te ruime aanspraken biedt waardoor ook veel mensen met minder zware beperkingen van de AWBZ gebruik maken en het beroep dat op de AWBZ gedaan wordt, te groot is geworden. Daarom werkt het kabinet aan een scherpere afbakening van de AWBZ. Dit geldt onder meer voor de functie begeleiding2. In 2008 maakten 230.000 mensen gebruik van deze functie. Het kabinet heeft besloten dat mensen met een ‘lichte beperking’ per 1 januari 2009 niet langer aanspraak kunnen maken op begeleiding uit de AWBZ. Ook is de participatiedoelstelling geschrapt, wat betekent dat begeleiding op grond van de AWBZ alleen nog mogelijk is als het bijdraagt aan de zelfredzaamheid van de cliënt3. Op deze wijze wil het kabinet ervoor zorgen dat de aanspraak op begeleiding alleen gaat gelden voor die mensen voor wie het uitblijven ervan betekent dat zij risico lopen op ongewenste intramuralisering dan wel verwaarlozing. Nieuwe definitie van functie begeleiding in AWBZ per 1 januari 2009 “Begeleiding omvat door een instelling te verlenen ondersteunende en activerende activiteiten, niet zijnde persoonlijke verzorging, gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid van de verzekerde met ernstig regieverlies of met een ernstige, invaliderende aandoening of beperking.” Bron: Ministerie van VWS, ‘Uitwerking AWBZ-pakketmaatregel’, Kamerbrief d.d. 16 september 2008
Gevolgen van de pakketmaatregelen CIZ en HHM berekenden de volgende uitval op basis van indicaties uit de periode 1 januari 2005 tot 1 april 20084: 27% van de geïndiceerden met begeleidingfunctie, bijna 60.000 mensen, verliest zijn/haar aanspraak op begeleiding. De omvang van de functie begeleiding per geïndiceerde gaat omlaag, vooral bij degenen met de laagste omvang. 23% van de cliënten waar nu meer dan 40 uur begeleiding is geïndiceerd, krijgt volgens de nieuwe regels de functie Begeleiding naar verwachting niet langer toegekend. Vooral in de leeftijdscategorieën 18-49 jaar en 50-64 jaar zal geen begeleiding meer worden geïndiceerd. 1 2
3
4
‘Zeker van zorg nu en straks’ (Kamerstukken II, 2007-2008, 30 597, nr. 15 d.d. 13 juni 2008). Het onderscheid tussen activerende en ondersteunende begeleiding vervalt. Er is alleen nog sprake van de functie begeleiding. De onderdelen persoonlijke verzorging, huishoudelijk leven, maatschappelijke participatie en psychisch welbevinden bieden niet langer recht op begeleiding. Op de onderdelen sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren en geheugen- en oriëntatiestoornissen blijft ondersteuning wel mogelijk. Onderzoek effecten pakketmaatregelen AWBZ, CIZ & HHM, Driebergen/Enschede, 30 september 2008
19
Van alle indicaties met de functie begeleiding vervalt deze in absolute zin het vaakst wanneer er sprake is van de dominante grondslag Somatiek. Relatief gezien vervalt de functie begeleiding het vaakst bij de dominante grondslagen Psychiatrische aandoening (36%) en Psychosociaal probleem (45%) 1. Bij indicatiebesluiten met een PGB leveringsvorm vervalt de functie begeleiding naar verwachting minder vaak dan bij de oude toekenning van Zorg in Natura (ZIN). Er is echter volgens HHM sprake van een minimaal verschil. In de praktijk zal het volgens het onderzoek van HHM vooral gaan om de volgende cliëntgroepen: 1 Ouderen met beginnende ouderdomsklachten zonder dat een duidelijke diagnose is gesteld. 2 Ouderen met beginnend geheugenverlies en concentratiestoornissen die vaak kampen met gemis van partner of vrienden. 3 Ouderen waarbij beginnende dementie is gediagnosticeerd, die doorgaans nog thuis wonen en vaak een partner hebben en/of mantelzorg krijgen. 4 Volwassenen die als gevolg van chronische invaliderende aandoeningen beperkt zijn in de Persoonlijke verzorging. 5 Volwassenen die als gevolg van chronische invaliderende aandoeningen licht beperkt zijn in hun psychisch functioneren. 6 Chronisch psychiatrische patiënten in de wereld van de Maatschappelijke Opvang. 7 Stabiele psychiatrische patiënten die niet zelfstandig kunnen functioneren. 8 Mensen met lichte verstandelijke beperkingen die zelfstandig of thuis bij de ouders wonen. 9 Jongeren en jongvolwassenen met lichte gedragsproblemen als gevolg van een lichte verstandelijke beperking die buiten andere sectoren (zoals psychiatrie, jeugdzorg of justitie) vallen. 10 Mensen met zintuiglijke beperkingen die met diverse hulpmiddelen redelijk tot goed zelfstandig kunnen wonen. Op grond van de veronderstelde effecten van de pakketmaatregelen is besloten dat het CIZ zal streven naar een afname van het aantal indicatiebesluiten voor begeleiding met 75.000 tot 80.000 op jaarbasis.
1.2
Mitigeren van negatieve effecten
1.2.1
B e g e l e i d i n g v a n u i t a n d e r e d om e i n e n d an d e A W B Z
De maatregelen hebben tot gevolg dat mensen met een lichte beperking of problemen met participatie in eerste instantie een beroep moeten doen op familie, vrienden en buren. Wie niet kan steunen op het eigen netwerk kan een beroep doen op voorzieningen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeente, in de Wmo aangewezen tot regisseur, heeft een ‘compensatieplicht’. Dit betekent dat gemeenten burgers in staat dienen
1
De grondslag Psychosociaal probleem geeft door de pakketmaatregelen op zichzelf geen toegang meer tot de AWBZ.
20
te stellen een eigen huishouden te voeren, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. Staatssecretaris Bussemaker in een interview met de NPCF “Niet alles wat wegvalt aan ondersteunende begeleiding gaat een op een over naar de gemeente. Het is de bedoeling dat mensen zoveel mogelijk zelf de regie over hun eigen leven nemen. Veel mensen die ondersteunende begeleiding hebben, kunnen dat gewoon zelf regelen. Als je nu boodschappenservice thuis krijgt als vorm van ondersteunende begeleiding, kun je die boodschappen misschien ook zelf door de supermarkt laten bezorgen.” Bron: NPCF, tijdschrift Vraag in Beeld. AWBZ-pakket is te ruim geworden. pag. 8-11.
Ook andere publieke domeinen dienen, vanuit de gedachte van het ‘inclusief beleid’, een bijdrage leveren aan de opvang van mensen die een begeleidingsbehoefte hebben. Scholen kunnen bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding uitbreiden voor specifieke doelgroepen, woningbouwcorporaties kunnen rekening houden met mensen met beperkingen bij de bouw van nieuwe huizen en de thuiszorg kan nieuwe producten ontwikkelen die de participatie van mensen met lichte beperkingen vergroot. Met het ‘inclusief beleid’ beoogt de overheid dat op velerlei beleidsterreinen rekening wordt gehouden met de verschillende mogelijkheden en beperkingen van mensen.
1.2.2
V e r de l i n g e x t r a m i d d e l e n v o o r a n d e r e d o m e i n e n
Het kabinet heeft in 2009 50 miljoen euro en vanaf 2010 150 miljoen euro extra gereserveerd om via andere domeinen dan de AWBZ te zorgen dat mensen met beperkingen kunnen participeren in de maatschappij. Van dit bedrag is aan gemeenten vanaf 2010 127 miljoen euro beschikbaar gesteldom de ontwikkeling van alternatief ondersteuningsaanbod te stimuleren en/of te financieren. De middelen vormen geen volledige compensatie voor de te maken kosten, zoals het geval was bij de implementatie van de maatregel psychosociaal. De compensatiemiddelen maken onderdeel uit van het Wmo-budget en kunnen daardoor ook voor andere doeleinden worden gebuikt, zoals voor het opvangen van financiële tekorten bij de uitvoering van de Wmo. Staatssecretaris Bussemaker gaat er echter vanuit dat gemeenten dit geld gericht inzetten, aanvullend op hun reguliere welzijnstaak1. Tijdens de begrotingsbehandeling in november 2009 is echter een motie ingediend omdat kamerleden signalen hadden ontvangen dat niet alle gemeenten de compensatiemiddelen gebruikten voor het opvangen van de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Deze motie is met brede steun aanvaard. Als gevolg daarvan heeft staatssecretaris Bussemaker gemeenten in een brief in december 2009 ‘met klem’ gevraagd de compensatiemiddelen in te zetten voor het gestelde doel. In het voorjaar van 2010 wil de staatssecretaris het gevoerde beleid van en de besteding van de compensatiegelden door de gemeenten laten inventariseren, om vervolgens de Tweede Kamer hierover in te lichten en zo nodig maatregelen te nemen.
1
Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Van Miltenburg over het artikel “Gemeenten niet klaar voor de AWBZ”. (2009Z17171), Kamerstuk, 13 oktober 2009
21
1.2.3
O v e r g a n gs r e g e l i n g e n b e g e l e id i n g d o o r M E E
Om te zorgen voor een ‘zachte landing’ heeft het rijk besloten tot een overgangsregeling en het aanbieden van hulp aan cliënten bij het zoeken naar een alternatief. Voor dit laatste doel is MEE ingeschakeld. Overgangsregeling Mensen die in 2008 reeds ondersteunende of activerende begeleiding kregen, vallen onder de overgangsregeling als zij hun indicatie voor begeleiding volledig verliezen. Dankzij deze regeling krijgen zij enige tijd om een alternatief te vinden, voordat de herindicatie daadwerkelijk ingaat. Deze zogenaamde gewenningsperiode stopte per 31 december 2009, ongeacht de datum van herindicatie. De regeling ziet er als volgt uit: nieuwe indicaties vanaf 1-1-2009
direct onder nieuwe regime
indicatie loopt af voor 1-7-2009
overgangsperiode 6 maanden
indicatie loopt af tussen 1-7-2009 en 30-9-2009
overgangsperiode 3 maanden
indicatie loopt af tussen 1-10-2009 en 31-12-2009
overgangsperiode tot 1-1-2010
indicatie loopt af na 1-1-2010
onder nieuw regime per 1-1-2010
Als gevolg van de overgangsregeling zullen mensen die hun begeleiding volledig verliezen, de gevolgen hiervan pas na de gewenningsperiode daadwerkelijk ervaren. De mensen die minder begeleiding krijgen na hun herindicatie, merken de gevolgen direct. Voor hen geldt geen gewenningsperiode. Begeleiding door MEE Al tijdens de overgangsregeling biedt MEE kortdurende ondersteuning (d.w.z. ondersteuning bij het zoeken naar alternatieve begeleiding) aan mensen met een lichte beperking die geen aanspraak (meer) kunnen maken op begeleiding vanuit de AWBZ. MEE biedt deze ondersteuning niet alleen aan de eigen doelgroep, maar ook aan ouderen en GGZ cliënten. Sinds augustus 2009 is de taakstelling van MEE uitgebreid. De organisatie biedt sindsdien ook kortdurende ondersteuning aan mensen van wie de nieuwe indicatie op 1 januari 2010 ingaat, of als zij in uren achteruit gaan. Cliënten kunnen tot eind juni 2010 aanspraak maken op begeleiding door MEE waarna de organisatie hen tot eind augustus 2010 kan helpen1. Bij de begeleiding van de cliënten gebruikt MEE een zelfontwikkelde methodiek die uit vijf stappen bestaat. Allereerst verheldert MEE de hulpvraag van de cliënt. Daarna gaat MEE gezamenlijk met de cliënt op zoek gaat naar begeleiding in het eigen sociale netwerk en activeert dit netwerk als dat nodig is. Als er geen mogelijkheden zijn binnen het eigen netwerk van de persoon dan kijkt MEE of er begeleiding verkregen kan worden via vrijwilligers van bijvoorbeeld een wijkcentrum. Tot slot zoekt MEE naar alternatieven bij lokale voorzieningen, zoals scholen, welzijnsorganisaties, maatschappelijk werk, woningbouwcorporaties, het Centrum voor Jeugd en Gezin en/of de gemeente.
1
De taakstelling van MEE eindigde in eerste instantie eind februari 2010, maar deze periode is verlengd. De verwachting is dat cliënten juist in de eerste helft van 2010 behoefte zullen hebben aan begeleiding door MEE omdat dan alle volwassenen zijn geherindiceerd en de overgangsregeling is beëindigd.
22
1.3
Doel en onderzoeksvragen
De AWBZ pakketmaatregelen leiden tot vermindering of stopzetten van begeleiding van een aantal cliënten. Deze cliënten moeten op zoek naar een alternatief. Zij zullen in eerste instantie binnen hun eigen netwerk tot een oplossing moeten zien te komen, daarna zijn er opties binnen het vrijwilligerswerk en het professionele circuit. Om inzicht te krijgen in de wijze waarop mensen die niet langer aanspraak kunnen maken op begeleiding vanuit de AWBZ, voorzien in hun behoefte aan ondersteuning, hebben de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden de onderzoekbureaus Research voor Beleid en ITS opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren. De hoofdvraag van het onderzoek is: Wat zijn de effecten van de ‘smallere toegangspoort voor begeleiding in de AWBZ’ en het versterken van het ‘inclusief beleid’ voor cliënten met verschillende soorten ondersteuningsbehoeften? Research voor Beleid voert het onderzoek uit onder de volgende drie doelgroepen1: ouderen chronisch zieken verstandelijk en lichamelijk gehandicapte volwassenen. Onderzoeksvragen Op basis van de hoofdvraag heeft het onderzoeksteam de volgende onderzoeksvragen geformuleerd, die de leidraad vormen voor de dataverzameling en rapportage. I. Cliëntenonderzoek 1 Wat is de ondersteuningsbehoefte van mensen uit de verschillende doelgroepen die begeleiding aanvragen op grond van de AWBZ? In hoeverre krijgen mensen de gewenste begeleiding op grond van de AWBZ? 2 Wat zijn de gevolgen als mensen door de herindicatie minder of geen begeleiding (meer) ontvangen? Hebben aanvragers voorafgaand aan hun aanvraag AWBZ geprobeerd op een andere wijze in hun ondersteuningsbehoefte te voorzien? 3 Langs welke wegen vinden mensen de gewenste begeleiding indien deze niet meer of niet meer volledig binnen het domein van de AWBZ valt? Welke belemmerende of bevorderende factoren ervaren mensen hierbij? Welke factoren zijn bepalend voor het slagen van het zoekproces van deze mensen? type ondersteuningsbehoefte mate van ondersteuningsbehoefte sociaal netwerk connecties met instellingen kennis van lokale sociale kaart oude/nieuwe aanvraag
1
Het onderzoeksbureau ITS uit Nijmegen voert gelijktijdig een onderzoek uit onder de doelgroepen: verstandelijk en lichamelijk gehandicapte kinderen, kinderen en jeugdigen met psychische problemen en langdurig zorgafhankelijke mensen (GGZ, chronische psychische stoornissen).
23
II. Contextanalyse 4 Welke aanbieders uit welke publieke domeinen krijgen meer ondersteuningsaanvragen? 5 Wat bieden zij deze cliënten? En welke activiteiten ontplooien zij om bestaande voorzieningen aan te passen en/of nieuwe voorzieningen te creëren om in de verschillende begeleidingsbehoeften te voorzien?
1.4
Onderzoeksopzet
Gezien de aard van de vragen bestaat de onderzoeksopzet uit een kwantitatief en een kwalitatief deel. I. Cliëntenonderzoek Het kwantitatieve deel omvat een telefonische interviewronde onder mensen die in 2009 zijn ge(her)indiceerd voor de functie begeleiding uit de AWBZ. De interviews moeten inzichtelijk maken hoeveel mensen minder of geen begeleiding krijgen, wat de gevolgen hiervan voor hen zijn en op welke wijze zij de ontstane problemen proberen op te lossen. II. Contextanalyse De contextanalyse, het kwalitatieve deel, brengt de ontwikkelingen in de aanbodszijde in beeld. Het dient inzichtelijk te maken of en zo ja, op welke manier onder andere gemeenten, zorgaanbieders, welzijnsorganisaties en andere partijen zoals scholen, woningcorporaties, kerken en sportverenigingen de mensen die minder of geen begeleiding meer krijgen, proberen op te vangen. Ook dient inzicht te worden verkregen in de zoektochten van cliënten die zich niet gemeld hebben bij het CIZ als gevolg van de versmalde toegang tot begeleiding vanuit de AWBZ. Met deze doelen voor ogen hebben we berichten in de media geanalyseerd en gesproken met cliënten, gemeenten, zorgaanbieders, welzijns-, vrijwilligersen mantelzorgorganisaties. Tabel 1.1
Overzicht van de onderzoeksopzet1
Fase 1
Startbijeenkomst
Voorbereiding
Deskresearch
Fase 2
Interviewronde
Focus op de doelgroep
Focusgroepen
Meting 2009
Analysekader uitwerken Fase 3
Vragenlijst opstellen
Kwantitatieve dataverzameling
Telefonisch veldwerk Aanvullende belronde (Tussenrapportage)
Fase 4
Landelijke inventarisatie
Contextanalyse
Regionale groepsgesprekken cliënten Regionale groepsgesprekken met gemeenten en aanbieders
1
Fase 5
Analyse
Analyse en rapportage
Eindrapportage
Om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen, worden de kwantitatieve en kwalitatieve meting in 2010 herhaald.
24
Gedurende het onderzoeksproces treedt de Nationale Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) namens de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden als penvoerder op. Het onderzoek wordt daarnaast begeleidt door vertegenwoordigers van: CG-Raad, Platform VG, Unie KBO, PCOB, LOC, Per Saldo, MEZZO, MEE en de VNG.
1.5
Leeswijzer
Deel B beschrijft het verhaal van de cliënten die wij telefonisch hebben gesproken. Het maakt inzichtelijk welke begeleiding mensen kregen, wat de gevolgen van de pakketmaatregelen voor hen zijn en hoe zij eventuele problemen proberen op te lossen. Deel C behandelt de uitkomsten van de contextanalyse en gaat daarbij in op de ervaringen van gemeenten, zorgaanbieders, welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties met de AWBZ pakketmaatregelen. Aan de hand van hun ervaringen beschrijven we de ontwikkelingen die aan aanbodszijde spelen.
25
26
Deel B: Gevolgen AWBZ pakketmaatregelen voor cliënten en hun zoektocht naar een alternatief
27
28
2
Wie zijn de cliënten en wat is hun zorgvraag?
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de cliënten die aan het onderzoek hebben deelgenomen. In de eerste paragraaf beschrijven we beknopt de achtergrond van de respondenten. In de tweede paragraaf gaan we dieper in op enkele algemene achtergrondkenmerken. In de derde paragraaf behandelen we de kenmerken van de door het CIZ gestelde indicatie. Het gaat hier om zaken als de status van de indicatie en de vorm van de geleverde begeleiding. In de laatste paragraaf besteden we aandacht aan de zorgvraag die de mensen hebben: welke activiteiten kunnen zij zelfstandig en bij welke activiteiten hebben zij (enige) hulp nodig?
2.1
Algemene bevindingen
Wat zijn de algemene achtergrondkenmerken van de mensen? De respondenten van ons onderzoek zijn voor het grootste deel mensen tussen de 51-75 jaar. Bijna tweederde van hen is vrouw. Van deze mensen wonen 9 van de 10 zelfstandig, bijna de helft woont zonder partner of andere huisgenoten. Wat zijn de kenmerken van de indicatie voor het CIZ? Driekwart van de geïnterviewden maakte (ook) in 2008 gebruik van de functie begeleiding uit de AWBZ. Een derde van de respondenten heeft een persoonsgebonden budget (PGB). De helft krijgt begeleiding op individuele basis en een derde in groepsverband. Wat is de zorgvraag van de mensen? De mate waarin de respondenten activiteiten zelfstandig kunnen uitvoeren, loopt zeer uiteen. De respondenten hebben vooral (veel) hulp nodig bij huishoudelijke taken, het regelen van allerlei zaken en bij sociale activiteiten. Verpleging en ondersteuning bij communicatie hebben beduidend minder mensen nodig. De geïnterviewden hebben een zeer brede zorgvraag. Bijna de driekwart van de respondenten heeft bij 5 tot 7 van de voorgelegde activiteiten/domeinen (persoonlijke verzorging, verpleging, bewegen en verplaatsen, communicatie, huishoudelijke zaken, zaken regelen, sociale activiteiten) enige tot veel hulp nodig. Dit geldt vooral voor ouderen.
2.2
Wat zijn de achtergrondkenmerken van de respondenten?
Leeftijd Vooral mensen van boven de 50 jaar hebben aan het onderzoek deelgenomen. Tweederde van de geïnterviewden is ouder dan 50 jaar. De volgende tabel geeft een overzicht van de leeftijden van de geïnterviewden.
29
Tabel 2.1
Leeftijd van de cliënt Verstandelijk en lichamelijk Ouderen
Chronisch zieken
gehandicapten
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
18-25
0
0%
6
4%
10
7%
16
4%
26-35
0
0%
8
5%
17
12%
25
6%
36-50
0
0%
40
23%
45
31%
85
19%
51-75
20
16%
112
65%
65
45%
197
45%
76-100
96
79%
1
1%
0
0%
97
22%
Wil niet zeggen Totaal
6
5%
4
2%
8
6%
18
4%
122
100%
171
100%
145
100%
438
100%
Geslacht Bijna tweederde van de geïnterviewden is vrouw. Vooral binnen de doelgroepen ouderen en chronisch zieken hebben we vaker met of over vrouwelijke dan mannelijke cliënten gesproken. Tabel 2.2
Geslacht van de cliënt Verstandelijk en lichamelijk Ouderen
Chronisch zieken
gehandicapten
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
Man
50
41%
53
31%
72
50%
175
40%
Vrouw
72
59%
118
69%
73
50%
263
60%
Totaal
122
100%
171
100%
145
100%
438
100%
Woonsituatie Negen op de tien geïnterviewden woont zelfstandig. De volgende tabel geeft inzicht in de woonsituatie van de respondenten. Tabel 2.3
Woont u zelfstandig of in een woonvoorziening? Verstandelijk en lichamelijk Ouderen
Zelfstandig/aanleunwoning Individueel begeleid Groepsverband Totaal
Chronisch zieken
gehandicapten
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
108
89%
165
96%
131
90%
404
92%
2
2%
3
2%
8
6%
13
3%
12
10%
3
2%
6
4%
21
5%
122
100%
171
100%
145
100%
438
100%
Van de geïnterviewden wonen 2 op de 5 alleen. Zoals de volgende tabel toont wonen chronisch zieken en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten vaker met een partner en kinderen dan ouderen.
30
Tabel 2.4
Woont u alleen of samen met anderen? Verstandelijk en lichamelijk Ouderen
Chronisch zieken
gehandicapten
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
56
52%
73
44%
44
34%
173
43%
46
43%
51
31%
49
37%
146
36% 11%
Ik woon alleen Ik woon met een partner zonder kinderen Ik woon met een partner en kinderen
2
2%
22
13%
19
15%
43
Ik woon met kind(eren)
4
4%
15
9%
5
4%
24
6%
Ik woon bij ouder(s)
0
0%
2
1%
9
7%
11
3%
Anders Totaal
0
0%
2
1%
5
4%
7
2%
108
100%
165
100%
131
100%
404
100%
Hoogst genoten onderwijs Bijna de helft van de mensen heeft middelbaar (beroeps)onderwijs gevolgd; een vijfde alleen basisonderwijs. De volgende tabel geeft een overzicht. Tabel 2.5
Hoogst genoten onderwijs van de cliënt Aantal
%
Geen onderwijs
23
5%
Lagere school / basisschool
87
20%
VBO / VSO
26
6%
203
46%
HBO / universiteit
66
15%
Weet niet / geen mening
33
8%
438
100%
VMBO / MAVO / MBO / HAVO
Totaal
Ouderen hebben vaker dan de andere doelgroepen enkel basisonderwijs gehad. Chronisch zieken hebben vaker dan de andere doelgroepen het MBO gevolgd. Belangrijkste beperking Aan de respondenten is gevraagd waardoor zij het meest worden beperkt in hun dagelijks leven. De verdeling is als volgt. Tabel 2.6
Belangrijkste beperkingen van de cliënten
Chronische ziekte Verstandelijke handicap
Aantal
%
161
37%
53
12%
124
28%
Lichamelijk en verstandelijk gehandicapt
21
5%
Dementie
40
9%
Hulpbehoefte door ouderdom
38
9%
437
100%
Lichamelijke handicap
Totaal
31
2.3
Hoe ziet hun indicatie voor begeleiding eruit?
Herindicatie of eerste indicatie Alle geïnterviewden hebben vanwege hun beperkingen in 2009 een (her)indicatie bij het CIZ aangevraagd en zijn voor de functie begeleiding geïndiceerd. In driekwart van de gevallen gaat het om een herindicatie, bij een kwart om een eerste indicatiestelling. Tabel 2.7
Maakte u in 2008 ook al gebruik van begeleiding vanuit de AWBZ? Aantal
%
Ja
334
76%
Nee
100
23%
4
1%
438
100%
Weet niet/geen mening Totaal
ZIN of PGB Begeleiding wordt geleverd in de vorm van zorg in natura (ZIN) of een PGB. Landelijk gezien heeft circa 1 op de 10 cliënten een PGB. Binnen onze onderzoeksgroep is dit percentage beduidend hoger. Tweederde van de respondenten krijgt in 2009 begeleiding in de vorm van ZIN, bijna eenderde ontvangt een PGB (zie tabel). Tabel 2.8
Krijgt u nu een persoonsgebonden budget? Aantal
%
Ja
127
29%
Nee
296
68%
Weet niet/geen mening Totaal
15
3%
438
100%
Begeleiding individueel of in groepsverband Van de mensen die in 2009 begeleiding in natura krijgen, heeft de helft begeleiding op individuele basis en een derde in groepsverband. Daarnaast krijgt 17% een combinatie van beide vormen. Tabel 2.9
Krijgt u individuele begeleiding (= alleen) of begeleiding samen met anderen buitenshuis? Aantal
%
Individuele begeleiding
184
50%
Dagactiviteiten met anderen
121
33%
64
17%
369
100%
Beide Totaal
32
2.4
Wat is hun zorgvraag?
Om inzicht te krijgen in de mate waarin mensen zorg nodig hebben, is aan de respondenten gevraagd of zij de volgende activiteiten zelfstandig kunnen of dat zij daarbij (enige) hulp nodig hebben: persoonlijke verzorging (bijv. hulp bij wassen, aankleden, scheren, stoelgang, eten en drinken) verpleging (bijv. medicijnen/injecteren, wondverzorging, infuus, beademing) bewegen en verplaatsen (buitenshuis verplaatsen zonder hulpmiddelen, traplopen, korte afstanden lopen) communicatie (begrijpen wat anderen zeggen, zichzelf verstaanbaar maken, een gesprek voeren) huishoudelijke taken ( eten klaarmaken, de was doen, boodschappen doen, huis schoonhouden) allerlei zaken regelen (geldzaken, dagindeling, activiteiten bedenken en uitvoeren) sociale activiteiten / vrijetijdsbesteding (hobby uitvoeren, uitgaan, bezoek clubs, sociale gelegenheden bezoeken, recreatieve activiteiten binnen of buitenhuis, sporten) De mate waarin de respondenten de bovenstaande activiteiten zelfstandig kunnen uitvoeren, loopt zeer uiteen. De volgende grafiek toont per activiteit het percentage van de respondenten dat bij deze activiteit hulp nodig heeft. Vooral bij huishoudelijke taken, het regelen van allerlei zaken thuis en bij sociale activiteiten hebben mensen (enige of veel) hulp nodig. Grafiek 2.1
Zorgvraag per activiteit (N=438)
50%
40%
Geen hulp nodig
30%
Met een beetje hulp Alleen met veel hulp Alleen met heel veel hulp
20%
10%
0% Persoonlijke verzorging
Verpleging
Bewegen en verplaatsen
Communic atie
Huishoudelijke taken
Allerlei zaken regelen
Soc iale ac tiviteiten
33
Er zijn enkele verschillen naar doelgroep. Ouderen hebben vaker (heel veel) hulp nodig bij huishoudelijke taken, het regelen van allerlei zaken en bij sociale activiteiten. Bij mensen die een chronische ziekte of een verstandelijke of lichamelijke handicap hebben, zijn er geen activiteiten waarbij zij meer begeleiding nodig hebben dan de andere doelgroepen. Om inzicht te krijgen in de breedte van de zorgvraag is per persoon het aantal activiteiten waarbij zij hulp nodig hebben, opgeteld. Hieruit blijkt dat de mensen een zeer brede zorgvraag hebben. Bijna driekwart van de mensen heeft bij 5 tot 7 van de genoemde activiteiten hulp nodig. De volgende tabel toont een overzicht. Tabel 2.10
Aantal activiteiten waarbij mensen hulp nodig hebben Aantal
%
1
19
4%
2
29
7%
3
40
9%
4
69
16%
5
84
20%
6
98
23%
7
91
21%
430
100%
Totaal
Gemiddeld hebben de respondenten bij 5 activiteiten hulp nodig. Dit gemiddelde ligt bij ouderen hoger dan bij de andere doelgroepen.
34
3
Waaruit bestaat de behoefte aan begeleiding?
In dit hoofdstuk beschrijven we de begeleidingsbehoefte van de cliënten. In de eerste paragraaf geven we deze begeleidingsbehoefte kort weer. In de tweede paragraaf gaan we nader in op de begeleidingsbehoefte van mensen die voor het eerst een indicatie hebben aangevraagd. In de derde paragraaf beschrijven we bij welke activiteiten mensen die zijn geherindiceerd begeleiding krijgen.
3.1
Algemene bevindingen
Waarbij hebben cliënten begeleiding nodig? Cliënten die voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd, hebben behoefte aan begeleiding in de vorm van dagopvang/dagbesteding, begeleiding bij de administratie, het plannen en structureren van de dag en het aangaan / behouden van zakelijke en sociale contacten. Dit zijn ook de belangrijkste activiteiten waarbij cliënten die een herindicatie hebben gekregen, begeleiding krijgen. In de begeleidingsbehoefte zijn enkele verschillen naar doelgroep te onderscheiden. Ouderen hebben vooral behoefte aan dagbesteding. Chronisch zieken, verstandelijk en lichamelijk gehandicapten hebben vaker behoefte aan begeleiding bij zelfstandig leven en het leggen en onderhouden van contacten. Voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten is daarnaast begeleiding bij dagbesteding (arbeid of studie) en vrijetijdsbesteding belangrijk.
3.2
Waarbij hebben cliënten begeleiding nodig?
De functie begeleiding vanuit de AWBZ kan voor tal van activiteiten worden aangevraagd. De onderstaande tabel toont dat mensen die in 2009 voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd, voornamelijk behoefte hebben aan dagbesteding en begeleiding om zelfstandig te kunnen leven (bijvoorbeeld bij zelfverzorging of het regelen van zaken thuis). Tabel 3.1
Behoefte aan begeleiding van mensen die voor het eerst geïndiceerd zijn voor de functie begeleiding Aantal
%
Dagopvang en begeleiding bij dagbesteding
52
50%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken thuis)
45
43%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
23
22%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
16
15%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
10
10%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren) Anders Totaal
3
3%
21
20%
105
Gepercenteerd op aantal respondenten
Ouderen hebben vooral behoefte aan dagbesteding. Chronisch zieken, verstandelijk en lichamelijk gehandicapten hebben vaker behoefte aan begeleiding bij zelfstandig leven en het leggen en onderhouden van contacten. Voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten is daarnaast begeleiding bij dagbesteding (arbeid of studie) en vrijetijdsbesteding belangrijk.
35
De volgende tabel toont in meer detail voor welke activiteiten de cliënten behoefte hebben aan begeleiding. Dagopvang, begeleiding bij een zelfstandig leven, het plannen en structureren van de dag, het uitvoeren van de administratie en de contacten met instanties zijn de meest genoemde behoeften. Tabel 3.2
Activiteiten waarvoor nieuwe cliënten begeleiding hebben aangevraagd
Dagopvang
Aantal
%
50
49%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken
20
20%
Begeleiding bij plannen en structureren
19
19%
Begeleiding bij de administratie
17
17%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
17
17%
Begeleiding bij huishoudelijke taken
15
15%
Begeleiding bij boodschappen doen
11
11%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
11
11%
Begeleiding bij onderhouden sociale contacten
10
10%
Begeleiding bij wandelen / buiten zijn
9
9%
Contact opnemen met cliënt tegen vereenzaming
6
6%
Vrijetijdsbesteding
7
7%
Begeleiding bij bezoek aan (sport) club of vereniging
4
4%
Begeleiding bij het uitvoeren van (betaalde) arbeid
3
3%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
3
3%
Begeleiding bij vrijetijdsbesteding thuis
2
2%
Begeleiding bij weekend weg / vakantiereizen
1
1%
Begeleiding bij gebruik openbaar vervoer
1
1%
13
13%
Anders Totaal
102
Gepercenteerd op aantal respondenten
3.3
Wat doen de cliënten met de begeleiding?
Mensen die al langer begeleiding vanuit de AWBZ ontvangen, kregen voornamelijk begeleiding bij een zelfstandig leven, dagopvang en begeleiding bij contacten. De volgende tabel geeft een overzicht van de activiteiten. Tabel 3.3
Activiteiten waarbij geherindiceerden in 2008 begeleiding kregen Aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken thuis
189
57%
Dagopvang en begeleiding bij dagbesteding
110
33%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
111
33%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
87
26%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
15
5%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
12
4%
Anders
45
14%
Totaal Gepercenteerd op aantal respondenten
36
333
Er is hierbij eenzelfde verdeling naar doelgroep te zien als bij de behoefte aan begeleiding van mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd. Opvallend is dat naast verstandelijk en lichamelijk gehandicapten relatief veel mensen met een chronische ziekte begeleiding hebben voor activiteiten op het vlak van vrijetijdsbesteding. De volgende tabel toont in meer detail de activiteiten waarvoor cliënten in 2008 recht hadden op begeleiding vanuit de AWBZ. Veel genoemde activiteiten zijn begeleiding bij contacten, de administratie, huishoudelijke taken en de dagopvang. De volgende tabel toont een overzicht. Tabel 3.4
Activiteiten waarvoor geherindiceerde cliënten in 2008 recht hadden op begeleiding Aantal
%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
88
27%
Begeleiding bij de administratie
90
27%
Begeleiding bij huishoudelijke taken
82
25%
Dagopvang
73
22%
Begeleiding bij plannen en structureren
68
21%
Begeleiding bij boodschappen doen
62
19%
Begeleiding bij wandelen / buiten zijn
55
17%
Dagbesteding (OB dag)
51
15%
Begeleiding bij onderhouden sociale contacten
49
15%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteit
43
13%
Begeleiding bij vrijetijdsbesteding thuis
22
7%
Contact opnemen met cliënt tegen vereenzaming
18
5%
Begeleiding bij bezoek aan (sport) club of vereniging
18
5%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
17
5%
Begeleiding ongespecificeerd
15
5%
Begeleiding bij gebruik openbaar vervoer
13
4%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
13
4%
5
2%
Begeleiding bij weekend weg / vakantiereizen Begeleiding bij het uitvoeren van (betaalde) arbeid
5
2%
Begeleiding bij psychologische problemen
6
2%
Begeleiding bij het volgen van opleiding / huiswerk
2
1%
Begeleiding bij het vinden van werk
1
0%
10
3%
2
1%
Anders Weet niet/geen mening Totaal
331
Gepercenteerd op aantal respondenten
37
38
4
Wat verandert voor cliënten en wat zijn voor hen de gevolgen?
Dit hoofdstuk beschrijft de veranderingen in de indicatie voor de functie begeleiding en de gevolgen daarvan. In de eerste paragraaf beschrijven we kort wat in de toegang tot begeleiding is veranderd en wat de gevolgen hiervan zijn voor de cliënten. In de tweede paragraaf gaan we nader in op veranderingen in de toegang tot begeleiding vanuit de AWBZ, zowel voor geherindiceerden als mensen die een eerste indicatie hebben aangevraagd. De derde paragraaf beschrijft het totaalplaatje van zorg dat cliënten krijgen om te bezien of er een verschuiving heeft plaatsgevonden naar andere functies binnen de AWBZ of naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tot slot geven we een overzicht van de gevolgen die het uitblijven van (een deel van de begeleiding) voor de cliënten heeft.
4.1
Algemene bevindingen
Wat verandert in de toegang tot begeleiding vanuit de AWBZ? Van de respondenten die (vanwege de AWBZ pakketmaatregelen) zijn geherindiceerd, krijgt bijna de helft na de herindicatie minder of geen begeleiding vanuit de AWBZ. Een derde krijgt minder begeleiding en 17% krijgt helemaal geen begeleiding meer. Tabel 4.1
Wijziging in indicatie voor begeleiding aantal
%
Geen begeleiding meer
33
17%
Minder begeleiding
58
31%
Begeleiding gelijk gebleven
64
34%
Meer begeleiding
35
18%
190
100%
Totaal
De begeleiding wordt vaker stopgezet bij ouderen en mensen die in groepsverband begeleiding kregen. Minder begeleiding komt vaker voor bij chronisch zieken en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten en bij cliënten die in 2008 individuele begeleiding of een PGB kregen. Hoe beoordelen mensen die voor het eerst zijn geïndiceerd, hun indicatie voor begeleiding? Omdat van mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd, geen wijziging in de indicatie kan worden vastgesteld, is aan deze groep mensen gevraagd in hoeverre zij tevreden zijn over de gestelde indicatie voor begeleiding. Van deze mensen is ruim de helft tevreden over de gestelde indicatie. Wat opvalt, is dat mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding in groepsverband hebben gekregen, vaker tevreden zijn over de indicatie dan de mensen die een indicatie hebben gekregen voor individuele begeleiding of een PGB. Vangen andere functies uit de AWBZ de uitval van begeleiding op? Omdat het niet is uitgesloten dat een deel van de weggevallen begeleiding wordt opgevangen door een verhoging van andere functies binnen de AWBZ is aan de cliënten die zijn geherindiceerd, gevraagd naar het totaalplaatje van zorg dat zij ontvangen. De meeste cliënten die minder of geen begeleiding meer krijgen, hebben bij hun herindicatie vaak dezelfde hoeveelheid ‘persoonlijke verzorging’ of ‘verpleging en verzorging’ geïndiceerd gekregen. Als er sprake is van een wijziging in het aantal uur voor deze functies dan is dit vaker afgenomen dan toegenomen. Dit geldt vooral het aantal geïndiceerde uren voor de functie persoonlijke verzorging.
39
Op grond van de resultaten kan dus niet worden geconcludeerd dat er verschuiving naar andere functies uit de AWBZ voorkomt. Wat zijn de gevolgen van de veranderingen? Van de respondenten die minder of geen begeleiding meer krijgen vanuit de AWBZ of ontevreden zijn over hun indicatie voor begeleiding, meldt tweederde problemen te ondervinden als gevolg van de indicatie en nog eens 17% verwacht deze te gaan krijgen. 17% van de respondenten ondervindt geen problemen en heeft ook niet de verwachting deze te krijgen. Tabel 4.2
Mate waarin cliënten problemen ondervinden door de gestelde indicatie Totaal Aantal
%
Ja
88
65%
Nee, nog niet
23
17%
Nee
23
17%
weet niet/geen mening Totaal
2
1%
136
100%
Aan de cliënten is gevraagd welke problemen zij hebben of verwachten. Vooral het minder goed jezelf kunnen redden in contacten en het psychisch en / of lichamelijk minder functioneren worden vaak genoemd. Daarnaast noemen de respondenten dat zij minder goed zelfstandig kunnen leven en problemen hebben bij de invulling van hun vrije tijd. Het gemiddeld aantal problemen dat cliënten verwachten of ervaren is 3,7. Dit gemiddelde is hoger voor groepen waarbij de indicatie niet is ingegaan dan voor groepen waar deze al wel van kracht is.
4.2
Wat is veranderd in de toegang?
Voordat we ingaan op de verandering in indicaties voor begeleiding, zoals dat geldt voor onze respondenten, beschrijven we eerst de wijzigingen die het CIZ waarneemt. Omdat deze waarnemingen niet vergelijkbaar zijn met onze onderzoekspopulatie (zie § 4.2.1) behandelen we de uitkomsten afzonderlijk van elkaar, ook al gaat het thematisch om dezelfde informatie.
4.2.1
D e wijz igingen volgens het CIZ
Het CIZ monitort de gevolgen van de pakketmaatregelen in de zogenoemde PM-monitor en rapporteert elk kwartaal over de uitkomsten. In het onderstaande beschrijven we de gevolgen van de maatregelen in de eerste helft van 20091. Hierbij dient de kanttekening te worden geplaatst dat het alleen gaat om de gevolgen voor mensen van wie de indicatie begin 2009 is verlopen. De gevolgen van het project herindicaties zijn door het CIZ niet in de rapportage van de PM-monitor meegenomen. Aantal indicaties Volgens het CIZ is het aantal indicatiebesluiten in de eerste helft van 2009 met 33% afgenomen ten opzichte van de eerste helft van 2007. Dit betekent dat er per half jaar ruim 51.000 indicaties minder zijn. Volgens een prognose van het CIZ zullen de AWBZ pakketmaatregelen leiden tot 75.000-80.000 minder indicaties voor begeleiding. 1
CIZ, PM-monitor resultaten van de eerste helft van 2009. Gepubliceerd najaar 2009.
40
Volgens het CIZ neemt vooral het aantal indicaties voor de functie Begeleiding Individueel (BGI) af, vooral als dit de enige toegekende functie is. BGI neemt echter ook af als de cliënt ook geïndiceerd is voor de functies Persoonlijke Verzorging (PV), Verpleging (VP) en Behandeling (BH). Bij Begeleiding in groepsverband (BGG) is de daling vooralsnog veel geringer. Zorgomvang Met de pakketmaatregelen wilde het ministerie van VWS ook de zorgomvang per persoon beperken. Het CIZ verwacht dat deze doelstelling door de pakketmaatregelen wordt gerealiseerd. In de eerste helft van 2009 is de zorgomvang begeleiding volgens het CIZ gedaald van gemiddeld 3,0 uur per week in de eerste helft van 2007 naar gemiddeld 2,5 uur per week in de eerste helft van 2009. Dit geldt niet voor de doelgroep palliatief terminale zorg die ook na invoering van de pakketmaatregelen een zeer grote zorgomvang heeft. Dit is conform de beleidskeuze van het ministerie. De BG-cesuur Het CIZ heeft ook onderzocht of de cesuur tussen lichte en zware beperkingen tot het gewenste selecterende effect leidt. De PM-monitor laat zien dat het percentage lichte beperkingen (sterk) afneemt en dat hierbij verschillen zijn tussen doelgroepen. Het percentage lichte beperkingen neemt voornamelijk af bij de doelgroepen psychogeriatrische aandoening, verstandelijk en lichamelijke handicap. Pas als het project herindicaties is uitgevoerd en meegenomen in de PM-monitor wordt volgens het CIZ inzichtelijk in hoeverre de cesuur tussen lichte en zware beperkingen treffend is. Het CIZ zegt dat dan helder zal worden of het door het ministerie gewenste effect is opgetreden, namelijk geen begeleiding meer voor mensen met een lichte beperking. Specificatie naar cliëntgroepen Vooral de groepen met een somatische aandoening (vooral boven de 75 jaar, en in mindere mate ook daaronder) en met een psychiatrische aandoening zijn volgens het CIZ getalsmatig afgenomen. Procentueel gezien blijven nog veel mensen met een lichte psychiatrische aandoening hun indicatie voor begeleiding houden. Bij de cliëntengroepen met grondslagen Verstandelijke handicap (VG, bij 18 jaar en ouder) en Psychogeriatrische aandoeningen (PG) is er geen sprake van een afname. Alleen bij cliënten met grondslag Lichamelijke handicap (LG) zijn in de eerste helft van 2009 méér indicatiebesluiten met begeleiding toegekend. Vooralsnog geen substitutie of afwenteling Het verlies van begeleiding kan leiden tot toename van andere functies uit de AWBZ. Het CIZ heeft vooralsnog geen aanwijzingen dat er afwentelings- of substitutie-effecten plaatsvinden naar andere extra- en intramurale AWBZ-functies.
4.2.2
C l i ë n t e n me t e e n h e r i n d i c a t i e
In onderhavig onderzoek is aan de cliënten met een herindicatie gevraagd, hoeveel uur of dagdelen begeleiding zij in 2008 kregen en hoeveel uur/dagdelen zij na hun herindicatie toegekend hebben gekregen. De helft van de geherindiceerden heeft te maken met een vermindering van het aantal uren of dagdelen begeleiding; voor de andere helft blijft de indicatie hetzelfde of wordt hoger. Wat opvalt, is dat men vaker minder dan geen begeleiding meer krijgt.
41
Grafiek 4.1
Wijziging in indicatie naar doelgroep (N=190)
45%
40%
35%
30% Ouderen
25%
Chronisch zieken Verstandelijk en lichamelijk gehandicapten 20%
Totaal
15%
10%
5%
0% geen begeleiding meer
minder begeleiding
begeleiding gelijk gebleven
meer begeleiding
Uit bovenstaande grafiek is af te lezen dat ouderen vooral te maken hebben met het stopzetten of juist een toename van de begeleiding. Bij mensen met een chronische ziekte, verstandelijke of lichamelijke handicap blijft de begeleidingsintensiteit in de meeste gevallen gelijk of neemt deze af. Van deze groep hebben vooral verstandelijk en lichamelijk gehandicapten te maken met een afname van het aantal begeleidingsuren of -dagdelen.
Individuele begeleiding in natura / PGB Mensen die individuele begeleiding in natura krijgen, behouden na de herindicatie geregeld hun begeleidingsuren of krijgen te maken met een vermindering in het aantal uur. Mensen met een PGB hebben vaker te maken hebben met een vermindering van het aantal uur of het stopzetten van de begeleiding. Tabel 4.3
Wijziging in geïndiceerde uren (zowel individueel ZIN als PGB) Individueel
PGB
Totaal
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
9
10%
14
19%
23
14%
Minder begeleiding
28
32%
27
38%
55
35%
Begeleiding gelijk gebleven
35
40%
20
28%
55
35%
Meer begeleiding
15
17%
11
15%
26
16%
Totaal
87
100%
72
100%
159
100%
Geen begeleiding meer
Bij individuele begeleiding krijgen verstandelijk en lichamelijk gehandicapten na de herindicatie vaker minder uren begeleiding dan de andere doelgroepen. Chronisch zieken behouden vaker het toegekende aantal uur begeleiding.
42
Onder cliënten die een PGB hebben, valt op dat vooral chronisch zieken en lichamelijk en verstandelijk gehandicapten minder uren begeleiding krijgen en dat ouderen vaker dan de andere doelgroepen juist meer begeleiding krijgen toegekend1. Begeleiding in groepsverband Van de groep respondenten die in 2008 begeleiding in groepsverband kregen en in 2009 zijn geherindiceerd, heeft tweevijfde hun totale aantal dagdelen behouden. Bij een kwart zijn alle dagdelen weggevallen, en één op de tien krijgt minder dagdelen dan voorheen. Bijna een kwart heeft sinds de herindicatie recht op meer dagdelen begeleiding in groepsverband. Tabel 4.4
Wijziging in begeleiding in dagdelen
Geen begeleiding meer Minder begeleiding
Aantal
%
11
26%
4
9%
Begeleiding gelijk gebleven
18
42%
Meer begeleiding
10
23%
Totaal
43
100%
Ook in dit geval zijn er verschillen naar doelgroep te zien. Ouderen hebben vaak te maken met het stopzetten van de begeleiding of juist een toename van het aantal dagdelen. Chronisch zieken behouden na hun herindicatie meestal het aantal dagdelen dat zij al hadden. Dit geldt ook voor verstandelijk en lichamelijk gehandicapten maar deze doelgroep heeft daarnaast vaker dan chronisch zieken te maken met een vermindering van het aantal dagdelen of juist een toename daarvan. Voor welke activiteiten valt begeleiding weg? Ruim de helft van alle cliënten weet voor welke activiteiten zij na hun herindicatie minder of geen begeleiding meer krijgen. Bij driekwart van deze cliënten valt de begeleiding bij een zelfstandig leven (onder meer zelfverzorging of het regelen van zaken thuis) weg. Voor bijna de helft van deze cliënten valt het aangaan van contacten buitenshuis weg. Tabel 4.5
Functie begeleiding vervalt vooral voor de volgende activiteiten (voor zover bekend)
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken thuis
Aantal
%
39
76%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
24
47%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
23
45%
Dagopvang / dagbesteding
5
10%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
7
14%
Anders
4
8%
Totaal
51
Gepercenteerd op aantal respondenten
1
Voor meer inzicht in de gevolgen van de AWBZ Pakketmaatregelen voor budgethouders verwijzen wij u naar de rapportage van ITS over deze doelgroep: “AWBZ Monitor – Onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregel begeleiding voor budgethouders”, d.d. 14.01.2010.
43
Bijna de helft van de mensen weet niet voor welke activiteiten zij geen of minder begeleiding krijgen. Deze mensen hadden voorheen vrijwel allemaal begeleiding om zelfstandig te kunnen leven. Daarnaast hadden zij begeleiding bij het leggen en onderhouden van contacten en vrijetijdsbesteding. Ook kregen zij dagopvang. Voor 84% van de geherindiceerden is de herindicatie ingegaan. Alleen bij cliënten die geen begeleiding meer krijgen vanuit de AWBZ (16%), is de indicatie nog niet ingegaan. Zij hebben te maken met de overgangsregeling zoals die in 2009 is toegepast. Kwaliteit indicaties Uit onze contextanalyse komt naar voren dat zorgaanbieders niet tevreden zijn over de gestelde indicaties. Zij hebben het idee dat in gelijke situaties soms verschillende indicatiebesluiten zijn genomen. Deels kan dit het gevolg zijn dat niet alle cliënten hun zorgvraag helder weten te verwoorden of op papier te zetten. De verschillen in indicatiebesluiten heeft zorgaanbieders er wel toe aangezet cliënten te stimuleren een nieuwe aanvraag in te dienen of, als er sprake is van nieuwe informatie, een bezwaar in te dienen. Zorgaanbieders zijn ook ontevreden over de wijze waarop de herindicaties zijn uitgevoerd. In de meeste gevallen heeft het CIZ alleen telefonisch contact gehad met de cliënt. Volgens zorgaanbieders zijn hierdoor veel mensen verkeerd geïndiceerd, doordat de indicatie sterk afhankelijk is hoe goed de cliënt zijn/haar verhaal kan overbrengen. De zorgaanbieders vertellen dat sommige cliënten niet door hadden dat het telefoongesprek onderdeel was van de indicatiestelling: “Als iemand je belt en vraag hoe het met je gaat, dan zeg je ‘goed’. Ik wist niet dat ik toen geïndiceerd werd.” Andere cliënten doen zich uit schaamte of trots beter voor dan ze zijn. Ze zeggen dat ze bepaalde activiteiten nog zelf kunnen terwijl dat in de praktijk niet zo is. Tot slot zijn er cliëntgroepen die een beperkt ziekte-inzicht hebben. Het gaat dan om mensen met beginnende dementie, niet-aangeboren hersenletsel en licht verstandelijk gehandicapten. Deze mensen geven onterecht aan dat zij geen begeleiding nodig hebben. Bron: Contextanalyse i.h.k.v. de AWBZ-monitor, Research voor Beleid, 2009
4.2.3
Nieuwe cliënten
Aan de mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd, is gevraagd in hoeverre zij tevreden zijn over de gestelde indicatie voor begeleiding. Van deze mensen is ruim de helft (zeer) tevreden over de gestelde indicatie en twee op de vijf clienten (zeer) ontevreden. De volgende tabel geeft een overzicht. Tabel 4.6
Tevredenheid over nieuwe indicatie Aantal
%
Zeer tevreden
14
14%
Tevreden
42
42%
Neutraal
6
6%
Ontevreden
23
23%
Zeer Ontevreden
16
16%
Weet niet / geen mening Totaal
-
-
101
100%
Er zijn nauwelijks verschillen waarneembaar in tevredenheid tussen de doelgroepen. Wel lijken ouderen iets vaker tevreden over de gestelde indicatie dan chronisch zieken en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten.
44
4.3
Wat zijn de veranderingen in het totaalplaatje van zorg?
Omdat een deel van de weggevallen begeleiding mogelijk wordt opgevangen door een verhoging van andere functies binnen de AWBZ zijn de cliënten die zijn geherindiceerd, gevraagd naar het totaalplaatje van zorg dat zij ontvangen. Daarbij nemen we ook veranderingen in de huishoudelijke hulp mee. Deze zorg wordt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door gemeenten geleverd. Het is interessant om te bezien of mensen meer aanspraak gaan maken op huishoudelijke hulp, als zij minder of geen begeleiding vanuit de AWBZ geïndiceerd hebben gekregen. Op grond van de uitkomsten kan niet worden geconcludeerd dat een verschuiving naar andere functies uit de AWBZ voorkomt1. De meeste cliënten die minder of geen begeleiding meer krijgen, hebben bij hun herindicatie hetzelfde of minder aantal uur ‘persoonlijke verzorging’ geïndiceerd gekregen. Dit geldt ook voor de functie ‘tijdelijk verblijf’, al maken de meeste cliënten hier geen gebruik van. Het aantal uur ‘verpleging en verzorging’ blijft in de meeste gevallen gelijk en neemt bij een kwart van de respondenten af. Ook onder mensen die gebruik maken van huishoudelijke hulp (Wmo) is geen verschuiving naar zwaardere indicaties zichtbaar. Bij 60% blijft het aantal uur huishoudelijke hulp gelijk, bij 28% neemt het af en bij 13% neemt het toe. Grafiek 4.2
Veranderingen binnen functies AWBZ en huishoudelijke hulp (Wmo) (N=72)
60% 60%
57% 50% 50%
50% 45% 44% 40% Minder Hetzelfde 30%
28%
27%
20%
Meer
16% 13%
11% 10%
0% 0% Persoonlijke verzorging (AWBZ)
Verpleging en verzorging (AWBZ)
Tijdelijk verblijf (AWBZ)
Huishoudelijke hulp (WMO)
Op grond van het totaalplaatje van zorg dat de cliënten krijgen, is bijna helft van de cliënten tevreden over de zorg en begeleiding die zij geïndiceerd hebben gekregen; de andere helft is dat niet. 1
Uit de monitor die het CIZ uitvoert naar de AWBZ pakketmaatregelen, blijkt ook dat er geen aanwijzingen zijn dat het minder indiceren van begeleiding leidt tot een toename van de vraag naar andere vormen van extramurale of intramurale AWBZ-zorg.
45
4.4
Wat zijn de gevolgen van de verandering
In deze paragraaf gaan we in op de gevolgen die de indicatie heeft voor de cliënten. We geven antwoord op de vraag ‘hoe erg de verandering voor de mensen is.’ We gaan hierbij alleen in op die cliënten die: na de herindicatie minder of geen uren/dagdelen begeleiding meer krijgen of bij hun eerste indicatie ontevreden zijn over het aantal geïndiceerde uren/dagdelen begeleiding.
4.4.1
H o e e rg i s h e t d a t d e begel ei di ng w egval t ?
Om inzicht te krijgen in de ernst van de gevolgen van de pakketmaatregelen is aan de clienten die minder of geen begeleiding meer krijgen, gevraagd hoe erg het (deels) wegvallen van de begeleiding voor hen is. Het overgrote merendeel van deze cliënten vindt dit ‘heel erg’. Daarbij maakt het niet uit tot welke doelgroep de respondent behoort of welk type begeleiding wegvalt. Tweederde van de cliënten die minder of geen begeleiding krijgt of ontevreden is over de gestelde indicatie, meldt problemen te ondervinden als gevolg van het ontbreken van de gewenste begeleiding en 17% verwacht deze te gaan krijgen (als na de overgangsperiode de indicatie ingaat). Nog eens 17% ondervindt hierdoor geen problemen en heeft ook niet de verwachting deze te krijgen. Grafiek 4.3
Cliënt ondervindt problemen als gevolg van indicatiestelling (N=136)
100% 90% 80% 70%
70% 65%
63%
65%
60%
Ja Nee, nog niet
50%
Nee weet niet/geen mening
40% 30% 22%
10%
21% 17% 17%
20%
15%
17% 17%
9% 0%
0%
Ouderen
3% Chronisch zieken
1%
0% Verstandelijk en lichamelijk gehandicapten
Totaal
Bij alle drie de doelgroepen ervaart circa tweederde van de cliënten problemen als gevolg van de gestelde indicatie voor begeleiding. Daarnaast verwachten verstandelijk en lichamelijk gehandicapten en mensen met een chronische ziekte vaker dan ouderen nog problemen te gaan krijgen.
46
Een persoonlijk verhaal Mantelzorgster is speciaal uit Engeland gekomen om voor haar zieke 92 jarige Chinese moeder te zorgen. De moeder spreekt geen Nederlands en is door haar vlucht uit China zwaar getraumatiseerd: “Ook al heeft ze een huis met meubels en kasten, toch zit alles in tassen, zodat ze ieder moment weer verder kan vluchten.” De moeder kreeg ondersteunende begeleiding voor 6,9 uur, maar die is na de herindicatie stopgezet. De moeder wil niemand over de vloer die geen Chinees spreekt en is bang om alleen naar buiten te gaan. Ze had een begeleider die haar motiveerde en stimuleerde, maar nu is de begeleider weg en wil de moeder niets meer zelf ondernemen.
4.4.2
W e l k e p r o b l e m e n o n d e r vinden de cliënt en?
Type problemen Aan de cliënten die problemen ervaren of verwachten als gevolg van de lagere indicatie voor begeleiding is gevraagd welke problemen zij ervaren of verwachten. De genoemde problemen lopen zeer uiteen. De volgende tabel toont op hoofdlijnen welke problemen de cliënten hebben of verwachten als de gestelde indicatie ingaat. Te zien is dat vooral het minder goed jezelf kunnen redden in contacten en het psychisch en/of fysiek minder goed functioneren vaak zijn genoemd door respondenten. Tabel 4.7
Ervaren en verwachte problemen als gevolg van indicatiestelling Indicatie is
Indicatie is nog niet
ingegaan aantal
ingegaan %
Totaal
aantal
%
aantal
%
Minder goed jezelf kunnen redden in contacten
46
56%
18
67%
64
59%
Psychisch minder goed functioneren
38
46%
19
70%
57
52%
35
43%
15
56%
50
46%
22
27%
6
22%
28
26%
vrijetijdsbesteding
20
24%
4
15%
24
22%
Toename van belasting van anderen
13
16%
3
11%
16
15%
Fysiek/lichamelijk minder goed functioneren Minder goed jezelf kunnen redden bij zelfstandig leven Minder goed jezelf kunnen redden in
Minder goed jezelf kunnen redden in dagbesteding
10
12%
2
7%
12
11%
Anders
8
10%
1
4%
9
8%
Weet niet/geen mening
1
1%
0
0%
1
1%
Totaal
82
27
109
Gepercenteerd op aantal respondenten
Alle onderscheiden doelgroepen zijn van mening dat zij zonder begeleiding psychisch en fysiek minder goed kunnen functioneren. Daarnaast zijn er enkele verschillen tussen de doelgroepen. Ouderen en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten noemen vaker ‘zich minder goed kunnen redden in contacten’ als probleemgebied, terwijl mensen met een chronische ziekte vaker aangeven dat zij problemen hebben of krijgen op het gebied van ‘zelfstandig leven’ en / of ‘vrijetijdbesteding’. Gehandicapten rapporteren vaker dan de andere doelgroepen een hogere belasting van mantelzorgers door het uitblijven van begeleiding.
47
De volgende tabel toont in meer detail de problemen die de cliënten hebben of verwachten te krijgen als de herindicatie daadwerkelijk ingaat. De problemen zijn gerangschikt naar de frequentie waarin ze zijn genoemd, beginnend met de meest genoemde problemen. Verminderd psychisch welbevinden, minder buiten komen en vermindering van de sociale contacten worden vaak genoemd door de cliënten. Tabel 4.8
Ervaren en verwachte problemen als gevolg van indicatiestelling Verstandelijk en lichamelijk Ouderen
Chronisch zieken
gehandicapten
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
welbevinden
9
53%
24
46%
16
40%
49
45%
Minder buiten komen
8
47%
26
50%
11
28%
45
41%
9
53%
22
42%
12
30%
43
39%
5
29%
18
35%
8
20%
31
28%
6
35%
13
25%
8
20%
27
25%
5
29%
15
29%
7
18%
27
25%
2
12%
16
31%
6
15%
24
22%
3
18%
11
21%
8
20%
22
20%
2
12%
12
23%
5
13%
19
17%
1
6%
11
21%
6
15%
18
17%
2
12%
8
15%
7
18%
17
16%
anderen/mantelzorgers
2
12%
5
10%
9
23%
16
15%
Problemen in gezinssfeer
1
6%
4
8%
8
20%
13
12%
Vervuiling huis
0
0%
8
15%
5
13%
13
12%
1
6%
6
12%
5
13%
12
11%
0
0%
8
15%
2
5%
10
9%
Verminderd psychisch
Vermindering van sociale contacten Verslechtering lichamelijke conditie Toename psychische problematiek Minder contact met bekenden Minder goed jezelf kunnen redden in vrijetijdsbesteding Administratieve / financiele problemen Vermoeidheid en verlies van energie Problemen indien contact met instanties nodig is Onvoldoende lichaamsverzorging Toename van belasting van
Minder goed jezelf kunnen redden in dagbesteding Verheviging symptomen van ziekte Toename van drank- of drugsgebruik
0
0%
1
2%
0
0%
1
1%
Anders
3
18%
4
8%
2
5%
9
8%
Weet niet/geen mening
0
0%
0
0%
1
3%
1
1%
17
100%
52
100%
40
100%
109
100%
Totaal
Gepercenteerd op aantal respondenten
Ouderen zien een verminderd psychisch welbevinden, minder buiten komen en minder sociale contacten als problemen waarmee zij te maken hebben of krijgen. Mensen met een chronische ziekte verwachten minder buiten te komen, dat hun lichamelijke conditie afneemt,
48
zij minder sociale contacten hebben en problemen ondervinden in de vrijetijdsbesteding. Verstandelijk en lichamelijk gehandicapten verwachten meer dan de andere doelgroepen een toename van de belasting van mantelzorgers en problemen in de gezinssfeer.
De cliënt vertelt… “Mevrouw kreeg psychische problemen door het uitblijven van de indicatiestelling. Zij heeft de huisarts bezocht en slikt nu meer antidepressiva. Zij is heel bang dat ze weer achter de geraniums moet, na 18 jaar binnen zitten is ze nu, dankzij de AWBZ, weer onder de mensen en dat wil ze graag zo houden!” “Ik probeer mijn buurvrouw zo goed mogelijk te ondersteunen en een beetje in de gaten te houden maar ik ben bang dat als in september de begeleiding vervalt dat dat voor grote problemen gaat zorgen. Elke verandering in de structuur is voor mijn buurvrouw zeer angstig, omdat zij het hoe en waarom niet goed snapt. Dat is omdat zij de taal niet spreekt.” “Ik ben bang dat ik zelf minder moet gaan werken [als ik minder begeleiding krijgen, red] en dat kost inkomen. Ik zou al tevreden zijn als er maar een paar dagdelen hulp is, al zou het minder zijn dan voorheen. Ik had net alles weer op de rails.” “De hulp van de verzorgster heeft me aangemoedigd en gemotiveerd en geloof in mezelf gegeven en zonder haar hulp was ik in mijn oude patroon blijven hangen met als gevolg dat ik bedlegerig zou worden omdat ik de moed dan opgegeven zou hebben.”
Aantal problemen Aanvullend op het type problemen dat de respondenten noemen, hebben we gekeken naar het aantal problemen dat de cliënten ervaren of verwachten. De volgende tabel toont een overzicht. Tabel 4.9
Aantal ervaren of verwachte problemen per cliënt Indicatie ingegaan
Indicatie nog niet ingegaan
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
1
18
22%
3
11%
21
19%
2
16
20%
6
22%
22
20%
3
16
20%
4
15%
20
19%
4
9
11%
6
22%
15
14%
5
8
10%
1
4%
9
8%
6
5
6%
1
4%
6
6%
7
2
2%
4
15%
6
6%
8
2
2%
1
4%
3
3%
9+
5
6%
1
4%
6
6%
81
100%
27
100%
108
100%
Totaal
Gemiddelde verwachten of ervaren de cliënten 3, 7 problemen. Cliënten bij wie de indicatie nog niet is ingegaan, signaleren meer problemen dan cliënten bij wie dit al wel het geval is (4,1 versus 3,5). Mogelijk blijken de problemen na effectuering van de indicatie dus minder groot te zijn dan cliënten vooraf verwachten.
49
Bezwaar ingediend tegen indicatie Eén op de drie geherindiceerde respondenten die minder of geen begeleiding krijgen, heeft een bezwaar ingediend tegen het indicatiebesluit van het CIZ1. Ruim de helft heeft dit niet gedaan en is ook niet van plan om dit te doen. Tabel 4.10
Indienen van bezwaar door geherindiceerde cliënt Aantal
%
48
35%
Nee, ik ga dat nog doen
4
3%
Nee, ik ga het misschien doen
4
3%
76
56%
Ja
Nee weet niet/geen mening Totaal
4
3%
136
100%
Van de respondenten die voor het eerst een indicatie hebben aangevraagd en niet tevreden zijn over het aantal geïndiceerde uren/dagdelen, heeft één op de vijf bezwaar gemaakt. Tweederde is niet van plan dit te doen. Tabel 4.11
Indienen van bezwaar door nieuwe cliënt Aantal
%
Ja
8
21%
Nee, ik ga dat nog doen
1
3%
Nee, ik ga het misschien doen
3
8%
Nee
27
69%
Totaal
39
100%
De cliënt vertelt… “Ik weet nog niet of ik bezwaar ga indienen. Ik heb gestudeerd, maar de papieren rompslomp is zo moeilijk, als er iemand is die mij zou kunnen bijstaan dan zou ik het graag doen, maar het ontbreekt soms gewoon aan informatie. Waar moet je aankloppen?” “Ik had geen bezwaar ingediend omdat ik niet echt goed in de gaten had dat de begeleiding zou stoppen en toen ik het ontdekte, was het te laat.” Mevrouw is helemaal overstuur en in tranen: “Mijn man gaat heel erg hard achteruit, doordat hij nu geen gebruik meer mag maken van de dagopvang. Als het CIZ hier niets aan doet dan stap ik naar de rechter als het dan niet te laat is.”
Uit de groepsgesprekken met gemeenten en zorgaanbieders blijkt dat zij cliënten soms stimuleren om een bezwaar in te dienen wanneer zij het redelijk achten dat de cliënt wel begeleiding zou moeten krijgen. In andere gevallen stimuleren zij cliënten om een hernieuwde aanvraag in te dienen op grond waarvan zij de kans dat begeleiding wordt geïndiceerd groter is. 1
Het percentage cliënten dat bezwaar heeft ingediend, ligt beduidend hoger dan gemiddeld voor CIZ indicaties. Deels kan dit worden verklaard als een reactie op de pakketmaatregelen, zoals het CIZ zelf ook aangeeft, maar mogelijkerwijs is er ook sprake van een selectieve respons.
50
Het CIZ meldt dat het aantal bezwaarschriften tegen indicatiebesluiten inderdaad hoger is dan normaal, maar dat dit gebruikelijk is bij grootschalige wijzigingen in de indicatiestelling, zoals bij de pakketmaatregelen het geval is. Kortom, de AWBZ pakketmaatregelen hebben tot nog toe geleid tot: Bijna de helft van de cliënten krijgen minder of geen begeleiding meer. Vooral ouderen krijgen geen begeleiding meer. Chronisch zieken en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten krijgen minder begeleiding. Budgethouders verliezen vaker (een deel van de) begeleiding dan cliënten die zorg in natura hebben. Tweederde ervaart door de vermindering in begeleiding problemen Andere functies uit de AWBZ lijken deze vermindering in zorg niet op te vangen.
51
52
5
Hoe zoeken cliënten naar een oplossing?
Dit hoofdstuk beschrijft of en zo ja op welke wijze de geïnterviewde cliënten op zoek zijn gegaan naar een alternatieve vorm van begeleiding, indien zij minder of geen begeleiding meer krijgen of niet tevreden zijn over het aantal geïndiceerde uren/dagdelen. De eerste paragraaf beschrijft de algemene bevindingen. In de tweede paragraaf gaan we in de achtergrondkenmerken en redenen van zoekers en niet-zoekers. De derde paragraaf geeft een overzicht van het zoekgedrag van mensen. In de vierde paragraaf gaan we in op de resultaten van de zoektocht en het mogelijke vervolg dat mensen er aan geven. Tot slot beschrijven we hoe de cliënten de zoektocht hebben ervaren.
5.1
Algemene bevindingen
Wie gaat op zoek naar een alternatief? Van de mensen die minder of geen begeleiding meer krijgen of niet tevreden zijn over de toegekende indicatie, gaat tweederde (n=168) op zoek naar een alternatief voor de gewenste begeleiding. Cliënten die een PGB hebben, lijken minder vaak op zoek te gaan naar een alternatief dan cliënten die begeleiding in natura krijgen. In de keuze om te gaan zoeken is geen onderscheid naar doelgroep of onderscheid naar herindicatie/nieuwe indicatie te maken. Wat en hoe zoeken mensen naar een oplossing? Van de geïnterviewden zijn 168 personen op zoek gegaan naar een alternatief. Deze groep heeft in totaal 95 verschillende routes doorlopen. Een aantal routes is door meerdere respondenten gevolgd, maar de meeste routes zijn uniek. Van de mensen die zoeken, heeft bijna de helft (tot nu toe) één organisatie en een derde twee organisaties benaderd. Geen enkele respondent heeft meer dan zeven organisaties benaderd. De eerste stap van het zoekproces lijkt cruciaal: na het benaderen van de eerste organisatie haken veel mensen af zonder een oplossing te hebben gevonden. De volgende organisaties zijn relatief vaak door cliënten benaderd in hun zoektocht naar alternatieven: MEE, het lokale Wmo-loket, een vrijwilligersorganisatie, maatschappelijk werk, psychologen, zorgaanbieders en huisartsen. Wat is het resultaat en hoe gaan cliënten verder? Een kwart van de cliënten heeft dankzij de zoektocht de gewenste begeleiding weten te vinden. Hun zoektocht is voltooid. Daarnaast heeft één op de tien cliënten deels de gewenste begeleiding gevonden. Bijna tweederde van de cliënten heeft (nog) geen alternatief gevonden. Hiervan gaat bijna de helft zeker verder met zoeken naar een alternatief, en een tiende gaat misschien verder zoeken. De mensen die nog verder gaan zoeken naar een oplossing, overwegen vooral de volgende organisaties te benaderen: CIZ, Wmo-loket, maatschappelijk werk, huisarts en MEE. Een derde van de cliënten wil niet verder zoeken, ook al hebben zij nog geen bevredigende oplossing gevonden. Zij weten geen andere ingang meer, wachten een actie van een andere organisatie af of hebben niet meer de energie om te zoeken. Hoe wordt het zoeken ervaren? Aan de respondenten die op zoek zijn gegaan naar alternatieven voor de weggevallen of niet gekregen begeleiding, is gevraagd hoe zij het zoekproces hebben ervaren. Een op de vijf is hier positief over. Dit wordt veroorzaakt door de eenvoud van het zoekproces: zij vonden een oplossing in hun eigen netwerk, zijn geholpen door hun huidige zorgaanbieder of merken op door toeval direct bij de juiste organisatie terecht te zijn gekomen. De andere respondenten (80%) zijn minder positief over hun zoektocht. Zij hebben het ervaren als een moeizaam proces, zijn gefrustreerd of teleurgesteld.
53
Men weet de ingangen niet goed te vinden, heeft het gevoel ‘van het kastje naar de muur’ gestuurd te worden en vindt het soms ook eng/vervelend om met een nieuwe organisatie contact op te nemen en hun persoonlijke verhaal (opnieuw) te vertellen. Waarom gaan sommige mensen niet zoeken naar een alternatief? Van de cliënten die minder of geen begeleiding meer krijgen, of die ontevreden zijn over de toegekende klasse voor begeleiding vanuit de AWBZ, gaat 40% niet op zoek naar een alternatief. De meest genoemde redenen hiervoor zijn dat zij niet weten hoe te (beginnen met) zoeken, dat zij het idee hebben niet in aanmerking te komen voor alternatieven of dat zij er de fysieke/mentale kracht niet voor hebben. Ook zijn er mensen die op een andere manier begeleiding hebben geregeld (bijv. via de mantelzorg) of die kunnen leven met minder begeleiding dan zij voorheen hadden of hebben aangevraagd.
5.2
Wie gaat op zoek?
Van de mensen die ontevreden zijn over het geïndiceerde aantal uren/dagdelen begeleiding of te maken hebben met een vermindering in begeleiding, is 60% (n=150) op zoek gegaan naar een alternatieve vorm van begeleiding. Van de mensen die bij deze vraag zeggen dat zij niet op zoek zijn gegaan, blijken 17 mensen bij navraag toch verschillende organisaties te hebben benaderd. Dit betekent dat in totaal 168 mensen op zoek zijn gegaan naar alternatieve begeleiding. Zes van deze mensen hebben de eerste stap in hun zoektocht overigens nog niet gezet. Uit de grafiek blijkt dat de verhouding tussen wie gaat zoeken en wie niet in de drie doelgroepen redelijk gelijk is, maar dat verstandelijk en lichamelijk gehandicapten iets vaker dan de andere doelgroepen op zoek gaan naar een alternatief. Grafiek 5.1
Gaat u op zoek naar manieren om toch de gewenste hulp te krijgen? (N=252)
100% 90% 80%
44%
42%
36%
40%
70% 60% Nee
50%
Ja
40% 30%
56%
58%
Ouderen
Chronisch zieken
64%
60%
20% 10% 0% Verstandelijk en lichamelijk gehandicapten
Totaal
Er zijn geen verschillen in zoekintentie tussen nieuwe aanvragers of geherindiceerden. Cliënten die een PGB hebben, lijken minder vaak op zoek te gaan naar een alternatief dan cliënten die begeleiding in natura krijgen1. 1
Meer informatie over de reactie van budgethouders op de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen, verwijzen wij u naar de rapportage van ITS over deze doelgroep: “AWBZ Monitor – Onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregel begeleiding voor budgethouders”, d.d. 14.01.2010.
54
Redenen om niet op zoek te gaan naar een alternatief Veertig procent van de cliënten is niet op zoek gegaan naar alternatieve vormen van begeleiding. In tabel 5.1. zijn de genoemde redenen voor het niet-zoeken opgenomen. Veelvoorkomende redenen zijn: niet weten hoe te (beginnen met) zoeken, het idee hebben niet in aanmerking te komen voor alternatieven en het kunnen leven met minder of geen begeleiding vanuit de AWBZ. Tabel 5.1
Redenen om niet op zoek te gaan naar een alternatief Aantal
%
Weet niet hoe hij/zij moet (beginnen met) zoeken
19
19%
Kan leven met minder of geen begeleiding/PGB
13
13%
Denkt niet dat hij/zij voor alternatieven in aanmerking zal komen
13
13%
Ondersteuning of hulp wordt op andere manier gerealiseerd
12
12%
Wil wel, maar heeft hier de mentale/fysieke kracht niet voor
9
9%
Wil wel zoeken maar is nog niet begonnen
9
9%
Weet niet dat er alternatieven zijn
6
6%
Denkt niet dat hij/zij (geschikte) alternatieven zal vinden
6
6%
Heeft een bezwaar ingediend bij het CIZ
6
6%
Heeft geen zin om hier tijd/energie aan te besteden
5
5%
Bang voor benaderen organisaties en/of nieuwe mensen in huis
5
5%
Wacht op uitkomst zoektocht begeleider of mantelzorger
4
4%
Heeft geen tijd
3
3%
Wacht situatie af en bepaalt later of meer begeleiding nodig is
2
2%
Financiert de benodigde hulp nu uit eigen middelen
1
1%
12
12%
Anders Weet niet/geen mening Totaal
3
3%
102
100%
Gepercenteerd op aantal respondenten Zorgwekkende zorgmijders Er zijn ook mensen die zorg liever uit de weg gaan, de zogenaamde ‘zorgwekkende zorgmijders’. Deze mensen lopen een groot risico te vereenzamen en te vervuilen. Het komt hen goed uit dat zij geen herindicatie krijgen. In een aantal gevallen krijgen zij niet de zorg die zij nodig hebben, maar soms ook heeft een mantelzorger na veel inspanning de cliënt zover gekregen de zorg te accepteren. Het is voor de mantelzorgers in dergelijke gevallen zeer belastend als de begeleiding niet wordt gecontinueerd en zij opnieuw een oplossing moeten vinden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan cliënten met beginnende dementie die dagopvang kregen en nu weer thuis zitten. Bron: Contextanalyse i.h.k.v. de AWBZ-monitor, Research voor Beleid, 2009
Wat zoeken deze mensen? De mensen die gaan zoeken, hebben behoefte aan begeleiding zodat ze zelfstandig kunnen leven en sociale en zakelijke contacten kunnen leggen en onderhouden. Ouderen zoeken daarnaast naar dagopvang terwijl chronisch zieken en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten behoefte hebben aan begeleiding bij werk, studie en vrije tijd. Dit beeld komt overeen met de activiteiten waarvoor de begeleiding in eerste instantie was aangevraagd.
55
5.3
Hoe zoeken cliënten?
Aan de 168 respondenten die op zoek zijn gegaan naar een alternatief, is gevraagd welke stappen zij hebben ondernomen om een alternatieve vorm van begeleiding te vinden. Uit de verhalen van deze respondenten blijkt dat zij tal van wegen hebben belopen: er zijn 95 verschillende routes doorlopen. Met een route bedoelen we de volgorde waarin respondenten organisaties of personen hebben benaderd met hun hulpvraag. Een aantal routes is door meerdere respondenten gevolgd, maar deze routes bestaan vaak uit één organisatie en zijn in de regel nog niet voltooid. Het totaaloverzicht van zoekroutes is opgenomen in bijlage 1. Beginstations De volgende tabel toont bij welke organisaties de mensen hun zoektocht zijn begonnen. We beperken ons hier tot een lijst van organisaties die minimaal 10 keer als eerste zijn benaderd. Tabel 5.2
Eerst benaderde organisaties/personen
Organisatie
Aantal keer
MEE Zorgaanbieder (incl. huidige aanbieders) Wmo-loket Maatschappelijk werk Kennis, collega, buurvrouw/-man Vrijwilligersorganisatie
21 21 12 12 10 10
In totaal zijn 21 geïnterviewden hun zoektocht begonnen bij MEE. Vanuit het ministerie van VWS heeft MEE de taakstelling gekregen mensen die in 2009 minder of geen begeleiding meer krijgen, te ondersteunen bij het vinden van een alternatief. Om die reden verwijst het CIZ in de begeleidende brief bij de indicatie naar MEE en voegt zij sinds augustus 2009 ook een folder van MEE aan de indicatie toe. Eindstations Een ander belangrijk onderdeel in het zoekproces is de laatste stap. Allereerst geven we in tabel 5.3 de laatst benaderde organisaties weer van die cliënten die niet verder gaan met zoeken. Tabel 5.3
Laatste organisaties/personen in zoekroute
MEE Kennis / collega / buurman/vrouw Vrijwilligersorganisatie / vrijwilligerscentrale / vrijwilligersbank Wmo-loket Welzijnsinstantie Maatschappelijk werk Sociale dienst Religieuze organisatie Huidige aanbieder dagopvang Huidige aanbieder begeleiding Partner /kind / ouder / familielid Steunpunt GGZ Psycholoog / therapeut / coach / counsellor Medisch specialist Anders Totaal
56
Aantal
%
5 4 4 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 5
16% 13% 13% 6% 6% 6% 3% 3% 3% 3% 3% 3% 3% 3% 16%
32
100%
Niet al deze organisaties hebben de cliënten kunnen bieden wat zij nodig hebben. De volgende tabel toont welke van de eindstations volgens de cliënten begeleiding aan de cliënt hebben aangeboden. Tabel 5.4
Eindstations die begeleiding bieden Aantal keer
MEE Psycholoog/therapeut/coach/counsellor Kennis, collega of buurman/vrouw Wmo-loket Vrijwilligersorganisatie Huisarts Huidige aanbieder dagopvang Thuiszorg Maatschappelijk werk Zorgaanbieder Cliëntenorganisatie / oudervereniging Religieuze organisatie
5 5 4 3 2 2 1 1 1 1 1 1
In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op de door de verschillende partijen geboden hulp en hoe tevreden de cliënten hierover zijn. Veel benaderde organisaties Een aantal organisaties komt in de zoekprocessen van meerdere cliënten voor (ongeacht de plek in het zoekproces). In sommige gevallen heeft een cliënt een organisatie meer dan één keer benaderd om begeleiding te vinden. De volgende tabel toont een overzicht van hoe vaak de genoemde organisaties zijn benaderd. Tabel 5.5
Aantal maal dat een organisatie is benaderd
MEE Wmo-loket Vrijwilligersorganisatie/ vrijwilligerscentrale / vrijwilligersbank Maatschappelijk werk Psycholoog/therapeut/coach/counsellor Zorgaanbieder Huisarts Welzijnsinstantie Kennis, collega of buurman/vrouw Huidige aanbieder dagopvang Thuiszorg Huidige aanbieder begeleiding Partner, kind, ouder, familielid, vriend(in) Medisch specialist Cliëntenorganisatie / oudervereniging Religieuze organisatie (diaconie, pastoraal werk, moskee, etc.) Zorgverzekeraar Huidige aanbieder thuiszorg Steunpunt GGZ Sociale dienst Zorgkantoor Anders Totaal Gepercenteerd op aantal respondenten
Aantal
%
39 31 23 22 21 18 18 14 13 11 9 9 9 8 7 6 4 2 2 2 1 30
25% 20% 15% 14% 14% 12% 12% 9% 9% 7% 6% 6% 6% 5% 5% 4% 3% 1% 1% 1% 1% 20%
153
57
Door de beperkte omvang per doelgroep kunnen er geen representatieve uitspraken gedaan worden over eventuele verschillen tussen deze groepen. Wel vallen twee zaken op, die als aandachtspunten gelden voor de vervolgmeting1: Ten eerste lijken ouderen minder vaak dan chronisch zieken, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten MEE te hebben benaderd. Deze laatste drie doelgroepen behoren tot de reguliere doelgroepen van MEE, waardoor de kans groter is dat mensen uit deze doelgroepen bekend zijn met MEE dan dat ouderen dat zijn. Dit beeld wordt niet herkend door MEE. Deze organisatie meldt dat onder de mensen die zich hebben aangemeld voor begeleiding, zich veel ouderen bevinden 2. Ten tweede lijken ouderen minder vaak dan de andere doelgroepen te kunnen steunen op een eigen netwerk. Weinig ouderen hebben gemeld dat zij de volgende categorieën hebben benaderd: Partner, kind, ouder, familielid, vriend(in) Kennis, collega of buurman/vrouw Religieuze organisatie (diaconie, pastoraal werk, moskee, etc.). Ook het CIZ wordt benaderd Een andere veel benaderde organisatie is het CIZ. Omdat dit geen organisatie is die zorg aanbiedt of doorverwijst, is het CIZ niet opgenomen in de zoekroute. In totaal hebben echter 60 mensen het CIZ naar aanleiding van de herindicatie benaderd. Voor 33 van deze mensen was het CIZ het beginstation en voor 24 mensen het eindstation. Zij hebben het CIZ vragen voorgelegd over hun indicatie, een nieuwe beoordeling van hun indicatie aangevraagd en / of een bezwaar ingediend. Het CIZ heeft 25 indicaties opnieuw in behandeling genomen en 32 mensen doorverwezen. Vijftien personen vinden dat zij voldoende zijn geholpen door het CIZ, zes personen zijn deels geholpen en 39 personen voelen zich niet geholpen.
Aantal benaderde organisaties Een ander kenmerk van een zoekroute is het aantal organisaties en/of personen dat de cliënten hebben benaderd. Ruim de helft van de mensen die zoeken, hebben (tot nu toe) één organisatie benaderd. Een derde van de respondenten heeft bij twee organisaties aangeklopt. Geen enkele respondent heeft meer dan zeven organisaties benaderd. Tabel 5.6
Aantal
%
1
64
42%
2
51
33%
3
24
16%
4
9
6%
5
3
2%
6
1
1%
7
1
1%
153
100%
Totaal
1 2
Aantal benaderde personen/organisaties
In het voorjaar van 2010 vindt de tweede kwantitatieve meting onder cliënten plaats (zie ook paragraaf 1.3). In ‘MEE Signaal - Kwartaalrapportage pakketmaatregelen AWBZ - Najaar 2009’ staat dat tot 21 september 2009 1.068 mensen zich bij MEE gemeld. Hiervan behoren 417 mensen tot de doelgroep ‘ouderen’.
58
De volgende tabel toont het aantal organisaties dat een respondent heeft benaderd afgezet tegen het wel of niet vervolgen van de zoektocht. Het gaat hier alleen om de mensen die nog niet voldoende begeleiding hebben gevonden. Wat in de tabel opvalt, is dat van de mensen die niet verder gaan met zoeken, bijna twee derde maar één organisatie heeft benaderd en daarnaast bijna een derde twee organisaties. De eerste stap van het zoekproces lijkt cruciaal: na het benaderen van de eerste organisatie haken veel mensen af zonder een oplossing te hebben gevonden. Tabel 5.7
Aantal benaderde organisaties afgezet tegen het wel of niet vervolgen van de zoektocht Ja
Misschien
Nee
Weet niet
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
1
18
30%
7
29%
18
64%
6
55%
49
40%
2
23
38%
8
33%
8
29%
2
18%
41
33%
3
11
18%
5
21%
2
7%
1
9%
19
15%
4
5
8%
3
13%
0
0%
1
9%
9
7%
5
2
3%
1
4%
0
0%
0
0%
3
2%
6
1
2%
0
0%
0
0%
0
0%
1
1%
7
0
0%
0
0%
0
0%
1
9%
1
1%
Totaal
5.4
60
24
28
11
123
Wat is het resultaat en hoe gaan cliënten verder?
Een kwart van de cliënten heeft dankzij de zoektocht de gewenste begeleiding weten te vinden. Hun zoektocht is voltooid. Bijna één op de tien cliënten heeft daarnaast deels de gewenste begeleiding gevonden. Bijna tweederde van de cliënten heeft nog geen alternatieve begeleiding gevonden, terwijl men hier wel behoefte aan heeft. Grafiek 5.2
Zoektocht heeft tot voldoende begeleiding geleid (N=171) 2% 27%
8%
62%
Ja
Deels
Nee
Weet niet/geen mening
Van de cliënten die niet of deels de gewenste begeleiding hebben gekregen, gaat bijna de helft verder op zoek naar een alternatief, een tiende misschien en een derde niet meer. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de mensen die geen of maar een gedeeltelijke oplossing hebben gevonden, stopt met zoeken.
59
Van de groep respondenten die verder wil zoeken naar een oplossing, weet een kwart niet welke organisaties hij/zij hiervoor nog kan benaderen. De overige respondenten overwegen vooral de volgende organisaties te benaderen: CIZ, MEE, Wmo-loket, vrijwilligersorganisaties, maatschappelijk werk en de huisarts. Ook wil een aantal respondenten binnen het eigen sociale netwerk verder zoeken naar mensen die bereid zijn mantelzorg te bieden. Redenen om niet meer te zoeken De mensen die hebben aangegeven dat zij niet meer zullen zoeken naar een alternatieve vorm van begeleiding, geven als belangrijkste redenen hiervoor dat zij geen andere ingangen meer weten, zij een actie afwachten van een voorgaande organisatie (bijv. vanwege een wachtlijst), geen oplossing denken te vinden of niet verwachten in aanmerking te komen voor een andere vorm van hulp. Tabel 5.8
Redenen om niet meer te zoeken Aantal
%
Weet geen andere ingangen meer
20
36%
Wacht actie voorgaande organisatie af (i.v.m. wachtlijst, in behandeling zijn)
15
27%
Denkt niet dat hij/zij een oplossing zal vinden
14
25%
Zou wel willen, maar heeft hier de mentale/fysieke kracht niet voor
9
16%
Heeft geen zin om hier tijd/energie aan te besteden
5
9%
Denkt niet dat hij/zij voor andere vormen van hulp in aanmerking komt
5
9%
Kan leven met minder of geen begeleiding
2
4%
Financiert de benodigde hulp nu uit eigen middelen
1
2%
Anders
8
15%
1
2%
Weet niet / geen mening Totaal
55
Gepercenteerd op aantal respondenten
Een persoonlijk verhaal Een man van in de zeventig heeft cognitieve beperkingen door een hersenletsel. De man is zeer vergeetachtig, kan allerlei zaken zelf, maar heeft hier volgens zijn vrouw hulp bij nodig: “Overal heeft hij begeleiding bij nodig. Als zaken als zich oriënteren, opstaan en zijn rekeningen bijhouden niet regelmatig worden herhaald is hij het weer kwijt. Je zou alles dagelijks moeten herhalen voor hem.” Na de herindicatie is de individuele begeleiding teruggebracht van klasse 4 naar klasse 3. Dit is volgens zijn vrouw te weinig. Om de benodigde ondersteuning te kunnen bieden, is mevrouw minder gaan werken (van 32 naar 8 uur) en heeft hierdoor het gevoel in een ‘financieel gat’ te zijn gevallen. Mevrouw is niet in beroep gegaan tegen de herindicatie. Ze had daar geen energie voor. Ze heeft wel gevraagd waarom de indicatie naar beneden is bijgesteld. Mevrouw vertelt dat volgens het CIZ hersenletsel een somatische aandoening is en dat er daarom geen recht op een indicatie voor begeleiding is. Mevrouw is niet op zoek gegaan naar een oplossing: “MEE komt niet dagelijks over de vloer om begeleiding te bieden. [Dit is ook niet de taak van MEE, red.] Andere mogelijkheden, naar een verzorgingshuis, kan ook niet. Hij is totaal niet zelfredzaam. Zorg inkopen is financieel niet te doen. Zelfs als je begeleiding inkoopt, moet er altijd iemand bij hem in de buurt zijn. In de oude indicatie staat: voortdurend in de nabijheid. Dat staat ook in de nieuwe indicatie.” De weggevallen begeleiding wordt nu opgevangen door hun zoon en enkele vrienden van de man. Zij nemen hem mee naar voetbal of komen bij hem thuis.
60
5.5
Hoe wordt het zoeken ervaren?
Aan alle respondenten die op zoek zijn gegaan naar alternatieven voor de verminderde, weggevallen of niet geïndiceerde begeleiding, is gevraagd hoe zij het zoekproces hebben ervaren. Een op de vijf is positief over de zoektocht. Zij vonden een oplossing binnen hun eigen netwerk, zijn geholpen door hun huidige zorgaanbieder of merken op door toeval direct bij de juiste organisatie terecht te zijn gekomen. Het volgende citaat van een respondent geeft hier een voorbeeld van. De cliënt vertelt… “De hulp die ik niet vanuit de AWBZ kreeg is vrij gemakkelijk opgevangen door de kerk, en ik ben nu ook bezig via de vrijwilligersorganisatie DAC hulp te krijgen.”
De overige respondenten (80%) zijn minder positief over hun zoektocht. Zij hebben het ervaren als een moeizaam proces, zijn gefrustreerd of teleurgesteld. Men weet de ingangen niet goed te vinden, heeft het gevoel ‘van het kastje naar de muur’ gestuurd te worden en vindt het soms ook eng/vervelend om met een nieuwe organisatie contact op te nemen en hun persoonlijke verhaal (opnieuw) te vertellen. De cliënt vertelt… “Lastig, je wordt van kastje naar de muur gestuurd. Er zijn ook veel instanties die zich met zorg bezighouden.” “Voor een buitenstaander is het een spinnenweb waarin je terecht komt. Je weet niet welke kant je eerst op moet en waar je moet beginnen.” “Lastig, ik loop overal tegen een muur op.” “Mevrouw heeft de begeleiding heel hard nodig. Heeft verder niemand die voor haar kan opkomen en helpen bij het zoeken naar begeleiding. Door de angsten en psychosen waar mevrouw aan lijdt kan zij zelf niet naar instanties toegaan voor advies. Ik ben haar verzorgende en ik probeer zoveel mogelijk voor haar te doen. Maar zonder structuur kan zij niet.” “De ingangen zijn niet duidelijk. Het is onduidelijk waar je voor wat moet zijn. De thuiszorg mag niet wandelen en de verpleging mag niet afwassen en de begeleiding kijkt of mijn moeder alles doet wat ze moet doen, maar dat mag weer niet tijdens een wandelingetje in het park.” “Moeilijk! Je komt er bijna niet doorheen. Iedereen is het met je eens maar er gebeurt niets. Men denkt soms: jullie kunnen het wel zelf (die indruk wekt men).”
Tijdsduur periode van zoeken Om inzicht te krijgen in lengte van het zoekproces zijn de cliënten gevraagd hoeveel weken zij hebben gezocht. Een derde van de mensen zoekt volgens eigen zeggen 1-8 weken, 15% 9-16 weken en een kwart van de mensen is al meer dan 16 weken met eenzelfde doel voor ogen actief. Daarnaast kan een kwart van de mensen niet aangeven hoeveel weken zij (ongeveer) al aan het zoeken zijn.
61
Tabel 5.9
Aantal weken dat zoektocht naar begeleiding (tot nu toe) heeft geduurd Aantal
%
7
4%
1-4 weken
29
17%
5-8 weken
25
15%
9-12 weken
15
9%
12-16 weken
10
6%
> 16 weken
40
25%
0 weken
Weet niet/geen mening Totaal
45
26%
171
100%
Kortom, van de mensen die door de pakketmaatregelen bij de herindicatie minder of geen begeleiding hebben gekregen of bij hun eerste aanvraag minder begeleiding hebben gekregen dan gewenst: is tweederde op zoek gegaan naar een alternatief een kwart van de ‘zoekers’ heeft een alternatief gevonden en één op de tien heeft gedeeltelijk een oplossing gevonden bijna tweederde van de cliënten heeft geen oplossing gevonden, terwijl zij wel behoefte hebben aan begeleiding.
62
6
Welke oplossingen worden gevonden?
In dit hoofdstuk gaan we in op de oplossingen die de cliënten hebben gevonden en welke organisaties hen tijdens het zoekproces hebben geholpen. In de eerste paragraaf staan de algemene bevindingen. In de tweede paragraaf beschrijven we welke hulp door de verschillende partijen is geboden en in hoeverre cliënten hiermee voldoende zijn geholpen. In de derde paragraaf behandelen we twee factoren die van invloed kunnen zijn op de mate waarin een oplossing structureel van aard is, namelijk eventuele eigen bijdragen en de inzet van mantelzorgers. In de vierde paragraaf behandelen we wat de cliënten die nog geen alternatief hebben gevonden, zelf vinden dat ze nodig hebben. Tot slot zoomen we in op de drie meest benaderde organisaties, zodat we meer inzicht krijgen in hun rol.
6.1
Algemene bevindingen
Welke oplossingen zijn gevonden? In totaal hebben 61 cliënten begeleiding gevonden voor één of meer van hun begeleidingsvragen. Van hen hebben 49 mensen hun zoektocht voltooid. De overige cliënten zoeken nog verder naar oplossingen om in hun begeleidingsbehoefte te voorzien. De cliënten krijgen voornamelijk hulp bij zelfstandig leven en het leggen en onderhouden van contacten. Daarnaast hebben zij begeleiding gevonden bij de dagbesteding, ondersteunen van mantelzorgers / gezinsleden en opvoeding van eigen kind(eren). De directe omgeving en het Wmo-loket van de gemeente bieden het vaakst een oplossing. Hoe structureel zijn de gevonden oplossingen? Er zijn twee factoren die mogelijk van invloed zijn op de mate waarin het gevonden alternatief een oplossing biedt voor de langere termijn. Het gaat om de financiering van het alternatief en de inzet van mantelzorgers. Bijna de helft van de cliënten die alternatieve begeleiding in natura heeft gevonden, financiert dit alternatief geheel (15%, n=4) of gedeeltelijk (26%, n=7) zelf. Bijna de helft (44%, n=12) hoeft geen bijdrage te leveren. Van deze cliënten kunnen zes mensen de gevraagde bijdrage ook op langere termijn betalen, twaalf cliënten geven aan dat zij dat niet kunnen. Zij zullen t.z.t. proberen op een andere manier in hun begeleidingsbehoefte te voorzien. Van de cliënten die afhankelijk zijn van de inzet van een mantelzorger, verwacht ruim driekwart dat de mantelzorger dit op termijn niet kan volhouden. In 14% van de gevallen kan de mantelzorger de zorg wel aan, maar vindt de cliënt dat dit teveel van hen vergt. Waar zijn de zoekenden nu het meest mee geholpen? Aan de mensen die nog geen passende begeleiding hebben gevonden, is gevraagd waar zij nu het meest mee zouden zijn geholpen. De cliënten geven aan dat zij terug willen naar de ‘oude situatie’: meer dan de helft van de cliënten wil dan meer of hetzelfde aantal uren of dagdelen begeleiding hebben. Meer algemeen noemen zij dat ze ‘meer hulp willen’, ‘naar een zorginstelling willen’ of ‘alles hetzelfde willen houden’. Ook een uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp wordt vaak genoemd.
63
6.2
Welke oplossingen zijn gevonden?
In deze paragraaf beschrijven we welke oplossingen zijn gevonden, welke organisaties hulp hebben geboden en in hoeverre de cliënten op grond van de geboden hulp voldoende zijn geholpen. Welke oplossingen zijn gevonden? In totaal hebben 61 respondenten (van de in totaal 168 zoekende respondenten) begeleiding gevonden voor één of meer van hun begeleidingsvragen. Van hen stoppen 49 respondenten met zoeken. De overige 58 respondenten gaan nog verder op zoek naar oplossingen om in hun begeleidingsbehoefte te voorzien. Het volgende overzicht toont de activiteiten waarvoor één of meerdere cliënten in hun zoektocht - naar tevredenheid - een alternatieve vorm van begeleiding hebben gevonden. De directe omgeving en het Wmo-loket van de gemeente bieden vaak oplossingen. Tabel 6.1
Oplossingen die mensen hebben gevonden
Begeleiding bij… Zelfstandig leven
Contacten
door de volgende persoon of organisatie Maatschappelijk werk (5)
Huisarts (1)
Partner, kind, familie (4)
Thuiszorg (1)
Kennis, collega, buurvrouw/man (3)
Cliëntenorganisatie (1)
Wmo-loket (2)
MEE (1)
Vrijwilligersorganisatie (2)
Psycholoog (1)
Wmo-loket (2)
Maatschappelijk werk (1)
Vrijwilligersorganisatie (1)
Psycholoog (1)
Cliëntenorganisatie (1) Vrijetijdsbesteding
Wmo-loket (2)
Kennis, collega, buren (1)
Dagbesteding
(Huidige) zorgaanbieder (2)
Wmo-loket (1)
Overig (zoals opvoeding van kind Zorgaanbieder (6)
Welzijnsorganisatie (2)
en ondersteuning mantelzorg)
Psycholoog (5)
Huisarts (2)
Partner, kind, familie (4)
Religieuze organisatie (2)
Kennis, collega, buurvrouw/man (3)
Maatschappelijk werk (1)
MEE (2)
Steunpunt GGZ (1)
Wmo-loket (2)
Huidige aanbieder begeleiding
Vrijwilligersorganisatie (2)
(1) Huidige aanbieder thuiszorg (1)
Een persoonlijk verhaal Man met Korsakov die volgens zijn professionele begeleidster heel goed lijkt, maar niet in staat is om zijn administratie bij te houden. De man kreeg een ruim budget voor begeleiding maar na de herindicatie is dit teruggebracht naar 1 uur per week. De man krijgt nu geen hulp meer bij de administratie. De begeleidster acht de kans groot dat de man weer in de schulden gaat komen, nu hij de administratie weer zelf moet doen. Zij blijft onbetaald de administratie voor de man uitvoeren, maar kan dit op lange termijn niet volhouden. De begeleidster heeft nog geen structurele oplossing gevonden. De gemeente heeft de cliënt doorverwezen naar MEE en het Leger des Heils. Beide organisaties kunnen echter aan de man geen passende ondersteuning bieden.
64
Wie bieden deze oplossingen en/of begeleiding bij het zoeken? Per organisatie die benaderd is, is aan cliënten gevraagd welke ondersteuning deze organisatie heeft geboden. De door cliënten genoemde organisaties hebben niet in alle gevallen soelaas kunnen bieden, zoals de medisch specialist, de zorgverzekeraar en het zorgkantoor. Wel hebben alle organisaties minimaal één cliënt kunnen doorverwijzen of begeleiding kunnen bieden bij het zoeken. Onderstaande tabel biedt per ondersteuningsvraag inzicht in de mate en vorm van hulp die volgens de cliënten door de diverse organisaties zijn geboden, te weten: het aanbieden van een alternatieve vorm van begeleiding doorverwijzing van cliënten naar een andere organisatie of persoon begeleiding bij het zoeken vraag nog in behandeling of, tot slot, geen hulp geboden. Cliënten en begeleidingsvragen In het onderzoek is per begeleidingsvraag (bijvoorbeeld op het gebied van zelfstandig leven of vrijetijdsbesteding) van de cliënt onderzocht of hij/zij passende begeleiding heeft kunnen vinden. De 168 respondenten die op zoek zijn gegaan naar alternatieve begeleiding hebben in totaal 478 begeleidingsvragen. Deze begeleidingsvragen zijn onderwerp van onderstaande tabel, niet de cliënten zelf.
Tabel 6.2
Personen en organisaties die enige vorm van hulp hebben geboden (N=478)
MEE
Aanbod van
Door-
Begeleiding
In
begeleiding
verwijzing
bij zoeken
behandeling
Geen hulp geboden
6
5
19
13
27
11
6
3
16
24
Vrijwilligersorganisatie e.d.
6
4
4
8
15
Maatschappelijk werk
9
4
13
10
2
Psycholoog/therapeut/coach e.d.
8
2
9
4
3
Zorgaanbieder
8
3
3
3
6
Huisarts
4
6
11
1
2
Welzijnsinstantie
3
1
9
3
3
Wmo-loket
Huidige aanbieder dagopvang/ begeleiding/thuiszorg
5
2
9
5
14
Directe omgeving
22
-
6
-
15
Overig*
30
15
25
19
36
104
46
108
79
141
Totaal antwoorden
*De categorie overig bestaat onder meer uit organisaties als de thuiszorg, cliëntenorganisatie, UWV en de sociale dienst.
Uit het overzicht blijkt dat tal van organisaties een bijdrage leveren, zowel gedurende het zoekproces als bij het aanbod van mogelijke alternatieve vormen van begeleiding. Sommige organisaties, zoals maatschappelijk werk en de vrijwilligersorganisaties, bieden alle drie de vormen van hulp. Bij vrijwel alle organisaties is sprake van begeleidingsvragen waarop zij, volgens de respondenten, geen passende hulp hebben kunnen bieden. Hieruit moet echter niet zonder meer worden geconcludeerd dat deze organisaties hun taak niet goed uitvoeren. Er kunnen andere oorzaken zijn waarom de organisatie de cliënt niet heeft kunnen helpen, bijvoorbeeld dat de cliënt niet tot de doelgroep behoort (denk hierbij bijvoorbeeld aan respondenten die minder begeleiding krijgen en al voor de taakuitbreiding bij MEE aanklopten).
65
In de tabel valt een aantal zaken op: De cliënten noemen verschillende organisaties van wie zij begeleiding krijgen bij het zoeken naar een alternatieve vorm van begeleiding. MEE komt relatief vaak voor, maar is duidelijk niet de enige partij die deze vorm van begeleiding biedt. Daarnaast wordt de alternatieve begeleiding relatief vaak geleverd in de vorm van informele hulp: door de directe omgeving (familie, vriend, kennis, collega of buren) en vrijwilligersorganisaties. Een persoonlijk verhaal Vrouw (58 jaar) met reumatische artritis en longemfyseem. Zij kreeg klasse 3 begeleiding voor de terreinen sociale redzaamheid, maatschappelijke participatie en psychisch welbevinden. Volgens de herindicatie krijgt mevrouw geen begeleiding meer. Na een overgangsperiode is dit half oktober realiteit geworden. Mevrouw ontmoet nu minder mensen en is daardoor in een negatieve spiraal terecht gekomen. Mevrouw voelt zich nu minder goed en begint zich volgens de dochter ook minder goed te verzorgen. CIZ adviseerde de vrouw dat zij dagbesteding kan krijgen via het UWV, maar omdat de vrouw nooit heeft gewerkt verloopt de aanmelding bij het UWV moeilijk. UWV meldt aan de dochter dat ze zoveel aanmeldingen krijgen dat ze geen nieuwe cliënten meer kunnen aannemen. Als de dochter naar het Wmo-loket gaat wordt zij doorverwezen naar de MEE en het Leger des Heils, omdat deze twee organisaties voor de gemeente optreden als het gaat om begeleiding. Beide organisaties hebben echter een wachtlijst waardoor de moeder niet kan worden geholpen. Het is nu aan de dochter om de moeder op de rails te houden.
Oordeel over ondersteuning door benaderde organisatie Aan de cliënten is gevraagd of zij door de organisatie die zij hebben benaderd, voldoende zijn geholpen. De volgende tabel toont een overzicht van de mate waarin de organisatie de cliënt voldoende heeft geholpen. Een aantal organisaties vallen op. Cliënten voelen zich door MEE, maatschappelijk werk, huisartsen en psychologen vaker wel voldoende geholpen dan niet. Voor gemeentelijke Wmo-loketten en vrijwilligersorganisaties geldt dat cliënten zich vaker niet voldoende geholpen voelen dan wel. Tabel 6.3
Bent u door … voldoende geholpen?1
MEE
Ja
Deels
Nee
Totaal 39
18
9
12
Wmo-loket
8
7
16
31
Vrijwilligersorganisatie
6
7
10
23
Maatschappelijk werk
13
1
4
22
Psycholoog e.a.
14
3
4
21
Huisarts
13
2
3
18
Zorgaanbieder
10
0
6
16
Welzijnsinstantie
7
2
5
14
Huidige aanbieder dagopvang
9
5
8
22
Directe omgeving
13
2
9
24
Overig*
31
6
33
70
144
45
110
299
Totaal
*De categorie overig bestaat onder meer uit organisaties als de thuiszorg, cliëntenorganisatie, UWV en de sociale dienst. 1
In sommige gevallen heeft een cliënt meer dan eenmaal een organisatie bezocht. De cliënt heeft dan meerdere keren de vraag beantwoord of hij/zij door de organisatie voldoende is geholpen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal antwoorden (op vraagniveau) hoger kan zijn dan het aantal cliënten dat de organisatie heeft bezocht.
66
Overigens geldt dat ook cliënten die nog bij een organisatie in behandeling zijn in bovenstaande tabel zijn opgenomen. Deze mensen zullen naar verwachting relatief vaak zeggen dat zij niet voldoende geholpen zijn. Daarnaast zullen mensen die bij de organisatie minder begeleiding krijgen, dan zij voorheen uit de AWBZ kregen, ook relatief vaker van mening zijn onvoldoende te zijn geholpen.
6.3
Hoe structureel is de gevonden oplossing?
Er zijn twee factoren die van (grote) invloed kunnen zijn op de mate waarin het gevonden alternatief een oplossing biedt voor de langere termijn. Het gaat om het zelf financieren van de gevonden oplossing en de inzet van mantelzorgers. Eigen financiering Cliënten die een alternatief hebben gevonden voor de zorg die zij voorheen in natura kregen (n=27), moeten hier soms zelf een bijdrage aan betalen. Bijna de helft van deze cliënten financiert de alternatieve begeleiding geheel (15%, n=4) of gedeeltelijk (26%, n=7) zelf. Eveneens bijna de helft (44%, n=12) hoeft hier niet voor te betalen. De overige cliënten (16%, n=4) weten niet of zij moeten betalen. Van deze cliënten kunnen zes mensen de gevraagde bijdrage ook op langere termijn betalen, twaalf cliënten geven aan dat zij dat niet kunnen. Als de gevraagde bijdrage over langere termijn betaald moet worden, zeggen vijf van de twaalf cliënten dat hij/zij ergens anders gaat proberen hulp te krijgen. Daarnaast zal bijna een vijfde proberen een hogere indicatie te krijgen en eveneens een vijfde proberen zich zelf te redden zonder de begeleiding. (Blijvende) inzet mantelzorgers De inzet van mantelzorgers kan (noodgedwongen) een alternatief vormen voor die mensen die na hun herindicatie geen of minder begeleiding krijgen en geen alternatief hebben kunnen vinden. Slechts één op de tien cliënten denkt dat het wegvallen van de indicatie voor begeleiding niet leidt tot meer belasting van de directe omgeving. De meeste andere cliënten (83%) verwachten wel een toename in de mantelzorg. Zij verwachten dat vooral de inzet van kinderen en partners toeneemt, maar ook ouders, familieleden, vrienden en kennissen zetten zich vaker in voor de cliënten. Tabel 6.4
Inzet mantelzorgers Aantal
%
Nee
14
11%
Ja, meer belasting van kind(eren)
47
36%
Ja, meer belasting van vader/moeder
24
19%
Ja, meer belasting van partner/echtgenoot
35
27%
Ja, meer belasting van ander familielid
23
18%
Ja, meer belasting van vriend/kennis
18
14%
Ja, meer belasting van buur of buurtbewoner
10
8%
Ja, meer belasting van begeleider
10
8%
Ja, meer belasting van anderen
24
19%
8
6%
Weet niet/geen mening Totaal
129
Gepercenteerd op het aantal respondenten
67
Van de cliënten die afhankelijk zijn van de inzet van een mantelzorger, verwacht driekwart dat de mantelzorger dit op termijn niet kan volhouden. In 16% van de gevallen kan de mantelzorger de zorg wel aan, maar vindt de cliënt dat dit teveel van hen vergt. Tabel 6.5
Kan de mantelzorger de zorg op langere termijn aan? Aantal
%
Ja, dat verwacht ik wel
13
12%
Ja, maar dit vraagt te veel van hen
16
14%
Ja, tenzij de situatie van de cliënt achteruit gaat
5
4%
Nee, ik verwacht dat zij overbelast raken
39
35%
Nee, zij zijn al overbelast
31
28%
Nee, zij hebben geen tijd om mij structureel te helpen
27
24%
Nee, zij wonen te ver weg om mij structureel te helpen
9
8%
Weet niet/geen mening
7
6%
Totaal
112
Gepercenteerd op het aantal respondenten Een persoonlijk verhaal Vrouw van 23 jaar met een meervoudige handicap die jarenlang een PGB heeft gekregen voor de functies persoonlijke verzorging (PV), verpleging (VP) en begeleiding. De begeleiding gebruikt zij onder meer om te kunnen sporten, gewone dingen thuis te doen en bij het eten en drinken. Na de herindicatie krijgt zij van de ruim 7 uur nog 1,5 uur begeleiding. Het bijbehorende budget is te laag om nog begeleiding in te kunnen kopen. Ouders, familie en vrienden vangen de ontbrekende begeleiding nu zo veel mogelijk op. Ook de woonvoorziening waar deze jonge vrouw gaat wonen, wil zich – met behulp van vrijwilligers - inzetten om haar zoveel mogelijk te ondersteunen.
6.4
Waar zijn de zoekenden nu het meest mee geholpen?
Aan de mensen die nog geen passende begeleiding hebben, is gevraagd waar zij nu het meest mee zouden zijn geholpen. Meer dan de helft van de cliënten wil meer of in elk geval hetzelfde aantal uren of dagdelen begeleiding hebben. Meer algemeen noemen de cliënten dat zij meer (huishoudelijke) hulp willen of dat ze in een zorginstelling willen wonen. Daarnaast is er een grote behoefte ‘alles hetzelfde’ te willen houden. De volgende tabel geeft een overzicht van de gegeven antwoorden. Tabel 6.6
Waar zou u nu het meest mee geholpen zijn?
Hetzelfde / meer begeleiding
Aantal
%
50
56%
Uitbreiding uren huishoudelijke hulp
12
13%
Alles hetzelfde houden
10
11%
Meer hulp thuis krijgen of naar zorginstelling
9
10%
Uitbreiding uren verpleging of verzorging
4
4%
Geïndiceerde hulp daadwerkelijk krijgen
3
3%
Meer PGB
3
3%
Begrepen worden / juiste informatie krijgen
2
2%
Anders
4
4%
Totaal Gepercenteerd op aantal respondenten
68
90
Uit de antwoorden blijkt dat mensen graag de begeleiding die zij al kregen, willen behouden. Er is geen sprake van een cultuuromslag waardoor mensen zich richten op alternatieve vormen van begeleiding. De cliënt vertelt… “Dat ik de deur uit kan. Ik wil mijn gezin niet steeds belasten. Ik ben bang dat mijn huwelijk kapot gaat en ik zou zo graag weer mijn vrijwilligerswerk doen, ook al zit ik in een rolstoel en kan ik steeds minder.” “De teruggang van jarenlang vijf dagen opvang [in de week] naar niets is veel te groot voor mijn moeder. Al zou ze maar twee dagen naar de opvang mogen gaan, dan zou ze al heel blij zijn. Haar vertrouwde groepje is er nu niet meer. Ze is heel somber hierdoor geworden.” “Ik ben een gezelligheidsmens. Die twee dagen dagopvang en dagbesteding geven mij de kans mensen te ontmoeten zodat ik wat sociale contacten kan onderhouden. Zonder dat kan ik het verpleeghuis niet uit, want dat staat mijn gezondheid niet toe.” “Mijn oude leventje kunnen blijven leven. De rust moet wederkeren.” “Ik wil graag extra begeleiding zodat hij thuis ook nog geactiveerd wordt en niet de hele dag slaapt.” “Dat mijn man nu eens vrij heeft en 1 avondje in de week iets voor zichzelf kan doen. Dat er 1 avond of dagdeel in de week iemand bij mij kan zijn.” “Met meer begeleidingsuren die door dezelfde mensen kunnen worden gegeven die haar nu verplegen. Zij heeft vertrouwde contacten nodig.” “Terug draaien naar 5 a 6 jaar geleden, toen kreeg ik 1 a 2 keer in de week iemand die met mij mee kon, 3 keer in de week iemand die met mij mee mocht boodschappen doen, voldoende huishoudelijke hulp. Nu mag de ene dit niet doen, de ander mag alleen dat doen. Er komen ook veel verschillende mensen. Het liefste zou ik 1 persoon willen, die ik zelf kan inzetten voor waar het op dat moment het handigst voor is. Aankleden, schoonmaken, weggaan, daar heb je dan ook een vertrouwensband mee.” “Als ik wat meer bij hem zou kunnen zijn, hem meer zou kunnen stimuleren, vaker meenemen ergens naartoe zodat hij niet sociaal geïsoleerd raakt. Eigenlijk behalve dagbesteding ook een pgb, waaruit hij mij zou kunnen betalen voor begeleiding. Nu is daar vaak geen tijd voor omdat ik ook nog moet werken, minder werken is eigenlijk nodig maar financieel is dit gewoon niet mogelijk.”
6.5
Drie organisaties nader bekeken
In deze paragraaf zoomen we nader in op de drie meest bezochte organisaties. We gaan wat dieper in op de geboden hulp en in hoeverre cliënten hiermee voldoende zijn geholpen1. MEE In totaal hebben 39 cliënten gedurende hun zoektocht bij MEE aangeklopt. MEE heeft bij 19 begeleidingsvragen van deze cliënten ondersteuning in het zoekproces geboden; bij 5 van hun vragen doorverwezen; en in 6 gevallen begeleiding kunnen bieden. Daarnaast zijn 13 begeleidingsvragen van de cliënten nog in behandeling en heeft MEE bij 27 begeleidingsvragen geen enkele vorm van hulp kunnen bieden.
1
Let op: in de tekst is onderscheid gemaakt tussen cliënten en hun begeleidingsvragen. Eén cliënt kan meerdere begeleidingsvragen hebben. Daardoor zijn de verstrekte cijfers niet automatisch op te tellen.
69
De cliënten zijn (redelijk) positief over MEE: 18 personen vinden dat zij voldoende zijn geholpen en 9 zijn er deels geholpen. Daar staat tegenover dat 12 mensen zich door MEE onvoldoende voelen geholpen. Bij 9 van deze mensen is de vraag nog in behandeling. Andere redenen waarom deze mensen vinden dat zij onvoldoende zijn geholpen, zijn dat zij niks met het gegeven advies kunnen (5x), de organisatie waarnaar is doorverwezen hen niet kan helpen (5x) of de geboden begeleiding niet passend is (4x)1. Wmo-loket Naar het gemeentelijk Wmo-loket zijn 31 cliënten gegaan om een oplossing te vinden. Deze loketten hebben: bij 3 vragen van deze cliënten ondersteuning in het zoekproces geboden; bij 6 van hun vragen doorverwezen; en in 11 gevallen begeleiding kunnen bieden. Daarnaast hebben de Wmo-loketten 16 vragen van deze cliënten nog in behandeling en kunnen zij bij 24 vragen geen enkele vorm van ondersteuning bieden. De gemeentelijke Wmo-loketten scoren niet hoog als het gaat om het aanbieden van een alternatief voor mensen die geen of minder begeleiding krijgen. In totaal vinden 8 mensen dat zij door het Wmo-loket voldoende zijn geholpen; 7 voelen zich hier deels geholpen. Daar staat tegenover dat 16 mensen vinden dat zij bij het Wmo-loket onvoldoende zijn geholpen. Bij 7 van deze mensen is hun vraag nog in behandeling. Daarnaast melden 4 mensen dat de organisatie waarnaar het Wmo-loket heeft doorverwezen hen niet kan helpen. Vrijwilligersorganisaties Er zijn 23 cliënten naar een vrijwilligersorganisatie (of vrijwilligerscentrale of –bank) gegaan. Deze organisaties hebben; bij 4 vragen van de cliënten ondersteuning in het zoekproces geboden; bij 4 van hun vragen doorverwezen; en in 6 gevallen begeleiding kunnen bieden. Daarnaast hebben de vrijwilligersorganisaties 8 vragen nog in behandeling en kunnen zij bij 15 vragen geen enkele vorm van ondersteuning bieden. De respondenten zijn redelijk positief over de vrijwilligersorganisaties. Zes personen vinden dat zij door de organisatie voldoende zijn geholpen en 7 zijn deels geholpen. Tien personen vinden dat zij onvoldoende zijn geholpen. In 5 gevallen is de vraag nog in behandeling. In 4 gevallen kan de cliënt niks met het gegeven advies, 3 mensen staan op een wachtlijst en 3 mensen zijn door een vrijwilligersorganisatie naar een organisatie doorverwezen die hen niet kan helpen. Kortom, voor de mensen die een oplossing hebben gevonden, geldt dat: zij vooral begeleiding hebben gevonden bij vrijetijdsbesteding, zelfstandig leven en het leggen en onderhouden van contacten; de begeleiding voornamelijk wordt geboden door de directe omgeving en het Wmo-loket; Als de hulp wordt geboden door de directe omgeving (mantelzorgers) driekwart van de cliënten verwacht dat de mantelzorgers hierdoor op termijn overbelast raken; bijna de helft de begeleiding gedeeltelijk of geheel zelf moet betalen. 1
Deze opsomming is op cliëntniveau. Elke cliënt heeft meerdere redenen kunnen geven waarom hij/zij niet voldoende is geholpen.
70
Deel C: Hoe reageren gemeenten en aanbieders op de AWBZ pakketmaatregelen?
71
72
7
Inzicht in gevolgen van de pakketmaatregelen
Gemeenten, zorgaanbieders, welzijns- vrijwilligers en mantelzorgorganisaties kunnen te maken krijgen met de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen, bijvoorbeeld door uitval van cliënten of juist aanmeldingen van mensen met een nieuw type hulpvraag. In dit hoofdstuk gaan we in op de vraag in hoeverre de verschillende organisaties zicht hebben op de gevolgen van de pakketmaatregelen. In het volgende hoofdstuk beschrijven we vervolgens de activiteiten die zij op grond van deze inzichten hebben ondernomen. Gebruikte onderzoeksmethoden en geselecteerde regio’s De bovenstaande inzichten zijn verkregen tijdens de contextanalyse. In dit deel van het onderzoek hebben we gesproken met verschillende landelijke (belangen-)organisaties. Op grond daarvan zijn de volgende acht regio’s geselecteerd: Apeldoorn, Den Haag, Dordrecht/Zwijndrecht, Enschede/Losser, Haarlem/Heemstede, Hoogeveen/Meppel, Heerlen/Landgraaf en Tilburg. Per regio hebben we een desk research uitgevoerd waarin we het gemeentelijk beleid t.a.v. de pakketmaatregelen in kaart hebben gebracht. Daarnaast hebben we groepsgesprekken gevoerd met cliënten enerzijds en gemeenten, zorgaanbieders, MEE, welzijnsorganisaties, mantelzorg- en vrijwilligersorganisaties anderzijds.
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk geven we de algemene bevindingen weer. In de tweede paragraaf behandelen we wat landelijk bekend is over de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Daarna, in de derde paragraaf, beschrijven we in hoeverre dergelijke inzichten lokaal beschikbaar zijn. In de vierde paragraaf gaan we in op de informatie die de MEE bieden en in de vijfde paragraaf de kennis van de aanbieders. Tot slot komt aan de orde welke mensen uit zicht zijn of naar verwachting zullen geraken.
7.1
Algemene bevindingen
Wat is landelijk bekend over de gevolgen van de pakketmaatregelen? Er zijn verschillende partijen die op landelijk niveau enig zicht hebben op de gevolgen van de pakketmaatregelen voor cliënten. Zo brengt het CIZ kwartaalrapportages uit waarin de organisatie de gevolgen van de maatregelen voor indicaties beschrijft, de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden hebben meldacties uitgevoerd, en MEE rapporteert over die cliënten die zich bij de organisatie hebben aangemeld om ondersteuning te krijgen bij het zoeken naar alternatieven voor begeleiding uit de AWBZ. Op grond van de informatie van deze organisaties is er vooral inzicht in het niveau van het aantal (her)indicaties en inzicht in het aantal mensen dat begeleiding verliest of waarbij de begeleiding vermindert. Wat is lokaal bekend over de gevolgen van de pakketmaatregelen? De landelijke inzichten zijn bij gemeenten en aanbieders van begeleiding bekend, maar op lokaal niveau ontbreekt duidelijkheid over welke doelgroepen minder of geen begeleiding meer krijgen, en of zij op zoek zijn naar andere vormen van begeleiding. Meerdere lokale partijen ontvangen signalen hierover maar zij wisselen deze kennis over het algemeen niet met elkaar uit. In het onderzoek betrokken organisaties denken dat pas begin 2010 inzicht wordt verkregen in de gevolgen van de pakketmaatregelen. Vooral gemeenten en MEE verwachten dat er dan een (sterke) toename in de aanvragen voor (ondersteuning bij het vinden van) begeleiding komt.
73
De onderzochte gemeenten zetten zich echter nu al (in meerdere of mindere mate) in om meer zicht te krijgen op de gevolgen van de pakketmaatregelen, zodat zij beleid kunnen ontwikkelen voor mensen die tussen wal en schip (dreigen te) vallen. Zij voeren gesprekken met zorgaanbieders, organiseren werkbijeenkomsten met relevante partijen of laten door MEE een inventarisatie van begeleidingsvragen uitvoeren. Welke mensen kunnen naar verwachting geen passend alternatief vinden? In het onderzoek betrokken gemeenten, zorgaanbieders, MEE, welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties verwachten dat voor bepaalde doelgroepen geen passend alternatief bestaat. De volgende doelgroepen zijn tijdens de groepsgesprekken genoemd 1: ouderen met lichte dementie ouderen met somatische problematiek (die nog een goed regelvermogen hebben) volwassenen met niet-aangeboren hersenletsel jongeren en volwassenen met een lichte psychiatrische aandoening jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke handicap en zogenoemde ‘stapelaars’: mensen met verschillende lichte aandoeningen 2. Welke mensen zijn of raken uit zicht? Tijdens het onderzoek zijn ook signalen naar voren gekomen dat er groepen mensen zijn die wel begeleiding in een of andere vorm nodig hebben, maar niet op zoek gaan en daardoor uit zicht raken van gemeenten en zorgaanbieders. Het gaat om mensen die: niet goed voor zichzelf op kunnen of durven komen. Deze mensen gaan niet op zoek, omdat ze bijvoorbeeld niet weten bij welke organisatie ze kunnen aankloppen, geen nieuwe organisatie durven te benaderen of denken dat er toch geen andere mogelijkheden voor hen zijn. daarnaast gaat het om mensen die zelf denken geen begeleiding nodig te hebben, bijvoorbeeld beginnende dementerenden en ‘zorgwekkende zorgmijders’. Denk hierbij aan een oudere met beginnende dementie die liever thuis is dan dat hij/zij naar een dagopvang gaat.
7.2
Wat is landelijk bekend over mensen die minder/geen begeleiding krijgen?
Op landelijk niveau zijn er verschillende partijen die inzicht bieden in de gevolgen van de pakketmaatregelen. Allereerst is er het CIZ, dat de (her)indicaties uitvoert. Sinds het voorjaar van 2009 brengt het CIZ elk kwartaal rapportages uit waarin de gevolgen van de pakketmaatregelen zijn beschreven. In de pakketmaatregelenmonitor (PM-Monitor) maakt het CIZ melding van de ontwikkeling van het aantal indicaties in het reguliere traject van het CIZ. Daarnaast meldt het CIZ in de ‘pakketmaatregelen herindicatietrajectmonitor’ (PMHImonitor) de stand van zaken van het project herindicaties, waarin de doorlopende indicaties opnieuw worden geïndiceerd. Volgens deze rapportages verliest ongeveer een kwart van de cliënten die indicatie voor begeleiding. Voor de exacte gegevens verwijzen wij u naar de betreffende rapportages. 1
2
Let op: deze lijst is niet gebaseerd op het onderzoek van het bureau HHM naar de effecten van de pakketmaatregelen AWBZ uit 2008, maar is gebaseerd op de uitkomsten van onderhavig onderzoek. In onderhavig onderzoek is de situatie van jongeren niet onderzocht. Voor meer informatie over de gevolgen van de pakketmaatregelen voor thuiswonende kinderen, jongeren die zelfstandig gaan wonen, en GGZcliënten verwijzen wij u naar het onderzoeksbureau ITS dat deze gevolgen in kaart brengt.
74
Beide rapportages bieden enig inzicht in de gevolgen van de pakketmaatregelen. Het CIZ plaatst hier zelf enkele kanttekeningen bij. Het CIZ weet niet in hoeverre de mensen die tot nu toe in het reguliere traject zijn geherindiceerd, representatief zijn voor de totale groep die in dit traject worden geherindiceerd. Het CIZ wil in april 2010 een rapportage publiceren over de gevolgen voor deze totale groep. Ook de PMHI-monitor van het project herindicaties geeft slechts een beperkt inzicht. Het project heeft vertraging opgelopen waardoor minder mensen zijn geïndiceerd dan eerder gepland. Daarnaast zijn de herindicaties voor kinderen tot 18 jaar uitgesteld tot de eerste helft van 2010. De gevolgen van het project herindicaties voor volwassenen zullen volgens het CIZ in de eerste helft van 2010 helder worden, voor kinderen midden 2010. MEE ondersteunt een deel van de mensen die hun begeleiding (deels) hebben verloren (zie §1.2.3). In de rapportage van MEE Nederland (d.d. 21 oktober 2009) staat dat 1.066 mensen zich landelijk bij MEE hebben gemeld om ondersteuning bij hun zoektocht te krijgen.1 De organisatie heeft daardoor enig zicht op de doelgroepen die door de pakketmaatregelen worden geraakt en de ondersteuningsvragen die zij als gevolg daarvan hebben. Dit inzicht blijft echter beperkt tot de mensen die zich bij MEE melden om door de organisatie ondersteund te worden bij het vinden van een alternatief. Het biedt daarmee geen representatief beeld van de gevolgen van de pakketmaatregelen voor cliënten. Ook de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden hebben enig inzicht in de gevolgen van de pakketmaatregelen omdat zij meldingen en klachten vanuit hun achterban ontvangen en registreren. Daarnaast hebben zij in 2009 tweemaal een meldactie gehouden waarbij cliënten zijn opgeroepen hun ervaringen met de wijzigingen in de AWBZ te melden. Hieruit wordt duidelijk welke groepen mensen problemen ervaren door het wegvallen van (een deel van) de begeleiding. Kortom, op landelijk niveau bestaat op grond van gegevens van het CIZ inzicht in het aantal mensen dat begeleiding verliest of waarbij de begeleiding vermindert. Een meer representatief inzicht in de doelgroepen en de gevolgen is nog niet beschikbaar. De vraag is in hoeverre deze landelijke informatie bruikbaar is voor de partijen in het veld die een bijdrage kunnen leveren aan het verzachten van eventuele negatieve gevolgen van de pakketmaatregelen.
7.3
Wat is er lokaal bekend over de gevolgen?
De landelijke inzichten zijn bij gemeenten en aanbieders van begeleiding bekend, maar bieden voor de betrokken lokale organisaties weinig houvast voor het ontwikkelen van een nieuw, passend aanbod. Deze organisaties hebben behoefte aan concrete inzichten in de gevolgen in hun werkgebied: welke doelgroepen kunnen niet in hun begeleidingsbehoeften voorzien? Wat is de omvang van deze doelgroepen en welke begeleiding ontbreekt?
1
Tot 6 januari 2010 hebben volgens de winterrapportage van MEE Nederland 2.610 cliënten die hun indicatie voor begeleiding deels of volledig hebben verloren, zich bij MEE gemeld
75
Dit inzicht ontbreekt op lokaal niveau over het algemeen. Uit de groepsgesprekken en de deskresearch blijkt dat de meeste gemeenten vinden dat zij weinig zicht hebben op de gevolgen van de pakketmaatregelen binnen hun eigen gemeente. Gemeenten hebben in de praktijk alleen direct contact met mensen die ook gemeentelijke voorzieningen afnemen, zoals huishoudelijk verzorging. Om in contact te komen met de mensen die door de AWBZ pakketmaatregelen zijn getroffen, zijn zij afhankelijk van deze cliënten zelf, die zich kunnen melden bij het gemeentelijke Wmo-loket of kunnen worden doorverwezen door andere organisaties, zoals MEE 1, de zorgaanbieders en het CIZ. Dit levert voor gemeenten, zo blijkt tijdens de groepsgesprekken, weinig informatie en inzicht op over de lokale ondersteuningsbehoefte van cliënten. Cliënten melden zich nauwelijks bij het Wmo-loket of MEE en ook zorgaanbieders nemen nauwelijks contact op met gemeenten om informatie te geven over cliënten die ondersteuning verliezen. Het CIZ levert gemeentelijke rapportages waarin met toestemming van cliënten contactgegevens zijn opgenomen wanneer zij hun indicatie voor begeleiding (deels) verliezen. Op grond van deze rapportages krijgt de gemeente enig inzicht in de gevolgen van de pakketmaatregelen voor haar burgers. Dankzij de contactgegevens kan de gemeente cliënten die (deels) geen indicatie meer hebben voor begeleiding, benaderen om meer inzicht te krijgen in hun ondersteuningsbehoefte. Al met al is de beschikbare informatie volgens de meeste gemeenten onvoldoende om beleid te kunnen ontwikkelen: “Als er vijf meldingen van verlies van dagopvang zijn, moet ik daar dan het geld heen laten gaan?” Deze gemeenten hebben behoefte aan concreet inzicht in hoeveel mensen begeleiding verliezen, welke grondslagen en welke ondersteuningsbehoeften zij hebben en in welke wijken zij wonen. Overigens hebben ook gemeenten die zich actiever hebben opgesteld in het inventariseren van probleemgevallen als gevolg van de pakketmaatregelen, behoefte aan meer gedetailleerde informatie dan zij in hun inventarisatie boven tafel hebben kunnen krijgen2. Rapportages CIZ Sinds het voorjaar van 2009 levert het CIZ algemene kwartaalrapportages aan gemeenten. Deze rapporten bevatten gegevens per gemeente en biedt hen inzicht in de getroffen doelgroepen. Vanaf november 2009 ontvangen de gemeenten daarnaast, op hun verzoek, cliëntgegevens. Enkele geïnterviewde gemeenten merken op dat deze rapportages moeilijk te interpreteren zijn en te weinig informatie opleveren om mee aan de slag te kunnen. In de rapportages zijn volgens de geïnterviewde gemeenten geen gegevens over de grondslag van de cliënten opgenomen waardoor zij geen gericht beleid kunnen ontwikkelen. Daarnaast noemen enkele gemeenten dat zij graag telefoonnummers van de cliënten hadden ontvangen zodat zij cliënten makkelijk vragen voor kunnen leggen over hun ondersteuningsbehoefte.
1
2
In de volgende paragraaf gaan we nader in op de (mogelijke) redenen voor de beperkte toestroom naar Wmo-loketten en MEE. In het onderzoek zijn wij geen voorbeelden tegengekomen waarbij gemeenten met zorgkantoren samenwerken om inzicht te krijgen in de gevolgen van de pakketmaatregelen, ondanks dat gemeenten hier in het kader van het Stedelijk Kompas wel goede ervaringen mee hebben.
76
Tijdens de groepsgesprekken met gemeenten, zorgaanbieders, MEE, welzijns-, vrijwilligersen mantelzorgorganisaties is geïnventariseerd welke groepen mensen naar verwachting geen alternatief kunnen vinden voor het wegvallen van begeleiding. De volgende groepen zijn genoemd1: ouderen met lichte dementie ouderen met somatische problematiek (die nog een goed regelvermogen hebben) volwassenen met niet-aangeboren hersenletsel jongeren en volwassenen met een lichte psychiatrische aandoening jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke handicap en zogenoemde ‘stapelaars’: mensen met verschillende lichte aandoeningen2. Gemeenten zoeken andere mogelijkheden tot inventarisatie Enkele gemeenten hebben inventarisaties uitgevoerd (of voeren deze uit) om zicht te krijgen op de lokale probleemgroepen. Elke gemeente hanteert daarbij een andere methode. Verschillende gemeenten hebben MEE opdracht gegeven aan de hand van gegevens van het CIZ te inventariseren welke mensen begeleiding verliezen, waar zij wonen, wat hun grondslag is en welke begeleidingsbehoefte zij hebben. Deze methode levert op cliëntniveau informatie op. De meeste gemeenten overleggen met zorgaanbieders over de gevolgen of organiseren werkbijeenkomsten waar zij in gesprek gaan met zorgaanbieders, vrijwilligersorganisaties en mantelzorgsteunpunten over de AWBZ pakketmaatregelen. Tijdens dergelijke bijeenkomsten inventariseren gemeenten welke doelgroepen door de maatregelen worden getroffen, het huidige aanbod en welke hiaten daarin zitten.
7.4
Wat is bij MEE bekend?
MEE heeft vanuit het rijk de taakstelling gekregen mensen die op zoek zijn naar alternatieve begeleiding te ondersteunen (zie §1.2.3). In de taakstelling is opgenomen dat MEE zelf geen cliënten mag werven voor de ondersteuning bij het vinden van alternatieve begeleiding. Wel wijst het CIZ in het indicatiebesluit op de diensten van MEE wanneer de cliënt de functie begeleiding (deels) verliest. Sinds augustus 2009 voegt het CIZ een folder van MEE aan het indicatiebesluit toe, omdat in de voorgaande periode zich weinig mensen bij MEE hadden gemeld. Tijdens de groepsgesprekken vertellen meerdere zorgaanbieders dat zij cliënten doorverwijzen naar MEE. Ook bij gemeentelijke Wmo-loketten worden cliënten naar MEE verwezen. Dit alles heeft tot nog toe niet geleid tot een groot aantal aanmeldingen bij MEE. In haar rapportage van oktober 2009 meldt MEE Nederland dat 1.066 mensen zich landelijk bij MEE hebben gemeld om ondersteuning bij hun zoektocht te krijgen3. In vergelijking tot het aantal mensen waarvan de begeleiding (deels) wegvalt, is dit aantal laag.
1
2
3
Let op: deze lijst is niet gebaseerd op het onderzoek van het bureau HHM naar de effecten van de pakketmaatregelen AWBZ uit 2008, maar is gebaseerd op de uitkomsten van onderhavig onderzoek. In onderhavig onderzoek is de situatie van jongeren niet onderzocht. Voor meer informatie over de gevolgen van de pakketmaatregelen voor thuiswonende kinderen, jongeren die zelfstandig gaan wonen, en GGZcliënten verwijzen wij u naar het onderzoeksbureau ITS dat deze gevolgen in kaart brengt. Tot 6 januari 2010 hebben volgens de winterrapportage van MEE Nederland 2.610 cliënten die hun indicatie voor begeleiding deels of volledig hebben verloren, zich bij MEE gemeld.
77
In eerste instantie dacht onder andere MEE Nederland dat dit lage aantal aanmeldingen veroorzaakt werd door de vertraging in het project Herindicaties van het CIZ, waardoor cliënten later dan gepland bericht kregen over de gevolgen van de pakketmaatregelen voor hun indicatie. Echter, ook toen de herindicaties goed op gang waren gekomen, bleef het aantal aanmeldingen laag. Mogelijke oorzaken die gemeenten en zorgaanbieders noemen voor het lage aantal aanmeldingen zijn (in willekeurige volgorde) dat: cliënten zich nog niet bewust zijn van de gevolgen van de weggevallen begeleiding, omdat zij onder de overgangsregeling vallen en daardoor in de praktijk de gevolgen nog niet merken; cliënten hun huidige begeleiding blijven behouden doordat de zorgaanbieder alternatieve financiering heeft georganiseerd; cliënten geen (grote) problemen ervaren, omdat zij hun indicatie (deels) niet effectueerden; cliënten de brief van het CIZ niet openden of de brief niet begrepen, waardoor zij niet op de oproep tot herindicatie hebben gereageerd; cliënten samen met een zorgconsulent van zijn/haar huidige zorgaanbieder op zoek gaan naar een alternatief; cliënten in afwachting zijn van een bezwaarprocedure of een nieuwe aanvraag voor de functie begeleiding; cliënten een oplossing hebben gevonden binnen hun eigen netwerk, met behulp van vrijwilligers of samen met hun huidige zorgaanbieder; tot slot gaan sommige cliënten niet naar MEE omdat zij de organisatie niet kennen. Mogelijk geldt dit vooral voor ouderen en cliënten binnen de GGZ omdat zij normaal gesproken niet tot de doelgroep van MEE horen. Niet alle zorgaanbieders verwijzen cliënten naar MEE, zo blijkt uit de groepsgesprekken. Zij geven hiervoor als redenen dat de cliënten onbekend zijn met MEE en daarom niet naar de organisatie toe willen of dat er geen alternatieve voorzieningen zijn, waardoor MEE niet kan verwijzen. In een enkel geval wordt ook genoemd dat MEE geen zicht heeft op relevante voorzieningen voor de desbetreffende doelgroep. Het gaat dan om cliënten met ouderdomsklachten, dementie of een psychiatrische achtergrond. Hierbij komt het volgens enkele zorgaanbieders voor dat cliënten door MEE worden terugverwezen naar het Wmo-loket. Doeltreffende verwijzing essentieel bij doelgroep De geïnterviewde gemeenten en zorgaanbieders merken op dat een doeltreffende verwijzing naar alternatieve begeleiding essentieel is om te voorkomen dat mensen hun zoektocht naar alternatieven voor begeleiding uit de AWBZ voortijdig afbreken. Cliënten met een ondersteuningsbehoefte vinden het in de regel moeilijk om hun hulpvraag bij een organisatie neer te leggen: zij weten niet naar wie zij toe moeten, vinden het ‘eng’ om een nieuwe organisatie te benaderen, willen liever niet hun verhaal nogmaals vertellen, hebben het idee dat er geen hulp voor hen is. Dergelijke redenen worden ook door cliënten genoemd in ons cliëntenonderzoek (zie §5.2 en §5.4). Het risico dat cliënten snel ‘het bijltje erbij neergooien’ is groot. Of een cliënt door zal zetten is onder meer afhankelijk van de mondigheid van de cliënt zelf of van de mantelzorger die de cliënt begeleidt. Het is daarbij een extra risico als de cliënt en/of de mantelzorger de Nederlandse taal niet goed beheerst, omdat dit het invullen van formulieren en het leggen van contact lastiger maakt.
78
7.5
Wat is er bij aanbieders bekend over de gevolgen?
Zorgaanbieders Aanbieders die AWBZ-zorg bieden, zijn vaak betrokken bij het herindicatieproces van hun cliënten. Zij hebben hierdoor zicht op het wegvallen van begeleiding binnen hun cliëntenkring. Het zicht op het aantal cliënten dat begeleiding verliest of waarbij dit verminderd is echter ook bij hen nog beperkt. Dit komt onder meer omdat er nog bezwaarprocedures lopen tegen de herindicatie en omdat met enige regelmatig nieuwe indicaties worden aangevraagd voor cliënten. Uit de groepsgesprekken blijkt wel dat tot op heden het aantal cliënten per zorgaanbieder bij wie (een deel van) de AWBZ-financiering is weggevallen, beperkt is. Een enkele zorgaanbieder heeft te maken met een groot aantal cliënten dat begeleiding uit de AWBZ (gedeeltelijk) verliest; bij de meeste gaat het om een paar cliënten. Zorgaanbieders vrezen echter dat na 1 januari 2010, als voor iedereen de maatregel daadwerkelijk geldt, de ‘grote klappen’ gaan vallen. Overige aanbieders Welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties en MEE, merken, door een toename in hulpvragen, de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Tot op heden is deze toename echter beperkt. Uit de groepsgesprekken blijkt dat welzijnsorganisaties vooral een toename in de inzet van de ouderenadviseurs bemerken. Zij verwachten daarnaast een toename bij het Algemeen Maatschappelijk Werk. Het beeld dat de vrijwilligersorganisaties schetsen is divers: enkele organisaties melden een toename in aanvragen, bijvoorbeeld voor het bieden van hulp bij het uitvoeren van de administratie, het meegaan naar instanties en het leggen van sociale contacten. Andere vrijwilligersorganisaties ervaren een dergelijke toename niet. Ook mantelzorgorganisaties zien op dit moment geen verhoging in het aantal hulpvragen, maar zij verwachten wel dat dit gaat komen, voornamelijk voor respijtzorg. Bij MEE is de vraag naar kortcyclische ondersteuning gestegen. MEE biedt hierbij kortdurend begeleiding bij dagindeling, administratie en het leggen van sociale contacten aan mensen die voorheen begeleiding uit de AWBZ kregen. Deze kortdurende begeleiding is gericht op het aanleren van bepaalde vaardigheden waarna de cliënt deze zelfstandig kan uitvoeren.
7.6
Welke mensen zijn of raken uit zicht?
Dat weinig mensen zich melden bij zorgaanbieders, MEE of gemeentelijke Wmo-loketten zou kunnen worden gezien als een positief teken, namelijk dat de consequenties van de pakketmaatregelen mee zouden vallen. Uit de groepsgesprekken met gemeenten en aanbieders komen echter signalen naar voren dat bepaalde mensen wel begeleiding in een of andere vorm nodig hebben, maar niet op zoek gaan en daardoor uit zicht raken bij gemeenten, zorgaanbieders en MEE. Het gaat daarbij om mensen die niet op zoek gaan naar begeleiding omdat zij bijvoorbeeld verwachten dat er geen alternatief is voor hen, zij niet weten bij welke organisatie zij aan kunnen kloppen of geen nieuwe organisatie durven te benaderen (zie ook §5.2 en §5.4). Of mensen die wel beginnen met zoeken maar geen alternatief vinden of de doorverwijzing niet opvolgen.
79
Daarnaast is het de verwachting dat cliënten uit zicht raken die naar een dagactiviteitencentrum gaan omdat de mantelzorger(s) daar ernstig op hebben aangedrongen maar die zelf liever thuis blijven. Dit komt voornamelijk voor bij ouderen met beginnende dementie en jongeren met een psychiatrische aandoening1 waarbij de dagopvang vooral is aangevraagd om de mantelzorgers te ontlasten2. Er raken naar verwachting ook zogenaamde nieuwe cliënten uit zicht: mensen die op grond van berichten in de media zich op voorhand niet melden bij het CIZ, maar ook niet bekend zijn met andere begeleidingsvormen, die zij bijvoorbeeld via het Wmo-loket of MEE kunnen verkrijgen. Deels kan het zijn dat deze mensen zich redden zonder begeleiding, een deel mogelijk ook niet. Het is de vraag wie zicht heeft op deze mensen, hoe groot de omvang van deze groep is en hoe ernstig hun problematiek. Het ministerie van VWS gaat er in haar beleid van uit dat er nieuwe sociale verbanden ontstaan die deze mensen opvangen. Uit de groepsgesprekken met gemeenten en aanbieders blijkt dat deze sociale verbanden veelal (nog) ontbreken. Een vertegenwoordiger van MEE zegt hierover: “Eigenlijk moet zo’n cliënt niet naar de dagopvang gaan, maar zou de schaakclub om de hoek voor wat extra begeleiding moeten zorgen. De maatschappij is daar echter niet klaar voor!” De vraag is dan ook in hoeverre het gewenste lokale vangnet in de praktijk echt (al) bestaat. Kortom, aanbieders uit het publieke domein zien een (zeer) beperkte toename van ondersteuningsvragen, maar verwachten dat in 2010 (als de maatregelen voor iedereen gelden) meer aanmeldingen zullen volgen. Wel vragen zij zich af of alle mensen die een begeleidingsbehoefte hebben, hier ook in zullen (kunnen) voorzien. Zowel gemeenten als zorgaanbieders melden dat zij verwachten dat er groepen mensen zullen zijn die buiten de boot gaan vallen en buiten zicht zullen raken.
1
2
Jongeren met een psychiatrische aandoening behoren niet tot de onderzoekspopulatie van dit onderzoek. Het bureau ITS heeft de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen voor deze doelgroep in kaart gebracht. Er zijn ook signalen dat jongeren met een lichte verstandelijke beperking die zelfstandig gaan wonen, uit zicht raken. In dit onderzoek zijn hier geen voorbeelden van naar voren gekomen. Mogelijk dat het onderzoeksbureau ITS dat zich op kinderen en jongeren hier voorbeelden van heeft.
80
8
Welke ontwikkelingen zijn er aan aanbodzijde?
Vanuit het Rijk is de verwachting dat de cliënten die begeleiding uit de AWBZ kregen, (extra) steun gaan krijgen van mantelzorgers, vrijwilligers en het huidige aanbod vanuit de Wmo. Daarnaast worden gemeenten en aanbieders gestimuleerd om nieuwe diensten te ontwikkelen. In dit hoofdstuk behandelen we de ontwikkelingen die tot dusver in de praktijk hebben plaatsgevonden. In de eerste paragraaf geven we de algemene bevindingen. In de tweede paragraaf kijken we naar de activiteiten die gemeenten en aanbieders van begeleiding uit de AWBZ hebben ontplooid. De derde paragraaf beschrijft de ontwikkelingen in het gebruik van het huidige aanbod aan begeleiding vanuit de Wmo. De vierde paragraaf gaat in op de mate waarin nieuw aanbod is ontwikkeld en welke kansen daarvoor bestaan.
8.1
Algemene bevindingen
Verschillen in aanpak gemeenten Gemeenten verschillen in de wijze waarop ze beleidsmatig omgaan met cliënten die geen of minder begeleiding uit de AWBZ krijgen. Sommige gemeenten helpen alleen mensen die aan het Wmo-loket om alternatieve begeleiding vragen. Andere gemeenten hebben een meer proactieve werkwijze waarbij zij actief proberen mensen te benaderen die begeleiding verliezen. Dit levert de gemeente inzicht op in de ondersteuningsbehoefte van deze mensen waardoor zij kunnen werken aan passend aanbod. Zorgaanbieders vooral gericht op behoud van bestaande voorziening Aanbieders van begeleiding uit de AWBZ zijn vooral gericht op het behouden van de begeleiding die zij aan een cliënt verstrekken. Dit doen zij door de weggevallen middelen uit de AWBZ zelf te compenseren, financiering van de gemeente aan te vragen of cliënten die geen AWBZ-financiering meer krijgen, zelf te laten betalen. Beperkte toename in gebruik voorliggende voorzieningen Een deel van de cliënten kan volgens gemeenten, zorgaanbieders, welzijns- en vrijwilligersorganisaties in hun behoefte aan begeleiding voorzien. Zij worden begeleid door mantelzorgers en vrijwilligers of maken gebruik van voorliggende voorzieningen. Gemeenten zien een toename in het gebruik van hulp bij het huishouden met regie (HH2) en welzijnsorganisaties krijgen meer vraag naar de inzet van ouderenadviseurs en begeleid vervoer. Zorgaanbieders laten cliënten diagnosticeren om hen aanspraak te kunnen laten maken op zwaardere zorgvormen. Voorliggende voorzieningen niet toereikend Er zijn echter groepen cliënten die tussen wal en schip dreigen te vallen. Het gaat om die cliënten voor wie de huidige voorliggende voorzieningen (of een combinatie van verschillende activiteiten) geen passend alternatief bieden. Dit geldt in het bijzonder voor ouderen met lichte dementie, licht verstandelijk gehandicapten, mensen met een psychiatrische achtergrond en de zogenoemde stapelaars. De omvang van deze groepen is (nog) niet bekend. Voor deze groepen zal gericht gekeken moeten worden naar alternatieve voorzieningen. Nieuw aanbod komt nog nauwelijks tot stand Het aanpassen van bestaand aanbod en/of ontwikkelen van nieuw aanbod voor mensen die niet langer begeleiding uit de AWBZ krijgen, staat nog in de kinderschoenen. Uit de groepsgesprekken blijkt dat de verschillende partijen geen stimulans ervaren om tot een alternatief aanbod te komen doordat er geen zicht is op welke cliënten tussen wal en schip gaan vallen. De urgentie om tot actie te komen wordt (nog) niet gevoeld. Zorgaanbieders die deze urgentie wel ervaren, zijn niet altijd in staat om buiten de bestaande kaders te denken en bijvoorbeeld nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan of in overleg met de gemeente tot creatieve oplossingen te komen.
81
Gemeenten, zorgaanbieders en welzijnsorganisaties zijn in meerdere gemeenten niet of onvoldoende met elkaar en met elkaars ondersteuningsaanbod bekend. De mate van bekendheid wisselt per gemeente maar vrijwel overal lijkt er weinig kennis- en informatie-uitwisseling tussen deze partijen plaats te vinden over uitval van cliënten, mogelijke hiaten in het huidige aanbod en eventuele oplossingen. Om tot passend aanbod te komen, zien de verschillende partijen samenwerking tussen zorg en welzijn en tussen formele en informele zorg als noodzakelijk. Samenwerking op wijkniveau biedt mogelijk uitkomst Gemeenten, zorgaanbieders, welzijns- en vrijwilligersorganisaties verwachten dat zij door samenwerking op wijkniveau een vangnet kunnen creëren waardoor mensen met een begeleidingsbehoefte niet tussen wal en schip vallen. Door meer inzicht te hebben in de sociale kaart in een wijk kunnen cliënten gerichter worden doorverwezen en ook casuïstiekoverleg draagt hier aan bij. Daarnaast kan gezamenlijk worden bekeken welke vormen van begeleiding ontbreken in de wijk en op welke wijze een dergelijke dienst alsnog kan worden aangeboden, bijvoorbeeld een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en een welzijnsorganisatie.
8.2
Gemeenten en zorgaanbieders
Gemeenten en zorgaanbieders zijn in het kader van de pakketmaatregelen twee belangrijke partijen. Burgers kunnen zich bij het Wmo-loket melden als zij niet langer begeleiding uit de AWBZ krijgen en aanspraak willen maken op voorzieningen uit de Wmo. Zorgaanbieders hebben de cliënten begeleiding geleverd en staan daardoor (nog) met hen in contact. Zij hebben daardoor ook mogelijkheden om de cliënten naar alternatieven door te verwijzen, indien zij zelf geen alternatief kunnen bieden. In deze paragraaf beschrijven we hoe deze partijen op de pakketmaatregelen hebben gereageerd.
8.2.1
Wat doen de gemeenten?
Verschillende visies op het probleem Tijdens de groepsgesprekken valt op dat gemeenten verschillen in hun visie op het opvangen van de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen en de taken van gemeenten hierin. Sommige gemeenten zien een beperkte taak, namelijk het helpen van burgers die zich melden aan het Wmo-loket en om ondersteuning vragen. Een gemeente verwoordt deze visie als volgt: “Wij laten het initiatief bij de klanten en de organisaties. De gedachte achter de Wmo is dat mensen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het organiseren van ondersteuning als zij dat nodig hebben. Wanneer dit echt niet lukt, kan de gemeente bezien wat zij kan betekenen vanuit de Wmo. Dit is het ‘nee, tenzij principe’.” Andere gemeenten volgen een meer proactieve werkwijze: op een of andere manier proberen zij contact op te nemen met burgers die mogelijk begeleiding nodig hebben. Deze gemeenten merken op dat het uitblijven van begeleiding kan leiden tot grotere problemen, zoals een grotere instroom bij de schuldhulpverlening, crisisopnamen en uit de hand lopende conflicten in de wijk. Zij geven prioriteit aan signalering en preventie. De verschillende visies leiden tot een andere opstelling van de gemeente: van een afwachtende houding tot het actief in kaart brengen van het huidige aanbod en actief stimuleren van nieuw aanbod. Dergelijke verschillen hebben de staatssecretaris van VWS genoopt de cliëntenorganisaties te vragen bij de meldactie in het najaar van 2009 het verschil per ge-
82
meente te gaan registreren 1. Hiermee wil zij gemeenten stimuleren zich actiever op te stellen bij het creëren van voorzieningen op het gebied van begeleiding bij maatschappelijke participatie. Collectief of individueel? Het is voor gemeenten niet mogelijk, noch de bedoeling, op grote schaal individuele voorzieningen te treffen voor het wegvallen van begeleiding uit de AWBZ op basis van het budget dat hiervoor is overgeheveld. De in ons onderzoek betrokken gemeenten focussen zich over het algemeen op het verbeteren, vernieuwen of aanpassen van de bestaande collectieve voorzieningen. Een deel van de gemeenten benadrukt daarbij dat bepaalde vormen van begeleiding niet collectief uitgevoerd kunnen worden, zoals het begeleiden van de administratie. Deze gemeenten gaan uit van collectieve voorzieningen waar het kan en maatwerk waar nodig. Als motief hiervoor dragen zij aan dat bij individuele begeleiding ook zicht wordt gehouden op het systeem rondom de cliënt (Gaat het nog goed met de mantelzorgers? Is er extra steun nodig voor de kinderen?) en er zo tijdig kan worden ingegrepen als er problemen ontstaan binnen dit systeem. Bij collectieve voorzieningen ontbreekt een dergelijke signaalfunctie. Ook is individuele begeleiding soms wenselijk om zowel de cliënt als de partner te leren omgaan met de beperking, bijvoorbeeld bij een net ontdekte chronische ziekte of bij beginnende dementie. Volgens zorgaanbieders is het van belang in dergelijke gevallen ook individuele begeleiding te bieden, eventueel in combinatie met collectieve voorzieningen. Tot slot is door de specifieke behoeften van mensen die begeleiding verliezen, individuele begeleiding soms noodzakelijk. Denk hierbij aan begeleiding bij administratie voor die mensen die ook na een cursus op dit vlak in financiële problemen zullen geraken maar met een klein aantal uur begeleiding hun financiën op orde weten te houden. Zorgaanbieders merken op dat collectieve voorzieningen voor een deel van de cliënten een reële mogelijkheid zijn. Voor een ander deel van de cliënten is dit een stap te ver, omdat de voorzieningen zijn gericht op het aanleren van vaardigheden. Lokaal of regionaal aanpakken? Meerdere gemeenten hebben in de aanpak van de gevolgen van de pakketmaatregelen samenwerking gezocht met omliggende gemeenten. Gezamenlijk inventariseren zij de gevolgen van de pakketmaatregelen en bezien welke oplossingen mogelijk zijn. Een goed voorbeeld hiervan is het expertteam van zeven gemeenten op de Veluwe dat op grond van casussen tot beleidsontwikkeling komt (zie kader). Expertteam Zeven gemeenten op de Veluwe hebben een expertteam opgericht dat zich (onder meer) bezig houdt met de gevolgen van de pakketmaatregelen. Het expertteam bestaat uit medewerkers van de gemeente en van het zorgloket en/of WMO-loket van de zeven regiogemeenten (Apeldoorn, Epe, Brummen, Heerde, Voorst, Zutphen en Lochem); ook MEE is deelnemer. Zorgaanbieders nemen deel aan het overleg als zij een casus (bij voorkeur geldend voor een grotere groep burgers) aanleveren. Op grond van de casussen bepalen de experts of aanpassing van het beleid wenselijk is en incidenteel wordt ook ingegaan op oplossingsmogelijkheden voor individuele gevallen.
1
Brief staatssecretaris Bussemaker aan de Tweede Kamer, 23 juni 2009.
83
Ook gemeenten die niet met elkaar samenwerken bij het inventariseren of ontwikkelen van aanbod, zullen geconfronteerd worden met vragen over het gebruik van bestaand en ‘nieuw’ aanbod. Een van de relevante vragen daarbij is hoe het zit met de keuzevrijheid van cliënten: kunnen zij in de toekomst zelf kiezen voor bepaalde voorzieningen of worden zij automatisch naar de voorzieningen van de eigen gemeente geleid? En welke aanpak is geschikt voor kleine gemeenten: kunnen zij beter zelfstandig voorzieningen ontwikkelen of aansluiten in een regionaal verband? Dit betekent dat er bij het bepalen van het beleid nog belangrijke vraagstukken aan vooral ook kleine gemeenten voorliggen.
8.2.2
W a t d o e n d e z o r g a an b i e d e r s?
De betrokken zorgaanbieders vinden het belangrijk om de begeleiding zoveel mogelijk te blijven leveren. Zij zien dit als hun taak als zorgaanbieder en als investering voor de toekomst. Er is een grote kans dat de betreffende cliënten in de toekomst meer of andere zorg nodig heeft en ze willen het contact met de cliënt daarom behouden. Er zijn verschillende manieren waarop zorgaanbieders streven naar het behouden van de cliënten aan wie zij begeleiding hebben verstrekt1: In sommige gevallen kunnen zorgaanbieders een nog niet geëffectueerd deel van de indicatie hiervoor gebruiken. De cliënt blijft dan hetzelfde aantal uren begeleiding krijgen zonder dat er maatregelen genomen hoeven te worden. Daarnaast komt het voor dat zorgaanbieders samen met de cliënten bezwaar aantekenen en/of een nieuwe aanvraag indienen. De zorgaanbieders hebben daarbij de ervaringen dat veel bezwaarprocedures leiden tot aanpassing van het indicatiebesluit en dat nieuwe aanvragen veelvuldig positief worden beoordeeld2. Ook in dit geval behoudt de cliënt (deels) de gebruikelijke begeleiding. Ook zetten sommige aanbieders vaker vrijwilligers in om hun begeleidingsaanbod te kunnen blijven bieden. Dit doen zij door samen te werken met een vrijwilligersorganisatie of door zelf actief vrijwilligers te werven. Tot slot ontwikkelen enkele zorgaanbieders nieuwe financieringsconstructies om de zorg te kunnen blijven leveren. Zij vragen een financiële bijdrage van de gemeente, vragen cliënten om een bijdrage of compenseren de weggevallen middelen zelf. Door een bijdrage van de cliënten zelf te vragen, valt een deel van hen alsnog uit omdat zij de bijdrage niet kunnen of willen betalen. Daarnaast merken de tijdens de cliëntengesprekken aanwezige begeleiders op dat de financiering door de zorgaanbieder zelf geen structurele oplossing is. Soms zien aanbieders niet de mogelijkheid om een cliënt te behouden. Zorgaanbieders reageren op verschillende manieren op deze situatie. Enkele zorgaanbieders verwijzen hun clienten naar het Wmo-loket of MEE, als zij denken dat de cliënt via deze tussenstap doorverwezen kan worden naar passend aanbod. Andere aanbieders merken op dat doorverwijzen geen zin heeft omdat er lokaal geen alternatieve voorzieningen zijn. Het komt ook voor dat een zorgaanbieder een consulent inschakelt die samen met de cliënt op zoek gaat naar
1 2
De volgorde van de opsomming is willekeurig. Een nieuwe aanvraag is alleen mogelijk als er sprake is van een nieuwe motivatie. Zorgaanbieders helpen de cliënten hierbij. Doordat zij zicht hebben op andere indicaties weten zij beter welke informatie voor het CIZ relevant is en bij de herindicatie niet is gecommuniceerd.
84
een alternatieve voorziening. De consulent voert dan werkzaamheden uit die vergelijkbaar zijn met MEE en het Wmo-loket. Zorgaanbieders kunnen samen met vrijwilligers- en welzijnsorganisaties nieuw aanbod ontwikkelen. In de praktijk komt dit nauwelijks voor. Zorgaanbieders werken een enkele keer samen met vrijwilligersorganisaties, maar beperken zich hierbij tot het inzetten van vrijwilligers op een al bestaande dagopvang. In het onderzoek zijn we geen voorbeelden tegengekomen van samenwerking tussen welzijnsorganisaties en zorgaanbieders. De zorgaanbieders lijken vooral gericht te zijn op hoe zij hun huidige aanbod in stand kunnen houden door financiering door de gemeente of de cliënt zelf en kijken slechts in een enkel geval over hun eigen grenzen om tot aanbod te komen op het snijvlak van zorg en welzijn, terwijl vooral gemeenten en verwijzers daar juist kansen zien. Zorgaanbieders hebben immers kennis en ervaring met het begeleiden van de doelgroep die welzijns- en vrijwilligersorganisaties ontberen.
8.3
Ontwikkelingen in gebruik van het huidige aanbod
Cliënten die hun indicatie voor begeleiding (deels) verliezen, gaan soms gebruik maken van andere voorzieningen. Hiertoe rekenen we het bestaande aanbod op het gebied van zorg en welzijn, maar ook de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers. In deze paragraaf beschrijven we in hoeverre cliënten die door de pakketmaatregelen zijn getroffen, meer gebruik zijn gaan maken van dit aanbod.
8.3.1
Ander of meer gebruik huidig aanbod
Uit de groepsgesprekken blijkt dat een deel van de cliënten die begeleiding verliezen gebruik maakt van het bestaande voorzieningenaanbod om in de vraag naar begeleiding te voorzien. De volgende voorbeelden zijn in het onderzoek een enkele maal genoemd: Op het gebied van zorg Enkele gemeenten rapporteren een toename van aanvragen voor hulp bij het huishouden met regie (HH2). Onduidelijk is in hoeverre deze toename daadwerkelijk kan worden toegeschreven aan de invoering van de AWBZ pakketmaatregelen. Het gebruik van andere zorgvormen neemt toe, doordat zorgaanbieders cliënten stimuleren zich te laten diagnosticeren om aanspraak te kunnen maken op zwaardere zorgvormen of begeleiding. Dit gebeurt vooral bij cliënten met beginnende dementie en bij cliënten die een psychiatrische grondslag hebben maar tot voor kort op grond van psychosociale beperkingen begeleiding kregen. Op het gebied van welzijn Welzijninstellingen zien een toename van de inzet van ouderenadviseurs en maatschappelijk werkers. Dit beeld wordt bevestigd door een quick scan van brancheorganisatie Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening (W&MD) waaruit blijkt dat 80% van de respondenten een toename van voormalige AWBZ-cliënten verwacht1.
1
www.mogroep.nl
85
Welzijnsorganisaties voor ouderen nemen een toename waar in de vraag naar begeleid vervoer. MEE-organisaties bieden kortdurende ondersteuning aan mensen die voorheen begeleiding uit de AWBZ kregen. Het gaat dan om praktische ondersteuning (het aanleren van vaardigheden), sociaal emotionele ondersteuning (bevorderen van zicht op gevolgen van interactie en beleving) en/of gezinsondersteuning (opvoedkundig), zoals MEE deze gebruikelijk aan haar doelgroepen aanbiedt.
8.3.2
T o e n a m e g e b r u i k e ig e n n e t w er k
Verschillende in het onderzoek betrokken partijen verwachten een toename van de inzet van mantelzorgers. Dit blijkt ook uit ons cliëntenonderzoek (zie § 6.2). De verschillende partijen verwachten dat de overbelasting van mantelzorgers als gevolg hiervan toe gaat nemen. Uit de gesprekken in dit onderzoek blijkt dat gemeenten en zorgaanbieders zich vooral zorgen maken over situaties waarin: de dagopvang wegvalt. De dagopvang biedt mantelzorgers de mogelijkheid even bij te komen van de zorg die zij aan hun partner of familielid geven. Hiermee wordt voorkomen dat de inzet van zwaardere zorg, bijvoorbeeld intramurale zorg, nodig is. er sprake is van beginnende dementie. Doordat de beperking licht van aard is, valt volgens de zorgaanbieders de begeleiding uit de AWBZ in vrijwel alle gevallen weg, terwijl de belasting van de mantelzorger groot is. Begeleiding voor de cliënt is in deze fase juist nodig om de mantelzorger te ontlasten en zowel mantelzorger als cliënt te leren omgaan met de aandoening. Om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen, intensiveren gemeenten de bestaande ondersteuning aan mantelzorgers. Gemeenten benaderen mantelzorgers bijvoorbeeld met extra voorlichtingsbijeenkomsten, ondersteunen het mantelzorgsteunpunt of financieren dagopvang zodat de mantelzorg een paar uur voor zichzelf heeft. Vrijwilligersorganisaties zetten maatjesprojecten op en onderzoeken mogelijkheden voor respijtzorg. Belangrijk aandachtspunt bij het stimuleren van mantelzorgondersteuning is dat mantelzorgers zich pas melden voor ondersteuning als zij al overbelast zijn. Verschillende belangenorganisaties melden op grond van praktijkervaringen dat vooral allochtone mantelzorgers en jongeren maar beperkt ondersteuning vragen.1
8.3.3
Toename gebruik vrijwilligers
Een aantal van de gesproken vrijwilligersorganisaties neemt een toename van het aantal begeleidingsvragen waar. Zij krijgen meer hulpvragen, vooral op het gebied van vervoer, administratie en sociale contacten. Andere vrijwilligersorganisaties herkennen dit beeld niet.
1
Bronnen: brochures van Tympaan Instituut, de NPCF en NOOM.
86
De toename in de vraag naar vrijwilligers wordt herkend door zorgaanbieders, waarvan een deel ook zelf probeert op meer functies vrijwilligers in te zetten zodat zij het bestaande aanbod kunnen blijven bieden. Zowel vrijwilligersorganisaties, zorgaanbieders als gemeenten zien beperkingen bij de inzet van vrijwilligers: Allereerst is het aanbod van vrijwilligers beperkt, terwijl de vraag naar vrijwilligers vanuit allerlei beleidsterreinen toeneemt. Dit kan er toe leiden dat er wachtlijsten ontstaan bij vrijwilligersorganisaties of dat hulpvragen niet kunnen worden gevuld. Ook willen vrijwilligers vaker dan vroeger zich voor een beperkte termijn inzetten, waardoor zij als begeleider binnen bijvoorbeeld maatjesprojecten minder geschikt zijn. Daarnaast zijn er doelgroepen waar zorgaanbieders en vrijwilligersorganisaties liever geen vrijwilligers op inzetten omdat dit een te zware belasting zou zijn voor de vrijwilliger of een vrijwilliger niet de benodigde kwaliteit kan bieden. Het gaat dan om het inzetten van vrijwilligers bij licht verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen, licht dementerende ouderen en mensen met licht psychiatrische klachten. Deze groepen maken een belangrijk deel uit van de mensen die nu minder of geen begeleiding krijgen. Ook krijgen vrijwilligersorganisaties steeds vaker aanmeldingen waarbij er sprake is van een zware zorg- of begeleidingsvraag. Taken die voorheen door professionals werden uitgevoerd, worden nu bij vrijwilligersorganisaties neergelegd. Het is de vraag in hoeverre vrijwilligers deze taken kunnen overnemen. Zowel vrijwilligersorganisaties als zorgaanbieders zien grenzen aan de inzet van vrijwilligers bij het bieden van begeleiding: “Je moet vrijwilligers niet overvragen”. Uit zorg voor hun vrijwilligers leggen enkele vrijwilligersorganisaties deze taak niet bij hun medewerkers neer. Tot slot zijn er grenzen aan het inzetten van vrijwilligers (in voorzieningen van zorginstellingen), omdat vrijwilligers ook begeleiding nodig hebben. Er is een sterke behoefte aan hoogopgeleide vrijwilligers maar ook dan geldt dat vrijwilligers aandacht nodig hebben: “Beroepskrachten hebben soms de handen vol aan het leidinggeven aan vrijwilligers”. Grenzen aan vrijwilligerswerk Een vrijwilligersorganisatie vertelt: “De overheid wil dat de begeleiding wordt overgenomen door het eigen netwerk of door vrijwilligers, maar de vraag is of alles wat nu wegvalt wel opgevangen kan worden door dat netwerk of vrijwilligers. Er is al zichtbaar dat vrijwillige huishoudelijk medewerkers gaan ondersteunen in de weggevallen begeleidingstaak.”
Enkele zorgaanbieders en vrijwilligersorganisaties benadrukken tijdens de groepsgesprekken het belang van een wijkgerichte aanpak bij het inzetten van vrijwilligers. Vrijwilligers houden het werk langer vol indien zij daardoor hun contacten in hun eigen woonomgeving kunnen uitbreiden. Ook scheelt een dergelijke aanpak de vrijwilliger reistijd. Voor de cliënt is het prettig dat de vrijwilliger de omgeving (goed) kent. Dit vergemakkelijkt het leggen van sociale contacten in de buurt. De zorgaanbieders en vrijwilligersorganisaties benadrukken dan ook een wijkgerichte aanpak als het gaat om het creëren van voorzieningen voor mensen die door de pakketmaatregelen zijn getroffen.
87
8.3.4
Belemmerende factoren bij g e b r u i k b e s t a a n d a a n b o d
Bij het gebruik van het bestaande aanbod zijn er verschillende factoren die de toegang tot dit aanbod belemmeren. Niet alle zorgaanbieders bekend met Wmo-infrastructuur Tijdens de groepsgesprekken valt op dat gemeenten en zorgaanbieders in een aantal gevallen niet (goed) met elkaar bekend zijn. Dit is mogelijk doordat beide partijen voor de komst van de AWBZ pakketmaatregelen alleen met elkaar te maken hadden als de zorgaanbieders naast begeleiding ook hulp bij het huishouden (HH) biedt. In de overige gevallen ontbraken deze contacten, met als gevolg dat de aanbieders weinig zicht hebben op welk beleid de gemeente voert met betrekking tot de Wmo. Mogelijk is dit één van de oorzaken waarom zorgaanbieders cliënten die tussen wal en schip vallen, niet bij de gemeente melden en daar geen afspraken mee maken over de opvang van deze mensen. Andersom geldt ook dat gemeenten niet altijd goed zicht hebben op de cliëntgroepen van en zorg die wordt geboden door de zorgaanbieder. Ontbreken sociale kaart maakt doorverwijzen lastig In de praktijk blijkt het lastig voor gemeenten, MEE en zorgaanbieders cliënten te verwijzen naar passende voorzieningen. Over het algemeen is er nog geen of maar een beperkte 'sociale kaart begeleiding', waardoor er weinig inzicht is in welke lokale partijen welk type begeleiding bieden voor welk type cliënten. De verschillende partijen ervaren dit als een gemis, zeker gezien de hoge uitval van cliënten tijdens het zoekproces naar een alternatief (zie o.a. kader in §7.4). Om dit probleem te verhelpen zijn een aantal gemeenten begonnen met het vaststellen van de sociale kaart begeleiding. Dit proces staat echter nog in de kinderschoenen. Sociale kaart op wijkniveau Volgens de geïnterviewde gemeenten en zorgaanbieders is er behoefte aan een sociale kaart op wijkniveau omdat de begeleiding zo dicht mogelijk in iemands woonomgeving geboden zou moeten worden. Dit draagt bij aan het versterken van de positie van de cliënt in de wijk. Ouderen gaan makkelijker naar de dagopvang waar zij wijkgenoten ontmoeten dan wanneer zij verder weg moeten. Daar komt bij dat vrijwilligers zich sneller inzetten voor iemand in de wijk dan aan de andere kant van de stad.
Voorzieningen Wmo niet altijd geschikt voor bepaalde doelgroepen Tijdens de groepsgesprekken is gemeld dat de huidige voorzieningen niet altijd geschikt zijn voor mensen die voorheen begeleiding uit de AWBZ kregen. Het gaat vooral om voorzieningen die kortdurende begeleiding bieden waarbij bepaalde vaardigheden worden aangeleerd. Voor een deel van de doelgroep biedt dit voldoende alternatief, maar een groter deel heeft structurele begeleiding nodig, bijvoorbeeld bij het onderhouden van zijn of haar sociale contacten of bij het uitvoeren van de administratie. Daarnaast wordt tijdens de groepsgesprekken de vraag opgeworpen in hoeverre huidige voorzieningen uit de Wmo geschikt zijn voor mensen die beginnend dement zijn, licht verstandelijk gehandicapte jongeren (met gedragsproblemen) of mensen met een psychiatrische achtergrond. Om deze mensen van dienst te kunnen zijn, is volgens zorgaanbieders aanpassing van het huidige aanbod wenselijk.
88
Versnippering van de begeleiding leidt mogelijk tot problemen In plaats van begeleiding op maat zullen cliënten volgens de in het onderzoek betrokken partijen (naar verwachting) vaker dan voorheen gebruik moeten maken van een combinatie van een individueel aanbod en groepsaanbod. Zo kan de formulierenbrigade een cliënt helpen bij het invullen van formulieren, een vrijwilliger meegaan naar instanties en de MEE de cliënt een cursus bieden. Versnippering van hulp komt voor bij cliënten die door hun beperkingen meerdere (lichte) begeleidingsvragen hebben. Enkele gemeenten en zorgaanbieders denken dat versnippering de volgende nadelige gevolgen kan hebben voor sommige cliënten: Minder passend aanbod: Het combineren van verschillende begeleidingsactiviteiten kan, afhankelijk van de cliënt en zijn/haar ondersteuningsbehoeften tot een minder goed passend aanbod en daarmee tot problemen leiden. Zo is de inzet van een vrijwilliger in combinatie met dagactiviteiten in een soos voor ouderen niet altijd een (volledig) alternatief voor een geheel verzorgde dagopvang waarbij maaltijden en vervoer zijn geregeld. Dit kan weer tot gevolg hebben dat er meer taken bij de mantelzorgers terecht komen. Signaalfunctie valt weg: Het opsplitsen van de begeleiding roept de vraag op wie de regie heeft over de zorg als verschillende personen of instanties begeleiding verstrekken aan één cliënt, wanneer de cliënt niet zelf in staat is deze begeleiding te coördineren. Dit kan leiden tot onduidelijkheid en afstemmingsproblemen waardoor bepaalde activiteiten niet worden ondernomen of juist tweemaal. Sommige aanbieders vinden het inzetten van casemanagers wenselijk bij cliënten die niet zelf de regie kunnen voeren. Formulierenbrigade niet altijd vervanging voor begeleiding Bedacht moet worden dat begeleiding niet alleen de uitvoering van een taak is maar ook een bron van informatie over hoe het met een cliënt gaat, volgens enkele zorgaanbieders en gemeenten. Het biedt mogelijkheden tot het signaleren van problemen. Tijdens één van de groepsgesprekken zegt een gemeenteambtenaar hierover: “Ik dacht dat een formulierenbrigade de begeleiding bij de administratie over zou kunnen nemen maar dat is niet zo. Ik zie nu in dat begeleiding meer is dan het invullen van papieren. Het geeft inzicht in hoe het met een cliënt gaat en welke begeleiding de cliënt eventueel nog meer nodig heeft.”
Mogelijke financiële problemen bij instandhouding aanbod Enkele aanbieders vertellen dat zij financiële problemen ervaren als gevolg van de pakketmaatregelen. Uit hun verhaal wordt duidelijk dat deze problemen niet op zichzelf staan. Naast de pakketmaatregelen hebben ook de zorgzwaartepakketten (ZZP), de eigen bijdragen en de lagere tarieven voor dagopvang gevolgen voor hun financiële huishouding. Bij een welzijnsorganisatie zijn in het voorjaar van 2009 een aantal medewerkers ontslagen nadat de grondslag psychosociaal uit de AWBZ is gehaald. De organisatie vreest ook nu enkele medewerkers te moeten ontslaan. Andere zorgaanbieders merken op dat zij als gevolg van alle bezuinigingen in de zorg niet weten hoe zij hun begroting voor volgend jaar rond moeten krijgen1. De zorgen over eventuele financiële problemen kan ten grondslag liggen aan het feit dat zorgaanbieders zich vrijwel niet richten op het creëren van gezamenlijk aanbod met welzijnsorganisaties. 1
Hier staan overigens de nieuwsberichten tegenover dat de teruggebrachte budgetten die de zorgkantoren aan zorgaanbieders hebben verstrekt, nog niet zijn opgebruikt.
89
Invoering eigen bijdrage Tot op dit moment wordt voor begeleiding in de AWBZ geen eigen bijdrage van cliënten gevraagd. Vanaf 1 juli 2010 zal voor begeleiding uit de AWBZ wel een eigen bijdrage worden geïnd. Vanuit de Wmo kan een gemeente een eigen bijdrage vragen voor begeleiding. Sommige zorgaanbieders verwachten dat het vragen van een eigen bijdrage nadelige gevolgen zal hebben. Het kan voor cliënten een reden zijn om geen gebruik (meer) te maken van voorzieningen. Dit geldt vooral voor mensen die al jaren gratis bepaalde voorzieningen kregen en daar nu voor moeten betalen. Maar het geldt ook voor mensen met een beperkt ziekte-inzicht (beginnende dementie, NAH, GGZ) die al niet naar de dagopvang toe wilden: “Moet ik er nu ook nog voor betalen?” Zorgaanbieders en MEE stellen dat voor cliënten die nauwelijks rondkomen of schulden hebben ook een kleine eigen bijdrage een reden kan zijn om geen gebruik meer te maken van een voorziening. Gemeenten merken hierbij op dat zij willen voorkomen dat de eigen bijdrage tot uitval leidt. Dit kan door anticumulatiebepalingen waardoor eigen bijdragen zeer beperkt stijgen als er al voor andere voorzieningen een eigen bijdrage wordt geïnd. Wanneer de eigen bijdrage een drempel vormt voor de cliënt dan kan eventueel door inkomenscompensatie of bijzondere bijstand worden gezorgd dat de cliënt de bijdrage kan financieren. Het is nog de vraag in hoeverre de eigen bijdrage in de praktijk een ‘drempel’ zal vormen om van voorzieningen gebruik te maken. Naar aanleiding van de Motie Leijten heeft staatssecretaris Bussemaker de cliëntenorganisaties en ouderenbonden gevraagd in een vervolgmeting te verkennen of de eigen bijdrage zal leiden tot het afzien van begeleiding en wat de consequenties daarvan zijn1.
8.4
Ontwikkeling en kansen voor nieuw aanbod
Naast het gebruik van het huidige aanbod, hebben we in kaart gebracht in hoeverre het bestaande voorzieningen in de Wmo zijn aangepast aan mensen die voorheen begeleiding uit de AWBZ kregen. Deze paragraaf beschrijft de uitkomsten van deze inventarisatie.
8.4.1
B e p e r k t n ie u w a a n b o d o n t w i k k e l d
Gemeenten en aanbieders hebben tot op dit moment (zeer) beperkt actie ondernomen om nieuw begeleidingsaanbod te ontwikkelen voor mensen met een lichte beperking en behoefte aan begeleiding op het gebied van participatie. Uit de groepsgesprekken met gemeenten en aanbieders blijkt dat in de meeste gevallen wel aandacht is voor de problematiek, maar dat nog weinig actie wordt ondernomen om te zorgen voor voldoende passend aanbod. Dit beeld komt ook naar voren uit de landelijke bijeenkomsten en rapportages over dit onderwerp2. Een van de betrokken gemeenten vertelt hierover: “De Wmo-infrastructuur is goed en er is veel aanbod, ook op het gebied van begeleiding. Toch doen we een beroep op de zorgaanbieders om met vernieuwend aanbod te komen. De gemeente kan het wegvallen
1
2
Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2010, kamerstuk 32 123, motie nr. 42. Denk aan de werkconferenties van de Studiearena over de AWBZ pakketmaatregelen en rapportages over de meldacties van de landelijke cliëntenorganisaties.
90
van de begeleiding uit de AWBZ niet geheel opvangen maar wil wel bijdragen aan een passend aanbod. De inzet van de zorgaanbieders is daarbij wel nodig.” Gevoel van urgentie heeft lang ontbroken Een gemeentelijke ambtenaar vertelt tijdens één van de groepsgesprekken die in het kader van het onderzoek zijn georganiseerd, dat de gemeente eind 2008 al een bijeenkomst over de AWBZ pakketmaatregelen had georganiseerd. De bijeenkomst maakte duidelijk dat de maatregelen nog niet in het werkveld waren geland: “Het was schokkend dat geen van de aanbieders wist waarover het ging! Het was eenrichtingsverkeer. Ondanks Prinsjesdag en andere beschikbare informatie wisten ze niet waarover het ging.”
Er zijn verschillende (mogelijke) oorzaken waarom gemeenten, zorg-, welzijns- en vrijwilligersorganisaties weinig actie ondernemen voor voldoende passend aanbod voor mensen die hun indicatie voor begeleiding (deels) verliezen. Allereerst wordt de urgentie (nog) niet gevoeld: cliënten melden zich niet in grote getallen bij het lokale Wmo-loket of bij MEE. Gemeenten en zorgaanbieders hebben daardoor lang weinig prikkels gevoeld om met elkaar om tafel te gaan en de problematiek te bespreken. Doordat de cliënten en zorgaanbieders geen probleemsituaties aan gemeenten melden en het CIZ geen gedetailleerde informatie kan leveren, is er volgens gemeenten geen inzicht in de knelpunten: welke doelgroepen komen in de gemeente in de problemen? Wat is hun begeleidingsbehoefte? Om welke omvang gaat het in deze gemeente? Gemeenten vinden het moeilijk zonder dit inzicht de ontwikkeling van nieuw aanbod te stimuleren en (een deel van de) zorgaanbieders zien daardoor (nog) geen rol voor zichzelf weggelegd. Tot slot merken deelnemers aan de groepsgesprekken op dat de netwerken of samenwerkingsverbanden die nodig zijn om nieuw aanbod te genereren nog niet altijd zijn ontwikkeld. Om tot passend aanbod te komen, is volgens hen een wisselwerking nodig tussen zowel zorg en welzijn als tussen formele en informele zorg. Zorgaanbieders kennen de cliënten en hebben kennis en ervaringen met het leveren van individuele begeleiding. De welzijnsinstellingen zijn daarnaast bedreven in het bieden van collectieve voorzieningen (ook op het gebied van begeleiding). En om het nieuwe begeleidingsaanbod betaalbaar te houden, wordt de inzet van vrijwilligers van wezenlijk belang geacht.
8.4.2
S t a p p e n die z i j n o n d e r n o me n
Op verschillende plaatsen in het land zijn enkele (voorzichtige) stappen ondernomen om tot nieuw aanbod te komen. Hierbij kunnen gemeenten en zorgaanbieders terugvallen op de ervaringen die zij hebben opgedaan met het opvangen van mensen na de invoering van de maatregel psychosociaal. Samenwerking om mensen met psychosociale problemen op te vangen Sinds 2008 is de grondslag psychosociaal uit de AWBZ komen te vervallen. Net als bij de AWBZ pakketmaatregelen hebben de gemeente de taak gekregen begeleiding voor mensen met de grondslag psychosociaal te organiseren. Gemeenten hebben in dit kader samenwerking gezocht met zorg- en welzijnsinstellingen, corporaties en andere partijen die in aanraking komen met de doelgroep. Dit heeft tot vernieuwende projecten geleid, waarbij de verschillende organisaties samenwerken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een corporatie het vervoer regelt voor oudere bewoners naar een dagactiviteitencentrum.
91
Werkbijeenkomsten In meerdere plaatsen zijn werkbijeenkomsten gehouden over mogelijke oplossingen, waarbij de gemeenten verschillende vrijwilligersorganisaties en zorg- en welzijnsinstellingen hebben uitgenodigd. Dit waren algemene bijeenkomsten waarbij de gevolgen van de pakketmaatregelen zo goed mogelijk in kaart zijn gebracht en mogelijke oplossingsrichtingen zijn geïnventariseerd. De gemeente Apeldoorn heeft aansluitend ook een bijeenkomst met zorgaanbieders dagopvang en een met mantelzorgers georganiseerd. Opstellen notities aanpak gevolgen AWBZ pakketmaatregelen Een aantal gemeenten heeft in een beleidsnotitie beschreven op welke manier zij de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen willen opvangen. Omdat inzicht ontbreekt in de mogelijke hiaten in het ondersteuningsaanbod, gaan sommige gemeenten vooral in op hoe zij dit inzicht kunnen verkrijgen. Andere gemeenten gaan uit van de landelijke gegevens over de consequenties van de pakketmaatregelen en vertalen die naar de lokale situatie. Op grond van de uitkomsten stellen ze een actieplan op, met daarin bijvoorbeeld acties opgenomen zoals een aangepaste instructie voor Wmo-medewerkers, inventarisatie sociale kaart en afspraken met eerstelijnsorganisaties en corporaties over signalering van probleemgevallen. Inzet van vrijwilligers Op verschillende plaatsen in het land wordt geëxperimenteerd met het inzetten van vrijwilligers in samenwerking met professionals uit de zorg- en welzijnssector. Denk hierbij aan het begeleiden van dagopvang door vrijwilligers van de vrijwillige thuiszorg in een verpleeghuis. Een welzijnsorganisatie meldt hierover: “Je kunt een beroepskracht een aantal uur per maand betrokken houden bij een groep door hem/haar op de groep te laten meedraaien. Hij/zij kan dan de groep en vrijwilligers begeleiden en eventuele problemen signaleren en oppakken.” Op deze wijze kan ook de signaleringsfunctie van begeleiders in stand worden gehouden. Daarnaast kan volgens zorgaanbieders de doelgroep zelf, bijvoorbeeld ouderen met beginnende ouderdomsklachten, als vrijwilliger worden aangesteld in een dagactiviteitencentrum in plaats van dat zij als cliënt worden opgenomen. Op deze wijze wordt het sociaal isolement van de oudere voorkomen en het potentieel aan vrijwilligers vergroot. Een dergelijke aanpak sluit sterk aan het landelijke beleid op het gebied van vrijwilligerswerk en het streven naar een inclusieve samenleving. Een (groot) deel van deze projecten bevindt zich overigens nog in de ontwikkelings- of opstartfase. De toekomst moet uitwijzen in hoeverre dergelijke projecten tot succes leiden en ook toepasbaar zijn in andere gemeenten en/of voor andere doelgroepen. Op grond van bestaande ervaringen melden gemeenten en aanbieders dat in elk geval de volgende punten van belang zijn bij een dergelijk project: een goede selectie op basis van competenties en kennis. In maatjesprojecten geldt daarbij dat het belangrijk is dat er een klik is tussen de cliënt en de vrijwilliger. streven naar een wijkgerichte inzet van vrijwilligers. het trainen van vrijwilligers per doelgroep, waarna zij vooral (alleen) op deze doelgroep worden ingezet.
92
Inzet van werklozen Ook zijn er op verschillende plaatsen in het land initiatieven waarbij mensen met een WWBuitkering worden ingezet om begeleiding te bieden of de gevolgen van de pakketmaatregelen in kaart te brengen. Dit varieert van het afnemen van intakegesprekken bij alle ouderen in de gemeente, activiteitenbegeleiding op een soos tot individuele begeleiding van hulpbehoevenden. Een vrijwillige thuiszorgorganisatie zet mensen met een WWB-uitkering in bij het verstrekken van begeleiding. Het animo onder de werklozen voor juist deze activiteit was zo groot dat de vrijwillige thuiszorg een aannamestop heeft moeten invoeren. Eén werkloze heeft inmiddels een baan gevonden maar blijft vrijwillig begeleiding bieden. Dit is een positief neveneffect van het project. Als aandachtspunten worden genoemd dat de werklozen bewust moeten kiezen voor de voorgelegde taken, er moet een klik zijn met de cliënten en zij moeten voldoende kennis van de doelgroep of de uit te voeren taken hebben. Fundamenteel aandachtspunt is dat het meedoen aan een dergelijk project voor een werkloze in principe een tussenfase is tussen een uitkering en werk. De continuïteit van de inzet staat daarmee onder druk, terwijl de cliënten juist hechten aan het opbouwen van een relatie met hun begeleider. Zij vinden het moeilijk als steeds wisselende personen over de vloer komen.
8.4.3
M o g e l i j k e o p l o s s i n g e n v o o r v e r b e t e r e n v a n h e t a an b o d
Tijdens de groepsgesprekken zijn meerdere oplossingsmogelijkheden naar voren gekomen die bij kunnen dragen aan het verbeteren van het ondersteuningsaanbod. Hieronder beschrijven wij beknopt de verschillende genoemde mogelijkheden. Ontwikkeling sociale kaart Betrokken partijen zien veel in het ontwikkelen van een sociale kaart op het gebied van begeleiding. Een dergelijke kaart helpt bij het inzichtelijk maken welke vormen van begeleiding ontbreken in een gemeente (of wijk). Daarnaast kan een sociale kaart de doorverwijzing van de ene aanbieder naar een andere verbeteren, doordat partijen gerichter kunnen doorverwijzen. Samenwerking verschillende partijen Verschillende partijen merken op dat samenwerking tussen zorg-, welzijn- en vrijwilligersorganisaties van belang is bij het opvangen van nadelige gevolgen van de pakketmaatregelen. De betrokken partijen verwachten dat oplossingen zich vooral bevinden op het snijvlak van de zorg- en welzijnssector en dat ook vrijwilligersorganisaties een belangrijke rol spelen. Door deze verschillende sectoren met elkaar in contact te brengen kunnen volgens de deelnemers aan de groepsgesprekken creatieve, innovatieve oplossingen ontstaan. Denk hierbij aan begeleiding van dagactiviteiten door een welzijnsorganisatie in een verpleeghuis. Gemeenten, als regisseur binnen de Wmo, hebben hier een taak in. Door bijvoorbeeld rondetafeloverleggen te organiseren kunnen gemeenten bijdragen aan uitwisseling van kennis tussen de verschillende partijen en bijdragen aan het totstandkomen van alternatieve oplossingen. Daarnaast kunnen gemeenten vanuit hun Wmo-gelden een financiële bijdrage leveren aan het behouden –en zo nodig aanpassen – van het huidige begeleidingsaanbod van zorgaanbieders.
93
Ontwikkeling scenario’s Op grond van een inventarisatie van de zorgvragen wilde de gemeente Tilburg eind 2009 drie scenario’s aan de raad voorleggen: een hoog-, midden- en basisniveau van Wmo zorg- en dienstverlening op het gebied van begeleiding. De raad zou vervolgens een keuze kunnen maken voor één van de scenario’s. Omdat de inventarisatie van zorgvragen vooralsnog te weinig concrete aangrijpingspunten heeft opgeleverd om de scenario’s te kunnen ontwikkelen, heeft de gemeenteraad begin december 2009 besloten in 2010 door te gaan met de inventarisatie. Naar verwachting worden de te ontwikkelen scenario’s halverwege 2010 aan de raad voorgelegd. Bron: Casestudie Tilburg, zie bijlage 4.
Wijkgericht werken Het wijkgericht werken wordt door verschillende partijen als de uitkomst gezien voor het opvangen van de gevolgen van de pakketmaatregelen. Door in de wijken aanwezig te zijn en als betrokken partijen samen te werken kan er (bijvoorbeeld door casuïstiekoverleg) een vangnet voor mensen met een begeleidingsbehoefte worden ontwikkeld. Zorg-, welzijns- en vrijwilligersorganisaties waarderen dat zij door wijkgericht te werken beter zicht krijgen op het aanbod van de andere partijen, en zo nodig een ‘warme overdracht’ kunnen organiseren. Lokaal kan er gekeken worden naar alternatief aanbod op het snijvlak van zorg- en welzijnswerk. Door het betrekken van vrijwilligers kunnen volgens de aanbieders sociale verbanden in de wijk worden versterkt. Gericht ontwikkelen van voorzieningen Voor een deel van de cliënten is de inzet van een vrijwilliger of het bestaande aanbod een oplossing. Daarnaast zijn er enkele groepen voor wie geen passend aanbod is. Het gaat hierbij volgens de zorgaanbieders en MEE om ouderen met lichte dementie, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, licht psychiatrische jongeren en de zogenoemde ‘stapelaars’1. Gemeenten, zorgaanbieders en welzijnsorganisaties kunnen gericht bespreken welke oplossingen er lokaal zijn voor deze doelgroepen. Ondersteuning van mantelzorgers Gemeenten en de verschillende aanbieders hebben tijdens de groepsgesprekken opgemerkt dat respijtzorg van essentieel belang is voor mantelzorgers. Mantelzorgers hebben behoefte aan ondersteuning, vooral ook om ‘even op adem te komen’. Naast bijeenkomsten voor mantelzorgers is het vooral belangrijk om voldoende mogelijkheden voor respijtzorg te ontwikkelen, zoals een logeerhuis of maatjesprojecten. Vrijwilligersorganisaties kunnen hierbij in sommige gevallen een helpende hand bieden.
1
Dit zijn mensen die verschillende lichte aandoeningen hebben.
94
Literatuurlijst Tijdens het onderzoek zijn onder meer de volgende documenten bestudeerd. Bets E. AWBZ. Pakketmaatregel 2009 - de inzet van MEE. Voor verwijzers en gemeenten. Utrecht: MEE, 2009. Blom, A., M. Hengeveld, MEE Signaal – Kwartaalrapportage AWBZ pakketmaatregelen – Najaar 2009, Utrecht: MEE, 2009. HHM/CIZ. Onderzoek effecten pakketmaatregelen AWBZ. Enschede/Driebergen: HHM/CIZ, 2008. HHM. Effecten AWBZ pakketmaatregelen op de Wmo. Enschede:HHM, 2009. Cliëntenmonitor AWBZ. Cliëntenmonitor langdurige zorg. Veranderende toegang tot de AWBZ. Peiling onder zorgvragers en cliënten. Voorjaar 2009. Utrecht: Cliëntenmonitor AWBZ, 2009. Gorp T Van, Hull HR, Wilcke E. De AWBZ in Nederland. Zorgthermometer. Utrecht: Vektis, 2009. G27. Kiezen voor Visie. Reactie van de G27 op de voorgenomen maatregelen in de AWBZ. G27, 2008. Organisatiebureau Hoeksma, Homans & Menting. Effecten AWBZ-pakketmaatregelen op de Wmo. Enschede: HHM, 2009: www.hhm.nl Ministerie van VWS. Brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Uitwerking AWBZpakketmaatregel. Den Haag: Ministerie van VWS, 2008. Ministerie van VWS. Brief aan wethouders zorg en welzijn van de Nederlandse gemeenten. Veranderingen in de AWBZ in 2009. Den Haag: Ministerie van VWS, 2009. NIZW/EIZ. Handreiking Mantelzorgondersteuning in de Wmo. Utrecht: NIZW, 2006. Per Saldo. De feiten over: De nieuwe beleidsregels per 2009. Utrecht: Per Saldo, 2009. Reinders G, Verhaag S. Mantelzorgers moet je niet troosten maar tijdig ontlasten. Rio Zaanstreek, 2008. Tympaan Instituut. Notities over pakketmaatregelen AWBZ voor verschillende doelgroepen. Juli 2009: www.tympaan.nl Vlist A van der, Heinsbroek N. Discussienota AWBZ. Strategische keuzes van MEZZO inzake ontwikkelingen in de AWBZ. Bunnik: MEZZO, 2008. Websites www.minvws.nl (dossier AWBZ) www.invoeringwmo.nl www.vng.nl www.mezzo.nl www.pgb.nl www.meenederland.nl www.npcf.nl
95
96
Bijlage 1
Onderzoeksopzet
A. Opzet en uitvoering kwantitatief onderzoeksdeel Ontwikkeling vragenlijst Ontwikkeling analysekader Allereerst hebben we een analysekader ontwikkeld. In het analysekader is aangegeven welke items in het onderzoek moeten worden opgenomen. Dit kader heeft als basis gefungeerd voor de vragenlijst die onder de cliënten is afgenomen. Opstellen vragenlijst Aan de hand van het uitgewerkte analysekader is een vragenlijst ontwikkeld. De vragenlijst is zo gemaakt dat deze geschikt is voor de verschillende doelgroepen en tevens voor mensen met een PGB. De vraaglabels zijn zodanig dat zowel cliënten als contactpersonen de vragen kunnen beantwoorden. Focusgroep met deskundigen Om de vragenlijst aan te kunnen scherpen hebben we een focusgroep met deskundigen georganiseerd. Tijdens de bijeenkomst zijn centrale vragen uit de enquête en de bijbehorende antwoordcategorieën besproken. Op grond van de uitkomsten is het analysekader en de vragenlijst aangepast. Proefinterviews Van de NPCF hebben we gegevens gekregen van mensen die hun begeleiding (deels) hebben verloren. Deze mensen hebben zich via de ‘Meldactie AWBZ’ bij de NPCF aangemeld. De NPCF heeft de mensen telefonisch om toestemming gevraagd, waarna het onderzoeksteam de cliënten heeft benaderd. Een deel van de mensen is per e-mail gevraagd om aan een proefinterview deel te nemen. Op grond van de proefinterviews is de vragenlijst aangescherpt. Bespreking vragenlijsten De vragenlijst is tweemaal met de begeleidingscommissie en eenmaal met de opdrachtgever besproken. In het eerste overleg met de begeleidingscommissie zijn twee proefgesprekken gevoerd: één gesprek met een cliënt en daarnaast een fictief gesprek met een onderzoeker. De opmerkingen van zowel de begeleidingscommissie als de opdrachtgever zijn in de vragenlijst verwerkt en vervolgens is de lijst definitief gemaakt.
Organisatie en uitvoering telefonische interviewronde Verkrijgen adressenbestanden Research voor Beleid heeft in overleg met het CIZ en Gino, het softwarebedrijf dat aan het CIZ levert, een voorstel gemaakt voor de per doelgroep te trekken steekproef. Gino heeft de steekproeven vervolgens getrokken. In de steekproeven zijn alleen mensen opgenomen die volgens de nieuwe regels zijn ge(her)indiceerd voor begeleiding. De resultaten (in totaal 6.000 personen) zijn naar het CIZ verzonden. Research voor Beleid heeft op het hoofdkantoor van CIZ de uitnodigingsbrieven van de adresstickers voorzien.
97
Verzenden brieven De 6.000 cliënten uit de steekproeven hebben een brief ontvangen waarin zij zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. Er is een aparte brief gemaakt voor mensen die geherindiceerd zijn (c.q. worden) en mensen die een eerste indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd. De brief is uit naam van het CIZ verstuurd. Een opt-in kaart is met de brief meegestuurd. Door deze kaart te retourneren aan Research voor Beleid hebben geïnteresseerden kunnen aangeven dat zij aan het onderzoek wensen deel te nemen en op welk telefoonnummer zij te bereiken zijn. Op deze manier kon de privacy van de cliënten gegarandeerd worden. Uitvoering eerste peiling In augustus 2009 heeft het interviewteam een training gekregen met uitleg over de AWBZ pakketmaatregelen, het onderzoek en de kenmerken van de te interviewen doelgroepen. Vervolgens zijn in de periode van 24 augustus tot en met 25 september 2009 de cliënten die bereid waren aan het onderzoek deel te nemen, geïnterviewd. Bij aanvang van de telefonische interviews heeft de onderzoeker meerdere gesprekken meegeluisterd en de daaruit voortvloeiende aandachtspunten aan de interviewers gecommuniceerd. Twee maanden na de basispeiling zijn 92 respondenten van de basispeiling nagebeld. Het gaat om die personen die ten tijde van de eerste peiling nog geen alternatieve begeleiding hadden gevonden. In deze aanvullende peiling zijn we specifiek ingegaan op de nieuwe stappen die de mensen hebben ondernomen om tot vervulling van hun behoefte aan begeleiding te komen. Aanmeldingen voor interview In totaal is aan 6.000 cliënten een uitnodiging voor het onderzoek verzonden; 537 mensen hebben de bijgesloten opt-in kaart geretourneerd. Het responspercentage is daarmee 9%. Mogelijke redenen voor de relatief lage respons zijn dat: de verzending heeft plaatsgevonden in de vakantietijd de uitnodigingen in CIZ-enveloppen zijn verzonden en mogelijk niet door de ontvanger zijn geopend de ontvangers zich nog niet bewust zijn van de (persoonlijke) gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen en daardoor deelname aan het onderzoek niet belangrijk vinden. Een deel van de doelgroep (verstandelijk gehandicapten, ouderen en ouderen met grondslag psychogeriatrisch) mogelijk moeite heeft met het lezen en begrijpen van de post die zij thuisgestuurd krijgen. Afgenomen interviews In totaal zijn 438 interviews afgenomen. Van de mensen die zich hebben aangemeld voor een interview, is met 99 mensen niet gesproken (17%). Deze uitval wordt onder meer veroorzaakt doordat de respondent de telefoon herhaaldelijk niet beantwoordt (29x), de opt-in kaarten niet volledig zijn ingevuld (14 x) of de respondent is overleden (5x). De volgende tabel toont de verdeling van de respondenten naar doelgroep en naar indicatie/herindicatie. Er is een evenwichtige verdeling tussen de drie hoofddoelgroepen te zien en zoals met de selectie beoogd was, is er een oververtegenwoordiging van mensen die een herindicatie voor begeleiding hebben gekregen.
98
Tabel B1.1
Verdeling respons naar doelgroep en (her)indicatie Verstandelijk en lichamelijk Ouderen
Chronisch zieken
gehandicapten
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
aantal
%
Herindicatie
86
70%
138
81%
111
77%
335
76%
Nieuwe indicatie
36
30%
33
19%
34
23%
103
24%
122
100%
171
100%
145
100%
438
100%
Totaal
Waar relevante verschillen zijn tussen de doelgroepen enerzijds of tussen herindicatie/indicatie zijn gevonden, zijn deze in de rapportage beschreven.
B. Opzet en uitvoering kwalitatief onderzoeksdeel Selectie van acht regio’s en voorbereiding groepsgesprekken Allereerst hebben we (telefonische) gesprekken gevoerd met acht landelijke (koepel)organisaties (zie bijlage). Beide activiteiten hebben inzicht gegeven in de gevolgen van de pakketmaatregelen en de ontwikkelingen aan aanbodszijde. Op grond van deze inzichten hebben we acht regio’s geselecteerd op grond van geografische spreiding, gemeentegrootte, aanwezigheid MEE, de mate van samenwerking tussen betrokken partijen en aanbod van nieuwe producten/vormen van begeleiding. Ook is er rekening gehouden met de bereidheid van cliënten uit het cliëntenonderzoek tot deelname aan het inventariserende groepsgesprek met cliënten. De acht geselecteerde regio’s zijn: - Apeldoorn
- Haarlem - Heemstede
- Den Haag
- Heerlen - Onderbanken
- Dordrecht - Zwijndrecht
- Hoogeveen – Meppel
- Enschede – Losser
- Tilburg – Goirle
Per regio hebben we een deskresearch uitgevoerd om inzicht te krijgen in de wijze waarop de verschillende partijen met de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen zijn omgegaan. Naast de selectie van regio’s hebben we op grond van de inzichten uit deze fase de checklisten voor de groepsgesprekken ontwikkeld. Deze checklisten zijn ter goedkeuring aan de opdrachtgever en de klankbordgroep voorgelegd. Groepsgesprekken met cliënten Per regio hebben we een groepsgesprek gevoerd met cliënten en hun begeleiders1. Op grond van deze gesprekken zijn per regio aandachtspunten voor de gesprekken met de gemeenten en zorgaanbieders vastgesteld. Positief is dat de cliënten en begeleiders onderling kennis en ervaringen met elkaar hebben gedeeld, waarbij zij elkaar in sommige gevallen van tips hebben kunnen voorzien.
1
In één regio zijn de cliënten geïnterviewd, omdat zij niet naar de locatie toe konden komen.
99
Groepsgesprekken met gemeenten en aanbieders In elke regio hebben we een groepsgesprek gevoerd met gemeenten, zorg- en welzijninstellingen, vrijwilligersorganisaties en mantelzorgsteunpunten1. De gesprekken hebben inzicht opgeleverd in de activiteiten die door de verschillende partijen zijn ondernomen in reactie op de AWBZ pakketmaatregelen. De deelnemers hebben de gesprekken als zeer positief ervaren. Meerdere deelnemers hebben aangegeven dankzij het gesprek nieuwe inzichten en / of contact te hebben opgedaan.
1
In de regio Den Haag is op verzoek van de gemeente geen groepsgesprek georganiseerd. Wel hebben wij hier deelgenomen aan een werkbijeenkomst over de AWBZ Pakketmaatregelen.
100
Bijlage 2 Totaaloverzicht zoekroutes Onderstaande tabel toont de verschillende zoekroutes. In de tabel is het CIZ opgenomen als onderdeel van de zoekroute. Er zijn 113 verschillende zoekroutes. Als het CIZ, zoals in paragraaf 5.3, niet als onderdeel van het zoekproces is opgenomen, dan zijn er 95 verschillende zoekroutes. Nr.
Zoekroute
1
Anders
Aantal
2
Anders/Anders
2
3
Anders/Huidige aanbieder dagopvang/Anders
1
4
Anders/Kennis ea.
1
5
CIZ
8
6
CIZ/Anders/Anders
1
7
CIZ/Cliëntenorganisatie
1
8
CIZ/Huidige aanbieder begeleiding
1
9
CIZ/Huidige aanbieder dagopvang/Huidige aanbieder dagopvang
1
10
CIZ/Huisarts
2
11
CIZ/Huisarts/MEE/Anders
1
12
CIZ/Maatschappelijke werk/Psycholoog ea.
1
13
CIZ/Medisch specialist
1
14
CIZ/Medisch specialist/Wmo-loket/Psycholoog ea./zorgaanbieder/Medisch specialist/Anders
1
15
CIZ/MEE
1
16
CIZ/Partner,kind ea./Anders
1
17
CIZ/Thuiszorg/Huidige aanbieder dagopvang
1
18
CIZ/Vrijwilligers(organisatie)
1
19
CIZ/Vrijwilligers(organisatie)/Psycholoog ea./Huidige aanbieder begeleiding
1
20
CIZ/Welzijnsinstantie
1
21
CIZ/Wmo-loket
4
22
CIZ/Wmo-loket/CIZ/MEE
1
23
CIZ/Wmo-loket/Welzijnsinstantie
1
24
CIZ/zorgaanbieder/CIZ
1
25
CIZ/zorgaanbieder/Wmo-loket/Medisch specialist/Wmo-loket
1
26
CIZ/zorgverzekeraar
1
27
Cliëntenorganisatie/Anders
1
28
Cliëntenorganisatie/Anders/Anders/zorgverzekeraar/zorgverzekeraar
1
29
Cliëntenorganisatie/CIZ/MEE/CIZ/1
1
30
Cliëntenorganisatie/Wmo-loket/Anders/MEE/Psycholoog ea.
1
31
Huidige aanbieder begeleiding
1
32
Huidige aanbieder begeleiding/Anders
1
33
Huidige aanbieder begeleiding/CIZ/Psycholoog ea.
1
34
Huidige aanbieder begeleiding/Partner,kind ea.
1
35
Huidige aanbieder begeleiding/Psycholoog ea.
1
36
Huidige aanbieder dagopvang
1
37
Huidige aanbieder dagopvang/CIZ
1
38
Huidige aanbieder dagopvang/Maatschappelijke werk
1
39
Huidige aanbieder dagopvang/Psycholoog ea./Welzijnsinstantie/CIZ/Vrijwilligers(organisatie)
1
40
Huidige aanbieder dagopvang/Thuiszorg/Vrijwilligers(organisatie)
1
1
101
Nr.
Zoekroute
41
Huisarts/Anders
Aantal 1
42
Huisarts/CIZ/Sociale dienst
1
43
Huisarts/Maatschappelijk werk
1
44
Huisarts/Maatschappelijk werk/MEE
1
45
Huisarts/Partner,kind ea.
1
46
Huisarts/Psycholoog ea.
1
47
Huisarts/Psycholoog ea./Anders
1
48
Huisarts/Welzijnsinstantie/CIZ
1
49
Huisarts/Welzijnsinstantie/Psycholoog ea./CIZ/CIZ
1
50
Maatschappelijk werk
3
51
Maatschappelijk werk/Huisarts
1
52
Maatschappelijk werk/Huisarts/MEE
1
53
Maatschappelijk werk/Medisch specialist
1
54
Maatschappelijk werk/MEE
1
55
Maatschappelijk werk/MEE/Anders/Cliëntenorganisatie
1
56
Maatschappelijk werk/MEE/Maatschappelijke werk
1
57
Maatschappelijk werk/Vrijwilligers(organisatie)
1
58
Maatschappelijk werk/Welzijnsinstantie
1
59
Maatschappelijk werk/Wmo-loket
1
60
Medisch specialist
1
61
Medisch specialist/Maatschappelijk werk/Wmo-loket/Maatschappelijk werk/Wmo-loket
1
62
MEE
9
63
MEE/Anders/Wmo-loket/CIZ/Psycholoog ea.
1
64
MEE/CIZ
2
65
MEE/Huidige aanbieder dagopvang
1
66
MEE/Huisarts
1
67
MEE/Maatschappelijk werk
1
68
MEE/Maatschappelijk werk/Thuiszorg
1
69
MEE/Steunpunt GGZ/zorgaanbieder/CIZ
1
70
MEE/Vrijwilligers(organisatie)
2
71
MEE/Wmo-loket/UWV/Wmo-loket
1
72
MEE/zorgaanbieder/Thuiszorg
1
73
Partner, kind ea./Huisarts/Vrijwilligers(organisatie)
1
74
Psycholoog ea.
4
75
Psycholoog ea./CIZ
2
76
Psycholoog ea./Steunpunt GGZ
1
77
Religieuze organisatie
2
78
Religieuze organisatie/Huisarts/Psycholoog ea.
1
79
Religieuze organisatie/Vrijwilligers(organisatie)
1
80
Thuiszorg
2
81
Thuiszorg/CIZ
2
82
Thuiszorg/CIZ/MEE
1
83
Thuiszorg/Kennis ea./Vrijwilligers(organisatie)/Partner,kind ea./Religieuze organisatie/
1
Anders/CIZ/Partner,kind ea. 84
Vrijwilligers(organisatie)
4
85
Vrijwilligers(organisatie)/Anders/Medisch specialist
1
86
Vrijwilligers(organisatie)/Partner,kind ea./Kennis ea.
1
87
Vrijwilligers(organisatie)/Partner,kind ea./Vrijwilligers(organisatie)
1
88
Vrijwilligers(organisatie)/Welzijnsinstantie
1
89
Vrijwilligers(organisatie)/Welzijnsinstantie/Anders
1
90
Vrijwilligers(organisatie)/Wmo-loket/Huisarts/Vrijwilligers(organisatie)
1
102
Nr.
Zoekroute
Aantal
91
Welzijnsinstantie
2
92
Welzijnsinstantie/Cliëntenorganisatie
1
93
Welzijnsinstantie/Psycholoog ea./Huidige aanbieder dagopvang/Anders
1
94
Welzijnsinstantie/Religieuze organisatie
1
95
Wmo-loket
5
96
Wmo-loket/CIZ/MEE/MEE/Anders
1
97
Wmo-loket/Huidige aanbieder begeleiding
1
98
Wmo-loket/Kennis ea./CIZ
1
99
Wmo-loket/MEE
1
100
Wmo-loket/MEE/CIZ
1
101
Wmo-loket/MEE/Sociale dienst
1
102
Wmo-loket/Partner,kind ea./Kennis ea.
1
103
Zorgaanbieder
2
104
zorgaanbieder/CIZ
1
105
zorgaanbieder/Huidige aanbieder begeleiding
1
106
zorgaanbieder/Maatschappelijke werk/Anders
1
107
zorgaanbieder/MEE
1
108
zorgaanbieder/Psycholoog ea.
1
109
zorgaanbieder/Wmo-loket
2
110
zorgaanbieder/zorgaanbieder
1
111
zorgaanbieder/zorgaanbieder/Anders
1
112
zorgkantoor/CIZ/MEE/Anders
1
113
zorgverzekeraar Totaal
1 154
103
104
Bijlage 3
Rechte tellingen
Voor wie voert u dit gesprek? aantal
%
voor mijn kind
17
4%
voor mijn vader
18
5%
voor mijn moeder
40
10%
voor mijn partner
27
7%
voor mijn echtgenoot
55
14%
voor een vriend/kennis
7
2%
voor een buurvrouw
1
0%
67
18%
128
34%
voor een cliënt aan wie ik hulp verleen cliënt zelf voor een ander familielid, namelijk: Totaal
22
6%
382
100%
S1 Heeft cliënt dit jaar een indicatie of herindicatie voor begeleiding vanuit de AWBZ gekregen van het CIZ? Het gaat hier om begeleiding, dus niet om een indicatie voor verzorging of verpleging Ja Nee weet niet/geen mening Totaal
aantal
%
421
96%
13
3%
4
1%
438
100%
S2 Maakte cliënt in 2008 al gebruik van begeleiding vanuit de AWBZ? aantal
%
Ja
334
76%
Nee
100
23%
weet niet/geen mening Totaal
4
1%
438
100%
S3 Krijgt cliënt nu een persoonsgebonden budget (PGB) voor begeleiding vanuit de AWBZ? aantal
%
Ja
127
29%
Nee
296
68%
weet niet/geen mening Totaal
15
3%
438
100%
S3b Kreeg cliënt in 2008 een persoonsgebonden budget (PGB) voor begeleiding vanuit de AWBZ? aantal
%
Ja
114
42%
Nee
148
55%
weet niet/geen mening Totaal
7
3%
269
100%
S4 Krijgt cliënt volgens de (her)indicatie individuele begeleiding (= alleen) of begeleiding samen met anderen buitenshuis? aantal
%
individuele begeleiding (kan thuis, maar ook op school/werk)
184
42%
Dagactiviteiten met anderen (buitenshuis)
121
28%
64
15%
Beide geen begeleiding Totaal
69
16%
438
100%
105
S4b Had cliënt in 2008 individuele begeleiding (= alleen) of nam cliënt met anderen deel aan dagactiviteiten? aantal
%
193
58%
Dagactiviteiten met anderen (buitenshuis)
91
27%
Beide
50
15%
334
100%
individuele begeleiding (kan thuis, maar ook op school/werk)
Totaal 1 Waardoor wordt cliënt het meest beperkt in het dagelijks leven? een chronische ziekte een verstandelijke handicap een lichamelijke handicap
aantal
%
161
37%
53
12%
124
28%
lichamelijk en verstandelijk gehandicapt
21
5%
Dementie
40
9%
een hulpbehoefte door ouderdom
38
9%
1
0%
438
100%
weet niet/geen mening Totaal
3 Vorig jaar kreeg cliënt al begeleiding vanuit de AWBZ. Voor welke activiteiten kreeg cliënt begeleiding? Aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken thuis
85
26%
begeleiding bij huishoudelijke taken
82
25%
begeleiding bij boodschappen doen
62
19%
begeleiding bij plannen en structureren
68
21%
begeleiding bij gebruik openbaar vervoer
13
4%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
88
27%
begeleiding bij onderhouden sociale contacten
49
15%
contact opnemen met cliënt tegen vereenzaming
18
5%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
43
13%
begeleiding bij bezoek aan (sport) club of vereniging
18
5%
begeleiding bij weekend weg / vakantiereizen
5
2%
begeleiding bij wandelen / buiten zijn
55
17%
begeleiding bij vrijetijdsbesteding thuis
22
7%
Begeleiding bij het uitvoeren van (betaalde) arbeid
5
2%
begeleiding bij het vinden van werk
1
0%
begeleiding bij het volgen van opleiding / huiswerk
2
1%
dagbesteding (OB dag)
51
15%
Dagopvang
73
22%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren) | Begeleiding
13
4%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
17
5%
Begeleiding bij de administratie
90
27%
Begeleiding algemeen
15
5%
6
2%
Begeleiding bij psychologische problemen Anders, namelijk: weet niet/geen mening Totaal Meerdere antwoorden mogelijk
106
10
3%
2
1%
331
100%
Lijst uit vraag3 Aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken thuis
189
57%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
111
33%
87
26%
5
2%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
12
4%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
15
5%
Anders
45
14%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis Dagbesteding, zoals werk of studie
Dagopvang
105
32%
Totaal
333
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 13 Minder of geen begeleiding uit AWBZ of Lager budget voor begeleiding: voor specifieke activiteiten? Aantal
%
Ja
51
59%
Nee
33
38%
weet niet/geen mening Totaal
3
3%
87
100%
14 Waarvoor heeft men minder begeleiding gekregen? (Antwoorden tonen uit vraag 3) Aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van z
39
76%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
24
47%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
23
45%
Dagbesteding, zoals werk of studie
5
10%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
7
14%
Anders Totaal
4
8%
51
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 16 Heeft u een bezwaar ingediend tegen het indicatiebesluit van het CIZ? Aantal
%
48
35%
Nee, ik ga dat nog doen
4
3%
Nee, ik ga het misschien doen
4
3%
76
56%
Ja
Nee weet niet/geen mening Totaal
4
3%
136
100%
17a Cliënt krijgt hetzelfde of meer uren/dagdelen begeleiding dan in 2008. Krijgt u nu voldoende begeleiding? Ja Nee weet niet/geen mening Totaal
Aantal
%
123
68%
54
30%
5
3%
182
100%
107
18 Krijgt cliënt door alle geïndiceerde hulp voldoende ondersteuning? aantal
%
Ja
155
47%
Nee
172
53%
Totaal
327
100%
19 U heeft dit jaar bij het CIZ een indicatie voor begeleiding aangevraagd (voor cliënt) Voor welke activiteiten heeft u begeleiding aangevraagd? Aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van z
20
20%
begeleiding bij huishoudelijke taken
15
15%
begeleiding bij boodschappen doen
11
11%
begeleiding bij plannen en structureren
19
19%
begeleiding bij gebruik openbaar vervoer
1
1%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
17
17%
begeleiding bij onderhouden sociale contacten
10
10%
contact opnemen met cliënt tegen vereenzaming
6
6%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
7
7%
begeleiding bij bezoek aan (sport) club of vereniging
4
4%
begeleiding bij weekend weg / vakantiereizen
1
1%
begeleiding bij wandelen / buiten zijn
9
9%
begeleiding bij vrijetijdsbesteding thuis
2
2%
Bbegeleiding bij het uitvoeren van (betaalde) arbeid
3
3%
dagbesteding (OB dag)
20
20%
Dagopvang
30
29%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren) | Begeleiding
3
3%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
11
11%
begeleiding bij de administratie
17
17%
Anders, namelijk: Totaal
13
13%
102
100%
Meerdere antwoorden mogelijk Lijst uit vraag 19 aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van z
45
43%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
23
22%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activit
16
15%
Dagbesteding, zoals werk of studie
4
4%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
3
3%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
10
10%
Anders
21
20%
Dagopvang
48
46%
105
100%
Totaal Meerdere antwoorden mogelijk
108
24 Cliënt heeft voor een aantal activiteiten begeleiding aangevraagd Voor welke van deze activiteiten heeft cliënt inderdaad uren of dagdelen begeleiding gekregen? Aantal
%
Zelfstandig leven, bijv. zelfverzorging of het regelen van zaken thuis
34
33%
Contacten, zoals naar instanties gaan of met bekenden praten
13
13%
Vrijetijdsbesteding, zoals naar de sportclub gaan of activiteiten thuis
7
7%
44
42%
Begeleiding bij opvoeding van eigen kind(eren)
3
3%
Ondersteunen gezinsleden/mantelzorgers
4
4%
15
14%
Dagbesteding, zoals werk of studie
Anders weet niet/geen mening Totaal
16
15%
104
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 21 Hoe tevreden bent u over de hoeveelheid uren die cliënt heeft gekregen? Aantal
%
Zeer tevreden
11
11%
Tevreden
34
35%
Neutraal
5
5%
Ontevreden
20
21%
Zeer Ontevreden
16
16%
weet niet/geen mening
11
11%
Totaal
97
100%
23 Hoe tevreden bent u over de hoeveelheid dagdelen die cliënt heeft gekregen? Zeer tevreden Tevreden
Aantal
%
9
19%
30
64%
Neutraal
1
2%
Ontevreden
5
11%
Zeer Ontevreden
2
4%
47
100%
Totaal 25 Heeft u een bezwaar ingediend tegen het indicatiebesluit van het CIZ?
Aantal
%
Ja
8
21%
Nee, ik ga dat nog doen
1
3%
Nee, ik ga het misschien doen
3
8%
Nee
27
69%
Totaal
39
100%
26 Minder begeleiding vanuit AWBZ of PGB is verlaagd: nadelige gevolgen? Aantal
%
Ja
88
65%
Nee, nog niet
23
17%
Nee
23
17%
weet niet/geen mening Totaal
2
1%
136
100%
109
28 U ondervindt of denkt te maken gaan krijgen met? Onvoldoende lichaamsverzorging toename van drank- of drugsgebruik
Aantal
%
17
16%
1
1%
verslechtering lichamelijke conditie
31
28%
verheviging symptomen van ziekte
10
9%
vermoeidheid en verlies van energie
19
17%
Problemen in gezinssfeer
13
12%
verminderd psychisch welbevinden (slecht in vel zitten),
49
45%
toename psychische problematiek (angst, depressie, psychose,
27
25%
Minder goed jezelf kunnen redden bij zelfstandig leven | Ver
13
12%
administratieve / financiële problemen
22
20%
Problemen indien contact met instanties nodig is
18
17%
Minder contact met bekenden
27
25%
Vermindering van sociale contacten (vereenzaming)
43
39%
Minder buiten komen
45
41%
Minder goed jezelf kunnen redden in vrijetijdsbesteding (min
24
22%
Minder goed jezelf kunnen redden in dagbesteding
12
11%
Toename van belasting van anderen
16
15%
Anders, namelijk:
9
8%
weet niet/geen mening
1
1%
109
100%
Totaal Meerdere antwoorden mogelijk Tot welke problemen geleid (hoofdcategorieën)
Aantal
%
Fysiek/lichamelijk minder goed functioneren
50
46%
Psychisch minder goed functioneren
57
52%
Minder goed jezelf kunnen redden bij zelfstandig leven
28
26%
Minder goed jezelf kunnen redden in contacten
64
59%
Minder goed jezelf kunnen redden in vrijetijdsbesteding
24
22%
Minder goed jezelf kunnen redden in dagbesteding
12
11%
Toename van belasting van anderen
16
15%
Anders
9
8%
weet niet/geen mening
1
1%
109
100%
Totaal Meerdere antwoorden mogelijk 29 Bent u op zoek gegaan naar manieren om toch de gewenste hulp te krijgen?
Aantal
%
Ja
150
60%
Nee
102
40%
Totaal
252
100%
37 Heeft u nu al met al voldoende hulp gevonden voor de activiteiten waar u geen of minder begeleiding voor heeft gekregen vanuit de AWBZ? of waar u begeleiding bij nodig hebt maar waar door de verlaging van de PGB geen budget meer voor heeft? Ja Deels Nee weet niet/geen mening Totaal
110
Aantal
%
47
27%
14
8%
106
62%
4
2%
171
100%
38 Bent u van plan om verder te gaan zoeken naar hulp? Aantal
%
Ja
55
46%
Misschien
17
14%
Nee
40
33%
8
7%
120
100%
weet niet/geen mening Totaal
39 Welke organisaties of personen in uw naaste omgeving wilt u nog benaderen? (Meerdere antwoorden mogelijk) Aantal
%
Kind, ouder, familielid
4
7%
Huisarts
3
6%
Gemeente en welzijn | Wmo-loket
5
9%
Maatschappelijk werk
3
6%
Vrijwilligersorganisatie/ vrijwilligerscentrale / vrijwilligersbank
4
7%
Zorgaanbieder | Huidige aanbieder thuiszorg
1
2%
Huidige aanbieder dagopvang
3
6%
Huidige aanbieder begeleiding
1
2%
MEE
7
13%
Psycholoog/therapeut/coach/counsellor
2
4%
Medisch specialist
1
2%
Cliëntenorganisatie / oudervereniging
1
2%
CIZ
8
15%
UWV
1
2%
Jobcoach
2
4%
Andere zorgaanbieder
2
4%
Anders, namelijk:
5
9%
weet niet/geen mening
14
26%
Totaal
54
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 40 Waarom gaat u niet verder op zoek naar een oplossing? (Meerdere antwoorden mogelijk) Aantal
%
2
4%
Weet geen andere ingangen meer
20
36%
Wacht actie voorgaande organisatie af (i.v.m. wachtlijst, in
Kan leven met minder of geen begeleiding
15
27%
Financiert de benodigde hulp nu uit eigen middelen
1
2%
Heeft geen zin om hier tijd/energie aan te besteden
5
9%
Zou wel willen, maar heeft hier de mentale/fysieke kracht niet voor
9
16%
14
25%
Denkt niet dat hij/zij een oplossing zal vinden Denkt niet dat hij/zij voor andere vormen van hulp in aanmerking komt
5
9%
Anders, namelijk:
8
15%
weet niet/geen mening Totaal
1
2%
55
100%
Meerdere antwoorden mogelijk
111
41 Hoe heeft u het zoeken naar hulp ervaren? (Meerdere antwoorden mogelijk) Aantal
%
Belastend / vermoeiend
13
10%
Frustrerend (van kastje naar muur)
30
23%
Tijdrovend
2
2%
Moeilijk / moeizaam proces
46
35%
Makkelijk (goed netwerk of door toeval bij juiste organisatie)
24
18%
Vervelend / lastig / teleurstellend Totaal
36
27%
133
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 42 Waar zou u nu nog het meest mee geholpen zijn? (Meerdere antwoorden mogelijk) Aantal
%
Hetzelfde / meer begeleiding
50
56%
Uitbreiding uren huishoudelijke hulp
12
13%
Uitbreiding uren verpleging of verzorging
4
4%
Meer PGB
3
3%
10
11%
Begrepen worden / juiste informatie krijgen
2
2%
Anders
4
4%
Meer hulp krijgen / naar zorginstelling
9
10%
Alles hetzelfde houden
Geïndiceerde hulp daadwerkelijk krijgen Totaal
3
3%
90
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 43 Hulp zelf betalen Ja Ja, deels Nee weet niet/geen mening Totaal
aantal
%
4
15%
7
26%
12
44%
4
15%
27
100%
Aantal
%
6
24%
44 Hulp op de langere termijn blijven betalen? Ja Nee weet niet/geen mening Totaal
12
48%
7
28%
25
100%
45 Wat bent u van plan te doen als u de hulp niet langer kunt betalen? Aantal
%
Dan probeer ik mezelf te redden
2
17%
Dan probeer ik elders hulp te krijgen
5
42%
Dan ga ik in een instelling wonen
1
8%
Dan ga ik een hogere indicatie aanvragen
2
17%
Anders, namelijk Totaal Meerdere antwoorden mogelijk
112
5
42%
12
100%
46 U heeft niet voldoende hulp gevonden voor de activiteiten waar u geen of minder begeleiding voor heeft gekregen vanuit de AWBZ Leidt dit tot een zwaardere belasting van de mensen in uw directe omgeving? aantal
%
nee
14
11%
ja meer belasting van kind(eren)
47
36%
ja meer belasting van vader/moeder
24
19%
ja meer belasting van partner/echtgenoot
35
27%
ja meer belasting van ander familielid
23
18%
ja meer belasting van vriend/kennis
18
14%
ja meer belasting van buur of buurtbewoner
10
8%
ja, meer belasting van begeleider
10
8%
ja meer belasting van anderen, namelijk:
24
19%
weet niet/geen mening Totaal
8
6%
129
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 47 Kan,kunnen deze persoon,personen de extra belasting ook op langere termijn aan? Aantal
%
Ja, dat verwacht ik wel
13
12%
Ja, maar dit vraagt te veel van hen/mij
16
14%
Ja, tenzij mijn situatie achteruit gaat (situatie van de cli
5
4%
Nee, ik verwacht dat zij/ik overbelast raken
39
35%
Nee, zij zijn/ik ben al overbelast
31
28%
Nee, zij hebben geen tijd om mij structureel te helpen / ik
27
24%
Nee, zij wonen te ver weg om mij structureel te helpen / ik
9
8%
weet niet/geen mening
7
6%
112
100%
Totaal Meerdere antwoorden mogelijk
53 Hoe ziet u uw toekomst tegemoet als u aan uw ondersteuningsbehoefte denkt? als u aan zijn/haar ondersteuningsbehoefte denkt? Aantal
%
5
3%
positief
20
12%
neutraal
19
11%
negatief
82
48%
heel negatief
35
20%
weet niet/geen mening
10
6%
171
100%
heel positief
Totaal
113
49 Wat is voor u de reden geweest om niet op zoek te gaan? Aantal
%
Kan leven met minder of geen begeleiding/PGB
13
13%
Ondersteuning of hulp wordt op andere manier gerealiseerd
12
12%
Wil wel zoeken maar is nog niet begonnen
9
9%
Weet niet dat er alternatieven zijn
6
6%
Financiert de benodigde hulp nu uit eigen middelen
1
1%
Heeft geen zin om hier tijd/energie aan te besteden
5
5%
Wil wel, maar heeft hier de mentale/fysieke kracht niet voor
9
9%
19
19%
Weet niet hoe hij/zij moet (beginnen met) zoeken Denkt niet dat hij/zij (geschikte) alternatieven zal vinden
6
6%
13
13%
Heeft geen tijd
3
3%
Heeft een bezwaar ingediend bij het CIZ
6
6%
Bang voor benaderen organisaties en/of nieuwe mensen in huis
5
5%
Wacht op uitkomst zoektocht begeleider of mantelzorger
4
4%
Wacht situatie af en bepaalt later of meer begeleiding nodig is
2
2%
12
12%
Denkt niet dat hij/zij voor alternatieven in aanmerking zal
Anders, namelijk: weet niet/geen mening Totaal
3
3%
102
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 50 U zegt dat u wel wilt zoeken naar andere manieren om de gewenste hulp te krijgen, maar dat u nog niet bent begonnen Bij welke organisatie(s) gaat u proberen om deze hulp te vinden? (Meerdere antwoorden mogelijk) Aantal
%
Gemeente en welzijn | Wmo-loket
3
38%
MEE
1
13%
CIZ
1
13%
Weet niet
3
38%
Anders,
2
25%
Totaal
8
100%
Meerdere antwoorden mogelijk 51 Het is fijn te horen dat u voldoende ondersteuning krijgt. Begrijp ik het goed dat u niet op zoek bent gegaan naar extra begeleiding? Ja Nee weet niet/geen mening Totaal
Aantal
%
183
88%
18
9%
6
3%
207
100%
52 U bent tevreden over de begeleiding, Mag ik u nog vragen waarom u heeft besloten aan het onderzoek mee te doen? Aantal
%
Positief geluid laten horen
25
21%
Steentje bijdragen / verhaal vertellen
89
76%
Dacht dat meedoen verplicht was Totaal
114
3
3%
117
100%
A2 Wat is het geslacht van de cliënt? Aantal
%
Man
175
40%
Vrouw
263
60%
Totaal
438
100%
Aantal
%
A3 Woont cliënt zelfstandig of in een zorgvoorziening? zelfstandig / aanleunwoning
404
92%
Individueel begeleid
13
3%
Groepsverband
21
5%
438
100%
Totaal A4 Woont cliënt alleen of met anderen?
Aantal
%
ik woon alleen
173
43%
Ik woon met een partner zonder kinderen
146
36%
Ik woon met een partner en kinderen
43
11%
ik woon met kind(eren)
24
6%
ik woon bij ouder(s)
11
3%
anders, namelijk: Totaal
7
2%
404
100%
A6 Wat is de hoogst afgeronde opleiding? aantal
%
Geen onderwijs
23
5%
Lagere school / basisschool
87
20%
VBO / Voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
26
6%
VMBO/LBO (leerlingwezen, huishoudschool, ambachtschool)
75
17%
MAVO (MULO/ULO)
46
11%
MBO (MTS/MEAO)
66
15%
HAVO/VWO/HBS/MMS/Gymnasium/Lyceum/Atheneum
16
4%
HBO (HTS, HEAO, Sociale Academie)
50
11%
WO (universiteit, Post-HBO)
16
4%
weet niet/geen mening Totaal
33
8%
438
100%
Doelgroep5 Aantal
%
ouderen, somatisch
69
16%
ouderen, psychogeriatrisch
53
12%
chronisch zieken
171
39%
lichamelijk gehandicapten
100
23%
45
10%
438
100%
verstandelijk gehandicapten Totaal
115
Indicatie Aantal
%
herindicatie
335
76%
nieuwe indicatie
103
24%
Totaal
438
100%
Begeleiding Aantal
%
individuele begeleiding
184
50%
groepsbegeleiding
121
33%
64
17%
369
100%
beide Totaal Leeftijd
Aantal
%
18-25
16
4%
26-35
25
6%
36-50
85
19%
51-75
197
45%
97
22%
76-100 onbekend Totaal
18
4%
438
100%
xv6912 Herindicatie ingegaan? Aantal
%
278
84%
nee
37
11%
weet niet/geen mening
15
5%
330
100%
ja
Totaal Wijziging uren individuele begeleiding 2008 en 2009
aantal
%
9
10%
minder begeleiding
28
32%
begeleiding gelijk gebleven
35
40%
meer begeleiding
15
17%
Totaal
87
100%
geen begeleiding meer
Wijziging dagdelen groepsopvang 2008 en 2009 geen begeleiding meer minder begeleiding
Aantal
%
11
26%
4
9%
begeleiding gelijk gebleven
18
42%
meer begeleiding
10
23%
Totaal
43
100%
116
Wijziging begeleiding PGB 2008 en 2009 Aantal
%
geen begeleiding meer
14
19%
minder begeleiding
27
38%
begeleiding gelijk gebleven
20
28%
meer begeleiding
11
15%
Totaal
72
100%
Aantal
%
v015 aantal hoe erg minder begeleiding Heel erg
303
69%
Erg
64
15%
Neutraal
42
10%
Niet erg
19
4%
Helemaal niet erg
10
2%
438
100%
Totaal xv036 Weken actief gezocht
Aantal
%
7
4%
1-4 weken
29
17%
5-8 weken
25
15%
9-12 weken
15
9%
12-16 weken
10
6%
> 16 weken
40
25%
0 weken
weet niet/geen mening Totaal
45
26%
171
100%
117
118
Bijlage 4 Casusverslagen contextanalyse Inhoud - Verslag Apeldoorn
Pag. 120
- Verslag Den Haag
124
- Verslag Dordrecht / Zwijndrecht
128
- Verslag Enschede / Losser
133
- Verslag Haarlem / Heemstede
137
- Verslag Heerlen / Landgraaf / Onderbanken
141
- Verslag Tilburg
145
- Verslag Hoogeveen / Meppel
149
119
Regio Apeldoorn A. Inleiding Deze regio bestaat uit de gemeente Apeldoorn. Deze gemeente is één van de voorbeeldgemeenten die door het ministerie van VWS worden gemonitord om zicht te hebben op de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen.
B. Gevolgen van de maatregelen Aan het einde van 2009 is duidelijk geworden hoeveel burgers in de gemeente Apeldoorn geraakt worden door de AWBZ pakketmaatregelen. In totaal verliezen 1.200 burgers (gedeeltelijk) hun indicatie voor begeleiding1. Dat is 40% van het aantal burgers in de gemeente dat in 2008 aanspraak maakte op begeleiding uit de AWBZ. In de voorgaande periode heeft de gemeente allerlei activiteiten ondernomen om meer zicht te krijgen op de gevolgen van de pakketmaatregelen. De gemeente heeft al op 9 oktober 2008 een werkbijeenkomst over de pakketmaatregelen georganiseerd. Er was een groot aantal deelnemers maar tijdens de bijeenkomst bleek dat de pakketmaatregelen nog niet waren geland bij de zorgaanbieders en cliënten. Daarom heeft de gemeente in samenwerking met MEE op 12 oktober 2009 opnieuw een conferentie georganiseerd. Tijdens het groepsgesprek vertelt de gemeente dat allerlei partijen en cliënten zich nu pas melden bij de gemeente. Vooralsnog was de gedachtegang volgens de gemeente vooral: “Het kan niet waar zijn. Dus het is niet waar.” De andere deelnemers bevestigen dit beeld. Het is niet duidelijk waarom ook eind 2009 zorgaanbieders nauwelijks mensen die te maken hebben met een vermindering in begeleiding, bij het gemeentelijke Zorgloket melden. Naast het organiseren van bijeenkomsten heeft de gemeente Apeldoorn de volgende activiteiten georganiseerd om inzicht te krijgen in de gevolgen van de pakketmaatregelen en de behoefte aan begeleiding die daardoor is ontstaan: De gemeente roept zorgaanbieders op melding te maken van casussen, zodat de gemeente inzicht krijgt in de gevolgen en waar nodig ondersteuning kan bieden. De gemeente heeft van CIZ 260 namen en adressen gekregen van cliënten voor wie de begeleiding is vervallen of minder is geworden. Deze cliënten zullen door de gemeente gebeld gaan worden, maar de gemeente moet deze belactie nog organiseren. Wel heeft de gemeente op 12 oktober jl. een bijeenkomst georganiseerd voor zorgaanbieders, mantelzorgsteunpunt en vrijwilligersorganisaties over de AWBZ pakketmaatregelen. De bedoeling was de problematiek in kaart te brengen en tot ideeën te komen voor nieuw aanbod. Er volgt nog een bijeenkomst voor zorgaanbieders over dagopvang/dagbesteding en een bijeenkomst voor mantelzorgers. Vragenlijst draagt niet bij aan inventarisatie Bij het instellen van de maatregel psychosociaal heeft de gemeente Apeldoorn een vragenlijst naar de zorgaanbieders gestuurd om inzicht te krijgen in de gevolgen van de maatregel. Niet alle aanbieders hebben hierop gereageerd, waardoor de gemeente geen goed inzicht kreeg in de gevolgen van de maatregel. Gezien de resultaten van de vorige inventarisatie heeft de gemeente bij de invoering van de AWBZ pakketmaatregelen besloten niet opnieuw een vragenlijst te versturen. 1
Bron: Gemeente legt voor de AWBZ noodverband, de Stentor, 16 december 2009. (http://www.destentor.nl/regio/apeldoorn/5960872/Gemeente-legt-voor-de-AWBZ-noodverband.ece)
120
Het valt de deelnemers aan het groepsgesprek op dat het in de media redelijk stil is gebleven over de pakketmaatregelen en welke gevolgen die kunnen hebben. “Cliëntenorganisaties laten dan wel onderzoek doen naar de gevolgen van de pakketmaatregelen, maar er is relatief weinig aandacht voor”. De deelnemers zien het gebrek aan media-aandacht als inherent aan de groep: zij komen niet voor zichzelf op, dat kunnen ze juist niet. Wat de deelnemers niet begrijpen is waarom zorgaanbieders geen casussen aandragen: “Er is altijd een zorgaanbieder betrokken die weet dat de begeleiding wegvalt: waarom meldt deze zorgaanbieder dit niet?” Ook de rol van de huisartsen is niet duidelijk: zij moeten de signalen krijgen. De gemeente vertelt dat langzaamaan de eerste signalen van huisartsen binnenkomen.
C. Zoeken naar een alternatief Het Zorgloket van de gemeente Apeldoorn helpt mensen begeleiding te vinden (eventueel via MEE). Er is geen inzicht in hoeveel mensen zich bij het Zorgloket hebben gemeld, wel is duidelijk dat dit er heel weinig zijn. Ook bij MEE hebben weinig mensen zich gemeld. In Apeldoorn zijn 10 mensen naar MEE gegaan om hulp bij het zoeken naar begeleiding te krijgen. MEE verwacht beduidend meer aanmeldingen te krijgen als de pakketmaatregelen volledig zijn ingevoerd (1 januari 2010). Bezwaar Het Zorgloket neemt een vraag naar begeleiding niet in behandeling als het bezwaar tegen een herindicatie nog loopt: “Het is niet aan de gemeente om de periode van het bezwaar te financieren. Als clienten lang moeten wachten op de uitslag van hun bezwaar is dat hun eigen ‘ondernemingsrisico’ en dat kan de gemeente niet op zich nemen.”
Als zorgaanbieders casussen melden bij de gemeente, dan worden deze besproken in het expertteam. Het expertteam bestaat uit medewerkers van de gemeente en van het zorgloket en/of Wmo-loket van de zeven regiogemeenten (Apeldoorn, Epe, Brummen, Heerde, Voorst, Zutphen en Lochem); ook MEE is deelnemer. Zorgaanbieders nemen deel als zij een casus aanleveren. Op grond van de casussen bepalen de experts of aanpassing van het beleid wenselijk is en incidenteel wordt ook ingegaan op oplossingsmogelijkheden voor individuele gevallen.
D. Ontwikkelingen in het aanbod De gemeente maakt duidelijk dat er veel bestaand aanbod is, dat ingezet kan worden voor mensen met een begeleidingsvraag. Tegelijkertijd is er ook behoefte aan nieuw, innovatief aanbod. Dit aanbod is noodzakelijk omdat er onvoldoende financiële middelen zijn om de begeleiding die wegvalt één op één op te kunnen vangen. Er moet gezocht worden naar constructies die recht doen aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt maar ook betaalbaar zijn. Het kan betekenen dat er vaker groepsbegeleiding geboden gaat worden dan voorheen. Een nieuwe financieringsopbouw van het aanbod is nodig en er moeten oplossingen komen op het snijvlak van informele zorg, welzijn en zorg. Dit betekent dat partijen die met elkaar concurreren, nu moeten gaan samenwerken, zoals dit overigens in de woonservicegebieden (zie onder) al gebeurt. Gemeente: “De infrastructuur is goed en ook het aanbod gaat goed. Toch doet de gemeente een beroep op de zorgaanbieders om met een vernieuwend aanbod te komen. De gemeente kan het wegvallen van de begeleiding uit de AWBZ niet helemaal opvangen maar wil wel bijdragen aan een passend aanbod. De inzet van de zorgaanbieders is hierbij wel nodig.”
121
Samenwerking wonen, zorg en welzijn van belang Het samenwerken tussen verschillende partijen wordt als belangrijk gezien om tot passend aanbod te komen. Hierbij moet vooral uitgegaan worden van de bestaande netwerken: “We kunnen niet voor elke maatregel een netwerk instellen. Het zijn de bestaande netwerken en samenwerkingsverbanden waar dit onderwerp ook op de agenda staat.” Zo zijn er in Apeldoorn de woonservicegebieden: “Gewone woonwijken, waar verschillende generaties naast elkaar wonen, met zelfstandige woningen en aangepaste huisvesting voor mensen met een functiebeperking, voorzieningen binnen handbereik en een woonomgeving die veilig en geschikt is voor alle leeftijden. De noodzakelijke zorg- en welzijnsvoorzieningen zijn toegankelijk gemaakt zodat deze op elk gewenst moment oproepbaar zijn1.” In deze wijken vindt dus samenwerking plaats tussen zorgaanbieders, corporaties en welzijnsorganisaties op de scheiding tussen wonen, welzijn en zorg. Deze gebieden zien de deelnemers als belangrijke ontwikkeling voor de opvang van mensen die begeleiding nodig hebben. Deze gebieden maken het mogelijk om potentiële cliënten te identificeren en lokale oplossingen te bedenken. Daarnaast zijn er corporaties die al langer zich actief richten op bewoners met een beperking. Zij werken incidenteel samen met zorgaanbieders om een passende woonomgeving te creëren. Hier komen nieuwe initiatieven uit voort zoals het gebruik van een groepsruimte bijvoorbeeld. Ook bestaan er vormen van wonen met een verplichte afname van zorg. Bijeenkomst dagopvang/dagverzorging Op 26 november 2009 heeft de gemeente Apeldoorn een bijeenkomst over dagopvang/ dagverzorging voor ouderen georganiseerd. Deze bijeenkomst heeft tot doel te komen tot afspraken met zorgaanbieders over hoe dagopvang geboden kan worden indien gelden uit de AWBZ vervallen. Uit signalen van consulenten van het zorgloket, consulenten van MEE en ouderenadviseurs blijkt dat circa 40% van degenen die begeleiding in de indicatie had zitten, die indicatie kwijtraakt. Aandachtspunt bij deze bijeenkomst is dat bij aanpassing van de bestaande dagopvang voorkomen moet worden dat er een splitsing komt tussen mensen die hun begeleiding behouden en mensen waarbij het wegvalt, bijv. in een woonkamerproject. Als er een nieuw project wordt opgezet en de bestaande voorziening houdt maar een paar cliënten over, dan kan de aanbieder het niet meer betalen. Bijeenkomst over de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen Tijdens de bijeenkomst op 12 oktober 2009 over de AWBZ pakketmaatregelen zijn verschillende ideeën voor nieuw aanbod geopperd: Openen van 16 buurtkamers rondom verzorgingshuizen in de woonservicegebieden Inzet van mensen die begeleiding kregen als vrijwilliger in een dagbesteding Eigen kracht conferentie Cursus netwerk opbouwen Vrijwilligers zich methodisch laten ontwikkelen Projecten organiseren vanuit of met het ROC, sector zorg en welzijn Vacaturebank voor hoger opgeleide vrijwilligers
1
www.apeldoorn.nl
122
Inzet vrijwilligers De inzet van vrijwilligers is noodzakelijk, maar de verschillende deelnemers zien een grens aan de mogelijkheden om vrijwilligers in te zetten. De redenen lopen uiteen. De vrijwilligersorganisatie ziet dat er steeds zwaardere hulpvragen worden neergelegd bij de organisatie en merkt op dat hier niet altijd aan kan worden voldaan. De vrijwilligers moeten beschermd worden: “Vrijwilligers moeten niet ingezet worden om de zorg over te nemen die ergens anders is weggevallen. Zij kunnen bepaalde begeleidingstaken overnemen en worden hiervoor ook getraind, maar er zitten grenzen aan datgene wat je vrijwilligers kunt laten doen.” Ook is het aantal vrijwilligers dat ingezet kan worden beperkt. De aanwezige zorgaanbieders maken beide al gebruik van de inzet van vrijwilligers en onderzoeken ook of er meer mogelijkheden zijn. De ene zorgaanbieder benadrukt echter de kwaliteit en continuïteit van het werk en vindt daarom dat er een grens zit aan de inzet van vrijwilligers: “Wij worden streng gecontroleerd door HKZ en de inspectie en moeten gewoon kwaliteit leveren.” De andere zorgaanbieder denkt dat vrijwilligers vaker ingezet kunnen worden als zij goed worden getraind: “Ter vervanging kunnen eventueel wel vrijwilligers en wellicht stagiaires van het ROC ingezet worden, maar de professionele kwaliteit moet wel gewaarborgd worden. Het kost nu al veel om de expertise in de thuiszorg te houden.” Zorgaanbieder: “De overheid wil dat de begeleiding wordt overgenomen door het eigen netwerk of door vrijwilligers, maar de vraag is of alles wat nu wegvalt wel opgevangen kan worden door dat netwerk of vrijwilligers. Er is al zichtbaar dat huishoudelijk medewerkers gaan ondersteunen in de weggevallen begeleidingstaak.”
De gemeente meldt dat het expertteam ook praat over de rol van de vrijwilligers. Als de beperkingen licht van aard zijn dan kunnen vrijwilligers de begeleiding overnemen, bij voorkeur wordt dit al opgestart voordat de indicatie wordt stopgezet zodat overdracht mogelijk is.
Knelpunten in het aanbod Tijdens het groepsgesprek zijn de volgende knelpunten in het aanbod naar voren gekomen: De licht dementerenden raken tussen wal en schip: deze groep verliest (een deel van) de indicatie. Waar het CIZ nog wel begeleiding indiceert is dit meer groepsbegeleiding en minder individuele begeleiding, terwijl de praktijk juist andersom is en dat er steeds meer behoefte is aan individuele begeleiding door de specifieke aard van de beperkingen van de cliënten. Het zou mooi zijn te weten welke klanten een doorlopende indicatie met begeleiding hebben, die nog geen herindicatie hebben gehad. Deze groep gaat er nog aankomen. Vrijw.org: “Het in huis halen van boodschappen is een groot probleem. Er zijn al pogingen gedaan de SRV in te schakelen om op andere plaatsen te komen. Ook heeft de vrijwilligersorganisatie uitgezocht welke supermarkten in Apeldoorn ook thuisbezorging doen, maar de enige die dat deed is recent opgeheven.” Andere partijen melden dat thuisbezorging in Apeldoorn nog wel mogelijk is. Mocht een cliënt dit niet kunnen betalen, dan is een regeling met de gemeente eventueel mogelijk. Er is behoefte aan meer thuisbegeleiding: aan vrijwilligers die contacten leggen met eenzame mensen. Reactie gemeente: “Deze mensen moeten dan juist geen individuele activiteiten gaan doen, maar zijn gebaat bij groepsactiviteiten om uit dat isolement te komen. In Apeldoorn zijn meer dan 40 activiteitencentra, maar de mensen kunnen de weg hier naartoe wellicht niet vinden: daar moet wat aan gedaan worden”.
123
Regio Den Haag A. Inleiding De regio in het onderzoek bestaat uit de gemeente Den Haag. De gemeente onderneemt sinds eind 2008 actie om de gevolgen van de pakketmaatregelen lokaal in kaart te brengen en te zorgen voor een toegankelijk voorzieningenaanbod voor mensen die hun indicatie voor begeleiding (gedeeltelijk) verliezen.
B. Gevolgen van de maatregelen Omvang Naar aanleiding van de pakketmaatregelen heeft het College van B&W eind 2008 een aantal maatregelen genomen om de gevolgen op te vangen. Een van de maatregelen was het uitvoeren van een onderzoek naar de omvang en samenstelling van de cliëntengroep die begeleiding vanuit de AWBZ ontving, omdat met deze kennis mogelijke gevolgen voor de clienten beter kunnen worden ingeschat. Op grond van gegevens van het CIZ is duidelijk geworden dat op 1 januari 2009 7.350 mensen een geldig indicatiebesluit hadden in de gemeente Den Haag. Volgens het CIZ zouden circa 2.000 van hen in 2009 hun indicatie verliezen, volgens onderzoek van de gemeente Den Haag zelf gaat het om 2.500 mensen. Vooral ouderen en mensen met een licht psychiatrische beperking zouden worden getroffen. Licht verstandelijk gehandicapten hebben vooralsnog vooral te maken met een teruggang in het aantal geïndiceerde uren voor begeleiding. Eind november 2009 beschikt de gemeente over de gegevens van 750 cliënten die hun indicatie voor begeleiding (deels) zijn kwijtgeraakt1. Het valt de gemeente op dat weinig mensen zich bij het Wmo-loket of MEE hebben gemeld. Dit geldt zowel voor mensen die hun indicatie (deels) hebben verloren, als voor mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding hebben aangevraagd of in de oude situatie zouden hebben aangevraagd. In regio Den Haag heeft MEE daarom voor enkele gemeenten cliënten die voorheen begeleiding kregen, gebeld om te informeren naar hun eventuele behoefte aan alternatieve begeleiding. De cliënten kregen daarbij de vraag voorgelegd of zij door MEE of de gemeente geholpen wilden worden. De gemeente meldt dat uit deze ‘belactie’ is gebleken dat het merendeel van de geherindiceerde cliënten zelf een oplossing heeft gevonden. Niet duidelijk is op welke wijze de cliënten een oplossing hebben gevonden en of deze ook afdoende is. De verwachting van verschillende partijen in de regio is dat vanaf januari 2010 meer helderheid gaat komen over de gevolgen van de pakketmaatregelen omdat dan alle doelgroepen zijn geherindiceerd en de overgangsregeling niet langer geldt. Welzijnswerk (nog) niet toegerust voor alle doelgroepen Zorgaanbieders en welzijnsorganisaties vinden dat een deel van de problematiek door het welzijnswerk kan worden opgevangen. Echter, het welzijnswerk is (nog) niet toegerust om autistische kinderen en volwassenen met gedragsproblemen op te vangen.
1
Deze gegevens zijn door het CIZ met goedkeuring van de cliënt aan de gemeente verstrekt.
124
Inhoud van de problemen De grootste problemen als gevolg van de AWBZ pakketmaatregelen ontstaan bij ouderen die helemaal niet meer of veel minder naar de dagbesteding mogen. De verwachting is dat zij in een sociaal isolement geraken en zullen vereenzamen. Ook is er een verhoogd risico dat lichtdementerenden sneller intramuraal opgevangen zullen moeten worden, omdat zij niet langer begeleiding krijgen en de thuissituatie onder druk komt te staan. Tot slot delen de gemeente en zorgaanbieders de verwachting dat cliënten die individuele begeleiding kregen, zoals begeleiding bij de administratie, in de problemen zullen komen. Onduidelijk is echter welke cliënten een oplossing weten te vinden en welk type cliënt daadwerkelijk in de problemen gaat komen als gevolg van de pakketmaatregelen. Naast cliënten zullen naar verwachting ook mantelzorgers de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen merken. Er is veel vraag naar respijtzorg en dit zal toenemen. Kenmerkend voor mantelzorgers is volgens de mantelzorgorganisaties dat zij wel behoefte hebben aan ondersteuning maar hier vaak niet naar zoeken, ook niet binnen hun eigen netwerk. Knelpunten Weinig aanmeldingen bij MEE Weinig mensen melden zich bij MEE. Landelijk waren er oktober 2009 ongeveer 1100 aanmeldingen, in de regio (Leiden, Den Haag en Delft) waren dit er 137. De cliënten die zich wel melden bij de MEE hebben te maken met het wegvallen van vooral dagbesteding en in iets mindere mate individuele ondersteuning (een professional die 1x per week langskomt om te kijken hoe het gaat, meehelpt met boodschappen, administratie doet etc.). Het valt te bezien of het aantal aanmeldingen bij de MEE begin 2010 nog zal toenemen. De respondent wijst erop dat een groot deel van de cliënten haar herindicatie al heeft gehad. Niet-gebruik indicatie Tijdens de belactie onder mensen die hun indicatie voor begeleiding (deels) hebben verloren, is het MEE opgevallen dat een substantieel deel van de cliënten (vooral ouderen) hun indicatie in de praktijk niet verzilverden. Het gaat hierbij om indicaties voor dagopvang die door een huisarts zijn aangevraagd, maar om allerlei redenen nooit door de cliënt zijn geëffectueerd. Ondanks dat er sprake is van vermindering van begeleiding, hebben de pakketmaatregelen voor deze cliënten in de praktijk dus geen nadelige gevolgen.
C. Zoeken naar een alternatief De gemeente Den Haag vindt het belangrijk dat mensen die hun indicatie voor begeleiding verliezen, in staat worden gesteld een alternatief te vinden. De gemeente zorgt er daarom voor dat op websites en bij relevante informatiepunten juiste en toegankelijke informatie over de gemeentelijke voorzieningen beschikbaar is. Cliënten die bijvoorbeeld vragen hebben over de administratie worden doorverwezen naar Bureau Sociale Raadslieden. De gemeente ziet een centrale rol voor de ouderenadviseurs als het gaat om toeleiding van cliënten naar passende voorzieningen. Ouderenadviseurs zijn al actief in de wijken door bijvoorbeeld huisbezoeken af te leggen. Tijdens deze bezoeken probeert de ouderenadviseur het netwerk van de cliënten te activeren om zo de situatie van de cliënt te verbeteren. Ouderenadviseur zouden volgens verschillende respondenten nog meer deze rol als ‘organisator van ontmoeting’ moeten krijgen en pakken. De gemeente heeft het welzijnswerk opdracht gegeven de ouderenadviseurs een centrale rol te geven.
125
D. Ontwikkelingen in het aanbod Vanaf 2008 onderneemt de gemeente Den Haag actie om eventuele negatieve gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen (inclusief de maatregel psychosociaal) op te vangen. In 2008 heeft de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de pakketmaatregelen voor cliënten. Ook heeft de gemeente cliënten geïnformeerd over de pakketmaatregelen en mogelijke alternatieven. Daarnaast heeft de gemeente gewerkt aan het toegankelijk maken van het voorzieningenaanbod voor mensen die vanuit de AWBZ minder of geen begeleiding meer krijgen. Hiertoe heeft de gemeente sociaal case managers, sociaal raadslieden en A&I medewerkers ingezet. In 2009 lag de focus op het toerusten van bestaande voorzieningen op de nieuwe cliëntenstroom. In de praktijk komt dit vooral neer op het financieren van dagopvang voor ouderen voor wie de AWBZ begeleiding wegvalt. Daarnaast is er gekeken naar mogelijkheden voor het combineren van zorg- en welzijnsaanbod. Een zorgaanbieder oppert het initiatief om dagopvang te gaan bieden door een combinatie van zorgprofessionals, voor de cliënten die een AWBZ indicatie hebben, en vrijwilligers voor mensen zonder AWBZ indicatie. Deze vrijwilligers dienen bij hun werk ondersteund te worden door professionals vanuit het welzijnswerk. Aanbieders van zorg en welzijn in Den Haag vinden het belangrijk dat dergelijke alternatieven voor dagopvang vanuit de AWBZ in de verschillende wijken in Den Haag worden gerealiseerd. In november 2009 heeft de gemeente Den Haag een bijeenkomst georganiseerd voor zorgaanbieders, welzijns- en vrijwilligersorganisaties. Voorafgaand aan deze bijeenkomst heeft de gemeente een korte brainstorm georganiseerd met enkele aanbieders, om inzicht te krijgen in de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen in de praktijk en om input te krijgen voor de bijeenkomst. Het doel van de bredere bijeenkomst voor de gemeente was het verkrijgen van input voor het schrijven van een actieplan als antwoord op de AWBZ pakketmaatregelen. Dit actieplan moet leiden tot een samenhangende aanpak voor cliënten die hulp nodig hebben als alternatief voor de AWBZ begeleiding die zij voorheen ontvingen. Naar verwachting is het actieplan in de tweede helft van februari 2010 gereed. Centrale rol welzijnswerk Het welzijnswerk kan, volgens de deelnemers aan de bijeenkomst die door de gemeente is georganiseerd, veel doen om de gevolgen van de pakketmaatregelen te verzachten. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is wel dat het welzijnswerk niet voor alle groepen goed geëquipeerd is. Voor ouderen biedt het welzijnswerk al verschillende diensten, maar voor licht psychiatrische cliënten bijvoorbeeld niet. Bij het ontwikkelen van nieuwe diensten zal goed moeten worden gekeken naar de mogelijkheden die er zijn om deze ‘nieuwe’ doelgroepen binnen het welzijnswerk van dienst te zijn. Een aantal aanbieders merkt op dat bij het ontwikkelen van nieuwe diensten binnen het welzijnswerk er aandacht moet zijn voor een goede aansluiting met bestaande producten en diensten, zowel binnen de zorg als het welzijnswerk: als met een kleine aanpassing bestaande diensten gebruikt kunnen worden, dan geniet dit de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe diensten.
126
Versterking mantelzorg Om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen, wil de gemeente Den Haag de ontwikkelingen op dit vlak goed in de gaten houden. De afspraken uit het mantelzorgconvenant dat is afgesloten tussen de gemeente Den Haag en mantelzorgorganisaties moeten hier voor zorgen. Verder zet de gemeente in op het bereiken van jonge mantelzorgers en migranten, omdat deze groepen minder bekend zijn met het voorzieningenaanbod. Tijdens de bijeenkomst in november 2009 melden mantelzorgorganisaties dat het belangrijk is aandacht te besteden aan de ‘empowerment’ van mantelzorgers: zij moeten leren omgaan met hun situatie en geëquipeerd worden voor hun taak als mantelzorger. Ook is er behoefte aan meer mogelijkheden tot respijtzorg. ‘Netwerkcoaches’ kunnen mantelzorgers helpen bij het betrekken van het eigen (sociale) netwerk bij het bieden van begeleiding aan hun partner of familielid. Daarnaast kunnen ook (goed getrainde) vrijwilligers ingezet wordt voor mantelzorgondersteuning.
127
Regio Dordrecht en Zwijndrecht A. Inleiding De regio bestaat uit Dordrecht en Zwijndrecht. Beide gemeenten maken deel uit van het gemeentelijk samenwerkingsverband Drechtsteden. Binnen de Drechtsteden hebben ook zorgaanbieders zich verenigd. Dit samenwerkingsverband inventariseert de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen in de regio en voert hierover overleg met zorgaanbieders, gemeenten en MEE. Drechtsteden en Drechtzorg willen echter een stap verder gaan. 15 februari 2010 wordt een bijeenkomst gehouden om een meer fundamentele aanpak te ontwikkelen, zodat de gevolgen voor voornamelijk kwetsbare ouderen, de dementerenden en de jongeren met een licht verstandelijke handicap kunnen worden beperkt.
B. Gevolgen van de maatregelen Omvang Er is een redelijk beeld van de mensen die geen of minder begeleiding krijgen in deze regio. Uit het groepsgesprek (november 2009) blijkt dat in Zwijndrecht nog tweederde van de mensen moet worden geherindiceerd. Naar verwachting verliezen in Zwijndrecht 300 mensen (gedeeltelijk) hun indicatie voor begeleiding. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen hoeveel mensen in Dordrecht hun indicatie (deels) hebben verloren. De gemeenten en aanbieders zien dat vooral begeleiding bij administratie en sociale contacten en daarnaast dagopvang wegvalt. De gemeente ziet zichzelf afhankelijk van cliënten, MEE en zorgaanbieders om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de pakketmaatregelen. Tot nu toe ziet de gemeente vooral problemen bij mensen met een psychische grondslag (ontregelde huishoudens) en bij licht dementerenden en ouderen. De gemeente heeft de zorgaanbieders gevraagd alle cliënten die begeleiding verliezen (met toestemming van de cliënt) te melden bij MEE. Dit gebeurt in de praktijk ook, zij het slechts beperkt: vanuit Drechtsteden hebben 17 mensen zich bij MEE aangemeld. Uit de praktijk in Zwijndrecht blijkt dat inwoners zich vooral melden bij de vertrouwde organisaties zoals de bekende thuiszorgorganisatie en het ouderenwerk. Deze partijen overleggen ook met de cliënten wat alternatieven zijn voor de weggevallen zorg. Zij nemen dus eigenlijk het werk van MEE over. Naast de gemeenten en MEE brengt in deze regio de organisatie Drechtzorg de gevolgen van de pakketmaatregelen in kaart brengt. Drechtzorg verzamelt van de verschillende betrokken instellingen gegevens over mensen die (gedeeltelijk) hun begeleiding verliezen. Het gaat om 166 mensen in Drechtsteden, waarvan 28 uit Dordrecht en 15 uit Zwijndrecht (peildatum november 2009). Over deze aantallen treedt Drechtzorg in contact met de zorginstellingen en betrokken gemeenten. Al de mensen die hun begeleiding (deels) verliezen, worden bij MEE aangemeld. MEE onderzoekt vervolgens welke alternatieve voorzieningen er voor hen zijn. Tussen Drechtzorg en de Drechtstedengemeenten is hierover constant overleg en afstemming. De gemeente Zwijndrecht kiest ervoor om in 2010 een voorlopig antwoord te geven op de problematiek die voortkomt uit de pakketmaatregel. Zo wordt met elke cliënt die zijn/haar zorg verliest overlegd of de zorg kan worden opgevangen door hem/haarzelf, door familie/vrienden/buren. Zo nee, kan een vrijwillige - of welzijnsvoorziening dan een oplossing bieden (samen met de partners worden bijvoorbeeld extra koffiebijeenkomsten/eetcafe’s georganiseerd, ook zijn de kerken gestart met HIP-hulp in praktijk).
128
En als een collectieve welzijnsvoorziening niets kan betekenen heeft Zwijndrecht ook een aantal dagopvangplaatsen gereserveerd. Het gaat dan om mensen met zwaaroverbelaste mantelzorgers, grote eenzaamheidsproblematiek en een groot gezondheidsrisico. Voor Zwijndrecht geldt 2010 als leerjaar. Voor 2011 en verder wil de gemeente een definitieve aanpak ontwikkelen. Knelpunten Er is een aantal knelpunten: Ook al verwijzen gemeenten en aanbieders naar MEE voor ondersteuning bij het vinden van een alternatief, zijn er weinig cliënten die zich hier ook daadwerkelijk aanmelden. Doordat maar een beperkte deel van de cliënten is geherindiceerd, is er nog geen zicht op de gevolgen voor de totale groep aan cliënten die begeleiding krijgen. Ook ontbreekt inzicht in de gevolgen voor mensen die voor het eerst een indicatie voor begeleiding aanvragen bij het CIZ. Mensen met een chronische ziekte Een zorgaanbieder vertelt dat de problemen van chronisch zieken worden onderschat omdat deze mensen zich vaak beter voordoen dan ze zijn. Hun indicatie voor begeleiding vervalt dan, terwijl ze het wel nodig hebben. Een aanbieder vertelt het belangrijk te vinden dat mensen met een CVA een centraal aanspreekpunt hebben om de continuïteit van de ondersteuning in de gaten te houden. Op deze wijze wil de zorgaanbieder (de kosten van een) eventuele crisisopvang voorkomen.
C. Begeleiden bij zoeken van een oplossing Beide gemeenten verwijzen mensen die minder of geen begeleiding meer krijgen en zich melden aan het Wmo-loket, door naar MEE. MEE onderzoekt vervolgens samen met deze cliënten hoe zij in hun behoefte aan begeleiding kunnen voorzien. Sociale kaart is wenselijk Er is in de regio veel aanbod als het gaat om begeleiding. De zorgaanbieders merken op dat het verwijzers soms duizelt van het aanbod en zij niet weten naar wie zij een cliënt het beste kunnen verwijzen. De zorgaanbieders vinden het daarom belangrijk dat een goede sociale kaart komt. Zowel cliënten als verwijzers kunnen hier gebruik van maken om een passende voorziening te vinden. Casemanagers en ouderenadviseurs zijn belangrijk Om cliënten te helpen zet een lokale welzijnsorganisatie casemanagers in die kwetsbare mensen bezoeken en in kaart brengen welke begeleiding nodig is. De organisatie heeft goede contacten met de gemeente en verwijzers, waardoor zij in staat zijn cliënten te helpen met alternatieve begeleiding. Door de gehanteerde werkwijze heeft de organisatie ook zicht op mensen die voor het eerst begeleiding aanvragen bij het CIZ maar hier geen indicatie voor krijgen. Ouderenadviseurs vervullen vaak de rol van casemanager. Verschillende aanbieders in de regio hebben goede ervaringen met ouderenadviseurs en vinden dat zij bijdragen aan het creëren van een goed vangnet voor mensen die begeleiding nodig hebben, maar dit niet (meer) krijgen. Cliënt bij aanbieder houden of zorgen voor warme overdracht De verschillende zorgaanbieders en MEE benadrukken dat het belangrijk is dat de ondersteuning wordt geboden door een organisatie die de cliënten al kennen. Cliënten vinden het moeilijk met nieuwe personen en organisaties kennis te maken en een band op te bouwen.
129
Dat maakt het ook belangrijk dat zorgaanbieders zorgen voor een warme overdracht naar andere organisaties, indien zij de begeleiding zelf niet kunnen bieden. Bezwaar maken ‘loont’ Zorgaanbieders vertellen tijdens het groepsgesprek dat bezwaar maken ‘loont’. Zij hebben het gevoel dat het CIZ willekeurig indiceert: “Sommige cliënten met zware beperkingen krijgen geen indicatie maar mensen met een lichtere beperking wel, alleen maar omdat zij verbaal sterk zijn.” Een ander vertelt dat dementerenden soms tijdens een helder moment worden geïndiceerd waardoor zij geen begeleiding meer krijgen, terwijl zij alleen thuis kunnen blijven wonen dankzij de begeleiding. Door de situatie van de cliënt goed uit te leggen, krijgen de cliënten dankzij het bezwaar in veel gevallen alsnog begeleiding geïndiceerd. De Wmo-loketten in beide gemeenten verwijzen cliënten die een bezwaar hebben ingediend tegen het indicatiebesluit, naar MEE, ook als de bezwaarprocedure nog loopt. Op deze manier kan al tijdens de bezwaarprocedure de situatie van de cliënt in kaart worden gebracht en wordt voorkomen dat er tijd verloren is gegaan als het bezwaar niet wordt toegekend.
D. Ontwikkelingen in het aanbod Beide gemeenten maken deel uit van het samenwerkingsverband Drechtsteden. In dit verband wordt gesproken over de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Daarnaast hebben de gemeenten elk hun eigen aanpak. De gemeente Dordrecht richt zich vooral op het inventariseren van de problemen die haar burgers ondervinden door de AWBZ pakketmaatregelen. Vanuit de gemeente is er contact met MEE en het samenwerkingsverband Drechtzorg om inzicht te krijgen in deze gevolgen en voor mogelijke oplossingen voor geïnventariseerde problemen. De gemeente gaat er vanuit dat mensen die begeleiding verliezen, vaker gebruik zullen (moeten) maken van collectieve voorzieningen. Hoog bezoek aan Dordrecht In 2008 heeft staatssecretaris Bussemaker in drie steden een voorlichtingsbijeenkomst gehouden voor wethouders en betrokken Wmo-ambtenaren. Op deze avonden informeerde zij hen over de AWBZ Pakketmaatregelen. Eén van deze gesprekken is in Dordrecht gevoerd In september 2009 heeft Jan de Vries, woordvoerder van het CDA voor o.a. het AWBZ-dossier in de tweede kamer, de vestiging van het Leger des Heils in Dordrecht bezocht. Er werd gesproken over de knelpunten in de zorg ten gevolge van de pakketmaatregelen en de overheveling van AWBZ-middelen naar de Wmo. De woordvoerder toonde zich onder de indruk van de situatie en de geboden zorg.
De gemeente Zwijndrecht is gestart met een aantal acties om de gevolgen van de AWBZ veranderingen op te vangen. Allereerst heeft het deze gevolgen betrokken bij de evaluatie van het Wmo-beleid. De uitkomsten van deze evaluatie zijn ten tijde van het onderzoek nog niet bekend. Daarnaast probeert de gemeente oplossingen te vinden voor eventuele knelpunten in het aanbod. Omdat helder is dat er rondom de dagopvang problemen zijn, voert de gemeente verschillende gesprekken met aanbieders van dagopvang over hoe de dagopvang behouden kan worden voor mensen die hiervoor hun indicatie zijn verloren. Ook is de gemeente in gesprek met een buurgemeente over mogelijke oplossingen voor die situaties waarbij inwoners gebruik maken van dagopvang in een buurgemeente: meerdere Zwijndrechtenaren maken bijvoorbeeld gebruik van een voorziening in de Ablasserwaard.
130
De gemeente zoekt meer regionaal overleg over die doelgroepen waarvan de omvang beperkt zich. Volgens de gemeente is bijvoorbeeld de omvang van de groep verstandelijk gehandicapten die begeleiding uit de AWBZ verliezen, te klein om de specifieke behoeften van deze doelgroep te kunnen bedienen. De gemeente Zwijndrecht wil in 2010 de ervaringen van deze kleine groepen boven tafel krijgen om hier – samen met buurgemeenten - specifiek beleid voor te kunnen ontwikkelen. Tot slot wil de gemeente Zwijndrecht aansluiten bij initiatieven van burgers en cliënten. Het is nog niet duidelijk op welke wijze de gemeente vorm wil geven aan dit idee. In elk geval staat de gemeente er voor open bij te dragen aan initiatieven die sociale verbanden in wijken en collectieve voorzieningen versterken. Petitie vanuit de bevolking In augustus 2009 is namens een aantal oudere Zwijndrechtenaren een petitie aangeboden aan de wethouder Zorg en Welzijn. In deze petitie wordt het verlies van de indicatie voor de dagopvang door een groot aantal ouderen als knelpunt genoemd. Het gaat vooral om ouderen met lichte dementieverschijnselen die door de aangescherpte richtlijnen van het CIZ geen beroep meer mogen doen op de AWBZ. De ouderen menen dat zij zonder dagopvang gedoemd zijn tot eenzaamheid en een verslechtering van hun leefsituatie. De dagopvang biedt hen structuur, afwisseling, gezelligheid en voorkomt eenzaamheid. Meer hulp van de mantelzorgers vinden zij niet realistisch. De gemeente heeft toegezegd de informatie en signalen uit de petitie als input te gebruiken om de gevolgen van de pakketmaatregelen voor de situatie in Zwijndrecht in beeld te brengen.
Wijkgericht werken In beide gemeenten is er (veel) aandacht voor wijkgericht werken. Een aanbieder denkt dat de wijknetwerken die nu voor dementerenden en licht verstandelijk gehandicapte jongeren bestaan, ook voor andere doelgroepen kunnen worden ingezet. In deze netwerken werken de gemeenten, corporaties en verschillende aanbieders samen op wijkniveau om zorg te dragen voor passende ondersteuning van de doelgroep. Het idee is dat de verschillende partijen korte lijnen met elkaar onderhouden, waardoor zij cliënten makkelijker en sneller doorverwijzen indien de situatie van de cliënt verandert en nieuwe of andere begeleiding wenselijk is. Door de cliënten in hun eigen omgeving te ontmoeten, is het makkelijker om eventuele problemen inzichtelijk te maken. Conciërges en beheerders van woningbouwcorporaties spelen daarbij een belangrijke rol. Zij ontvangen tijdens hun werk veel signaleren over de situatie van de bewoners van een complex en kunnen deze mensen doorverwijzen naar de gemeente, schuldhulpverlening, zorgaanbieders of welzijnsorganisaties. Meer vrijwilligers inzetten De deelnemers aan het groepsgesprek waarderen de initiatieven die er zijn om vrijwilligers in te zetten bij het bieden van begeleiding. Er zijn verschillende zorgaanbieders die samenwerking hebben gezocht met vrijwilligersorganisaties met als doel meer vrijwilligers in te zetten bij het bieden van zorg. Daarnaast leeft het idee om mensen die voorheen begeleiding kregen, in te zetten als vrijwilligers. Een kanttekening bij deze optie is dat deze voormalige cliënten meer aansturing nodig hebben dan de gebruikelijke vrijwilligers, waardoor deze optie mogelijk te veel tijd kost van de beroepskrachten. De deelnemers aan het groepsgesprek vinden het belangrijk dat vrijwilligers zo veel mogelijk binnen de eigen wijk worden ingezet. Dit versterkt de sociale verbanden in de buurt en maakt het werk leuker voor vrijwilligers en cliënten. In beide gemeenten streven vrijwilligersorganisaties hier al naar.
131
Voorkomen overbelasting mantelzorgers Door het wegvallen van begeleiding ontstaat het risico dat mantelzorgers overbelast raken. In beide gemeenten bestaan er verschillende organisaties die mantelzorgondersteuning bieden. De gemeente Dordrecht heeft daarnaast in 2009 extra aandacht besteed aan het informeren van huisartsen over de mogelijkheden voor mantelzorgondersteuning in de gemeente, zodat zij mantelzorgers tijdig verwijzen.
E. Knelpunten in het aanbod Tijdens het groepsgesprek komen enkele knelpunten in het (gebruik van het) aanbod naar voren: Er zijn (te) weinig voorzieningen voor allochtone ouderen en licht verstandelijk gehandicapten die behoefte hebben aan begeleiding (vanuit de Wmo). Het project dementie in de ketenzorg komt in gevaar als het niet meer door het Algemeen Maatschappelijk Werk kan worden gefinancierd. Er zijn te weinig vrijwilligers om aan de toenemende hulpvragen te voldoen. Vrijwilligers hebben ook niet altijd de kennis en kunde die nodig is om bepaalde doelgroepen te begeleiden, bijvoorbeeld als het gaat om mensen met beginnende dementie. Cliënten krijgen mogelijk in toenemende mate van verschillende partijen begeleiding. Zij vinden het vervelend te maken te hebben met verschillende begeleiders. Er is behoefte aan één aanspreekpunt per cliënt. De eigen bijdrage die betaald moet worden voor voorzieningen uit de Wmo, leidt mogelijk tot uitval van cliënten.
132
Regio Enschede en Losser A. Inleiding Deze regio bestaat uit de gemeenten Enschede en Losser1. De gemeenten verschillen van elkaar in de aanpak van de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen door hun verschillende visie op de compensatieplicht. De gemeente Enschede hanteert een proactieve aanpak en werkt actief aan het ontwikkelen van aanbod. De gemeente Losser richt zich op het ontwikkelen van oplossingen voor die mensen die zich aan het zorgloket melden.
B. Gevolgen van de maatregelen Gemeente Enschede De gemeente Enschede heeft in december 2008 voor alle aanbieders een bijeenkomst georganiseerd over de AWBZ pakketmaatregelen. De aanbieders waren hier destijds nog niet mee bekend. Vervolgens heeft de gemeente in mei 2009 een tweede bijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst heeft de gemeente gevraagd wat de zorgaanbieders merken van de pakketmaatregelen en welke rol zij willen spelen bij het ontwikkelen van passend aanbod voor mensen die begeleiding (deels) verliezen. De zorgaanbieders reageerden hier volgens de gemeenten gelaten op; zij voelen geen (nog) urgentie. Gemeente Enschede heeft in mei 2009 een tweede bijeenkomst georganiseerd, die mede was bedoeld voor andere gemeenten en zorgaanbieders uit de regio. Deze bijeenkomst stond in het teken van het gezamenlijk inventariseren van mogelijke oplossingen. De gemeente Enschede heeft ook cliëntgegevens bij het CIZ aangevraagd. Eind 2009 heeft het CIZ gegevens opgeleverd van 350 cliënten die minder of geen begeleiding krijgen. De gemeente gaat deze cliënten persoonlijk benaderen om hun begeleidingsvraag in beeld te brengen. Gemeente Losser De gemeente Losser heeft volgens eigen zeggen beperkt actie ondernomen, omdat nog niet alle cliënten zijn geherindiceerd. De gemeente Losser heeft als beleid dat zij mensen die geen of minder begeleiding krijgen niet actief benadert. De gemeente laat het initiatief bij de cliënten en de aanbieders. Dit is in lijn met het gedachtegoed van de Wmo waarin wordt gesteld dat mensen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het organiseren van ondersteuning als zij dat nodig hebben. Wanneer zij hiertoe niet in staat zijn, kan de gemeente bezien wat zij kan betekenen vanuit de Wmo (dit is het ‘nee, tenzij principe’). De gemeente Losser heeft bij het CIZ de cliëntgegevens aangevraagd en gebruikt deze samen met de algemene rapportages van CIZ in de afstemming met andere organisaties. Om een passend aanbod van voorzieningen te creëren, is de gemeente Losser lid van het Platform Wonen en Welzijn. Dit platform inventariseert de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen in de gemeente en zoekt gezamenlijk naar oplossingen voor geïnventariseerde problemen. Het Platform bestaat uit vertegenwoordigers van een woningcorporatie, welzijnsorganisatie en zorgorganisaties en de gemeente.
1
Beide gemeenten maken onderdeel uit van het gemeentelijke samenwerkingsverband Twente, dat uit 14 gemeenten bestaat.
133
Omvang Eind 2009 hebben circa 1.000 cliënten in Enschede het bericht ontvangen dat zij geen of minder begeleiding krijgen. Voor de gemeente is het belangrijk inzicht te krijgen in de begeleidings-behoefte die deze mensen hebben. De gemeente Enschede heeft in dat kader al voor de invoering van de pakketmaatregelen voor veertien klantengroepen in kaart gebracht welke AWBZ-begeleiding zij verliezen, het daaruit volgende verwachte gebruik van voorzieningen en druk op de Wmo, evenals de verwachte tekorten. De gemeente Enschede heeft drie klantgroepen daarna centraal gesteld: Licht dementerenden. Licht verstandelijk gehandicapten. Mensen met psychiatrische aandoeningen. Naar aanleiding van gesprekken met MEE en de stichting Informele Zorg heeft de gemeente de doelgroep van mensen met auditieve problemen aan deze lijst toegevoegd. De gemeente Enschede benadrukt tijdens het groepsgesprek dat ondanks de uitgevoerde inventarisatie meer inzicht nodig is in klantenstromingen: om wie gaat het en in welk volume? Pas dan zal het mogelijk zijn om zorg te dragen voor passend aanbod. Mensen met licht psychiatrische aandoening Zorgaanbieders en de gemeente verwachten problemen bij mensen met een licht psychiatrische aandoening. Deze mensen krijgen begeleiding aan huis, waardoor een zorgverlener zicht heeft op de situatie van de cliënt: Hoe gaat het met de cliënt? Is het huis op orde? Zijn er geen schulden? De genoemde partijen zijn bang dat als begeleiding wegvalt, niemand meer de vinger aan de pols houdt bij deze cliënten en grotere problemen kunnen ontstaan. Dit zal leiden tot meer druk op gemeentelijke voorzieningen, zoals hulp bij het huishouden (HH2) en mogelijk ook schuldhulpverlening. De gemeente Enschede kiest om deze reden voor een outreachende benadering ten aanzien van de pakketmaatregelen en wil mensen die geen of minder begeleiding krijgen naar herindicatie zelf opzoeken om grotere problemen te voorkomen.
In de gemeente Losser hadden 260 mensen een indicatie voor begeleiding vanuit de AWBZ. In november 2009 zijn 60 van deze cliënten geherindiceerd. Hiervan hebben tussen de vijf en tien cliënten zich gemeld bij de gemeente. De welzijns- en vrijwilligersorganisaties melden overigens tijdens het groepsgesprek dat zij een toename zien in de vraag naar begeleiding en de druk op mantelzorgers. Een toename van het gebruik van gemeentelijke voorzieningen wordt niet gesignaleerd. Problemen Er is een aantal groepen cliënten die door de AWBZ pakketmaatregelen in de problemen komt. Naast de doelgroepen die de gemeente Enschede heeft geïnventariseerd, gaat het volgens de deelnemers aan het groepsgesprek om de volgende groepen. Mensen met klasse 1 Een verwijzer maakt zich zorgen over de groep cliënten die klasse 1 begeleiding krijgt voor administratieve ondersteuning. Dit is een lichte vorm van begeleiding, maar voorkomt dat mensen in de schulden komen. Als deze begeleiding wegvalt, krijgen de cliënten een administratiecursus aangeboden. Volgens de verwijzer is dit een tijdelijke oplossing, omdat het gericht is op activering en het aanleren van vaardigheden. Een deel van de doelgroep heeft echter structurele begeleiding nodig. Dit geldt ook voor andere kortdurende vormen van begeleiding die gericht zijn op het aanleren van vaardigheden, zoals een cursus vrienden maken of individuele begeleiding bij het invullen van de dagbesteding.
134
Allochtone cliëntgroepen Een ander mogelijk knelpunt zijn allochtone cliëntengroepen. De gemeente Enschede heeft twee groepen geïnventariseerd voor wie op dit moment geen passend alternatief aanbod bestaat: De dagopvang voor Turkse vrouwen is problematisch. Bij deze vrouwen spelen meerdere problemen (taal, financieel, in het gezin). De opvang hoort volgens de gemeente thuis binnen het welzijnswerk maar binnen het welzijnswerk zijn voor deze doelgroep nog geen oplossingen gecreëerd. Ditzelfde geldt voor dagopvang voor een Syrisch-orthodoxe groep in Enschede. De vraag is volgens de gemeente of algemene welzijnsvoorzieningen voor deze groep geschikt zijn en of zij hiervan gebruik zullen maken. Mensen die dagopvang kregen In de regio zijn veel mensen die hun indicatie voor dagopvang verliezen. In Enschede hebben 90 mensen geen indicatie voor dagopvang meer gekregen. Van deze mensen zijn 60 in beroep gegaan. Van 30 tot 40 procent wordt de indicatie bijgesteld. In Losser is inmiddels een dagopvanglocatie gesloten omdat er minder vraag was. Problemen rondom herindicaties Tijdens het groepsgesprek benoemen de deelnemers de volgende problemen rondom de herindicaties. Bij telefonische herindicaties hebben mensen niet altijd door dat het om een indicatie gaat. “Een cliënt krijgt een telefoontje en neemt op. ‘ Hoe gaat het met u” wordt gevraagd. “ Ja, goed” is het antwoord. De hele indicering wordt stopgezet en de cliënt ontvangt geen ondersteuning meer.” Het CIZ herindiceert op basis van oude gegevens. Cliënten weten niet hoe ze de papieren moeten invullen.
C. Begeleiding bij zoeken naar alternatief De gemeente Enschede verwijst cliënten die zich bij het Wmo-loket melden, in eerste instantie naar bestaande voorzieningen; de gemeente Losser verwijst naar de MEE. Op deze manier willen de gemeenten een zo goed mogelijk alternatief bieden. Om goed door te kunnen verwijzen, wil de gemeente Enschede de sociale kaart begeleiding verbeteren, zodat helder is welke organisaties wat voor soort ondersteuning bieden. Daarnaast raadt de gemeente Enschede cliënten die zich bij de gemeente melden aan een bezwaar in te dienen. Volgens de gemeente duurt een bezwaarprocedure lang, maar leidt het vaak tot een herziening van de indicatie. Zolang de bezwaarprocedure loopt biedt de gemeente geen voorzieningen. Dit geldt ook voor de gemeente Losser.
D. Ontwikkelingen in het aanbod Gemeente Enschede De gemeente Enschede heeft in 2008 het welzijnsaanbod in kaart gebracht dat beschikbaar is voor mensen die begeleiding uit de AWBZ (deels) verliezen. Het aanbod is onderverdeeld in leefgebieden. Het overzicht bevat informatie over reguliere aanbieders en aanbod. Aangepaste en/of gewenste nieuwe voorzieningen zijn nog niet in kaart gebracht. De inventarisatie is de basis geweest voor strategisch overleg (december 2008) met instellingen die bij de ondersteuning van (ex-)AWBZ-cliënten zijn (of worden) betrokken. Deze bijeenkomst was bedoeld om informatie te delen en te komen tot een gecoördineerde reactie op de in-
135
voering van de pakketmaatregel1. Het is nog niet duidelijk wanneer het gewenste nieuwe aanbod ontwikkeld zal worden, hoe het eruit zal zien en door welke organisatie(s) het uitgevoerd zal worden. De gemeente wil op het gebied van begeleiding beleid ontwikkelen dat in de lijn van de Wmo ligt. Dit beleid moet helder maken hoe de gemeente participatie ziet en daarmee hoe de gemeente mensen met een begeleidingsvraag wil ondersteunen. De gemeente wil hiermee ook de AWBZ en de Wmo beter op elkaar laten aansluiten. Gemeente Losser Wat het ontwikkelen van nieuw aanbod betreft, richt de gemeente zich volgens eigen zeggen op de ontwikkelingen in Enschede. De gemeente heeft zelf (te) weinig capaciteit om een inventarisatie van hiaten in het aanbod uit te voeren. Doordat het maar om een klein aantal cliënten gaat, is het volgens de gemeente niet efficiënt hiervoor nieuwe voorzieningen te ontwikkelen. Als cliënten in de knel komen, dan organiseren de gemeentelijke Wmoconsulenten een uitvoerdersoverleg met leden van het Platform Wonen en Welzijn (zie eerder). Tijdens een dergelijk overleg wordt bekeken of een oplossing op maat kan worden gevonden. Er zijn daarnaast twee zorgorganisaties actief in de gemeente Losser die nieuw aanbod willen ontwikkelen voor mensen die geen AWBZ indicatie meer krijgen voor dagopvang. De gemeente onderzoekt de mogelijkheden een financiële bijdrage aan deze dagopvang te leveren, maar benadrukt te werken vanuit het principe ‘nee, tenzij’: “De gemeente heeft een verantwoordelijkheid als mensen niet zelf voor een oplossing kunnen zorgen. Het is echter niet zo dat de gemeente de verantwoordelijkheid voor de begeleiding uit de AWBZ overgeheveld heeft gekregen. Sommige zorgaanbieders zien dit wel zo: oh, nu moet de gemeente ons aanbod betalen. Als reactie op de nieuwe situatie kreeg de gemeente het verzoek om de dagopvang bij een verzorgingshuis te betalen zoals deze voorheen uit de AWBZ werd betaald. Zo werkt het niet. De gemeente is hier bewust terughoudend in.” Omdat mantelzorgers mogelijk de weggevallen begeleiding op zich nemen, heeft de gemeente Losser een mantelzorgonderzoek laten uitvoeren. Hieruit bleek dat overbelasting een risico is voor (een deel van de) mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen heeft de gemeente Losser de onderwerpen respijtzorg en ruilzorg in de Wmo-verordening opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente Losser in 2008 geprobeerd de extra kosten die een mantelzorger maakt, te compenseren via de pilot Persoonsgebonden Budget Welzijn. In 2009 heeft de gemeenteraad van Losser uit haar eigen budget respijtzorg mogelijk gemaakt. Door de bezuinigingen is vanaf 2010 geen extra budget beschikbaar om mantelzorgers voor extra kosten te compenseren.
1
Door het ontbreken van een schriftelijk publiek verslag van de bijeenkomst is er geen inzicht in de besproken onderwerpen en de gemaakte afspraken.
136
Regio Haarlem en Heemstede A. Inleiding Deze regio bestaat uit de gemeenten Haarlem en Heemstede. Beide gemeenten proberen actief inzicht te krijgen inde gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen voor hun burgers. In het ontwikkelen van passend aanbod ervaren zij problemen doordat het inzicht in de gevolgen beperkt is.
B. Gevolgen van de maatregelen Omvang Zowel in Haarlem als Heemstede is er eind 2009 weinig zicht op het aantal en type cliënten dat door de pakketmaatregelen minder begeleiding krijgt. De gemeente Haarlem heeft hierover gesprekken gevoerd met het zorgkantoor en het CIZ, maar dit leverde onvoldoende informatie op om een beeld te kunnen schetsen van de lokale gevolgen van de maatregelen. Ook doet de gemeente Haarlem onderzoek naar alle mensen die geen of minder begeleiding krijgen en toestemming hebben gegeven aan het CIZ om hun gegevens door te geven aan gemeente (Op peildatum tot 1-11-2009 gaat het om 220 van de 354 mensen ). Aan de 220 mensen is een brief verstuurd dat ze gebeld gaan worden door MEE. MEE belt de cliënten vervolgens op, inventariseert hun situatie en ondersteuningsbehoefte en voorziet de cliënten van advies over mogelijke oplossingen. De gemeente levert dit een beeld op van de problemen die de cliënten ervaren als gevolg van de pakketmaatregelen. Uit de gemeentelijke rapportages van het CIZ is duidelijk geworden dat 354 cliënten in Haarlem geen indicatie meer krijgen of voor minder uren zijn geïndiceerd (peildatum 1 november 2009). In Heemsstede is duidelijk dat 24 cliënten (90% van het totale aantal mensen dat dagopvang had en geherindiceerd is) geen dagopvang meer krijgen. Onduidelijk is echter welk percentage van het aantal te herindiceren mensen, is geherindiceerd en wat de grondslag is van de mensen die minder of geen begeleiding meer krijgen. Daardoor hebben de gemeenten weinig zicht op de begeleidingsvraag die aan hen voorgelegd zal worden. Duidelijk is voor beide gemeenten dat meerdere mensen te maken krijgen met het wegvallen van de dagopvang. Zorgaanbieders zien daarnaast ook jonge kinderen die begeleiding verliezen (bijvoorbeeld op de peuterspeelzaal of individuele begeleiding in de gezinssituatie). Een welzijnsorganisatie neemt een toename van aanvragen voor begeleid vervoer waar. Daarnaast merken de verschillende deelnemers aan het groepsgesprek dat mantelzorgers zwaarder worden belast, vooral als het gaat om verzorgers van licht verstandelijke jeugd. Als een problematische groep noemen de aanbieders ook de mensen die tijdens een telefonische herindicatie een positief beeld schetsen van zichzelf. Cliënten die zich soms beter voor dan ze zijn en zeggen dan dat ze bepaalde activiteiten zelf kunnen terwijl dat in de praktijk niet zo is. Een positieve noot Een aanbieder vertelt dat de pakketmaatregelen soms positief uitwerken: “Sommige mensen gaan naar een andere groep voor dagbesteding, bijvoorbeeld binnen het welzijnswerk. Daar komen ze vervolgens beter tot hun recht, omdat ze eigenlijk te goed waren voor de AWBZ-doelgroep. Deze lichte groep past beter binnen de welzijnsdoelgroep.
137
Tijdens het groepsgesprek maken de deelnemers duidelijk waarom het nog niet mogelijk is een totaaloverzicht te hebben van de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Zo zijn nog niet alle cliënten geherindiceerd, lopen er nog verschillende bezwaarprocedures of zijn cliënten (o.a. door de overgangsregeling) zich niet bewust dat zij hun begeleiding gaan verliezen. De deelnemers benadrukken tijdens het groepsgesprek ook dat mensen het moeilijk vinden om de formulieren in te vullen, kennis te maken met een nieuwe organisatie of zorgverlener, of niet weten waar ze een alternatief aanbod kunnen vinden. Deze cliënten denken volgens een aanbieder: “Hou alsjeblieft op, ik word zo moe van dat gedoe, dan maar geen begeleiding.” Daarnaast zijn er onder de mensen die voorheen begeleiding kregen, veel mensen zijn die zorg liever uit de weg gaan. Deze mensen komt het goed uit dat zij niet langer begeleiding krijgen. Het gaat hierbij om cliënten met beginnende dementie die dagopvang kregen ter ontlasting van de mantelzorg en nu weer 'lekker' thuis zitten of cliënten met GGZ problematiek die eigenlijk niet naar de dagopvang wilden. Ook de doelgroep licht verstandelijk gehandicapte jongeren die in contact zijn geweest met justitie, vinden het volgens een aanbieder prettig als zij niet langer begeleiding krijgen.
C. Begeleiden naar een oplossing Wmo-loket als verwijzer naar het begeleidingsaanbod De gemeente Heemstede vertelt tijdens het groepsgesprek expliciet over de versteviging van het Wmo-loket. Als cliënten aan het Wmo-loket komen, wordt gekeken hoe eventuele problemen in de eigen omgeving kunnen worden opgelost, daarna wordt gekeken naar collectieve voorzieningen. Als hiermee het probleem niet kan worden opgelost, onderzoeken we de mogelijkheid individuele voorzieningen vanuit de Wmo in te zetten, bijvoorbeeld een zwaardere vorm van hulp bij het huishouden. In een enkel geval leidt ook deze optie niet tot een goede oplossing en koopt de gemeente begeleiding in bij een zorgaanbieder. Wanneer de situatie van de cliënt zeer ingewikkeld is, schakelt het Wmo-loket de MEE in. MEE gaat dan op huisbezoek om de situatie van de cliënt in beeld te brengen en de gemeente van advies te voorzien. Vaker zwaardere vormen van hulp bij het huishouden Het Wmo-loket van de gemeente Heemstede voert standaard huisbezoeken uit als er hulp bij het huishouden wordt aangevraagd. Hierdoor heeft de gemeente zicht op eventuele behoeften aan begeleiding die aanvragers hebben. Dit heeft tot gevolg dat relatief vaak hulp bij het huishouden 2 en 3 wordt geleverd (d.w.z. aan cliënten die zelf geen regie kunnen voeren).
Hernieuwde aanvraag of bezwaar Zorgaanbieders zetten zich in om de huidige begeleiding te kunnen blijven bieden aan hun cliënten: “Als mensen hun indicatie verliezen, dienen we een hernieuwde aanvraag in met een sterke motivatie.” Bij de aanvraag letten de aanbieders specifiek op de beleidsregels waardoor de aanvrager vaker wordt toegekend. Bezwaren kunnen worden ingediend tegen het indicatiebesluit indien er sprake is van een inhoudelijke verandering in de zorgvraag of met een uitgebreidere motivatie dan bij de herindicatie was verstrekt.
138
D. Ontwikkelingen in het aanbod De twee gemeenten verschillen in de wijze waarop zij zorgdragen voor voldoende alternatief aanbod voor de mensen die geen of minder begeleiding uit de AWBZ meer krijgen. Doordat er weinig zicht is op de gevolgen van de maatregelen, ervaren beide gemeenten problemen bij het ontwikkelen van passend aanbod. Zoals een gemeente het verwoord: “Je kunt door een gebrek aan inzicht in de hulpvragen die gaan komen, geen projecten van de grond krijgen.” De gemeenten ervaren de problematiek ‘veelkoppig’: er zijn verschillende grondslagen en behoeften. Dit zorgt ervoor dat ook een veelvoud aan oplossingen nodig zullen zijn om de verschillende hulpvragen die op de gemeenten af gaan komen, te beantwoorden. Gemeente Haarlem De gemeente Haarlem heeft in september 2009 een gesprek gehad met zorgaanbieders, welzijns- en vrijwilligersorganisaties. Dit gesprek had tot doel het huidige aanbod en hiaten daarin in kaart te brengen en gezamenlijk na te denken over mogelijke oplossingen. Als gevolg hiervan zegt de gemeente dat het veld druk aan de slag is gegaan: er zijn veel ideeën ontwikkeld en veel contacten gelegd. Vervolgens heeft de gemeente Haarlem gewerkt aan een plan van aanpak voor 2010 voor de opvang van mensen die als gevolg van de maatregelen tussen wal en schip krijgen te vallen. Het plan is gericht op het versterken van sociale verbanden in de wijken en het ontwikkelen van collectieve voorzieningen. Het verstrekken van een subsidie (zie onder) maakt onderdeel uit van het plan. Subsidie voor (ontwikkeling) begeleidingsaanbod De gemeente heeft besloten de middelen van de oude AWBZ-functie Ondersteunende Begeleiding en de compensatiegelden van het rijkin te zetten om zoveel mogelijk continuïteitsproblemen voor cliënten te voorkomen. Het verstrekt hiertoe subsidie aan instellingen voor het creëren van passende collectieve voorzieningen voor zowel bestaande als nieuwe cliënten. Denk bijvoorbeeld aan dagarrangementen waarbij ook vervoer en maaltijden worden geboden, inloopvoorzieningen en begeleiding voor mensen met een psychiatrische beperking. Bij het toekennen van de subsidie worden tussen de gemeente en de aanbieder prestatieafspraken gemaakt.
Gemeente Heemstede De gemeente Heemstede heeft in de voorbijgaande maanden op individueel niveau verschillende zaken geregeld (zie onderdeel C). Naast het versterken van de Wmo-loketfunctie richt de gemeente zich op het informeren van huisartsen over passend aanbod, zodat huisartsen mensen met een behoefte aan begeleiding goed kunnen verwijzen. Als de gemeente meer zicht heeft op de gevolgen van de pakketmaatregelen voor haar burgers, wil de gemeente samen met zorgaanbieders, welzijnsorganisaties en vrijwilligersorganisaties zorgen voor passend aanbod. Voor de bekostiging hiervan heeft de gemeente de compensatiegelden van het rijk gereserveerd. Tot nu toe biedt de gemeente vooral maatwerkoplossingen aan de mensen die zich aan het loket melden. Dit aantal is overigens nog beperkt. De gemeente denkt dat veel mensen zich na 1 januari 2009 aan het loket gaan melden. Dat is op het moment dat alle cliënten zijn geherindiceerd en de begeleiding daadwerkelijk wegvalt.
139
Samenwerking gemeente en aanbieders Uit het groepsgesprek blijkt dat er behoefte is aan uitwisseling tussen gemeenten en zorgaanbieders over hoe het bestaande aanbod te behouden en nieuw aanbod te creëren. Gemeenten willen meer inzicht hebben in de sociale kaart en aanbieders willen meer weten over de gevolgen van de pakketmaatregelen en aan welk type begeleiding behoefte is in de regio. Communicatie over en weer tussen de verschillende partijen bestaat al. In Haarlem worden bijvoorbeeld ‘ronde tafel overleggen’ georganiseerd waarbij verschillende betrokken partijen met elkaar in gesprek gaan over de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Deze gesprekken dragen bij aan een beter inzicht in de lokale sociale kaart voor begeleiding. De aanbieders zijn tevreden over deze gesprekken. Zoals een verwijzers zegt: “Daar moeten we in 2010 verder mee: elkaar opzoeken.” Een aanbieder vertelt: “Het is belangrijk te weten voor wie en waar ik mijn expertise voor moet inzetten. Het is onduidelijk waar we op moeten inzetten. Wat komt er? Zodra er een beetje helderheid hierover is, is het goed als de gemeente ons uitnodigt. Dan kunnen we kijken wat we kunnen doen. Het initiatief moet bij gemeente of MEE liggen, die hebben er als eerste zicht op de cliënten waar het om gaat en de ondersteuningsbehoefte die er is.
Ook tussen regiogemeenten bestaat er onderling overleg, bijvoorbeeld over de vraag of clienten uit de ene gemeente gebruik mogen maken van de diensten in een andere gemeente. Tot nu toe konden cliënten kiezen tussen verschillende voorzieningen in de regio. De vraag is in hoeverre dat mogelijk is en blijft nu gemeenten het begeleidingsaanbod gaan aanbieden. Inzet van vrijwilligers Vrijwilligers kunnen een belangrijke bijdrage leveren als het gaat om begeleiding, al neemt de vraag naar vrijwilligers tot nu toe slechts beperkt toe in de regio. Een aanbieder ziet goede mogelijkheden voor het inzetten van vrijwilligers bij bijvoorbeeld dagopvang voor ouderen, waar een beroepskracht de groep en vrijwilligers kan begeleiden en signalen van verslechtering in de situatie van de cliënten kan opvangen. Daarbij kunnen in sommige gevallen ook cliënten die voorheen begeleiding kregen, als vrijwilliger worden ingezet: “Dit is erg positief voor henzelf, zien dat zij iets kunnen betekenen, iets voor de groep kunnen doen op een laagdrempelige manier, dat is een opsteker. Terwijl ze toch ook zelf ondersteuning krijgen tegelijkertijd.” Tijdens het groepsgesprek wordt ook opgemerkt dat er naast lager opgeleide vrijwilligers juist ook vraag is naar hoger opgeleide vrijwilligers.
140
Regio Heerlen, Landgraaf en Onderbanken A. Inleiding De regio bestaat uit de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Onderbanken. Deze gemeenten zijn samen met andere gemeenten onderdeel van het samenwerkingsverband Parkstad Limburg. Parkstad Limburg heeft bij bekendmaking van de AWBZ pakketmaatregelen besloten gezamenlijk actie te ondernemen. In het kader van de genoemde maatregelen is een werkgroep opgericht bestaande uit beleidsambtenaren van de betrokken gemeenten. De werkgroep heeft een plan van aanpak ontwikkeld, waarin de te ondernemen acties tot 1 januari 2010 zijn opgenomen. Het plan had tot doel het effect van de pakketmaatregel en mogelijke oplossingen zichtbaar te maken op regionaal en lokaal niveau. De ambtelijke werkgroep is, op gewenste tijdstippen, uitgebreid met vertegenwoordigers van zorg- en welzijnsorganisaties. Deze grotere groep wordt de “Denktank” genoemd, en was vooral bedoeld om samen met het werkveld de verdere acties vorm te geven of uit te voeren. De gemeente Landgraaf is in het gehele traject de voortrekker.
B. Gevolgen van de maatregelen Parkstad Limburg heeft de beleidsnotitie “AWBZ-pakketmaatregel, gevolgen en maatregelen in Parkstad’ geschreven. In deze notitie staat vermeld dat mensen die hun indicatie voor begeleiding (deels) verliezen niet tussen wal en schip mogen raken. De gemeenten constateren in de beleidsnotitie dat de middelen die zij ontvangen in het kader van de integratie-uitkering Wmo niet voldoende zijn om de diensten via een individuele voorziening te leveren. De gemeenten bieden wel collectieve voorzieningen aan, en bij hoge uitzondering is een individuele oplossing mogelijk. Er is echter geen zicht waar dat nodig is. De betrokken gemeenten zullen daarom moeten inventariseren welke collectieve voorzieningen in aanmerking komen voor de cliënten die voorheen begeleiding uit de AWBZ kregen, en welke diensten vooralsnog niet geleverd kunnen worden. In de notitie staat dat de gemeenten vooral verwachten de gevolgen te in voorliggende voorzieningen als ouderenwerk, maatschappelijk werk en brede welzijnsvoorzieningen. Uit het groepsgesprek komt naar voren dat in Parkstad Limburg, net als in de overige regio’s, weinig zicht is op de mensen die door de AWBZ pakketmaatregelen hun begeleiding (deels) verliezen. Zowel bij de gemeenten als de MEE zijn er nauwelijks aanvragen om alternatieve begeleiding binnengekomen. Tot nu toe hebben vooral mensen met ouderdomsklachten zich bij de gemeenten en MEE gemeld. De deelnemers aan het groepsgesprek verwachten dat begin 2010 het aantal aanmeldingen bij MEE sterk zal toenemen, omdat dan alle cliënten daadwerkelijk minder of geen begeleiding meer krijgen. Daarnaast hebben de gemeenten informatie gekregen van het CIZ, maar deze is volgens de gemeenten onvoldoende om beleid te kunnen ontwikkelen. De werkgroep heeft op basis van gegevens van het CIZ en meldingen bij de Wmo-loketten en bij MEE een beeld opgesteld van de gevolgen van de pakketmaatregelen in de betrokken gemeenten.
141
Om het inzicht te verdiepen, ontwikkelde de ambtelijke werkgroep eind 2009 een monitor. De monitor maakt gebruik van gegevens van het CIZ, MEE en de betrokken Wmo-loketten en bevat informatie over de uitval van begeleiding, nieuwe hulpvraag, de aanwezige aanbieders en het aanbod aan collectieve voorzieningen en de kosten. De monitor is naar verwachting op 1 januari 2010 operationeel. Rol voor de samenleving? Het ministerie van VWS ziet graag dat familie, vrienden en bekenden een deel van de begeleiding van mensen met een lichte beperking voor hun rekening nemen. De deelnemers aan het groepsgesprek geven aan dat de samenleving (nog) niet zover is: zij begrijpt de beperkingen van de cliënten (nog) niet. Er zal een omslag gemaakt moeten worden in het denken over mensen met beperkingen voordat bijvoorbeeld een schaakclub in kan spelen op cliënten met een lichte beperking.
Mantelzorgers onder druk? Mantelzorgers komen volgens de deelnemers aan het groepsgesprek meer onder druk te staan. De deelnemers vinden dat voorkomen moet worden dat mantelzorgers overbelast raken. Volgens één van de zorgaanbieders zou ook bij de mantelzorger een indicatiestelling moeten plaatsvinden.
C. Zoeken naar een alternatief De Gemeente Heerlen verwijst cliënten die zich aanmelden, eerst naar MEE. MEE doorloopt een aantal stappen met de cliënt. Hierbij worden mogelijke alternatieven voor begeleiding in kaart gebracht. Indien nodig help MEE voor een ‘warme overdracht’ naar een instelling of organisatie die de gewenste begeleiding gaat leveren. Deze warme overdracht is wenselijk omdat veel mensen uit de doelgroep het moeilijk of vervelend vinden om een nieuwe organisatie te benaderen. Tijdens het groepsgesprek vertellen de zorgaanbieders dat ze de cliënten ‘ binnen hebben en willen houden’ . Sommige zorgaanbieders blijven daarom de begeleiding leveren die ze voorheen met AWBZ-middelen financierden. Ze houden bijvoorbeeld de dagopvang open en financieren dit met eigen middelen.
D. Ontwikkelingen in het aanbod Eerst inzicht, dan actie De ontwikkelingen in het aanbod zijn nog beperkt. De deelnemers aan het groepsgesprek merken op dat nieuwe diensten pas ontwikkeld (kunnen) worden als er meer inzicht is in de ondersteuningsbehoefte van cliënten die niet langer begeleiding vanuit de AWBZ krijgen. Gemeenten achten deze informatie noodzakelijk om op een verantwoordde wijze een besluit te kunnen nemen over de verdeling van middelen over de verschillende doelgroepen: “Je kan bijvoorbeeld niet op basis van vijf meldingen aan het loket van mensen met dementie besluiten dat het geld naar die doelgroep moet gaan. Eerst moet je weten welke groepen precies in de knel komen en dan kun je besluiten nemen. Dat zijn politieke besluiten die per gemeente kunnen verschillen.” Het huidige gebrek aan inzicht in de begeleidingsbehoeften en eventuele hiaten in het aanbod, leidt ertoe dat partijen geen urgentie voelen en daardoor ook nog geen nieuw aanbod ontwikkelen. De deelnemers aan het zorgaanbiedergesprek verwachten dat die urgentie er begin 2010 wel zal zijn, omdat dan alle cliënten zijn geherindiceerd en de overgangsregeling niet langer geldt.
142
Inventariseren oplossingen In de tussentijd ondernemen de betrokken gemeenten verschillende activiteiten om zicht te krijgen op de gevolgen van de maatregelen en wat deze betekenen voor het begeleidingsaanbod in de regio. Aan alle denktankdeelnemers en de ontbrekende zorgaanbieders is verzocht aan te geven hoeveel cliënten hun begeleiding (deels) verliezen. De Dentank bespreekt haar bevindingen met de Wmo-raden. De resultaten vormen input voor het beleid van de Parkstadgemeenten. Daarnaast heeft de Denktank op 21 september 2009 een werkconferentie georganiseerd over de AWBZ pakketmaatregel. Vier werkgroepen hebben voorafgaand aan de werkconferentie de doelgroepen ouderen, GGZ-cliënten, licht verstandelijk gehandicapten en jeugd onder de loep genomen. Doel van deze actie was om meer zicht te krijgen op de effecten van de pakketmaatregel op deze vier doelgroepen en op welke wijze de gemeenten hun beleid en aanbod hierop moeten aanpassen. Aanbevelingen werkconferentie met de Denktank Tijdens de werkconferentie hebben vier werkgroepen de gevolgen van de pakketmaatregelen voor een specifieke doelgroep uitgelegd en aanbevelingen gedaan aan de gemeente over te nemen beleidsmaatregelen. De volgende maatregelen zijn genoemd: combineren van zorg en welzijn, ontkokering tussen de verschillende beleidsvelden van de gemeente; kennis van de sociale kaart uitbreiden; bundelen van krachten van alle actoren binnen Welzijn; inzet van de eigen kracht van burgers; opsporen en ondersteunen van vrijwilligers; inzetten van de professional als coach van hulpvragers en vrijwilligers.
Tijdens het groepsgesprek vertelt één van de gemeenten dat enkele zorgaanbieders zich gemeld hebben met een aanbod ter vervanging van de dagopvang. De gemeente houdt dit aanbod achter de hand, maar vindt het gevraagde budget vooralsnog te hoog. De gemeente Landgraaf is van plan zorgaanbieders bezoeken om het huidige aanbod te inventariseren en te bezien welke samenwerkingsmogelijkheden voorhanden zijn. Lokale oplossingen wenselijk Op grond van de verkregen informatie is gekeken naar mogelijke oplossingen. Hierbij werd duidelijk dat het voorzieningenaanbod per gemeente, de politieke keuzen en de problematiek per gemeente dusdanig verschilt dat lokale oplossingen gevonden zullen moeten worden. Wel zullen de gemeenten gezamenlijk de effecten van de pakketmaatregelen monitoren en informatie over mogelijke oplossingen met elkaar delen. De gemeente Heerlen merkt op dat problemen op wijkniveau van elkaar kunnen verschillen en staat dan ook een wijkgerichte aanpak voor. Samenwerking van groot belang Tijdens het groepsgesprek benoemen gemeenten, zorgaanbieders en welzijnsinstellingen dat samenwerking tussen relevante partijen essentieel is. Volgens hen gaat het om het verbinden van organisaties met elkaar en met de vraag van cliënten. Door de uiteenlopende financiële stromen komt samenwerking volgens de deelnemers aan het groepsgesprek moeilijk tot stand. Maar het is wel mogelijk. Een voorbeeld hiervan is de huur van een
143
ruimte in een verzorgingshuis door een organisatie voor vrijwillige thuiszorg. Deze aanbieder organiseert dagopvang voor ouderen in de gehuurde ruimte. Met het verzorgingshuis is afgesproken dat er tijdens de dagopvang een verpleegkundige te hulp geroepen kan worden, mocht dit nodig zijn. Ook op cliëntniveau is samenwerking van groot belang. De deelnemers aan het groepsgesprek verwachten dat het vaker gaat voorkomen dat meerdere aanbieders begeleiding aan één cliënt gaan bieden. Omdat in veel gevallen de cliënt niet zelf de regie kan voeren, is het belangrijk dat de betrokken aanbieders gezamenlijk zorgen voor een goede afstemming van de verschillende diensten en goed zicht houden op een eventuele achteruitgang in de situatie van de cliënt Inzet van vrijwilligers Gemeenten en aanbieders zien de inzet van vrijwilligers als essentieel voor de opvang mensen die begeleiding (deels) zijn verloren. De vrijwilligersorganisaties merken op dat zij zwaardere hulpvragen krijgen die zij niet altijd kunnen en/of willen vervullen. De deelnemers aan het groepsgesprek zien grenzen aan de inzet van vrijwilligers. De aanbieders van vrijwilligerzorg zien wel mogelijkheden voor meer maatjesprojecten en netwerkverbreding. Er zijn echter weinig ‘maatjes’ voor kwetsbare groepen zoals dementerenden. De deelnemers aan het groepsgesprek verwachten dat het moeilijk zal worden om in de toenemende vraag naar dergelijke maatjes te voorzien. Naast de ‘klassieke’ vrijwilligers zet de gemeente Heerlen ook WWB-ers in bij het bieden van begeleiding, indien zij hier voor gemotiveerd zijn. Deze ‘nieuwe’ vrijwilligers krijgen eerst een leerperiode aangeboden. Bij één van deze ‘vrijwilligers’ heeft deze kennismaking met de zorg geleid tot het besluit door te gaan met het vrijwilligerswerk nadat ze een betaalde baan had gevonden.
144
Regio Tilburg A. Inleiding De gemeente Tilburg is een van de voorbeeldgemeenten van het ministerie van VWS. De gemeente heeft zich ingezet om de gevolgen van de maatregelen zichtbaar te maken en heeft de eerste stappen gezet tot in kaart brengen van het huidige aanbod, identificeren van eventuele hiaten daarin en het bedenken van oplossingen voor de geïdentificeerde hiaten.
B. Gevolgen van de maatregelen Om zicht te krijgen op de concrete gevolgen van de pakketmaatregel heeft de gemeente Tilburg gesprekken gevoerd met zorg- en welzijnsinstellingen en belangenverenigingen van cliënten. Daarnaast heeft de gemeenten in april 2009 een werkbijeenkomst georganiseerd over de gevolgen van de pakketmaatregel. Aan deze bijeenkomst hebben 18 organisaties deelgenomen. Tijdens de bijeenkomst kwamen de deelnemers tot de conclusie, dat er nog weinig bekend was over de effecten van de pakketmaatregel. Tijdens de bijeenkomst zijn risico’s benoemd voor de verschillende doelgroepen en suggesties gedaan voor oplossingen. De gemeente heeft de uitkomsten gebruikt om een Plan van Aanpak vast te stellen waarin de gemeente beschrijft hoe zij wil omgaan met de lokale gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen (zie ‘Ontwikkelingen in het aanbod’). Omvang Volgens gegevens van de gemeente Tilburg hadden op 1 januari 2009 3.448 mensen een AWBZ indicatie waarin begeleiding voorkwam. Van deze 3500 cliënten zullen 930 in de loop van 2009 een deel van hun begeleidingsuren verliezen en nog eens 930 zal alle begeleidingsuren verliezen. Deze schatting is gebaseerd op de landelijke inschatting van het bureau HHM en het CIZ. Problemen De gemeente Tilburg heeft de volgende mogelijke probleemgroepen geïdentificeerd: Omschrijving cliëntgroep
Aantal
Bijzonderheden
Ouderen met beginnende dementie
94
Bij deze groep zal het gaan om een structurele
of ouderdomsklachten
zorgvraag. Er zal blijvende hulp nodig zijn bij het onderhouden van een persoonlijk netwerk.
Mensen met een beper-
1530
king(lichamelijk, zintuiglijk of licht verstandelijk gehandicapt) Psychiatrische patiënten
438
Bij deze groep bestaat het risico van decompensatie. Een mogelijk gevolg hiervan is dat de zorgvraag over het geheel zwaarder zal worden wanneer mensen met lichte beperking niet meer worden begeleid.
Kinderen en jongeren
Geen cijfers beschikbaar
145
Tijdens het groepsgesprek dat wij in het kader van het onderzoek hebben gehouden, merken de zorg-, welzijn- en vrijwilligersorganisaties op dat: vooral de dagopvang voor ouderen is stopgezet: bij 60% de begeleiding weggevallen, 40% heeft minder begeleiding gekregen door de pakketmaatregelen. Daarnaast valt de begeleiding van cliënten met niet-aangeboren hersenletsel bij een grote groep mensen weg. Bij GGZ cliënten is in 10% van de gevallen de indicatie weggevallen. Als er een diagnose ligt dan blijkt zorg gewoon nodig te zijn en vervalt de indicatie niet. Tijdens het groepsgesprek wordt door een verwijzer opgemerkt dat er ook een groep is die zich niet meldt voor een herindicatie: “Zij snappen niet dat ze geherindiceerd moeten worden: ze hebben immers toch een indicatie waarop een geldigheidsdatum staat?! Doordat zij niet reageren, krijgen ze geen begeleiding meer.”
C. Zoeken naar een alternatief Als een cliënt zich aan het Loket Z (het lokale Wmo-loket) meldt, onderzoek de consulent samen met de cliënt of het eigen netwerk van de cliënt kan worden versterkt. Als daar niet (voldoende) mogelijkheden voor zijn, wordt gekeken naar geschikte collectieve voorzieningen. Individuele begeleiding buiten de AWBZ wordt alleen geboden als de zorgvraag te zwaar of te complex is. Bij het doorverwijzen van cliënten is een sociale kaart begeleiding essentieel. De gemeente zet zich in om een dergelijke kaart te ontwikkelen (zie kader specifieke maatregelen). Tijdens het groepsgesprek wordt benadrukt dat het belangrijk is op wijkniveau inzicht te hebben in het begeleidingsaanbod, zodat mensen dicht bij huis hulp kunnen krijgen. Ouderenadviseurs hebben volgens de deelnemers aan het groepsgesprek goed zicht op de voorzieningen voor ouderen per wijk. Een zorgaanbieder vertelt tijdens het groepsgesprek dat zij cliënten stimuleren om een bezwaar in te dienen bij het CIZ als zij hun begeleiding verliezen. Pas in tweede instantie wijst deze aanbieder cliënten door naar MEE. Volgens een aanbieder bestaat er in Tilburg een zogenoemde ‘dienstencheck’: cliënten kunnen zelf beperkt diensten inkopen voor het wegvallen van lichte begeleiding. Dit kan voor een deel van de cliënten een oplossing zijn. De gemeente sponsort deze dienst vanuit het armoedebeleid en Wmo-gelden
D. Ontwikkelingen in het aanbod Het uitgangspunt van de gemeente is dat cliënten die na hun herindicatie hun recht op begeleiding uit de AWBZ verliezen, moeten hulp en ondersteuning bij de gemeente kunnen vinden. De gemeente Tilburg heeft daarom verschillende activiteiten ondernomen om tot een passend aanbod te komen. Een belangrijke stap is dat de gemeente Tilburg in augustus 2009 een Plan van Aanpak AWBZ pakketmaatregelen heeft vastgesteld en in september aan de raadscommissie maatschappij voorgelegd met het verzoek om reacties op het plan. Het plan bevat maatregelen om de gevolgen van de AWBZ wijziging op te vangen. De gemeente heeft bij het opstellen van het plan de suggesties die tijdens de werkbijeenkomst in het voorjaar van 2009 zijn gedaan, meegenomen.
146
Suggesties voor oplossingen Tijdens de werkbijeenkomst in het voorjaar van 2009 zijn de volgende suggesties gedaan voor het ontwikkelen van passend aanbod: Faciliteren van zelfhulpgroepen Organiseren van vriendenkringen Organiseren van netwerken rond cliënten en hun familie Faciliteren van buddyzorg en maatjesprojecten Vergroten van de rol van huismeesters Benutten van ruimten in wooncomplexen waar activiteiten kunnen plaatsvinden Organiseren van gezamenlijke eetpunten Gebruiken van internet voor bepaalde cliëntgroepen Inzetten van domotica/ICT Organiseren van wonen, zorg en service in de wijk Werken met mantelzorgcheques Meten van het effect van het wegvallen van lichter zorg met een cliëntvolgsysteem.
In het Plan van aanpak wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen op de korte en maatregelen op de lange termijn. Op langere termijn wil de gemeente Tilburg de AWBZ pakketmaatregelen beleidsmatig verbinden met de vernieuwing van de Wmo. Op korte termijn richt de gemeente zich op: monitoren van de te verwachten effecten van de pakketmaatregelen inventariseren van bestaande voorzieningen en overleg met partners voorbereiden van maatregelen voor begeleiding van cliënten per doelgroep. Deze maatregelen worden in 2010 ingezet. reservering van budget voor 2009 en 2010 om in te zetten in schrijnende, onvoorziene situaties. Specifieke maatregelen uit het plan van aanpak In het plan van aanpak zijn reeds enkele maatregelen voor specifieke groepen opgenomen. Voor de doelgroepen ouderen, mensen met een beperking en doelgroep psychiatrie wil de gemeente op korte termijn een beperkte ‘sociale kaart begeleiding’ ontwikkelen samen met het Wmo-loket (loket-Z). Hiermee kunnen medewerkers van Loket Z en CJG per doelgroep zien welke voorzieningen geschikt zijn voor cliënten die voorheen in aanmerking kwamen voor AWBZ begeleiding. De gemeente wil de sociale kaart verspreiden onder alle Tilburgse organisaties die met de effecten van de AWBZ maatregelen te maken kunnen krijgen. Ook zullen de medewerkers van Loket Z getraind worden in de Methode Familiezorg. Voor de doelgroep met een licht verstandelijke beperking wil de gemeente zorgen voor voldoende dagopvang.
Collegebesluit 1 december 2009 Op 1 december 2009 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besluiten genomen die het mogelijk moeten maken voldoende aanbod te verzorgen voor mensen die hun begeleiding uit de AWBZ verliezen. Het college reserveert een incidenteel werkbudget Noodgevallen pakketmaatregel AWBZ van €50.000 voor 2010 in te stellen. Met dit budget kan de gemeente tijdelijke voorzieningen bij zorgaanbieders financieren om zo mensen die in ernstige problemen zijn gekomen door de AWBZ pakketmaatregelen een overbruggingsperiode aan te bieden totdat zij een alternatieve oplossing hebben gevonden.
147
Daarnaast heeft het college besloten met ingang van 2010 jaarlijks €95.700,- uit de beschikbare middelen te bestemmen voor uitvoeringskosten om de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen op te vangen. Tot slot is in het eindejaarsbericht van 2009 een overhevelingsvoorstel opgenomen om de nog niet bestede middelen van de pakketmaatregel in 2009 ( €370.942) over te hevelen naar 2010. In vervolg op de nota is de gemeente Tilburg in overleg met een aantal instellingen over welke voorzieningen voor de diverse doelgroepen nodig zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het uitgangspunt van de Wmo dat burgers zo lang mogelijk zelfredzaam moeten zijn en moeten kunnen participeren. Visie van deelnemers aan het groepsgesprek De zorg-, welzijn- en vrijwilligersorganisaties die deelnamen aan het groepsgesprek in het kader van het onderzoek zijn niet bekend met de nieuwe initiatieven van de gemeente Tilburg. Wel merkt een aanbieder op dat er projecten zijn bedacht maar dat deze nog moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld daarvan is het ‘huiskamerproject’. Het huiskamerproject Twee aanbieders ontwikkelen gezamenlijk een huiskamerproject, dat voor de helft vanuit de AWBZ en voor de andere helft vanuit de Wmo zal worden gefinancierd. Dit heeft tot gevolg dat in eenzelfde project zowel mensen met een lichtere als met een zwaardere hulpvraag zullen worden opgevangen. De ‘huiskamers’ gaan gegroepeerd worden op interesses en leefstijl. De aanbieders merken op dat het tot stand brengen van een dergelijk project sterk afhang van het verkrijgen van voldoende financiering.
Een welzijnsorganisatie vertelt dat er al veel voorzieningen zijn in de gemeente en dat zij gezamenlijk kijken naar hiaten in het aanbod en mogelijke oplossingen. Hierbij wordt ondermeer gedacht aan de inzet van vrijwilligers (onder begeleiding van beroepskrachten) en uitbreiding van de inzet van ouderenadviseurs, die de ‘spin in het web’ worden genoemd. Volgens een zorgaanbieder die aan ouderen diensten aanbiedt, zou de inzet van domotica een deel van de oplossing kunnen zijn voor mensen die dagelijks contact nodig hebben. De aanbieder gaat vooral in op het gebruik van videocommunicatie, bijvoorbeeld met familie of buren. Daarnaast is het ook mogelijk een videocirkel op te zetten waarbij de leden elkaar elke dag ‘bellen. ‘Het is een moderne variant van de telefooncirkel waarbij je naast geluid ook beeld hebt.
148
Regio Hoogeveen en Meppel A. Inleiding Deze regio bestaat uit de gemeenten Hoogeveen en Meppel. In de gemeente Hoogeveen vindt één van de 26 pilots van het ministerie van VWS plaats om te experimenteren met de thema's en prestatievelden in de WMO. Het doel van de pilot in Hoogeveen is om de mensen in Wijk Zuid met een beperking (lichamelijk, verstandelijk, psychisch en sociaal) de regie te laten behouden op het leven. De gemeente Meppel wordt door staatssecretaris genoemd als voorbeeldgemeente waar het gaat om het ontwikkelen van nieuwe vormen van begeleiding voor mensen die geen of minder begeleiding krijgen vanuit de AWBZ.
B. Gevolgen van de maatregelen Omvang Beide gemeenten hebben via het CIZ zicht op de groep cliënten die voorheen ondersteunende of activerende begeleiding kregen. In Hoogeveen kregen eerst 1200 mensen begeleiding, maar nu krijgen bijna 900 mensen minder of geen begeleiding. Van deze mensen hebben 200 mensen toestemming gegeven hun gegevens aan de gemeente kenbaar te maken. Van deze groep krijgt sinds de herindicatie ongeveer de helft (=100 mensen) geen begeleiding meer; de andere helft is teruggegaan in het aantal uur. In Meppel kregen 430 mensen (ondersteunende) begeleiding. Van deze mensen krijgt 5-7% geen begeleiding meer en 70% minder begeleiding. Er is in beide gemeenten nog onvoldoende inzicht in de concrete gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen om maatregelen te kunnen nemen. Het is bijvoorbeeld nog onduidelijk welk type ondersteuningsbehoefte na 1 januari 2010 niet langer wordt vervuld. Tijdens het groepsgesprek melden de zorgaanbieders dat pas vanaf 1 januari 2010 helder zal worden hoeveel mensen in de regio hun begeleiding (deels) hebben verloren. In november 2009 moet een deel van de cliënten nog worden geherindiceerd of heeft een aantal bezwaar aangetekend. De zorgaanbieders signaleren wel dat er in vergelijking tot eerdere jaren vaker begeleiding in een groep in plaats van individueel wordt geïndiceerd. In de VG-sector is het aantal geindiceerde uren bij vrijwel alle cliënten afgenomen, in de V&V-sector krijgt bijna een derde minder begeleidingsuren geïndiceerd. In de GGZ ontbreekt het inzicht in de gevolgen. Hier verwacht men ook een afname in aantal indicaties voor begeleiding. In de thuiszorg krijgt circa 10% minder of geen begeleiding; “de afgewezenen blijven bezig om hun begeleiding te behouden, maar cliënten willen geen behandeling of diagnose in de aanvraag hebben staan.” Vooralsnog ziet het er naar uit dat vooral de indicatie wegvalt bij mensen die dagopvang of dagbesteding kregen. De zorgaanbieders constateren dat degenen die gekort worden op begeleiding zijn niet altijd de lichte gevallen. Vrijwilligers kunnen de begeleiding aan deze mensen niet overnemen van de beroepskrachten omdat de problematiek van de cliënten daarvoor te zwaar is. “Er is gekort bij mensen die professionals met een lange adem nodig hebben om er naast te blijven staan. Dit kan een vrijwilliger niet en dat mag je ook niet van ze verwachten. Een vrijwilliger kan niet een dienst van een professional overnemen. Vrijwilligers verdwijnen ook vaak weer snel. Voor de cliënt is dat ook een probleem: zij bouwen een band op met een vrijwilliger en moeten vervolgens weer afscheid nemen.”
149
C. Zoeken naar een alternatief Cliënten krijgen soms mantelzorg van hun partner of familie, maar zijn veelal niet bekend met alternatieven. De zorg komt (grotendeels) op de mantelzorgers neer. Dit kan leiden tot overbelaste mantelzorgers. Zorgaanbieders adviseren mantelzorgers daarom ondersteuning te vragen bij het Wmo-loket en daar duidelijk aan te geven dat zij niet alle taken zoals werk, huishouden én zorg, (op lange termijn) zelf kunnen uitvoeren. Ook kunnen ze ondersteuning vragen bij de lokale vrijwilligersorganisatie. Volgens de verschillende deelnemers aan het groepsgesprek moet worden voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken. Gemeenten en zorgaanbieders hebben weinig zicht op de manieren waarop cliënten naar alternatieve begeleiding zoeken. Zorgaanbieders vertellen dat in sommige gevallen de indicatie niet volledig is geëffectueerd en dat deze ruimte in de indicatie gebruikt kan worden om begeleiding te blijven bieden. Ook vragen cliënten en/of hun families om een herindicatie of tekenen zij een bezwaar aan. Sommige cliënten gaan naar de SWW (vrijwilligers vacaturebank) om alternatieve begeleiding te vinden, bijvoorbeeld een vrijwilliger die huisbezoeken aflegt of mee gaat wandelen. Weinig cliënten bezoeken het lokale Wmo-loket. Het Wmo-loket van de gemeente Hoogeveen probeert cliënten die getroffen zijn door de pakketmaatregelen, te helpen door verwijzing naar bestaande voorzieningen. Soms verwijst de gemeente ook door naar MEE. Zorgaanbieders stimuleren het indienen van een bezwaar, omdat deze in veel gevallen worden toegekend. In een enkel geval wordt een cliënt gediagnosticeerd: “Door cliënten te laten diagnosticeren blijven indicaties overeind”. De zorgaanbieders verwijzen daarnaast mensen die daartoe capabel zijn door naar het Wmo-loket en/of MEE. Van een groot deel van de cliënten verwachten de aanbieders dat zij de stap naar het Wmo-loket of MEE echter niet zullen maken, omdat deze doelgroep het onder meer moeilijk vindt om nieuwe contacten te leggen en hun verhaal (nogmaals) te vertellen. Daarnaast verwachten de aanbieders dat beide partijen de cliënten weinig kunnen bieden omdat er volgens hen geen alternatief begeleidingsaanbod in de regio voorhanden is. Als de cliënt dan de stap heeft gemaakt maar geen alternatief wordt geboden, leidt dit volgens de aanbieders tot een dusdanige teleurstelling dat het moeilijk is de cliënt nog verder te mobiliseren. Voor MEE geldt ook dat deze organisatie een verwijzer is, en zelf in de meeste gevallen geen zorg of begeleiding biedt. Dit betekent dat MEE een tussenstap is en dat een andere instantie nog een indicatie moet stellen voordat begeleiding kan worden geboden. Knelpunten In het zoekproces van mensen zijn de volgende knelpunten geïdentificeerd: Niet alle mensen die hun begeleiding (deels) verliezen zijn zelf in staat een alternatief te vinden. Als de cliënt alleenstaand is en geen sociaal netwerk heeft, is de kans groot dat de cliënt geen stappen zal ondernemen om een alternatief te vinden. De aanbieders verwachten dat een deel van de mensen geen alternatief zal vinden maar later met een zwaardere zorgvraag wordt opgenomen bij een zorg- of welzijnsorganisatie: “Er bestaat anders een groot gevaar dat een grote groep cliënten die nu hun begeleiding kwijtraken, over een paar jaar uit de put gehaald moeten worden”. Een deel van de cliënten van wie de begeleiding (deels) wegvalt, is wel bekend bij huisartsen. Het is de vraag of huisartsen deze cliënten doorverwijzen naar het Wmo-loket, MEE of leveranciers van begeleiding. Tussen de gemeenten en huisartsen is geen overleg over de AWBZ pakketmaatregelen of cliënten die begeleiding nodig hebben.
150
D. Ontwikkelingen in het aanbod De gemeente Hoogeveen merkt op dat de middelen van het Rijk niet voldoende zijn om de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen op te vangen. “De gemeente kan niet één op één de begeleiding uit de AWBZ overnemen”. Wel heeft de gemeente Hoogeveen zowel voor 2009 als 2010 financiële middelen beschikbaar gesteld voor uitbreiding van de bestaande vormen van dagopvang. Daarnaast worden in verschillende dorpen rond Hoogeveen vormen van dagopvang of dagactiviteiten georganiseerd. Deze activiteiten worden verzorgd en begeleid door geschoolde en getrainde vrijwilligers, waarbij professionele begeleiding vanuit een welzijnsinstelling wordt geboden. Waar mogelijk maken de betrokken partijen hierbij een verbinding met AWBZ vormen van dagbesteding. De gemeente Meppel heeft nog geen nieuw aanbod, maar is er wel mee bezig. Zo heeft de gemeente een initiatief genomen tot overleg met zorgaanbieders over de gevolgen van de pakketmaatregelen. In 2009 zijn er vier bijeenkomsten geweest, waarbij uiteindelijk is besloten in verschillende wijken dienstencentra op te zetten voor mensen met beperkingen. Er wordt gestart met één centrum waar in 2010 20 vrijetijdsbestedingenavonden worden gehouden. De gemeente Meppel is bereid dit initiatief financieel te ondersteunen, waardoor cliënten er zonder indicatie of kosten gebruik van kunnen maken. Half januari 2010 is het voorstel van de zorgaanbieders voor de vrijetijdsbestedingenavonden met de gemeente besproken. De gemeente Hoogeveen benadrukt dat het erom gaat een ondersteuningsstructuur op te zetten. De gemeente treedt in overleg met organisaties om bestaande diensten in kaar te brengen als het gaat om bijvoorbeeld administratieondersteuning en maaltijdvoorziening. De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat de geboden dienst ook een signaalfunctie kent waardoor eventuele achteruitgang in de situatie van een cliënt tijdig wordt onderkend. De gemeente heeft ook contacten met de lokale kerken. Zij verrichten al veel (onzichtbaar) werk en hebben contact met een deel van de mensen die begeleiding verliest. De kerken kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het bieden van alternatieve begeleiding. Tijdens het groepsgesprek worden de volgende knelpunten in het aanbod benoemd: Er is inzicht nodig in de sociale kaart op het gebied van Welzijn. Deze kaart ontbreekt. Wel heeft de gemeente Hoogeveen een medewerker Welzijn gestationeerd bij het Wmoloket, die verantwoordelijk is voor het verwijzen naar het welzijnswerk. Het wordt als een probleem ervaren dat door de pakketmaatregelen de regiefunctie bij de cliënt is neergelegd. Mensen met een psychische aandoening zoeken geen hulp, maar verdwijnen in de anonimiteit als zij hun begeleiding verliezen. Zij gaan ook niet naar groepsbijeenkomsten. Het gevaar bestaat dat een grote groep cliënten in de komende jaren uitvalt en moeilijk weer terug op de rails gekregen kan worden. Het gevaar van inzetten van vrijwilligers en van vrijwilligerswerk is, volgens de zorgaanbieders, dat hoe meer vrijwilligers worden ingezet, hoe minder budget er beschikbaar komt voor professionele zorg. Vrijwilligers zijn goed voor zaken als het draaien van koffiediensten en het bieden van gezelligheid, maar zij moeten geen zorg en hulp gaan bieden. Er zijn bepaalde groepen cliënten die beter niet door vrijwilligers kunnen worden begeleid, zoals mensen met niet aangeboren hersenletsel of beginnende dementie.
151
Mantelzorgers hebben volgens de deelnemers aan het groepsgesprek de neiging eerst alles over te nemen wat wegvalt, maar over een paar jaar krijgt de zorg te maken met ingestorte mantelzorgers. Mantelzorgers begrijpen zelf ook niet meer wat er nu op hen afkomt. Voorkomen moet worden dat mantelzorgers overbelast raken. Het is volgens de deelnemers aan het groepsgesprek de vraag of het huidige aanbod met dezelfde kwaliteit aangeboden kan worden. Het ziet er volgens de aanbieders naar uit dat een aantal professionele begeleiders hun taak niet langer uit kunnen blijven voeren. Op bijvoorbeeld zorgboerderijen is de kans groot dat hun taak wordt overgenomen door vrijwilligers, omdat zij niet langer vanuit de AWBZ betaald kunnen worden.
152
Research voor Beleid Bredewater 26 Postbus 602 2700 MG ZOETERMEER tel: 079 3 222 222 fax: 079 3 222 212 e-mail:
[email protected] www.research.nl
153