ONDERWIJSRAAD: MEER PEDAGOGISCHE AFSTEMMING TUSSEI%
aan een rijk
Samenwerken
Kinderen komen met steeds meer opvoedingsmflieus in aanraking. Jonge kinderen gaan naar een gastoudergezin, een crèche en peuterspeelzaal, schoolgaande kinderen gaan naar de naschoolse opvang en vaak ook naar een sportclub of muziekschool. Peter Gramberg en Anneke de Wolff van de Onderwijsraad constateren dat basisscholen, opvangvoorzieningen en welzijnsinstellingen het belangrijk vinden om hun doelen en werkwijzen op elkaar af te stemmen, maar dat het daar in de praktijk nauwelijks van komt. Hoe kan dit beter? Peter Gramberg & Anneke de Wolf
inds 2007 zijn scholen wettelijk verplicht om te zorgen voor voor- en naschoolse opvang. Van wege de snelheid waar mee dit moest gebeu ren, kozen veel scholen voor het zogenaamde ‘makelaarsmodel’. Dit houdt in dat de school ouders die naschoolse opvang willen in con tact brengt met een opvangorga nisatie, maar dat er verder weinig tot geen inhoudelijk afstemming tussen school en opvang is. Inmid dels zien we een toenadering tus sen onderwijs en instellingen voor dagopvang en naschoolse opvang. De Onderwijsraad juicht deze ont wikkeling toe en geeft in zijn advies ideeën en handreikingen om peda gogische afstemming te stimuleren en daarover meer concrete afspra ken te maken, zowel over het pro gramma-aanbod van bijvoorbeeld kinderopvang en basisscholen, als
30
1
Pedagogiek in Praktijk
1
december 2008
over de pedagogische werkwijze van instellingen.
Een rijic piogiamma VOOT iedei kind De titel van het advies luidt Een rijk programma voor ieder kind. Deze titel geeft aan wat volgens de Onder wijsraad belangrijke vertrekpunten zijn voor pedagogische afstemming. ‘Rijk’ geeft aan dat aan alle ont wikkelingsdomeinen van een kind aandacht moet worden besteed, maar ook dat er ruimte moet zijn voor ontspanning en recreatie. Een kind moet zich cognitief, sociaalemotioneel, moreel, fysiek en cul tureel/creatief kunnen ontwikke len. ‘Programma’ staat voor een algemeen programma waarin op hoofdlijnen is beschreven welke ontwikkelingsdomeinen en daar aan gekoppelde doelen gedurende opvang en educatie tussen 0 en 12 jaar aan bod zouden moeten
komen. Het gaat om een algemeen programma dat voldoende ruimte laat aan instellingen zelf voor ver dere invulling en uitwerking. Spreken over een programma kan de suggestie oproepen van een vol ledig gepland, dagvullend activi teitenaanbod voor kinderen. Dat wordt hier beslist niet bedoeld. Allereerst vormen recreatie en ontspanning onmisbare onderde len van het programma. Daarnaast hecht de Onderwijsraad veel belang aan een kindvolgende aanpak, waarbij het jonge kind ruimte krijgt voor eigen initiatief en spontaan spel, zodat het zich spelenderwijs kan ontwikkelen. Wel hechten we aan een doelgerichte en planmatige manier van werken hierbij. Dat kan door een kindvolgende aanpak te volgen binnen de structuur van een algemeen programma. ‘Ieder kind’ hebben we tenslotte in de titel opgenomen, omdat we vinden
)PVOEDINGSMILIEUS In geen van de onderzochte wijken hadden de instellingen een gezamenlijk pedagogisch beleidsplan.
programma
• r* i..
-“.
/1
dat alle kinderen, met en zonder achterstanden, gebaat zijn bij een pedagogisch aanbod, voor- en bui tenschools.
iY
-H
1.
Zelden een gezamenlijk pedagogisch plan Een belangrijke vraag ter voorbe reiding op dit advies luidde in welke mate basisscholen, instel lingen voor naschoolse opvang en welzijnswerk hun beleid en werk wijzen onderling afstemmen. Geke ken is naar juist deze instellingen, omdat deze momenteel belangrijke partijen zijn als het gaat om onder wijs, opvang en zorg van kinderen. Een samenwerkingsverband van Sardes, het Nederlands Jeugdinsti tuut en het SCO-Kohnstamm Insti tuut (ECO3) voerde het onderzoek uit. Voor het onderzoek zijn acht wijken in verschillende plaatsen geselecteerd, waarbij gestreefd is naar enige spreiding, gelet op lig- >
k ii
I
iii
1
û
—
1
‘II is
d .• .
--
:.,.-
.r.
--
*
0
Pedagogiek in Praktijk
1
december 2008 1 31
a eriwerken aan een rijk progra > ging (stad of platteland) en aard van de wijk (achterstandswijk of niet). In geen van de onderzochte wijken hadden de instellingen een geza menlijk pedagogisch beleidsplan; ieder had z’n eigen, wettelijk voor geschreven, pedagogische beleid. De meeste basisscholen blijken bij het kiezen van een instelling voor naschoolse opvang wel te kijken naar het pedagogisch beleid van de aanbieder: past dit beleid voldoen de bij de visie van de school? Des ondanks blijkt dat de basisscho len en opvanginstellingen in dit onderzoek nauwelijks tijd en aan-
dacht besteden aan pedagogische afstemming. Zeker waar partijen al langere tijd met elkaar samen werken wordt vooral gewerkt op basis van veronderstellingen: ‘Ze zullen wel...’
Graag uitdagend en zinvol programma De onderzochte opvanginstel lingen in achterstandswijken blij ken te beschikken over de meest uitgewerkte programma’s. In die programma’s spelen ontwik kelingsdoelen een duidelijke rol, de instellingen willen meer bieden
\ \\
_:-_‘
0
1 Pedagogiek
in Praktijk
1
december 2008
a dan alleen opvang en ontspanning. Het streven is kinderen in hun ont wikkeling te stimuleren en langs die weg ook de leerprestaties van kinderen te verbeteren. Een nobel streven, dat soms gepaard blijkt te gaan met een tamelijk dwingende opstelling richting ouders. In één geval wordt de naschoolse opvang als ‘verplicht’ gepresenteerd aan de ouders van de school. Op deze manier probeert men in feite de leertijd van een kind op school te verlengen. Maar ook de naschoolse opvang in middenklasse-wijken is in toene mende mate bezig met inhoudelijke verrijking van hun aanbod. Daarbij speelt een rol dat de activiteiten voor oudere kinderen vaak als te weinig uitdagend worden ervaren. Een basisschooldirecteur: ‘Het doel is dat kinderen zich niet gaan ver velen en dat zij leuke andere dingen kunnen doen om zich te ontwik kelen. En kennismaken met ander speelgoed en materialen en met andere kinderen. Thuis heb je geen drumstel, bij de naschoolse activi teiten kun je dat eens uitproberen.’ Ook ouders willen graag een uit dagende en zinvolle tijdsbesteding. Een moeder: ‘Ze hoeven echt niet de hele middag vermaakt te wor den, maar het is leuk als de kinde ren ook op de naschoolse opvang iets kunnen ondernemen. Hetzelfde geldt voor de vakanties; dan bezoe ken de kinderen soms een poppen theater of ze gaan ergens heen met de trein, of de gymzaal wordt afge huurd voor leuke activiteiten. Ik vind dat een goede ontwikkeling.’ Zowel de bevraagde ouders als de kinderen zelf geven aan het prettig te vinden wanneer buitenschoolse opvang meer is dan thee drinken en vrij spelen. Een ruim activiteiten aanbod wordt breed gewaardeerd. Overigens hoeft het daarbij zeker niet altijd te gaan om uitgebrei de, langer durende programma’s. Ook eenmalige activiteiten als een taart bakken, een hut bouwen, een speurtocht door de natuur of schel pen zoeken op het strand worden hoog gewaardeerd.
Naast de huidige mbo-opleiding zou er ook een hbo-opleiding voor kinderopvang moeten komen.
Een interessante uitkomst is dat de ouders een duidelijke voorkeur uit spreken voor ten hoogste twee of drie dagen naschoolse opvang per week. Dit staat nogal op gespan nen voet met de vaak jubelende toon van beleidsmakers wanneer zij spreken over de Scandinavi sche landen, waar voltijdse opvang gemeengoed is.
Pedagogische afstemming aan de hand van een programma Hoe komen diverse partijen die actief zijn met opvang, zorg en educatie concreet tot pedagogische afstemming? De Onderwijsraad stelt voor dat betrokken partijen in een gemeente of wijk, de schoolbe sturen, de kinderopvang, de peu terspeelzalen, de gemeente en het sociaal-cultureel werk, om tafel gaan en het programma gebruiken als kapstok voor overleg en afstem ming. Dit kan bijvoorbeeld in het overleg van de Lokale Educatieve Agenda. Tijdens dit overleg gaat men met elkaar in gesprek over vragen als: Welke delen uit het pro gramma neemt welke partij voor z’n rekening? Waar kunnen we als ‘pedagogische voorzieningen’ elkaar versterken? En waar val len eventuele hiaten wanneer we het aanbod van alle voorzieningen tezamen naast het programma leg gen? We pleiten dus niet voor één ‘superinstituut’ dat alle ontwik kelingsdoelen voor zijn rekening neemt. Ook hoeven schoolbesturen niet automatisch de regisseursrol op zich te nemen. Diverse partijen kunnen elkaar juist versterken en aanvullen. Deze vorm van afstemming is uiter aard nog behoorlijk globaal. Instel lingen, bijvoorbeeld een basis school, een peuterspeelzaal en een
kinderopvanginstelling kunnen, daartoe uitgedaagd door de globale afspraken op gemeente- of wijkni veau, vervolgens zelf om de tafel voor meer inhoudelijke afstem ming. Daarbij kunnen onderwerpen besproken worden als: omgaan met straffen en belonen, omgaan met verschillen tussen kinderen (ruimte voor eigen initiatief, groepsindeling van kinderen) en de manier waarop de ouders betrokken worden. Dit overleg hoeft zeker niet te leiden tot algehele overeenstemming op alle punten. Wel is van belang dat diverse instellingen in ieder geval op de hoogte zijn van ieders werkwijze.
‘We nemen de telefoon met dezelfde naam op’ Een voorbeeld van een situatie waarbij getracht wordt opvang en onderwijs meer programmatisch en inhoudelijk te integreren is te vinden in Rosmalen. Sinds januari 2007 zijn er in het gebouw van De Troubadour een basisschool, een kinderdagverblijf, buitenschool se en tussenschoolse opvang en een peuterspeelzaal gevestigd. De basisschool valt onder Signum (een groot schoolbestuur), de opvang onder Stichting Kanteel en de peu terspeelzaal onder de Stichting Peuterspeelzalen ‘s-Hertogenbosch (SPH). Bijzonder is dat het bestuur van de SPH wordt gevormd door de gezamenlijke schoolbesturen in de gemeente ‘s-Hertogenbosch. Hoewel er drie organisaties bij de Troubadour betrokken zijn, wat soms best lastig is, wordt getracht zo veel mogelijk een doorgaande pedagogische lijn te hanteren en de organisatorische verschillen niet op de voorgrond te plaatsen. Zo komen alle personeelsleden die met kinderen van 0 tot 6 jaar bezig
zijn geregeld bijeen in een ‘0-6 jaar bouwoverleg’ om met elkaar het programma te ontwikkelen en te bespreken. Ook zijn er geregeld gezamenlijke studiedagen. De drie organisaties vinden het belangrijk om zo veel mogelijk eenheid uit te stralen. Daarom is bijvoorbeeld afgesproken om de telefoon alleen met ‘Kindercen trum de Troubadour’ op te nemen en niet met de naam van de eigen organisatie. Om de kans op inte gratie te versterken is het volgens betrokkenen een kwestie van geven en nemen. ‘Iedereen moet wat inle veren, anders bereik je het nooit. Maar je krijgt er ook veel voor terug.’ Dergelijke praictijkervaringen wij zen uit dat overleg baat heeft bij een houding waarbij men insti tutionele en organisatorische verschillen niet op de voorgrond plaatst. Voorop staat een gezamen lijke ambitie, namelijk het mogelijk maken van een optimale en brede ontwikkeling van ieder kind in de gemeente of wijk. Een ambitie die men alleen in samenwerking kan realiseren. Verder heeft con crete afstemming vanzelfsprekend veel baat bij regelmatig inhoude lijk overleg tussen professionals. Alleen overleg tussen bestuurders en managers is onvoldoende.
En wat moet er landelijk gebeuren? Het advies van de Onderwijsraad is vooral geadresseerd aan lokale instellingen en partijen, gemeen ten, scholen, instellingen voor kin deropvang en naschoolse opvang, jeugd- en welzijnswerk en vrije tijdsverenigingen als sportclubs. Het programma zal dan ook vooral lokaal ingevuld moeten worden. Maar het advies richt zich ook >
Pedagogiek in Praktijk
1
december 2008
133
Samen eke aaneenrijkpr..ra > op wat de landelijke overheid zou kunnen bijdragen. In dit verband zijn twee zaken interessant om te melden. Ten eerste pleit de Onder wijsraad voor een aanmerkelijke versterking van de pedagogische identiteit van de kinderopvang. De kinderopvang (inclusief bui tenschoolse opvang en jeugdwerk) zou verder pedagogisch doordacht moeten worden als eigenstandig en onderscheidend opvoedingsmilieu. Als geschikte inspiratiebronnen hiervoor zien we zowel de social pedagogy tradition als de early educa 111 tion tradition. Ten tweede vinden we het van groot belang dat toekomstig per soneel dat met jonge kinderen gaat werken zo goed mogelijk wordt opgeleid. Naast de huidige mbo opleiding zou er ook een hbo-oplei ding hiervoor moeten komen. Om
a
die reden pleit de Onderwijsraad voor (her)invoering van de peda gogische academie, waarbij studen ten na een gemeenschappelijk jaar kiezen uit een differentiatie ‘jonge kind’ (0-8 jaar) of ‘oudere kind’ (6-12 jaar). In de opleiding voor het jonge kind wordt ruim aandacht besteed aan inzichten en vaardig heden op het gebied van ontwik kelingspsychologie, gezinspedago giek, psychologie van opvoeding en onderwijs en orthopedagogiek. Een voorbeeld is het observeren en volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen. Ook zou in deze opleiding aandacht moeten worden besteed aan de diverse bestaande voorzieningen voor 0- tot 8-jarigen en hun aanbod, bijvoorbeeld WEprogramma’s. Op de langere termijn heeft de Onderwijsraad de ambitie uitge
sproken dat er op elke kinderop vanglocatie ten minste één pedago gisch werker werkzaam is met een afgeronde opleiding pedagogische academie ‘jonge kind’ of een afge ronde hbo-opleiding pedagogiek of ontwikkelingspsychologie.• Peter Gramberg en Anneke de Wolf
zijn stafinedewerkers bij de Onderwijsraad in Den Haag. Het volledige advies Een rijk programma voor ieder kind en het bijbehorende onderzoek Wat heb je gedaan vandaag? zijn te vinden op www.onderwijsraad.nl.
1. Zie bijvoorbeeld: OECD (2006). Starting Strong II, Early Childhood Education and Care