Onderwijskansenbeleid Een dekkend en kwalitatief goed aanbod aan voorschoolse voorzieningen Spelen = leren Leren = spelen
1
Inleiding Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw wordt op zowel lokaal als centraal niveau beleid gevoerd op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele factoren in de thuissituatie van kinderen. In het besef dat het beter is te voorkomen dan genezen, is het accent in het beleid steeds meer verschoven naar het jonge kind. Er zijn allerlei programma’s ontwikkeld, voor- en vroegschoolse educatie (VVE), die gericht zijn op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen van 2 tot 6 jaar. Het onderwijsachterstandenbeleid heeft in de loop van de jaren verschillende wijzingen ondergaan. Laatstelijk in 2010 met het inwerking treden van de Wet OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie. Het doel van deze wet is een kwaliteitsimpuls te geven aan peuterspeelzalen en – middels VVE – de (taal)ontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren. Het uiteindelijke streven is erop gericht dat de betreffende kinderen zonder (taal)achterstanden in het onderwijs kunnen starten. Gemeenten en schoolbesturen hebben de wettelijke taak gezamenlijk onderwijsachterstanden te bestrijden. De gemeente voor het voorschoolse deel in peuterspeelzalen en kinderopvang. De schoolbesturen voor het zogenaamde vroegschoolse deel; de groepen 1 en 2 van de basisscholen. Het gezamenlijke richt zich op de afstemming en de te behalen resultaten. De afgelopen jaren is door de gemeente, de peuterspeelzalen, kinderopvang en de scholen met veel overtuiging en enthousiasme gewerkt aan het vormgeven van een kwalitatief goed VVE. Ze worden daarbij ondersteund door de Jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijkwerk en de bibliotheek. Er is daarbij al veel bereikt. Bv: het doel 70 % van de doelgroepkinderen te bereiken is gehaald met 77 %. De doelstelling ook binnen de kinderopvang te werken met VVE-programma’s is voor alle kinderdagverblijven binnen de Stichting Kinderopvang Vlaardingen gerealiseerd. Maar op een aantal onderdelen is er nog “werk aan de winkel”. Dat is op zich niet zo verwonderlijk, want het VVE-beleid en de implementatie daarvan is, nog steeds in ontwikkeling. We willen een bereik van 100% en we willen ook de nieuwe kinderopvangvoorzieningen in Vlaardingen betrekken bij de uitvoering van het nieuwe beleid. Daarnaast vinden er op andere domeinen veranderingen plaats die van invloed zijn op het achterstandenbeleid, zowel landelijk als lokaal. Met deze nota willen wij een dekkend en hoogwaardig aanbod van voorschoolse voorzieningen realiseren. In de lijn van de Vlaardingse onderwijsvisie “Alle kinderen zijn kansrijke kinderen” hebben wij het niet langer over onderwijsachterstandenbeleid maar over onderwijskansenbeleid. We gaan uit van de mogelijkheden van jonge kinderen zelf en hun omgeving. De uitgangspunten van de vorige planperioden, het effectief en vroegtijdig aanpakken van onderwijsachterstanden en dat alle kinderen zonder achterstand aan de basisschool beginnen, blijven onverminderd van kracht. Wat goed gaat blijven wij ondersteunen en daar waar kwaliteitsverbetering nodig is pakken wij dit aan. Ook zal er ruimte zijn om nieuwe activiteiten te ontwikkelen, zodat wij de kansen van kinderen kunnen vergroten. In deze nota gaan we in op de belangrijkste ontwikkelingen. Gevolgd door onze visie op onderwijskansen binnen de voorschoolse voorzieningen. Daarna gaan we in op wat we verstaan onder een dekkend en hoogwaardig aanbod en hoe we dat willen bereiken. Tot slot is er een financiële paragraaf. Als bijlage is het uitvoeringsprogramma toegevoegd.
2
1. Ontwikkelingen 1.1. Wet OKE Doel van de Wet OKE is voor jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilige en stimulerende omgeving creëren waarbij medewerkers in staat zijn om een risico op taalachterstand in het Nederlands te signaleren en dat effectief aan te pakken. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn nu gescheiden voorzieningen met elk een wettelijk kader en eigen financieringsstromen. Kinderdagverblijven zijn er vooral om werkende ouders te ontlasten. De kinderen verblijven er halve of hele dagen. Werkende ouders kunnen via de belastingdienst een toeslag krijgen voor de kosten van kinderopvang. Een peuterspeelzaal is van oorsprong een plek waar kinderen elkaar ontmoeten en spelen en is gaande weg de plaats geworden waar programma’s worden aangeboden om te voorkomen dat kinderen met en achterstand aan school beginnen. Het huidige stelsel leidt hiermee tot een kunstmatige scheiding tussen verschillende groepen kinderen. In de huidige praktijk groeien kinderopvang en peuterspeelzalen inhoudelijk steeds meer naar elkaar toe. De Wet OKE grijpt in op bovengenoemde ontwikkelingen en zorgt dat de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen wordt gestimuleerd en ondersteund. Door de invoering van de Wet OKE krijgen gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid om een dekkend aanbod van voorschoolse educatie in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen te organiseren voor doelgroepkinderen. Dit betekent concreet: · Gemeenten moeten voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie aanbieden. Gemeenten beïnvloeden door middel van subsidieverstrekking welke peuterspeelzalen en kinderdagverblijven voorschoolse educatie verzorgen; · Er moet een goede spreiding van de voorschoolse educatie zijn, zodat segregatie wordt tegengegaan; · Voorschoolse educatie moet voor alle ouders financieel toegankelijk zijn. De bijdrage die ouders betalen voor voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal mag niet hoger zijn dan de maximale bijdrage die ze voor kinderopvang zouden betalen als ze recht zouden hebben op de maximale kinderopvang toeslag. · Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwalitatief volwaardig aanbod voor voorschoolse educatie; · Het aanbod voorschoolse educatie is minimaal gelijk aan het percentage gewichtenleerlingen binnen de gemeente, ook wanneer de gemeente een ruimere doelgroepdefinitie hanteert; · Gemeenten moeten zich samen met de partners inspannen voor een goede toeleiding van de doelgroepkinderen naar voorschoolse voorzieningen. De gemeente voert hiertoe minimaal één keer per jaar overleg met de besturen van kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen. · Gemeenten maken met de partners afspraken over de vaststelling van de doelgroep, de organisatie van de doorlopende leerlijn van de voor- naar vroegschoolse educatie en over de resultaten van de vroegschoolse educatie.
1.2. Onderwijsvisie en integrale kindcentra De Vlaardingse onderwijsvisie is in juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit is het beleidskader waarin de gemeente samen met het onderwijs en de kinderopvangorganisaties de visie en doelen voor het onderwijsbeleid heeft vastgelegd. De organisaties voor voorschoolse voorzieningen (kinderopvang en peuterspeelzaalwerk), onderwijs en gemeenten stellen zich ten doel de talenten van alle kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar maximaal te ontwikkelen. Het onderwijsaanbod en de daaraan gerelateerde buitenschoolse voorzieningen worden in de directe nabijheid van hun woonomgeving aangeboden. 3
In de onderwijsvisie zijn de ambities met betrekking tot de voorschool als volgt geformuleerd: De onderwijsorganisaties en de voorschoolse voorzieningen zetten in op: “Integrale kindcentra van 0-12 jaar, waarin naast onderwijs en kinderopvang sport, cultuur, jeugdzorg en welzijn belangrijke partners kunnen zijn, met een gemeenschappelijk pedagogisch klimaat en een doorlopende leer- en ontwikkelingslijn van voorschoolse voorzieningen naar basisonderwijs en vervolgens naar het voortgezet onderwijs, waarbij gezocht wordt naar de verbinding tussen binnen- en buitenschools leren. Vanuit de optiek van ouders en kinderen functioneert het integraal kindcentrum als één organisatie die zich in de directe woonomgeving van de kinderen bevindt. 1.3 De kadernota “Kaders voor een kansrijk jeugdbeleid” De kadernota jeugd en de onderwijsvisie sluiten op elkaar aan en overlappen elkaar wat uitgangspunten betreft. “Goed onderwijs vergroot de kans op maatschappelijk succes. Het hebben van een diploma is immers een belangrijke voorwaarde voor het vinden van een leuke en geschikte baan. Het hebben van een baan of andere zinvolle dagbesteding bepaalt vervolgens in sterke mate het persoonlijk welbevinden. Daarnaast blijkt dat wijken met veel langdurig werklozen en een hoge jeugdwerkloosheid over het algemeen meer te maken hebben met overlast en onveiligheid. Het is dus zowel vanuit het perspectief vanuit het individu als met het oog op het algemeen belang wenselijk dat kinderen in staat worden gesteld een zo hoog mogelijk onderwijsresultaat te behalen passend bij hun mogelijkheden en talenten. Uit cijfers blijkt dat het opleidingsniveau van de Vlaardingers gemiddeld lager ligt. Een groot deel is laag opgeleid als je het vergelijkt met de regionale, provinciale en landelijke cijfers”. Ook in de kadernota jeugd wordt duidelijk aangegeven achterstanden weg te werken, en beter nog, te voorkomen. 1.4 Nulmeting Als gevolg van de invoering van de wet OKE heeft de onderwijsinspectie een bestandopname gemaakt van de kwaliteit voor de VVE in Vlaardingen. In 2012 heeft de inspectie de resultaten van deze nulmeting gerapporteerd1. In rapport komt naar voren dat het beleid in Vlaardingen gedateerd is en dat de gemeente de regierol onvoldoende oppakt. Op locatieniveau werden veel onderdelen aangetroffen die in positieve zin bijdragen aan het succes van de voor- en vroegschoolse educatie. Het gaat daarbij vooral om de kwaliteit van de uitvoering van de VVE, met name het pedagogisch en didactisch handelen. Daar waar sturing en beleid van bovenaf nodig is, kan nog veel ontwikkeld worden. Het gaat om beleid en de waarborg voor de uitvoering van ouderbetrokkenheid, kwaliteitszorg en de doorgaande lijnen. Het bestaande beleid is volgens de onderwijsinspectie algemeen van aard, te vrijblijvend of weinig specifiek gericht op voor- en vroegschoolse educatie. 1.5 Efficiëntere en meer doelmatige inzet van het peuterspeelzaalwerk en kinderopvang De achterliggende harmonisatiegedachte van de wet OKE is dat kinderopvang voor werkende ouders en de stimulering van de ontwikkeling van jonge kinderen in peuterspeelzalen in de toekomst niet meer gescheiden worden aangeboden. Bovendien is de gedachte dat alle twee en driejarige peuters met een taalachterstand zowel in kinderdagverblijven als in peuterspeelzalen moeten kunnen deelnemen aan een programma voor voor- en vroegschools educatie (VVE). Andere inhoudelijke argumenten zijn dat gemengde groepen beter voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en de onderwijskansen van de kinderen uit risicogezinnen zijn, er een betere aansluiting met de basisschool komt, dat er is één pedagogisch kader is en er mogelijkheden voor een betere zorgstructuur zijn. Voor de gemeente wordt het daardoor mogelijk een breed toegankelijke ongedeelde voorschoolse voorzieningen te realiseren voor alle kinderen. Daarmee geven Wet OKE, de onderwijsvisie, het inspectierapport en de budgettaire kaders de contouren weer voor de invulling van het beleidskader voorschoolse voorzieningen in 1
Het inspectierapport “De kwaliteit van de VVE in de gemeente Vlaardingen in 2011”
4
Vlaardingen. Het uitgangspunt is het beleidskader voorschoolse voorzieningen zodanig vorm te geven dat de voorschoolse voorzieningen toegankelijk blijven voor alle kinderen, maar dat uitvoering past binnen het (verminderde) budget van de gemeente. Kernwoorden zijn efficiënt en doelmatig. 2. Visie en ambitie De gemeente Vlaardingen wil dat alle kinderen de kans krijgen zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Ieder kind heeft recht op een goede start. Daarvoor is het nodig dat er een divers aanbod is aan toegankelijke, toekomstbestendige, en betaalbare voorschoolse voorzieningen voor alle kinderen van 0 tot 4 jaar. Het zijn voorzieningen waarin voldoende kwaliteit geboden wordt op het gebied van veiligheid, gezondheid, pedagogisch en educatief handelen. De voorzieningen hebben een preventieve en signalerende functie, volgen de ontwikkelingen van jonge kinderen en werken nauw samen met het onderwijs en ketenpartners. Alle kinderen die het nodig hebben, krijgen extra ondersteuning waardoor hun achterstand wordt ingelopen of voorkomen. De ontwikkelingsbehoefte van het kind staat centraal. Deelname aan stimuleringsprogramma’s vergroot de ontwikkelingskansen en bevordert op termijn de sociale- en arbeidsparticipatie. Daarbij is een goede beheersing van de Nederlandse taal essentieel. Daar waar nodig moeten de kinderen met een taalachterstand zowel in de kinderopvang als in het peuterspeelzaalwerk kunnen deelnemen aan VVE-programma’s. Deze voorzieningen moeten goed aansluiten op het basisonderwijs ten behoeve van de doorgaande leer- en zorglijnen. 3.Wat willen we bereiken Om de visie en ambitie een gezicht te geven stellen we ons de volgende doelen: 1. Onderwijsachterstandenbestrijding en zorgondersteuning maken een essentieel onderdeel uit van de voorschoolse voorzieningen “essentieel” houdt in dat: a.100% de doelgroepkinderen daadwerkelijk deelneemt aan een VVE-programma; b. we inzetten op kwaliteitsverbetering, o.a. door opbrengst gericht te werken. Zowel in de voorschool als in de vroegschool; c. kinderen geen taal- en /of ontwikkelingsachterstand hebben bij instroom in groep 3; d. er een zorgstructuur komt die recht doet aan de doorgaande leer- en zorglijn uit de onderwijsvisie. 2. Ouders zijn betrokken bij de voorschoolse voorzieningen en er vindt afstemming plaats tussen de ouderbetrokkenheid in de voorschool en de vroegschool 3. Pedagogische en didactische kwaliteit, gezondheid en veiligheid staan voorop 4. Harmoniseren van peuterspeelzalen en kinderopvang Ad 3.1.a. Meer kinderen Ons doel is het voorkomen en of bestrijden van (taal-) en ontwikkelingsachterstanden bij kinderen vanaf 2 jaar tot 6 jaar. We willen meer kinderen bereiken. Op basis van de gewichtenregeling in de groepen 1 en 2 in het basisonderwijs is een schatting gemaakt van het aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar die als doelgroepkinderen kunnen worden aangemerkt. Het gaat om ongeveer 350 kinderen. Op dit moment bereiken we 270 kinderen. Dat is 77 % van de kinderen. We willen 77% ombuigen naar 100%. Het bereik en de toeleiding zijn daarin de speerpunten. Wat gaan we doen? Ω De doelgroepdefinitie opnieuw vaststellen. De criteria zijn: • Gemeten taalachterstand De jeugdarts van het van het Centrum voor Jeugd en Gezin bepaalt of een kind een taalachterstand heeft of een vergrote kans heeft een achterstand op te lopen. De lexilijst is hierbij maatgevend. Het kind kan dan geplaatst worden bij een voorschool en heeft dan voldoende tijd, 1,5 jaar, om een voorschoolprogramma te volgen. Lexilijst: meet het taalbegrip van kinderen van 15-25 maanden
5
• Taalaanbieding thuis De jeugdarts of wijkverpleegkundige bekijkt wat de dominante taal is die het kind thuis krijgt aangeboden. Als de dominante taal voor meer dan 50% van de tijd niet de Nederlandse taal is, dan krijgt het kind een indicatie voor de voorschool. • Opleiding ouders Kinderen van wie de ouders minder dan twee jaar voortgezet onderwijs hebben genoten, krijgen een indicatie voorschool op basis van de gewichtenregeling voor het onderwijs. De indicatie of een kind voorschoolse educatie nodig heeft, vindt plaats bij het CJG ( consultatiebureau). Als een kind “voldoet” aan tenminste één criterium dat hierboven wordt genoemd, krijgt dit kind een doorverwijzing naar de voorschool. Uiteraard kan een kind voldoen aan meerdere criteria. Alle kinderen krijgen rond hun tweede verjaardag een oproep van het CJG. Dit maakt onderdeel uit van de standaard bezoeken die kinderen brengen aan het consultatiebureau (basisgezondheidszorg). Ω De toeleiding verbeteren Via het consultatie bureau hebben we weliswaar 98% van de kinderen in beeld en daarmee ook de doelgroep kinderen, maar dit betekent nog niet dat alle kinderen die een indicatie hebben gekregen op een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal terecht komen. Op dit moment ontbreekt een analyse van niet-bereiken van ouders en kinderen en ontbreekt onduidelijkheid over wie waar verantwoordelijk voor is. Ook de monitoring kan beter. Om het cijfer in de richting van de 100% te brengen gaan we met partijen afspraken maken om de toeleiding doelmatiger te maken. Daarvoor gaan we eerst onderzoeken hoe de huidige toeleiding is georganiseerd en waar de zwakke plekken zitten. Om de uitval verder te beperken zullen we het resultaat periodiek gaan monitoren en indien nodig maatregelen nemen. Het CJG registreert alle doelgroepkinderen en de voorschoolse voorzieningen die worden bezocht. Het CJG levert deze informatie elk kwartaal aan de gemeente. Ω Verbreden van de aanbieders Om te voorkomen dat kinderen tussen wal en schip vallen gaan we het aantal aanbieders uitbreiden. In Vlaardingen zijn 19 peuterspeelzalen en 22 kinderdagverblijven. Op alle peuterspeelzalen worden inmiddels VVE programma’s aangeboden. Op 9 kinderdagverblijven is dat nog niet het geval. Wij vinden dat alle kinderen, in de lijn van de onderwijsvisie, de kans moeten krijgen hun talenten te ontwikkelen; te beginnen in de voorschool. Alle aanbieders van kinderopvang waar doelgroep kinderen zijn, worden door ons gestimuleerd te werken met VVE programma’s (financiële bijdrage uit het OAB). Voorwaarden zijn dat de programma’s moeten voldoen aan de landelijke VVE-normen en dat de voorzieningen meewerken aan het uitvoeren van de nota waaronder het samenwerken met de basisscholen. Daarover gaan we ook met de basisscholen afspraken maken.
Ad 3.1.b. Het verbeteren van de kwaliteit De verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie is een taak van de gemeente. Het basisonderwijs heeft de taak de kwaliteit van de vroegschool te bewaken. We zetten in op de professionalisering van de pedagogisch medewerkers (pm-ers) van de voorschool, het versterken van de doorgaande lijn met het basisonderwijs, de samenstelling van de groepen, de uitwisseling tussen pedagogisch medewerkers en leerkrachten, en coördinatie en overleg. Wat gaan we doen? Ω Het professionaliseren van de medewerkers. Voor het stimuleren van de taalontwikkeling is het belangrijk dat pedagogisch medewerkers (pmers) de Nederlandse taal goed beheersen. Op dit moment gaat de inspectie uit van het
6
taalniveau 3F2. De versterking van het taalniveau van pm-ers krijgt aandacht op de mboopleidingen. De pm-ers die nu werkzaam bij peuterspeelzaalwerk en kinderdagverblijven worden getoetst en indien nodig bijgeschoold. Ω Het werken volgens opbrengst gericht werken In het streven naar een ononderbroken ontwikkeling zijn een aantal zaken belangrijk. Weten welke resultaten je wilt bereiken en kijken of deze resultaten daadwerkelijk bereikt worden. Om daar achter te komen zullen kinderen in hun ontwikkeling gevolgd moeten worden. Het werken met de kinderen gebeurt aan de hand van (bewezen effectieve) VVE-progamma’s. En er dient een goede overdracht tussen voorschool- en vroegschool plaats te vinden. Op de bestaande VVE-voorzieningen in Vlaardingen wordt gewerkt met voornoemde programma’s en de pm-ers zijn daarin getraind. In het werken met die programma’s staat vooral nog het bezig zijn met de activiteiten van die programma’s centraal. Daarbij worden ook de ontwikkelingen van de kinderen gevolgd: ontwikkelingsgericht werken. Wat nog beter kan is de ontwikkelingen systematischer en doelmatiger gevolgd gaan worden, opdat het differentiëren op niveaus mogelijk wordt. Daar willen wij een slag maken door opbrengst gericht te werken in de voorschool. Opbrengst gericht werken met jonge kinderen is kinderen doelgericht begeleiden en stimuleren op een manier die er voor zorgt dat ze zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarbij hoort dat de ontwikkeling systematisch wordt gevolgd en dat deze gegevens de basis vormen voor het aanbod. Kernwoorden zijn: doelgericht, handelen afstemmen op doelen, evalueren en volgen, handelen aanpassen op basis van evaluatie3. Om dit mogelijk te maken worden de pm-ers getraind in het opbrengst gericht en worden daar waar nodig kindvolgsystemen ingevoerd. Met het onderwijs willen wij, voor zover nodig, afspraken maken op deze wijze te werken. Ω Verbeteren van de doorgaande leer- en ontwikkelingslijn Een goede start in het basisonderwijs begint in de voorschool. Om de startcondities te verbeteren is het niet alleen belangrijk dat het aanbod en de kwaliteit van de voorscholen goed is, maar dat er ook een doorgaande lijn is tussen voorschool en vroegschool wat betreft taal, rekenen, ontwikkeling en zorg. Een goede aansluiting van de voorschool op het basisonderwijs (de vroegschool) is voornamelijk belangrijk omdat er continuïteit in zorg en begeleiding wordt gerealiseerd. Er gaat weinig tijd verloren indien voorschool en vroegschool programmatisch aan elkaar gekoppeld zijn. En de manier van werken is vertrouwd en herkenbaar voor de peuter/kleuter. Bepalend voor het realiseren van een doorgaande lijn is de fysieke nabijheid van voorschool ten opzichte van vroegschool en de organisatie van de doorlopende ontwikkelings (leer)lijn en zorglijn. Daarnaast zijn voorschoolse voorzieningen met doelgroepkinderen gekoppeld aan of werken samen met ten minste één vroegschool met een VVE-aanbod. Ω Verbeteren van de warme overdracht Het is houders van voorschoolse voorzieningen die een VVE- programma uitvoeren, bij wet verplicht aan het bestuur van de vroegschool gegevens te leveren over de instromende leerlingen. De gegevens betreffen het gevolgde VVE-programma, de duur van het gevolgde programma en de resultaten. Op dit moment wordt de overgang van alle kinderen die van een peuterspeelzaal naar een basisschool ondersteund door een overdrachtsformulier. Daarin worden de ontwikkelingen van een kind aangegeven, zodat de voorschool daar rekening mee kan houden. Vaak is deze zogenaamde “koude overdracht” voldoende. Voor doelgroepkinderen (VVE) is dit niet het geval. Op verschillende VVE-locaties is de overdracht bij doelgroepkinderen naar de vroegschool voorzien van een mondelinge toelichting; de zogenaamde warme overdracht. Deze wijze van overdracht willen wij ook gaan doorvoeren voor alle doelgroepkinderen die op een kinderdagverblijf zitten waarbij dat nog niet het geval is. 2
Voor taal zijn er landelijk vier fundamentele niveaus beschreven. Niveau F3 geeft een beschrijving van het fundamentele niveau mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid aan het eind van mbo-4 en havo. 3 Opbrengst gericht werken is geen nieuw VVE programma. De bestaande VVE-programma’s worden gebruikt om opbrengst gericht werken mogelijk te maken.
7
Alle voorschoolse voorzieningen met doelgroepkinderen zijn gekoppeld aan of werken samen met een basisschool. De voorschool werkt daarin zoveel mogelijk programmatisch samen met een vroegschool. Er wordt ook aansluiting gezocht bij de observatie- en registratiesystemen. Voorschoolse voorzieningen en basisscholen die samen een ikc gaan vormen werken met dezelfde educatieve programma’s en kindvolgsystemen. Scholen en voorschoolse voorzieningen die geen onderdeel uitmaken van een ikc maken onderling afspraken hoe zij programmatisch het beste op elkaar aan kunnen sluiten. Ω Het in stand houden van gemengde groepen De kwaliteit en de effectiviteit van de programma’s hangt mede samen met de samenstelling van de groepen. Kinderen in gemengde kleutergroepen gaan sneller vooruit dan kinderen in nietgemengde kleutergroepen op het gebied van zowel woordenschat/ontluikende leesvaardigheid als ontluikende rekenvaardigheid. Voor de peutergroepen is er een positief effect van menging te zien op de ontluikende rekenvaardigheid, maar niet op woordenschat/ontluikende leesvaardigheid. Over het algemeen praten kleuters meer met elkaar dan peuters, ze werken meer samen en spelen ook meer samen, waardoor het effect van menging mogelijk sterker wordt. Groepen waarin zowel doelgroep als niet doelgroepkinderen zitten is daarvoor noodzakelijk. Wij moedigen voorschoolse voorzieningen aan in gemengde groepen te werken. Ω Deskundigheidsbevordering en uitwisseling stimuleren en ondersteunen Naast de gerichte aanpak voor doelgroepkinderen willen wij ook de doorgaande leerlijn en het overleg hierover stimuleren tussen alle voorscholen en vroegscholen door jaarlijks bijeenkomsten voor coördinatoren, leidsters en leerkrachten die bij VVE betrokken zijn, te organiseren. Deze bijeenkomsten kunnen per cluster, per wijk als stedelijk worden opgepakt. Het opzetten van dergelijke bijeenkomsten is de verantwoordelijkheid van de betrokken organisaties. Wij faciliteren deze bijeenkomsten. Ω Verbeteren van de coördinatie en de regie op de uitvoering van het beleid De gemeente zorgt voor de coördinatie en regie van het onderwijsachterstanden beleid. Dat doen wij aan de hand van een uitvoeringsprogramma. Per thema worden werkgroepen geformeerd. Hierin zijn alle partijen vertegenwoordigd die in de directe uitvoering en/of ondersteuning betrokken zijn bij de bestrijding van (taal)- en ontwikkelingsachterstand. De coördinatie richt zich vooral op het bewaken van de afspraken, het monitoren van de uitvoering en het vlottrekken van eventuele haperingen en knelpunten. Een keer per jaar wordt het VVE-beleid geagendeerd voor het LEA (Lokaal educatieve agenda). In het LEA komen de resultaten aan de orde en vindt bijsturing plaats als dat nodig is.
8
Ad 3.1.c. Meer resultaat bereiken Als gemeente hebben wij de wettelijke taak afspraken te maken met het basisonderwijs over de te behalen resultaten in de vroegschool. Wat gaan we doen? Ω Halen van duidelijke resultaten Een belangrijke component van het opbrengst gericht werken is het stellen van doelen. Wij streven er naar dat ieder kind dat van een voorschoolse voorziening af komt minimaal voldoet aan de beheersdoelen die de Stichting Leerplan Ontwikkeling op sociaal-emotioneel gebied en rekenen, taal en motorische ontwikkeling heeft geformuleerd.4 Met het basisonderwijs maken wij afspraken over de resultaten aan het eind van groep 2. Verder maken we afspraken over de monitoring van de resultaten. Ad 3.1.d Verbeteren van de zorgondersteuning in de voorschoolse voorzieningen Sommige kinderen hebben extra ondersteuning/zorg nodig. In de voorschoolse voorzieningen zoals het kinderdagverblijf en de peuterspeelzaal is de zorgondersteuning nog niet zodanig georganiseerd dat er sprake is een duidelijke signalering en samenwerking van partijen op het juiste moment. De doorgaande lijn naar de vroegschoolse voorzieningen verdient een betere afstemming. Bij zorgvragen dient sprake te zijn van vroegtijdig signaleren, diagnosticeren en het bieden van de juiste hulp. In de onderwijsvisie is geformuleerd dat de gemeente, zorgpartners, onderwijs en voorschoolse voorzieningen en ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de zorg voor kinderen/leerlingen. Ook voor de voorschoolse voorzieningen wordt uitgegaan van een samenhangend aanbod van “passend onderwijs” en opvoed- en opgroeiondersteuning voor kind en gezin met als uitgangspunt “Een kind, een gezin, een plan, een zorgcoördinator. Bovengenoemde ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de klas, in de groep, op school of op de voorschoolse voorziening plaats De uitgangspunten die in de onderwijsvisie zijn verwoord gelden ook voor de voorschool. Voor de voorschoolse voorzieningen willen wij een zorgstructuur waarin professionals samenwerken om in overleg met ouders passende ondersteuning te vinden en te bieden voor kinderen die dit nodig hebben en die aansluit op de zorgstructuur van de basisscholen. Wat gaan we doen? Ω Het ontwikkelen van een zorgstructuur Het centrum voor Centrum voor Jeugd en Gezin is gevraagd in 2013 met een plan te komen voor een zorgstructuur voor alle voorschoolse voorzieningen waarbij de voornoemde uitgangspunten worden gerespecteerd. Vanaf 2014 wordt zoveel mogelijk volgens deze nieuwe zorgondersteuningsstructuur gewerkt binnen de voorschoolse voorzieningen.
Ad 2. Extra investeren in meer ouderbetrokkenheid In de nulmeting geeft de onderwijsinspectie aan dat ouderbetrokkenheid naast de doorgaande leerlijn een van de succesfactoren is voor de kwaliteit van de voorschool en de vroegschool . De ouderbetrokkenheid is zowel van belang in de voorschool als in de vroegschool. De manier om met ouders om te gaan op de voor- en vroegschool dient op elkaar afgestemd te zijn. Uit onderzoek blijkt dat de ouderbetrokkenheid thuis het meest bijdraagt aan de successen op school. Het effect is het sterkst op jongere leeftijd. Hoe betrokken ouders zijn en of ze deze betrokkenheid thuis of op school laten blijken, wordt sterk beïnvloed door sociaal-economische 4
Eind voorschool hebben kinderen een passieve woordenschat van gemiddeld 4000 woorden en een actieve woordenschat van 2000 woorden. Aan het eind van groep 2 hebben kinderen een passieve woordenschat van gemiddeld 7000 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld 3500 woorden.
9
status, opleidingsniveau en geestelijke gezondheid, armoede en alleenstaand ouderschap. Het leeuwendeel van de ouders is echter, ongeacht hun sociaal economische status zeer betrokken de ontwikkeling van hun kind. Ouders zijn makkelijker betrokken als ze weten wat er van hun verwacht wordt. Zij worden actiever als zij zich uitgenodigd voelen mee te doen. Ook is gebleken dat interventies op het gebied van ouderbetrokkenheid die ook gericht zijn op training van opvoedvaardigheden in combinatie met het verhogen van de prestaties van kinderen effectiever zijn dan interventies die opvoedvaardigheden buiten beschouwing laten. Daarnaast is het van belang dat programma’s afgestemd zijn op de specifieke doelgroep en sensitief voor de normen en verwachtingen van deze groep. Ouders zijn betrokken bij de voorschoolse voorzieningen en er vindt afstemming plaats tussen de ouderbetrokkenheid in de voorschool en de vroegschool. Om een zo hoog mogelijk rendement uit de VVE-programma’s te halen worden deze zowel op de voor- en vroegschool als thuis ingezet. Dat betekent dat van ouders een effectieve inzet wordt verwacht. Wat gaan we doen? Ω Continueren van het verstrekken van informatie aan ouders Ouders krijgen informatie over de doelen van het VVE-programma, over de rol die zij als ouder hebben binnen de voorschool en wat de effecten kunnen zijn voor de ontwikkeling van de kinderen wanneer zij als ouders thuis de activiteiten kunnen ontplooien. Ω Continueren van het stimuleren van ouders kinderen thuis te ondersteunen. Ouders krijgen materialen mee om in de thuissituatie de ontwikkeling van het eigen kind te stimuleren. Ω Continueren van de ouderkamers Er worden voor ouders ouderbijeenkomsten (ouderkamers) georganiseerd waarin de ontwikkeling van het kind wordt besproken en ouders praktische tips krijgen. Ook wordt aandacht besteed aan opvoedondersteuning. Ω Evalueren opbrengsten Ei van Columbus Voor laagopgeleide ouder en laaggeletterde ouders die het Nederlands niet machtig zijn, zijn de bestaande VVE-programma’s onvoldoende toegerust. Om in deze leemte te voorzien is op drie scholen in Vlaardingen, waaraan voorscholen zijn gekoppeld, gestart met de pilot het Ei van Columbus. We gaan de opbrengsten in kaart brengen. Naar aanleiding daarvan worden keuzes gemaakt over het eventueel voortzetten van dit programma. Ω Het invoeren van een algemeen ouderbeleid Op alle voorscholen en vroegscholen is er één algemeen ouderbeleid en een specifiek ouderbeleidsplan. Bij de voor- en vroegscholen die aan elkaar gekoppeld zijn is dit beleid op elkaar afgestemd. Ω Aanbieden van het programma Voorleesplezier Om ouders te leren hun kinderen te stimuleren wordt voor alle VVE-kinderen het programma Voorleesplezier aangeboden, waardoor ouders gestimuleerd worden voor te lezen en gebruik te maken van de bibliotheek. Spel aan huis wordt ingezet voor kinderen die extra educatieve ondersteuning nodig hebben. Ω Het laag houden van de ouderbijdrage van doelgroepkinderen Conform de Wet OKE blijven de ouderbijdragen voor doelgroepkinderen laag. Zodat de onderwijskansen voor deze kinderen wordt vergroot. Ad 3. We willen dat ieder kind dat een voorschoolse voorziening bezoekt zich veilig en geborgen voelt In goede voorschoolse- en vroegschoolse voorzieningen (en ikc) voelen kinderen zich veilig en geborgen. Je kunt dat aan de kinderen zien. Ze tonen zich tevreden en ontspannen en staan 10
open voor nieuwe ervaringen en activiteiten. Zij stralen uit dat ze zich goed voelen bij de pedagogisch medewerker, bij de andere kinderen en in hun omgeving. De pedagogisch medewerkers spelen daarin een essentiële rol. De kwaliteit van de interacties tussen pedagogisch medewerkers en kinderen is verreweg de belangrijkste factor. Daarnaast zijn de groepssamenstelling en het opleidingsniveau van de pedagogische medewerkers bepalend voor de kwaliteit. Bij de bouw van schoolgebouwen is geborgenheid en menselijke maat het uitgangspunt voor het bepalen van de schaalgrootte en de inrichting. Zes interactievaardigheden zijn bepalend voor de pedagogische en didactische kwaliteit. · Emotionele veiligheid bieden (sensitieve responsiviteit) · Autonomie respecteren · Leiding geven en structuur bieden · Informatie en uitleg geven · Interacties in de groep begeleiden · Ontwikkeling stimuleren Het pedagogisch en educatief kader gaat uit van aantal richtinggevende principes: 1. Er wordt gezorgd voor een veilige en gezonde omgeving. Alle kinderen voelen zich welkom en hebben met één of meer medewerkers een vertrouwensband. De kinderen voelen zich ook vertrouwd met en veilig tussen de andere kinderen in de groep. 2. Er wordt gestreefd naar “educatief en pedagogisch partnerschap” met de ouders. 3. Kinderen leren spelend en actief in relatie met hun omgeving Dit zijn: hun ouders, medewerkers en kinderen op een kindcentrum, en de fysieke omgeving. Kinderen nemen niet passief over wat volwassenen aandragen. Ze leren door spelen, doen, uitproberen, kijken, imiteren, meedoen en instructie. Ze bouwen samen met anderen een gedeelde wereld op. 4. De medewerkers scheppen voorwaarden voor leren en ontwikkelen. Ze zien de kansen voor spel, leren en contact die zich spontaan voordoen. Ze creëren kansen door activiteiten aan te bieden. 5. De opvoeding is evenwichtig gericht op alle aspecten van de ontwikkeling: op de emotionele, sociale, cognitieve, creatieve, motorische en morele ontwikkeling. 6. Enerzijds is er respect en ruimte voor de eigenheid en autonomie van ieder kind. Anderzijds leert het kind meedoen met het dag- en leefritme van de groep en om zich aan te passen. Ieder kind heeft het recht om bij te dragen aan het geheel. 7. De medewerkers hebben respect voor diversiteit (verschillen tussen mensen) en laten dat door hun gedrag zien. Kinderen wordt geleerd om positief om te gaan met verschillen die betrekking hebben op leeftijd, sekse, handicaps of sociaal-culturele achtergrond. 8. De doorgaande ontwikkelingslijn Medewerkers sluiten aan bij de ontwikkeling van het kind en helpen het kind om de competenties te ontwikkelen die hij of zij nodig heeft in de volgende fase. Wat gaan we doen? Ω Met de voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs worden afspraken gemaakt deze richtinggevende principes onderdeel te laten zijn van de voorschool en vroegschool opdat sprake kan zijn van één pedagogisch kader. Ad. 4 Harmoniseren peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Als gemeente willen we dat alle kinderen van 0 tot 4 jaar gebruik kunnen maken van voorschoolse voorzieningen als een goede voorbereiding op de basisschool. Wij willen de voorschoolse voorzieningen zodanig vormgeven dat de uitvoering past binnen het beschikbare (verminderde) budget. Verder willen we dat alle kinderen van 2 tot 4 jaar hetzelfde aanbod krijgen en dat er sprake is van een ongedeelde voorschoolse voorziening zoals dat binnen een integraal kindercentrum vorm kan krijgen. Hiermee bestaat er geen onderscheid tussen kinderen van werkende en niet-werkende ouders. Daar waar mogelijk worden voorschoolse voorzieningen in de toekomst bekostigd door ouders en de tegemoetkoming van de belastingdienst. De
11
gemeentelijke subsidie zetten wij met voorrang in voor kinderen waarvan de ouders niet in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming via de Toeslagenwet kinderopvang. Deze wensen leiden er toe dat wij het peuterspeelzaalwerk onder willen brengen bij de kinderopvang in de vorm van een peuterarrangement. Een peuterarrangement is een aanbod van een voorschoolse voorziening gericht op de cognitieve, sociaalemotionele en motorische ontwikkeling van het kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar. Het is een combinatie van enerzijds peuterspeelzaalwerk en anderzijds kinderopvang. Kinderen krijgen een educatief programma aangeboden ter voorbereiding op de basisschool en genieten daarbij mede het verzorgende aspect van de kinderopvang. Op dit moment subsidiëren wij het peuterspeelzaalwerk per dagdeel per jaar. De harmonisatie brengt met zich mee dat het subsidiestelsel in het vervolg gebaseerd is op een subsidie per uur. Dit omdat het fiscale stelsel kinderopvang uit gaat van een (maximale) uurprijs voor kinderopvang. Voor ouders die geen toeslag via de belastingdienst kunnen ontvangen5, borgen we de toegankelijkheid met gemeentelijke middelen in de vorm van een zogenaamde peutertoeslag. Ouders kunnen hun peutertoeslag inzetten voor de bekostiging van de peuterarrangementen bij alle aanbieders. Daarmee realiseren we een zo optimaal mogelijk keuzevrijheid voor ouders en komt er een einde aan het exclusief subsidiëren van de Stichting Peuterspeelzalen BV. Voor de educatieve programma’s voor doelgroep kinderen kunnen de organisaties in aanmerking komen van gemeentelijke subsidies. De programma’s dienen te voldoen aan de VVE-kwaliteitseisen en aan de eisen volgens de Wet kinderopvang. Dat wil zeggen contact met ouders over de ontwikkeling van het kind, aantoonbare scholing en management op ontwikkelingsgericht werken, er is een zorgstructuur en er is sprake van een goede overdracht naar de scholen. Met aanbieders worden overeenkomsten gesloten waar een programma van eisen deel van uit maakt. Voor de hoogte van de peutertoeslag sluiten we aan bij de tegemoetkoming van de Belastingdienst. Het hanteren van deze toeslag betekent voor een gedeelte van de ouders een stijging van de kosten, maar voor een deel dalen de kosten ook. Voor de doelgroepouders biedt de Wet Oke de mogelijkheid een tarief vast te stellen onafhankelijk van het inkomen. Wat gaan we doen? Ω Het eerste kwartaal van 2014 gebruiken wij om inzichtelijk te maken of dit scenario financieel, organisatorisch en juridisch haalbaar is per 1 augustus 2014.
4. Verbeteren van het monitoren, afstemmen en verantwoorden Periodiek willen wij weten of met de inzet van mensen en middelen de beoogde effecten zijn behaald. Daarnaast willen wij voldoen aan de door het rijk aan de gemeente opgelegde verantwoordingsplicht. Met de monitor willen we gaan beschikken over gegevens voor het opstellen van beleid en verantwoording afleggen over de resultaten van het gevoerde beleid opbrengsten van onze inspanningen zijn en/of er aanleiding is tot het bijstellen van het beleid of ondersteuning. De monitor dient verband te houden met de gestelde beleidsdoelen en streefgetallen en aan te haken, aan te haken bij de opbrengstgerichte sturing en de daarbij behorende resultaatsafspraken en aan te sluiten wat elders gangbaar is (benchmarking en landelijke VVE monitor). De monitor bevat in ieder geval informatie over: · De doelmatigheid van de toeleiding · De gebruikte VVE-programma’s · De uitkomsten van toetsen en observaties · De sociaal-emotionele ontwikkeling · Duur van de VVE-deelname 5
Ouders (of een alleenstaande ouder) die werken en/of een opleiding en/of een traject naar werk of inburgeringscursus volgen komen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag.
12
·
De afspraken die gemaakt zijn met betrekking tot de uitvoering van dit beleidskader
Vanuit de gezamenlijke betrokkenheid bij het lokale onderwijsbeleid maken we afspraken met de schoolbesturen, de kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen over welke gegevens verzameld en gebruikt gaan worden. Het is belangrijk dat gelijkwaardige partners beschikken over dezelfde informatie. Op basis van de (jaarlijkse) uitkomsten van de monitor, wordt de uitvoering van het beleid bijgesteld. Daarnaast dient de informatie die de komende jaren wordt verzameld als basis voor de volgende planperiode. 5.Financien De middelen die ter beschikking staan voor de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid komen van het rijk in de vorm van een specifieke doeluitkering. De middelen zijn gelimiteerd en bedragen voor de huidige planperiode € 2.469.045,00 per jaar6. Voor de uitvoering van het beleid worden de middelen als volgt geraamd.
Inkomsten Rijksbijdrage OAB
2013 € 2.469.045,00
2014 € 2.469.045,00
Uitgaven Peuterspeelzaalwerk Opleiding en training pm-ers · Werken met vve-programma’s · Werken met opbrengst gericht werken Toeleiding Ouderbetrokkenheid Evaluatie en monitoring Schakelklassen
2013 € 1.094.530
2014 € 1.094.530
€ 376.346 € 10.460 € 140.507 € 362.508 € 64.002 € 309.999
€ 250.000
Totaal Ruimte 2013
€ 2.358.352 € 110.693
Nieuw Indicatie Verbreden aanbieders Deskundigheidsbevordering en uitwisseling Zorgondersteuning
€ € € €
Totaal
€ 2.465.078
6
6.726 20.000 30.000 50.000
€ 100.000 € 400.000 € 100.000 € 400.000
€ 30.000 € 40.000 € 50.000 € 2.464.530
De planperiode is verlengd tot en met 2015
13