Beschouwing over Spelen = leren Rapportage van de Kenniskring Sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind in de kinderopvang / Spelen = leren (juli 2010 – juli 2011)
Auteurs Josette Hoex & Su’en Verweij Kwok Mmv Hans Meij
September 2011 Nederlands Jeugdinstituut Utrecht
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
Inhoud Verantwoording 3 1 Focus op het thema Spelen = leren 4 2
Het dilemma: vrij spelen en/of speels leren? 7 • Indicatie • Doelgroep • Leerbaarheid • Tempo en stadium
3
Ontbrekende voorwaarden 6 • Stabiliteit • Professionaliteit • Implementatie
4 Kernvraag en vervolgvragen 7 Gebruikte literatuur 10 Bijlage Deelnemers kenniskring 12
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 2
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
Beschouwing over Spelen = Leren Kenniskring Sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind in de kinderopvang / Spelen = leren
Verantwoording Deze beschouwing is een weerslag van literatuurstudie en discussie van de Kenniskring1 Sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind / Spelen = leren. (www.nji.nl/ kennis/netwerken) Doel van deze kenniskring is om het aanbod van opvang en educatie in kinderdagverblijven kritisch te bekijken. De Taskforce Kinderopvang/Onderwijs en het rapport van het Onderwijsraad in 2010 zijn de aanleiding geweest om de discussie te starten over spelen en leren in de peuterperiode. Aan de Kenniskring Spelen = leren hebben 18 experts deelgenomen, afkomstig uit beleid, wetenschap, opleidingen en praktijk. De kenniskring is tijdens drie bijeenkomsten (01-072010, 03-11-2010, 16-02-2011) met elkaar in gesprek geweest. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst hebben deelnemers een reader met relevante artikelen ontvangen om de focus van deze kenniskring neer te zetten. Gedurende de looptijd van de kenniskring zijn incidenteel artikelen of literatuur-attenderingen naar de deelnemers gemaild. Om de gedachten te richten en te verrijken, zijn deskundigen uitgenodigd om specifieke kennis in te brengen (Diny van der Aalstvoort/ Hogeschool Utrecht en Ewald Vervaet / Stichting Histos) De beschouwing is opgesteld door Josette Hoex en Su’en Verweij Kwok; zij hebben de bijeenkomsten voorbereid en begeleid. Alle leden van de kenniskring hebben de mogelijkheid gekregen om opmerkingen en noties aan dit stuk toe te voegen. Daarnaast hebben zij anoniem hun antwoord gegeven op de drie vragen die leidend zijn geweest in de kenniskringbesprekingen (zie pagina 4). Hierbij is het principe van de Delphi-methode2 gehanteerd.
1 Het Nederlands Jeugdinstituut organiseert kenniskringen om aandacht te besteden aan actuele bewegingen in het jeugdbeleid. In 2 à 4 bijeenkomsten spreekt de kenniskring- die bestaat uit deskundigen op het onderwerp- (beschouwend en opiniërend) het actuele vraagstuk door. Tenslotte eindigt dit in een product (artikel, bijeenkomst, etc.) die de gebundelde kennis en ervaring van de kenniskring naar het werkveld toebrengt. 2 Een Delphi-studie is een onderzoeksmethode waarbij de meningen van een aantal experts wordt gevraagd ten aanzien van een onderwerp waar geen consensus over bestaat. Door de antwoorden van de andere experts (anoniem) terug te koppelen wordt in een aantal rondes geprobeerd tot consensus te komen. (bron: Wikipedia mei 2011)
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 3
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
1. Focus op het thema Spelen = leren Voor de ontwikkeling van jonge kinderen is spelen essentieel. Spelen is een manier om de wereld te ontdekken en te leren hanteren. Via spelen ontdekken ze hun eigen kunnen en eigen grenzen. Spel en samenspel biedt kinderen mogelijkheden om hun emoties te uiten en te experimenteren met sociale vaardigheden. Daarvoor is een uitdagende, stimulerende omgeving nodig. Kinderen moeten de vrijheid krijgen om zelf te ontdekken, daarbij ondersteund door volwassenen. Voorzieningen als het kinderdagverblijf en de peuterspeelzaal zijn uitermate geschikt voor ‘zelf ontdekken’. In deze situatie, waarin pedagogische ontwikkelingsdoelen de kern van de opdracht vormen, krijgt het kind ruimte en gelegenheid om zich naar eigen kunnen en op eigen tempo te ontwikkelen. De aanwezigheid van groeps- c.q. leeftijdsgenoten biedt optimale kansen voor het werken aan ontwikkelingstaken3 en het verwerven van persoonlijke en sociale competentie. Op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen worden -in toenemende mate en bij steeds jongere kinderen- voor- en vroegschoolse programma’s ingezet. Deze zogenoemde stimuleringsprogramma’s zijn bedoeld om gevreesde of geconstateerde taal- en ontwikkelingsachterstanden te voorkomen respectievelijk te reduceren. Tegenstanders van deze programma’s beweren dat dit ten koste gaat van het (vrije) spelen van deze kinderen. Het reduceren van vrij spel-momenten is niet enkel ten nadele van het individu, maar ook van de andere kinderen in de groep. Intrinsieke motivatie en persoonlijk ontwikkeltempo, gesteund en gestimuleerd door sociaal contact, is niet langer de ‘motor voor ontwikkeling’ in een voor-gestructureerd aanbod. Voorstanders van voor- en vroegschoolse programma’s zijn van mening dat de stimuleringsprogramma’s bijdragen aan meer schoolsucces en een beter ontwikkelingstempo. Ieder kind heeft het recht op een adequate vorm van steun bij het werken aan zijn ontwikkelingstaken. Voor een geïndiceerde groep kinderen is het werken met een voor- en vroegschools programma, die adequate vorm. Daarbij zijn de programma’s speels van opzet en aangesloten op wat kinderen leuk vinden en nodig hebben.
2. Het dilemma: vrij spelen en/of speels leren? In de Kenniskring Spelen = leren zijn voor- en tegenstanders van voor- en vroegschoolse educatie bij elkaar gebracht. Niet om de stimuleringsprogramma’s qua inhoud of effectiviteit te beoordelen, maar om de inzet ervan in de kinderopvang kritisch te bekijken. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen groeien steeds meer naar elkaar toe (harmonisatie), zowel organisatorisch als in pedagogische visie en aanpak. Door de Wet OKE heeft deze harmonisatiebeweging een versnelling gekregen. Dit heeft ook consequenties voor programmatisch werken. Over die consequenties heeft de kenniskring zich willen buigen: • welke consequenties zijn gewenst en ongewenst; • waren alle consequenties te voorzien of overkomen ze ons; 3 Ontwikkelingstaken kinderen: Fysiologische regulatie, Motorische ontwikkeling, Gevoelens herkennen en reguleren, Vorming gehechtheidrelaties, Vorming (kinderlijke) autonomie, Symbolische ontwikkeling Verwerking sociale informatie, Relaties met leeftijdgenootjes, Functioneren op school. Bron: http://www.piresearch.nl/files/244/ ontwikkelingstaken+van+kinderen.pdf Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 4
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
• w elke aanpassing vraagt het om gewenste consequenties te behouden en te borgen, en ongewenste bij te stellen of te bestrijden? Indicatie
De kenniskring constateert dat één van de consequenties van de inniger samenwerking is dat nu in beide voorzieningen gewerkt wordt met voor- en vroegschoolse programma’s. Daar is op zichzelf niets mis mee; alle kenniskringleden vinden het wenselijk dat kinderen die extra steun nodig hebben, deze ook krijgen. Ongeacht van welke voorziening het kind gebruik maakt. In de praktijk zien we echter dat stimuleringsprogramma’s niet altijd alleen voor de geïndiceerde doelgroepkinderen wordt ingezet. Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn. • Het is organisatorisch niet mogelijk om slechts een beperkt gedeelte van de groep te bedienen met het programmatisch werken: de kind-ratio is op die momenten niet correct meer of de beschikbare ruimte leent er zich niet voor. • De organisatie hanteert het adagium: ‘Wat goed is voor de geïndiceerde kinderen, zal ook wel goed zijn voor de andere kinderen’, waarna men vervolgens op dit inhoudelijk argument het programma aan de totale groep aanbiedt. • Programmatisch werken biedt een vluchtroute voor het zwakke professioneel niveau van veel groepsleiding. De programma’s bestaan uit werkpakketten met uitvoerige instructies en bijbehorende werkmaterialen. Dit biedt richting en houvast voor een aanbod dat anders helemaal op eigen kracht bedacht en uitgevoerd moet worden. • Last but not least is het actief-aangeboden speel/leermateriaal van de programma’s in de ogen van de niet-doelgroep kinderen nogal eens concurrerend met het bestaande ‘gewone’ spelaanbod. Ook die kinderen willen graag meedoen met de vrolijke avonturen van Puk of Bas. De verbreding van doelgroep naar algemeen aanbod, maakt in feite alle kinderen tot ‘kinderen die extra steun krijgen’. Het specifieke wordt tot de norm voor ‘gangbaar’ verheven. Hieraan zitten ethische vragen, naast aspecten van financiële en organisatorische aard. Doelgroep
Overigens blijkt het begrip ‘doelgroep’ in de uitvoering zeer multi-interpretabel. Waar de ene voorziening een relatie legt met ‘gewichtenregeling’ en dus benoemt in termen van (risico op) voorschoolse leerachterstand, gebruikt de andere voorziening deze term ook voor kinderen met probleemgedrag als gevolg van een ontwikkelingsstoornis. Hoewel in beide gevallen ‘ontwikkelingsachterstand’ wordt geconstateerd is het programmatisch werken primair ontwikkeld voor de eerstgenoemde groep. Dit roept de vraag op wat de zin en het effect is van programmatisch werken op kinderen met een ontwikkelingsstoornis? Daarnaast vraagt het om een algemeen gedragen en gebruikte explicitering van de term ‘doelgroep’ in het belang van juiste inzet en toepassing, en van valide monitoring en onderzoek.
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 5
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
Van groot belang is ook de effectvraag: is de extra inzet en gerichte aandacht die doelgroepkinderen nodig hebben nog wel gegarandeerd in een breed uitgezet aanbod voor alle kinderen? Doelgroepkinderen lijken, zelfs binnen een stimuleringsaanbod, op deze wijze wéér op achterstand te worden gezet. Oftewel: de kinderen die het juist nodig hadden, profiteren het minste. Leerbaarheid
Vrij of speels leren raakt ook aan het debat nature versus nurture. Is de extra inzet en aandacht primair bedoeld om achterstand bij doelgroepkinderen te voorkomen c.q. in te halen, of wordt er op die manier ingezet op ‘versnellen van de ontwikkeling’ bij alle kinderen? Worden kinderen versneld naar het schoolse leertraject toegeleid? Dit roept de vraag op in hoeverre kinderen ‘leerbaar’ zijn? Is het mogelijk –nog afgezien van wenselijkdat kinderen hun neuropsychologische grenzen verleggen als ze voldoende gestimuleerd worden? De haalbaarheid van ‘ontwikkelingsversnelling’ lijkt weerlegd te worden door de stabiele leeftijdsperiode voor schoolrijpheid over de tijd heen. Hoewel we in een tijd leven met veel prikkels en transities voor kinderen, worden kinderen niet sneller schoolrijp omdat er een algemeen geldende versnelling van ontwikkelingsstadia en ontwikkelingstaken optreedt. Tempo en stadium
Een stimuleringsaanbod heeft zowel impact op de cognitieve ontwikkeling als op de emotionele ontwikkeling van kinderen. Programmatisch werken moet gericht zijn op ontwikkelingsstimulering die aansluit op de mogelijkheden van het individuele kind. Ook binnen een groepsgewijs aanbod is het individuele ontwikkelingstempo en –stadium de leidraad. Het aanbieden van programmaonderdelen met een taakinhoud waar het kind niet aan toe is, kan negatieve gevolgen hebben; kinderen raken gefrustreerd door overvragen of verliezen hun betrokkenheid door ondervragen. Kennis hebben over ontwikkelingsstadia, zowel op algemeen als op individueel niveau, alsook de kunde van observatie en interpretatie, zijn dan ook vereisten voor medewerkers die een programma aanbieden.
3. Ontbrekende voorwaarden Een zorgpunt bij het inzetten van programmatisch werken in gangbare kinderopvanggroepen is dat veel kindercentra niet aan de noodzakelijke voorwaarden voldoen. De meeste programma’s gaan uit van een ‘doorgaande leer/ontwikkellijn’. Dit vraagt om een vaste frequentie en consistente wijze van overdracht. Stabiliteit
In de Nederlandse kinderopvang zijn stabiliteit en continuïteit geen gemeengoed; zowel groepssamenstelling als groepsleiding wisselt in principe per dagdeel gedurende de hele week. In de peuterspeelzalen is die continuïteit meestal beter gewaarborgd met vaste groepen op vaste tijden met vaste groepsleiding. Het is de vraag hoeveel instabiliteit een stimuleringsprogramma in de uitvoering op een kinderdagverblijf of een combinatiegroep van kinderopvang en peuterspeelzaal, kan verdragen wil het nog effect scoren. Hoeveel wisseling van kinderen en/of leiding doet afbreuk aan de overdracht van het programma? Hier is geen onderzoek naar gedaan.
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 6
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
Professionaliteit
Er is ook gerede twijfel over de wijze waarop de programma’s worden uitgevoerd. Te makkelijk wordt verondersteld dat een professional die het leertraject heeft gevolgd voor een specifiek stimuleringsprogramma, daarmee als vanzelfsprekend een kwalitatief goed aanbod kan doen. Van groepsleiding wordt echter ook binnen programmatisch werken verwacht dat zij instructie en werkmateriaal benut als ‘toolkit’, in aanvulling op de eigen pedagogische blik en handelswijze. Programma’s zijn primair ontwikkeld om te dienen als hulpmiddel. Dit zou op gespannen voet kunnen staan met het reeds geconstateerde zwakke professionele niveau van veel groepsleiding. Zij werken met de programma’s vanuit het idee dat het een ‘handleiding van A tot Z’ betreft, zonder ruimte en kennis om aan te sluiten op pedagogisch rijke incidenten. Hier kan de al eerder geconstateerde vereiste van kennis over ontwikkelingsstadia en kunde van observatie en interpretatie aan worden toegevoegd. Ook hiervan is het de vraag of dit bij alle professionals die programmagericht werken, voldoende aanwezig is. In het dossier professionalisering algemene jeugdvoorzieningen van het Nederlands Jeugdinstituut kunt u meer lezen over beroepsvorming, professioneel handelen en beleid (www.nji.nl >kennis > dossiers). Implementatie
In veel kinderorganisaties stokt de beleidscyclus nadat nieuwe programma’s of werkwijzen zijn ingevoerd. Het systematisch onderhouden van de kennis, het blijven verbeteren van de werkhouding en het versterken van competentie bij de uitvoerend werker, krijgt te weinig aandacht. Er is geen sprake van een reflectieve houding als voorwaarde voor borgen of bijstellen. Omdat er veel wisseling is in het personeelsbestand en weinig tijd voor intervisie of consult, vergroot dit het risico dat kennis verwordt tot routine. Los van de wenselijkheid van al dan niet breed ingezet programmatisch werken, ziet de kenniskring risico’s voor de uitvoering van stimuleringsprogramma’s vanwege: • de instabiliteit in kinderdagverblijven, en groeiend ook op peuterspeelzalen in geharmoniseerde kinderopvangsituaties; • het zeer wisselende niveau van kennis en kunde van groepsleiding, ook al zijn zij specifiek voor programmatisch werken toegerust; • het ontbreken van implementatiekennis en –toepassing bij organisaties. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft de implementatiewijzer ontwikkeld die organisaties helpt om veranderingen te analyseren en door te voeren. U kunt hier meer lezen over de fasen van implementatie en de werkzame factoren ervan (www.nji.nl > kennis > databanken > implementatiewijzer).
4. Kernvraag en vervolgvragen Ondanks dillema’s en ontbrekende voorwaarden, dreigt het werkveld steeds minder onderscheid te maken naar inzet van programmatisch werken op grond van nut & noodzaak in termen van achterstandbestrijding. De ‘doelgroep’ die gebruik maakt van een programmatisch aanbod varieert per organisatie. Het aanbieden van een stimuleringsprogramma is in steeds meer voorzieningen tot algemeen beleidsdoel verworden in plaats van een selectief in te zetten middel. Immers, de programma’s zijn ingekocht, de groeps-
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 7
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
leiding is toegerust, dus waarom dan niet optimaal gebruik maken van deze dure investering? Kinderopvangorganisaties krijgen in deze stellingname steun vanuit de overheid. Hoewel er nog steeds geen onderzoek bestaat waarin de effectiviteit van programmatisch werken op achterstandsbestrijding is aangetoond, blijft bij de landelijke overheid de hoop dat dit zich op enig moment toch als zodanig zal manifesteren. Ook zij hebben immers grote investeringen gepleegd, op grond van politieke beleidsbeloften. Bij deze ontwikkeling van ‘vrij spel-opvang’ naar ‘educatie-opvang’ stelt de kenniskring de kernvraag: Wat betekent de toenemende inzet van stimuleringsprogramma’s voor de pedagogische opdracht van de kinderopvang: • Ontnemen wij door een programmatisch aanbod, willens en wetens een groeiende groep peuters en kleuters hun vrije spelomgeving en stappen wij daarmee in de kinderopvang af van het principe ‘kind als motor van zijn eigen ontwikkeling’? • Zo ja, is het een ontwikkeling waar wij ons zorgen over moeten maken; wordt hier schade toegebracht aan kinderen (aldus de tegenstanders), of is het een rijkdom die we moeten omarmen (aldus de voorstanders)?
De Kenniskring Spelen = leren heeft zich tijdens de bijeenkomsten gebogen over deze kernvraag. Om de vraag te vertalen naar een toekomstperspectief, zijn drie nieuwe vragen geformuleerd. Aan de leden van de kenniskring is gevraagd om hierop het antwoord te geven dat zijzelf als meest wenselijk en/of haalbaar zien. De antwoorden zijn een weergave van persoonlijke expertise en noties, waaraan de uitwisseling in de kenniskring haar bijdrage heeft geleverd. De auteurs hebben deze antwoorden gebundeld. De drie vragen waarover de kenniskring zich uitspreekt zijn: 1. Wat is de pedagogische opdracht van de kinderopvang inzake het bieden van de juiste inzet en steun bij de ontwikkeling van peuter naar kleuter?
inderopvang moet goede opvang bieden aan het jonge kind waarbij het aanbod K primair inzet op het optimaliseren van kansen voor normale ontwikkeling. Tijdens de opvang moet zorg, aandacht en begeleiding minimaal voldoen aan wat een kind in een doorsnee huishouden aangeboden krijgt. Om het kind te stimuleren in zijn ontwikkeling biedt kinderopvang een activiteitenaanbod met uitdaging en werkt de pedagogisch medewerker vanuit ontwikkelingsgerichte principes. Aandacht voor kwaliteit van interactie met kinderen en ouders is cruciaal als manier om in te kunnen schatten wat mogelijkheden en behoeften van een kind zijn. Het inschattingsvermogen van ‘normale ontwikkeling’ is belangrijk vanuit de signaalfunctie die de kinderopvang kan vervullen indien er sprake van probleemgedrag of achterstand is.
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 8
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
2. Kan de kinderopvang anno 2011 het aan om hierin te voorzien?
I n principe kan de kinderopvang daar in voorzien, mits onder de juiste voorwaarden. Bij een politieke keuze voor goede professionele opvang, hoort strikt en consequent toelaten tot het werkveld (op basis van kennisniveau van de ondernemer), toetsen van de uitvoeringskwaliteit (GGD) en handhaven op wettelijke kwaliteitseisen (gemeente). De pedagogische opdracht van kinderopvang van zorg en ontwikkelingsstimulering, van een plek voor spelen en ontwikkelen, moet expliciet gemaakt worden. Verbinding met andere aanbieders voor een doorgaande ontwikkelingslijn 0 – 13 jaar (IKC) versterkt de specifieke inzet van de kinderopvang. Het vermogen van de kinderopvang om die opdracht te (blijven) realiseren staat door de bezuinigingen (zomer 2011) sterk onder druk. Daarnaast is de huidige leidster-kind ratio niet toereikend om kinderen optimaal te verzorgen en te begeleiden. Last but not least heeft niet iedere kinderopvangaanbieder het interne kwaliteitsniveau c.q. de ambitie om aan de ontwikkelingsgerichte opdracht te kunnen voldoen.
3. Wat zijn ontbrekende of zwakke voorwaarden bij het realiseren van het basisaanbod respectievelijk het aanbod voor kinderen met ontwikkelingsachterstand?
e deskundigheid van de professional om de verzorgende en ontwikkelingsstimuleD rende taak van de kinderopvang uit te voeren zou niet afhankelijk mogen zijn van een specifiek programma. De professional in de kinderopvang moet een eigen opleidingstraject hebben voor de zorg en begeleiding van 0 – 6 jarigen. Daarbij hoort kennis van de diverse programma’s als mogelijkheid om de kwaliteit van uitvoeren te verrijken. Er lijkt echter een gebrek aan kennis en geld te zijn bij politici om in een gespecialiseerd opleidingsaanbod te investeren. Binnen kinderopvangorganisaties moet de 2-ledige opdracht van verzorgen en ontwikkelingsstimulering in duidelijke werkdoelen worden vertaald van beleid naar uitvoering. Zowel in ambitie als houding van professionals (op niveau van management en op de groep) ontbreekt het nog steeds op veel plaatsen aan overtuiging. Gemeenten moeten heldere regie voeren op hun eisen en verwachtingen met betrekking tot basisaanbod en gespecialiseerd aanbod. Op lokaal niveau moeten, door alle betrokken partijen gedragen, keuzes worden gemaakt voor de inzet van de meest passende programma’s, indien noodzakelijk en voor specifiek benoemde doelgroepen.
Om terug te komen bij de kernvraag is onze conclusie dat de kwaliteit van de uitvoering van het stimuleringsprogramma cq. methode grotendeels afhangt van de kwaliteiten van de pedagogisch medewerker in het werken met jonge kinderen. Het is daarom net zo belangrijk- of zelfs belangrijker- om te investeren in de pedagogisch medewerkers.
Dat deze beschouwing een inspiratie moge zijn voor verder gesprek! Utrecht, september 2011 ••••••••••••••• Kinderen worden niet geboren. Wel jonkies van het mensenras. Jonkies, die binnen een onafzienbare veelheid van mogelijkheden zelf iemand hebben te verwerkelijken. Dáárin helpen is deelnemen aan een scheppingsproces. (dr. M.J. Langeveld)
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 9
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
Gebruikte literatuur • A arssen, J., Bolt, L. van der, Leseman, P.P.M., Davidse, N. J., Jong, M. T. de, Bus. A. G. & Mesman, J. (2010). Zelfsturing als basis voor de ontwikkeling van het kind. Een orientatie vanuit wetenschap en praktijk. Utrecht: Sardes. •
lliance for Childhood (Bron: www.verenigingjongekind.nl ) A - Executive summary, 2009 - Chapter 8: Recommendations for creating effective and healty kindergartens, 2009 - Verbonden met jonge kinderen, oproep vertaald door Sieneke Goorhuis-Brouwer, 2009
• B jorklund, D. F. (2007). Neem de tijd voor de kindertijd. Het belang van onvolwassenheid in de ontwikkeling van de mens. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. • B rief Sharon Dijksma (2007). Samen spelen, samen leren. Den Haag: Ministerie OCW. • C ouperus, W. & Poolman, B. (2010). VVE is goed voor iedereen. Management kinderopvang, 17 ( 8) , 12-14. • D elfos, M. (2006). Het maakbare kind. In S. Goorhuis-Brouwer & B. Levering (Red.), Dolgedraaid: mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren? Amsterdam: SWP, 30-45. • G oorhuis- Brouwer, S. (2008). De mythe van het vroege leren. In S. GoorhuisBrouwer, M. van Essen, B. Levering & G. van der Werf (Red.), Mythes in het onderwijs. Amsterdam: SWP, 13- 26. • G oorhuis- Brouwer, S. (2010). Alles op zijn tijd. Het jonge kind in pedagogisch perspectief. Amsterdam: SWP. • G rift, B. van der. (2010). Kinderkoppie: hoe de rijke leeromgeving bijdraagt aan de ontwikkeling van het kinderbrein . Amsterdam: SWP uitgeverij. • Meijer, W. (2010). Kinderspel. In: Pedagogiek in Praktijk, 04/2010. • Onderwijsraad (2008). Een rijk programma voor ieder kind. Samenvatting. • O nderwijsraad (2010). Naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool. Samenvatting. • R eijntjens, J. (2010). Vve en/of een breed perspectief op ontwikkeling. Dubbelinterview met Louis Tavecchio en Elly Singer. In: BBMP 3/2010. • Schepers, W. (2010) Alles op zijn tijd. In: BBMP, 01/2010.
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 10
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
• S ylva, K., Melhuish, E., Sammons, P., Siraj-Blatchford, I., Taggart, B. & Elliot, K. (2003). The effective provision of pre-school education (EPPE) project: findings from the pre-school period. • V ervaet, E. (2010). Het raadsel intelligentie; wat kan jouw kind tussen 0 en 3? Utrecht: Kosmos. • V NG, besturenorganisaties en onderwijsvakorganisaties, samen met staatssecretaris Dijksma (2008). Agenda “Focus op vroegschoolse educatie”. Den Haag. • V oorwinden, R. (2009). Kleuters mogen geen kleuters meer zijn. Enquete het Onderwijsblad: steeds meer prestatiedruk in groep 1/ 2. In: het Onderwijsblad Aob, 19/2009. • Zunneberg, P. (2005). Kleuters vinden toetsen leuk. In: Didaktief, 2005/7.
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 11
Beschouwing over Spelen = leren - september 2011 • NJi Utrecht
Bijlage Deelnemers kenniskring Naam
Organisatie
José de Graaf
Edux onderwijsadvies
Floor van Loo
Hogeschool Utrecht lectoraat spel
Geerdina van der Aalsvoort
Hogeschool Utrecht lectoraat spel
Wilna Meijer
Rijksuniversiteit Groningen
Erna Reiling
Welstede
Ine Verbeek
Edux onderwijsadvies
Annette de Ruiter
Fontys hogescholen
Bas Levering
Fontys hogescholen
Willeke Briedé
Vereniging Jonge Kind
Heleen Versteegen
Sardes
Willeke van der Werf
Ministerie van Sociale Zaken en Gelegenheid
Magda Barnhoorn
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Marjo Kunst
Inspectie kinderopvang
Aleid Beets
Vereniging Jonge Kind
Anneke Elenbaas
KPC Groep
Ton Biesta
Landelijk Platform Peuterspeelzalen
Juliëtte Perk
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Het auteursrecht van dit manuscript berust bij het Nederlands Jeugdinstituut. Het is derden toegestaan gebruik te maken van de tekst met correcte bronvermelding.
• 12