STATENBRIEF Onderwerp: Social Return, Registratie, MKB en Streefbeleid arbeidsgehandicapten Doel van deze brief: Het college van Gedeputeerde Staten verzoekt de leden van Provinciale Staten om: Te besluiten conform het ontwerpbesluit Over de inhoud van deze brief te overleggen De inhoud van deze brief voor kennisgeving aan te nemen (informatieplicht) HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
1
Inhoud voorstel (beoogd resultaat/doel)
Deze Statenbrief bevat de wensen en bedenkingen ten aanzien van het initiatiefvoorstel en ontwerpbesluit van de commissie AFW. In deze Statenbrief wordt de reactie van uw college verwoord ten aanzien van dit voorstel en worden alternatieven met afwegingen en consequenties genoemd ten behoeve van de besluitvorming door uw Staten. 2
Aanleiding
Op 26 september 2012 hebben uw Staten een initiatiefvoorstel Social Return (PS2012-631) aangenomen, met daarin onder meer het verzoek aan de Rekenkamer om na een proefperiode van 12 maanden te evalueren. Om die evaluatie in 2014 goed uit te kunnen voeren heeft de Rekenkamer een nulmeting verricht en op basis daarvan een rapport met aanbevelingen opgesteld op het vlak van Social Return, het MKB, registratie en administratie. De commissie Algemeen Bestuur, Financiën en Welzijn (AFW) heeft dit rapport besproken op 10 april 2013. Voortkomend uit de commissie AFW wordt er een initiatiefvoorstel en ontwerp besluit voorbereid door de griffie ter bespreking in de commissie AFW van 15 mei 2013. 3
Bestaand beleid c.q. kader
De Rekenkamer constateert dat er in het bestaande beleid geen heldere doelstelling aanwezig is voor Social Return en dat de administratie (zowel met betrekking tot aanbesteding en inkoop als provinciale medewerkers) er (nog) niet op ingericht is. De Rekenkamer beveelt aan te zorgen voor een helder toetsingskader voor de evaluatie en een daarop toegesneden registratie en administratie. 4
Argumenten/afwegingen
Als reactie op het initiatiefvoorstel en ontwerpbesluit willen wij uw Staten het volgende in overweging geven: Social Return (besluit 1) Het invoeren van Social Return zoals deze nu is geformuleerd in het initiatiefvoorstel, namelijk als eis om 5% van de opdrachtsom aan Social Return te besteden, is niet voor elke inkoopopdracht werkbaar.
Inlichtingen bij: N. Roesink, telnr.8812 e-mailadres:
[email protected]
Deze eis is disproportioneel hoog wanneer het gaat om opdrachten waarbij relatief weinig arbeid wordt verricht, maar veel inzet is van materiaal en/of materiaal: bijvoorbeeld bij wegenbouwerkzaamheden. Meerdere overheidsorganisaties passen bij aanbestedingen met een lage arbeidscomponent een percentage van de loonsom in plaats van een percentage van de opdrachtsom, toe. Momenteel is er binnen de Provincie nog beperkte kennis en ervaring aanwezig op het gebied van Social Return en re-integratiebeleid. Deze kennis zal opgebouwd (en uitgebreid) moeten worden om bij inkoopopdrachten Social Return op de juiste wijze mee te nemen. Op basis hiervan alsmede de ervaringen bij andere overheidsorganisaties waar maatwerk wordt gehanteerd (wat zich uit in het op verschillende wijzen toepassen van Social Return), geven wij u de volgende overweging: a) Een gematigde invoering van Social Return op basis van een groeimodel door het eerste jaar bij een percentage van de passende opdrachten, op het gebied van werken en GLHQVWHQPHWHHQPLQLPDOHORRQVRPYDQ¼- en een minimale looptijd van 6 maanden, Social Return mee te nemen. Het percentage zal worden bepaald door het type opdrachten dat moet worden ingekocht in 2013. Dit zal per opdracht worden bepaald nadat het besluit omtrent Social Return is genomen. Een eerste inventarisatie van de opdrachten die dit jaar plaatsvinden en waar Social return mogelijk kan worden meegenomen, wordt momenteel gemaakt. In 2012 is bij een aantal opdrachten al Social Return meegenomen, namelijk bij Schoonmaak, Drukwerk en Externe vergaderlocaties. In de toekomst zal bij deze opdrachten wederom Social Return worden meegenomen. b) Als uitgangspunt bij de toepassing van Social Return te hanteren dat de toepassing maatwerk betreft en er per opdracht wordt gekeken naar de beste toepassingsvorm. c) Om bij inkoopopdrachten als eerste te kijken naar de mogelijkheid om Social Return als een contracteis bij de passende opdrachten mee te nemen waarbij de contracteis 5% van de loonsom uitmaakt. Dit betekent dat deze toepassing in de praktijk niet bij alle opdrachten zal worden meegenomen en dat bij een aantal opdrachten dus voor een andere toepassingsvorm kan worden gekozen. d) Wanneer 5% als contracteis niet de beste oplossing is, kan er gemotiveerd ook voor andere toepassingsvormen worden gekozen (bijvoorbeeld een lager/hoger percentage of als wens meenemen). Dit wordt geregistreerd zodat de Rekenkamer deze gegevens kan betrekken bij haar onderzoek in 2014. Adequaat administratief systeem van inkopen en aanbesteden (besluit 2) Het college zal in lijn met uw verzoek zorg dragen voor een adequaat administratief systeem van inkopen en aanbesteden. Momenteel wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om hier invulling aan te geven. Hierbij is wel de overweging om gelijk te beginnen met het registreren van Social Return vanaf de eerste inkoop waar Social Return wordt toegepast. Verzoek Rekenkamer om bij evaluatie MKB nader te specificeren (besluit 3) Het college kan zich vinden in het besluit van uw Staten en beseft dat dit nog mede afhankelijk is van hetgeen wordt besloten ten aanzien van de overwegingen genoemd bij besluit 4. Registratie van MKB subgroepen (besluit 4) Registratie van subgroep, omvang en personeel van het MKB kan ingegeven zijn door enerzijds aandacht voor het MKB anderzijds door inzicht te krijgen in de mate waarin het MKB opdrachten krijgt van de Provincie. Als bedoeld is om registratie toe te passen om meer aandacht te geven aan het MKB, dan is het college van mening dat geen registratie plaats hoeft te vinden. De aanbestedingswet alsmede inzet van een marktplaats geven expliciet ruimte en aandacht voor MKB. Als bedoeld is meer inzicht te krijgen in de mate waarin het MKB opdrachten krijgt van de Provincie, dan sluit registratie aan bij de visie van het college om zorg te dragen voor een adequaat administratief systeem van inkopen en aanbesteden.
2
Registratie provinciale medewerkers met een arbeidshandicap (besluit 5) 2PGDWHUQRJJHHQHHQGXLGLJHGHILQLWLHEHVWDDWZDWHUQXRQGHUµDUEHLGVKDQGLFDS¶ZRUGW verstaan, vragen wij uw Staten om in overweging te nemen niet nu te beginnen met het registreren van de provinciale medewerkers met een arbeidshandicap, maar eerst de eenduidige definitie van arbeidsgehandicapten af te wachten. De verwachting is dat deze definitie komt tezamen met de komst van de Participatiewet in 2014. Het streefbeleid van de Provincie Gelderland is dat 5% van alle medewerkers, medewerkers met een arbeidshandicap zijn. Dit beleid wordt voortgezet voor zover dit in te vullen is in de huidige situatie van een krimpende organisatie met een vacaturestop. Wel willen wij uw Staten informeren over het feit dat er niet langer sprake is van een quotum. In het Sociaal akkoord wordt er gesproken over een doelstelling om 25.000 arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen voor 2026. Hiermee is het quotum niet meer van toepassing. In de bijlage vindt u de argumenten bij deze overwegingen en nog andere alternatieven met afwegingen en consequenties. 5
Financiële consequenties
Om de hiervoor genoemde activiteiten door te voeren is extra capaciteit nodig (zie tabel op p. 5 van Bijlage bij Statenbrief 2013-005627). Tevens dient er een methode van registratie ontwikkeld te worden welke mogelijk via een systeem ingevuld zal worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met mogelijke aanschafkosten en onderhoudskosten. 6
Proces en evaluatie
Evaluatie van het Social Returnbeleid is reeds voorzien in 2014. In deze evaluatie zal de inzet van Social Return bij aanbestedingen worden geëvalueerd. De registratie zal dan nog niet geëvalueerd worden. Na het eerste jaar zal op basis van de aan de Rekenkamer verzochte evaluatie worden bepaald of de doelstellingen al dan niet gerealiseerd zijn. Ook zal op basis van het groeimodel worden gerapporteerd over de voortgang van Social Return en verdere ontwikkelingen op dit gebied. Arnhem, 7 mei 2013 - zaaknummer 2013-005627 Gedeputeerde Staten van Gelderland ing. J. Markink - plv. Commissaris van de Koning drs. P.P.L. van Kalmthout - secretaris
Bijlagen: Initiatiefvoorstel Begrotingswijziging Rondvraagnotitie
3
Bijlage bij Statenbrief ± 2013-005627 Deze bijlage komt in grote mate overeen met de rondvraagnotitie welke 23 april 2013 is behandeld in uw college.
Onderwerp
1
: Social Return, Registratie, MKB en Streefbeleid arbeidsgehandicapten
Samenvattende overwegingen:
Social Return: Gebaseerd op ervaringen bij andere overheidsorganisaties waar maatwerk wordt gehanteerd (wat zich uit in het op verschillende wijzen toepassen van Social Return), en de eigen opgedane ervaringen met de pilotprojecten, geven wij uw Staten de volgende overweging: a) Een gematigde invoering van Social Return door het eerste jaar bij een percentage van de passende opdrachten, op het gebied van werken en diensten, met een minimale ORRQVRPYDQ¼- en een minimale looptijd van 6 maanden, Social Return mee te nemen. Het percentage zal worden bepaald door het type opdrachten dat moet worden ingekocht in 2013. Dit zal per opdracht worden bepaald nadat het besluit omtrent Social Return is genomen. Een eerste inventarisatie van de opdrachten die dit jaar plaatsvinden en waar Social return mogelijk kan worden meegenomen, wordt momenteel gemaakt. In 2012 is bij een aantal opdrachten al Social Return meegenomen, namelijk bij Schoonmaak, Drukwerk en Externe vergaderlocaties. In de toekomst zal bij deze opdrachten wederom Social Return worden meegenomen. b) Als uitgangspunt bij de toepassing van Social Return te hanteren dat de toepassing maatwerk betreft en er per opdracht wordt gekeken naar de beste toepassingsvorm. c) Om bij inkoopopdrachten als eerste te kijken naar de mogelijkheid om Social Return als een contracteis bij de passende opdrachten mee te nemen waarbij de contracteis 5% van de loonsom uitmaakt. Dit betekent dat deze toepassing in de praktijk niet bij alle opdrachten zal worden meegenomen en dat bij een aantal opdrachten dus voor een andere toepassingsvorm kan worden gekozen. d) Wanneer 5% als contracteis niet de beste oplossing is, kan er gemotiveerd ook voor andere toepassingsvormen worden gekozen (bijvoorbeeld een lager percentage of als wens meenemen). Dit wordt geregistreerd zodat de Rekenkamer deze gegevens kan betrekken bij haar onderzoek in 2014. Adequaat administratief systeem van inkopen en aanbesteden (besluit 2) Het college zal in lijn met uw verzoek zorg dragen voor een adequaat administratief systeem van inkopen en aanbesteden. Momenteel wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om hier invulling aan te geven. Hierbij is wel de overweging om gelijk te beginnen met het registreren van Social Return vanaf de eerste inkoop waar Social Return wordt toegepast. Verzoek Rekenkamer om bij evaluatie MKB nader te specificeren (besluit 3) Het college kan zich vinden in het besluit van uw Staten en beseft dat dit nog mede afhankelijk is van hetgeen wordt besloten ten aanzien van de overwegingen genoemd bij besluit 4. Registratie van MKB subgroepen (besluit 4) Registratie van subgroep, omvang en personeel van het MKB kan ingegeven zijn door enerzijds aandacht voor het MKB, anderzijds door inzicht te willen krijgen in de mate waarin het MKB opdrachten krijgt van de Provincie.
bij de instanties. Zie ook paragraaf 3.1.4 voor de afwegingen omtrent de kennis en expertise op dit gebied. 3.1.1. Toepassingsvorm 1: Social Return middels een vastgesteld percentage van de opdrachtsom als EIS in de inkoop meenemen. Eerder is als doelstelling uitgesproken om 5% van de aanbestedings- of inkoopsom in te laten vullen door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze eis wordt in de markt veelvuldig toegepast. Wanneer is deze eis minder passend? Wanneer het gaat om opdrachten waar de loonsom relatief laag is in verhouding tot de totale opdrachtsom. Zo bedragen bij wegenbouwwerkzaamheden de arbeidskosten circa 15% van de aanneemsom. Het eisen van het besteden van 5% van de aanneemsom aan de inzet van mensen met achterstand tot de arbeidsmarkt zou in dat geval betekenen dat 1/3 van de loonkosten besteed moeten worden aan Social Return. Meerdere overheidsorganisaties, waaronder de Gemeente Utrecht, Gemeente Roermond, Gemeente Eindhoven (laatstgenoemde met al een aantal jaar ervaring op het gebied van Social Return), interpreteren de loonsom als relatief laag wanneer deze maximaal 30% van de totale opdrachtsom uitmaakt. Zo heeft de Gemeente Leiden er afgelopen jaar voor gekozen om de eis van 7% van de loonsom in plaats van 5% van de aanneemsom te hanteren bij zowel een aanbesteding voor bodemsanering, als voor de aanleg van een ongelijkvloerse kruising en voor de restauratie van een monument. De Gemeente Leiderdorp hanteert een percentage van de loonsom bij een aanbesteding gebiedsontwikkeling. In al deze gevallen was er sprake van een opdracht met een relatief kleine loonsom. Het eenzijdig toepassen van deze contracteis bij alle aanbestedingen en inkoop kan leiden tot het stellen van te hoge, ofwel disproportionele (niet in redelijke verhouding tot de opdracht zijnde), eisen en is aanbestedingsrechtelijk niet correct. Dit vormt daarmee de aanleiding tot bezwaren van leveranciers en, in het ergste geval, zelfs tot een gerechtelijke procedure met mogelijk negatieve publiciteit. Om ook bij opdrachten waar de loonsom minder dan 30% van de totale opdrachtsom uitmaakt, Social Return toe te passen, is een ander veelvuldig gebruikte eis een percentage van de loonsom. Vrijwel alle overheidsorganisaties gebruiken een combinatie van deze eisen naar gelang het aandeel van de loonsom in de opdracht. Aandachtspunt hierbij in de uitvoering is dat de eis betrekking dient te hebben op het onderwerp van de opdracht. Bovenstaande betekent dat er al twee soorten eisen bestaan in de markt. De Provincie gaat voor het eerst aan de slag met Social Return en dan kan het gebruik van twee soorten eisen mogelijk een uitdaging vormen. Wanneer wordt welke type eis gebruikt? Omwille van de uniformiteit wordt het raadzaam geacht om te kiezen voor één contracteis die altijd kan worden toegepast, namelijk een percentage van de loonsom. Het voordeel van het stellen van een eis is dat deze objectief is en goed controleerbaar. Nadeel is dat een eis strak is, geen ruimte geeft en het verkeerd stellen van het Social Return percentage kan leiden tot een beperkter aanbod van leveranciers en een onnodig zware belasting van de leverancier die de uiteindelijke opdracht krijgt. Daarom is er ook een andere toepassingvorm die veelvuldig wordt gebruikt, namelijk Social Return als wens. 3.1.2. Toepassingsvorm 2: Social Return als gunningcriterium, WENS, in de inkoop meenemen. Social Return wordt ook ingezet als gunningcriterium, een wens, waarbij de leverancier wordt gevraagd naar ofwel een plan van aanpak (sociale paragraaf) of verzoek om ideeën : hoe ga je Social Return realiseren, ofwel de leverancier geeft zelf een percentage aan van wat zal worden gerealiseerd.
3
Wanneer er wordt gekozen om een plan van aanpak op te vragen en deze te beoordelen, moet er vooraf wel meegegeven worden waarop wordt beoordeeld. Hiervoor dient de benodigde kennis aanwezig te zijn. Deze kennis is eveneens nodig om de plannen van aanpak goed te kunnen beoordelen. BESO, Brabants Expertisecentrum Socialer Ondernemen, stelt zelfs dat deze plannen door experts op het gebied van re-integratie zouden moeten worden beoordeeld. Zie ook paragraaf 3.1.4 voor een afweging omtrent kennis en expertise op dit gebied. Een plan van aanpak wordt ook wel eens gevraagd in combinatie met een eis, maar in dat geval wordt het plan van aanpak na opdrachtverlening gevraagd aan alleen die leverancier die de opdracht gaat uitvoeren. Als wens kan ook worden gekozen om de markt zelf, in hun offerte/inschrijving, aan te laten geven welk percentage te gaan inzetten. Hierbij dient de Provincie zelf de keuzemogelijkheden mee te geven zodat er een bovengrens is en, misschien ook, een ondergrens indien 0% niet wenselijk is. Voorbeeld is dat de leverancier zelf aangeeft of deze 1%, 2%, 3%, 4% of 5% realiseert (percentages zijn dus al meegegeven door de Provincie). Hoe hoger het percentage, hoe beter de beoordeling. Staffels zijn ook een optie. De provincie geeft staffels mee aan de markt die dan de staffel selecteert die ze gaan realiseren, bijvoorbeeld: 0%-1%, 2%-5%, 6%-8% en 9%-10%. Gemeente Boxmeer heeft dit al eens succesvol toegepast bij een cateringaanbesteding. Het door de Provincie zelf definiëren van de percentagemogelijkheden, maar de uiteindelijke keuze bij de leverancier te laten, heeft als voordeel dat de leverancier zelf bepaalt wat hij kan en wenst te realiseren en dat het voor de Provincie ook objectief te beoordelen is, zowel bij de aanbesteding als in de uitvoering. Nadeel kan zijn dat de leverancier die de opdracht krijgt niet de leverancier hoeft te zijn die het hoogste percentage Social Return inzet heeft opgegeven. Dit omdat Social Return niet het enige criterium is waarnaar wordt gekeken, er wordt ook gekeken naar andere kwaliteitsaspecten en de prijs. 3.1.3. Uiteindelijke toepassingsvorm In de praktijk zie je dat er een combinatie van toepassingsvormen wordt gehanteerd afhankelijk van het onderwerp en de aard van de opdracht. Maatwerk is en blijft het credo voor zowel de inkopende organisaties als de uitvoerende organisaties (die het gebruikte percentage nog vaak te hoog vinden). Dit blijkt recentelijk weer uit marktontmoetingen tussen overheidsinstanties en het bedrijfsleven. 3.1.4. Kennis en expertise omtrent Social Return en re-integratie Om bij alle aanbestedingen en inkoop 5% van de opdrachtsom te besteden aan Social Return is een ambitieuze doelstelling. Voordat een opdracht op de markt wordt gezet heeft de Provincie de verantwoordelijkheid dat de gestelde eisen proportioneel (en haalbaar) zijn en dat er geen onmogelijke percentages worden geëist. Momenteel is er binnen de Provincie nog beperkte kennis en ervaring aanwezig op het gebied van Social Return en re-integratiebeleid en zal deze ook deels extern betrokken dienen te worden. Dit houdt in dat er contacten dienen te worden gelegd met instanties zoals SW-bedrijven, gemeenten en het UWV. Met deze instanties vindt afstemming plaats omtrent de situatie op de arbeidsmarkt en het beschikbare aanbod, wat noodzakelijk is om Social Return op de juiste wijze bij een opdracht mee te nemen. Deze constatering, in combinatie met de hiervoor genoemde voorwaarden bemoeilijken de haalbaarheid van deze ambitieuze doelstelling. In de provincie Noord-Brabant is het Brabants Expertisecentrum Socialer Ondernemen (BESO) opgericht. Zij brengen overheidsinstanties en ondernemers bij elkaar en adviseren en ondersteunen bij het sociaal ondernemen. Zij adviseren ook gemeenten en de provincie over de wijze waarop Social Return het beste kan worden toegepast bij een specifieke opdracht, kunnen samen de leverancier de invulling van Social Return regelen en verzorgen de bewijsvoering / het contractmanagement naar de gemeente of provincie toe. Momenteel is de Provincie Gelderland
4
Zo wordt de kennis en ervaring van het eerste jaar geadministreerd en geborgd en kunnen de resultaten inzichtelijk worden gemaakt. Het wordt raadzaam geacht om vanaf de eerste inkoop waar Social Return wordt toegepast aan te vangen met registratie van Social Return. 3.3. MKB In het rapport Social Return ± nulmeting van de Rekenkamer wordt aangegeven dat er, met oog op de evaluatie in 2014, duidelijkheid moet zijn over de te hanteren subgroep MKB en registratie door de Provincie op omzet en omvang personeel van opdrachtnemers van opdrachten. Onderzoek naar het MKB door de Rekenkamer was ingegeven door het verzoek van PS om aandacht te geven aan de positie van MKB ondernemers. De Rekenkamer constateert dat Social Return geen belemmering vormt voor het MKB, wat wordt onderschreven door de uitgevoerde evaluatie van TNO en recente marktontmoetingen. De omvang van de opdracht en de daaraan gehangen eisen vormen wel een belemmering. Het MKB heeft binnen de aanbestedingswetgeving altijd al de mogelijkheid gehad een combinatie te vormen met andere bedrijven om te voldoen aan de eisen en in aanmerking te komen voor opdrachten. Door de inwerkingtreding van de nieuwe aanbestedingswet, waarin expliciet aandacht is voor het MKB, zijn de kansen voor het MKB om mee te dingen naar opdrachten van de Provincie vergroot (clusteren van opdrachten is alleen toegestaan bij uitzondering en deugdelijk gemotiveerd). Hiermee is vanuit wet- en regelgeving al gezorgd voor aandacht voor het MKB bij overheidsinkopen. Los van de Europese en nationale aanbestedingen waarbij de gehele markt wordt benaderd zijn er ook onderhandse inkopen (enkelvoudig en meervoudig). Binnen de Provincie is er geen beleid om bij onderhandse inkopen enkel het MKB hiervoor te benaderen. Of dit in de praktijk wel gebeurd is op dit moment niet inzichtelijk. Wel heeft de Provincie gekozen voor het opzetten van een marktplaats voor het inhuren van extern personeel. Door de komst van deze marktplaatsen LVKHWYRRUKHW0.%HQ==3¶HUVPDNNHOLMNHUJHZRUGHQRPRIIHUWHVLQWHGLHQHn voor inhuuropdrachten van de Provincie. Vraag is of het nog wenselijk is om MKB registratie in te richten op het niveau (subgroep, omvang en personeel) zoals de Rekenkamer deze voorstelt. De Rekenkamer stelt immers zelf dat een vergelijk aangaande het aandeel MKB nu en in 2014 minder zinvol is vanwege de invoering van de aanbestedingswet. Desalniettemin kan er de wens bestaan om inzicht te krijgen in de mate waarin vooraf is stilgestaan bij het MKB en of de uiteindelijke opdrachtnemer een MKB ondernemer betreft. Wanneer hier voor wordt gekozen dient er rekening te worden gehouden met de extra tijd die dit met zich meeneemt. Het was voor de Rekenkamer niet mogelijk deze gegevens te achterhalen bij het CBS en de Kamer van Koophandel en zullen deze gegevens dus enkel inzichtelijk worden wanneer dit bij elke inkoop van de Provincie wordt geregistreerd van zowel de marktpartijen die hebben meegedaan aan de offerteaanvraag / aanbesteding alsmede van de marktpartij die de opdracht heeft gekregen. Dit is een extra belasting voor de provinciale medewerker die deze inkoop doet, danwel team inkoop wanneer dit centraal wordt belegd. 3.4. Streefbeleid arbeidsgehandicapten Binnen de Provincie wordt een streefbeleid gehanteerd aangaande arbeidsgehandicapten. Het streven is dat 5% van alle medewerkers, medewerkers met een arbeidshandicap zijn. Met oog op het Sociaal akkoord ligt er een inspanningsverplichting voor de overheid om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Hierbij is geen sprake van een quotum. Een quotum zal ook niet worden opgenomen in de Participatiewet die op 1 januari 2014 inwerking treed. Binnen het Sociaal akkoord is nog niet helder welke doelgroepen geschaard worden onder µDUEHLGVJHKDQGLFDSWHQ¶'H3URYLQFLH]HOIKDQWHHUWGHWHUPµ6WUXFWXUHOH)XQFWLRQHOH%HSHUNLQJ¶ (SFB), voortkomend uit de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Of deze term
6
straks ook wordt gehanteerd om arbeidsgehandicapten te definiëren, zoals nu gebruikt in het Sociaal Akkoord, is nog niet bekend. In 2012 heeft de Provincie geïnventariseerd welke medewerkers een SFB indicatie hebben. In 2011 was dit 2,3% en in 2012 betrof het 2,5% van het personeelsbestand. Deze inventarisatie is achteraf gebeurd, mede op basis van verzuimoverzichten. Naar alle waarschijnlijkheid zijn er meer medewerkers in dienst die voldoen aan de SFB indicatie, maar omdat de provincie dit niet actief registreert is de exacte omvang op dit moment niet aan te geven. Om met meer zekerheid te kunnen zeggen wat het huidige percentage is dient een uitgebreide registratie plaats te vinden van de huidige medewerkers. Echter, ook dan zullen de percentages niet 100% correct zijn omdat niet elke medewerker een SFB indicatie wil meekrijgen vanuit de provincie en dan ook niet als zodanig geregistreerd zal worden. Daarnaast kost een uitgebreide registratie tijd en geld en is het een (privacy)gevoelig onderwerp welke vooraf afstemming behoeft met de werknemersvertegenwoordiging (Ondernemingsraad). Tenslotte is nog niet duidelijk of de huidige term SFB ook zal worden gebruikt om arbeidsgehandicapten aan te duidelijk zoals nu gebruikt in het Sociaal akkoord. De registratie draagt bij aan een beter inzicht in de huidige omvang van de medewerkers met een SFB indicatie. Dit inzicht kan echter van korte duur zijn wanneer er een andere definitie zal worden gehanteerd van arbeidsgehandicapten. Daarbij zal een nadere invulling van het streefbeleid in de huidige situatie van een krimpende organisatie met een vacaturestop niet eenvoudig zijn te realiseren. Het wordt raadzaam geacht om niet nu te beginnen met de registratie van de medewerkers, maar af te wachten totdat er een eenduidige definitie van bestaat.
7