Ondersteuningsprofiel KWC
Passend onderwijs januari 2014 -1-
Vooraf - 3 Inleiding Kaders Toezichtkader Leeswijzer
HOOFDSTUK 1
-3-4-4-4-
Eerste lijn
-4-
1.1 Taakomschrijving docenten 1.2 Taakomschrijving mentor 1.3 Aanvulling op de in 2011 vastgestelde taakomschrijving 1.4 Differentiatie naar sector/afdeling 1.4.2 Werkzaamheden mentor in de onderbouw VMBO 1.4.3 Werkzaamheden mentor in de bovenbouw VMBO 1.4.4 Werkzaamheden mentor in de onderbouw HAVO /VWO 1.4.5 Werkzaamheden mentor in de bovenbouw HAVO/VWO
HOOFDSTUK 2
Tweede lijn
-5-5-6-7-7-8-9- 10 -
- 11 -
Speciale functies van medewerkers KWC 2.1 Zorgcoördinator 2.2 Orthopedagoog 2.3 Vertrouwenspersoon 2.4 Teamleider 2.5 Decaan 2.6 Dyslexiebegeleider/ Remedial teacher 2.7 Begeleider Leerwerktrajecten 2.8 Aandachtsfunctionaris Kindermishandeling 2.9 Dyslexie/dyscalculie-beleid 2.10 Hulp op maat en KWC keuze-uur (VMBO) 2.11 Hulplessen (H/V)
Hoofdstuk 3 derde lijn
- 11 - 11 - 12 - 12 - 12 - 12 - 13 - 13 - 13 - 13 - 13 - 13 -
- 14 -
3.1 Het Zorg Advies Team (ZAT) 3.2 Schoolmaatschappelijk werk 3.3 Jeugdgezondheidszorg 3.4 Sociaal-emotionele begeleiding 3.5 Faalangst-reductie-training/examenvreesreductietraining 3.6 VO-EXTRA-begeleider 3.7 Ambulante begeleiding cluster 3 en 4 3.8 Huiswerkbegeleiding 3.9 Politie 3.10 Rebound
Hoofdstuk 4 Schoolondersteuningsprofiel, Basiszorg en Zorgschema
- 14 - 14 - 15 - 15 - 15 - 15 - 16 - 16 - 16 - 17 -
- 17 -
4.1.Basiszorg 4.2. Handelingsgerichte aanpak 4.2.1 Visuele beperkingen (blindheid)
Hoofdstuk 5 protocollen
- 17 - 21 - 21 -
42
5.1 Ontwikkelingsperspectief 5.2 Pesten. 5.3 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 5.4 leerling statuut 5.4 Protocol Schoolverzuim en Meldingsplicht
Hoofdstuk 6 Praktijkonderwijs en LWOO
42 42 42 42 43
43
6.1 Praktijkonderwijs 6.2 Toelating tot Leerwegondersteunend Onderwijs of Praktijkonderwijs 6.3 Toelatingsonderzoek 6.4 Toelatingscriteria LWOO 6.5 Toelatingscriteria praktijkonderwijs 6.6 Overlap plaatsing in leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs 6.7 Financiering Praktijkonderwijs en LWOO 6.8 Toelating van nieuwkomers
HOOFDSTUK 7 Van Leerlinggebonden financiering naar arrangementen HOOFDSTUK 8 Passend Onderwijs 48 8.1 Het regionale samenwerkingsverband tot augustus 2014 9.1 Afdeling Leerplicht -2-
43 44 44 44 45 45 46 46
47 48 50
9.2 MEE 9.3 GGD 9.4 Algemeen Maatschappelijk Werk. 9.5 Bureau Jeugdzorg 9.6 Centrum voor GGZ Siependaal 9.7 Raad voor de Kinderbescherming 9.8 AMK 9.9 Bureau HALT
51 51 51 51 51 52 52 52
Bijlage 1 Lijst met afkortingen53 Bijlage 2 Lijst met namen, adressen en telefoonnummers 53 Bijlage 3 Weblinks 54 Bijlage 4 Testen 55 1 Testen op het gebied van leervorderingen 2 Testen op het gebied van intelligentie en capaciteiten 3 Testen op het gebied van persoonlijkheid en sociaal-emotioneel functioneren 4 Testen t.b.v. screening dyslexie
55 56 57 60
Vooraf
Het schoolondersteuningsprofiel van het KWC komt in de plaats van het, in januari 2013 vastgestelde zorgplan, ‘De Gids” van het KWC; het in januari 2013 vastgestelde zorgplan heeft als basis voor dit document gediend. Het schoolondersteuningsprofiel van het KWC is voor alle medewerkers van het KWC een belangrijk document. Het schoolondersteuningsprofiel van het KWC verbindt doelstelling van de school met de taken en verantwoordelijkheden van haar personeel. Het schoolondersteuningsprofiel van het KWC geeft basis aan het ondersteuningsplan van het Samenwerkingsverband Rivierenland Het schoolondersteuningsprofiel is een naslagwerk dat inzicht verschaft in de manier waarop de leerlingbegeleiding op het KWC en in de omgeving is georganiseerd. Het schoolondersteuningsprofiel geeft informatie over de meest voorkomende leer- en gedragsproblematiek. In het schoolondersteuningsprofiel van het KWC worden termen als Leerling Gebonden Financiering, Leerweg Ondersteunend Onderwijs gehanteerd.. Er is voor gekozen om, gezien de leesbaarheid en de herkenbaarheid van de ‘oude’ termen, deze in dit eerste schoolondersteuningsprofiel te gebruiken en termen als ‘lichte en zware arrangementen’ pas toe te passen als het begrippenkader is gerijpt. In een volgende versie van dit document zal dit al zichtbaar zijn. Daar waar ‘hij’ staat kan ook ‘zij’ gelezen worden.
Inleiding Per 1 augustus treedt de wet Passend Onderwijs in werking. Met de invoering van Passend Onderwijs komt de verantwoordelijkheid om voor alle leerlingen uit de regio een passende onderwijsplek te bieden of te vinden te liggen bij schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband. Het liefst is die onderwijsplaats te vinden in de regio, maar soms moet deze gevonden worden buiten de regio omdat in de regio zo’n speciale voorziening ontbreekt. Het KWC participeert in het Samenwerkingsverband Rivierenland. Dit samenwerkingsverband stelt zich tot doel: “Het realiseren van een samenhangend geheel van zorgvoorzieningen zo dicht mogelijk bij de leerlingen, teneinde zoveel mogelijk leerlingen in staat te stellen het voortgezet onderwijs met een diploma af te sluiten.” Van buitengewoon belang is om te melden dat de participerende scholen voor regulier voortgezet onderwijs hebben afgesproken en vastgelegd in hun Ondersteuningsplan Passend Onderwijs (1 augustus 2014 t/m 31 juli 2016) dat de VO-scholen werken met en streven naar een vergelijkbaar basiszorgprofiel. Met andere woorden het zou zo moeten zijn dat een leerling met een bepaalde lichte ondersteuningsbehoefte net zo makkelijk in Culemborg naar school kan gaan als in Tiel. Wel is het is mogelijk dat de scholen in de afgelopen jaren een specialisme hebben opgebouwd. Zo kent het KWC haar specialisme in het kader van leerlingen met een communicatieve beperking (cluster2) en het Linge College uit Tiel een symbioseklas met leerlingen met een cluster 4-indicatie. In het samenwerkingsverband is afgesproken dat die expertise wordt gedeeld. (zie verder hoofdstuk 10) In dit schoolondersteuningsprofiel van het KWC is de basiszorg en de meer uitgebreide zorg die het KWC aan haar leerlingen kan geven beschreven. -3-
Kaders De algemene doelstelling van het KWC, opgenomen in het beleidskader 1997-2002; woorden, zinnen, daden, luidt: ”Jonge mensen begeleiden op hun weg naar zelfstandigheid en verantwoordelijkheid” We vinden in het identiteitsgedeelte de doelstelling van de Stichting. “Bij het doen geven van het onderwijs worden de leerlingen op grond van de in art. 2 genoemde (Christelijke) grondslag in hun vorming ZORGvuldig begeleid. En verderop staat: "We willen werken in een schoolgemeenschap waar mensen elkaar positief tegemoet treden, elkaar aanspreken op mogelijkheden” (maart 1997). Een en ander houdt in dat begeleiding van leerlingen niet iets is wat additioneel is, maar fundamenteel en dat alle medewerkers de leerlingbegeleiding op het KWC dragen. In het Strategisch Beleidsplan van april 2012 staat in aanvulling op het document uit 1997 verwoord: ”In het logo staat de leerling centraal met de begrippen groei, bruisend, aandacht en kansrijk als pijlers. De begrippen zijn zichtbaar in de school voor leerlingen en medewerkers en worden werkelijkheid in het dagelijks samenleven. Een meer specifieke doelstelling op het gebied van leerlingbegeleiding op het KWC hoeft niet te worden geformuleerd, ook niet nu Passend Onderwijs wordt ingevoerd. Alles wat nodig is, is in de algemene doelstelling van het KWC terug te vinden. Uit de analyse van de doelstelling kan worden opgemaakt dat voor het bieden van zorg, van docenten veel wordt gevraagd. Docenten hebben vanuit die doelstelling een verantwoordelijkheid voor het onderwijzen van een vak/ leergebied en het begeleiden van alle leerlingen. Dit impliceert deskundigheid op beide terreinen. Op weg naar een kwalitatief hoogwaardige leerlingbegeleiding heeft het KWC gekozen voor het model van een ver(der)gaande deskundigheidsbevordering op eerstelijns niveau: d.w.z. van vakdocenten en mentoren. Derhalve ligt er minder nadruk op de aansturing van de deskundigheidsbevordering van speciaal daarvoor aangestelde functionarissen of het inhuren van specialisten.
Toezichtkader In het toezichtkader van de inspectie staat onder het kopje leerlingzorg; het kwaliteitsaspect 7 en 8: “De leraren volgen systematisch de vorderingen van de leerlingen”. 7.1 De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen. 7.2 De leraren volgen en analyseren systematisch de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen Leerlingen die dat nodig blijken te hebben krijgen extra zorg. 8.1 Op basis van een analyse van verzamelde gegevens bepaalt de school tijdig de aard van de zorg voor de zorgleerlingen. 8.2 De school voert de zorg planmatig uit. 8.3 De school evalueert regelmatig de effecten van de zorg. 8.4 De school zoekt de structurele samenwerking met de ketenpartners waar noodzakelijke interventies op leerling niveau haar eigen taak overschrijden. Passend onderwijs kent een eigen toezichtkader. De onderwijsinspectie monitort hiermee de werkzaamheden van het samenwerkingsverband en daarin is het bestuur van het samenwerkingsverband gesprekspartner.
Leeswijzer “ Het basiszorgprofiel van het KWC” is opgebouwd volgens het lijnenmodel: Eerste lijn: Mentoren en vakdocenten Tweede lijn: Medewerkers van het KWC met speciale functies Derde lijn: Externe begeleiders Culemborg, januari 2014
HOOFDSTUK 1 Eerste lijn
-4-
1.1 Taakomschrijving docenten In de taakbeschrijving voor docenten staan de taken op het gebied van begeleiding: LB: Begeleiding van leerlingen stimuleert leerlingen om zelfstandig te (leren) leren; begeleidt leerlingen met verschillende sociaal-culturele achtergronden; zorgt voor passend onderwijs; helpt leerlingen inzicht te krijgen in hun eigen voortgang en stimuleert hen de beoogde doelstellingen te bereiken; definieert voortgangsmomenten en stuurt hierop in het leerproces; signaleert en onderkent leer- en gedragsproblemen van leerlingen, maakt deze bespreekbaar met collega's en (inof externe) deskundigen en onderhoudt hierover contacten met ouders; onderhoudt contacten met ouders over studievoortgang, studieresultaten, gedrag en de ontwikkeling van de leerling. verzorgt in voorkomende gevallen specifieke vormen van begeleiding (stagebegeleiding, begeleiding LWOOLGF-leerlingen) daarenboven in de functiebeschrijving LC: Begeleiding van leerlingen zorgt voor passend onderwijs en reikt uitdagende opdrachten/lesstof aan aansluitend op de leerbehoefte van leerlingen met een uiteenlopende onderwijsvraag; signaleert en onderkent leer- en gedragsproblemen van leerlingen, stemt af met (in- of externe) deskundigen over te nemen handelingsstappen en onderhoudt hierover contacten met ouders; onderhoudt contacten met ouders over studievoortgang, studieresultaten, gedrag en de ontwikkeling van de leerling. daarenboven in de functiebeschrijving LD: Begeleiding van leerlingen
helpt leerlingen inzicht te krijgen in hun eigen voortgang en stimuleert hen de beoogde doelstellingen te bereiken; begeleidt en motiveert leerlingen in geval van complexe problemen en onderhoudt hierover contacten met ouders; stemt met in- en externe deskundigen af over te volgen begeleidingsscenario's en regisseert het proces van leerlingbegeleiding; verzorgt in voorkomende gevallen specifieke vormen van begeleiding (stagebegeleiding, begeleiding LGFleerlingen).
Uit deze omschrijvingen blijkt dat elke docent bijdraagt in de leerlingbegeleiding. Begeleiden doe je samen!
1.2 Taakomschrijving mentor Meer specifiek is in het voorjaar 2011 de onderstaande taakomschrijving van een mentor vastgesteld. De essentie van het mentoraat ligt in het bewaken van het welbevinden en van de resultaten van de mentorleerlingen. Uitgangspunt is dat de leerling zijn / haar schoolloopbaan succesvol afsluit met het diploma van de onderwijssoort, waarvoor de leerling bij toelating geschikt geacht werd. Om dit doel te bereiken werkt de mentor werkt samen met de docenten van zijn / haar mentorklas, met de teamleider, met de coördinator leerlingbegeleiding en met de decaan en met medewerkers van de ondersteunende dienst die hem / haar voorzien van informatie over de mentorleerlingen. Omgekeerd draagt de mentor er volgens afspraak zorg voor dat hij / zij op tijd en volledig informatie levert aan allen die met deze gegevens moeten werken. De mentor is verantwoording verschuldigd aan de teamleider. Met de andere mentoren vormt hij / zij de kern van het team. Iedere docent kan de mentortaak opgedragen krijgen. Uitwerking 1. De mentor monitort de algemene voortgang van de leerling en evalueert deze met elke leerling met het oog op het behoud of het bereiken van goede resultaten en welbevinden. 2. De mentor is spil in het overleg met ouders en de vakdocenten van zijn / haar leerlingen met het oog op het bereiken van goede resultaten. -5-
3. De mentor helpt zijn / haar leerlingen bij individuele (leer/gedrag)problemen en laat zich hierbij ondersteunen door collega’s en door beschikbare (evt. externe) specialisten. 4. De mentor stimuleert de groepsvorming van de mentorklas teneinde gemeenschappelijk een beter resultaat te bereiken. 5. De mentor is samen met de decaan verantwoordelijk voor de Loopbaan Orïentatie en Begeleiding van de leerlingen 6. De mentor draagt zorg voor een uitstekende vervulling van zijn / haar taken en laat zich daarbij ondersteunen door zijn / haar teamleider. Ad 1. - de leerling meldt zich bij zijn / haar mentor bij tegenvallende resultaten en is voor andere zaken het aanspreekpunt voor de leerling - de mentor helpt de leerling bij het verbeteren van het cognitieve en sociaal-emotionele leerproces - de mentor oefent met de leerling leervaardigheden zoals het plannen van werkzaamheden - de mentor spreekt leerlingen aan op het nakomen van afspraken. (verzuim, te laat e.d.) - zo nodig en zo mogelijk ondersteunt de mentor de leerling bij (leer)problemen; anders verwijst de mentor de leerling naar anderen voor ondersteuning. - indien nodig, verwijst de mentor een leerling en zijn / haar ouders naar externe ondersteuning Ad 2. - indien nodig raadpleegt de mentor de vakdocenten over het verbeteren van de resultaten en welbevinden van de leerling - de mentor vult en benut het LVS van SOM om inzicht te krijgen in de resultaten van zijn / haar leerling - de mentor overlegt met de leerling en zijn /haar ouders over het bereiken van goede resultaten - de mentor bereidt samen met de teamleider de leerling-besprekingen voor - de mentor is de contactpersoon voor de ouders
Ad 3. -
Ad 4 -
Ad 5 -
Ad 6 -
de mentor interviseert zijn/haar collega’s door het voorleggen van concrete problemen (casusbespreking); hiervoor wordt op teamvergaderingen tijd ingeruimd. de mentor bespreekt de resultaten van zijn/haar leerlingen in de leerlingbespreking; daartoe benut de mentor de verkregen informatie om een analyse te geven en met de docenten afspraken te maken om tot betere resultaten van de leerling te komen. Met de leerling/ouders worden hierover afspraken gemaakt. de mentor bevordert actief een goede sfeer in de klas de mentor kent al zijn/haar leerlingen en draagt er zorg voor dat de leerlingen elkaar goed leren kennen de mentor neemt in voorkomende gevallen deel aan bijeenkomsten van klankbordgroepen de mentor bevordert de teamvorming van zijn/haar mentorklas en begeleidt in voorkomende gevallen de klas buiten de school de mentoren zijn samen met de decanen verantwoordelijk voor de Loopbaan Oriëntatie en –Begeleiding; zij begeleiden en helpen de leerling bij het maken van keuzen (sector/profielkeuze of vakkenpakketkeus). De mentoren ondersteunen de decanen bij de begeleiding van de leerlingen in het maken van keuzen v.w.b. de vervolgopleiding. de mentor geeft/krijgt feedback aan/van de teamleider en de teamleden. De mentor enquêteert zijn/haar presteren bij leerlingen en geeft de teamleider inzicht in de resultaten de mentor bevordert zijn niveau van functioneren door scholing en/of training te volgen op pedagogisch en onderwijskundig gebied en op het gebied van groepsdynamiek en sociale psychologie. De verworven kennis, vaardigheden en bekwaamheden worden gedeeld met de leden van het team.
1.3 Aanvulling op de in 2011 vastgestelde taakomschrijving In ad2 van bovenstaande taakomschrijving wordt geschreven over het benutten van het LVS (SOM) . Het LVS moet natuurlijk ook worden gevuld; daar speelt de mentor de belangrijkste rol in. Een schrijfwijzer is beschikbaar. -6-
1.4 Differentiatie naar sector/afdeling Er bestaan verschillen in de uitvoering van bovenstaande taakomschrijving van de mentoren van de onderbouw en die van de bovenbouw en ook zijn er verschillen tussen de sectoren VMBO en Havo/VWO. Een belangrijk verschil is te vinden bij de verantwoordelijkheid van het schrijven van de ontwikkelingsperspectieven (voorheen handelingsplannen); bij VMBO/Pro ligt die verantwoordelijkheid bij de mentoren in H/V bij de zorgcoördinator. Op de volgende pagina’s zijn de taken per bouw en sector in een schema weergegeven. Van de mentoren wordt verlangd de beschreven taken uit te voeren. In jaargesprekken (pop-gesprekken) zal de uitvoering van de taken onderwerp van gesprek zijn. Daarnaast zijn mentoren verantwoordelijk voor het Leerling Volg Systeem (SOM-LVS) van het lopende schooljaar.
1.4.1 Werkzaamheden mentor in Praktijkonderwijs
Organiseren kennismaking brugklassers Convenant gesprekken voeren. Schrijven convenant en IOP. Houden van klassikale en groepsgesprekken met oog op groepsvorming Coaching gesprekken op sociaal emotionele ontwikkeling. Coaching gesprekken op leren en werken. Plannen en begeleiden presentaties leerlingen. Werkplannen schrijven. Zorgdragen voor het invullen van het leerlingvolgsysteem ( PrO-online) Ontwikkelingsperspectief schrijven Dossiervorming. Onderhouden van externe contacten. Overleg zorgcoördinator Overleg met orthopedagoog. Overleg ambulant begeleiders, MEE consulenten.Overleg met teamleider Overleg met kernteamleden Overleg met stagedocenten, MEE en UWV over stage en arbeid. Voorbereiden en bijwonen leerlingbespreking. Oudergesprekken / telefonisch contact ouders Indien wenselijk huisbezoeken Ondersteuning bij problemen van de leerling. Signaleren en actie ondernemen op ziekte en verzuim. Indien nodig aanmelden bij het ZAT Invullen van formulieren en lijsten ten behoeve van onderzoeken
1.4.2 Werkzaamheden mentor in de onderbouw VMBO
-7-
Invulling begeleidingsuren/ Begeleiding op sociaalemotioneel gebied
Voorbereiding
Overlegsituaties school
Contact met leerlingen
Contact met ouders
begeleiding ‘leren leren’ lessen op sociaal-emotioneel gebied: Leefstijl Hulp-op-Maat keuzebegeleidingtraject klas 2 klassikale-, groeps- en/of individuele gesprekken maken van plattegronden/telefoonketens speciale projecten zoals: - niet-roken project van het Longfonds verzorgen van pestproject (indien nodig) maatschappelijke stage verantwoordelijk voor het schrijven van het ontwikkelingsperspectief overleg mentor - teamleider (minimaal 1x per periode) kernteam overleg mentorenberaden overleg met collega’s overleg met decaan voorbereiden en leiden leerlingbesprekingen indien wenselijk inbrengen leerlingprobleem in kernteam/ bij de zorgcontactpersoon indien wenselijk inbrengen leerlingprobleem in ZIT overleg met (externe) deskundigen/begeleiders organiseren en uitvoeren kennismakingsdagen klassikale - en groepsgesprekken individuele gesprekken (minimaal 1x per periode) steungesprekken (LGF-leerlingen frequenter) begeleiden keuzeprocessen zo nodig ziekenhuisbezoek ouderavonden (kennismakings- en thema-avonden) contact onderhouden met ouders (voortgangsgesprekken en gesprekken energieweek) opnemen met ouders / contactdagen afspraken op school huisbezoeken (standaard in basisberoepsgerichte leerweg, op verzoek in andere niveaugroepen) verslaglegging van gevoerde gesprekken zorgdragen voor uitvoering van gemaakte afspraken
1.4.3 Werkzaamheden mentor in de bovenbouw VMBO Invulling begeleidingsuren
Lessen op sociaal-emotioneel gebied Klassikale, groeps- en/of individuele gesprekken Individuele hulp bij huiswerk Begeleiden leerlingen bij inhalen SO’s e.d. Keuzebegeleidingtraject vervolgopleiding en vakkenpakket Afnemen testen in kader “Mens en Werk” Informeren en waar nodig begeleiden maatschappelijke stage Voorbereiden op examen (klas 4) -8-
Voorbereiding
Overlegsituaties school
verantwoordelijk voor het schrijven van het ontwikkelingsperspectief Overleg mentor – teamleider (minimaal 1x per periode) Overleg met (externe) deskundigen Overleg tussen collega’s in kernteam en met decaan Leerlingenbesprekingen voorbereiden/leiden Overleg met stagecoördinator indien nodig/zinvol Basis: overleg met begeleider(s) Leerwerktraject Overleg met zorgcontactpersoon eens per maand
Contact met leerlingen
Houden van klassikale-/groepsgesprekken Individuele gesprekken, minimaal 1x per periode Begeleiding keuzetrajecten Eventueel huisbezoek/ziekenhuisbezoek
Contact met ouders
Ouderavonden (o.a. PTA) Telefonische contacten, per email Tijdens contactdagen Afspraken op school Huisbezoek basis: minimaal 1 keer per jaar, huisbezoek kader: indien nodig
Leerlingen dossier/ registratie
Begin schooljaar: leerlingendossier doornemen, zonodig contact opnemen met de vorige mentor en informatie aan collega’s doorgeven (CIF) Vastleggen van afspraken n.a.v. gesprekken met leerlingen, ouders, collega’s en (externe) begeleiders Opstellen/bijwerken handelingsplannen LWOO, zorgdragen voor uitvoering en checken gemaakte afspraken Verslag maken van leerlingenbesprekingen Registreren keuzeformulier en overgangsrapport Bijhouden map “Mens en Werk”
Leerlingen dossier/ registratie
Buitenlesactiviteiten
Organiseren van sint-, kerst- en paasvieringen Organiseren en aanwezig zijn op klassenavonden en klassenuitjes Voorbereiden en aanwezig zijn bij diploma-uitreiking Aanwezig zijn bij activiteiten betreffende de eigen klas
1.4.4 Werkzaamheden mentor in de onderbouw HAVO /VWO Invulling begeleidingsuren
Groepslessen ‘leren leren’ Individuele gesprekken Keuzebegeleidingtraject klas 3 Maken telefoonketens en plattegronden Teambuilding Speciale projecten zoals verzorgen van anti-pestproject (indien nodig)
Overlegsituaties school
Overleg mentor – teamleider Teamoverleg Overleg met ( externe) deskundigen, -9-
Zorg Advies Team Overleg met collega’s Overleg met decaan Leerlingbesprekingen voorbereiden/leiden
Contact met leerlingen
Organiseren en uitvoeren kennismakingsdagen Houden van klassikale/groepsgesprekken Individuele gesprekken, minimaal 1x per periode Organisatie klassenavonden Ontvangst nieuwe brugklasleerlingen Steungesprekken (LGF-lln wekelijks) Begeleiding keuzeprocessen Eventueel huisbezoek/ziekenhuisbezoek
Contact met ouders
Minimaal 1x per jaar contact opnemen met ouders Ouderavonden (kennismakings- en thema-avond) Telefonische contacten/emailcontacten Tijdens contactdagen Afspraken op school Verslaglegging van gesprekken en toezien op uitvoering van gemaakte afspraken Huisbezoek (incidenteel)
Leerlingdossier/re gistratie/verwerke n in SOM
Buitenlesactiviteiten
Begin schooljaar: leerlingendossier doornemen, zonodig contact opnemen met de vorige mentor en informatie aan collega’s en teamleider doorgeven (CIF) Vastleggen van afspraken n.a.v. gesprekken met leerlingen, ouders, collega’s en (externe) begeleiders Verslag maken van leerlingbesprekingen Overdracht naar volgende mentor Organiseren van sint-, kerst- en paasvieringen. (gewoonte is dat feestdagen centraal worden georganiseerd) Organiseren en aanwezig zijn op klassenavonden en klassenuitjes Aanwezig zijn bij activiteiten betreffende de eigen klas
1.4.5 Werkzaamheden mentor in de bovenbouw HAVO/VWO Invulling begeleidingsuren (buiten het rooster)
Lessen i.v.m. LOB Lessen i.v.m. planning en reflectie
Overlegsituaties school
Bilaterale overleggen mentor –teamleider Teamoverleg Overleg met (externe) deskundigen Overleg met collega’s Overleg met decaan Voorbereiden leerlingbesprekingen - 10 -
Contact met leerlingen
Contact met ouders
Leerling dossier/ registratie in SOM verwerken
Buitenlesactiviteiten
Elke periode contact met elke mentorleerling m.b.t. welbevinden. Verder gesprekken n.a.v. leerstijlprofielen, flexuren, resultaten, loopbaanoriëntatie e.d. Begeleiding bij loopbaanorientatie Contact n.a.v. leerlingbesprekingen of opmerkingen van collega’s Steungesprekken Ouderavond aan het begin van het schooljaar Telefonische contacten Afspraken op school (contactdagen; incidenteel: bij problemen) Huisbezoek (incidenteel) bij langdurige ziekte zo nodig ziekenhuisbezoek Aan het begin van het schooljaar dossier doornemen en eventueel contact opnemen met de vorige mentor. Relevante informatie doorgeven aan de teamleider en docenten. Vastleggen van afspraken n.a.v. gesprekken met leerlingen, ouders, collega’s en begeleiders Informatie verzamelen ten behoeve van leerlingbesprekingen Controle van het examendossier Overdracht naar de volgende mentor Aanwezig zijn bij (buitenles)activiteiten die mede georganiseerd zijn voor (ook) eigen mentorleerlingen. Aanwezig zijn bij de feestelijke afronding van het examentraject.
HOOFDSTUK 2 Tweede lijn Speciale functies van medewerkers KWC 2.1 Zorgcoördinator (namen zorgcoördinatoren: zie bijlage)
Op het KWC zijn twee zorgcoördinatoren werkzaam. Eén voor VMBO/PrO en één voor HAVO/VWO. Binnen de school hebben de zorgcoördinatoren een adviserende rol in de beleidsontwikkeling van de leerlingenzorg. Daarnaast zijn zij o.a. betrokken bij: Adviezen in de aanmeldingsprocedure van leerlingen die voor Leerwegondersteuning of Praktijkonderwijs in aanmerking komen en van LGF-leerlingen de uitvoering van het ZAT (Zorg Advies Team) het aanvragen van een indicatie (voorheen LGF) en herindicatie. Met de invoering van de wet Passend Onderwijs wordt gesproken over lichte, midden en zware arrangementen. de aansturing van de begeleiding van leerlingen met een rugzak (LGF/arrangement) de uitvoering van de werkgroep Zorg van het Samenwerkingsverband plaatsing en terugplaatsing van Reboundleerlingen Adviseren teams, via de mentoren, bij handelingsverlegenheid. Voor zorgcoördinator VMBO geldt het begeleiden van de mentoren bij het schrijven van de ontwikkelingsperspectieven; voor de zorgcoördinator van H/V geldt de verantwoordelijkheid van het schijven van de ontwikkelingsperspectieven. - 11 -
Voor informatie over ZAT, zie verder 3.1 en 3.2
2.2 Orthopedagoog (naam orthopedagoog: zie bijlage)
De orthopedagoog is voor een deel in dienst van het samenwerkingsverband (zie hoofdstuk 8). Wanneer bij de begeleiding van leerlingen gespecialiseerde kennis nodig is, kan de orthopedagoog ingeschakeld worden. Deze adviseert zowel de school als de ouders. Indien nodig verricht de orthopedagoog psychodiagnostisch onderzoek als basis voor handelen. Voorts ondersteunt de orthopedagoog onder andere de mentoren in de begeleiding van hun leerlingen en heeft een rol in de beleidsontwikkeling met betrekking tot leerlingenzorg. Daarnaast is de orthopedagoog lid van het ZAT en van de Permanente Commissie Leerlingenzorg van het samenwerkingsverband en als zodanig draagt deze zorg voor de werkzaamheden die daaruit voortvloeien. De orthopedagoog ontvangt de opdrachten van de zorgcoördinatoren. In de toekomst neemt één van de orthopedagogen van de scholen van het samenwerkingsverband zitting in de commissie die de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal onderwijs vaststelt. De orthopedagoge van het KWC werkt 1 dag per week voor het Praktijkonderwijs; aansturing door de teamleider.
2.3 Vertrouwenspersoon (naam vertrouwenspersoon: zie bijlage)
Op het KWC zijn docenten aangesteld als vertrouwenspersoon. Daarnaast is er een vertrouwensarts. Meldingen komen rechtstreeks bij de vertrouwenspersonen binnen. De vertrouwenspersonen fungeren als Aandachtsfunctionaris Meldpunt Kindermishandeling
2.4 Teamleider De teamleider geeft leiding aan de mentoren en de (vak)docenten in zijn afdeling. Hij is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in zijn afdeling. De teamleider maakt deel uit van het managementteam van de desbetreffende sector en ontwikkelt en initieert ontwikkelingen op onderwijskundig gebied. De teamleider ondersteunt de mentor en vakdocenten indien nodig. Daarnaast is de teamleider ondersteuner van het werk van de mentor en (vak)docenten. Wanneer de mentor niet bereikbaar is, kan de leerling- wanneer het gaat om een zaak van onmiddellijk belang- de teamleider opzoeken. De teamleider heeft ook een taak in het tegengaan van lesverzuim en het aandacht geven aan leerlingen die opvallend gedrag vertonen. De teamleider geeft toestemming aan de mentor voor het bespreken van een leerling in het ZAT.
2.5 Decaan (namen decanen: zie bijlage) De decaan organiseert en coördineert alle activiteiten op het gebied van keuzebegeleiding en loopbaanoriëntatie en schoolloopbaanbegeleiding (LOB). Dit betreft o.a.: het keuzetraject in klas 2 sectorkeuze eind klas 2 VMBO inclusief PSO Het profielkeuzetraject HAVO/VWO begint in klas 3, periode B. Eind klas drie kiezen zij een profiel. sectorwerkstuk in VMBO studie- en beroepskeuze studiefinanciering en mogelijke tegemoetkoming onderhouden van een netwerk Leerlingen werken met de digitale methode “Keuzeweb” via www.kwc.dedecaan.net (VMBO met www.vmbo-KWC.dedecaan.net) Vanaf klas 4 H/V is er een verplicht- en een keuze-traject voor alle leerlingen. Hierdoor kan elke leerling een programma op maat maken. De decaan organiseert in de periode waarin de keuzemomenten in de schoolloopbaan voorkomen, in overleg met de betrokken coördinator en de sectordirecteur voorlichtingsavonden voor ouders en verzorgers. - 12 -
2.6 Dyslexiebegeleider/ Remedial teacher (naam dyslexiebegeleider VMBO: zie bijlage)
De dyslexiebegeleider geeft alle leerlingen met een dyslexie- of dyscalculieverklaring het informatieboekje en de dyslexie-/dyscalculiekaart met daarop faciliteiten en inspanningsverplichtingen. De dyslexiebegeleider helpt mee met de screening van brugklassers. De begeleider onderhoudt contact met dyslectische leerlingen, hun ouders en mentoren, die ondanks de faciliteitenkaart leerproblemen ondervinden. Zie verder 3.3.
2.7 Begeleider Leerwerktrajecten (naam begeleiders leerwerktrajecten : zie bijlage)
Voor leerlingen waarvoor het beter is dat er een accent ligt op meer praktijkleren is er de mogelijkheid om in het 4e jaar te kiezen voor het Leerwerktraject. Ze gaan drie dagen per week naar school en lopen twee dagen stage bij een bedrijf dat past bij de jongere en zijn/haar en de beroepsgerichte afdeling. Ze doen minimaal eindexamen in Nederlands en hun beroepsgerichte vak. Wanneer ze voor hun stage en eindexamen een voldoende hebben behaald, ronden ze het VMBO af met een diploma VMBO-Leerwerktraject. De begeleider Leerwerktraject bereidt de leerlingen voor op hun stage en begeleidt hen daarbij intensief, onder andere door middel van rollenspelen tijdens de les en het doen van stage bezoeken. Verder onderhoudt hij contacten met de leerwerkbedrijven, de leerlingen en hun ouders/verzorgers en verricht alle werkzaamheden die behoren bij het Leerwerktraject.
2.8 Aandachtsfunctionaris Kindermishandeling (naam begeleiders leerwerktrajecten : zie bijlage)
Iedere locatie heeft een ‘Aandachtsfunctionaris Kindermishandeling’. De directie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van het protocol. Het managementteam wordt in alle gevallen op de hoogte gebracht van vermoedens van misbruik.
2.9 Dyslexie/dyscalculie-beleid Dyslexie of dyscalculie mag geen belemmering zijn voor het volgen van het soort onderwijs dat past bij de capaciteit van de leerling. Om dit te bereiken krijgen de leerlingen een informatieboekje en een kaart met faciliteiten waar zij gebruik van mogen maken. Op de kaart staan ook de inspanningsverplichtingen voor de leerling. In de brugklas wordt bij alle leerlingen een screeningsdictee afgenomen. Mocht een leerling later problemen blijken te hebben met taal en/of het leren van zaakvakken dan wordt het dictee van de leerling nagekeken. Als op grond van het dictee en de bevindingen van de leerling/mentor/docenten een vermoeden van dyslexie bestaat, zal de leerling ,na overleg met de ouders, gescreend worden op lees/spelproblemen.
2.10 Hulp op maat en KWC keuze-uur (VMBO) In de onderbouw worden voor een aantal vakken hulplessen ingeroosterd of in het KWC keuze-uur opgenomen. Deze lessen zijn erop gericht kleine achterstanden weg te werken die zijn ontstaan door bijvoorbeeld lesuitval, ziekte of gewenningsproblemen.
2.11 Hulplessen (H/V) Leerlingen van de bovenbouw worden ingezet om leerlingen van de onderbouw te begeleiden bij vakken waar ze moeite mee hebben. De leerling die ondersteuning ontvangt betaalt hiervoor een kleine financiële vergoeding.
2.12 Begeleider hoogbegaafdheid (H/V) Leerlingen met een sterk bovengemiddelde intelligentie behoeven extra aandacht en begeleiding. Het ligt in het voornemen van de sector H/V om in het nieuwe cursusjaar hier meer gerichte aandacht aan te besteden. Een - 13 -
vorm waarin deze differentiatie gestalte krijgt moet nog worden ontwikkeld. In het schoolplan 2014-2015 wordt hier nader aandacht aan besteed.
Hoofdstuk 3 derde lijn 3.1 Het Zorg Advies Team (ZAT) (namen deelnemers ZAT: zie bijlage) Als een probleem dat al met de zorgcoördinator is besproken blijft bestaan en is er nog steeds sprake van handelingsverlegenheid, dan kan de leerling aangemeld worden bij het Zorg Advies Team (ZAT). Voordat de leerling in het ZAT besproken wordt, is het aanmeldingsformulier Zorg Advies Team ingevuld door de mentor van de leerling. De ouder(s)/verzorger(s) tekenen hiervoor een toestemmingsformulier. Het ZAT komt ééns in de vier weken bij elkaar. In het ZAT hebben de volgende personen zitting: zorgcoördinatoren schoolmaatschappelijk werker schoolarts orthopedagoog bureau jeugdzorg leerplichtambtenaar op afroep mentor/zorgcontactpersoon van een te bespreken leerling op afroep politie Binnen het ZAT wordt gekeken welke (externe) hulp de leerling nodig heeft en wordt de leerling eventueel verwezen naar de derdelijnszorg. Aanmelding voor het ZAT De mentor en/of zorgcontactpersoon melden, na schriftelijke toestemming van de ouder(s)/verzorger(s), de leerling aan d.m.v. het aanmeldingsformulier. Dit formulier wordt samen met alle relevante informatie ingeleverd bij de zorgcoördinator. De zorgcoördinator sluit het advies vanuit het ZAT kort met de mentor. De mentor zal de verdere contacten onderhouden met de teamleider, de zorgcontactpersoon, het kernteam, de leerling en de ouders/verzorgers. Indien noodzakelijk zal een van de leden van het ZAT aanwezig zijn bij de gesprekken of zal er door hem/haar nader onderzoek verricht worden.
Toestemming van de ouders Als de ouders of verzorgers om toestemming gevraagd wordt: Wordt het probleem aan de ouders voorgelegd Wordt verteld wat er al gedaan is om het probleem op te lossen of hanteerbaar te maken Wordt aan of de ouders gevraagd of zij het goed vinden dat het Zorg Advies Team wordt ingeschakeld Alles wat meer gezegd wordt kan nadelig zijn voor de begeleiding van de leerling en het kan het vertrouwen van ouders in de school beschadigen. Voorzichtigheid is dus geboden.
3.2 Schoolmaatschappelijk werk (naam en mailadres schoolmaatschappelijk werk: zie bijlage) De schoolmaatschappelijk werker levert een bijdrage aan de leerlingenzorg door nauwe samenwerking met de mentoren, teamleiders, de zorgcoördinator en het ZAT. Ook vindt ondersteuning van het docententeam plaats d.m.v. voorlichting, advies en consultatie ten behoeve van zorgleerlingen. Leerlingen kunnen via de zorgcontactpersoon door de mentor doorverwezen worden naar de schoolmaatschappelijk werker. Om laagdrempelig te werken, bestaat echter ook de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf aanmelden. Er kan kortdurende ambulante begeleiding aan leerlingen worden aangeboden waarna de leerling zo nodig doorverwezen wordt naar andere passende hulpverlening. De schoolmaatschappelijk werker houdt contact met de school en met de ouders/verzorgers. - 14 -
3.3 Jeugdgezondheidszorg (naam en mailadres van de schoolarts en de sociaal verpleegkundige: zie bijlage; telefoonnummer van de GGD in Tiel: zie ook bijlage) De schoolarts en de sociaal verpleegkundige Vanuit de GGD Rivierenland, afdeling jeugdgezondheidszorg zijn zowel de jeugdarts als de sociaal verpleegkundige verbonden aan het KWC. De leerlingen van de 2de klas VMBO en de 2de klas van het PrO worden jaarlijks gezien door de jeugdarts. De leerlingen van de 2de klas HAVO en VWO worden jaarlijks gezien door de sociaal verpleegkundige. Voor vragen of overleg kan tijdens kantooruren contact opgenomen worden via het nummer van de GGD in Tiel. Voor zaken betreffende seksuele intimidatie heeft de GGD een groep externe vertrouwenspersonen, die hierbij ingeschakeld kan worden. Zij zijn bereikbaar via het nummer van de GGD. Verzuimprotocol Het doel van verzuimbegeleiding is om leerlingen die frequent of langdurig wegens ziekte van school verzuimen, vroegtijdig in contact te brengen met de jeugdarts. Voor de school en de leerplichtambtenaar is in een dergelijke situatie niet duidelijk te achterhalen welke problematiek er mogelijk schuil gaat achter het als ‘ziekte’ opgegeven schoolverzuim. Men is bovendien niet bevoegd om medische informatie op te vragen. Daar waar de bevoegdheid van school stopt, kan de jeugdarts doorvragen, de problematiek in kaart brengen en de school adviseren over de aanpak. De jeugdarts is hiervoor na afspraak op school aanwezig. Bovendien is er ook tijd beschikbaar om vragen van mentoren en teamleiders omtrent dit onderwerp te beantwoorden, adviezen te geven, etc..
3.4 Sociaal-emotionele begeleiding Training sociale vaardigheden Leerlingen die (lichte) problemen hebben op het sociale vlak kunnen gebaat zijn bij het volgen van een training die erop gericht is de sociale vaardigheden te verbeteren. Dit gebeurt in samenspraak met de ouders. Aanmelding vindt plaats via de mentoren bij de zorgcoördinator. Uitvoering door maatschappelijk werk op school of schoolnabije locatie
3.5 Faalangst-reductie-training/examenvreesreductietraining De faalangstreductietraining wordt verzorgd door externen die hiervoor worden ingehuurd. Aanmelding vindt plaats via de mentoren. Uitvoering door maatschappelijk werk op school of op een schoolnabije locatie
3.6 VO-EXTRA-begeleider Het KWC en de Koninklijke Aurisgroep (cluster 2) werken samen in het project VO-extra, bedoeld voor leerlingen met een communicatiestoornis. Dit kunnen leerlingen met een ernstige spraak-taalstoring, een gehoorprobleem, dan wel met een PDD-NOS problematiek zijn. Een daarvoor vrijgemaakt begeleider van Auris werkt op het KWC en begeleidt leerlingen en hun docenten. Ook niet-geïndiceerde leerlingen komen voor begeleiding en advies in aanmerking.
De taken van de VO-extra-begeleider als Persoonlijk coach nader omschreven: De persoonlijke coach(PC) voor de leerling, ondersteuner voor de docent en adviseur voor het management Pc is vertrouwenspersoon. De leerling kan altijd met zorgen en problemen bij de coach terecht. Pc heeft aandacht voor het welbevinden van de leerling. De coach is alert op signalen van stress of depressie. Indien nodig onderneemt de coach passende actie. De Pc ondersteunt bij de opstelling, de uitvoering en de evaluatie van het ontwikkelingsperspectief. Het ontwikkelingsperspectief wordt door de mentor, op aansturing van de zorgcoördinator en in overleg met de pc, opgesteld. De directie van de school is verantwoordelijk voor de naleving van de afspraken in het ontwikkelingsperspectief.
- 15 -
De Pc heeft zicht op activiteiten, die moeilijk (kunnen) zijn voor de leerling, bijvoorbeeld het plannen van huiswerk, het gedrag tijdens de pauze, het maken van een werkstuk of de deelname aan buitenschoolse activiteiten. Pc begeleidt de leerling bij sociaal-emotionele problemen en/of acceptatieproblemen. Pc regelt op school zaken voor de leerling. Hieronder vallen zaken als (het regelen van) opvang buiten de klas bij onrust in de klas, regelingen met betrekking tot proefwerken en de invulling van de pauzes, en externe huiswerkbegeleiding. Pc informeert met betrekking tot specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en bij regelingen en aanpassingen voor de leerling en biedt ondersteuning aan. Pc overlegt regelmatig met de ouders. Nauwe samenwerking is hierbij van essentieel belang. In het dossier van de leerling houdt de mentor afspraken met de leerling, met de ouders en met externe begeleiders of zorgverleners bij. De pc levert afspraken met leerling, ouders en ‘anderen’ aan. Pc kan aan de mentor vragen, of gemaakte afspraken in het leerlingendossier zijn bijgevoegd. Pc ziet toe op de procedure betreffende een aanmelding van ouders voor een aanvraag voor een (her)indicatie. De Pc ondersteunt bij de opstelling van het Onderwijskundig rapport. De directie van de school is verantwoordelijk voor de invulling van het Onderwijskundig rapport. De Pc voert activiteiten uit bij/met een leerling als remedial teacher/co-teacher gebeurt op verzoek van de mentor van de desbetreffende leerling, een docent of de leerling zelf. Dit gebeurt in overleg met de zorgcoördinator. Als ondersteuner van de docent: geeft hij informatie als antwoord op een specifieke vraag van een medewerker. Als ondersteuner van de docent doet hij een lesobservatie op verzoek van een medewerker. Dit gebeurt in overleg met de zorgcoördinator. De ondersteuner kan als vervolg hierop adviseren met betrekking tot het aanpassen van bij voorbeeld de werkvorm of het klassenmanagement. Als ondersteuner van de docent adviseert hij met betrekking tot de leerstof, al dan niet op verzoek van een medewerker. Dit advies kan ook betrekking hebben op het werken met of aanschaffen van een methode. De Pc is actief bij het versterken/vergroten van de professionaliteit/deskundigheid van de medewerkers, vooral met betrekking tot de communicatie naar leerlingen en de onderlinge communicatie. Eén van de aspecten hierbij is het actief ondersteunen bij intervisie en collegiale consultatie. Als adviseur van het management kan hij, op basis van opgedane ervaringen als persoonlijke coach, remedial teacher en/of ondersteuner kan (gevraagd of ongevraagd) advies gegeven worden met betrekking tot de missie van de school, de schoolorganisatie, de schoolcultuur, de organisatie van de zorg en de zorgcultuur. Adviseert hij met betrekking tot specifieke vragen van de directie betreffende de vijf hierboven genoemde aspecten. Geeft hij advies bij vragen van de toelatingscommissie over potentiële leerlingen.
3.7 Ambulante begeleiding cluster 3 en 4 (namen zie bijlage) Vanuit de Regionale Expertise centra wordt ambulante begeleiding (AB) aangeboden aan (cluster) geïndiceerde leerlingen. De taak van een AB-er is handelingsadviezen te geven aan docenten/mentoren. Zij kunnen gevraagd worden informatie te verstrekken aan teamvergaderingen en zij begeleiden ouders in hun contacten met de school. Daarnaast adviseren zij bij het opstellen van ontwikkelingsperspectieven en herindicatie. AB-ers kunnen ook gevraagd worden om observaties te doen voor leerlingen van wie wordt vermoed dat zij in aanmerking kunnen komen voor speciale zorg.
3.8 Huiswerkbegeleiding Op het KWC bestaat de mogelijkheid om, tegen betaling, de leerlingen drie, vier of vijf dagen per week onder toezicht van medewerkers van Juffrouw Julia huiswerk te maken. Dit vindt plaats op het KWC. Er wordt een contract afgesloten met de leerling en ouder(s) / verzorger(s).
3.9 Politie - 16 -
Scholen voor VO in Culemborg hebben een contactpersoon bij de politie. Deze contactpersoon bezoekt regelmatig het KWC en heeft dan standaard overleg met de ARBO-functionaris. In de jaaragenda zijn de vooraf geplande bezoeken opgenomen en medewerkers kunnen een onderhoud aanvragen. Bij melding van incidenten wordt bij voorkeur de contactpersoon geïnformeerd. In geval van onderzoeken worden ouders zo mogelijk vooraf of anders terstond geïnformeerd. Kluiscontroles worden uitgevoerd in samenwerking met medewerkers van de school en er wordt in de onderzochte kluis een bericht achtergelaten. In geval van heterdaad is de politie gerechtigd zonder melding vooraf aanhouding te verrichten.
3.10 Rebound (naam coördinator Rebound, telefoonnummer en mailadres Rebound: zie bijlage) De Rebound ontlast de school voor VO tijdelijk van gedragsmoeilijke leerlingen die het veilige schoolklimaat schenden en voor wie begeleidingsmogelijkheden in en om de school op het moment ontoereikend zijn. De Rebound ondersteunt de school bij het voortzetten van het onderwijs aan gedragsmoeilijke leerlingen. De Rebound biedt voor leerlingen een niet vrijblijvende kans om na enkele maanden (maximaal 13 weken) een nieuwe start te kunnen maken in het regulier onderwijs. Werkwijze: De rebound werkt met een kleine groep leerlingen. Er wordt intensieve begeleiding geboden en er is veel aandacht voor sociaal-emotionele problematiek en de invloed van omgevingsfactoren op de leerling. Dit proces wordt ondersteund door schoolmaatschappelijk werkers met individuele begeleiding van de leerling, sociale vaardigheidstrainingen en zo nodig huisbezoeken. Er wordt steeds gezocht naar samenwerking tussen Rebound, ouders en school van herkomst. Ten slotte wordt veel energie gestoken in het proces van terugkeer naar het onderwijs. De ouders en de aanmeldende school worden bij de begeleiding van de leerling betrokken. De leerling blijft bij de aanmeldende school ingeschreven. Het streven is terugkeer naar de school van herkomst. Afspraken omtrent taken en verantwoordelijkheden gedurende de periode dat de leerling binnen de Rebound verblijft zullen gedurende het aanmeldingstraject met zowel de ouders als de aanmeldende school worden gemaakt. Regelmatig is een medewerker van de Rebound op school aanwezig. Deze is aanwezig voor overleg met de zorgcoördinatoren over leerlingen die op dat moment onderwijs op de Rebound volgen en voor de nazorg aan leerlingen die van de Rebound zijn teruggekomen op het KWC. Daarnaast is er in dat uur contact mogelijk met docenten die vragen hebben over gedrag van leerlingen. Indien nodig kan de medewerker ook gedurende een les het gedrag van een leerling observeren om vervolgens advies te geven over een eventuele plaatsing op de Rebound.
Hoofdstuk 4 Schoolondersteuningsprofiel, Basiszorg en Zorgschema 4.1.Basiszorg In het zorgschema is te zien wat het KWC verstaat onder de basiszorg. Eerst wordt per afdeling in schema aangegeven welke leer- gedrags- en ontwikkelproblemen de teams op het KWC wel (groen) of niet (rood) aankunnen. De profielen zijn tot stand gekomen door gebruik te maken van het instrument ‘Leerling bij de les’ dat door de AVS (Algemene Vereniging voor Schoolleiders) is ontwikkeld. Bij ambitie (blauw) hebben de teams aangegeven over deze problematieken meer te willen weten en de middengroep (crème) geeft aan welke problematiek alleen met externe ondersteuning kan worden begeleid. Analyse van de resultaten leidt tot de gedachte dat de teams in de kern niet veel uiteenlopen waar het gaat om kunde en ambitie. Het is vanzelfsprekend dat de afdeling Pro/basis anders scoort op het gebied van verstandelijke handicap en hoogbegaafdheid dan de afdeling H/V. Kunde (de docenten van de afdeling geven aan dit te kunnen)
Ambitie (de docenten van de afdeling geven aan dit te willen leren)
Middengroep (de docenten van de afdeling aan dit te kunnen mits er ook externe begeleiding is) - 17geven -
Na de opsomming van de zorgprofielen per afdeling van het KWC, is een uitwerking van de handelingsgerichte aanpak per orthobeeld opgenomen. Hierin zijn de kenmerken van een orthobeeld terug te lezen en de ondersteuningsbehoefte die een leerling met zo’n probleem heeft. Daarnaast valt te lezen op welke specifieke leerkrachtvaardigheden een beroep wordt gedaan. Extra informatie valt te lezen onder het kopje ‘extra aandachtspunten. Als laatste zijn extra actiepunten genoteerd, die worden gezien als ontwikkelpunten van docenten, LVS en organisatie van het KWC.
PRO//VMBO BASISBEROEPSGERICHTE LEERWEG
- 18 -
VMBO KADER/THEORETISCHE LEERWEG
- 19 -
HAVO/VWO
- 20 -
4.2. Handelingsgerichte aanpak 4.2.1 Visuele beperkingen (blindheid) KENMERKEN Leerling kan zich de ziende wereld niet (volledig) eigen maken. Kan niet volledig participeren. Sociaal-emotionele component is aanwezig (hobby’s, verkeer e.d.). matige visusdaling 0,30 - 0,10 ernstige visusdaling 0,10 - 0,005 zeer ernstige visusdaling 0,04 - 0,02 (geen) lichtperceptie 0,01 - 0,00 ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Bij gebrek aan visuele informatie kan de leerling de wereld niet volledig eigen maken. 'Lege taal' en beperkt voorstellingsvermogen vooral bij abstracte begrippen. Onderwijs is sterk gericht op maatschappelijke participatie. Naast didactisch onderwijs extra aandacht voor zelfstandigheid en zelfredzaamheid en sociale component. Betekenisvol onderwijs door veel gebruik van concreet, werkelijkheidsgetrouw materiaal/ werkelijkheidsgetrouwe situatie. Aanbod passend optisch en digitaal hulpmiddel. Voorspelbare, geordende, rijke leeromgeving. Gericht op versterken compenserende vaardigheden. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Beschrijvend, beeldend uitleggen Transfer abstract concreet kunnen maken Voorspelbaarheid in leerkrachtgedrag Adaptief onderwijzen Uitdagen Ondersteunen Divergent differentiëren OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Toelating via Commissie van Onderzoek cluster 1 Ondersteuning vanuit cluster 1 door plaatsing op school of via ambulante onderwijskundige begeleiding Altijd in nauwe samenwerking met overige diensten voor mensen met een visuele beperking Voor consultatie, advies, plaatsing of meer informatie: www.visio.org of www.bartimeus.nl De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.2 Auditieve beperkingen KENMERKEN Leerling kan zich de wereld van geluid niet (volledig)eigen maken. Naarmate het gehoorverlies erger is, wordt steeds meer auditieve informatie gemist. Kan niet volledig participeren. Sociaal emotioneel component is aanwezig. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Aanpassing van auditieve communicatie (tempo, articulatie, licht, gerichtheid) - 21 -
Visuele ondersteuning van de communicatie, (software, ondersteunende gebaren, tekenen/verbeelden/pictogrammen. Sporadisch: gebarentolk. Voortdurende afstemming tussen zender en ontvanger om onzekerheid over juistheid van het gehoorde te krijgen. Leerling heeft meer verwerkingstijd nodig.. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Wijze van spreken: langzaam, nadrukkelijk articuleren, leerling aan kijken, stilstaan. Leerstijlen kunnen hanteren. Veel concreet materiaal. Je kunnen verplaatsen en bewust zijn van afwezigheid van auditieve indrukken. Gebruik van lichaamstaal en pictogrammen: ga ervan uit dat leerlingen ‘het niet on maar deels gehoord hebben’. Voortdurend checken. Overzichtelijk werken, voorspelbare omgeving en voorspelbaar gedrag. Korte en duidelijke opdrachten. Veel herhalen. Bereidheid apparatuur te dragen en te gebruiken bij zwaarder beperkte leerlingen OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Ondersteuning uit cluster 2 is voorwaarde en beschikbaar (facilitair en onderwijskundig). Belangrijk: de hier gegeven informatie is beknopt. Voor consultatie, advies, onderwijsarrangementen en eventuele plaatsing op uw school neem contact op met:www.simea.nl De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.2.1 Communicatieve beperkingen (ESM-ASM) KENMERKEN Hier speelt een informatieverwerkingsprobleem. Leerling kan zich de wereld van communicatie niet (volledig)eigen maken. Kan niet volledig participeren. Sociaal emotioneel component is aanwezig. Deze beperking komt minder duidelijk naar voren. Leerling kan een probleem ontwikkelen: b.v. frustratie, faalangst teruggetrokkenheid, onzekerheid. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Visuele ondersteuning van de communicatie. Rustige en korte uitleg, gebruik eenduidige (en geen dubbelzinnige taal). Herhaling. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Ruimte geven en gespreksvoering is aandachtspunt in de groepssetting. Hanteren van verschillende leerstijlen (aanspreken van alle zintuigen…). OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Ondersteuning uit cluster 2 is voorwaarde en beschikbaar (facilitair en onderwijskundig). Belangrijk: de hier gegeven informatie is beknopt. Voor consultatie, advies, onderwijsarrangementen en eventuele plaatsing op uw school neem contact op met:www.simea.nl De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief - 22 -
4.2.3 Verstandelijke beperkingen KENMERKEN Zwakbegaafdheid (70
De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief N.B. In de afdeling Praktijkonderwijs wordt nauw samengewerkt met de AB-er van Cluster 3 en krijgen we ondersteuning van MEE
4.2.3.1 Lichamelijke beperkingen KENMERKEN De kenmerken van leerlingen met een lichamelijke beperking hangen af van de aard van de handicap. Veel leerlingen met een lichamelijke beperking zijn in staat een onafhankelijk en actief leven te leiden. Bepaalde beperkingen veroorzaken echter een verscheidenheid aan medische problemen. Afhankelijk van de ernst van de beperking en de leeftijd van de leerling, kan deze een aantal kenmerken tentoonspreiden. Enkele daarvan zijn: o beperkt spraak- of communicatievermogen; o problemen met de basismobiliteit (zitten, lopen, bewegen); o de behoefte aan hulp bij dagelijkse activiteiten (eten, wassen, aankleden, toiletgang); o de neiging om vaardigheden die enige tijd niet worden gebruikt te verleren; o gedragsproblemen, zoals agressiviteit. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE De onderwijsbehoeften moeten, afhankelijk van de beperking, voor ieder individu apart worden bepaald. Ontwikkeling van sociale vaardigheden, taal, functionele vaardigheden (dat wil zeggen: vaardigheden ter bevordering van de zelfstandigheid). LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Integratie met niet-gehandicapte leeftijdgenoten. In de klas moeten speciale regelingen worden getroffen, zoals aanpassingen aan de stoel/tafel van de leerling, maatregelen i.v.m. medicijnen en eventueel een speciaal dieet. Behalve aangepaste middelen kan speciale apparatuur nodig zijn om het functioneren te vergemakkelijken. Daartoe kan bijvoorbeeld het gebruik van computers behoren, alternatieve communicatiesystemen, communicatiekaarten, en aangepaste bedieningsinstrumenten waarmee leerlingen met ernstige handicaps kunnen deelnemen in een geïntegreerde omgeving. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN www.bosk.nl De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.4 Psychiatrische problemen – ADHD KENMERKEN Grote concentratieproblemen, kan zich niet lang op één taak richten. Raakt snel afgeleid door prikkels uit de omgeving. Laat druk en hyperactief gedrag zien, stoort hiermee de lessen. Pikt niet altijd de rode draad van instructie op. Vergeet snel. Kan zijn/haar omgeving niet ordenen, veroorzaakt chaos. Is impulsief in denken en doen. Overziet niet het geheel, is gericht op details. Friemelt/speelt met spullen. Heeft duidelijk moeite met het onderdrukken van prikkels. Is onhandig; raakt snel in conflict met anderen. Is overbeweeglijk en vertoont motorische onrust. - 24 -
Doet voor hij denkt; dit kan kwetsend overkomen. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Structureer en bereidt alle situaties goed voor. Geef duidelijke, concrete, korte en enkelvoudige instructies. Ondersteun d.m.v. schema’s en beeldmateriaal. Herhaal lesstof en instructie. Bied een afwisselend programma, tussen denken en doen. Werk met geheugensteuntjes en alternatieve studiestrategieën. Laat het werk zelf controleren. Maak een onderscheid tussen kennis en de presentatie daarvan (handschrift, verzorging, grammatica, interpunctie). Geef de leerling keuze in volgorde van werkzaamheden. Geef een rustige plaats. Bereid voor op vrije situaties. Leg uit wat er misgegaan is en geef het goede voorbeeld/een alternatief. Geef complimenten voor goede, sociale interacties. Tracht niet boos te worden. Bouw motorische activiteiten in en geef aan wanneer motorische onrust is toegestaan en wanneer niet. Koppelen aan een maatje bij activiteiten waar de leerling goed in is. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht moet zich in de omgang met ADHD niet laten leiden door de symptomen en steeds het kind achter de stoornis blijven zien. Dit is een grote opgave, omdat de gedragingen zo storend kunnen zijn. De leerkracht moet een goed oog hebben voor signalen van onrust en het programma om kunnen gooien als de onrust te groot wordt; kunnen improviseren en de leerling begeleiden in het geleiden van zijn onrust in wenselijk gedrag. Oppositioneel gedrag bij ADHD is principieel niet gericht tegen de ander. Het conflict is nooit persoonlijk. Dit besef voorkomt een negatieve spiraal. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Medicatie (Ritalin, Concerta) helpt goed tegen de symptomen. Ritalin moet op gezette tijden genomen worden, anders komen symptomen in verhevigde vorm terug. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.4.1 Psychiatrische problemen - Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) (incl. PDD – Nos) KENMERKEN Gestoord in de verbale en non- verbale communicatie. Vertoont beperkte en eenzijdige interesses. Centrale coherentie: moeite met het overzien van het grote geheel en er betekenis aan geven. Gericht op details. Loopt vast in eigen gedachten, patronen, strategieën. Moeizaam schakelen van de ene naar de andere opdracht, activiteit, les, onderwerp. Executieve functies: moeite met plannen en organiseren van taken. Moeite met het zien en begrijpen van gevoelens, wensen en ideeën van anderen en zichzelf; begrijpt daardoor weinig van de sociale wereld om hem heen. Verliest snel overzicht, zoekt houvast in vaste patronen en fixaties, wordt star en angstig. Kan gedrag wel naspelen maar blijft moeite houden met functioneel toepassen. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Visualiseren en concretiseren waar mogelijk; gebruik van schema’s, lijstjes, planners. Kaderen. - 25 -
Gebruik van heldere, ondubbelzinnige taal. Geef expliciet aan wat het doel is van een activiteit en benadruk samenhang. Geef duidelijk de overgang aan tussen de ene en andere activiteit. Korte, duidelijke instructies. Vermijd in de instructie gebruik van veel bijwoorden, bijvoegsels, tussenvoegsels en abstracte tijdsbepalingen als: straks, zo meteen, later. Structuur in het dagprogramma (in ruimte, tijd, activiteit). Afspraken en regels strikt hanteren; veranderingen aankondigen en voorbespreken. Vermijden van woorden die onzekerheden teweegbrengen (als ‘misschien’, ‘straks’). Begeleiden van sociale interacties en de afstemming op anderen. Bevorderen van de communicatie, zonder een appèl te doen op emoties of het ‘ik’. Help bij het benoemen (vertalen) van gevoelens en gedachten. Probeer inzicht te krijgen in de factoren die de gedragingen uitlokken, tracht deze te vermijden. Ken de interesse van de leerling (treintjes, wieltjes, stoplichten, riolen) en sluit hier waar mogelijk op aan. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht moet beseffen dat deze leerling zich moeizaam kan inleven in de ander, moeite heeft met alle sociale omgang en er een strikte logica op nahoudt. Dit vraagt een groot begrip en inlevingsvermogen van de leerkracht. ASS- leerlingen worden doorgaans als ‘raar en vreemd’ beschouwd en daardoor snel mikpunt van pesterijen. De leerkracht moet groepsdynamische processen zien en kunnen hanteren om pesten te voorkomen. Talenten van de ASS-leerling kunnen benutten en hem deze leren gebruiken. Verwacht geen relationele groei. Consequent zijn in het kwadraat. Betrouwbaar en voorspelbaar zijn voor de leerling. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Co-morbiditeit met verstandelijke beperkingen en ADHD komt veel voor, wat het beeld complexer maakt en moeilijker te hanteren. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.4.2 Psychiatrische problemen - Oppositionele Gedragsstoornis (ODD) KENMERKEN Moeite met autoriteit van de leerkracht. Heeft moeite met opvolgen van instructies en weigert aan het werk te gaan. Doet precies niet wat er gevraagd wordt. Onderpresteert (soms) bewust. Heeft een negatieve instelling. Spreekt tegen. Is koppig. Wordt snel driftig bij een verbod. Wordt snel agressief. Eist aandacht op. Houdt zich niet aan de regels. Drijft vaak de eigen zin door. Wordt gemeden door andere leerlingen. Voelt zich verminderd schuldig na een vergrijp. Liegt veel. Loopt weg van problemen. Vloekt/gebruikt obscene taal. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Formuleer neutraal en communiceer met respect. Zorg voor een georganiseerde, gestructureerde leeromgeving. - 26 -
Geef opdrachten op het niveau van de leerling, waarbij succes het doel is. Hanteer helder en concreet taalgebruik. Help de leerling bij het generaliseren van afspraken (wat in deze situatie geldt, geldt ook voor…). Help de leerling met structureren en ordenen. Zorg voor rust, regelmaat, duidelijkheid en houvast (routines). Hanteer consequente regels. Geef duidelijke grenzen aan. Toon overwicht, wees neutraal en spiegel. Bestraf zinvol. Keur negatief gedrag af en niet de persoon. Hanteer een gedragskaart. Zet in op de sterke kanten van de leerling (hobby’s, sport). Help de leerling bij het oplossen van alledaagse problemen. Vermijd openlijke kritiek en argumenten. Leer de leerling door rollenspel en sociale vaardigheidstraining hoe om te gaan met kritiek. Leer de leerling assertief te zijn zonder agressief te zijn. Geef zelf het goede voorbeeld bij het verwerken van teleurstelling en spanning. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht moet bij ODD zeer standvastig zijn en de autoriteit niet zichtbaar laten ondermijnen. Elke dag is weer een nieuwe dag met nieuwe kansen en mogelijkheden. Een onwankelbaar vertrouwen blijven hebben in de leerling, ook al probeert deze juist het tegendeel te bewijzen. Kwetsbare leerlingen kunnen beschermen tegen de gedragsstoornis van hun medeleerling. Hiervoor mag niets door de vingers gezien worden. Elke negatieve interactie moet besproken en gesanctioneerd worden, met het oog op de sociale veiligheid in de groep. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Leerlingen met een gedragsstoornis hebben doorgaans extra behoefte aan begeleiding, behandeling en therapie. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.4.3 Psychiatrische problemen - Angst/depressie KENMERKEN Rusteloos, slechte concentratie, opgejaagdheid. Snel afgeleid, verhoogde waakzaamheid. Slaapproblemen met gevolgen voor de schoolgang. Perfectionisme. Zoekt steeds naar bevestiging en goedkeuring. Checkt veel en onnodig. Anderzijds kan er ook een tegenovergesteld beeld zijn dat lijkt op de klassieke depressie bij volwassenen: verlies initiatief en levenslust, negatief zelfbeeld, emotionele vervlakking, uitgesproken gedachten over suïcide. Ziet er ongelukkig uit. Geeft snel op. Affectief moeilijk bereikbaar. Heeft vaak een zondebokpositie. Onredelijke angst voor op het oog gewone routines. Piekeren. Vage lichamelijke klachten. Ondervindt afkeuring en raakt in sociaal isolement. Vermijding. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Spreek positieve verwachtingen uit. Sluit aan bij de mogelijkheden en geeft opdrachten op niveau. Benadruk de goede dingen. Bied herkansingen. Geef taken die motiverend zijn. Toon interesse. Stimuleer en enthousiasmeer. Wijs op goede dingen. Spreek positieve verwachtingen uit. Gebruik (levens)humor; geen cynisme. Geef het gevoel dat je klaar staat. Wees alert op pesters. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. - 27 -
De leerkracht is vaak een vertrouwenspersoon voor de angstig/depressieve leerling. Weiger dit nooit, maar bewaak de eigen grenzen. Verwijs door als er over suïcide gesproken wordt of als de claim van de leerling op de leerkracht te groot wordt. Vertrouw hierbij op het ‘niet pluis’-gevoel. Probeer de leerling niet te overtuigen van zijn onrealistische beeld. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Angst en depressie wordt vaak niet als zodanig herkend bij kinderen, omdat het er vaak als ADHD of een gedragsprobleem uitziet. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.4.4 Gedragsproblemen - Externaliserend gedrag KENMERKEN Externaliserend gedrag is gedrag dat naar buiten toe gericht is (ongehoorzaamheid, agressie, overactiviteit, ruziën en vechten). Deze kinderen zijn berekenend, vragen veel aandacht, komen vaak uit een laag sociaal milieu waarin de ouders de problematiek niet (h)erkennen en er is grote kans op instabiliteit. Jongeren met externaliserende problemen hebben vaak conflicten met andere mensen of met de maatschappij (vertonen soms delinquent gedrag). ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Bij deze kinderen vraagt het leergedrag veel aandacht. Heldere afspraken over verwachtingen en leerprocessen Duidelijke regels en afspraken en het consequent toepassen daarvan De aanpak moet vooral gericht zijn op de sociale aspecten en interacties. Hiervoor zijn een veelheid van lesmethodes ontwikkeld (zie overige aandachtspunten). Daarnaast kan een gedragstherapeutische insteek nodig zijn. Voorstructureren van ‘vrije situaties’ (pauzes) en evaluatie (bv. door gebruikmaking van sociogram) is zinvol. Leerlingen reageren met ongewenst gedrag door gemaakte denkfouten en probleemnamen in de sociale context. De Equip-methode wint in het (V)SO terrein als een instrument om gedrag bespreekbaar te maken en om te buigen. Aandachtsgebieden zijn: omgaan met boosheid, sociale vaardigheden en morele ontwikkeling. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Pedagogische elementen: consequent zijn/handelen duidelijke verwachtingen sociale gedragingen expliciet aanleren (respect voor elkaar) voorbeeldgedrag Didactische elementen: structuur en duidelijke lesopbouw Relationele elementen: goede communicatie/interactie feedback: zinvol en eenduidig; kritiek altijd op gedrag (niet de persoon afkeuren) Schoolelementen: overleg met ouders en hulpverlening - 28 -
effectief communiceren met ouders veilige school eenduidige aanpak en consequenties voor ongewenst gedrag pestbeleid/protocol verzuimregistratie en –beleid OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Het maken van samenwerkingsafspraken met maatschappelijk werk, gezinsbegeleiding en ketenpartners. Centra voor Jeugd en Gezin en Zorgadviesteams voor scholen kunnen optreden als verbindingspunten voor communicatie tussen ketenpartners. Mogelijke methoden, training en begeleiding: o Kaleidoscoop (kleuters) o Alles Kidzzz: een training voor kinderen van 9 tot 12 jaar met externaliserend probleemgedrag, uitgevoerd binnen de context van basisscholen in samenwerking met ouders en leerkrachten. o Cognitieve gedragstherapie: zelfcontrole op school o Leefstijl o Kanjertraining o Kid Skills o Rots en Water o SVIB: schoolvideo interactiebegeleiding o Synchroon coachen o Gezinsinterventies: o intensieve pedagogische thuishulp o Systeemtherapie o www.gedragswerk.nl o www.leraar24.nl o (dossier: orde in de klas, filmpjes e.d.) o Literatuur: Gedragsproblemen in scholen – Het denken en handelen van leraren Auteurs Kees van der Wolf, Tanja van Beukering De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.4.5 Gedragsproblemen - internaliserend gedrag KENMERKEN Emotionele of internaliserende problemen uiten zich door faalangst, angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens, stress, psychosomatische klachten. Emotionele problemen kunnen lang verborgen blijven, omdat deze kinderen minder opvallen. Deze kinderen zijn in de sociale context teruggetrokken. In de groep vallen ze vaak amper op, waardoor het probleem op school niet snel wordt onderkend. Het gedrag kenmerkt zich door passiviteit, schuwheid, weinig assertiviteit en sterke aanpassing aan de wensen van anderen. Bij veel van deze kinderen kunnen we spreken van een sociaal fobie en is angst de basis voor hun sociale problemen. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Individuele aanmoediging Succeservaringen creëren. Aanleren van positieve/helpende gedachten (RET). Aanleren van copingsvaardigheden. Zelfmanagement - 29 -
Adaptief onderwijs Gedragsfunctie analyses Gedragsinterventiestrategie (handelingsplan) ‘Triple P’ uitgangspunten: o Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden o Een aansprekende discipline hanteren o Realistische verwachtingen hebben van het kind o Kinderen laten leren door positieve ondersteuning o Als opvoeder goed voor jezelf zorgen LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Pedagogische elementen: positieve verwachtingen vaardigheden expliciet aanleren Didactische elementen: goed klassenmanagement en instructie goede voorbereiding, structuur (duidelijke lesopbouw), goede wisselmomenten, variatie Relationele elementen: Investeren in vertrouwensband goede communicatie/interactie feedback: zinvol en eenduidig; kritiek altijd op gedrag (niet de persoon afkeuren) Goede groepssfeer creëren (nooit pesten) Schoolelementen: overleg met ouders en hulpverlening veilige school eenduidige aanpak en consequenties voor ongewenst gedrag pestbeleid/protocol verzuimregistratie en -beleid OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Het maken van samenwerkingsafspraken met maatschappelijk werk, gezinsbegeleiding en ketenpartners. Centra voor Jeugd en Gezin en Zorgadviesteams voor scholen kunnen optreden als verbindingspunten voor communicatie tussen ketenpartners. Mogelijke therapieën: o sociale vaardigheidstraining o integratieve kindertherapie o integratieve jongerentherapie Links: o www.academie-psychotherapie.nl o www.triplep-nederland.nl o www.psycon.nl/data/leerenzorg.html Literatuur: o Gedragsproblemen in scholen – Het denken en handelen van leraren Auteurs Kees van der Wolf, Tanja van Beukering o Coöperatief leren binnen adaptief onderwijs Auteur: J.M.C.G. van Vugt
- 30 -
De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.5 Leerproblemen – dyslexie KENMERKEN Leesstoornis. Het leesniveau ligt aanzienlijk onder het niveau dat hoort bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de bij de leeftijd passende opleiding. Heeft een significante invloed op de schoolresultaten of dagelijkse bezigheden waarvoor leesvaardigheid nodig is. Het technisch lezen en/of spelling en zelf schrijven gaat veel moeizamer dan de andere onderwijsvakken (automatiseringsprobleem op deze deelgebieden). Er is sprake van een lage leessnelheid. Er zijn problemen met het begrijpen van de tekst indien deze zelf wordt gelezen. Er zijn problemen met correct lezen (woorden worden weggelaten, letters worden omgedraaid; de betekenis van het gelezene wordt vervormd). Vaak zijn er problemen met spelling (spellen fonetisch en inconsequent), soms problemen met grammatica. Dyslectische leerlingen hebben vaak ook een tragere verwerking van klanken bij het spreken en kunnen een wisselend of onleesbaar handschrift hebben. Ze verwisselen vaak rechts en links en hebben moeite om hun aandacht te richten. Deze leerlingen kunnen gefrustreerd of emotioneel raken over school/lezen/toetsen. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Geef extra tijd bij lezen of laat een andere leerling de tekst of opdracht voorlezen. Extra inoefening bij dictees, stimulering van het klankaspect van taal Laat de leerling niet te veel van het bord overschrijven maar verstrek kopieën. Verschaf hulp bij het corrigeren van eigen werk (laat het kind taalwerk niet zelf corrigeren). Laat de leerling beschikbare software en hardware gebruiken en laat de leerling met spellingscorrectie werken. Gebruik een dyslexie-vriendelijk lettertype zoals comic sans, times new roman of verdana. Reken taalfouten en spellingsfouten niet aan bij andere vakken. Laat het kind werkstukken mondeling toelichten; sta extra gebruik van beeldmateriaal toe. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Praat en schrijf duidelijk. Nauwkeurige observatie t.a.v. de leerontwikkeling op het gebied van lezen en spelling Aanleren van geheugensteuntjes om nieuwe afspraken te onthouden Aanleren m.b.v. kleine tussenstapjes Kijk door spellingsfouten heen naar de kwaliteit van de taal. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Indien een zintuigelijk defect aanwezig is zijn de leesproblemen ernstiger dan die welke hier gewoonlijk bij horen. Gaat dikwijls gepaard met andere stoornissen zoals aandachtstoornissen, motorische stoornissen of spraak/taalstoornissen. In de kleutertijd: moeite met versjes onthouden, rijm, aanleren kleuren, links/rechts en een algemeen zwak taalniveau Groep 3: spellende of radende lezer, moeite met aandacht voor verbale informatie, moeite met verschillen tussen m/n, t/k, ba/da, moeite met het zien van verschil tussen p/q en b/d, moeite met reeksen zoals tafels en het onthouden van woordcombinaties en uitdrukkingen en gezegdes Relevante informatie (website, filmpjes, literatuur): - 31 -
www.masterplandyslexie.nl en de diverse protocollen leesproblemen en dyslexie (downloaden: www.expertisecentrumnederlands.nl ) o www.steunpuntdyslexie.nl o www.dyslexie.nl o www.stichtingdyslexienederland.nl o www.dedicon.nl (voorheen Federatie Nederlandse Blindenbibliotheken, voor het bestellen van aangepaste leermiddelen) De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief o
4.2.5.1 Leerproblemen – dyscalculie KENMERKEN Rekenstoornis. Het rekenniveau ligt aanzienlijk onder het niveau dat hoort bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de bij de leeftijd passende opleiding en heeft een significante invloed op de schoolresultaten of dagelijkse bezigheden waarvoor rekenvaardigheid nodig is. De leerling blijft achter met rekenen t.o.v. zijn andere schoolresultaten; De automatisering komt niet op gang (problemen met tellen, cijferreeksen, breuken, waarde van de getallen, verbanden tussen de getallen); de leerling gebruikt simpele procedures (blijft bv. met zijn vingers tellen); de leerling maakt fouten in een stapsgewijze aanpak; de leerling heeft problemen met de volgorde van te nemen stappen bij het aanbieden van een bepaalde strategie; de leerling heeft problemen met ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk inzicht (links/rechts, lezen en interpreteren van kaarten en tabellen, de leerling kan sommen niet goed onder elkaar zetten; de leerling heeft moeite met de plaats van het getal, afkeer van strategiespelletjes en speelgoed); de leerling heeft vaak een minder gestructureerd lange termijn geheugen en heeft vaak een minder goed werkend korte termijn geheugen; de leerling heeft problemen met het vasthouden van instructie (het geleerde wordt weer vergeten/ beklijft niet); de leerling heeft problemen om de essentie van de opdracht te doorzien; de leerling heeft moeite om eigen werk te controleren en te reflecteren op eigen werk; de leerling kan emotionele problemen hebben, zoals faalangst/frustraties; de leerling heeft een passieve of impulsieve aanpak/gedrag; er kunnen werkhoudingsproblemen ontstaan. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Veel extra oefening en herhaling vanwege de moeite met automatiseren (bv. tafels en vermenigvuldiging) Niet te veel informatie laten overschrijven van bord of leerboek. Werk met voorbedrukte rekenbladen, inoefenen van deelvaardigheden, automatiseringsoefeningen handige oplossingen en biedt telstrategieën aan. Geef extra tijd of minder stof. Geef de noodzaak van strategieverandering duidelijk aan (bv. rood voor plussommen en blauw voor minsommen). Kies voor mondelinge uitleg en/of overhoring. Leer het kind met een rekenmachine om te gaan en sta gebruik ervan toe. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Geef bondige adviezen en een sturende instructie (laten zien hoe materiaal gestructureerd kan worden zodat probleem makkelijker kan worden opgelost). Gestructureerd onderwijs aanbieden. Werk met meerdere oplossings -strategieën (bv. zowel verbaal als op handelingsniveau). - 32 -
Bied opgaven stap voor stap aan. Besteed aandacht aan emotionele ondersteuning. Stimuleer de denkvaardigheid van de leerling en laat ze met elkaar praten over hoe ze iets oplossen. Werk aan het zelfvertrouwen van de leerling. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Als er bij de leerling sprake is van een zintuigelijk effect dan zijn de rekenproblemen ernstiger dan die welke hier gewoonlijk bij horen. Ook hier kan sprake zijn van co-morbiditeit (het zich voordoen van meer dan een stoornis). Relevante informatie (website, filmpjes, literatuur): o www.dyscalculie.org o protocol Ernstige Reken- Wiskundeproblemen en Dyscalculie, mei 2011 o www.rekenstoornis.nl o Rekenhulp voor kleuters (Van Luit & Van der Rijt, 1995) o Speciaal rekenhulpprogramma vermenigvuldigen en verdelen (Van Luit, Kaskens & van der Krol) De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.5.2 Leerproblemen - non-verbale leerstoornis (NLD) KENMERKEN Het horen en praten gaat bij deze leerlingen beter dan het zien en voelen. Moeizaam aanpassingsvermogen (moeite met nieuwe situaties, wel goed kunnen opnemen van auditieve informatie) Op jongere leeftijd vaak hyperactief, op wat oudere leeftijd eerder faalangstig of driftig/koppig Vakken als inzichtelijk rekenen, klokkijken en begrijpend lezen, aardrijkskunde, handvaardigheid, tekenen en gymnastiek verlopen moeizaam (technisch lezen en spelling lukt wel). Het leggen van verbanden zoals oorzaak en gevolg is vaak lastig. Beperkt ruimtelijk inzicht Vaak zwakke motorische vaardigheden ((aanvankelijk) problemen met handschrift), Slechte oog-hand coördinatie Zwakke planning; hebben een letterlijk geheugen, weinig besef van tijd. Ongeremd spreken en/of vragen (praten veel, zeggen weinig) Contact met anderen kan moeizaam verlopen (eerder oudere of jongere vriendjes dan leeftijdsgenoten). Leren weinig door ervaring. Blijven vaak hangen in details, overzien het geheel niet. Hebben moeite informatie toe te passen en informatie te automatiseren. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Mondelinge instructie Lesstof in vele korte stapjes aanbieden. Veel herhaling omdat onbekende stof moeilijk wordt opgenomen. Vaste stappen aanleren om een tekst te begrijpen. Laat zelf geschreven teksten zorgvuldig nalezen. Klassenomgeving organiseren zodat voorspelbaarheid zo groot mogelijk is. Vaste rituelen worden als prettig ervaren. Veel verbale feedback; evt. in blokletters laten schrijven of klassikale les opnemen met cassetterecorder o.i.d. Laptop en rekenmachine laten gebruiken. - 33 -
Werken met losbladige vellen. Schijf de opgaven zelf op en laat de leerling alleen de uitkomsten opschrijven; evt. mondeling toetsen. Benoem gewenst gedrag. Houd rekening met laag schrijftempo. Evalueer Structureer spelsituatie; vermijd competitie. Niet te veel van het bord laten overschrijven. Geen materiaal met ingewikkelde lay-out of plaatjes LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Stimulerende leerkracht Hulp bij sociale omgangsproblemen Let niet alleen maar op wat de leerling zegt, maar vooral op wat de leerling doet. Laat de leerling verbaliseren om te controleren of het begrepen is. Help de leerling non-verbaal gedrag interpreteren(gebaren/gelaatsuitdrukkingen). Systematisch allerlei materiaal aanbieden waarbij leerling zijn visuele en tactiele waarneming kan ontwikkelen. Taken in deeltaken aanbieden en later in het geheel aanleren. Eerst het praatje dan het plaatje; help de leerling de leertaak ordenen. Voorkom faalervaringen. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Kenmerken zijn lang niet altijd eenduidig (er is een gedeeltelijke overlap met ADHD en PDD-NOS). Naarmate een kind ouder wordt, worden er meer eisen aan het kind gesteld. Dit verklaart waarom NLD vaak pas op wat latere leeftijd ontdekt wordt. Er is vaak een grote discrepantie tussen verbale en performale IQ t.g.v. verbale intelligentie. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.5.3 Maatschappelijke problemen KENMERKEN Weinig prikkelvolle opvoeding tot het 5e levensjaar Taalontwikkeling is beperkt. Vaak afkomstig uit gebroken gezinnen met wisseling van opvoeder Hechtingsproblematiek Onveiligheid Weinig variatie in probleemoplossingen (losse handen) Sociaal-emotioneel kwetsbaar Kinderen proberen wel contact te leggen maar doen dit op de verkeerde manier. Ze zoeken voortdurend ruzie of schreeuwen, slaan of duwen andere kinderen. Deze groep kinderen wordt vaak ook gepest en de school ervaart met deze kinderen vaak problemen. Ze zijn zeker niet populair, hebben vaak woedeuitbarstingen en negeren de rechten van anderen. De kinderen vinden het moeilijk om de verwachtingen van hun omgeving juist in te schatten, ze hebben weinig vertrouwen in hun eigen sociale kunnen (wat ieder keer weer versterkt wordt als een sociale situatie misloopt) en zijn vaak bang voor sociale situaties. Sociaal-emotionele problemen op school zijn met name: o gepest worden o faalangst o een laag zelfvertrouwen - 34 -
o o o o o o o o o o o o
een negatief zelfbeeld verdriet om een situatie (ruzie, verlies, rouw e.d.) stil, gesloten of terug getrokken zijn sociaal isolement sociale angst te lage assertiviteit onvoldoende weerbaarheid niet genoeg zelfstandig zijn een depressie gevolgen van fysieke, geestelijke en seksuele mishandeling door thuis of omgeving te laag empathisch vermogen: zich niet of onvoldoende in het doen, denken en voelen van anderen in kunnen leven te weinig zelfreflectie: niet of onvoldoende in staat zijn om het eigen doen, denken en voelen kritisch te bekijken.
ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Zie bij cluster 4 Vraag naar relatie, autonomie en competentie De behandelingsmogelijkheden van sociale problemen zijn in te delen in vier groepen: 1. Sociaal gedrag wordt aangeleerd door gewenst gedrag te belonen en ongewenst gedrag te bestraffen. Er wordt begonnen met eenvoudig gedrag en de eisen voor een beloning worden steeds hoger gesteld. Deze methode is goed om bestaand gewenst gedrag toe te doen nemen en ongewenst gedrag te doen afnemen. Maar voor een kind dat ook nieuw sociaal gedrag moet leren is deze methode niet geschikt. En wanneer een kind erg angstig is zal deze methode ook niet werken. 2. Sociaal gedrag wordt aangeleerd door het kind te leren sociale signalen uit de omgeving te herkennen en juist te interpreteren. Het denken van het kind wordt als het ware veranderd. Het kind krijgt een sociale situatie beschreven. Hierna worden de volgende vragen besproken: wat gebeurt er, hoe kan ik reageren (meerder mogelijkheden), wat is de beste reactie, hoe gaat het dan, was het de beste reactie? 3. Sociaal gedrag wordt aangeleerd door middel van 'modeling'. Het kind observeert een groep kinderen die sociaal vaardig zijn en bespreekt dit met de hulpverlener. Deze methode is wel geschikt om nieuw gedrag aan te leren en wordt vaak gecombineerd met de bovenstaande methode. 4. Sociale gedrag wordt aangeleerd via sociale vaardigheidstraining. In deze training worden de drie bovenstaande methode samen toegepast, gecombineerd met rollenspellen en oefeningen. Deze training vindt vaak in groepsverband plaats. Het kind doet dan ook positieve sociale ervaringen op in de groep en krijgt hierdoor meer zelfvertrouwen. Sociale problemen kunnen heel bepalend zijn voor het leven van een kind. Het is dan ook goed de problemen serieus te nemen en aan te pakken, vooral omdat sociale problemen ook kunnen leiden tot andere problemen. Het doel van alle behandelingen is bestaande sociale vaardigheden te doen toenemen en nieuwe aan te leren. Waar het om gaat is kinderen te leren wat ze moeten doen, hoe het te doen en ze het zelfvertrouwen te geven zodat ze het durven te doen. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie bij cluster 4 Veel vertrouwen bieden. Veel aandacht aan de relatie schenken met het kind en de groep. Nadruk op basisvaardigheden op niveau Veel nadruk op succeservaringen - 35 -
Gedrag van kind/ jongere bespreekbaar maken Voorbeeldgedrag OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Huisbezoek Aansluiting zoeken bij de thuissituatie van het kind/de jongere. Ondersteuning team: Begeleiding/coaching Keuzes voor de invoering van nieuwe methoden, computer software, didactische werkvormen, differentiatie van leerstof en individueel handelingsplan Ondersteuning leerlingen: onderzoek, diagnose en aanpak/remediering van sociaal-emotionele problemen. Ondersteuning systeem/ouders: pedagogische gezinsbegeleiding Gordon familietraining www.gordontraining.nl (kortdurende hulpverlening aan het kind en/of de ouders in de thuissituatie). De begeleiding is gericht op alledaagse situaties in de opvoeding. Ouders kunnen ondersteuning krijgen bij vragen over: o problemen met gedrag, zoals driftbuien, vaak huilen, niet luisteren o omgang met andere gezinsleden o emotionele problematiek, zoals onzekerheid van het kind o de houding van ouders; doe ik het als ouder wel goed? o praktische situaties als eten, slapen of zindelijkheid Pedagogische gezinsbegeleiding helpt ouders om problemen bij de opvoeding op te lossen. Het is de bedoeling dat ouders na de ondersteuning door PSW Junior Ambulant de opvoeding zelf weer aankunnen. Ondersteuning van (nieuwe) leerkrachten, interne begeleiders en remedial teachers: Praktisch en concreet gerichte begeleiding/coaching op onder andere de volgende terreinen: klasorganisatie, lesopzet, ontwerp/planning/timemanagement, lessencycli, leerlijnen en curricula, ordehandhaving, sociale vaardigheden in de klas, vakinhoudelijke problematiek, onderkenning en aanpak van leerproblemen/gedragsproblemen/sociaal emotionele problemen/aandachtsproblemen (individueel en in klasverband), train the trainer. Schoolkeuze en beroepskeuze-onderzoek: Het uitvoeren van (individueel of groepsgewijs) onderzoek inzake schoolkeuze en beroepskeuze (onder andere met behulp van de NIO) binnen de schoolsetting. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.2.6 Hoogbegaafdheid KENMERKEN Het gemiddelde gemeten IQ ligt boven de 130. Zelfstandig werken geniet de voorkeur boven samenwerken. Het nastreven van perfectie, hoge persoonlijke normen Faalangstig Specifieke interesses Uitgebreide woordenschat Verbaal sterk, schriftelijk soms chaotisch Redeneren op hoger abstractieniveau Doorvragen ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Weinig instructie en oefening nodig (te veel oefenen zorgt voor demotivatie). - 36 -
Uitdagende taken Omgaan met gelijkgestemden. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Onderwijs aanpassen op de leerstijl van de leerling. Inspelen op de creativiteit van de leerling. Pedagogisch klimaat is voorwaardelijke (erken de ongelijkheid). Stimulerende opdrachten (filosofie, informatiekunde, etc.) OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Literatuur: o Omgaan met (hoog)begaafde kinderen, ISBN: 90-5574-274-0 o Hoogbegaafde leerlingen, ISBN: 90-5352-279-4 Websites: o www.hoogbegaafdheid.nl o www.pharos.nl De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
4.3 Actiepunten om de kwaliteit van het onderwijs op het KWC te verbeteren
Een punt van aandacht is de warme overdracht, niet alleen aan het einde van het cursusjaar, maar ook bij tussentijdse groepswisseling. Ook gedegen kennis van de doorgaande lijn van het klassenmanagement kan het verschil tussen succes en mislukken maken. Hierbij hoort ook het uniform omgaan met protocollen Kennisvergroting leidt tot attitudewijziging van de leerkracht daarom is het essentieel dat kennis van de leer- en gedragsproblematiek tot ieders bagage horen. Door middel van collegiale consulatie, intervisie, het organiseren van Informatiebijeenkomsten, persoonlijke- en teamscholing kan deze kennis worden opgedaan en geactualiseerd. Punt van aandacht is de relatie met de ouders. Het komt regelmatig voor dat een conflict met ouders had kunnen worden voorkomen als door zorgvuldige communicatie wederzijds begrip was ontstaan.
- 37 -
4.4 Zorgschema’s Zorgschema KWC voor medewerkers De signalen De procedure Lage cijfers Wisselvallig in diverse vakken Huiswerkhouding niet optimaal Moeite met plannen en organiseren
Uitval bij 1 specifiek vak
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
Het zorgaanbod 1e Lijn: - extra aandacht door vakdocent - leren leren & studieaanpak in de studieles - huiswerkbegeleiding: aandacht voor de uitvoering van het huiswerk 2e Lijn: - capaciteitenonderzoek - onderzoek naar en verduidelijking van leerstrategieën - eventueel ondersteuning door leerling-coach e 1 Lijn: - hulples door vakdocent 2e Lijn: - dyslexieonderzoek en begeleiding - dyscalculieonderzoek en begeleiding - bij gebleken dyslexie en/ of dyscalculie gebruik van faciliteiten
- 38 -
De mogelijke problematiek Inadequate studie- en werkhouding Motivatieproblemen Niveau te hoog of te laag gegrepen
De functionaris
Didactisch hiaat Indien uitval bij talen: dyslexie Indien uitval bij rekenen: dyscalculie Motivatieproblemen
Vakdocent Mentor Teamleider
Mentor Teamleider Orthopedagoog Leerling-coach
Rekenproblemen Zwakke/trage hoofdbewerkingen Ontbreken ruimtelijk inzicht en getalbegrip Onvoldoende automatisering (bv bij tafels)
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
Snel afgeleid door externe prikkels Heeft geen rem Veel wisseling van activiteiten Dromerig Moet steeds op werk gewezen worden Impulsief Luidruchtig Gedragsproblemen
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
Slechte cijfers Slordige werkwijze Negatieve huiswerkhouding Spullen niet in orde Spijbelgedrag Onverschillige houding Te laat komen
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
1e Lijn: - begeleiding op dyscalculiegebied
Dydactische achterstand Dyscalculie NLD
Vakdocent Mentor Teamleider
Concentratieprobleme n (ADD) Hyperactiviteit (ADHD) Indien diagnose gesteld en leerling voldoet aan criteria: leerlinggebonden financiering (LGF) aanvragen
Mentor Teamleider Orthopedagoog Leerling-coach
Motivatieproblemen
Mentor Teamleider Leerling-coach Orthopedagoog
2e Lijn: - bij gebleken dyscalculie gebruik van faciliteiten 3de Lijn - dyscalculieonderzoek en begeleiding 1e Lijn: - omgeving minder prikkelend maken - afbakenen plek leerling in de klas - duidelijke regels (structuur) - eerst oogcontact, dan korte instructie (geen meervoudige instructies geven) - positieve feedback bij gewenst gedrag 2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek - eventueel ondersteuning door leerling-coach 1e Lijn: - belonen goede werkhouding (straffen niet gemotiveerde werkhouding heeft geen zin) - taken structureren en verduidelijken, afspraken maken over taakaanpak 2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel ondersteuning door leerling-coach - eventueel Rebound - 39 -
De signalen
De procedure
Het zorgaanbod
Fysiologische kenmerken (zweten, trillen, hoofdpijn, hyperventilatie etc.) Piekeren Ongeconcentreerdheid Weinig zelfvertrouwen Black-outs bij toetsmomenten Afwezig bij toetsmomenten Niet weerbaar Moeite met aangaan en onderhouden sociale contacten Sociaal isolement Risicoslachtoffer van pesterijen Kan niet voor zichzelf opkomen
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT Aanmelding n.a.v. SSAT
1e Lijn: - faalangst reductietraining
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT Aanmelding n.a.v. SSAT
1e Lijn: - sociale vaardigheidstraining
Vaak conflicten Communiceert op negatieve manier Pester Kan niet goed samenwerken Voelt zich snel aangevallen Snel boos
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT Aanmelding n.a.v. SSAT
1e Lijn: - sociale vaardigheidstraining
Beperkt in sociale interactie (non-verbale beperkingen, weinig inlevingsvermogen) Beperkt in communicatie (moeite
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
1e Lijn: - signaleringslijst invullen door docenten - structuur geven, voorspelbaarheid - visuele ondersteuning - sociale vaardigheidstraining
De mogelijke problematiek Faalangst
De functionaris
Sociaal-emotionele problematiek (laag zelfbeeld, sociale angst, stoornis in autistisch spectrum)
Mentor Teamleider SOVA-trainer Orthopedagoog
Sociaal-emotionele problematiek
Mentor Teamleider SOVA-trainer Orthopedagoog
Stoornis in autistisch spectrum Indien diagnose gesteld en leerling voldoet aan criteria: LGF aanvragen
Mentor Teamleider SOVA-trainer Orthopedagoog Leerling-coach
2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek (mogelijk sprake van angststoornis)
2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek (mogelijk sprake stoornis in autistisch spectrum)
2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek (mogelijk sprake stoornis in autistisch spectrum
- 40 -
Mentor Teamleider Faalangst reductietrainer Orthopedagoog
een gesprek te beginnen en te onderhouden, stereotiep of eigenaardig taalgebruik) Stereotiepe patronen/reacties Verbaal-auditief sterk Visueel-constructief en fijn-motorisch zwak Pikt non-verbale signalen onvoldoende op Angstig voor onbekende situaties Moeite met rekenen en schrijven
Traumatische ervaringen zoals echtscheiding ouders, overlijden dierbare
2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek (mogelijk sprake stoornis in autistisch spectrum - eventueel ondersteuning door leerling-coach
Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
1e Lijn: - signaleringslijst invullen door docenten - ondersteuning met talige/verbale informatie - veel herhaling - sociale vaardigheidstraining
Stoornis in autistisch spectrum (NLD) Indien diagnose gesteld en leerling voldoet aan criteria: LGF aanvragen
Mentor Teamleider SOVA-trainer Orthopedagoog Leerling-coach
Psychosociale problematiek
Mentor Teamleider Rouwgroepcoördinator Orthopedagoog
2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek (mogelijk sprake stoornis in autistisch spectrum - eventueel ondersteuning door leerling-coach
Signalen van mentor direct naar teamleider en rouwgroep Bespreken in leerlingbespreking kernteam Indien handelingsverlegen Indien handelingsverlegen bespreken in ZAT
1e Lijn: - contacten met vertrouwenspersoon - begrip, persoonlijke aandacht 2e Lijn: - onderzoek door orthopedagoog na toestemming ouders - eventueel doorverwijzen voor psychiatrisch onderzoek - rouwgroep - doorverwijzing naar jeugdhulpverlening
- 41 -
Hoofdstuk 5 protocollen 5.1 Ontwikkelingsperspectief Een ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld voor leerlingen die: 1. een indicatie hebben voor Praktijkonderwijs of Leerwegondersteuning. (de ontwikkelingsperspectieven worden door de mentor/orthopedagoog opgesteld) 2. voorheen een indicatie Leerling Gebonden Financiering hadden: in dit geval zijn niet alleen de ouders betrokken bij het opstellen van het ontwikkelingsperspectief, maar naast de mentor en zorgcoördinator tevens de ambulant begeleider en/of de VO-extra-coördinator. Het ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld door de mentor en wordt daar geholpen door de AB-er. (In de H/V-sector is de zorgcoördinator verantwoordelijk voor het opstellen van het perspectief en helpen ook docenten/mentoren de zorgcoördinator bij het opstellen van de plannen) 3. tijdens de leerlingbespreking door de mentor ingebracht worden in het kernteam wegens leer- en of gedragsproblematiek 4. aangemeld worden bij het ZAT en voor wie de leden van het ZAT een ontwikkelingsperspectief noodzakelijk achten Inhoud van het ontwikkelingsperspectief Aan de verschillende ontwikkelingsperspectieven worden verschillende eisen gesteld. Over het algemeen kan gesteld worden dat het ontwikkelingsperspectief een uitspraak doet over een realiseerbaar resultaat dat de leerling kan laten zien dankzij de extra ondersteuning en het bevat informatie over de beginsituatie, de aard van de begeleiding en over de bij de begeleiding te gebruiken materialen. Ook zal in het ontwikkelingsperspectief de duur van het begeleidingstraject aangegeven worden en het tijdstip van evaluatie. Uitvoering van het ontwikkelingsperspectief Het ontwikkelingsperspectief bevat naast een haalbaar doel, afspraken die door het hele team uitgevoerd moeten worden. Het kan voorkomen dat de uitvoering van het plan met name in handen ligt van de mentor of van de vakdocent of van de medewerker van het Zorg Advies Team, maar doorgaans zal samenwerking tussen meerdere betrokkenen de kwaliteit van de begeleiding ten goede komen. Mogelijk is er in het ontwikkelingsperspectief zelfs plaats voor activiteiten van ouders of externe instanties. De mentor ziet toe op de naleving van de afspraken en bespreekt dit met de betrokken docenten tijdens het teamoverleg. Het ontwikkelingsperspectief wordt altijd digitaal aan de mentor verzonden als hij/zij deze niet al zelf heeft opgesteld. De mentor voegt het ontwikkelingsperspectief toe aan het Leerling Volg Systeem (LVS) in SOM. Evaluatie ontwikkelingsperspectieven Jaarlijks evalueert de mentor met ouders en AB-er het ontwikkelingsperspectief waarna ondertekening plaats vindt. Lwoo en Pro: regelmatige evaluatie noodzakelijk (geen ondertekening) Overige ontwikkelingsperspectieven: evaluatiemoment is in het plan opgenomen
5.2 Pesten. Het pestprotocol is een apart document, waarvan de inhoud op de site van het KWC is te vinden.
5.3 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling is een apart document, waarvan de inhoud op de site van het KWC is te vinden.
5.4 leerling statuut Het leerling statuut een apart document, waarvan de inhoud op de site van het KWC is te vinden. 42
5.4 Protocol Schoolverzuim en Meldingsplicht In het Protocol Schoolverzuim en Meldingsplicht staan de afspraken die met de leerplichtambtenaren zijn gemaakt na dat de scholen uit de regio met hen een convenant hadden gesloten, met als doel het schoolverzuim terug te dringen en beter te administreren. Voor de verdere inhoud hiervan wordt verwezen naar dit convenant, dat opvraagbaar is bij teamleiders, administratie en de afwezigheidscoördinatoren.
Hoofdstuk 6 Praktijkonderwijs en LWOO 6.1 Praktijkonderwijs Het Praktijkonderwijs is bestemd voor leerlingen van 12 tot 18 jaar die niet in staat zijn binnen het voortgezet onderwijs een diploma te behalen. De opleiding Praktijkonderwijs duurt 4 tot 5 jaar. In de onderbouw wordt les gegeven in alle theorie- en praktijkvakken. Er wordt les gegeven in groepen van maximaal 15 leerlingen. Het onderwijs is zeer praktisch gericht en bereidt de leerlingen voor op een zelfstandige plek in de maatschappij met aandacht voor wonen, werken, recreëren en goed burger zijn. Het Praktijkonderwijs biedt de mogelijkheid om via stages in de praktijk te leren.(Interne stage, snuffelstage, vaste stage en plaatsingsstage.) De hoofddoelstellingen van Praktijkonderwijs zijn: - vergroten van de praktische vaardigheden - bevorderen van de sociale redzaamheid - voorbereiden op werk - toeleiding naar werk De leerlingen komen het best tot hun recht bij goed gestructureerde werkzaamheden, met de kenmerken: assisterend, overzichtelijk, routinematig en niet te complex Naast theorielessen, die uiteraard rond praktijksituaties worden aangeboden, worden de volgende praktijkvakken aangeboden: - winkel/magazijn - horeca/verzorging - techniek - textiele werkvormen - groen - bewegingsonderwijs Leerlingen van het Praktijkonderwijs stromen uit naar: groenvoorziening keukenwerkzaamheden houtbewerking / meubelindustrie verzorging schoonmaakwerk fabriekswerk/productie winkelwerk garagewerk magazijn bouw metaalbewerking, transport bestrating. Een trend is dat de leerlingen na het verlaten van het Praktijkonderwijs naast het werk verder leren aan een R.O.C. op niveau 1. Sommige leerlingen kunnen in klas 3 een overstap maken naar het VMBO basisberoepsgerichte leerweg met of zonder leerwerktraject.
43
6.2 Toelating tot Leerwegondersteunend Onderwijs of Praktijkonderwijs Voor toelating tot het leerwegondersteunend onderwijs of het praktijkonderwijs is meer nodig dan de CITO-/ NIO-/ ISI- score en het advies van het basisonderwijs. Bij de toelating kunnen drie criteria een rol spelen: Intelligentiequotiënt (IQ) Eenheid waarin de intelligentie wordt uitgedrukt. Het gemiddelde IQ van de totale Nederlandse leerlingenpopulatie is 100. Leerachterstanden (LA) De resultaten van testen op de leergebieden worden vaak uitgedrukt in de Didactische leeftijdsequivalent (DLE). Deze moet afgezet worden tegen de werkelijke didactische leeftijd (DL) van de leerling op het moment van toetsen. Vanaf groep 3 worden voor elk leerjaar in het basisonderwijs 10 punten toegekend. Aan het eind van groep 8 hebben de leerlingen dus een DL van 60. Voor het berekenen van de leerachterstanden geldt de volgende formule: 1 – (DLE:DL). Een spellingstoets afgenomen aan het eind van groep 8 kan de volgende formule opleveren: 1 - (40 : 60) = 1 - 0,666 = 0,334. Als je de uitkomst van de formule met 6 vermenigvuldigt, krijg je de leerachterstand in jaren: 0,334 x 6 = 2,004. De leerling uit dit voorbeeld heeft voor spelling dus een leerachterstand van 2 jaar. De leerachterstanden worden gemeten op de volgende vier gebieden:
technisch lezen begrijpend lezen spelling inzichtelijk rekenen
Sociaal-emotionele problematiek Op sociaal-emotioneel gebied worden drie probleemgebieden onderscheiden die in relatie kunnen staan tot de leerprestaties van de leerling:
prestatiemotivatie faalangst emotionele instabiliteit
De drie criteria moeten in samenhang bezien worden.
6.3 Toelatingsonderzoek De teamleiders bekijken het onderwijskundig rapport, het drempelonderzoek en de CITO-gegevens van alle nieuwe leerlingen en selecteren daaruit de leerlingen die mee moeten doen aan het toelatingsonderzoek. Afspraken over de te gebruiken testen worden ieder jaar gemaakt binnen de Werkgroep Zorg van het samenwerkingsverband. Deze testen (voor meer informatie: zie hoofdstuk 6) komen voor op een lijst met deugdelijke instrumenten. Deze lijst wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld op grond van de beoordeling van de Cotan (Commissie Testaangelegenheden Nederland van het Nederlands Instituut voor Psychologen). Met ingang van 2014 is de Regionale Verwijzings commissie opgeheven en neemt het samenwerkingsverband de verwijzingen over. Het samenwerkingsverband gaat in die verwijzing vooralsnog niet anders te werk. Wel is de rol van het onderwijskundig rapport en het LVS van de basisschool een in belangrijkheid toegenomen instrument. In geval van twijfel zal neemt de commissie toelaatbaarheid om advies worden gevraagd. (Zie verder het Ondersteuningsplan van het SWV)
6.4 Toelatingscriteria LWOO Leerlingen kunnen op twee manieren toegelaten worden tot het LWOO: IQ van 75-90 IQ van 90-120
44
IQ van 75-90 Leerlingen met een IQ in deze bandbreedte kunnen worden toegelaten tot het LWOO als ze een leerachterstand van minstens anderhalf jaar hebben (1 - DLE/DL = 0,250) op twee van de volgende vier gebieden: technisch lezen begrijpend lezen spelling inzichtelijk rekenen Bij die twee gebieden moet dan in ieder geval Begrijpend lezen of Inzichtelijk rekenen zitten. IQ van 90-120 Leerlingen met een IQ in deze bandbreedte kunnen worden toegelaten tot het LWOO als ze een leerachterstand van minstens anderhalf jaar hebben (1 - DLE/DL = 0,250) op twee van de volgende vier gebieden: technisch lezen begrijpend lezen spelling inzichtelijk rekenen Bij die twee gebieden moet dan in ieder geval Begrijpend lezen of Inzichtelijk rekenen zitten. Daarnaast moet bij leerlingen met een IQ in deze bandbreedte sprake zijn van sociaal-emotionele problematiek die verband houdt met de leerachterstanden van de leerling. De problematiek moet m.b.v. de uitslagen van ten minste twee persoonlijkheidstesten aangetoond worden door een diagnostisch geschoolde psycholoog of diagnostisch geschoolde orthopedagoog.
6.5 Toelatingscriteria praktijkonderwijs Leerlingen met een IQ in de bandbreedte van 60-80 kunnen worden toegelaten tot het praktijkonderwijs als ze een leerachterstand van minstens 3 jaar hebben (1 – DLE/DL = 0,500) op twee van de volgende vier gebieden: technisch lezen begrijpend lezen spelling inzichtelijk rekenen Bij die twee gebieden moet dan in ieder geval Begrijpend lezen of Inzichtelijk rekenen zitten.
6.6 Overlap plaatsing in leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs Er is sprake van overlap in de toelatingscriteria van leerwegondersteunend en Praktijkonderwijs. Men spreekt ook wel van een glijdende schaal: leerlingen met een IQ in de bandbreedte van 75-80 kunnen zowel tot het leerwegondersteunend als het Praktijkonderwijs toegelaten worden. Of een leerling tot het leerwegondersteunend dan wel Praktijkonderwijs toegelaten wordt, is afhankelijk van onder andere: de grootte van de leerachterstanden eventueel aanwezige sociaal-emotionele problematiek de wens van leerling/ouders Uiteindelijk beslist de Regionale Verwijzingscommissie (RVC) of er een beschikking voor Praktijkonderwijs afgegeven wordt. Leerlingen die een beschikking leerwegondersteunend onderwijs hebben gekregen, kunnen na een schooljaar eventueel alsnog tot het Praktijkonderwijs toegelaten worden. Hiervoor zal een nieuwe beschikking bij de RVC aangevraagd worden. Leerlingen met een beschikking Praktijkonderwijs kunnen wel tot het leerwegondersteunend onderwijs toegelaten worden. De basisschool vervult een belangrijke taak bij het signaleren van leerachterstanden en/of sociaal-emotionele problematiek. Deze gegevens worden opgenomen in het onderwijskundig rapport dat de basisschool invult bij de overgang van het primair- naar het voortgezet onderwijs. Dit onderwijskundig rapport wordt door de leerkracht van groep 8 besproken met de ouders en doorgestuurd naar de school voor voortgezet onderwijs. De school voor 45
voortgezet onderwijs maakt het dossier compleet; eventueel wordt er nog nader onderzoek gedaan als de benodigde gegevens niet of niet volledig aangeleverd kunnen worden. De indicatie wordt aangevraagd door de school voor voortgezet onderwijs. De Regionale Verwijzingscommissie (RVC) beoordeelt op basis van landelijke criteria of de leerling in aanmerking komt voor Praktijkonderwijs of leerwegondersteuning. De school voor voortgezet onderwijs is verantwoordelijk voor de definitieve plaatsing van een leerling in een bepaalde afdeling. Ouders hebben het recht om tegen een beslissing van de Regionale Verwijzingscommissie in beroep te gaan.
6.7 Financiering Praktijkonderwijs en LWOO Vanaf 2016 ontvangt de school voor alle leerlingen een basisbekostiging. De extra middelen die nodig zijn om de kosten te dekken voor de ondersteuning van de toegelaten leerlingen komt van het Samenwerkingsverband. Tot 2016 ontvangt de school voor een leerling van Pro/Lwoo ongeveer het dubbele bedrag van dat voor de andere leerlingen.
6.8 Toelating van nieuwkomers Leerlingen die korter dan een jaar onderwijs in het Nederlands hebben gevolgd, kunnen niet worden toegelaten tot het LWOO of het praktijkonderwijs. Zij moeten bijvoorbeeld eerst een jaar opgevangen worden in een ISKklas, een Internationale Schakelklas, voordat ze bij de RVC kunnen worden aangemeld voor toelating tot het LWOO of het praktijkonderwijs. Men hoopt hiermee te kunnen voorkomen dat nieuwkomers, die vanwege hun taalachterstand in het LWOO worden geplaatst, in het LWOO blijven hangen, terwijl ze eigenlijk meer capaciteiten hebben.
46
HOOFDSTUK 7 Van Leerlinggebonden financiering naar arrangementen Per 1 augustus 2003 is de wet "regeling leerlinggebonden financiering" van kracht geworden. Deze wet gaf ouders van kinderen met een handicap meer zeggenschap over het onderwijsaanbod voor hun kind. Ze konden ervoor kiezen om hun kind aan te melden bij het speciaal onderwijs, maar ze konden het ook aanmelden bij een reguliere school voor voortgezet onderwijs. In dat geval kreeg hun kind een “rugzakje” mee: geld om de extra voorzieningen te treffen die het kind nodig heeft om regulier onderwijs te kunnen volgen. Een deel van het geld kon de school in overleg met ouders vrij besteden, een ander deel moest de school gebruiken om ambulante begeleiding in te kopen bij een school voor speciaal onderwijs. Er is verschil tussen het rugzakje en een LWOObeschikking. Het LWOO-geld dat de school krijgt, hoeft niet aanwijsbaar voor die ene leerling te worden uitgegeven. Bij een rugzakje is dat wel zo. De scholen voor speciaal onderwijs zijn ingedeeld in 4 clusters: Cluster 1: kinderen met een visuele handicap. Cluster 2: kinderen met een auditieve en/of communicatieve handicap. Cluster 3: kinderen met een verstandelijke en/ of lichamelijke handicap en kinderen die langdurig ziek zijn. Cluster 4: kinderen met psychiatrische- of gedragsstoornissen. Met de wet Passend Onderwijs verdwijnt de LGF-financiering en wordt de term “arrangement” ingevoerd. Een arrangement is een ondersteuning voor een leerling die een ondersteuningsbehoefte heeft; anders gezegd, een leerling die, in vergelijking tot de meeste andere leerlingen, moeilijk leert of moeite heeft met het gedrag. We kennen daarin nog de gradatie ‘lichte’(vergelijkbaar met LWOO en rugzak) en ‘zware’ arrangementen (vergelijkbaar met Speciaal Onderwijs). In het jargon van de Cluster 1 en Cluster 2 scholen komen we ook nog de term ’middenarrangement’ tegen. Hieronder wordt verstaan dat de ‘oude’ situatie: nl begeleiding vanuit het REC met een AB-er en geld vanuit het REC, wordt gecontinueerd. Op het KWC zijn veel docenten bekend met leerlingen met een handicap. Er zijn leerlingen met AD(H)D, leerlingen met een problematiek in het autistisch spectrum (waaronder PDD-NOS), leerlingen met epilepsie en andere chronische ziekten en er zijn verschillende leerlingen met een auditieve handicap. Het samenwerkingsverband is verplicht om een onderwijsplek te vinden voor een leerling met een ondersteuningsbehoefte. Het samenwerkingsverband stelt daarvoor een commissie in die een uitspraak doet over de plaatsbaarheid van een leerling op een school. De school geeft in het basiszorgprofiel (dit document) een beschrijving van haar mogelijkheden. De school is niet verplicht om alle leerlingen met een beperking aan te nemen, maar moet wel redelijke argumenten hebben om een leerling niet toe te laten. Toelating moet bij deze leerlingen natuurlijk extra zorgvuldig gebeuren. Kunnen wij de leerling bieden wat hij nodig heeft? Niet één jaar lang maar gedurende de hele schoolloopbaan? En kunnen we van de collega’s vragen om die extra inspanningen verrichten die soms nodig zijn om deze leerlingen goed te begeleiden? Met de invoering van de wet Passend Onderwijs is de school waar een leerling wordt aangemeld verantwoordelijk voor de afhandeling van de aanmelding; dit kan leiden tot plaatsing op de school, maar bij verlegenheid kan dit leiden tot het inschakelen van de directeur van het Samenwerkingsverband om samen te zoeken naar een betere oplossing. Behalve leerlingen met een handicap, zitten er op het KWC ook leerlingen met gedragsproblematiek. We slagen er vaak in om deze leerlingen te begeleiden naar een diploma of naar werk. Soms lukt dat echter niet. In een enkel geval blijkt het voor een leerling al voldoende om op een andere school uit de regio een nieuwe start te kunnen maken, soms ook is de problematiek te ernstig en wordt een leerling naar een andere vorm van (speciaal) onderwijs verwezen. Ook bij deze verwijzing speelt een commissie van het Samenwerkingsverband een cruciale rol. (Zie daarvoor het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.) Mogelijke redenen tot doorverwijzing zijn: ontwikkelingspathologie op basis van de DSM-IV of ICD-10 die betrekking heeft op emotionele stoornissen en/of gedragsstoornissen en/of 47
specifieke ontwikkelingsstoornissen in combinatie met ernstige sociaal-emotionele problematiek en/of gedragsproblematiek met een integraal karakter, die aantoonbaar optreedt in ieder geval binnen de schoolsituatie, de thuissituatie en/of vrijetijdsbesteding en bemoeienis (nu of in het verleden) van de jeugdhulpverlening en/of een kinderpsychiatrische voorziening. Beperking van de onderwijsparticipatie. Ontoereikende mogelijkheden vanuit zorgstructuur regulier onderwijs en/of zorgsector.
Als een leerling een ‘cluster 4’ indicatie heeft is het aan de commissie van het SWV de leerling naar een cluster 4 school of naar het reguliere onderwijs met extra begeleiding gaat. Conclusie: De zorgcontactpersoon kan een gedragsmoeilijke leerling tijdig bespreken in het ZIT. Bij handelingsverlegenheid kan de leerling dan ook tijdig besproken worden in het ZAT. Het ZAT zal dan bij ernstige problematiek ook tijdig naar externe hulpverlening doorverwijzen. Leerlingen met een indicatie hebben recht op begeleiding in school door een mentor, een andere docent uit het eigen team of door een leerling-coach. Per leerling wordt bekeken wat de meest ideale manier van begeleiding is voor deze leerling. Ook wordt soms het geld dat school ontvangt voor de begeleiding van een leerling, besteed door de leerling naar een huiswerkinstituut of een remedial teacher te laten gaan. Leerlingen met een indicatie worden ook (op afstand) begeleid door een ambulant begeleider. Dit is een persoon die in dienst is van een van de bovengenoemde clusters. Ambulant begeleiders begeleiden een leerling vooral op afstand. Hiermee wordt bedoeld dat zij zich met name bezighouden met het proces van begeleiding in de school. Zij coördineren de gesprekken tussen de leerling, ouders en school en zij geven de school adviezen over de meest passende begeleiding voor een leerling. Vaak hebben ze hiernaast ook contactmomenten met de leerlingen alleen. Een vergevorderde manier van samenwerken met een cluster is het VO-Extra. Een medewerker van Auris College Utrecht (cluster 2) (de VO-Extra-coördinator) is 4 dagen per week bij ons op school om leerlingen uit cluster 2, en ook andere leerlingen met in dat cluster voorkomende problematiek, te ondersteunen. Hij begeleidt zowel individuele leerlingen als groepjes leerlingen op zowel het gebied van leren en leren leren als op sociaalemotioneel gebied. Daarnaast coördineert hij een intervisiegroep voor docenten over de cluster 2-problematiek en geeft hij voorlichting aan docententeams over onder andere autisme. De coördinator VO-Extra is zeer goed bereikbaar voor leerlingen en docenten. De contactgegevens van ambulante begeleiding en VO-Extra zijn te vinden in de bijlage.
HOOFDSTUK 8 Passend Onderwijs 8.1 Het regionale samenwerkingsverband tot augustus 2014 Het bestuur van het KWC maakt samen met de besturen van Lek en Linge/Lingeborgh uit Culemborg/Geldermalsen, Helicon uit Kesteren en het Lingecollege uit Tiel, Pantarijn uit Kesteren. Het bestuur van de VSO-scholen cluster 3 Metander van de Cambier Van Nootenschool te Tiel, Het bestuur Oosterwijs van de VSO Cluster 4-school de Sonnewijser te Tiel en het bestuur van de cluster 4-school De Brouwerij uit Zetten verzorgen de zware arrangementen. Tot de invoering van de wet Passend Onderwijs in 2014 gold wat in de wet WVO 1998 staat aangegeven over het doel van dergelijke samenwerkingsverbanden VO/VSO: Het nemen van maatregelen om te zorgen voor een toereikende organisatie en deskundigheid, een ononderbroken leer- en ontwikkelingsproces en het bieden van een adequaat onderwijsaanbod dat is gericht op het afsluiten van het LWOO/VMBO met een diploma. Daarnaast vindt de toeleiding naar betaald werk op de arbeidsmarkt en naschoolse begeleiding plaats van leerlingen in het praktijkonderwijs. 48
In het Ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband wordt de integrale aanpak beschreven en wordt de samenwerking ouders, met de lokale overheid, instellingen beschreven. In de zogenaamde programma’s wordt beschreven hoe een sluitende aanpak in de regio vorm krijgt. Ook het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, samenwerking met de jeugdzorg en maatschappelijke dienstverlening in de regio wordt in het Ondersteuningsplan benoemd. De kosten voor het onderhouden van de basiszorg komen cvoor rekening van de individuele scholen. In aanvulling daarop kan het samenwerkingsverband aan de scholen vanuit het zorgbudget ondersteunen om het zorgaanbod te verbreden. Het samenwerkingsverband zal uiteraard ook eisen stellen aan de kwaliteit van dit zorgaanbod. De eindverantwoordelijkheid voor de activiteiten van het samenwerkingsverband en de dagelijkse leiding liggen in handen van het bestuur van het samenwerkingsverband Rivierenland waarin vertegenwoordigers van de verschillende directies zitting hebben. Het SWV krijgt leiding van een directeur. Met de uitvoering van de activiteiten van het samenwerkingsverband is de Werkgroep Zorg belast welke bestaat uit zorgvertegenwoordigers van de scholen, de orthopedagoog en de directeur van het samenwerkingsverband. Een paar voorbeelden van activiteiten van de Werkgroep Zorg: invoeren onderwijskundig rapport basisonderwijs-VO invoeren onderwijskundig rapport VO-VO samenstellen van toelatingsonderzoek voor LWOO en Praktijkonderwijs implementatie van de aanmeldingsprocedure bij de RVC overleg over zorgleerlingen opstellen sociale kaart (= overzicht hulpverleningsaanbod in de regio)* *De sociale kaart wordt tot op heden door de orthopedagoog die aan het KWC verbonden is opgesteld
8.2 Taken Samenwerkingsverband Rivierenland Na jarenlang praten over passend onderwijs ligt er nu een wet dat meer ruimte biedt aan scholen en samenwerkingsverbanden om passend onderwijs voor alle leerlingen te organiseren. Schoolbesturen krijgen de verantwoordelijkheid om voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo goed mogelijke plek op een school te organiseren. De weg naar Passend Onderwijs vraagt van het onderwijs koerswijzigingen. De leerlinggebonden financiering (LGF) en de landelijke indicatiestelling voor het VSO zullen verdwijnen. Deze middelen zullen naar het samenwerkingsverband gaan. Dit betekent voor het Samenwerkingsverband VO/VSO er nieuwe taken en verantwoordelijkheden. In het kort zijn de volgende nieuwe taken aan het samenwerkingsverband toebedeeld: 1. het realiseren van een dekkend netwerk Passend Onderwijs; 2. de uitwerking van het Referentiekader Zorgplicht van de scholen; 3. het opstellen van criteria voor zorgzwaarte en benodigde extra begeleiding; 4. het bepalen van het aantal plaatsingsindicaties en de procedures in de VSO cluster III en IV; 5. het verzorgen van de informatie aan ouders over zorg voor leerlingen met extra onderwijsondersteuningsbehoeften; 6. het afstemmen van zorg in het onderwijs met ketenpartners; 7. het afstemmen van de ondersteuningsplan met de betrokken gemeenten. Om bovenstaande taken goed uit te kunnen voeren, is het bestuur swv Rivierenland reeds in het voorjaar van 2012 gestart met het formulieren van een gezamenlijke visie met als metafoor een flottielje zeilschepen. Een flottielje zeilschepen In opdracht vervoert de vloot, onder grote verantwoordelijkheid, een kostbare vracht. Een vracht van diverse aard, van zeer kostbaar aan weinig invloed onderhevig, tot zeer precaire vracht, beperkt houdbaar en veel zorg behoevend. De vloot vaart uit en trotseert verschillende weertypen: windstilte, storm, tegenwind, hitte maar ook ijzige kou. De windrichting is niet te beïnvloeden, maar de stand van de zeilen bepalen de schepen zelf. De vloot ontleent zijn kracht aan het gezamenlijk reizen, het in problemen 49
terug kunnen vallen op elkaar en het samen optrekken tegen weerstand. Kracht wordt ontleend aan het vertrouwen in elkaar, de deskundigheid van diverse kapiteins, stuurlui, matrozen en aan en inrichting en mogelijkheden van de schepen.
Kinderen uit de regio Rivierenland, onze leerlingen, zijn die kostbare lading. Ze bevinden zich in een boeiende en soms bewerkelijke levensfase. We nemen ze op in onze scholen en laten hen ontwikkelen tot volwaardige zelfverantwoordelijke autonome leden van onze samenleving. Hun ouders vertrouwen erop dat wij deze zelfgekozen opdracht naar ons beste vermogen uitvoeren. Wij zijn ons bewust van onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Elke school is in gezamenlijkheid met de andere scholen verantwoordelijk voor alle kinderen in de hele regio.
HOOFDSTUK 9 Externe hulpverlening 9.1 Afdeling Leerplicht (naam leerplichtambtenaar en e-mailadres: zie bijlage) Leerlingen moeten in het kader van de leerplicht twaalf jaar dagonderwijs genoten hebben. De volledige leerplicht duurt tot en met het zestiende jaar. Een leerling die bijvoorbeeld in januari 16 wordt, moet tot het einde van dat schooljaar vijf dagen per week naar school. Vanaf 1 augustus 2007 geldt de kwalificatieplicht. Alle leerlingen blijven volledig leerplichtig tot het einde van het schooljaar waarin zij 16 worden. De kwalificatieplicht geldt voor jongeren die: nog geen 18 jaar zijn nog geen startkwalificatie hebben behaald en de volledige leerplicht achter de rug hebben. Alle leerlingen zijn tot hun achttiende verjaardag kwalificatieplichtig. (of tot het moment dat zij een MBO-2, HAVO- of VWO diploma hebben behaald) Dit betekent concreet dat deze jongeren een volledig onderwijsprogramma moeten volgen dat gericht is op het behalen van een startkwalificatie. Hieronder vallen de volgende opleidingen: in het Voortgezet Onderwijs: VMBO, HAVO, VWO. In het Middelbaar Beroeps Onderwijs: Beroeps Opleidende Leerweg (BOL) en de Beroeps Begeleidende Leerweg.(BBL) In het Protocol Schoolverzuim en Meldingsplicht staan de afspraken die met de leerplichtambtenaren zijn gemaakt na dat de scholen uit de regio met hen een convenant hadden gesloten, met als doel het schoolverzuim terug te dringen en beter te administreren. Voor de verdere inhoud hiervan wordt verwezen naar dit convenant, dat opvraagbaar is bij teamleiders, administratie en de afwezigheidscoördinatoren. Een leerling die zonder toestemming of zonder bericht van thuis 3 dagen achtereen niet aanwezig is op school, moet door de school bij de afdeling leerplicht aangemeld worden. Vervolgens krijgt de leerling een uitnodiging om samen met ouder(s) bij de ambtenaar leerplichtzaken te komen om de absentie uit te leggen en meestal worden er dan met ouders en de school afspraken gemaakt. Als ouders echt niet meewerken, dan kan de leerplichtambtenaar van de gemeente proces-verbaal opmaken of de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. De kwalificatieplicht is onderdeel van de leerplichtwet. Voor leerlingen die kwalificatieplichtig zijn geldt het handhavinginstrumentarium (zoals hiervoor beschreven) evenals voor de leerlingen met een volledige leerplicht. Ook voor leerlingen die niet meer leerplichtig zijn en voor leerlingen die de school met een diploma verlaten, heeft de school met de afdeling leerplicht van de gemeente te maken. Op 13 februari 2001 is de RMC-wet (RMC = Regionale Meld en Coördinatiefunctie) aangenomen. Allereerst is in de RMC-wet opgenomen dat het bevoegd gezag verplicht is om niet meer leerplichtige deelnemers, die de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt, bij de woongemeente van die deelnemer te melden. Die melding moet in de volgende gevallen gebeuren: als een deelnemer gedurende een maand het onderwijs aan die school of instelling zonder een geldige reden niet meer bezoekt
50
als een deelnemer wordt in- of uitgeschreven of van de school wordt verwijderd (het gaat hierbij om deelnemers die nog geen startkwalificatie (diploma van de basisberoepsopleiding (niveau 2 van de WEB) of diploma havo of vwo) hebben gehaald, vanaf een leeftijd van 18 jaar) Voor een sluitende aanpak van voortijdig schoolverlaten is het belangrijk dat elke deelnemer in beeld blijft. Vandaar dat het nodig is dat het bevoegd gezag elke uit- en inschrijving meldt. Overigens moet zij het ook melden als de deelnemers een vmbo-diploma hebben behaald. Dit omdat de politiek en maatschappij er veel waarde aan hechten dat deelnemers een startkwalificatie behalen en een vmbo-diploma nog geen diploma op het startkwalificatieniveau is.
9.2 MEE (telefoonnummer MEE: zie bijlage) MEE is de nieuwe naam voor de voormalige SPD; de Sociaal Pedagogische Dienst. MEE richt zich qua hulpverlening op jongeren en volwassenen met een verstandelijke handicap (IQ 80 of lager). Qua hulpverlening kun je denken aan persoonlijke gesprekken met jongeren, ouders of het hele gezin, begeleiding op het gebied van vrije tijd, begeleid wonen, oudercursussen e.d. Vanuit Culemborg hebben we te maken met MEE in Tiel. In het LWOO/VMBO hebben we maar een enkele keer contact met medewerkers van MEE maar in het praktijkonderwijs ligt dat anders. Daar bestaan van oudsher banden met MEE.
9.3 GGD (telefoonnummer GGD: zie bijlage) GGD betekent Gemeentelijke Gezondheids Dienst. De GGD is een gemeentelijke instelling voor preventieve gezondheidszorg. De GGD fungeert naast en als aanvulling op het reguliere zorgsysteem en heeft een zeer breed aanbod van diensten. Op school hebben wij vooral te maken met de schoolarts. Leerlingen van het KWC worden in ieder geval in het eerste leerjaar door de schoolarts opgeroepen. Een aantal leerlingen wordt ook in de andere leerjaren door de schoolarts gevolgd. Ook kunnen ouders of school zelf om een onderzoek vragen. De schoolarts maakt deel uit van het ZAT. Voor sommige leerlingen is dat belangrijk, vanwege het signalerend vermogen van de schoolarts. Ook in het netwerk rondom de echte zorgleerlingen kan de schoolarts een eigen rol vervullen, onder andere omdat ze makkelijk contact op kan nemen met de huisarts.
9.4 Algemeen Maatschappelijk Werk. (telefoonnummer AMW: zie bijlage) Het algemeen maatschappelijk werk (AMW) biedt eerstelijnshulp aan mensen met psychosociale problemen. Iedereen kan zonder kosten en zonder verwijsbrief gebruik maken van het Algemeen Maatschappelijk Werk. In Culemborg is er voor een eerste contact een dagelijks spreekuur van 8.30 uur tot 9.30 uur. Daarnaast is er een mogelijkheid om je telefonisch aan te melden via de zorgcentrale. De maatschappelijk werker bespreekt met de cliënt de vervolgprocedure. Dit kan een aantal vervolggesprekken inhouden, een verwijzing naar een andere instantie of het advies deel te nemen aan één van de verschillende groepen die door maatschappelijk werkers of andere deskundigen worden geleid.
9.5 Bureau Jeugdzorg De overheid streeft ernaar in het hele land één centrale toegang tot de jeugdzorg te realiseren door samenvoeging van de vrijwillig ambulante jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de jeugd-ggz (geestelijke gezondheidszorg). Dit zijn de Bureaus Jeugdzorg. Bureau jeugdzorg is bereikbaar via telefoonnummer: 0344634459.
9.6 Centrum voor GGZ Siependaal Het centrum voor GGZ Siependaal is onderdeel van Propersona, het vroegere Riagg (Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg), in Tiel en richt zich qua hulpverlening op jongeren en volwassenen met psycho-sociale en/of psychiatrische problematiek. 51
Het centrum voor GGZ Siependaal verzorgt o.a. trainingen sociale vaardigheden voor jongeren en heeft gespecialiseerde hulpverleners t.a.v. ADHD, autistische stoornissen e.d.. De afdeling preventie verzorgt cursussen hoe om te gaan met een kind met ADHD. Op instellingsniveau zijn er geen contacten tussen het KWC en Siependaal maar er kunnen wel contacten zijn over de begeleiding van individuele leerlingen.
9.7 Raad voor de Kinderbescherming Kinderen hebben recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming is onderdeel van het Ministerie van Justitie en komt op voor kinderen die in de knel zitten. De Raad is geen hulpverleningsinstantie. Medewerkers van de Raad gaan niet met het gezin aan de slag om problemen op te lossen. Zij zoeken uit welke vorm van hulpverlening het beste is voor ouders en kind en tevens zorgen zij dat die hulp op gang komt. De drie belangrijkste werkterreinen van de Raad zijn: bescherming echtscheiding en omgangsregeling strafzaken Bescherming Wanneer de ontwikkeling van een kind in het gedrang komt, kan de Raad een onderzoek instellen. Uit dit onderzoek komt een advies. Dat kan een advies zijn voor vrijwillige hulpverlening, maar de hulpverlening kan door de rechter ook verplicht worden gesteld. Scheiding en omgang Bij een echtscheiding waarbij de ouders het niet eens worden over het ouderlijk gezag of de omgang met het kind, kan de rechter de Raad om advies vragen. De Raad probeert dan samen met de ouders een oplossing te vinden. Strafzaken De Raad wordt ook betrokken bij kinderen die worden verdacht van het plegen van een misdrijf. De Raad probeert te voorkomen dat deze kinderen in herhaling vallen. Daartoe brengt de Raad aan de rechter advies uit. Soms worden mentoren benaderd door medewerkers van de Raad die een onderzoek uitvoeren. Het beste is het om in zo’n geval samen met iemand van de teamleiding het gesprek met de medewerker van de Raad te voeren. Soms is er een vermoeden van kindermishandeling. Als dat zo is, dan heb je als mentor de leerling natuurlijk allang aangemeld bij het Zorg Advies Team. De medewerkers van het Zorg Advies Team weten hoe ze in dat geval moeten handelen.
9.8 AMK AMK betekent Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Vroeger heette het AMK Bureau Vertrouwensartsen. Je neemt contact op met het AMK wanneer er sprake is van ernstige problematiek, of wanneer je hiervan sterke vermoedens hebt. Te denken valt aan: mishandeling, verwaarlozing, seksueel misbruik. De werkwijze van het AMK is als volgt: wanneer er twijfels zijn i.v.m. een bepaalde situatie, kan bij het AMK advies worden gevraagd. Hierbij kunnen de betrokkenen anoniem blijven. Na een adviesgesprek kan besloten worden om de situatie te melden. In dat geval kunnen de betreffende personen niet meer anoniem blijven. Medewerkers van het AMK nemen de zaak over, zoeken contact met het gezin en andere direct betrokkenen. Als particuliere melder kun je in bepaalde situaties wel anoniem blijven, instellingen doorgaans niet. Men streeft naar openheid naar de ouders. Het AMK kan de situatie overdragen aan de Raad. Wanneer vanuit school een melding gedaan wordt, moet dit zeer zorgvuldig gebeuren. Een adviesgesprek met het AMK is altijd een actie vanuit het Zorg Advies Team. Bij de beslissing om tot melding over te gaan wordt altijd de directie betrokken.
9.9
Bureau HALT
Bureau HALT is een organisatie die samenwerkt met justitie. Hier komen jongeren terecht, die een strafbaar feit hebben gepleegd en daarvoor een taakstraf krijgen opgelegd via de officier van justitie. Deze taakstraf wordt in overleg met bureau HALT vastgesteld en zij begeleiden de jongeren bij hun taakstraf. De taakstraffen worden 52
gegeven voor niet te zware delicten. Als een jongere daarna weer in dezelfde fout vervalt, wordt de zaak doorgegeven aan de kinderrechter. Bureau HALT is bestemd voor jongeren tot 16 jaar. Er is begeleiding en meldplicht op de aangegeven tijden waarop een leerling aanwezig moet zijn om zijn/haar alternatieve straftaak te vervullen. Als een leerling zijn/haar taakstraf heeft vervuld, volgt er een afsluitend gesprek en wordt de zaak gerapporteerd aan de politie en komt in een dossier. Als een leerling niet meer in dezelfde fout vervalt, wordt na verloop van tijd de zaak geseponeerd. Bureau HALT heeft ook een opvoedende taak en de straffen hebben te maken met iets doen voor anderen of voor de gemeenschap.
Bijlage 1 Lijst met afkortingen ADHD AMW AMK CBCL CITO Cotan DSM IV GGD ICD-10 IQ ISK LWOO NDT NLD NPV-J 2 NT2 PCL PDD PMTK Riagg RVC SON-R SVL TRF WISC III YSR ZAT
Attention Deficit Hyperactivity Disorder Algemeen Maatschappelijk Werk Advies en Meldpunt Kindermishandeling Child Behaviour Check List. Hoort bij TRF en YSR. Centraal Instituut voor Toets Ontwikkeling Commissie testaangelegenheden Diagnostic Statistical Manual of Mental disorder Gemeentelijke Gezondheids Dienst International Classification of Diseases Intelligentiequotiënt Internationale Schakel Klas Leerwegondersteunend onderwijs Nederlandse Differentiatie Testserie (intelligentietest) Nonverbal Learning Disabbility Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst 2 Nederlands als tweede Taal Permanente Commissie Leerlingenzorg Pervasive Developmental Disorder (NOS = Not Otherwise Specified) Prestatie Motivatie Test voor Kinderen Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Regionale Verwijzings Commissie Snijders Oomen Nonverbale intelligentietest – gereviseerde (revised) versie Schoolvragenlijst Teacher Report Form. Hoort bij CBCL en YSR Wechsler Intelligence Scale for Children – gereviseerde (revised) en Nederlandstalige versie III Youth Self Report. Hoort bij CBCL en TRF Zorg Advies Team
Bijlage 2 Lijst met namen, adressen en telefoonnummers ZorgcoördinatorVMBO/PrO zorgcoördinator H/V
Maggy van Kooten Michiel van den Berg
orthopedagoog
Anne de Groen
Directeur Samenwerkingsverband
Angélica de Wijse 0613667044
vertrouwenspersoon
Janine Zaal Shirley Erdkamp
schooldecaan
Marcel Verhoef (VMBO) Ab van den Berg (Havo/VWO)
dyslexiebegeleider VMBO (en leerling-coach)
Tanja Moelands 53
begeleiders leerwerktrajecten
Lenie de Bruin, Corine Salari
aandachtsfunctionaris
Shirley Erdkamp (Janine Zaal)
leden ZAT
Michiel van den Berg (H/V) Maggy van Kooten (VMBO/PrO) Anne de Groen (orthopedagoog) Arna van der Bosch (schoolarts) Hannie van Donselaar (SMW) Niek van der Wiel (leerplicht) Nese Boudak (BJZ)
schoolarts
Arna van den Bosch
[email protected]
sociaal verpleegkundige
A.Bastiaansen
[email protected] rebound
Interim directeur Angélica de Wijse
[email protected]
clusters LGF
cluster 1: Bartiméus, Zeist cluster 2: Auris Dienstverlening, Houten. AB via Hans Janssen cluster 3: REC Rivierenland, Nijmegen. AB via Anita Mulders cluster 4: REC Vierland, Nijmegen. AB via Marja Theunissen Hans Janssen, coördinator VO-Extra
leerplicht ambtenaar
Niek van de Wiel
[email protected]
GGD (Tiel)
0344-698700
AMW
Tot 9.00 uur: telefoon schoolmaatschappelijk werker: 06-46154892 Daarnaast is er een mogelijkheid om telefonisch aan te melden via de zorgcentrale: 09008433
BJZ
0344-634459
MEE/Gelderse Poort
Kadestr. 3 6811CA Arnhem 088-6330000
Bijlage 3 Weblinks www.swvrivierenland.nl www.kennisnet.nl/leerlingenzorg www.kpcgroep.nl/kennisonline/thema/index.asp?ThemeID=15 www.balansdigitaal.nl www.iec.nhl.nl/socvak/ortho.htm Autisme www.autisme.nva.nl www.landelijknetwerkautisme.nl NLD-collectief www.nld.nu/algemeen.html 54
Rouwverwerking www.in-de-wolken.nl www.achterderegenboog.nl www.verliesverwerken.nl Startpagina’s Een aantal startpagina’s op het gebied van leerlingbegeleiding. www.leerlingbegeleiding.pagina.nl www.leerlingbegeleiding.startkabel.nl www.orthopedagogiek.pagina.nl
Bijlage 4 Testen De opsomming van testen in dit hoofdstuk zal niet volledig zijn en is voortdurend aan verandering onderhevig. De meest voorkomende testen op het KWC zijn vermeld. Niet alle testen neemt het KWC zelf af maar in de leerlingendossiers kan men ze wel tegenkomen. 1 Testen op het gebied van leervorderingen CITO-eindtoets
Gebied: leervorderingen Afname: groepsgewijs De CITO eindtoets wordt meestal klassikaal in groep 8 van de basisschool afgenomen. De CITO-toets is een test die gebruikt wordt om te bepalen welk soort voortgezet onderwijs het beste aansluit bij de mogelijkheden van een leerling. De test bestaat uit vier verschillende onderdelen: taal rekenen studievaardigheden wereldoriëntatie De resultaten worden weergegeven in een leerling-rapport. Per leerling staat vermeld hoeveel opgaven er zijn gemaakt, hoeveel goed (per onderdeel) en hoeveel fout. De belangrijke items zijn echter: de percentiele score de standaard score de poppetjesgrafiek De percentiel score Deze geeft weer hoe een leerling heeft gepresteerd ten opzichte van de andere leerlingen uit de regio die de toets in hetzelfde jaar hebben gemaakt. Een percentielscore van 60 betekent dat 60% van de leerlingen dezelfde of een lagere score behaalde en dat 40% een hogere score behaalde. De standaard score Dit is een getal tussen de 501 en 550. De standaardscore geeft weer hoe een leerling heeft gepresteerd ten opzichte van de andere leerlingen uit het hele land, niet alleen de leerlingen die in hetzelfde jaar de toets hebben gemaakt, maar ook de leerlingen die dat in voorgaande jaren hebben gedaan. Omdat niet alle leerlingen meedoen met wereldoriëntatie, telt dit onderdeel bij het berekenen van de standaardscore niet mee. De poppetjesgrafiek Deze geeft door middel van poppetjes weer welke vorm van onderwijs aansluit bij de standaardscore van een leerling. Scoort een leerling 0-20% op een bepaalde soort onderwijs, dan betekent dit dat deze soort van onderwijs te moeilijk zal zijn. De leerling behoort dan tot de 20% van de laagste scorers. Een score tussen de 40% en 60% zal normaal gesproken het beste aansluiten bij de mogelijkheden van de leerling; hij zal ongeveer gemiddeld presteren op deze soort van onderwijs. Een score tussen de 80% en 100% betekent dat de leerling in deze soort van onderwijs tot de beste presteerders zal horen; in de praktijk betekent dit vaak dat dit soort onderwijs te makkelijk is voor de leerling. 55
De CITO-toets is geen intelligentietest. Het grote verschil tussen een intelligentietest en de CITO is dat de CITO geen IQ berekent. De CITO heeft vooral een voorspellende waarde. De CITO-uitslag geeft zicht op de kans die een leerling heeft om in een bepaalde vorm van onderwijs te slagen. Een intelligentietest geeft een totaal IQ met daarnaast een intelligentieprofiel waaruit af te lezen is wat de sterke en zwakke kanten van een leerling zijn. Uiteraard heeft ook het IQ een voorspellende waarde voor het al dan niet slagen in een bepaalde vorm van onderwijs. Brus/EMT
Gebied: leervorderingen (technisch lezen) Afname: individueel De Brus/EMT is een test waarmee de technische leesvaardigheid bepaald kan worden. De test bestaat uit een kaart waarop 116 niet met elkaar samenhangende woorden in vier rijen staan afgedrukt. Er zijn twee parallelversies, A en B. Het gaat om de vaardigheid losse woorden voor te lezen in een opklimmende moeilijkheidsgraad. De ruwe score is het aantal correct gelezen woorden in 1 minuut. Deze score kan in een DLE-score worden omgezet. Drempelonderzoek
Gebied: leervorderingen Afname: groepsgewijs en individueel Het drempelonderzoek wordt gebruikt voor het bepalen van leerachterstanden bij de toelating voor LWOO en PrO. De test wordt klassikaal afgenomen (individueel is ook mogelijk) en de afname duurt 3 uur. Het drempelonderzoek bestaat uit een aantal verschillende onderdelen: woordkennis, rekenen, spelling en begrijpend lezen. De ruwe testscores worden ingevoerd op een computerprogramma en centraal verwerkt. Vervolgens wordt de testuitslag op een verzamelblad weergegeven. Voor interpretatie van de gegevens zijn vooral de didactische gegevens van belang. De verschillende leergebieden (technisch lezen, spelling, begrijpend lezen, rekenen en woordenschat) worden onder elkaar vermeld met daarachter het behaalde DLE en de leerachterstand (LA). Door dit laatste getalletje met 6 te vermenigvuldigen, ontstaat de leerachterstand uitgedrukt in jaren. Met behulp van stanines wordt uitgedrukt hoe een leerling scoort ten opzichte van leeftijdsgenoten in verschillende niveaus van onderwijs. De scores worden ten slotte grafisch weergegeven. In de praktijk wordt het niveau van onderwijs natuurlijk niet alleen gebaseerd op de leerachterstanden. Deze moeten altijd worden gezien in samenhang met het totale IQ en factoren als motivatie, inzet en huiswerkomstandigheden. 2 Testen op het gebied van intelligentie en capaciteiten DAT (NLA voor H/V ; NLB voor VMBO)
Gebied: leervorderingen, onderwijsniveaubepaling (incl. profielkeuze) Afname: groepsgewijs en individueel De DAT (Differentiële Aanleg Testserie) richt zich op een aantal uiteenlopende vaardigheden zoals Nederlandse woordenschat, spelling, taalgevoel, verbaal abstractievermogen, analytisch denkvermogen, ruimtelijk inzicht, praktisch mechanisch/technisch inzicht, numeriek inzicht en vaardigheid in het rekenen, snelheid en nauwkeurigheid. Hij geeft een globaal overzicht van de capaciteiten en leervorderingen en daardoor is hij bij uitstek geschikt om diagnostische gegevens te leveren met betrekking tot de haalbaarheid van diverse opleidingsen beroepsmogelijkheden. NIO
Gebied: intelligentie Afname: groepsgewijs en individueel De NIO is een intelligentietest die gebruikt wordt bij de toelatingsonderzoeken voor LWOO/PrO. De NIO is genormeerd voor de totale leerlingenpopulatie en geeft hiervoor een intelligentie-index. De NIO is daarmee geschikt voor verwijzing naar PRO en LWOO.
56
De NIO is tevens genormeerd per onderwijsniveau en geeft hiervoor een niveau-index. Daarmee kan de vraag beantwoord worden hoe goed een leerling past binnen het PrO, LWOO, de verschillende leerwegen in het VMBO, HAVO en VWO. De NIO bestaat uit 6 sub tests: de sub tests Synoniemen, Analogieën en Categorieën hebben betrekking op verbaal inzicht de sub tests Getallen, Rekenen en Uitslagen hebben betrekking op rekenkundig-ruimtelijk inzicht De items van de sub tests hebben een oplopende moeilijkheidsgraad. De totale afname, inclusief uitleg en oefenvoorbeelden duurt minder dan 2 uur. WISC-III
Gebied: intelligentie Afname: individueel De WISC-III is een algemene intelligentietest die een betrouwbaar beeld geeft van de totale intelligentie van een leerling. Het is een test die in hoog aanzien staat, maar ook een test die arbeidsintensief is en die daarom bij ons op school slechts gedoseerd ingezet kan worden. Omdat de afname specifieke vaardigheden vereist, moet de test door een psycholoog of orthopedagoog worden afgenomen. De testafname duurt 2½ tot 3 klokuren. De test wordt bij ons op school soms ingezet bij leerlingen met zeer hardnekkige leerproblemen of bij leerlingen waarvan men het vermoeden heeft dat ze eigenlijk in een andere groep geplaatst moeten worden. Met behulp van een computerprogramma levert de test een intelligentieprofiel op, waaruit de sterke en zwakke kanten van de leerling af te lezen zijn. De test heeft 13 sub tests die een oplopende moeilijkheidsgraad hebben. De ruwe scores worden omgezet in standaardscores die samen het Totaal IQ vormen. Daarnaast wordt er een Performaal IQ (PIQ) en een Verbaal IQ (VIQ) berekend. Het performale IQ heeft betrekking op het handelende inzicht: ruimtelijke taken, probleemoplossend vermogen, planning, visueel inzicht, etc. Het verbale IQ doet een beroep op verbale vaardigheden: zaken als woordbetekenis, begrip en korte termijn geheugen. Daarnaast is er een factorprofiel dat specifiekere informatie geeft over de sterke - en zwakke kanten van een leerling. Het gemiddelde van de test is 100 (VMBO TL niveau) en het gemiddelde van de standaardscores 10. SON-R 5 ½ - 17
Gebied: intelligentie Afname: individueel Is een non-verbale (niet-talige) intelligentietest en is geschikt voor allochtone kinderen, leerlingen met taal/ spraakproblemen en dove kinderen. Omdat de afname specifieke vaardigheden vereist, moet de test door een psycholoog of orthopedagoog worden afgenomen. De testafname duurt 1½ uur. De test bestaat uit 7 subtests, die uiteindelijk omgezet worden in een Totaal IQ score met een gemiddelde van 100. Het is mogelijk om de scores om te zetten naar de referentieleeftijd zodat achterstanden bepaald kunnen worden. 3 Testen op het gebied van persoonlijkheid en sociaal-emotioneel functioneren NPV-J 2
Gebied: persoonlijkheid Afname: groepsgewijs en individueel De NPV-J 2 (Junior Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst 2) () is een vragenlijst die een vijftal kenmerken van de persoonlijkheid in kaart brengt. De vragenlijst bestaat uit 100 vragen die door de leerling zelf worden beantwoord met ja, nee of weet niet. Het totaalbeeld geeft dus aan hoe de leerling zichzelf ervaart. De scores worden in vijf schalen ingedeeld:
inadequatie: deze schaal geeft aan in hoeverre iemand zich vaak gespannen, (faal)angstig, somber, (over)bezorgd en (over)gevoelig voelt. . Laagscoorders zijn vaak ontspannen, zelfverzekerd, opgewekt en voelen zich onbezorgd. volharding: deze schaal drukt uit in hoeverre iemand doorzettingsvermogen toont, zich kan concentreren en hoe de taakopvatting voor school- en huiswerk is. Er is een verband aangetoond tussen de hoge scores op deze schaal en schoolsucces. 57
sociale inadequatie: deze schaal heeft betrekking op de vraag hoe iemand zichzelf in een groep vindt functioneren. Hoogscoorders houden zich vaak afzijdig van- en zijn minder in staat tot het onderhouden van sociale contacten met anderen, ze vinden het moeilijk voor zichzelf op te komen, voelen zich vaak geremd, gesloten, verlegen en (faal)angstig in sociale situaties; laagscoorders daarentegen functioneren meestal goed in de groep. recalcitrantie: deze schaal zegt iets over of de leerling zich afzet tegen anderen; hoogscoorders zijn vaak wantrouwend, voelen zich vaak verongelijkt en hebben een negatieve houding t.o.v. anderen. Ze hebben de neiging voor hun verantwoordelijkheid weg te lopen en vertonen uitstel- en vermijdingsgedrag. dominantie: deze schaal dient i.v.m. betrouwbaarheid met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Hoogscoorders zijn vaak onafhankelijk, zeer zelfverzekerd en nemen graag beslissingen voor anderen, zijn veel aan het woord, geven graag opdrachten. Soms zijn ze zelfs brutaal en bazig.
De scores worden vergeleken met behulp van de normtabellen en ingevuld in een schaal van zeer laag tot zeer hoog. Wanneer twee of meer scores meer dan een schaal afwijken van het gemiddelde kan dat een reden zijn om een leerling extra in de gaten te houden of nader te onderzoeken of er sprake is van bepaalde problematiek. Uiteraard speelt altijd het moment van afname een rol. Als een leerling zijn dag niet heeft of er is iets (ernstigs) gebeurd, zal dat zijn weerslag hebben op de testuitslag. SVL
Gebied: sociaal-emotioneel functioneren Afname: groepsgewijs en individueel Met de SVL (Schoolvragenlijst) wordt een beeld verkregen van hoe de leerling tegen zichzelf en de school aankijkt. De scores van de leerling worden ondergebracht in de volgende schalen: Basisschalen: 1. LG = Leertaakgerichtheid 2. CK = Concentratie in de Klas 3. HA = Huiswerkattitude 4. PS = Plezier op School 5. SA = Sociaal Aanvaard voelen 6. RL = Relatie met Leerkrachten 7. UV = Uitdrukkingsvaardigheid 8. ZP = Zelfvertrouwen bij proefwerken 9. SV = Sociale Vaardigheid Controleschalen: 10. SW = Sociale Wenselijkheid 11. WN = Weet Niet-antwoorden 12. GA = Geen Antwoord Samengestelde schalen: 1, 2, 3 Motivatie 4, 5, 6 Welbevinden 7, 8, 9 Zelfconcept 1-9 SVL Op de basisschalen en de samengestelde schalen wordt de score uitgedrukt in een cijfer van 1 tot en met 9. Bij de interpretatie van de scores gaat het vooral om het opsporen van de zeer negatieve houdingen. Je moet dan dus letten op de cijfers 1 en 2. Ook de interpretatie van de controleschalen is belangrijk. Een hoge score (8 of 9) op de schaal Sociale Wenselijkheid wijst op een vertekening van de antwoorden in positieve zin, een lage score (1 of 2) wijst op een zeer kritische beantwoording van de vragen en op mogelijk te lage scores. Heeft de leerling tussen de 30 en de 40 Weet Niet-antwoorden gegeven, dan zijn de scores mogelijk relatief laag. Boven de 40 Weet Niet-antwoorden zijn de scores onbetrouwbaar. Hoe meer vragen onbeantwoord zijn gebleven (GA) hoe minder betrouwbaar de scores zijn. Als er niet meer dan 9 vragen onbeantwoord zijn gebleven, dan zijn de scores betrouwbaar. 58
De uitslag van de SVL mag nooit op zich staan. De hoogte van de scores kan beïnvloed worden door de waan van de dag en leerlingen met een beperkte taalvaardigheid kunnen sommige items verkeerd begrijpen. Geven de scores reden tot zorg, dan is het verstandig om met de leerling een open gesprek te voeren over hoe het ermee gaat (op school en in het algemeen). Pas na zo’n gesprek kun je de scores van de SVL met meer zekerheid interpreteren. De SVL is ook een nuttig document voor eerste mentorgesprekken. De mentor kan een gesprek voeren aan de hand van de uitkomsten (‘Herken jij jezelf in dit beeld? Licht je antwoord eens toe.’). CBCL, TRF en YSR
Gebied: sociaal-emotioneel functioneren Afname: in te vullen door ouders (CBCL) leerkracht (TRF) of leerling (YSR) De CBCL (Child Behavior CheckList) is een vragenlijst voor de ouders en de TRF (Teacher Report Form) is een zelfde vragenlijst voor de leerkracht. Het is een relatief makkelijke manier om het gedrag van een kind in kaart te brengen. De vragenlijst bestaat merendeels uit vragen die gescoord moeten worden op een driepuntsschaal ( 0 = niet van toepassing, 1 = een beetje van toepassing en 2 = duidelijk van toepassing). De scores worden ondergebracht in 3 categorieën: Internaliseren teruggetrokken lichamelijke klachten angstig / depressief Externaliseren delinquent gedrag agressief gedrag Geen van beide sociale problemen denkproblemen aandachtsproblemen Deze categorieën worden in een grafiek gezet. De score wordt in de grafiek aangegeven met een teken (#). Door de grafiek lopen horizontale onderbroken lijnen. Valt de score boven die lijnen (in het klinische gebied), dan is er reden tot zorg en dan is nader onderzoek aan te bevelen. Ligt de score tussen de lijnen (in het grensgebied), dan hangt het van andere factoren af of nader onderzoek is aan te bevelen. Ligt de score onder de lijnen, dan is er geen reden tot zorg. De horizontale lijnen in de grafiek zijn niet zomaar getrokken. Er ligt onderzoek aan ten grondslag, deels onder kinderen die niet werden doorverwezen naar de gezondheidszorg, deels onder kinderen die wel werden doorverwezen naar de gezondheidszorg. Dat maakt dat de scores op de TRF een goede indicatie geven van de ernst van de problematiek. Bij diepgaander onderzoek worden vaak ook nog vergelijkbare vragenlijsten ingevuld door het kind zelf (YSR = Youth Self Report) Het invullen van de CBCL / TRF / YSR neemt ongeveer 20 minuten in beslag. Voor leerkrachten is het een leerzame bezigheid, omdat je met het doornemen van de items van de TRF tegelijkertijd je eigen observatievermogen kunt aanscherpen. PMTK 2
Gebied: sociaal-emotioneel functioneren Afname: groepsgewijs en individueel De naam zegt het al: de Prestatie Motivatie Test 2 voor Kinderen geeft een indruk van de prestatiemotivatie (P) die kinderen hebben ten aanzien van schoolse taken. Daarnaast meet de test of en in welke mate een leerling faalangstig (F-) is of een bepaalde spanning moet ervaren om optimaal te kunnen presteren (F+). Met de controleschaal kan bekeken worden in hoeverre de antwoorden die zijn gegeven sociaal wenselijk (SW) zijn. De afname duurt een half uur. Leerlingen beantwoorden 89 meerkeuze vragen, die met behulp van sleutels omgezet 59
worden in de 5 normscores. De normscores worden geïnterpreteerd aan de hand van normtabellen. Deze scores worden uitgedrukt op een schaal van I tot IX (zie antwoordblad). Een score van X op de P-schaal betekent dat de leerling zeer gemotiveerd is voor schoolse taken. Een score van I op de F- schaal betekent dat er van faalangst geen sprake is. Een score van VIII of hoger op de F+ schaal betekent dat de leerling goed gaat functioneren als de druk hoog / hoger is. Het kind heeft (veel) druk van buitenaf nodig om aan het werk te gaan. De SW schaal is een belangrijke! Immers, wanneer er hoog gescoord is op deze schaal, betekent dit dat de leerling zijn antwoorden in sterke mate heeft laten afhangen van wat de omgeving wenst in plaats van zijn eigen mening weer te geven. Ook de scores op de andere schalen zijn daardoor onbetrouwbaar geworden. De afname van de test duurt ongeveer een half uur. SSAT
Gebied: sociaal-emotioneel functioneren Afname: individueel of groepsgewijs De SSAT (Situatie Specifieke Angst Test) is een meetinstrument volgens de vragenlijst methode. De SSAT heeft tot doel op een betrouwbare en valide wijze de mate van evaluatieangst en vermijdingstendensen van leerlingen in taaksituaties tijdens de les te registreren. Het instrument is in staat om leerlingen te diagnosticeren die door hun evaluatieangst en vermijdingstendens gehinderd worden bij hun functioneren in taaksituaties. De SSAT is geschikt voor leerlingen van het voortgezet onderwijs in de leeftijd van 11-16 jaar (Bergen & Poulie, 1995). 4 Testen t.b.v. screening dyslexie DST (Dyslexie screening test) De DST is bedoeld als screeningsinstrument d.w.z. dat de test niet dient om tot een uitkomst te komen op grond waarvan het kind zonder meer het label ‘dyslectisch’ verkrijgt. De test geeft slechts een eerste aanduiding hoe groot het risico is dat een kind dyslectisch is. Indien er sprake blijkt te zijn van een hoog risico dient verder onderzoek plaats te vinden door clinici als psychologen en orthopedagogen gespecialiseerd in lees- en leerstoornissen. In overleg met de school kan vervolgens een behandelingsplan opgesteld worden, zodat het kind, zich ondanks zijn leerstoornis zo goed mogelijk kan ontwikkelen. Toetsen uit Protocol Dyslexie VO Gebied: signalering lees- en spellingproblemen Signaleringsinstrumenten die we uit dit protocol op school gebruiken zijn het zinnendictee en de stilleestoets. Klepel Gebied: leervorderingen Afname: individueel Deze test meet naast het vermogen om foutloos woorden te lezen ook het leestempo. De leerling moet gedurende 2 minuten zo vlot mogelijk onzinwoorden (pseudowoorden) oplezen. De test is parallel aan de Een-Minuut-Test (EMT) van Brus en Voeten (1973) gemaakt. De Klepel is wat betreft de woordstructuur exact gelijk aan de EMT, waardoor verschillen in morfografische moeilijkheid zijn uitgesloten en de tests goed vergeleken kunnen worden: het enige verschil is dat het bij de EMT om echte woorden gaat en bij de Klepel om pseudowoorden. Muiswerk Gebied: leervorderingen Afname: individueel of groepsgewijs De Muiswerk Testprogramma’s zijn gemaakt voor de screening van leerlingen in het voortgezet onderwijs, het mbo en de volwasseneneducatie. Voor de screening van leerlingen op dyslexie zijn toetsen op het gebied van spelling, tekstbegrip, flitskeuze en flitstypen van belang. Met name de flitstoetsen zijn doorslaggevend te noemen. De Flitskeuzetoets werkt als volgt. Na de flits, die in het begin van de toets 200 msec en aan het eind 100 msec duurt, moet de leerling aangeven welk van de drie daarna weergegeven woorden hetzelfde is als het flitswoord. 60
De moeilijkheid wordt niet alleen opgevoerd door een verkorting van de flitsduur, maar ook door de woorden te verlengen van vier, naar vijf, naar zes letters. De Flitstypentoets is het meest vergelijkbaar met de spellingtaak. De leerling klikt op een plaatje midden op het scherm en meteen daarna verschijnt bovenin het scherm het geflitste woord. Hij moet na de flits, die in het begin 300 msec en aan het eind 100 msec duurt, het woord foutloos proberen in te typen. Daarvoor moet hij wat hij gezien heeft, niet alleen vasthouden in zijn werkgeheugen, maar ook weergeven met behulp van het toetsenbord. Dat gaat goed als hij in staat is letters te verklanken en klanken weer om te zetten in letters, óf als hij in staat is het hele woordbeeld goed in zijn kortetermijngeheugen vast te houden. Dat zijn voor het spellen de belangrijkste strategieën (Kleijnen, 1998-b). De aanname is dat dyslectische leerlingen dit niet goed kunnen: zij kunnen het woord in de korte flitstijd niet goed waarnemen, zij kunnen het niet lang genoeg vasthouden in hun werkgeheugen, óf zij kunnen de volgorde van de letters of klanken niet vasthouden in hun werkgeheugen. Men neemt aan dat de genoemde problemen indicaties zijn van de stoornis die dyslexie heet (Reitsma, 1998).. De betrouwbaarheid van de Flitstypentoets bleek hoog (Cronbach’s alpha = .87). Bijlage 1 Testen
61