SAMENWERKINGSVERBAND VOORTGEZET ONDERWIJS ZUID - UTRECHT REGIO 26-05
Ondersteuningsplan Passend Onderwijs Looptijd: 1 augustus 2014 tot en met 31 juli 2016
Nieuwegein April 2014
Inhoudsgave
Voorwoord
3
Leeswijzer
5
Hoofdstuk 1
Missie, uitgangspunten, visie, ambities
7
Hoofdstuk 2
De organisatie van het Samenwerkingsverband
13
Hoofdstuk 3
De regio in beeld
19
Hoofdstuk 4
De inrichting van passend onderwijs
24
Hoofdstuk 5
De toeleiding naar extra ondersteuning
36
Hoofdstuk 6
Huidige en nieuwe positie Leerwegondersteunend onderwijs en Praktijkonderwijs
45
Hoofdstuk 7
Ouders en passend onderwijs
51
Hoofdstuk 8
Relatie met gemeenten en instellingen voor jeugdhulp
54
Hoofdstuk 9
Kwaliteitszorg
60
Hoofdstuk 10
Communicatie in het Samenwerkingsverband
65
Hoofdstuk 11
Financiën van het Samenwerkingsverband
67
Toezichtkader Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid
72
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Managementstatuur Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs ZuidUtrecht Leerling kenmerken voor toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs,
80 85
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
2
Voorwoord Voor u ligt het Ondersteuningsplan Passend Onderwijs van het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht Regio 26-05 (voortaan: samenwerkingsverband). Dit ondersteuningsplan kent een looptijd van twee jaar en heeft een geldigheidsduur die loopt van 1 augustus 2014 tot en met 31 juli 2016. Separaat van dit ondersteuningsplan wordt ook de begroting van het samenwerkingsverband aangeboden. Door te kiezen voor een looptijd van twee jaar kan het samenwerkingsverband beter aansluiten bij veranderingen en de actualiteit in het onderwijs. Dat betekent dat in het voorjaar van 2016 een volgende versie van het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en een volgende versie van het schoolondersteuningsprofiel door de scholen opgesteld moet worden. Uiteraard ligt daar een evaluatie van de uitgevoerde activiteiten door het samenwerkingsverband en de scholen aan ten grondslag. Indien de evaluatie leidt tot nieuwe inzichten zullen die zeker ingezet worden bij de samenstelling van het volgende ondersteuningsplan vanaf 1 augustus 2016. Hoofddoel van dit ondersteuningsplan is, samen met alle scholen voor voortgezet onderwijs en voor voortgezet speciaal onderwijs, er voor zorg te dragen dat alle leerlingen passend onderwijs hebben. Om dat te realiseren is ook de steun nodig van partners zoals de instellingen voor jeugdhulp. Al een groot aantal jaren wordt er in deze regio gewerkt aan het realiseren van passend onderwijs en is de ondersteuningsstructuur in die periode alleen maar versterkt. We verwachten dat na 1 augustus 2014 er een verdieping plaatsvindt. Die verdieping is mogelijk dankzij de invoering van de zorgplicht, de versterking van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de schoolbesturen voor de schoolloopbaan van de leerling, de intensivering van de samenwerking met het voortgezet speciaal onderwijs en met de instellingen voor jeugdhulp. Op 1 augustus 2014 wordt ook een nieuw financieringsstelsel voor passend onderwijs ingevoerd. Dat stelsel geeft aan een samenwerkingsverband meer mogelijkheden om een regionaal beleid, ook in financiële zin, te ontwikkelen. Tegelijkertijd dwingt het wel de samenwerkingsverbanden de leerlingstromen zeer nauwkeurig te volgen en te monitoren en die gegevens te gebruiken voor de verdere beleidsontwikkeling. Bij de totstandkoming is vooral het werkprincipe ‘van onderop’ toegepast. Vertegenwoordigers van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs hebben in werkgroepen, overleggen of op een andere wijze bijgedragen aan de samenstelling van dit ondersteuningsplan. Die inhoudelijke betrokkenheid wordt bijzonder gewaardeerd en geeft aan dat er draagvlak is voor de ambities en doelstellingen van dit samenwerkingsverband. In de afgelopen periode is ook veel aandacht besteed aan de koppeling en de versterking tussen het onderwijs en de instellingen voor jeugdhulp. De gemeenten werken hard aan een nieuw zorgstelsel ‘Transitie naar nieuwe jeugdzorg’. Beide ontwikkelingen zetten leerlingen en hun ouders centraal en moeten elkaar ondersteunen en versterken. Het samenwerkingsverband participeert in meerdere overleggen die tot doel hebben de ondersteuning voor jeugd in samenhang te organiseren. Deze thema’s zijn ook onderdeel van het op overeenstemming gericht overleg met de gemeenten en met de partners van het primair onderwijs, cluster 1 en 2 scholen en het middelbaar beroepsonderwijs. Het overleg van het samenwerkingsverband en de gemeenten heeft plaatsgevonden op 26 februari en 13 maart 2014. Tijdens die twee overleggen is overeenstemming bereikt over het concept van het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan is ter instemming eind januari 2014 voorgelegd aan de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband. Deze raad heeft op 16 april 2014 haar instemming verleend aan het plan waarna het plan door het bestuur van het samenwerkingsverband definitief is vastgesteld. Vervolgens is het vastgestelde plan aangeboden aan de onderwijsinspectie. Het voorliggende ondersteuningsplan beschrijft in hoofdstukken wat onze regio doet en nog wil doen om passend onderwijs verder te optimaliseren. Het ondersteuningsplan is uiteraard een verantwoor-
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
3
ding van onze inzet naar zowel intern als extern betrokkenen, en is hopelijk zo geschreven dat het ook als leidraad voor de komende periode gebruikt kan worden. Het moet voor iedereen duidelijk zijn hoe we in onze regio passend onderwijs organiseren en wie daarbij betrokken zijn. Communicatie is daarom, voor het realiseren van onze doelstellingen, van groot belang. Voor alle betrokkenen bij het samenwerkingsverband is het daarom van belang dat zij goed geïnformeerd zijn over de plannen, de inrichting en de werkwijze van passend onderwijs. Daartoe wordt een handzame notitie samengesteld welke dat kernachtig kan weergeven.
Nieuwegein, April 2014. R. van Harten, Voorzitter van het bestuur van het samenwerkingsverband.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
4
Leeswijzer Bij de samenstelling van dit ondersteuningsplan is vertrokken vanuit artikel 17 van de wet passend onderwijs (november 2012) en het Referentiekader Passend Onderwijs (januari 2013). Voor wat betreft de indeling van de hoofdstukken is gebruik gemaakt van de Handreiking voor het Ondersteuningsplan (zomer 2013) van de Vereniging Platform Samenwerkingsverbanden Voortgezet Onderwijs. Met de invoering van de wet passend onderwijs gaan ook de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs opereren; tegelijkertijd wordt ook een aantal nieuwe regels betreffende de ondersteuning aan leerlingen ingevoerd. Dat heeft tot gevolg dat in dit eerste ondersteuningsplan ook veel informatie opgenomen is over al die nieuwe aspecten. Daarmee krijgt het ook een informerende functie over passend onderwijs en is het dus meer dan uitsluitend een planningsdocument. Vandaar dat deze leeswijzer is toegevoegd. Deze geeft in hoofdlijnen een overzicht van de hoofdstukken van dit ondersteuningsplan. Deze leeswijzer krijgt dan tevens de functie van samenvatting. In hoofdstuk 1 staat de visie van het samenwerkingsverband centraal. Daarin wordt het belang van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de samenwerkende besturen en scholen benadrukt om te komen tot een passende plaats voor alle leerlingen in het onderwijs. Erkend wordt dat het onderwijs het niet alleen kan en de steun nodig heeft van instellingen voor jeugdhulp en de gemeenten. Als het gaat om ondersteuning, dan gaat de voorkeur nadrukkelijk uit naar passend voor de leerling, uitvoerbaar voor de school en zo mogelijk thuisnabij. Verder zijn continuïteit, kwaliteit, resultaatgericht werken en verbinding belangrijke sleutelbegrippen. Samenwerking moet georganiseerd worden. In hoofdstuk 2 wordt geschetst op welke wijze het samenwerkingsverband dat gaat doen. Gekozen wordt voor een zo licht mogelijke vorm van organisatie met korte lijnen en directe contacten. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het bestuur van het samenwerkingsverband is samengesteld, hoe zij samenwerken, besluiten nemen en de kwaliteit bewaken. Er wordt gewerkt volgens het bestuur-directiemodel, waarbij men een grote verantwoordelijkheid neerlegt bij de directeur. De uitvoering van werkzaamheden en de verhouding tussen bestuur en directeur wordt beschreven in een Toezichtskader. Om een sterker beeld te krijgen van de regio wordt in hoofdstuk 3 een overzicht gegeven van de belangrijkste kwantitatieve gegevens. In het bijzonder zoomen we daarbij in op de kengetallen die verzameld zijn over leerlingen met ondersteuningsvragen. We stellen vast dat momenteel bijna 1 op de 5 leerlingen geïndiceerd zijn voor extra ondersteuning. Vastgesteld wordt dat passend onderwijs in de komende jaren vraagt om een systeem van monitoring van leerlingstromen en de effecten van de inzet van ondersteuning. Eén van de kernvragen bij de inrichting van passend onderwijs is de vraag naar de bijdrage die iedere school kan leveren om passend onderwijs waar te maken. In hoofdstuk 4 wordt de basisondersteuning beschreven. Dat gebeurt zo concreet mogelijk aan hand van de concrete verwachtingen van wat er in de school en in de klas gebeurt. Als het dan niet lukt binnen de school met een leerling, kan beroep gedaan worden op de extra ondersteuning. In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden van extra ondersteuning uitgebreid beschreven. Wanneer de basisondersteuning niet voldoende is moet een beroep gedaan worden op de extra ondersteuning. In hoofdstuk 5 wordt de toeleiding naar die extra ondersteuning beschreven. Wat moet er binnen de eigen school gebeuren, hoe worden de ouders geïnformeerd en wat is precies de ondersteuningsbehoefte. Het samenwerkingsverband heeft twee Permanente Commissies Leerlingenzorg ingericht die beslissingen kunnen nemen voor de inzet van extra steun en over de toeleiding naar het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. De wet passend onderwijs bepaalt dat voor leerlingen die gebruik maken van extra ondersteuning, er een ontwikkelingsperspectief moet zijn. Wanneer het binnen het regulier onderwijs echt niet meer lukt en daar alles gedaan is kan een leerling toegeleid worden naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Voor deelname daaraan is een toelaatbaarheidsverklaring noodzakelijk. Het samenwerkingsverband kan een dergelijke verklaring verstrekken. Voor alles geldt dat een intensieve vorm van samenwerking met ouders gewenst en noodzakelijk is. Ook wordt aangegeven welke wegen er bewandeld moeten worden wanneer er sprake is van een conflict tussen ouders en school.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
5
In hoofdstuk 6 wordt aandacht gegeven aan de positie van leerwegondersteunend onderwijs (voortaan: LWOO) en praktijkonderwijs (voortaan: PrO). Met deze twee vormen van onderwijs worden binnen de regio al veel leerlingen met ondersteuningsbehoefte opgevangen. Er zijn plannen om deze vormen van onderwijs meer en meer te integreren in het beleid van passend onderwijs en de taakstelling van de Regionale Verwijzingscommissie (RVC) over te dragen aan het samenwerkingsverband. Het is van belang om kennis te nemen van deze ontwikkelingen en tegelijkertijd ook te werken aan een versterking van het profiel van het LWOO en het PrO in de regio. De belangrijkste partners voor het onderwijs zijn de ouders. In hoofdstuk 7 staat de positie van ouders centraal. In de wet- en regelgeving zijn veel procedures opgenomen over de communicatie met ouders. Ook kennen we al een aantal commissies voor arbitrage en geschil. De scholen van dit samenwerkingsverband willen alle energie steken in een goede dialoog en communicatie tussen ouders en school. Met wederzijds respect voor ieders standpunt en een grote betrokkenheid bij de schoolloopbaan van de leerling moet het lukken om binnenschools te komen tot goede oplossingen. Voor de meer complexe problemen van jongeren wordt benadrukt dat onderwijs het ‘niet alleen kan’. In een aantal gevallen is de problematiek van jongeren zo complex dat samenwerking met instellingen voor jeugdhulp en de gemeenten een noodzaak is. In hoofdstuk 8 wordt een beschrijving gegeven van de visie op integrale samenwerking met die partners. Een en ander loopt uiteraard parallel met de transitie van de jeugdzorg. Het voordeel van een goede samenwerking met deze partners is uiteraard ook dat de kwaliteit van ondersteuning en het aanbod aan voorzieningen alleen maar wordt vergroot en dat de afstemming wordt verbeterd. In hoofdstuk 9 wordt het belang van kwaliteitszorg benadrukt. Bij de beschrijving hiervan wordt nauw aangesloten bij het toezichtskader van de inspectie van het onderwijs. Het samenwerkingsverband kiest ook voor een uitgebreid monitoringsysteem om de leerlingstromen te volgen en op basis daarvan conclusies te formuleren. Ook is het gericht op het vaststellen van resultaten van de basis- en de extra ondersteuning. Via dialoog en goede communicatie met belanghebbenden zorgt het samenwerkingsverband voor horizontale verantwoording aan ouders, leerlingen en scholen. Dit alles met als doel een optimale implementatie van alle facetten van passend onderwijs. Duidelijk is dat het samenwerkingsverband in de toekomst te maken krijgt met een groot aantal verschillende partners. Vandaar dat in hoofdstuk 10 wordt ingegaan op het belang van communicatie. Dit hoofdstuk zal de basis vormen om te komen tot een uitgebreid communicatieplan. Hoofdstuk 11 gaat tot slot in op de financiën van het samenwerkingsverband. Ook in dit kader hebben we te maken met veel wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten en de programma’s beschreven welke ten grondslag liggen aan de begroting.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
6
Hoofdstuk 1 Missie, uitgangspunten, visie en ambitie 1.1 Vooraf In dit eerste hoofdstuk van het ondersteuningsplan wordt een schets gegeven van de uitgangspunten, de visie, de doelstellingen en de ambitie van het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid Utrecht (regio 26-05). De inhoud van dit hoofdstuk komt natuurlijk niet uit de lucht vallen en in de afgelopen jaren is er veel gesproken en geschreven over de koers van het nieuwe samenwerkingsverband passend onderwijs. Ook komen we met de invoering van de wet passend onderwijs per 1 augustus 2014 te staan voor nieuwe opgaven en taakstellingen. In ieder geval krijgt de samenwerking tussen het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs een wettelijke basis en wordt ook aan de samenwerking tussen het onderwijs en de gemeenten en instellingen voor jeugdhulp een wettelijke basis gegeven. Daarmee kan de expertise binnen het samenwerkingsverband toenemen. Bij de samenstelling van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van o.a. de volgende koersbepalende notities: Akte van statutenwijziging (juli 2013), de Hoofdlijnennotitie Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Utrecht-Zuid i.o. (januari 2013), de notitie Uitgangspunten Passend Onderwijs (maart 2011) en het Toezichtskader Stichting Samenwerkingsverband VO Zuid-Utrecht (december 2013). 1.2
De Wet Passend Onderwijs
In artikel 17a, lid 2 wordt de volgende doelstelling voor het werk in een samenwerkingsverband omschreven: het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. In feite geeft de wetgever hier een vrij algemene doelstelling weer voor het onderwijs. Waren eerdere doelomschrijvingen veelal gericht op leerlingen met ondersteuningsvragen, in de meest recente omschrijving gaat het om een ononderbroken ontwikkelingsproces voor alle leerlingen. Dat betekent in feite dat van passend onderwijs alle leerlingen van een school profiteren. Ten aanzien van leerlingen die om extra ondersteuning vragen wordt een verbijzondering gemaakt. Tot slot is het van belang dat in de doelformulering de overheid de samenhang tussen voorzieningen onderstreept en dat dat zij spreekt over voorzieningen zowel binnen als tussen de scholen. Nauw in aansluiting op deze doelstelling geldt dat vanaf 1 augustus 2014 de besturen ook verantwoordelijk zijn voor de invoering van de zorgplicht. Deze verplichting houdt in dat de verantwoordelijkheid voor de schoolloopbaan van de jongeren geen vrijblijvende aangelegenheid meer is. Zowel bij de aanvang van de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs als tijdens het verloop ervan moet een school, wanneer zij de ondersteuning voor een leerling niet meer kan verlenen, dat onderbouwen en in de richting van ouders aangeven welke school beter in staat is het onderwijs en de ondersteuning te 1 verlenen. Verder gaat de wetgever ervan uit dat de kracht van de samenwerking tussen de scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs wordt versterkt en dat er zorg gedragen wordt voor een dekkend netwerk, zodat alle leerlingen passend onderwijs kunnen ontvangen.
1
Overal waar in deze tekst gesproken wordt van ouders wordt bedoeld ouders / verzorgers. In verband met de leesbaarheid wordt gekozen voor het gebruik van het woord ‘ouders’.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
7
Beseft wordt dat het onderwijs deze doelstellingen niet alleen zelf kan waar maken. Samenwerking met gemeenten en instellingen voor jeugdhulp is daarbij van essentieel belang. Om de afstemming tussen het onderwijs, de gemeente(n) en de jeugdhulp te verbeteren is een verplicht op overeenstemming gericht overleg in de wet opgenomen. 1.3
Missie, doelstellingen en uitgangspunten van het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid Utrecht
1.3.1 De missie Alle jongeren in de regio van dit samenwerkingsverband krijgen na het basisonderwijs het voortgezet onderwijs dat bij hen past. Dit onderwijs is op een gewenst niveau en met een optimaal eindresultaat. De wet passend onderwijs dwingt samenwerkingsverbanden de samenwerking tussen het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs juridisch vast te leggen. In de statuten van de nieuwe stichting van het samenwerkingsverband worden in aansluiting op de wet de volgende doelstellingen geformuleerd: a. het realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen; b. het realiseren dat zoveel mogelijk van de in de regio woonachtige leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken; c. een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs te krijgen voor in de regio woonachtige leerlingen die extra ondersteuning behoeven. 1.3.2 De uitgangspunten In de stichtingsakte sluit het bestuur direct aan op de doelstelling van de overheid maar ze geeft hieronder een nadere uitwerking in een aantal uitgangspunten: 1.
Het bestuur van het samenwerkingsverband is ervoor verantwoordelijk dat alle jongeren in de regio, na het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs krijgen dat bij hen past. Dit onderwijs is op een gewenst niveau en met een optimaal eindresultaat.
2.
Het bestuur van het samenwerkingsverband hanteert deze volgorde in de kenmerken van het onderwijsaanbod in onze regio: a. passend voor de leerling; b. uitvoerbaar voor de school; c. zo mogelijk thuisnabij.
3.
De school is om te leren. Het gedrag van leerlingen met ondersteuningsvragen op het regulier onderwijs mag de leerprestaties van de andere leerlingen zo min mogelijk negatief beïnvloeden en ook mag het de veiligheid van leerlingen en personeel niet in gevaar brengen. Met deze uitgangspunten streeft het samenwerkingsverband naar plaatsing van zoveel mogelijk leerlingen in het reguliere onderwijs. Voor leerlingen met extra ondersteuning geldt dat er een ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld. School, ouders en eventueel de leerling zijn betrokken bij de opstelling van dit perspectief. Verplicht onderdeel daarvan is de bepaling van het uitstroomniveau. Dat niveau is passend bij de mogelijkheden van de leerling én van de school. De wet passend onderwijs geeft dat er tenminste één maal per jaar een evaluatiegesprek met de ouders plaatsvindt en indien gewenst wordt het ontwikkelingsperspectief dan bijgesteld.
4.
De basisondersteuning per schoolsoort heeft op de scholen van ons samenwerkingsverband een vergelijkbare kwaliteit en is omschreven in het schoolondersteuningsprofiel. Dat profiel is door het bestuur van de school vastgesteld. Uiteraard bestaan er verschillende accenten en invullingen, welke aansluiten op het eigen ontwikkelingsproces van de school. Een goed werkende interne ondersteuningsstructuur, een zorg- en adviesteam en structurele afspraken met instellingen voor jeugdhulp maken in ieder geval deel uit van het schoolondersteuningsprofiel.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
8
5.
In het schoolondersteuningsprofiel wordt ook de aard en omvang van extra ondersteuning beschreven die kan worden aangeboden. Het gaat dan om ondersteuning die boven op de basisondersteuning gegeven wordt. Dat wordt uitgedrukt in meer tijd, inzet van materialen en expertise, aanpassingen in de schoolomgeving en inzet door instellingen voor jeugdhulp. .Het bestuur van het samenwerkingsverband is er verantwoordelijk voor dat de schoolondersteuningsprofielen samen, een zoveel mogelijk dekkend aanbod vormen
6.
Om het dekkend aanbod te kunnen realiseren zijn er ook voorzieningen en arrangementen mogelijk en wel voor de volgende leerlingen: a. leerlingen die voor de Reboundvoorziening Doorstart in aanmerking komen; b. leerlingen met meervoudige problematiek, op locatie De Linie; c. leerlingen met ondersteuningsvragen die liggen op het terrein van cluster 3 of cluster 4 problematiek.
7.
Het bestuur van het samenwerkingsverband maakt afspraken voor de extra ondersteuning van leerlingen of de toeleiding naar gespecialiseerde scholen buiten de regio voor leerlingen met leerlingkenmerken cluster 1 en 2.
8.
Het bestuur van het samenwerkingsverband zorgt ervoor dat het ondersteuningsaanbod en de (ortho)pedagogische expertise van de scholen in stand wordt gehouden. Hiervoor reguleert het samenwerkingsverband de leerlingstromen om te komen tot een evenwichtige spreiding.
9.
Het bestuur is mede verantwoordelijk voor een dekkende structuur van ondersteuning in de regio. Daartoe voert zij overleg met de gemeente(n) in het kader van het op overeenstemming gerichte overleg. Ook bevordert zij een goede samenwerking met instellingen voor jeugdhulp en veiligheid in de regio.
1.3.3 Visie en ambities In het Toezichtskader voor het samenwerkingsverband wordt als ambitie van het samenwerkingsverband aangegeven dat alle jongeren in de regio, na het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs krijgen dat bij hen past. Dit onderwijs is op een gewenst niveau en met een optimaal eindresultaat (passend bij de mogelijkheden van de leerling) De schoolbesturen en het samenwerkingsverband hanteren daartoe een (onderwijs)aanbod in de regio dat passend is voor de leerling, uitvoerbaar is voor de school en zo thuisnabij mogelijk is. De scholen realiseren, conform de afspraken in het samenwerkingsverband, een basisondersteuning en leggen deze vast in het schoolondersteuningsprofiel. Dat wil zeggen dat in principe voor alle leerlingen die zijn ingeschreven op de school geldt dat de school de verantwoordelijkheid heeft deze leerlingen toe te leiden naar de eindstreep. Wanneer tijdens de loopbaan van de leerling er ondersteuningsvragen komen heeft iedere school de verplichting daar conform de afspraken in het samenwerkingsverband naar te handelen. Indien blijkt dat de ondersteuningsvraag van de leerling te complex is en de mogelijkheden van de school overstijgt dan wordt gehandeld conform het principe van de zorgplicht en wordt op zoek gegaan naar een adequate oplossing. Tijdens het gehele traject kan de school rekenen op de nodige ondersteuning welke door of via het samenwerkingsverband kan worden aangereikt. Tegelijkertijd is het de ambitie van alle scholen in het samenwerkingsverband om de ondersteuningsmogelijkheden aan leerlingen op peil te houden. Tevens wil het samenwerkingsverband dat in een periode van 5 jaar alle leraren en onderwijsondersteuners handelingsgericht werken. Extra onderwijsondersteuning is alle ondersteuning welke de preventieve en licht curatieve interventies van de lichte ondersteuning, die in de basisondersteuning wordt geboden, overstijgen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
9
Het is de ambitie van het samenwerkingsverband dat de ondersteuningsmogelijkheden in het regulier voortgezet onderwijs worden uitgebreid en dat meer leerlingen van de voormalige VSO doelgroep kunnen deelnemen aan dit onderwijs. Om dit te kunnen realiseren moeten we verder werken aan het versterken van de basisondersteuning 2 binnen de scholen voor regulier voortgezet onderwijs en moeten er speciale arrangementen worden ingericht. Het samenwerkingsverband zal met extra ondersteuning, middelen en expertise van het voortgezet speciaal onderwijs en de instellingen voor jeugdhulp meer leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, voortkomend uit gedragsproblematiek in het autistisch spectrum, passend onderwijs in de reguliere locaties te kunnen bieden. In hoofdstuk 4 De inrichting van het Passend Onderwijs wordt concreter ingegaan op de huidige werkwijze en op de ambities van het samenwerkingsverband. 1.4.
Samenwerken en verbinding als de kracht van het samenwerkingsverband
Om bovenstaande doelstellingen en ambities te realiseren worden er hoge eisen gesteld aan de kwaliteit van het samenwerken en het belang van een goede verbinding tussen de scholen, de instellingen 3 voor jeugdhulp en de gemeente(n). De opdracht om zorg te dragen voor onderwijs op maat en voor iedere leerling een passende onderwijsplaats is zo groot dat samenwerking noodzakelijk is. 1.4.1 Gezamenlijke verantwoordelijkheid Voor de besturen is het een opgave om vorm te geven aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de schoolloopbaan van de leerling en daarmee aan de zorgplicht. Gezien de inrichting van de wet- en regelgeving, ontstaat er een bijzondere relatie tussen het samenwerkingsverband en de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs en voor de scholen voor vmbo welke ook leerwegondersteunend onderwijs verzorgen. Immers wanneer er sprake is van een groei van het aantal leerlingen op die scholen, boven vastgestelde normaantallen, heeft dit tegelijk financiële consequenties voor de samenwerkende schoolbesturen. Werken aan de kwaliteit van de basisondersteuning, het zo vroeg mogelijk onderkennen van problemen en het goed monitoren van de leerlingstromen zijn instrumenten die in de komende jaren toegepast moeten worden. Zo worden er door het ministerie OCW zogenaamde kijkglazen ontwikkeld, waarmee leerlingstromen in kaart gebracht worden. Regionaal wordt de inzet van digitale instrumenten voor bijvoorbeeld de toeleiding naar de extra steun uitgebreid. 1.4.2 Continuïteit Om de continuïteit in het onderwijsaanbod te bewaken heeft het samenwerkingsverband structurele contacten met: het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Primair Onderwijs 2605; de besturen en scholen voor leerlingen in cluster 1 en 2;
2
Het begrip arrangementen wordt op diverse manieren gebruikt. We spreken van een onderwijsarrangement wanneer er binnenschools specifieke en aanvullende maatregelen worden genomen. We spreken van een onderwijs-zorgarrangement, wanneer er bij de uitvoering van het arrangement structurele afspraken zijn gemaakt tussen het onderwijs en een instelling voor jeugdhulp. 3 Vertrekpunt voor de samenwerking tussen het onderwijs, de instellingen voor jeugdhulp en de gemeenten is het gedachtegoed van integraal werken. We laten ons daarbij leiden door de resultaten van de kennispraktijknetwerken onderwijs en jeugdhulp. Bij integraal werken betekent dat: 1. in dialoog met opvoeders en kinderen onderwijs en jeugdhulp vorm moeten geven aan gezamenlijke overlegmomenten met ouders en leerlingen; er wordt in principe mét jeugdigen en opvoeders gesproken i.p.v. óver 2. vanuit een integrale analyse en aanpak het handelingsplan van de jeugdige en het gezin is richtinggevend, de school en de jeugdhulp zijn daarop en op elkaar afgestemd en met elkaar verbonden. Er is gezamenlijk bepaald welke stappen gezet moeten worden om het doel te bereiken. 3. handelingsgericht, transparant en cyclisch werken met onderlinge afstemming en afspraken over regievoering. 4. met goed toegeruste professionals met adequate kennis zicht op de veiligheid van jongeren en het kunnen inzetten van effectieve interventies.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
10
-
het middelbaar beroepsonderwijs.
Bij deze contacten gaat het vooral om het maken van afspraken over de doorstroom van leerlingen en de overdracht van informatie. Bijzondere aandacht wordt gegeven aan leerlingen waarbij sprake is van extra ondersteuning. Een belangrijk kenmerk van de samenwerking met instellingen voor jeugdhulp is een integrale en interdisciplinaire benadering, waarbij rekening wordt gehouden met ieders verantwoordelijkheid. Meer nog dan voorheen zijn we daarbij gericht op een effectieve inzet van expertise, kwaliteit en op het bereiken van resultaten Met de besturen en scholen voor cluster 1 en 2 worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de expertise van die scholen na 1 augustus 2014 ingezet wordt in de vorm van een concreet ondersteuningsaanbod aan de scholen. Ook voor de leerlingen met een rugzak voor die clusters geldt dat deze wordt afgeschaft. De school waar die leerlingen staan ingeschreven krijgt vervolgens de taak om een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen passend bij de onderwijsbehoefte van de school. De afgelopen jaren is al veel ervaring opgedaan met de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp in verband met de versterking van de zorgstructuur en de begeleiding van jeugdigen. In het kader van de zorgstructuur kennen we allerlei momenten van overleg (zorgteams, zorg- en adviesteams) en convenanten. De ervaringen in de afgelopen jaren hebben geleerd dat een uitgesproken visie en ambitie fundamenteel is om tot resultaatgerichte samenwerking te komen. Gevolg van die visie is dat een bundeling van expertise noodzakelijk is omdat we het niet meer alleen kunnen. De problemen van jeugdigen zijn vaak zo complex en ingewikkeld dat een meervoudige en integrale benadering noodzakelijk is. Daarnaast is het voor de burger, door de specialisatie en differentiatie en de daaraan gekoppelde functionarissen, steeds moeilijker geworden om door de bomen het bos nog te zien. In hoofdstuk 9 wordt aangegeven op welke wijze het op overeenstemming gerichte overleg met de gemeenten vorm krijgt en welke inhoudelijke onderwerpen daarbij aan de orde zijn om de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp te versterken en het aantal thuiszitters terug te dringen. Ook wordt aangegeven hoe we willen omgaan met mogelijke gevolgen van de invoering van passend onderwijs voor de onderwijshuisvesting en het leerlingvervoer. 1.5.
Samenvatting naar inzet en resultaat
Voor het samenwerkingsverband betekent de realisering van deze visie dat er gewerkt moet worden aan het behalen van de volgende resultaten: -‐ Alle scholen voldoen aan de afspraken die in het samenwerkingsverband zijn gemaakt over de basisondersteuning en deze basisondersteuning is per schoolsoort vergelijkbaar van kwaliteit. -‐ De ondersteuningsmogelijkheden in het regulier voortgezet onderwijs worden uitgebreid zodat zoveel mogelijk leerlingen aan dit onderwijs kunnen deelnemen. -‐ De competenties van leraren in het vroegtijdig signaleren van ondersteuningsbehoeften, het handelingsgericht werken, het omgaan met verschillen en de vertaling daarvan naar didactisch en pedagogisch handelen is toegenomen. -‐ De scholen zijn tevreden over alle activiteiten welke het samenwerkingsverband onderneemt en aanbiedt. -‐ Ouders ervaren dat op adequate, snelle en zorgvuldige wijze een passend aanbod beschikbaar is voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften. -‐ Het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs beweegt zich in de categorie licht dalend/stabiel. -‐ Er zijn geen thuiszitters. -‐ De prestatie indicatoren zijn gelijk aan de prestatie indicatoren die in het waarderingskader van het toezichtkader van de Onderwijsinspectie worden genoemd. In het toezichtskader van de inspectie worden de volgende zes resultaten aangeven van het samenwerkingsverband. Samen met de voorgaande, door het samenwerkingsverband zelf aangegeven resultaten, geeft dit een duidelijk perspectief voor de activiteiten in de komende jaren.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
11
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Het samenwerkingsverband realiseert passende ondersteuningsvoorzieningen voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Het samenwerkingsverband realiseert de toewijzing van de extra ondersteuning en de plaatsing van de leerling tijdig en effectief. Het samenwerkingsverband zet zijn middelen doelmatig in. Het samenwerkingsverband realiseert de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten die het voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften heeft opgesteld. Binnen het samenwerkingsverband is geen sprake van schoolverzuim door leerlingen vanwege het ontbreken van de benodigde extra ondersteuning schoolverzuim door leerlingen die (mogelijk) extra ondersteuning nodig hebben. Het samenwerkingsverband stemt goed af met jeugdzorg en WMO-zorg.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
12
Hoofdstuk 2 De organisatie van het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid Utrecht 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk geven wij een schets van de organisatie en werkwijze van het samenwerkingsverband. Ingegaan wordt op de rechtsvorm van het samenwerkingsverband, de deelnemende bevoegde 4 gezagen en scholen en de werkwijze die wordt gevolgd . Naast de statuten is voor de organisatie van het samenwerkingsverband ook het toezichtskader van groot belang. Dat toezichtskader sluit aan op de keuze voor het ‘bestuur/directiemodel’. In een aantal 5 gevallen vult het toezichtskader de statuten aan en concretiseert het een aantal werkwijzen. 2.2
Bestuursvorm en bestuursmodel
Op 1 oktober 2013 passeerde de Akte van Statutenwijziging de notaris en als nieuwe naam is vastgelegd: Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht, gevestigd te Nieuwegein. De stichting is opgericht door de besturen met een vestiging in de regio 26-05 evenals door de schoolbesturen die krachtens opting-in aan het samenwerkingsverband deelnemen. In een apart te sluiten aansluitingsovereenkomst zijn de onderlinge rechten en plichten vastgelegd. Om de volgende redenen heeft het bestuur gekozen voor deze rechtsvorm: -‐ het aantal deelnemende schoolbesturen is overzichtelijk en ‘past aan één bestuurstafel’; -‐ er is binnen de stichtingsvorm sprake van een hoge mate van gelijkwaardigheid; -‐ het stichtingsmodel is minder ‘hiërarchisch’ dan het bestuursmodel van de vereniging; -‐ het stichtingsmodel functioneerde naar tevredenheid in de rechtsvoorganger het voormalig SWV LZVO Zuid-Utrecht. Het accent binnen dit samenwerkingsverband wordt gelegd op een zich ontwikkelende netwerkstructuur. Onderlinge verbondenheid, samenwerking en afstemming zijn belangrijke sleutelbegrippen in dit samenwerkingsverband. Vandaar dat zij een voorstander is van korte lijnen en directe contacten. Beseft wordt dat de komende jaren nog veel in ontwikkeling is en dat een aantal zaken nog verder ingericht moeten worden. De ervaringen met het proces van ontwikkeling van de visie en de keuze voor het bestuursmodel geeft aan dat er voldoende garanties zijn voor een sterke basis van samenwerken en communicatie. De Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht kent als bestuursmodel het zogenaamde ‘bestuur/directiemodel’. Dit model voldoet aan de wettelijke eisen van scheiding van de functies van bestuur en intern toezicht doordat het bestuur van het samenwerkingsverband - belast met het besturen van de stichting - de rol van intern toezichthouder op zich neemt en bestuurlijke taken en bevoegdheden aan de directeur van het samenwerkingsverband mandateert. Het bestuur van het samenwerkingsverband ziet toe op de uitvoering van die taken en de uitoefening van die bevoegdheden. Met behulp van een Toezichtkader wordt omschreven waarop toezicht wordt gehouden. Overwegingen om te kiezen voor dit model zijn o.a. de volgende geweest: -‐ het bestuur/directie model ligt het dichtst bij het huidige bestuursmodel en is daarmee herkenbaar voor iedereen; -‐ het huidige bestuursmodel heeft naar tevredenheid en goed gefunctioneerd;
4
In dit hoofdstuk is de tekst van de statutenwijziging gebruikt in de vorm van een samenvatting. Dat betekent dat aan de tekst in dit hoofdstuk geen juridische consequenties verbonden mogen worden. 5 Het eerste hoofdstuk van het Toezichtskader bepaalt welke resultaten voor welke doelgroep, met welke baten verwezenlijkt dienen te worden. In het tweede hoofdstuk worden de bevoegdheidskaders die voor de directeur gelden bij het realiseren van die beoogde resultaten van het samenwerkingsverband vastgelegd. Het derde hoofdstuk beschrijft de interne werkwijze van het bestuur. Het vierde hoofdstuk tenslotte beschrijft op welke manier bestuur en directeur samenwerken.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
13
-‐
het samenwerkingsverband krijgt nieuwe taken en opdrachten en er vindt ook een uitbreiding plaats met een aantal schoolbesturen voor voortgezet speciaal onderwijs. Gezien die uitbreiding is er ook gekozen voor continuering van bestaande werkwijzen; het bestuur/directiemodel biedt mogelijkheden om zowel als bestuur eindverantwoordelijkheid te dragen als betrokkenheid te houden op het beleid als eigenaren van het samenwerkingsverband; de scheiding van bestuur en toezicht krijgt gestalte doordat de uitvoerende bestuursbevoegd6 heden worden gemandateerd aan de directeur via een apart op te stellen managementstatuut ; alle schoolbesturen hebben een gelijke en gelijkwaardige positie, waarbij ieder bestuurslid ook belast is met een toezichthoudende rol.
-‐ -‐ -‐
Het bestuur/directiemodel voldoet aan de wettelijke eisen van scheiding van de functies van bestuur en intern toezicht doordat het bestuur de rol van intern toezichthouder op zich neemt. Nadat het samenwerkingsverband enkele jaren heeft gefunctioneerd is het wel van belang om dan te evalueren of het gekozen bestuursmodel ook voor de lange termijn het gewenste bestuursmodel is. In de meerjarenplanning wordt daarom een evaluatie van de bestuurlijke inrichting opgenomen Samenvattend wordt vastgesteld dat het bestuur van het samenwerkingsverband zijn taken uitoefent op basis van een toezichthoudend bestuursconcept en het fungeert daarmee als intern toezichthouder. In dat kader ziet het bestuur toe op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden welke door het bestuur aan de directeur zijn gemandateerd. Met behulp van een toezichtkader, volgens de principes van Policy Governance, wordt omschreven waarop toezicht wordt gehouden. Op verzoek van de directeur kan een bestuurslid als sparringpartner fungeren 2.3.
Werkwijze conform stichtingsakte
De stichting bereikt haar doel, zoals geformuleerd in hoofdstuk 1, onder meer door: a.
i.
gezamenlijke besluitvorming over de wijze van verdelen en toewijzen van de ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen; het vaststellen van een ondersteuningsplan, een jaarlijkse begroting en (financieel) jaarverslag; het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het voortgezet speciaal onderwijs op verzoek van het bevoegd gezag van een school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven; het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven; het in standhouden van een permanente commissie leerlingenzorg; het inrichten en in standhouden van een directeurenoverleg zoals nader genoemd in artikel 10 van deze statuten; het bevorderen van de deskundigheidsuitwisseling binnen het samenwerkingsverband en het adviseren van de aangeslotenen inzake de deskundigheidsbevordering van onderwijspersoneel in relatie tot het doel van de stichting; het bevorderen van de samenwerking tussen bevoegde gezagen in en buiten de regio, alsmede de samenwerking met andere organisaties die werkzaam zijn ten behoeve van onderwijs in de meest brede zin van het woord; het doen van andere activiteiten die aan het doel van de stichting dienstbaar kunnen zijn.
2.4
Deelnemende bevoegde gezagen
b. c. d. e. f. g. h.
Aangesloten kunnen slechts zijn het bevoegd gezag van de scholen die in de regio gevestigd zijn dan wel het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs vormen, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband doch die wensen deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband. De in de door de overheid vastgestelde regio functionerende bevoegde gezagen van scholen voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs: 1. de stichting: Stichting Open Oecumenische School voor Voortgezet Onderwijs Houten, gevestigd te 3995 DE Houten, De Slinger 48, postadres: Postbus 224, 3990 GA Houten;
6
Het managementstatuut is opgenomen als bijlage.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
14
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
de stichting: De Willibrord Stichting voor rk, pc en interconfessioneel (rk/pc) Voortgezet Onderwijs voor Utrecht en omstreken, gevestigd te 3563 AW Utrecht, Kaap Hoorndreef 66, postadres: Postbus 9419, 3506 GK Utrecht; de stichting: Stichting samenwerkend Voortgezet Onderwijs Houten/Nieuwegein, gevestigd te 3995 DE Houten, De Slinger 48, postadres: Postbus 224, 3990 GA Houten; de stichting: Stichting Anna van Rijn College, gevestigd te 3435 XA Nieuwegein, Albatros 1, postadres: Postbus 203, 3430 AE Nieuwegein; de stichting: Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs Nieuwegein Ysselstein en omstreken, gevestigd te 3432 NA Nieuwegein, Vreeswijksestraatweg 6A, postadres; Postbus 128, 3430 AC Nieuwegein; de stichting: Stichting Lek en IJssel, gevestigd te 3401 MX IJsselstein, Lorentzlaan 4, postadres: Postbus 377, 3400 AJ IJsselstein; de stichting: Stichting Wellant, gevestigd te 3992 XH Houten, Randhoeve 2, postadres: Postbus 177, 3990 DD Houten; de stichting: Stichting Speciaal Onderwijs Midden Nederland, gevestigd te 3723 MB Bilthoven, Prof. Bronckhorstlaan 22.
Hierna volgt het overzicht van de bevoegde gezagen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die gebruik wensen te maken van de zogenaamde opting-in regeling. De betreffende scholen of locaties van deze bevoegde gezagen bevinden zich buiten de regio van het samenwerkingsverband. Zij geven wel onderwijs aan leerlingen die woonachtig zijn in de regio en hebben aangegeven bestuurlijke medeverantwoordelijkheid te dragen voor het samenwerkingsverband. Die deelname wordt bekrachtigd door een aansluitingsovereenkomst te ondertekenen. Het betreft de volgende bevoegde gezagen: 1. de stichting: Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht, gevestigd te 3563 AT Utrecht, Kaap Hoorndreef 36, postadres: Postbus 9315, 3506 GH Utrecht; 2. de stichting: Stichting Protestants Christelijk Onderwijs te Utrecht, gevestigd te 3563 AW Utrecht, Kaap Hoorndreef 66, postadres: Postbus 9419, 3506 GK Utrecht;; 3. de stichting: Stichting De Kleine Prins, gevestigd te 3742 CD Baarn, Schoolstraat 53, postadres: Postbus 77, 3740 AB Baarn; 4. de stichting: Stichting Beukenrode-Onderwijs van Interconfessioneel speciaal onderwijs, gevestigd te 3941 ZP Doorn, Beukenrodelaan 2, postadres: Postbus 17, 3940 AA Doorn; 5. de stichting: Stichting De Pels, gevestigd te 3552 EZ Utrecht, Laan van Chartoise 160, postadres: postbus 12025, 3501 AA Utrecht; 6. de stichting: Stichting Onderwijsgroep Amersfoort, gevestigd te 3828 LJ Amersfoort, De Brand 20, postbus 1771, 3800 BT Amersfoort; 7. de Laserberg 2.5
Samenstelling van het Bestuur
Het bestuur is op de volgende wijze samengesteld: 1. De stichting kent een bestuur welke de stichting bestuurt en een directeur, die belast is met door het bestuur gemandateerde bevoegdheden. 2. Het bestuur bestaat uit maximaal tien personen, uit te breiden met de te benoemen onafhankelijk voorzitter. De onafhankelijk voorzitter maakt geen onderdeel uit van het statutaire bestuur. 3. De bestuurders worden benoemd door het bestuur. 4. Tot bestuursleden kunnen slechts worden benoemd personen die bij de aangeslotenen de functie bestuur dan wel een gemandateerde bestuursfunctie vervullen. De betreffende aangeslotene(n) draagt (dragen) de persoon hiertoe krachtens bindende voordracht voor aan het bestuur. Het bestuur is gehouden deze voordracht over te nemen. 5. Samenstelling is als volgt geregeld: a. Van iedere aangeslotene met (een) reguliere scho(o)l(en) in de regio (verplicht aangeslotenen) wordt één persoon afgevaardigd in het bestuur. Deze persoon kan, indien hij bestuurlijke verantwoordelijkheid voor meerdere van deze aangeslotenen kent, binnen het bestuur van het samenwerkingsverband gelijktijdig een andere aangeslotene bestuurlijk vertegenwoordigen. b. Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht en Stichting Protestants Christelijk Onderwijs te Utrecht (de aangeslotenen met een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 ZML als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar-
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
15
c.
d.
2.6
van de vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van het samenwerkingsverband, opting-in schoolbesturen) vaardigen tezamen één persoon af in het bestuur. Stichting De Kleine Prins (de aangeslotene met een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 LZ/LG/MG als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging is gelegen buiten het gebied van het samenwerkingsverband, opting-in schoolbestuur) vaardigt één persoon af in het bestuur. Stichting Speciaal Onderwijs Midden Nederland (verplicht aangeslotene met een cluster 4 school welke in de regio is gevestigd), Stichting Beukenrode-Onderwijs van Interconfessioneel speciaal onderwijs, stichting De Pels en Stichting Onderwijsgroep Amersfoort (de aangeslotenen met scholen voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 4 als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van het samenwerkingsverband, opting-in schoolbestuur) dienen zich door elkaar te laten vertegenwoordigen in het bestuur van de stichting middels afvaardiging van één persoon. Bevoegde gezagen met een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of cluster 4 als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestigingen zijn gelegen buiten de regio van het samenwerkingsverband (opting-in schoolbesturen) die zich na de onderhavige statutenwijziging aansluiten bij de stichting, laten zich in het bestuur vertegenwoordigen door de aangeslotenen van een gelijk cluster met vestigingen gelegen in de regio van het samenwerkingsverband.
Besluitvorming
Bij besluitvorming wordt gestreefd naar consensus (algemene stemmen). Indien de voorzitter vaststelt dat geen consensus wordt bereikt, dan wordt het betreffende voorstel op de agenda van de eerstvolgende bestuursvergadering geplaatst. Indien de voorzitter vaststelt dat wederom geen consensus wordt bereikt, wordt het besluit met consent genomen. Indien er geen sprake is van consent vindt er in diezelfde bestuursvergadering een stemming over het voorstel plaats. Ten aanzien van de stemverhouding geldt het volgende: a. ieder bestuurslid, dat is afgevaardigd door aangeslotenen met (een) reguliere scho(o)l(en) in de regio (verplicht aangeslotenen), als bedoeld in artikel 7 lid 5 sub a, heeft twee stemmen; indien een bestuurslid binnen het bestuur van het samenwerkingsverband ook (een) andere aangeslotene(n) met (een) scho(o)l(en) in de regio vertegenwoordigt, omdat het betreffende bestuurslid tevens bestuurlijke verantwoordelijkheid voor deze andere aangeslotene(n) draagt, brengt dat bestuurslid ook voor die andere aangeslotene(n) twee stemmen uit; b. het bestuurslid, dat is afgevaardigd door de aangeslotenen met een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 ZML als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en in artikel 7 lid 5 sub b heeft één stem; c. het bestuurslid, dat is afgevaardigd door de aangeslotene met een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 LZ/LG/MG als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en in artikel 7 lid 5 sub c heeft één stem; d. het bestuurslid dat is afgevaardigd door de aangeslotenen met een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 4 als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en in artikel 7 lid 5 sub d, heeft twee stemmen; e. voor bestuursleden die meer dan één stem kunnen uitbrengen, geldt dat zij deze stemmen gedifferentieerd kunnen uitbrengen. 2.7
Dagelijkse leiding
Het bestuur benoemt een directeur die leiding geeft aan de dagelijkse gang van zaken binnen het samenwerkingsverband en die is belast met de voorbereiding en uitvoering van het beleid en de activiteiten van het samenwerkingsverband en bevoegd alle daarvoor noodzakelijke handelingen te verrichten. De directeur geeft leiding aan het personeel dat is verbonden aan het samenwerkingsverband. Het bestuur mandateert het bestuur en beheer over het samenwerkingsverband aan na te melden directeur binnen in het managementstatuut nauwkeurig omschreven grenzen en voor zover het niet betreft bevoegdheden die in leden 13 en 14 van dit artikel zijn voorbehouden aan het bestuur.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
16
Het bestuur stelt voor de directeur een managementstatuut vast waarbinnen hij zijn taken en bevoegdheden dient uit te oefenen. Het bestuur verleent hierbij de directeur de volmacht om de stichting te vertegenwoordigen binnen de grenzen gesteld in het managementstatuut. De benoeming van de directeur geschiedt aan de hand van de door het bestuur vast te stellen selectieprocedure en profielschets. De profielschets bevat de kwaliteiten en deskundigheden waaraan een directeur dient te voldoen. 2.8
Directeurenoverleg
1. 2.
Het bestuur richt een directeurenoverleg in. In het directeurenoverleg nemen personen uit een schooldirectie van door de bevoegde gezagen in stand gehouden scholen plaats. De activiteiten van het directeurenoverleg zijn gericht op de ontwikkeling, voorbereiding en uitvoering van het inhoudelijke beleid van de stichting. In dat kader stelt de directeur van de stichting het voorstel van het ondersteuningsplan, de concept jaarlijkse begroting en de concept (meerjaren)begroting van de stichting op. Het directeurenoverleg brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan de directeur. Het directeurenoverleg fungeert tevens als een ontmoetingsplaats voor wederzijde informatieen gedachtenuitwisseling. De samenstelling, besluitvorming, activiteiten, taken en bevoegdheden, alsmede de werkwijze van het directeurenoverleg worden nader geregeld in een door het bestuur vast te stellen reglement.
3.
4. 5. 6.
2.9
Het ondersteuningsplan
Het samenwerkingsverband volgt ten aanzien van de inhoud van het ondersteuningsplan de Wet passend onderwijs en naar aanleiding hiervan ontworpen formats en handreikingen. Verder zijn de volgende afspraken van belang: a. het bestuur stelt ten minste éénmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan vast; b. de directeur stelt een voorstel voor het ondersteuningsplan op onder andere gebaseerd op de door de aangesloten scholen vastgestelde ondersteuningsprofielen; c. het bestuur neemt een voorgenomen besluit aangaande het voorstel en zendt het voorstel voor het ondersteuningsplan aan de burgemeester en wethouders van de gemeenten van de regio van het samenwerkingsverband en voert met hen een op overeenstemming gericht overleg. De betreffende burgemeesters en wethouders en het bestuur stellen hiertoe gezamenlijk een overlegprocedure vast welke procedure in ieder geval een geschillenregeling dient te bevatten; d. het bestuur overlegt over het voorstel voor het ondersteuningsplan met het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a lid 2 van de Wet op het primair onderwijs, waarvan de regio geheel of gedeeltelijk samenvalt mede regio van het onderhavige samenwerkingsverband; e. het bestuur zendt het voorstel voor het ondersteuningsplan tijdig ter instemming aan de ondersteuningsplanraad; f. het bestuur stelt, doch niet voordat instemming van de ondersteuningsplanraad is verkregen en niet voordat het gevoerde op overeenstemming gericht overleg en het samenwerkingsverband passend onderwijs primair onderwijs, heeft plaatsgevonden, het definitieve ondersteuningsplan vast. 2.10 Ondersteuningsplanraad De Wet Passend onderwijs schrijft voor dat een samenwerkingsverband de beschikking heeft over een ondersteuningsplanraad. Daarover gelden de volgende afspraken: a. het samenwerkingsverband stelt tevens een ondersteuningsplanraad in. Het bestuur stelt een reglement vast voor de ondersteuningsplanraad met inachtneming van de bepalingen van de Wet Medezeggenschap op Scholen; b. de ondersteuningsplanraad bestaat uit leden die worden afgevaardigd door de leden van de afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen en wel zodanig dat het aantal leden gekozen uit personeel onderscheidenlijk ouders/leerlingen elk de helft van het aantal leden van de ondersteuningsplanraad bedraagt;
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
17
c.
de ondersteuningsplanraad kan uit een kleiner aantal leden bestaan dan het aantal afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen; het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan.
2.11 Geschillenregeling en bemiddeling In geval van geschillen over de toepassing van de samenwerking zullen de partijen die het geschil betreft trachten het geschil in eerste instantie intern op te lossen, eventueel met behulp van een externe of interne bemiddeling. Eerst indien het onmogelijk gebleken is een geschil als hiervoor bedoeld op te lossen met behulp van bemiddeling, heeft elke partij het recht om het geschil voor te leggen aan de landelijke geschillencommissie waarbij het samenwerkingsverband is aangesloten. 2.12 Bezwaaradviescommissie Het samenwerkingsverband stelt een commissie in die: a. adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs; b. een voor de aangeslotenen bindende uitspraak doet inzake geschillen waarbij een aangeslotene ernstig in zijn belang wordt geschaad; c. de commissie bestaat uit een voorzitter en minimaal twee (2) leden. De voorzitter maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband. 2.13 Overlegstructuur Voor het goed functioneren van het samenwerkingsverband functioneren de volgende overlegorganen: Overleggen direct in aansluiting met de wettelijke taakstelling: de bestuursvergadering; de overleggen van de ondersteuningsplanraad; de overleggen van de medezeggenschapsraden over het schoolondersteuningsprofiel; de overleggen van bezwaaradviescommissie. Overleggen in verband met beleidsvoorbereiding en uitvoering: directeurenoverleg. Overleggen ter versterking van de ondersteuningsstructuur van de scholen: netwerk van zorgcoördinatoren. Overleggen met gemeente(n) en instellingen voor jeugdhulp: het op overeenstemming gerichte overleg met gemeente(n) en bestuur samenwerkingsverband; de voorbereidende overleggen met ambtenaren en directeur samenwerkingsverband. Overleggen in verband met ondersteuningsbeslissingen leerlingen: permanente commissie leerlingenzorg.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
18
Hoofdstuk 3 De regio in beeld 3.1
Inleiding
Het samenwerkingsverband gaat in de komende jaren een belangrijke regionale functie vervullen. Voor de toekomstige schoolloopbaan van leerlingen wordt een aantal belangrijke beslissingen genomen en er worden maatregelen voorbereid die er voor moeten zorgen dat er voor iedere leerling een passende plaats is in het onderwijs. Tegelijkertijd wordt ook de samenwerking met de gemeenten en de instellingen voor jeugdhulp verbeterd om op die manier te zorgen voor een dekkend aanbod van onderwijs en jeugdhulp. Het is de bedoeling dat er dan geen leerling meer tussen de wal en het schip terecht komt. Gezien deze regionale optiek is het van belang om in dit ondersteuningsplan aandacht te geven aan de huidige onderwijssituatie in de regio. Daarbij is de aandacht in dit hoofdstuk vooral gericht op de kwantitatieve gegevens van de leerlingen in de regio. Op basis van de gegevens komen we vervolgens tot een aantal conclusies, welke bruikbaar zijn bij de verdere inrichting van het ondersteuningsplan. Bij dit hoofdstuk zijn we uitgegaan van de teldatum 1 oktober 2013. 3.2
Kwantitatieve gegevens leerlingen
Gemeenten De volgende vijf gemeenten omvatten het samenwerkingsverband: 1. Houten 2. IJsselstein 3. Lopik 4. Nieuwegein 5. Vianen Totaal aantal leerlingen voortgezet onderwijs woonachtig in deze vijf gemeenten: 11.126 Scholen voortgezet onderwijs De volgende scholen voor voortgezet onderwijs werken samen in dit samenwerkingsverband:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Naam school
Gemeente
Aantal leerlingen
Aantal rugzakken
RK SGM Cals College
Nieuwegein
1949
15
RK SGM Cals College
IJsselstein
1760
19
Wellantcollege
Houten
323
21
VSO Berg en Boschschool
Houten
165
0
Praktijkschool De Baanbreker
IJsselstein
195
1
Oosterlicht College
Nieuwegein
1811
15
Oosterlicht College
Vianen
643
10
Anna Van Rijn College
Nieuwegein
957
12
Anna Van Rijn College
Nieuwegein
510
4
Anna van Rijn College
Nieuwegein
197
19
College De Heemlanden
Houten
1485
18
Houtens
Houten
618
19
10.613
153
Totalen
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
19
Totaal aantal leerlingen ingeschreven op de scholen voor voortgezet onderwijs (10.448) en het voortgezet speciaal onderwijs (165) van het samenwerkingsverband: 10.613 leerlingen. Hieronder volgt het overzicht van de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs, waarvan de bevoegde gezagen zich hebben aangesloten via de opting-in regeling: 1 2 3 4 5 6 7
Naam school De Pels SSVO School De Sprong Beukenrode ZMOK Dr. M. Houwer De Lasenberg Stip VSO Ariane De Ranitz
Plaats Utrecht Maarsbergen Doorn Amersfoort Soest Utrecht Utrecht Totaal
Aantal leerlingen 8 10 16 4 13 80 33 164
Vervolgens zijn er nog 19 scholen/locaties voor voortgezet speciaal onderwijs, die bezocht worden door leerlingen vanuit het werkgebied van dit samenwerkingsverband. Daarbij gaat het in veel gevallen om slechts enkele leerlingen per school. Constatering a. Er is nog steeds een relatief groot verschil van 678 leerlingen tussen het aantal leerlingen dat woont in de gemeenten en dat naar een school voor voortgezet onderwijs gaat in het samenwerkingsverband. Er gaat dus een relatief grote groep leerlingen naar een school buiten het werkgebied. Uiteraard hebben we hier wel te maken met grensverkeer, want er zullen ongetwijfeld ook leerlingen uit gemeenten buiten ons verband ingeschreven staan op onze scholen voor voortgezet onderwijs. Bijzonder daarbij is dat het voor de cluster 3 en 4 leerlingen in totaal gaat om 28 locaties/scholen. Deelname aan leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs LWOO
% reg
% land
PrO
% reg
% land
1-10-2010
1018
10,78%
10,56%
202
2,14%
2,82%
1-10-2011
1057
10,85%
10,61%
198
2,03%
2,80%
1-10-2012
1089
10,82%
10,71%
193
1,92%
2,84%
1-10-2013
1171
11,21%
10,61%
195
1,87%
2,93%
Constatering b. Het aantal leerlingen dat in het samenwerkingsverband aan het leerwegondersteunend onderwijs deelneemt bevindt zich boven het landelijk gemiddelde. We stellen vast dat er in vergelijking met 1-10-2012 er op 1-10-2013 een stijging met 82 leerlingen heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat procentueel het aantal lwoo leerlingen landelijk gedaald is. Wanneer de deelname aan het lwoo in het samenwerkingsverband overeenkomstig zou zijn met het landelijk gemiddelde dan zou het aantal lwoo leerlingen 1108 leerlingen moeten bedragen. Een verschil van 63 leerlingen. Het aantal leerlingen dat daarentegen deelneemt aan het praktijkonderwijs is beduidend lager dan het landelijk gemiddelde. De afwijking van het landelijk gemiddelde bedraagt bijna 1%. In aantallen leerlingen gaat het dan om ongeveer 110 leerlingen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
20
Aantal leerlingen met een rugzak 3 en 4 cluster 4
cluster 3
Totaal
% reg
% land
1-10-2010
92
23
115
1,22%
1,65%
1-10-2011
105
24
129
1,32%
1,86%
1-10-2012
135
22
157
1,56%
1,93%
1-10-2013
124
29
153
1,46%
1,94%
Constatering c. Het aantal leerlingen met een rugzak voor de clusters 3 en 4 bevindt zich onder het landelijk gemiddelde. Over de afgelopen vier jaren is wel een stijging waarneembaar, die vergelijkbaar is met de landelijke stijging. Tussen de teldata van 1-10-2012 en 1-10-2013 is echter een lichte daling zichtbaar. Als de regio op het landelijk gemiddelde gescoord zou hebben dan hadden er per 1 oktober 2013 203 leerlingen in plaats van de huidige 153 leerlingen de beschikking gehad over een rugzak. Deelname aan voortgezet speciaal onderwijs vso cat. 1
vso cat 2
vso cat 3
totaal
% reg
% land
1-10-2010
284
10
29
323
3,42%
3,37%
1-10-2011
288
5
30
323
3,32%
3,45%
1-10-2012
309
9
31
349
3,47%
3,51%
1-10-2013
300
11
31
342
3,27%
3,60%
Constatering d. Na een stijging van de deelname aan het voortgezet speciaal onderwijs tussen 1-10-2011 en 1-10-2012 zien wij een daling met 7 leerlingen op 1-10-2013. In dezelfde periode zien we dat het deelnamepercentage landelijk juist stijgt. Juist in verband met de financiële gevolgen voor de begroting van het samenwerkingsverband per 1 augustus 2014 is het bijzonder relevant de deelnamecijfers goed te volgen. De deelname aan het voortgezet speciaal onderwijs is nu 0,33% onder het landelijk gemiddelde en als het gaat om aantallen dan gaat het om een aantal van 34 leerlingen. Overige gegevens over de leerlingstromen Uit de kengetallen van met ministerie OCW is nog een aantal andere constateringen te maken over het werkgebied: -‐ het totaal aantal leerlingen in de regio woonachtig is in de afgelopen drie jaar gestegen met ruim 800 leerlingen; -‐ het totaal aantal leerlingen schoolgaand in de regio is in de afgelopen vier jaar gestegen met ongeveer 1000 leerlingen. Deelname aan bovenschoolse voorzieningen Uit het Jaarverslag 2012-2013 van de PCL blijkt dat er in dat schooljaar in totaal 32 trajecten in het project ‘Doorstart’ zijn uitgevoerd. 28 leerlingen zijn in de loop van het jaar uitgestroomd. Dat betekent dus dat 4 leerlingen het schooljaar 2013-2014 begonnen als leerling bij Doorstart.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
21
Van de 28 leerlingen stroomden 17 leerlingen terug naar de eigen school (61%). Slechts 1 leerling is geplaatst op een andere school voor voortgezet onderwijs. 2 leerlingen zijn geplaats op het middelbaar beroepsonderwijs en 6 leerlingen zijn geplaatst binnen het voortgezet speciaal onderwijs. Totaal aantal geïndiceerde leerlingen Op basis van het voorgaande kunnen we ook een overzicht geven van het totaal aantal geïndiceerde leerlingen in het werkgebied. We gaan daarbij uit van de teldatum 1 oktober 2013. Indicatie
Aantal
LWOO
1171
PrO
195
rugzak 3 en 4
153
VSO (cluster 3 en 4)
342
cluster 1 en 2
94
Totaal
1955
Het gaat dus in totaal om 1955 leerlingen die een indicatie achter de rug hebben. Op het totaal aantal leerlingen woonachtig het werkgebied (11.126) gaat het dan gaat om 17,5 % van het totaal aantal leerlingen. Daarmee scoort het samenwerkingsverband onder het landelijk gemiddelde van geïndiceerde leerlingen voor het voortgezet onderwijs. Volgens het rapport Kengetallen Passend Onderwijs (Kohnstamm Instituut, december 2013) gaat het landelijk om 18,1%. 3.3
Reflectie
Op basis van het voorgaande formuleren wij hieronder enkele samenvattende opmerkingen over de regio in beeld: voor 17,5 % van de leerlingen geldt dat zij in de afgelopen jaren een indicatietraject hebben doorlopen. Voor bijna 1 op de 5 leerlingen geldt dat zij direct behoren tot de primaire doelgroep van de nieuwe inrichting van passend onderwijs; we stellen vast dat een relatief grote groep leerlingen uit de vijf gemeenten het onderwijs volgt buiten de gemeenten grenzen. Dat geldt zowel voor het voortgezet- als voor het speciaal voortgezet onderwijs. Zij het dat vooral de deelname aan het voortgezet onderwijs de afgelopen drie jaar sterk gedaald is; het aantal LWOO leerlingen bevindt zich boven het landelijk gemiddelde en het aantal PrO leerlingen ligt beduidend onder het landelijk gemiddelde. Vooral in de periode 1-10-2012 tot 1-10-2013 is een stijging geconstateerd van het aantal lwoo leerlingen. Deze cijfers geven een eerste indicatie voor de toekomstige integratie van LWOO en PrO binnen het passend onderwijs, waarbij gewerkt gaat worden met een budgettering op basis van het aantal leerlingen op de scholen. Vastgesteld wordt dat de huidige deelnamecijfers dan gunstig zijn voor het samenwerkingsverband; het aantal leerlingen met een rugzak voor cluster 3 en 4 en het aantal leerlingen op een school 7 voor voortgezet speciaal onderwijs bevinden zich onder het landelijke gemiddelde; Het aantal thuiszitters schooljaar 2012-2013 is volgens opgave van DUO op basis van de meldingen door de afdelingen leerplicht 22 leerlingen.
7
Of daarmee alle thuiszitters in beeld zijn is de vraag en zijn thuiszitters die niet staan ingeschreven op een school in beeld?
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
22
3.4
Monitoring leerlingstromen
Meer nog dan in het verleden is het gewenst dat een samenwerkingsverband systematisch onderzoek doet naar de deelname aan scholen en aan voorzieningen. Daarnaast is het van belang inzicht te hebben in de gegevens betreffende de in-, door- en uitstroom. Deze monitoring is gewenst om direct zicht te hebben op de leerlingstromen. Van belang is het om daarmee effecten te kunnen waarnemen van beleidsmaatregelen in verband met o.a. de reductie van de deelname aan het voortgezet speciaal onderwijs en het gebruik maken van extra ondersteuning. Dat zicht op leerlingstromen is ook gewenst omdat, bij stijging van het aantal leerlingen dit tevens financiële consequenties kan hebben voor de samenwerkende schoolbesturen. In de begroting is dan ook een bedrag opgenomen om deze monitoring te kunnen inrichten. In ieder geval gaat het om de volgende onderdelen van die monitor: deelname aan vso, pro, vmbo (met leerwegondersteuning), havo en vwo en percentages in relatie tot landelijk gemiddelde; overzicht van de leerlingstromen en de overgangen (overgang naar bo-v(s)o, sbo-v(s)o, so-v(s)o, tussentijdse verstromingen van leerlingen en uitstroomgegevens); aangemelde leerlingen bij de Permanente Commissie Leerlingenzorg; gebruik door leerlingen van extra ondersteuning (scholen, aantallen, middelen, aantal van interventies, rapportage en verantwoording); deelname in speciale voorzieningen als OPDC nieuwe stijl (voormalig OPDC, rebound, Op de Rails en Herstart); aantal leerlingen dat besproken wordt in de zorg- en adviesteams (herkomst leerlingen, reden aanmelding, aard interventie e.d.); aantal leerplichtige leerlingen met een ontheffing door leerplicht en die wellicht op een andere wijze een dagbesteding hebben; het aantal thuiszittende leerlingen (in overleg met de scholen en de afdelingen leerplicht); aantal leerlingen in residentiële en justitiële instellingen; kwantitatieve gegevens van andere instellingen en flankerend beleid zoals: gegevens voortijdig schoolverlaten, jongeren in de jeugdhulp, gerealiseerde en lopende onderwijszorgarrangementen e.d. ; leerlingen die staan ingeschreven op VSO cluster 1 en 2 en leerlingen cluster 1 en 2 die staan ingeschreven op scholen van het samenwerkingsverband en die gebruik maken van de ondersteuning van de landelijke instellingen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
23
Hoofdstuk 4 De inrichting van passend onderwijs 4.1
Vooraf
In dit hoofdstuk geeft het samenwerkingsverband inzicht in hoe zij in de dagelijkse praktijk, haar samenhangend en dekkend geheel van ondersteuningsvoorzieningen heeft ingericht. Daarbij wordt het proces beschreven van preventie, signalering en eerste aanpak tot aan een daadwerkelijk arrangement. Ook worden de voorzieningen omschreven, welke het samenwerkingsverband heeft ingericht om de betreffende arrangementen uit te voeren. Waar mogelijk maakt ook jeugdhulp deel uit van het samenhangend netwerk van ondersteuningsvoorzieningen voor alle jeugdigen binnen het samenwerkingsverband. 4.2.
Invoering van zorgplicht
Bij de samenstelling van dit ondersteuningsplan is o.a. gebruik gemaakt van het Referentiekader Passend Onderwijs dat door de besturenorganisaties is vastgesteld (januari 2013) en de wet passend onderwijs. Kernelementen van de nieuwe wet zijn o.a. de invoering van de zorgplicht, de versterking van de samenwerking tussen schoolbesturen, de versterking van de relatie tussen het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de invoering van de budgetfinanciering. Het geheel van maatregelen dat betrekking heeft op de onderwijsondersteuning van zittende en nieuwe leerlingen (aanmelding, inschrijving en toelating) vat de wetgever samen in het juridisch begrip zorgplicht. De zorgplicht ligt bij het bevoegd gezag van de school en is van toepassing op leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en die niet zonder meer het onderwijs kunnen doorlopen. Als een school geen passende onderwijsplek kan bieden, moet zij ervoor zorgen dat de leerling op een andere school kan worden geplaatst. Om de zorgplicht waar te kunnen maken moeten alle scholen voor regulier en voortgezet speciaal onderwijs binnen een samenwerkingsverband met elkaar samenwerken en een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de schoolloopbaan van de leerlingen. Deze samenwerking is niet vrijblijvend. Doel is om gezamenlijk een dekkend aanbod van onderwijsondersteuning in de regio te bieden, zodanig dat leerlingen – al dan niet met extra ondersteuning een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. 4.3.
Schoolondersteuningsprofielen
Juist de invoering van de zorgplicht vraagt er om dat er een goed overzicht bestaat van de mogelijkheden van de scholen op het terrein van ondersteuning aan leerlingen. Immers de zorgplicht vraagt er om dat ouders toegeleid worden naar een school die wel in staat is de ondersteuningsvraag van de leerling te beantwoorden. De wet passend onderwijs geeft aan dat iedere school een schoolondersteuningsprofiel moet hebben. Daarin geeft de school aan welke maatregelen genomen worden voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven (artikel 1, lid 2). Het profiel wordt voor een periode van vier jaar vastgesteld door het bevoegd gezag. De medezeggenschapsraad heeft een adviesrecht bij de vaststelling. 4.3.1 Taken Samenwerkingsverband bij schoolondersteuningsprofielen Het samenwerkingsverband heeft m.b.t. de schoolondersteuningsprofielen, die op alle scholen aan de orde zijn, een inventariserende, stimulerende, faciliterende, en monitorende taak. Inventariseren Met behulp van een uniform format wordt door het samenwerkingsverband aan de scholen de opdracht gegeven een beschrijving te maken van het schoolondersteuningsprofiel. Op basis van de beschrijvingen maakt het samenwerkingsverband een inventarisatie van het ondersteuningsaanbod in de regio.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
24
Stimuleren De beschrijvingen en de inventarisatie omvatten ook een sterkte / zwakte analyse veelal in de vorm van gesignaleerde ontwikkelpunten. Deze punten kunnen de basis vormen voor zowel een schoolgebonden als een bovenschoolse vorm van uitwisseling, opzet van netwerken, scholing en professionalisering. Die activiteiten zijn bedoeld om de verdere ontwikkeling te stimuleren, maar ook de onderlinge uitwisseling te versterken. Binnen de overlegstructuur zoals directeuren overleg en zorgcoördinatoren overleg vindt uitwisseling plaats (bijvoorbeeld over de professionaliseringsplannen, de versterking van het rekenonderwijs e.d.). Faciliteren Financiële middelen van het samenwerkingsverband kunnen op een aantal manieren worden ingezet voor de verdere ontwikkeling van de schoolondersteuningsprofielen. Middelen van het samenwerkingsverband, ingezet voor de verdere ontwikkeling, worden in een resultaatgericht document verantwoord. Monitoren Het inhoudelijke gedeelte van dit ondersteuningsplan drijft grotendeels op de schoolondersteuningsprofielen van de aangesloten scholen. Het samenwerkingsverband houdt zicht op de uitvoering daarvan. Dit is bijvoorbeeld van belang in het kader van de toekenning van extra ondersteuningsarrangementen. Het samenwerkingsverband moet dan zicht hebben of de basisondersteuning die is geboden op het afgesproken niveau. Het gaat hier om een monitorende rol. Het samenwerkingsverband neemt hierbij niet de rol over van de onderwijsinspectie. Ontwikkelingsproces In de afgelopen twee schooljaren is door de scholen onder regie van het samenwerkingsverband en met ondersteuning en advisering door externe instellingen gewerkt aan de ontwikkeling van schoolondersteuningsprofielen. Aan de hand van interviews en vragenlijsten is de huidige werkwijze op de scholen in kaart gebracht. Dat heeft er in geresulteerd dat het ontwikkelingsproces op de scholen is versterkt en dat onderlinge verschillen tussen scholen naar voren kwamen. Het proces van de ontwikkeling van de schoolondersteuningsprofielen heeft er ook toe geleid dat er nu duidelijkheid is over wat wij verstaan in de basisondersteuning. Tijdens de bestuursvergadering van 4 november 2013 wordt dat bekrachtigd door een unaniem genomen besluit van instemming over de volgende tekst. 4.3.2 Basisondersteuning in het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht Onder basisondersteuning wordt verstaan het geheel van preventieve en licht curatieve interventies die binnen de ondersteuningsstructuur van de school – eventueel samen met ketenpartners - planmatig en op een overeengekomen kwaliteitsniveau worden uitgevoerd. Het samenwerkingsverband herkent zich in het werkmodel voor integrale ondersteuning voortgezet onderwijs van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Hierin worden zowel op school als in de jeugdzorg lagen van ondersteuning geschetst. In het werkmodel wordt de ondersteuningsroute in het voortgezet onderwijs functioneel verbonden aan de mogelijke inzet van lokale (gemeentelijke) netwerkpartners. Het model van het NJi heeft geleid tot de volgende drie drie lagen van onderwijsondersteuning in dit samenwerkingsverband: a. voorwaarden voor realisering basisondersteuning; b. basisondersteuning in klas en in de school; c. extra ondersteuning op school of in het samenwerkingsverband. De basisondersteuning wordt in de volgende paragraaf besproken. De extra ondersteuning komt aan de orde in paragraaf 4.4. Van belang is dat zonder het realiseren van de afgesproken voorwaarden de basisondersteuning in de klas niet kan functioneren en dat zonder de basisondersteuning in de klas, de basisondersteuning in de school niet kan functioneren. Elk niveau van ondersteuning is voorwaardelijk voor het daarop volgende niveau. De uitvoering van de voorwaarden en de basisondersteuning in zowel het voortgezet als in het voortgezet speciaal onderwijs valt onder de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
25
De scholen en schoolbesturen van dit samenwerkingsverband hebben gezamenlijk een ‘standaard’ ontwikkeld inzake de voorwaarden voor en de basisondersteuning. De standaard bestaat uit 7 indicatoren. De uitvoering van de voorwaarden en de basisondersteuning vallen onder de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. A.
Voorwaarden voor realisering basisondersteuning.
1.
De school heeft zicht op de leerontwikkeling van alle leerlingen en werkt opbrengstgericht. Dit is terug te zien doordat: De school aan de inspectie-eisen in de standaard voldoet. De school de ontwikkeling en vorderingen van iedere leerling systematisch bijhoudt. De school voort bouwt op het leerlingvolgsysteem van de school van herkomst. De school gebruik maakt van digitale overdracht systemen.
2.
De school neemt leerlingen zorgvuldig aan en draagt leerlingen zorgvuldig over. De school voldoet aan de inspectie-eisen op dit onderdeel in de standaard. Dit is terug te zien doordat: De school zich houdt aan de regionale afspraken voor doorgaande schoolloopbanen (PO-VO, VO- MBO). De school systematisch uitstroomgegevens bijhoudt. De school met kernpartners voor warme overdracht van leerlingen met een extra onderwijsondersteuningsbehoefte zorgt. De school voor een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt zorgt en, waar nodig, extra begeleiding bij de start op de arbeidsmarkt. Ouders tijdig betrokken worden bij de overdracht en overgang van leerlingen.
3.
De school heeft een goed pedagogisch klimaat en is fysiek en sociaal veilig voor leerlingen en leraren. De school voldoet aan de inspectie-eisen op dit onderdeel in de standaard. Dit is terug te zien doordat: De school leerlingen actief ondersteunt bij het versterken van sociale vaardigheden. De school hiervoor gebruik maakt van effectieve (ortho)pedagogische programma’s en methodieken. De school een veilig sociaal-pedagogisch klimaat voor leerlingen en leraren bevordert. De school ouders betrekt bij het bevorderen van een veilig sociaal-pedagogisch klimaat voor leerlingen en leraren.
B.
Basisondersteuning in de klas en in de school
4.
De school werkt handelingsgericht en versterkt de handelingsbekwaamheid en competenties van haar personeel. Dit is terug te zien, doordat: Leraren aan de competenties van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren voldoen. Dat wil zeggen: interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk, didactisch en organisatorisch competent, competent in het samenwerken met de collega’s en de omgeving en competent in reflectie en ontwikkeling. Leraren goed kunnen omgaan met verschillen in de klas. De school de competenties van leraren in handelings- en opbrengstgericht werken versterkt De leerontwikkeling inzichtelijk is en systematisch met ouders en leerling wordt besproken. De school voor elke leerling met extra onderwijsbehoeften een ondersteuningsarrangement opstelt en dit vastlegt in een ontwikkelingsperspectief. De school met een groepsontwikkelingsperspectief werkt. De school ondersteuning en begeleiding heeft ingericht volgens de vijf cycli van handelingsgericht werken: analyseren, nader diagnosticeren, plannen voorbereiden, plannen uitvoeren, evalueren. De school ouders bij het opstellen van een handelingsplan betrekt.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
26
5.
De school werkt samen met kernpartners aan een effectieve ondersteuningsstructuur De school voldoet aan de inspectie-eisen op dit onderdeel in de standaard. Dit is terug te zien doordat: De school de rollen en verantwoordelijkheden van interne ondersteuners heeft vastgelegd en volgens het piramide model van het NJI werkt. De school de interne werkprocessen hierop heeft ingericht. De school ouders bij beslissingen over de ondersteuning van hun kind betrekt
6.
De school heeft de verantwoordelijkheid van leerling, ouders, leraren en ondersteuners voor de ontwikkeling van de leerling vastgelegd. De school heeft in haar schoolplan duidelijk omschreven: -‐ Wat zij leerlingen biedt aan onderwijs- en ontwikkelingsmogelijkheden. -‐ Hoe de interne signalerings-, ondersteunings- en begeleidingsstructuur is ingericht. -‐ Welke rollen en verantwoordelijkheden interne ondersteuners hebben. Wat ouders van de school mogen verwachten. -‐ -‐ Wat de school van ouders verwacht en hoe inspraak en medezeggenschap zijn geregeld. Hoe bij klachten en geschillen moet worden gehandeld (transparante procedures). -‐ -‐ Hoe zij ouders betrekt bij beslissingen die hun kind betreffen en ouders toegang biedt tot informatie en tot begeleiding bij de toewijzing van extra onderwijsondersteuning.
7.
De school stelt jaarlijks de effectiviteit van de ondersteuning en begeleiding vast. De school voldoet aan de inspectie-eisen op dit onderdeel in de standaard. Dit is terug te zien doordat: -‐ De school doelen heeft geformuleerd voor het ondersteuningsaanbod en beschreven hoe zij die wil realiseren. De school kan aantonen welke ondersteuning en begeleiding zij aan leerlingen met een -‐ (extra) ondersteuningsbehoefte heeft geboden. -‐ De school jaarlijks met kernpartners de inzet en opbrengst van de ondersteuning en begeleiding evalueert. De school met leerling en ouders de inzet en opbrengst van ondersteuning en begeleiding -‐ evalueert aan de hand van het ondersteuningsplan.
In de schoolondersteuningsprofielen beschrijven de scholen de wijze waarop ze invulling geven aan de indicatoren van de standaard aan de hand van de volgende onderwerpen: 1. Hoe de nascholing van de leraren op de verschillende schoollocaties wordt ingevuld in het kunnen omgaan met verschillen in de klas. 2. Hoe de startsituatie van de leerlingen in beeld wordt gebracht. 3. Hoe de ontwikkeling van de leerling wordt gevolgd. 4. De invulling van het mentoraat. 5. Hoe de school aandacht besteedt aan sociale vaardigheden en omgaan met elkaar. 6. Welke activiteiten de school heeft om leerlingen actief bij elkaar en de school te betrekken. 7. Welke begeleidingsmogelijkheden de school biedt (onderscheid basissteun en extra steun). 8. Over welke expertise de school beschikt 9. Welke aanpassingen de school in huis heeft om tegemoet te komen aan extra onderwijsbehoeften van (groepen) leerlingen gerichte op taal- en rekenachterstanden en begaafde leerlingen. Daarnaast worden in de schoolondersteuningsprofielen ook de ambities aangegeven t.a.v verdere ontwikkeling van de basisondersteuning geformuleerd. Hieronder geven wij het begeleidingsaanbod weer waarvan de scholen hebben aangegeven dat dit een integraal onderdeel is van de basisondersteuning: Remediale hulpverlening taal. Dyslexiebegeleiding. Remediale hulpverlening rekenen. Dyscalculiebegeleiding. Faalangstreductietraining. Examenvreesreductietraining. Sociale vaardigheidstraining. Agressieregulatie training.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
27
-
Rouwverwerking. Studiebegeleiding (gericht op leren leren). Bijles (gericht op vakinhoud). Huiswerkbegeleiding. Examentraining. Leerling begeleiding. Stagebegeleiding. Begeleiding bij arbeidsinpassing.
4.3.3 Realisering en ondersteuning bij de basisondersteuning In aansluiting op het Referentiekader Passend Onderwijs wordt de basisondersteuning ingericht. Vanuit het perspectief van ondersteuning voert de school vooral preventieve en licht-curatieve activiteiten uit. De voorgaande overzichten en referenties geven een zicht op de aard van de werkzaamheden. Doel van het samenwerkingsverband is er in ieder geval op gericht dat we werken aan een versterking van de basisondersteuning. Om de basisondersteuning te versterken richt het samenwerkingsverband zich in ieder geval op de professionalisering van leraren, de ondersteuning door de gedragswetenschapper en de schoolmaatschappelijk werker. Professionalisering van leraren In hoofdstuk 1 van dit ondersteuningsplan heeft het samenwerkingsverband haar ambities geformuleerd voor de komende jaren. Samenvattend komen deze er op neer dat in de toekomst aan elke leerling passend onderwijs geboden moet worden en dat een aantal leerlingen met ondersteuningsvragen in het regulier onderwijs opgevangen moet worden. Gevolg daarvan is dat op termijn minder leerlingen gebruikt maken van het voortgezet speciaal onderwijs. Om deze doelen te realiseren zijn de ambities vertaald naar de hiervoor geformuleerde standaarden. Het samenwerkingsverband beseft dat de komende jaren een sterk beroep gedaan moet worden op de kwalitatieve inzet van leraren. Vroegtijdige onderkenning, omgaan met verschillen en planmatig- en handelingsgericht werken zijn sleutelbegrippen die bij de realisering van de basisondersteuning van groot belang zijn. Hiervoor is al een aantal malen aangegeven dat de komende jaren dan ook veel aandacht besteed zal worden aan de scholing en professionalisering van leraren. Dat kan zowel plaatsvinden op het niveau van de scholen zelf als op het niveau van het samenwerkingsverband. In de begroting van het samenwerkingsverband zijn in ieder geval middelen hiervoor aangewend. Inzet van de gedragswetenschapper De gedragswetenschapper (orthopedagoog/psycholoog) ondersteunt het handelingsgericht werken in de scholen. Deze neemt deel aan het Intern Zorg Overleg (IZO). Dit zijn de handelingsgerichte leerlingbesprekingen binnen de school. De deelname is primair gericht op het verhelderen van en adviezen geven ten aanzien van eventuele handelingsverlegenheid van leraren met betrekking tot effectieve aanpakken bij leer- en gedragsproblemen. De deelname betreft in eerste instantie het houden van gesprekken of het uitvoeren van klassenobservaties om leerling-docent interacties te bespreken en te verhelderen. Door de interventies van de gedragswetenschapper wordt ook ondersteuning geboden bij de verdere realisatie van de basisondersteuning op schoolniveau. De gedragswetenschapper is daarbij vooral gericht op de verbetering van de effectiviteit van het handelen van leraren in de klas. Wanneer de leer- en of gedragsproblemen de basisondersteuning van de school te boven gaan en extra ondersteuning gewenst is, wordt samen met ouders het groeidocument ingevuld. Inzet van schoolmaatschappelijk werk Het onderwijs wordt mede gezien als de vindplaats en werkplaats van jeugdigen die extra ondersteuning nodig hebben maar ook als de plek om aan de oplossing te werken. Streven is dat de samenwerking met instellingen voor jeugdhulp een structureel onderdeel gaat worden van de schoolorganisatie. Hierbij gaat de ondersteuning van het sociaal team een essentiële rol spelen. Het sociaal team is een team van professionals met een verschillende deskundigheid, afkomstig van verschillende instellingen op het gebied van welzijn en zorg. Het sociaal team levert basishulp. Dat betekent dat ze beschikt
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
28
over pedagogische en sociaal-maatschappelijke expertise en basiskennis heeft over psychiatrie en kinderen met een beperking, Het team is actiegericht en versterkt de zelfredzaamheid van opvoeders: het geeft advies hoe het gezin zelf het probleem kan aanpakken en het biedt zo nodig praktische ondersteuning vanuit de vereiste deskundigheid zoals opvoedhulp, talentcoaching, hulp bij jeugdoverlast, maar ook intensieve jeugdhulp. Voor het sociaal team is het schoolmaatschappelijk werk de vooruitgeschoven post op de scholen. De inzet van het sociaal team en van de schoolmaatschappelijk werker wordt een onderwerp dat aan de orde komt tijdens het op overeenstemming gericht overleg met de gemeente. 4.4
Extra ondersteuning
4.4.1 Omschrijving In de doelomschrijving van de wet passend onderwijs (artikel 17a, lid 2) wordt aangegeven dat het bij een samenwerkingsverband gaat het om het volgende; het verband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Binnen het samenwerkingsverband wordt een dekkende structuur van extra onderwijsondersteuning ingericht om alle leerlingen met een extra ondersteuningsvraag een passend aanbod te bieden. Deze extra onderwijsondersteuning omvat alle vormen en combinaties van onderwijs, ondersteuning en/of zorg die de basisondersteuning overstijgen. De grens tussen basisondersteuning en extra ondersteuning wordt door het samenwerkingsverband bepaald. Aan de bovenkant wordt de extra ondersteuning begrensd door het beschikbare budget van het samenwerkingsverband. Grenzen stellen We stellen vast dat er bij het realiseren van arrangementen binnen de scholen voor voortgezet onderwijs er ook een aantal grenzen zijn bij het bieden van ondersteuning. Deze grenzen hebben te maken met de veiligheid van leerlingen en personeel, een intensieve fysieke verzorging, een negatieve beïnvloeding van het leer- en ontwikkelingsproces van medeleerlingen en het aantal leerlingen met ondersteuningsvragen per klas. Ook gaat het om een evenredige verdeling van ondersteuningsvragen over de scholen van het samenwerkingsverband. Voor de feitelijke invoering van passend onderwijs wordt daar reeds beleid op ontwikkeld. Arrangementen De extra onderwijsondersteuning wordt georganiseerd in de vorm van arrangementen. Deze kunnen variëren van curatief en tijdelijk van aard tot intensief en langdurend of structureel van aard. Als uitgangspunt geldt dat – waar mogelijk – de leerling weer terugkeert op de reguliere school met inzet van de ondersteuningsstructuur van de school. Voorbeelden van een ondersteuningsarrangement zijn: tijdelijk toegevoegde ondersteuning voor de docent of het team op de eigen school; een budget voor de school waarmee deze aan specifieke ondersteuningsbehoefte van een specifieke leerling tegemoet kan komen; een tijdelijke plaats voor de leerling in een voorziening binnen de eigen school; de (tijdelijke) beschikbaarheid van specifieke hulpmiddelen voor leerlingen met een lichamelijke handicap die de basisondersteuning overstijgen; een (tijdelijke) plaats voor de leerling binnen een bovenschoolse voorziening; een gecombineerd traject van onderwijs en jeugdzorg (een onderwijs- zorgarrangement); een (tijdelijke) plaats of observatie binnen het voortgezet speciaal onderwijs. Fysieke toegankelijkheid De invoering van passend onderwijs en het streven meer leerlingen met beperkingen binnen het regulier onderwijs op te vangen stelt ook eisen aan het flexibel gebruik en inrichting van de schoolgebouwen. De kwaliteit van de huisvesting dient in overeenstemming te zijn met het nastreven van deze
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
29
doelstelling. Vooral voor leerlingen met een lichamelijke handicap en langdurig zieke leerlingen kunnen fysieke beperkingen van het schoolgebouw of specifieke eisen aan leermiddelen een belemmering vormen voor inschrijving op een reguliere school. Het samenwerkingsverband legt in zijn ondersteuningsbeleid vast hoe het de doelstelling van passend onderwijs voor de individuele leerling wil waarmaken, rekening houdend met de inspanning die van een individuele school op het gebied van fysieke toegankelijkheid kan worden gevraagd (wet gelijke behandeling, artikel 2). Dit geldt tevens voor leerlingen die conform de landelijke criteria zijn geïndiceerd voor cluster 1 of 2 en onderwijs (willen) volgen op een reguliere school. Keuze voor een groeimodel Het is de bedoeling dat de scholen voor voortgezet onderwijs zich vooralsnog niet gaan specialiseren of profileren. Alle aandacht gaat de komende periode vooral gericht worden op de realisering van de schoolondersteuningsprofielen en dus op de kwaliteit van de basisondersteuning. Het is denkbaar dat een profilering ten aanzien van bepaalde doelgroepen wel wenselijk is. In dit verband kan ook gedacht worden aan kleine aantallen leerlingen uit cluster 1 of cluster 2. Na twee jaar wordt een evaluatie uitgevoerd en wordt nagegaan of een verdere specialisatie ten behoeve van bepaalde doelgroepen gewenst is. Deze beleidskeuze heeft ook tot gevolg dat binnen het samenwerkingsverband de plaatsing van leerlingen met extra steun gelijkmatig gespreid worden over alle scholen. Combinatie van expertise- en leerlingmodel Inzet extra onderwijsondersteuning wordt afgestemd op de extra onderwijsbehoefte van de leerling en kan vorm gegeven worden in de eigen school/locatie voor voortgezet onderwijs, een tussenvoorziening of een instelling voor voortgezet speciaal onderwijs. Met scholen voor voortgezet speciaal onderwijs in de nabije regio worden afspraken gemaakt over in-, door- en uitstroom. Ook is besloten dat het samenwerkingsverband vooralsnog geen deskundigen in dienst neemt. Gekozen wordt voor het inzetten van externe deskundigen op basis van gewenste ondersteuning bij vragen. 4.4.2 Extra ondersteuning binnen het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht Voor het realiseren van haar doelstellingen en ambities hoopt het samenwerkingsverband op de inzet van de expertise en de middelen van de partners van het voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat dan bijvoorbeeld in het verlengde van de eigen inzet van orthopedagogen en onderwijskundigen in de VO school om ondersteuning te geven aan leraren en of mogelijke opzet en ondersteuning van trajectklassen. Verwacht wordt dat met deze inzet meer leerlingen met een onderwijs ondersteuningsbehoefte, voortkomend uit gedragsproblematiek in het autistisch spectrum, passend onderwijs in de reguliere locaties aan te kunnen bieden. Ook verwachten we dat de kwaliteit van zowel de basisondersteuning als van de extra ondersteuning zal toenemen. Het samenwerkingsverband beseft dat we de komende jaren het voortgezet speciaal onderwijs nog hard nodig zullen hebben. In het bijzonder hebben wij deze voorziening nodig voor de doelgroep leerlingen, welke ernstig externaliserend grensoverschrijdend gedrag vertoont en hier niet op aan te spreken of te corrigeren is. Ook hebben we deze voorziening nodig voor de doelgroep leerlingen met ernstig internaliserend gedrag. Het is dus de bedoeling om de voorzieningen van het voortgezet speciaal onderwijs te blijven gebruiken voor specifieke doelgroepen. Maar het is, meer dan in het verleden, de bedoeling om de samenwerking tussen voortgezet – en voortgezet speciaal onderwijs vooral te benutten om samen te zoeken naar alternatieven en waar mogelijk naar nieuwe thuisnabije uitstroomarrangementen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
30
4.4.3 Overzicht van extra ondersteuning binnen het Samenwerkingsverband Voortgezet 8 Onderwijs Zuid-Utrecht Hieronder wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken van de extra ondersteuning binnen het samenwerkingsverband. Daarbij zijn wij uitgegaan van de werksituatie in schooljaar 2013-2014. A.
Ondersteuningsarrangementen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften binnen de reguliere scholen voor voortgezet onderwijs. Een arrangement bestaat uit meerdere onderdelen. Het gaat o.a. om de inzet van expertise, aandacht, tijd en voorzieningen. Ook wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van het gebouw en de samenwerking met externe partners. Het is mogelijk dat de extra ondersteuning ingezet wordt op de eigen school De extra ondersteuning van de school wordt handelingsgericht geformuleerd en kan betrekking hebben op: - de leer- en ontwikkelingsondersteuning; - de fysiek medische ondersteuning; - de sociaal-emotioneel en gedragsondersteuning; - de ondersteuning in de thuissituatie. Deze ondersteuningsarrangementen worden gefinancierd vanuit de middelen zware ondersteuning. De middelen kunnen worden aangevraagd bij de PCL Extra Steun van het samenwerkingsverband. Maar meer dan voorheen zal bij de beslissing over de inzet van middelen en expertise meer maatwerk worden geboden naar omvang van middelen en de duur van de inzet. De beschikbare middelen voor extra steun arrangementen zijn afhankelijk van het aantal VSO plaatsingen. Op basis van telling 2013 zijn deze vergelijkbaar met de huidige rugzakmiddelen
B.
Reboundvoorziening Doorstart Doorstart onderwijst en begeleidt tijdelijk leerlingen die door hun gedrag de veiligheid van leraren en medeleerlingen negatief beïnvloeden. Er is echter geen reden om deze leerlingen door te verwijzen naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs. In de reboundvoorziening Doorstart worden maximaal 16 jongeren uit het voortgezet onderwijs begeleid om nieuwe vaardigheden op te doen en al verworven vaardigheden effectiever in te zetten. Vanaf 1 augustus 2014 met de invoering van passend onderwijs vervallen de voorgaande projecten als Rebound, Op de Rails en Herstart. Het samenwerkingsverband krijgt meer mogelijkheden om de opvang van deze leerlingen in de toekomst te verzorgen. Het doel is te zorgen dat elke jongere zich hierna beter kan handhaven in het onderwijsproces van de school van herkomst. Het eindperspectief van de jongere kan zowel de terugkeer naar de school van herkomst zijn als een andere, beter bij de jongere passende, school of opleiding binnen het regulier onderwijs. In hoofdstuk 6 van dit ondersteuningsplan wordt nader ingegaan op de toekomstige positionering van de Doorstart.
C.
De scholen voor voortgezet speciaal onderwijs Wanneer de speciale ondersteuningsbehoefte van de leerling de mogelijkheden van het regulier onderwijs overstijgt kan voor deze leerling door de school voor voortgezet speciaal onderwijs bij de PCL Extra steun van het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring worden aangevraagd voor plaatsing op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Uitgangspunt is de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de vraag waar deze leerling het best een passend aanbod kan krijgen. De ondersteuningsprofielen van de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs geven inzicht in het specifieke aanbod van deze scholen.
8
Naast onderstaande vormen van extra ondersteuning kent het samenwerkingsverband ook het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Hieraan wordt aandacht besteed in hoofdstuk 6.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
31
Cluster 3 De scholen voor cluster 3 zijn de speciale onderwijsvoorzieningen voor leerlingen die zeer moeilijk leren, langdurig ziek zijn, een lichamelijke of meervoudige beperking hebben. Binnen ons samenwerkingsverband bevinden zich geen cluster 3 scholen. Voor plaatsing van deze doelgroep leerlingen werken we samen met de cluster 3 voorzieningen in Utrecht: STIP VSO Utrecht en de Arianne de Ranitzschool. Met de bevoegde gezagen van de beide voorzieningen zijn bestuurlijke afspraken gemaakt en beide gaan ook deel uitmaken van het bestuur van het samenwerkingsverband. Daarnaast staan nog een aantal leerlingen ingeschreven op cluster 3 scholen verder buiten de regio. Met een aantal van bevoegde gezagen van die scholen zijn ook bestuurlijke afspraken gemaakt. Cluster 4 Cluster 4 scholen zijn bedoeld voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte vanwege een ernstige gedragsproblematiek en/of een psychiatrische stoornis. In het samenwerkingsverband is één voorziening de Berg en Boschschool in Houten. Deze school is bedoeld voor cluster 4 leerlingen met een ondersteuningsbehoefte voortkomende uit een vorm van autisme. Veel leerlingen die in aanmerking komen voor een plaatsing op een cluster 4 school gaan naar een school buiten de regio van het samenwerkingsverband. Met een aantal van deze scholen, waar ook de meeste leerlingen heengaan, wordt ook bestuurlijk samengewerkt (zie hoofdstuk 2). D.
Afspraken over leerlingen in Cluster 1 en 2 Met de besturen en scholen voor cluster 1 en 2 worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de expertise van die scholen na 1 augustus 2014 ingezet wordt in de vorm van een concreet ondersteuningsaanbod aan de scholen. Ook voor de leerlingen met een rugzak voor die clusters geldt, dat deze wordt afgeschaft. De instelling welke de ondersteuning verzorgt krijgt vervolgens de taak om een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen passend bij de onderwijsbehoefte van de school. Daarvoor maken zij gebruik van de voormalige rugzakmiddelen en de middelen ambulante begeleiding. Over de wijze van indicatiestelling, het leveren van begeleidingsarrangementen en de ondersteuning van ouders worden werkafspraken gemaakt. Voor de leerlingen uit cluster 1 is er door VIVIS Onderwijs (bestaande uit Bartimeus en Koninklijke Viso) een contactpersoon die benaderd kan worden bij vragen rondom het onderwijs aan visueel beperkte leerlingen. Het streven van VIVIS Onderwijs is zoveel mogelijk kinderen met een visuele beperking op reguliere, of andere vormen van speciale, scholen onderwijs te laten volgen. Op dit moment wordt bijna 75% van de leerlingen door de Ambulant Onderwijskundige Dienst begeleid. Om dit te realiseren wordt ondersteuning op maat geboden. Op basis van de onderwijsbehoeften van het kind en de ondersteuningsbehoeften van de leraar wordt een begeleidingsplan opgesteld. Ondersteuning aan leraren en leerlingen kan bestaan uit: ambulante onderwijskundige begeleiding, advies, coaching, instructie, collegiale consultatie en cursussen. Naast ondersteuning door de ambulant onderwijskundig begeleider blijven er financiële middelen beschikbaar ten behoeve van de visueel beperkte leerling. Wanneer er sprake is van (of een vermoeden van) een visuele beperking, kunnen ouders, maar ook de school, hun kind aanmelden bij VIVIS. Na onderzoek, beoordeelt de Commissie van Onderzoek of het kind op basis van de landelijke toelatingscriteria recht heeft op een Cluster 1 indicatie. Hierbij wordt ook aangegeven of het kind recht heeft op ambulant onderwijskundige begeleiding of op onderwijs op één van de scholen voor leerlingen met een visuele beperking van VIVIS.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
32
Het onderwijs in cluster 2 is bestemd voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte vanwege een auditieve beperking of ernstige spraak/taalmoeilijkheden. Voor cluster 2 geldt dat het samenwerkingsverband bestuurlijke afspraken maakt met Auris Dienstverlening Houten. Met deze organisatie worden vergelijkbare afspraken gemaakt over de ondersteuning en inzet van de ambulante begeleiding. Gezien het belang van die afspraken met de beide instellingen voor de schoolloopbaan van deze leerlingen verwacht het samenwerkingsverband dat er sprake is van een kwalitatief goede inzet van ondersteuning en dat regelmatig verantwoording plaatsvindt van de inzet en de resultaten ervan. E.
Onderwijs aan leerlingen met epilepsie Aparte aandacht is gewenst voor de begeleiding van leerlingen met epilepsie. De verantwoordelijkheid voor de ambulante begeleiding van leerlingen met epilepsie gaat – net als voor het cluster-1- en 2-onderwijs – niet naar de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het Landelijk Werkverband Onderwijs en Epilepsie blijft op landelijk niveau verantwoordelijk voor de ondersteuning van deze leerlingen. Het gaat om een relatief kleine groep leerlingen, die qua aantal niet of nauwelijks groeit. Het is voor de samenwerkingsverbanden haast onmogelijk is om hun expertise op dit gebied op peil te houden. Beide epilepsiescholen zijn onderdeel van de 2 landelijke epilepsiecentra Kempenhaeghe en SEIN. Het Landelijk Werkverband krijgt een eigen budget voor de begeleiding van leerlingen met epilepsie. Het is de bedoeling dat de komende jaren meer maatwerk geboden kan worden zowel naar inhoud als naar duur. Over die inzet worden samenwerkingsafspraken gemaakt met het samenwerkingsverband.
F.
Onderwijs voor zieke leerlingen Ook leerlingen met een chronische of levensbedreigende ziekte moeten onderwijs kunnen volgen. Daarnaast is het belangrijk dat zij de band met hun medeleerlingen en leraren behouden. Consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL) ondersteunen ouders, leerlingen en de school hierbij. Een consulent helpt bijvoorbeeld bij het organiseren van lessen aan huis wanneer een zieke leerling geen les kan krijgen van zijn eigen leraar. De consulenten OZL zijn er speciaal voor zieke leerlingen in het basis-, voortgezet en speciaal onderwijs. Ouders en de school van een zieke leerling kunnen een consulent OZL gratis inschakelen. De consulenten werken bij de onderwijsadviesbureaus en bij de educatieve voorzieningen van de Universitaire Medische Centra. Samen vormen de consulenten het landelijk netwerk Ziek zijn en Onderwijs (Ziezon). De consulenten OZL ondersteunen bij: -‐ de afstemming tussen en samenwerking met ketenpartners, zoals ambulant begeleiders, leerplichtambtenaren, onderwijsconsulenten en centra voor jeugd en gezin; -‐ het onderhouden van contact tussen de school, het ziekenhuis, de leerling en zijn ouders; -‐ het geven van voorlichting en advies aan leraren over onderwijs aan zieke leerlingen; -‐ het geven van informatie aan leraren, ouders, (zorg)professionals en klasgenoten over het omgaan met de zieke leerling; -‐ het regelen van onderwijs en begeleiding van de zieke leerling thuis, in het ziekenhuis en op school; -‐ het organiseren van lessen aan huis of in het ziekenhuis als de zieke leerling geen les kan krijgen van zijn eigen leraar; -‐ het geven van informatie over ziekten en de mogelijke gevolgen voor schoolprestaties; -‐ het maken van een plan van aanpak voor de zieke leerling, in samenwerking met de school; -‐ de inzet van communicatiemiddelen, zoals een laptop of tablet. In alle gevallen blijft de school waar de zieke leerling staat ingeschreven verantwoordelijk voor het onderwijsaanbod. Dit is vastgelegd in de Wet Ondersteuning Onderwijs Zieke leerlingen (WOOZ).
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
33
4.4.4 Een dekkend aanbod van voorzieningen? Om de vraag te beantwoorden of er sprake is van een dekkend aanbod van voorzieningen heeft de gemeente Utrecht in samenwerking met de diverse samenwerkingsverbanden voor voortgezet – en primair onderwijs in de Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) regio een onderzoek laten verrichten door Oberon. Hierbij werd onderzocht of het huidige aanbod kwantitatief toereikend, kwalitatief passend, gunstig gespreid, regionaal afgestemd en betaalbaar is. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is een aantal scenario’s ter verbetering geformuleerd. Voor dit samenwerkingsverband zijn vooral de volgende onderdelen van de rapportage van belang: onderwijs aan leerlingen op HAVO/VWO met ondersteuningsbehoefte passend bij cluster 4; de behoefte aan een betere spreiding van de cluster 4 ZMOK voorzieningen in de regio; de wens van dit samenwerkingsverband om een voorziening cluster 4 ZMOK binnen het werkgebied. Streven is dat er meer thuisnabij onderwijs wordt geboden aan deze leerlingen. Tegelijkertijd betekent de realisatie van deze onderdelen van de rapportage dat er meer mogelijkheden tot samenwerking en de inrichting van onderwijs-zorgarrangementen komen met de externe partners zoals instellingen voor jeugdhulp. De RMC regio waar dit samenwerkingsverband deel van uit maakt omvat de gemeenten in de subregio’s Stad Utrecht, Utrecht Noord-West, Utrecht-Zuid en Utrecht Zuid-Oost. Bedoeling van de samenwerking in een RMC regio is er op gericht het aantal leerlingen dat voortijdig het onderwijs verlaat of dreigt te verlaten zo gericht mogelijk op te vangen. Ook is het de bedoeling om ontwikkelingen binnen in de regio onderling zo goed mogelijk af te stemmen en te voorkomen dat er dubbelingen zijn. 4.4.5 Ondersteuning in een doorgaande lijn Wij zijn er van overtuigd dat het voor de kwaliteit van de ondersteuning aan leerlingen nodig is dat de overgang van de ene school naar de andere school goed verloopt. Voor veel leerlingen verloopt deze overgang probleemloos, maar voor de leerlingen die behoren tot de doelgroep van passend onderwijs is dat niet altijd het geval. In dit ondersteuningsplan gaat het vooral om de aandacht voor de overgang primair- en speciaal onderwijs naar het voortgezet en het voortgezet speciaal onderwijs en de overgang van het voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs. Overgang primair- en speciaal onderwijs naar het voortgezet en het voortgezet speciaal onderwijs Over de overgang van het primair en het speciaal onderwijs naar het voortgezet onderwijs worden afspraken gemaakt met het samenwerkingsverband voor het primair onderwijs. De komende jaren willen we de aandacht vooral richten op de stroom van leerlingen die vanuit het speciaal onderwijs naar het voortgezet onderwijs gaan. Voor deze leerlingen geldt dat het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring moet verstrekken. Nadrukkelijker dan voorheen willen we op het moment van de overgang bezien in hoeverre een continuering van de loopbaan van leerlingen in een reguliere setting tot de mogelijkheden behoort. Eventueel kan het samenwerkingsverband daarbij een aanvullend arrangement bieden. Overige aspecten die van belang zijn in het kader van de overgang zijn de volgende: voorlichting over de scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs in het algemeen en over de ondersteuningsmogelijkheden in het bijzonder; afspraken met de Permanente Commissie Leerlingenzorg van het samenwerkingsverband primair onderwijs om in een zo vroeg mogelijk stadium leerlingen met ondersteuningsvragen te herkennen en afspraken te maken over de overstap; de afspraken over de digitale aanmelding van leerlingen; de afspraken over de digitale overdacht van gegevens van het primair en speciaal onderwijs naar het voortgezet (speciaal) onderwijs; speciale aandacht voor de handelingsgerichte opzet van het onderwijskundig rapport; afspraken over de terugkoppeling van informatie vanuit het voortgezet onderwijs naar het primair en speciaal onderwijs.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
34
Overgang van het voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs De overstap van vooral het VMBO naar het MBO is voor een aantal leerlingen niet gemakkelijk. Dit geldt in het bijzonder ook voor leerlingen vanuit het PrO en het VSO. Bij een aantal wordt door omstandigheden de overstap niet gemaakt. Een andere groep stapt wel over, maar redt het niet in het MBO. Sommige problemen van jongeren die in het VMBO al manifest waren, worden meegenomen naar het MBO. In een aantal gevallen is de overdracht niet goed verlopen. Door deze uiteenlopende oorzaken kampt het MBO al een aantal jaar met voortijdige schooluitval (VSV). Mochten de leerlingen de startkwalificatie uiteindelijk niet behalen, dan zijn er meer dan gemiddeld ongunstige maatschappelijke gevolgen. Het is in het belang van het samenwerkingsverband om de afstemming tussen genoemde schooltypen te bewerkstellingen en de overstap van leerlingen zoveel mogelijk te stroomlijnen. Hieronder worden een aantal voorbeelden genoemd van activiteiten om de afstemming te verbeteren: -‐ gemeenschappelijke oriëntatiedagen over de inrichting van het MBO, overgang naar het MBO en de procedures; -‐ in samenwerking met leerplicht en Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) zorgen dat alle leerlingen na het VMBO ook daadwerkelijk starten op het MBO; -‐ de (digitale) overdracht van gegevens over de leerling als basis voor een doorstroomdossier in v -‐ de warme overdracht van leerlingen; -‐ gezamenlijke plusprojecten in het kader van voorkomen voortijdig schoolverlaten; -‐ een aantal leerlingen maakt gebruik van het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (VAVO). Het voortgezet onderwijs houdt bemoeienis, omdat de leerlingen daar nog zijn ingeschreven. Er moet dus stelselmatig contact zijn over verzuim en mogelijke voortijdige schooluitval; -‐ ontwikkelen van specifieke routes naar arbeid voor VSO-ers en PrO-leerlingen. Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de overgang van leerlingen vanuit het VSO en het PrO naar het MBO. Vooral in het kader van arbeidsoriëntatie en – toeleiding hebben beide scholen veel expertise opgebouwd die bruikbaar is voor andere scholen in het samenwerkingsverband. Beleidsmatig zijn de ontwikkelingen met betrekking tot de Entreeopleidingen (inclusief niveau-eisen) en het bindend studieadvies voor de schoolloopbaan van risicoleerlingen van groot belang. In verband met de doorgaande lijn en de continuïteit van de ondersteuning aan leerlingen vindt het samenwerkingsverband het van belang betrokken te zijn bij de overgang van leerlingen naar het middelbaar beroepsonderwijs. In het bijzonder gaat het dan om leerlingen die met inzet van extra ondersteuningsmiddelen de overstap maken. Wij vragen aan de scholen voor voortgezet onderwijs zorg te dragen voor een uitvoerige overdracht van informatie en advisering over de wijze van voortzetten van extra ondersteuning Zo wordt nauw samengewerkt in het project de Overstap (waarin Aanmelding in Beeld, Digitale Doorstroom Dossiers, Warme Overdracht, Oriëntatiedagen, ontwikkeling van LOB e.d.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
35
Hoofdstuk 5 Toeleiding naar extra ondersteuning 5.1.
Vooraf
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de route verloopt van aanvraag voor en behandeling van extra ondersteuning, door wie de aanvraag wordt beoordeeld, het vaststellen van de duur van de extra ondersteuning, de evenredige verdeling van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften over de scholen en hoe de kwaliteitsbewaking van de uitvoering van de extra ondersteuning is georganiseerd. Wanneer er extra ondersteuning wordt geboden is de school verplicht een ontwikkelingsperspectief voor de leerling vast te stellen. Vanaf 1 augustus 2014 geldt dat het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs moet afgeven. 5.2.
Toeleiding naar de extra ondersteuning
Wat vooraf dient te gaan aan de procedure van toeleiding is de vaststelling over de kwaliteit en het redendement van de inzet van de basisondersteuning. Met andere woorden, heeft de school alles gedaan om de leerling in het primaire proces te ondersteunen. In dit verband zijn de volgende afspraken binnen het samenwerkingsverband gemaakt: er dient te worden aangetoond dat de extra mogelijkheden die beschikbaar zijn in de school doelmatig zijn ingezet (denk aan remediale hulp, trainingen, schoolmaatschappelijk werk e.d.); de leerling is in het zorg- en adviesteam van de school besproken, er is gewerkt met handelingsplannen en deze zijn recentelijk geëvalueerd en besproken met ouders; er is steeds gewerkt vanuit een integrale benadering waarbij de drie leefwerelden steeds zijn betrokken: de school, het gezin en de vrije tijd; De school is op grond van alle gegevens, zoals leerlingkenmerken, gegevens testen en toetsen, ontwikkeling, communicatie met ouders en eventueel externen tot de conclusie gekomen dat de school, binnen de basiskwaliteit en de basisondersteuning, niet in voldoende mate tegemoet kan komen aan de onderwijsbehoeften van de leerling. In het vorige hoofdstuk hebben wij aangegeven dat in het samenwerkingsverband de volgende vormen van extra ondersteuning aangeboden kunnen worden: a. Ondersteuningsarrangementen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften binnen de scholen voor voortgezet onderwijs. b. Reboundvoorziening Doorstart. c. De scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. 5.2.1 Aanvraag extra ondersteuning Voorwaarde is en blijft dat een aanvraag voor extra ondersteuning pas wordt gehonoreerd, wanneer de gevraagde ondersteuning de preventieve en licht curatieve interventies van de basisondersteuning overstijgt. Verder wordt verwacht dat aangegeven wordt welke inspanningen in de afgelopen periode ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd en welke effecten die hebben gehad. Ook wordt verwacht dat de ondersteuningsbehoefte van de school en van de leerling wordt aangegeven. 5.2.2 Groeidocument Het samenwerkingsverband hanteert een groeidocument voor indienen van een aanvraag voor extra ondersteuning. De school vult samen met ouders het groeidocument in om extra ondersteuning aan te vragen. De werkwijze en het groeidocument zijn ontleend aan de systematiek van Handelingsgericht Werken en helpen de leden van het Intern Zorgoverleg en het zorg- en adviesteam vragen te formuleren om helder te krijgen met welke vorm van extra ondersteuning de leerling, de docent, de school, de ouders gebaat is. Het uitgangspunt is het beantwoorden van de volgende kernvraag: ‘Wat heeft deze leerling, met deze leraren, op deze school en met deze ouders nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen?’ Het IZO en het ZAT geven in het groeidocument aan waarom en hoe de basisondersteuning wordt overschreden in termen van inzet van tijd, expertise, middelen, aanpassing gebouw en inzet van externe partners
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
36
5.2.3
Behandeling vragen voor extra ondersteuning:
De aanvragen voor extra ondersteuning worden behandeld door de PCL Extra Steun van het samenwerkingsverband. De PCL Extra Steun beoordeelt, verwijst en plaatst leerlingen die in het postcodegebied van het Samenwerkingsverband VO Zuid-Utrecht wonen of op een van de scholen / locaties van het samenwerkingsverband ingeschreven zijn. De positie van de PCL Extra Steun is hieronder in een organogram weergegeven. Organogram PCL SWV VO Zuid-Utrecht
Bestuur Samenwerkingsverband
Directeur Samenwerkingsverband
PCL- Permanente Commissie Leerlingenondersteuning
PCL – LWOO-PrO: • •
voor LWOO en PRO PCL-leerlingen
PCL Extra Steun: • • •
leerlingen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen langdurig zieke leerlingen en leerlingen met epilepsie leerlingen met psychiatrische stoornissen of leerlingen ernstige gedragsproblemen
Na een beslissing door de PCL Extra steun worden middelen en/of ondersteuning ingezet. Indien gewenst wordt bij de beslissing ook een instelling voor jeugdhulp betrokken. School en ouders hebben een intensief contact en, indien gewenst, wonen de ouders de bijeenkomst van de PCL bij. Uitvoering vindt plaats conform afspraken en na een afgesproken termijn vindt er een verantwoording plaats. De PCL LWOO-PrO komt aan de orde in hoofdstuk 6. 5.2.4. Samenstelling en taken van de PCL Extra steun De PCL Extra steun bestaat uit vier leden en heeft de volgende samenstelling: -‐ directeur van het samenwerkingsverband als deskundige voortgezet onderwijs – voorzitter; -‐ vertegenwoordiger voortgezet speciaal onderwijs; -‐ een gedragsdeskundige (tevens ambtelijk secretaris); -‐ deskundige, zoals aangegeven in Algemene Maatregel van Bestuur Passend Onderwijs (februari 2013). De PCL Extra steun krijgt bij de uitoefening van haar taken adequate administratieve ondersteuning.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
37
De volgende taken worden uitgevoerd: 1. Het vaststellen van de vorm van onderwijsondersteuning voor leerlingen met een advies voor doorplaatsing vanuit hetzij het basisonderwijs of het speciaal basisonderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs of een advies voor plaatsing vanuit een speciaal onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs of het voortgezet onderwijs. Voor deze leerling is een toelaatbaarheidsverklaring noodzakelijk. 2. Het vaststellen van de vorm van onderwijsondersteuning voor leerlingen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen, bij langdurig zieke leerlingen en leerlingen met epilepsie. Bij twijfel over plaatsing op een cluster 3 ZML school of het PrO zal het sociaal-emotioneel functioneren doorslaggevend zijn in combinatie met de mogelijkheid tot uitstroom van de leerling naar arbeid. 3. Het vaststellen van de vorm van onderwijsondersteuning voor leerlingen, waarvan het IZO / ZAT van een school / locatie heeft aangegeven dat zij handelingsverlegen zijn. 4. Het vaststellen van de vorm van onderwijsondersteuning voor leerlingen met psychiatrische stoornissen of leerlingen die ernstige gedragsproblemen vertonen op de scholen voor voortgezet onderwijs. 5. Het beoordelen van plaatsing van leerlingen op de Reboundvoorziening Doorstart. 6. Het her indiceren van alle toegewezen vormen van onderwijsondersteuning, met uitzondering van onderwijsondersteuning voor leerlingen met een meervoudige handicap. Voor deze laatste groep geldt dat de toegewezen vorm van onderwijsondersteuning geldig is voor de gehele duur op het VSO. 5.2.5 Duur en kosten van de extra ondersteuning In het groeidocument zijn de vorm, de kosten en de duur van de extra ondersteuning opgenomen. Voor een leerling die in aanmerking komt voor het VSO wordt een toelaatbaarheidsverklaring verstrekt voor de duur van maximaal twee jaar. Daarna wordt die extra ondersteuning geëvalueerd en opnieuw beoordeeld. Het samenwerkingsverband wil graag in overleg met de gemeenten over de bekostiging van de schoolloopbaan voor en het verstrekken van toelaatbaarheidsverklaringen voor specifieke groepen jongeren, waarvoor heel speciale voorzieningen noodzakelijk zijn en blijven (te denken valt aan de groep Ernstig Meervoudig Beperkte jongeren, of jongeren met een combinatie van een verstandelijke en een ernstige gedragsmatige beperking (ZMOLK-ers). Voor deze groep leerlingen zijn er richtlijnen ontwikkeld voor onderwijs en zorg. Ook voor de groep autisten (vooral in combinatie met andere beperkingen) en de groep jongeren met Niet Aangeboren Hersenletsel bestaan er richtlijnen van deze orde. Bij de procedures voor het verzorgen van toelaatbaarheidsverklaringen zou voor deze groepen wellicht een simpeler procedure gehanteerd kunnen worden, aangezien er binnen de basisondersteuning niet of nauwelijks mogelijkheden bestaan voor het verantwoord begeleiden van deze jongeren. 5.2.6 Evenredige verdeling leerlingen met extra ondersteuning binnen het regulier onderwijs Voor elke school / locatie worden volumes inzake extra ondersteuning afgesproken, op basis van de huidige leerlingaantallen. Deze zijn gebaseerd op de leerlingenaantallen op peildatum 1 oktober 2013. Uitgangspunt is, dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte naar het regulier voortgezet onderwijs gaan, gelijkmatig verdeeld worden over de scholen/locaties. Daarmee wordt geborgd, dat op alle scholen/locaties de vereiste deskundigheid aanwezig is. Om dit te realiseren is voor de duur van dit ondersteuningsplan een richtlijn van één leerling per klas van toepassing. Dit is met name van belang bij de aanmelding van nieuwe leerlingen die afkomstig zijn vanuit het reguliere basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs (basis en voortgezet) die met een extra ondersteuningsbehoefte de stap naar het reguliere voortgezet onderwijs maken. De PCL Extra Steun heeft een belangrijke rol bij de vroegtijdige sturing van deze leerlingen. Een school die een leerling afwijst kan zich niet slechts beroepen op deze richtlijn, maar zal de afwijzing moeten kunnen onderbouwen. Bij afwijzing geldt de zorgplicht voor het betreffende schoolbestuur: Kan de school zelf geen passende onderwijsplek bieden, dan wordt gekeken naar een plek op een andere reguliere school binnen het samenwerkingsverband. Alleen als het echt niet haalbaar is om een leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, doet de school de ouders een aanbod voor een plek in het voortgezet speciaal onderwijs.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
38
5.3
Werken met een ontwikkelingsperspectief
De wet passend onderwijs geeft aan dat er voor leerlingen die extra ondersteuning ontvangen een ontwikkelingsperspectief moet zijn, dat is vastgesteld na op overeenstemming gericht overleg met de ouders. Wanneer de ondersteuning van de school een onderdeel vormt van het reguliere (basis) ondersteuningsaanbod, zoals begeleiding bij dyslexie, dyscalculie, remedial teaching of een training sociale vaardigheden, dan is er geen ontwikkelingsperspectief nodig. In het schoolondersteuningsprofiel is door de school beschreven welke activiteiten vallen onder de basisondersteuning. Deze zijn gehonoreerd door het bestuur van het samenwerkingsverband (zie hoofdstuk 4). 5.3.1 Verplichting ontwikkelingsperspectief en de inhoud ervan De wet passend onderwijs geeft aan in welke onderwijssituaties een ontwikkelingsperspectief verplicht is. Scholen moeten vanaf 1 augustus 2013 een ontwikkelingsperspectief vaststellen voor elke leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor nieuwe leerlingen moeten ze dit binnen 6 weken na inschrijving doen. Voor zittende leerlingen moet dit voor het nieuwe schooljaar, dus voor 1 augustus 2013. Voor elke leerling in het regulier onderwijs die extra ondersteuning nodig heeft, stelt het bevoegd gezag met ingang van 1 augustus 2014 een ontwikkelingsperspectief op. Voor leerlingen in het praktijkonderwijs en die deelnemen aan de voorziening ‘Doorstart’ wordt 9 standaard een ontwikkelingsperspectief vastgesteld . Voor leerlingen die tijdelijk zijn geplaatst op een andere school of instelling stelt het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief vast binnen 6 weken na definitieve plaatsing van de leerling. In aansluiting op de Algemene Maatregel van Bestuur Passend Onderwijs (concept februari 2013) moeten de volgende onderdelen in het ontwikkelingsperspectief zijn opgenomen. De te verwachte uitstroombestemming van de leerling. In het voortgezet onderwijs heeft de uitstroombestemming betrekking op uitstroom naar middelbaar of hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs, of in geval van het praktijkonderwijs, naar welk soort functie op de arbeidsmarkt uitstroom wordt verwacht. De onderbouwing van de verwachte uitstroombestemming van de leerling. Hierbij wordt gewezen op de mogelijkheden van de leerling in relatie tot de voor de uitstroombestemming vereiste kennis en vaardigheden. Er moet rekening gehouden worden met belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling. Ondersteuning en begeleiding. In het ontwikkelingsperspectief moeten ook de ondersteuning en de begeleiding opgenomen worden en, indien aan de orde, de afwijkingen van het onderwijsprogramma. 5.3.2 Van groeidocument naar ontwikkelingsperspectief Het eerder besproken groeidocument voor het vaststellen en toekennen van een extra ondersteuningsbehoefte vormt voor ons samenwerkingsverband, tezamen met deel D van het document, het Ontwikkelingsperspectiefplan. Het document omvat de volgende delen: Deel A Deel B Deel C Deel D
de gegevens van de leerling, de thuissituatie, de school en betrokken instanties. beschrijft de stimulerende en remmende factoren van de leerling, in de school en in de thuissituatie. beschrijft de ondersteuningsbehoefte het ontwikkelingsperspectiefplan waarin in ieder geval opgenomen het verwacht uitstroomniveau, de onderbouwing daarvan en het ondersteuningsplan (doelen, actie, tijdspad, middelen).
9
Voor leerlingen in het vmbo met leerwegondersteuning is het vooralsnog niet duidelijk of deze verplichting ook voor deze leerlingen geldt.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
39
5.3.3 Vaststelling, bijstelling en betrokkenheid van de ouders Het bevoegd gezag stelt het ontwikkelingsperspectief vast, nadat het hierover op overeenstemming gericht overleg met de ouders heeft gevoerd. In het voortgezet speciaal onderwijs krijgt het bestuur van de school hiervoor advies van de Commissie voor Begeleiding (voor cluster 3 en 4) of de Commissie voor Onderzoek (voor cluster 1 en 2). De school evalueert het ontwikkelingsperspectief jaarlijks met de ouders en stelt het zo nodig bij. Het is van belang dat scholen over de juiste instrumenten beschikken om ouders zo volledig mogelijk te informeren over dit overleg en de mogelijkheden van beroep en bezwaar wanneer ouders niet kunnen instemmen met het ontwikkelingsperspectief. 5.3.4 Het werken met en de duur van het ontwikkelingsperspectief Voor het samenwerkingsverband is het van belang goed zicht te hebben op de samenstelling, de regievoering en de evaluatie van het werken met het ontwikkelingsperspectief. Het werken met de ontwikkelingsperspectieven biedt een goed zicht op de besteding van een belangrijk deel van de middelen van de lichte én de zware ondersteuning. Deze constatering vraagt opnieuw om een kwalitatief hoogwaardig monitoringssysteem en een systeem van verantwoording door de scholen aan het samenwerkingsverband. Ook vraagt het om een investering in scholing en professionalisering van leraren in het werken met ontwikkelingsperspectieven. Vooral de uitvoering ervan op klassenniveau vraagt om kwaliteiten als omgaan met verschillen, differentiatie en planmatig handelen. In de wet- en regelgeving is geen minimumperiode voor een ontwikkelingsperspectief vastgelegd. Dat wordt overgelaten aan de eigen inzichten van het samenwerkingsverband. Het zal van de inzichten van de leden van de PCL Extra Steun en de vraag van school en leerling afhangen welke termijnen in acht genomen gaan worden. Het ontwikkelingsperspectief wordt tenminste een keer per jaar met de ouders geëvalueerd. Op basis van de evaluatie kan ook worden besloten tot beëindiging van het ontwikkelingsperspectief, waarna de leerling terugvalt op de basisondersteuning. Op basis van het artikel 164 in de wet expertisecentra en artikel 103 in de wet voortgezet onderwijs is de registratie ontwikkelingsperspectief (september 2013) vastgelegd. Daarin is aangegeven dat de school in BRON moet aan geven dat een leerling een ontwikkelingsperspectief heeft. Daarbij wordt een ingangsdatum opgegeven. Indien het werken met het ontwikkelingsperspectief vervalt, moet dat ook worden aangegeven in BRON. 5.4
Toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs
Het samenwerkingsverband heeft de taak om te beslissen of een leerling wordt toegelaten tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven staat, vraagt hiervoor een toelaatbaarheidsverklaring aan bij het samenwerkingsverband. Om te beslissen over de toelating van een leerling tot het voortgezet speciaal onderwijs vraagt het samenwerkingsverband advies aan deskundigen. De benodigde deskundigheid en disciplines in de toelaatbaarheidscommissie zijn beschreven in de Algemene Maatregel van Bestuur. De PCL Extra Steun van het samenwerkingsverband heeft in de commissie de beschikking over een orthopedagoog en betrekt afhankelijk van de problematiek een tweede deskundige: een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een maatschappelijk werker, een arts of een kinderpsychiater (overeenkomstig Algemene Maatregel van Bestuur Passend Onderwijs, februari 2013). In de PCL Extra Steun is permanent een vertegenwoordiger opgenomen vanuit het veld van het voortgezet speciaal onderwijs. In deze fase van besluitvorming is dat uiterst efficiënt, omdat vanaf de start van het traject meegedacht kan worden over het juiste en passende arrangement voor deze leerling. De hulpvraag van de leerling blijkt de behoefte aan extra ondersteuningsmogelijkheden binnen het regulier onderwijs te overstijgen. De wet passend onderwijs vraagt om – in overleg met de ouders– op zoek te gaan naar een alternatief traject dat het antwoord wel kan bieden. Een van de mogelijkheden is dan het aanvragen van een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
40
De route naar het voortgezet speciaal onderwijs vraagt een zorgvuldig inhoudelijk te doorlopen traject in het regulier onderwijs en een open en transparante procesgang. Betrokkenheid met de ouders is daarbij van het grootste belang en ook zij moeten inzien dat het in het belang is van hun kind dat een voortgang in het voortgezet speciaal onderwijs het beste is. Uiteraard speelt ook het groeidocument hierin een belangrijke rol. Naast de betrokkenheid van de ouders moet in een vroegtijdig stadium de Commissie van Begeleiding van de school voor voortgezet speciaal onderwijs betrokken worden. Dit om in een zo vroeg mogelijk stadium mee te denken over de ondersteuningsvraag van de leerling en in het verlengde van de toelaatbaarheidsverklaring ook een spoedige plaatsing mogelijk te maken. Betrokkenheid van het voortgezet speciaal onderwijs is ook gegarandeerd dankzij een deelname aan de besprekingen in de PCL Extra Steun. De toewijzing van een toelaatbaarheidsverklaring is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. Tegen die beslissing staat bezwaar en daarna beroep open Bij een positief VSO-advies geeft het samenwerkingsverband een verklaring af met daarop vermeld het nummer van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum en het overeengekomen bekostigingsniveau van de ondersteuning (categorie I, II of III). De minimumtermijn van een toelaatbaarheidsverklaring is ten minste één jaar, met dien verstande dat indien een verklaring voor één jaar wordt afgegeven in, bijvoorbeeld maart 2015, dan is deze geldig tot 31 juli 2016. In overleg met ouders kan voor een korter traject worden gekozen. Doorgaans zal echter na iedere twee jaar opnieuw bekeken worden welk arrangement past bij de betreffende leerling. De wet passend onderwijs onderscheidt de volgende drie categorieën voor zware ondersteuning: categorie I, huidige zml, lzk, epilepsie, cluster 4; categorie II, huidige lg; categorie III, huidige mg. Wanneer bij de behandeling van de aanvraag duidelijk is dat een leerling niet terug zal keren naar het regulier onderwijs is een verklaring mogelijk die geldig is voor de gehele schoolloopbaan. De adviescommissie van deskundigen zal de aanmeldingen, plaatsingen en terugplaatsingen monitoren. De inspectie neemt deze beslissingen op in het toezichtkader. In de bijlagen is een conceptoverzicht opgenomen van leerlingkenmerken die gebruikt kunnen worden bij de toelaatsbaarheidsverklaring. Dit formulier moet gezien worden als een groeidocument en is nog in ontwikkeling. 5.4.1 Procedure en het beleid over terug- en overplaatsing van leerlingen, bij wie de toelaatbaarheidsverklaring is verstreken Uit de voortgang met het werken met het ontwikkelingsperspectief in het voortgezet speciaal onderwijs kan blijken dat de doelen naar boven bijgesteld kunnen worden. Het gevolg daarvan kan zijn dat een reguliere vorm van onderwijs voor deze leerling weer tot de mogelijkheden gaat behoren. De school voor voortgezet speciaal onderwijs zal in nauw overleg met de ouders een terugplaatsingsplan opstellen, waarbij de ouders / leerling hun voorkeur voor bepaalde scholen kunnen uitspreken. De volgende procedure kan daarover afgesproken worden binnen het samenwerkingsverband: binnen het samenwerkingsverband wordt vanuit de PCL Extra Steun naar de meest geschikte onderwijssetting gezocht. Op basis van de behoefte van de leerling in relatie tot de schoolondersteuningsprofielen van de scholen; vanuit de PCL Extra Steun zal contact worden gelegd met de “gastschool” en wordt een plan opgesteld, met bijvoorbeeld afspraken over een proefplaatsing een evaluatie met de betrokken partijen of een meer definitieve plaatsing succesvol is, waarna besloten wordt of de leerling definitief in het regulier onderwijs te plaatsen is of dat dit toch niet tot de mogelijkheden behoort; er kan ook worden gekozen voor een arrangement, waarbij gedacht kan worden aan een symbiose van de leerling; daarbij gebruik makend van de mogelijkheden uit de eerder vermelde brochure Een passend onderwijsprogramma voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs (ministerie OCW, december 2012) en/of een leerwerktraject.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
41
5.4.2
Automatische Toelaatbaarheidsverklaring
Artikel 40 lid 16 van de WEC biedt de mogelijkheid tot een automatische plaatsing van een leerling, in het speciaal onderwijs maar dan wel op basis van een samenwerkingsovereenkomst. Voor deze leerlingen hoeft het samenwerkingsverband geen toelaatbaarheidsverklaring af te geven. Een leerling die is geplaatst in een inrichting, accommodatie of residentiële instelling en die wordt toegelaten op basis van de bekostiging, bedoeld in artikel 117, zesde of zevende lid, wordt door die plaatsing en voor de duur daarvan aangemerkt als een leerling die toelaatbaar is verklaard tot de school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of tot de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, die aan die inrichting of accommodatie is verbonden dan wel waarmee die residentiële instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Indien een leerling is toegelaten tot een school die is verbonden aan een instelling als bedoeld in artikel 71c, eerste lid, maakt die school afspraken met het samenwerkingsverband waartoe de leerling behoorde direct voorafgaand aan de toelating tot de school, over de terugkeer van de leerling. 5.4.3 Leerlingen in Justitiële Jeugdinrichting (JJI) en Gesloten Jeugdzorg Instelling (GJI) De gesloten instellingen JJI en GJI vallen wat de bekostiging betreft buiten het kader van het samenwerkingsverband. Het rijk stelt een aantal plaatsen per instelling vast en die plaatsen worden rechtstreeks door het rijk bekostigd. Naast de regeling van de bekostiging die voor iedere cluster 4 leerling geldt, geldt ook een bijzondere bekostiging en de regeling daarvan is momenteel terug te vinden in de Regeling bekostiging personeel. Het samenwerkingsverband heeft alleen met deze leerlingen te maken wanneer ze uit de gesloten residentiële instelling ontslagen worden en tot de zorgplicht van het samenwerkingsverband gaan behoren. Dan geldt in principe de benadering dat bezien wordt of deze leerling ondersteuning nodig heeft en zo ja, nadere invulling daarvan. 5.5
Afspraken met het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Primair Onderwijs
De algemene intentie van de beide samenwerkingsverbanden is dat, conform de doelstellingen en de ambitie van passend onderwijs, gestreefd wordt naar een vergroting van de deelname van leerlingen met ondersteuningsvragen in het regulier onderwijs. De wet passend onderwijs geeft aan, dat de toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs in principe eindigt op het moment van de afronding van het speciaal onderwijs. Het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs moet vervolgens een toelaatbaarheidsverklaring verstrekken voor de toelating tot het voortgezet speciaal onderwijs. Elke leerling die de overstap maakt vanuit het speciaal onderwijs wordt besproken in de PCL Extra Steun. Dit kan pas na toestemming van de ouders en met gebruik making van de documenten. Uiteraard vindt bespreking ook plaats van leerlingen die vanuit een school voor primair onderwijs (basisschool of speciaal basisonderwijs) de overstap maken en waarbij sprake is van een ondersteuningsbehoefte. Het is belangrijk dat de basisscholen tijdig, liefst al in groep 7, met de ouders in gesprek gaan over het vervolgtraject in het voortgezet onderwijs. 5.6
Registratie en omgaan persoonsgegevens
In deze paragraaf worden de formele aspecten aangeven inzake de registratie en het omgaan met persoonsgegevens. a. Registratie van leerlingen die extra ondersteuning krijgen en waarvoor een ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld. Deze gegevens moeten worden opgenomen in BRON; ook wordt aangegeven wanneer deze extra ondersteuning beëindigd is. b. Omgaan met persoonsgegevens; wet passend onderwijs (artikel 17a, lid 14) Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de wet bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d (toewijzen van ondersteuningsmiddelen). Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aan-
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
42
gemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het twaalfde lid (besluitvormers over toelaatbaarheid). In het kader van de samenwerking tussen onderwijs en partners voor jeugdhulp is het gewenst om goede afspraken te maken over het omgaan met persoonsgegevens. Daarin is al veel ervaring opgedaan door het gebruik van de verwijsindex. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van: a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het VSO; b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven; c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de 10 eerste volzin te verwerken. 5.7
Beroep en bezwaar
In het kader van passend onderwijs is een aantal maatregelen genomen in verband met beroep en bezwaar inzake beslissingen over plaatsing en de ondersteuning aan leerlingen. Hieronder volgen de huidige regelingen. Beroep en bezwaar binnen het samenwerkingsverband De wet passend onderwijs regelt in artikel 17a, lid 13 dat een samenwerkingsverband een adviescommissie van deskundigen samenstelt. Deze commissie adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs. De adviescommissie sluit aan bij artikel 17a, lid 13 en is in overeenstemming met artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Landelijke Arbitragecommissie Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs Op 4 april 2013 is de nieuwe Landelijke Arbitragecommissie Samenwerkingsverbanden passend onderwijs van start gegaan. De commissie is ondergebracht bij onderwijsgeschillen. De commissie is geïnstalleerd door de sectororganisaties. De Arbitragecommissie beslecht geschillen binnen het samenwerkingsverband, die betrekking hebben op: de statuten (in de oprichtingsfase), de onderlinge verhoudingen, het beleid ten aanzien van de extra ondersteuning en de (verdeling van de) bekostiging daarvan. Via deze link is meer informatie beschikbaar. http://mobiel.onderwijsgeschillen.nl/themadossier-passend-onderwijs/arbitragecommissie/ Regeling landelijke tijdelijke geschillencommissie ontwikkelingsperspectief Deze commissie sluit aan op artikel 45, vierde lid van de Wet op de Expertisecentra. De wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Staatsblad. 2012, 545) heeft tot doel een kwaliteitsverbetering in het (voortgezet) speciaal onderwijs tot stand te brengen. Deze wet verplicht scholen met ingang van 1 augustus 2013 tot het vaststellen van een ontwikkelingsperspectief voor alle leerlingen en schrijft eveneens voor dat scholen hierover op overeenstemming gericht overleg met ouders dienen te voeren en de voortgang van de ontwikkeling van de leerlingen moeten registreren. Als ouders het niet eens zijn met het vastgestelde ontwikkelingsperspectief, dan kunnen zij hierover een oordeel vragen aan de landelijke tijdelijke geschillencommissie ontwikkelingsperspectief. Via deze link is meer informatie beschikbaar. http://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-22041.html
10
In het huishoudelijk reglement voor de PCL’s wordt aangegeven hoe er met het dossier wordt omgegaan. In ieder geval wordt dan aangegeven dat ouders en leerlingen ouder dan 16 jaar inzage hebben in het dossier. Verder kunnen de leden van de PCL inzage krijgen in het dossier, indien er sprake is van een her aanmelding van de leerling. Zonder toestemming van ouders of leerling, indien deze ouder is dan 16 jaar, wordt het dossier niet verstrekt aan derden.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
43
Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering Deze commissie sluit aan op Artikel 34.9. en is opgenomen in de AMvB Passend onderwijs. De leden worden benoemd op gezamenlijke bindende voordracht van de landelijke ouderorganisaties, de landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties en de sectororganisaties. http://mobiel.onderwijsgeschillen.nl/themadossier-passend-onderwijs/geschillencommissies-passendonderwijs/geschillencommissie-passend-onderwijs/
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
44
Hoofdstuk 6 Huidige en nieuwe positie van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs 6.1.
Vooraf
Er is van oudsher een intensieve relatie tussen het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Deze is verankerd in wet- en regelgeving o.a. in verband met de oorspronkelijke aanwending van middelen uit het regionaal zorgbudget. Juist het VMBO/LWOO en het PrO waren en zijn de onderwijsvoorzieningen die het onderwijs bieden aan leerlingen met orthopedagogische en – didactische hulpvragen. Dit is vastgelegd in de afspraken over de advisering, het onderzoek naar de capaciteiten en sociaal-emotionele ontwikkeling en de toeleiding van leerlingen naar het LWOO en PrO. In verband met een goede afstemming werd er regelmatig overleg gevoerd met de regionale verwijzingscommissie (RVC). 6.2
Leerwegondersteuning en praktijkonderwijs integreren in passend onderwijs
De overheid streeft ernaar het LWOO en het PrO te integreren in het passend onderwijs. Dat heeft uiteraard consequenties voor de inhoudelijke ontwikkeling van de scholen, voor de toelating van leerlingen en voor de toekomstige financiering van de scholen. (Brieven: Ministerie OCW; 5 april 2013, 22 augustus 2013) .Op 26 november 2013 is de internetconsultatie gestart over de wijziging van de wet op het voortgezet onderwijs in verband met het onderbrengen van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs. Samengevat gaat het in de brieven en het nieuwe wetsvoorstel er om dat de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs verantwoordelijk worden voor de toewijzing van LWOO en PrO. Dat heeft tot gevolg dat de 16 Regionale Verwijzingscommissies (RVC’s) worden opgeheven. Scholen die LWOO en PrO aanbieden vragen straks een ondersteuningstoewijzing voor LWOO of PrO aan bij het samenwerkingsverband. Voorlopig blijven de huidige landelijke criteria voor LWOO en PrO gehandhaafd. Ook de LWOO-licenties blijven voorlopig behouden. Medio 2014 wordt besloten wat er met de criteria en/of licenties gebeurt. Op termijn is het de bedoeling dat samenwerkingsverbanden zelf bepalen welke criteria voor LWOO en PrO gelden, hoelang de geldigheidsduur is van de toewijzing en welke scholen in aanmerking komen voor een LWOO-licentie. Dat wordt aangeduid als de zogenaamde ‘opting out’-mogelijkheid. De samenwerkingsverbanden vo worden ook verantwoordelijk voor de ondersteuningsbudgetten van LWOO en PrO. De budgetten van LWOO en PrO gaan deel uitmaken van het budget voor lichte ondersteuning per samenwerkingsverband. Bovenstaande beleidsvoorstellen hebben nogal wat consequenties voor de inrichting van de lichte ondersteuning. Het betekent dat het samenwerkingsverband in overleg met besturen en de scholen een beleidsplan zullen moeten ontwikkelingen over de toekomstige inrichting van LWOO en PrO in dit verband. 6.2.
Toeleiding in 2014-2015
6.2.1 Wat doet de Permanente Commissie Leerlingenzorg LWOO-PrO ? De school waar de leerling wordt aangemeld, beoordeelt de informatie uit het onderwijskundige rapport en vraagt indien nodig extra informatie op bij de basisschool. Vervolgens wordt de leerling opgeroepen voor een testdag. Tijdens de testdag, die wordt georganiseerd op één van de scholen voor voortgezet onderwijs, wordt getoetst op intelligentie, leervorderingen en sociaal-emotionele ontwikkeling. De testen zijn bedoeld om de aanvullende informatie te verzamelen die wettelijk nodig is voor de aanvraag voor LWOO of PrO. Op basis van de gegevens uit de testen en de informatie van het primair onderwijs beoordeelt de PCL LWOO-PrO of een kind in het LWOO, het PrO of een ander type onderwijs geplaatst kan worden. Daarnaast wordt gekeken welke leerlingen op de gespecialiseerde LWOO locatie geplaatst moeten worden.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
45
De PCL LWOO-PrO geeft voor elke leerling, waarvan zij een dossier krijgt, een plaatsingsadvies. De scholen binnen het samenwerkingsverband volgen dit advies. Het komt voor dat dit advies anders is dan de wens van de ouders of het advies van de school voor primair onderwijs. Als ouders het niet eens zijn met het advies kunnen ze bezwaar maken. Daarbij worden zij al dan niet ondersteund door de school voor primair onderwijs. Zo’n bezwaarschrift moet gebaseerd zijn op nieuwe informatie en uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van het plaatsingsadvies bij de voorzitter van de PCL LWOO-PrO zijn ingediend. De PCL LWOO-PrO kan dan haar advies heroverwegen. 6.2.2 Rol van het primair onderwijs bij de advisering en onderzoek De school voor primair onderwijs geeft advies over de noodzaak van de ondersteuning in het LWOO of in het PrO. Voor een aanvraag voor LWOO of PrO moet de school een dossier samenstellen, waarin wordt aangetoond dat de leerling recht heeft op deze vorm van extra ondersteuning. Deze informatie komt in het digitale onderwijskundig rapport (okr). De school voor primair onderwijs bespreekt het advies en het okr met de ouders. Ouders tekenen het okr voor gezien. Ouders en kind gaan daarna een school uitkiezen die past bij dit advies. Ouders kunnen daarvoor informatie over de verschillende scholen vinden op internet. Alle scholen hebben een eigen website. De verschillende sites van de scholen zijn ook te bereiken via de site van het samenwerkingsverband: www.lzvo.nl. De scholen organiseren open avonden of dagen en andere activiteiten, waar ouders en toekomstige leerlingen informatie kunnen vragen en de sfeer kunnen proeven. Wanneer ouders een keuze hebben gemaakt voor een school, geven ouders dit door aan de school voor primair onderwijs. Deze verzorgt de digitale aanmelding bij de school voor voortgezet onderwijs. De gehele procedure van aanmelding en plaatsing in het LWOO en het PrO kost veel tijd. Aanmeldingen worden daarom al vanaf 1 november in behandeling genomen. 6.2.3 Van advies naar inschrijving De procedure om een leerling te plaatsen op een school met LWOO of PrO bestaat uit zes stappen. Stap 1 Advies formuleren Door wie? De school voor (speciaal) basisonderwijs In het laatste leerjaar geeft de leraar van de school voor (speciaal) basisonderwijs leerlingen en ouders advies over het te kiezen vervolgonderwijs. Dit advies gaat uit van de mogelijkheden van de leerling en is gebaseerd op het leerlingvolgsysteem van de school. Als een leerling één of meer leerachterstanden van 1 ½ jaar of meer heeft, is het verstandig om dit advies zo vroeg mogelijk in het jaar dat de leerling in de hoogste groep zit te formuleren. Het advies moet aangeven, welke extra ondersteuning noodzakelijk is en zo mogelijk ook, welke vorm van onderwijs (LWOO of PrO) die ondersteuning zou moeten geven. Ook kan hierbij worden gedacht aan plaatsing op de gespecialiseerde afdeling voor LWOO. Het samenwerkingsverband adviseert de scholen voor primair onderwijs om al in groep 7, indien er sprake is van een flinke achterstand, met de ouders de mogelijkheid te bespreken van een advisering LWOO of PrO. Voordeel is dat de ouders zich dan reeds in een vroegtijdig stadium zich kunnen oriënteren op de scholen die dit aanbieden. Stap 2 Onderwijskundig rapport Door wie? De school voor (speciaal) basisonderwijs De school voor (speciaal) basisonderwijs vult het OKR in op het digitale aanmeldplatform. Na bespreking en ondertekening van het advies en het OKR met de ouders wordt dit rapport op definitief wordt gezet. Stap 3 Aanmelding Door wie? De school voor (speciaal) basisonderwijs! Ouders geven aan op welke school zij hun kind willen aanmelden. De basisschool verzorgt deze digitale aanmelding. Meer informatie hierover wordt verstrekt door de VO scholen en is verder te vinden op de website van het samenwerkingsverband: www.lzvo.nl. Stap 4 Onderzoek Door wie? De school voor (speciaal) basisonderwijs en/of de school van aanmelding
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
46
Voor LWOO of PrO is altijd een onderzoek met betrekking tot de intelligentie, leervorderingen en sociaal-emotionele ontwikkeling nodig. Soms zijn de onderzoeksgegevens die de school voor (speciaal) basisonderwijs heeft aangeleverd voldoende (indien ze voldoen aan de wettelijke criteria en het onderzoek recent is afgenomen). Is dat niet het geval, dan roept de school van aanmelding de leerling op voor een onderzoek. Ouders en school worden hiervan op de hoogte gesteld. Extra onderzoek is in ieder geval noodzakelijk indien de score van de Cito-toets lager is dan 524, de score van de NIO lager dan 94 of indien de school voor basisonderwijs onvoldoende gegevens aanlevert. Stap 5 Toelating en plaatsing Door wie? De scholen in de regio hebben gezamenlijk de PCL LWOO-PrO ingesteld. Deze commissie stelt een advies op over de vorm van onderwijs die een leerling nodig heeft. Ook staat in het advies op welke locatie dit onderwijs het beste geboden kan worden. Dit advies kán afwijken van het advies van de school voor (speciaal) basisonderwijs. Het advies kan ook afwijken van de wens van de ouders. De scholen in de regio volgen het advies van de PCL LWOO-PrO. Het advies van de PCL LWOO-PrO wordt kenbaar gemaakt aan de ouders en de basisschool. De school van aanmelding vraagt vervolgens een beschikking aan bij de Regionale Verwijzingscommissie (RVC). Ouders krijgen een kopie van de aanvraag bij de RVC en tevens bericht wanneer de aanvraag is toegekend of afgewezen. Bij een afwijzing kan de PCL besluiten een ondersteuningsbudget uit de middelen van het samenwerkingsverband toe te kennen, zodat plaatsing in een LWOO - omgeving toch mogelijk is. Stap 6 Inschrijving Door wie? De school van aanmelding De school van aanmelding schrijft de leerling in volgens het advies van de PCL LWOO-PrO. Bij verwijzing naar een school (gespecialiseerde LWOO locatie of PrO binnen het samenwerkingsverband), waarvan het advies van de PCL LWOO-PrO afwijkt van de oorspronkelijke keuze, hoeven ouders niet opnieuw aan te melden. Dit gebeurt via het digitale platform. 6.3
Inrichting van het LWOO en PrO
6.3.1 Wat is Praktijkonderwijs (PrO)? Praktijkonderwijs is bedoeld voor die leerlingen voor wie een VMBO-diploma waarschijnlijk niet haalbaar is. Het PrO gaat uit van de mogelijkheden van de leerling. De leerling wordt voorbereid op de arbeidsmarkt en het zo zelfstandig mogelijk functioneren in de maatschappij. Het onderwijs is ingericht op de vier domeinen, wonen, werken, burgerschap en vrije tijd. Daarnaast wordt er gewerkt op eigen niveau met rekenen en Nederlands. Naast theoretische vakken worden er praktijklessen gegeven in de vakken verzorging consumptief, persoonlijke verzorging en huishoudkunde, bouwtechnieken en hout, algemene technieken en groen. In leerjaar 2 wordt het vak Interne Stage aangeboden en in leerjaar 3 het vak Arbeidstraining. Dit zijn vakken die nodig zijn wanneer leerlingen vanaf leerjaar 4 op stage gaan in de door hun gekozen branche. In deze branche volgt de leerling een cursus die afgesloten wordt met een examen en een certificaat. Praktijk Onderwijs is eindonderwijs. Veel leerlingen gaan na het Praktijk Onderwijs werken, maar een aantal leerlingen stroomt door naar het ROC waar ze een beroepskwalificatie kunnen behalen. PrO wordt in ons werkgebied aangeboden door De Baanbreker in IJsselstein. Tijdens een van de recente besprekingen in het samenwerkingsverband is aandacht gevraagd voor de toekomstige positie van het PrO in de regio. De bezorgdheid gold vooral de verhoogde eisen taal en rekenen voor de toelating tot MBO en de gevolgen van de invoering van de entree opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs. Door het samenwerkingsverband wordt het belang van een continuering van het onderwijs voor deze leerlingen onderstreept. 6.3.2 De LWOO afdelingen op de reguliere VMBO locaties Het LWOO betekent extra begeleidingsmogelijkheden voor een leerling, onafhankelijk van het niveau van het VMBO waarop hij/zij instroomt (basis, kader, gemengd of theoretisch). Het is dus geen aparte opleiding. LWOO wordt aangeboden op alle VMBO-locaties in de regio en op de zorglocatie De Linie. De LWOO leerlingen werken in kleinere klassen, zodat er meer begeleiding mogelijk is per leerling.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
47
Voor elke leerling wordt een handelingsplan opgesteld. De voortgang hiervan wordt regelmatig besproken in het begeleidingsteam van het LWOO. 6.3.3 De gespecialiseerde locatie voor LWOO; De Linie Locatie De Linie van het Anna van Rijn College is een meer gespecialiseerde afdeling voor leerlingen met een LWOO indicatie. Deze locatie is kleinschalig opgezet en de leerlingen zijn verdeeld over twee gebouwen (ongeveer 100 leerlingen per gebouw). Het verschil met de andere scholen is dat op De Linie leerlingen geplaatst zijn waarbij de ondersteuningsbehoefte complexer is en waarbij in een aantal gevallen ook sprake is van een multiproblem situatie. Door deze complexere vraagstelling is er meer zicht op de individuele leerling. De ontwikkeling van de leerling op sociaal-emotioneel en didactisch gebied wordt goed in de gaten gehouden. Hiervoor wordt gewerkt met handelingsplannen die regelmatig worden aangepast door een interne begeleidingscommissie, bestaande uit de mentor, teamleider en orthopedagoog. Door de kleinschaligheid is de sociale controle groot en wordt er veel aandacht besteedt aan omgangsnormen. De populatie van De Linie is sterk gemêleerd. Er zitten bijvoorbeeld leerlingen die moeite hebben om hun impulsen te bedwingen en in hun enthousiasme veel praten en/of contact zoeken met anderen. Andere leerlingen zijn juist heel erg teruggetrokken en moeten geholpen worden om wat meer van zichzelf te laten zien. In een klas zitten maximaal 15 leerlingen. Doel van het onderwijs op De Linie is om de leerlingen na twee jaar de aansluiting te laten maken met één van de leerwegen van het VMBO op één van de colleges in het samenwerkingsverband. Wanneer een leerling niet naar één van de colleges kan, dan kan de leerling in de bovenbouw van De Linie toewerken naar het behalen van een VMBO-diploma in de leerweg Handel en Administratie, een opleiding met veel persoonlijke ondersteuning en leerzame praktijkstages. 6.3.4 Financiering afgewezen leerlingen door de RVC Het betreft een groep leerlingen die aangemeld waren bij de RVC. Echter deze leerlingen voldeden niet aan de criteria voor plaatsing in het LWOO. Echter plaatsing in een profiel is niet alleen afhankelijk van de wettelijke criteria die de RVC hanteert. Op basis van het totale leerlingbeeld bepaalt de PCL LWOO-PrO of leerwegondersteuning noodzakelijk wordt geacht en zo ja in welk profiel de leerling het beste past (A of N). Indien de RVC geen beschikking afgeeft op basis van de criteria en de motivatie dan ontvangt de school waar de leerling wordt geplaatst een vergoeding uit het Regionaal Zorgbudget. Vanaf 1 augustus 2014 zullen deze middelen ontleend worden aan de lichte ondersteuning. Vooralsnog worden hiervoor voor de schooljaren 2014-2015 en 2015-2016 op de begroting middelen gereserveerd. Over de aanwending van middelen na 1 augustus 2016 worden beslissingen genomen wanneer meer bekend is over de nieuwe positionering van het LWOO en PrO (zie ook 6.2.). 6.4
Schoolondersteuningsprofiel voor VMBO/LWOO en PrO
Bij de ontwikkeling van het schoolondersteuningsprofiel is gewerkt aan de hand van een format. Datformat is zodanig opgesteld dat de scholen een schets geven van de ondersteuningswerkzaamheden om zoveel mogelijk leerlingen passend onderwijs te bieden, gerichte ondersteuning te bieden en uitval te voorkomen. Zoals eerder opgemerkt hebben het LWOO en het PrO in het verleden de nodige expertise op dit terrein opgebouwd. Vandaar dat in het schoolondersteuningsprofiel van deze scholen bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de volgende onderwerpen: omgaan met leerachterstanden en het bevorderen van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Voor de scholen voor praktijkonderwijs geldt dat er daarnaast bijzondere ervaring is opgedaan met arbeidsoriëntatie en arbeidstoeleiding. 6.5
Voorlichting aan ouders en leerlingen groep 7 en 8 over het voortgezet onderwijs en in het bijzonder over VMBO/LWOO en PrO
Jaarlijks wordt een informatiefolder over de route naar LWOO en PrO verspreid ten behoeve van de scholen voor primair onderwijs en de ouders. Ouders kunnen informatie over de verschillende scholen vinden op internet. Alle scholen hebben hun eigen website. De verschillende sites van de scholen zijn ook te bereiken via de site van het Samenwerkingsverband: www.lzvo.nl. De scholen organiseren
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
48
open avonden/dagen en andere activiteiten, waar ouders en toekomstige leerlingen informatie kunnen vragen en de sfeer kunnen proeven. Daarnaast verzorgt het samenwerkingsverband een informatie middag voor de scholen voor primair onderwijs (directie, interne begeleiders, leraren) over de werkwijze van de PCL, veranderingen in de digitale aanmelding (bijvoorbeeld aanpassing van het OKR) en recente ontwikkelingen op de scholen voor voortgezet onderwijs en in het bijzonder op de scholen met LWOO en PrO. 6.6
Toekomstperspectief
6.6.1 Ontwikkelingen landelijk Het nieuwe samenwerkingsverband passend onderwijs staat aan de vooravond van een periode van twee jaar waarin het ondersteuningsplan gerealiseerd gaat worden. Gezien de hoofdlijnenbrief d.d. 5 april 2013 en de internconsultatie in december 2013 over de wetswijziging van de wet op het voortgezet onderwijs over het LWOO en het PrO is het noodzakelijk de komende periode een regionaal plan te ontwikkelen voor de nieuwe positionering ervan. In verband met de te verwachte ontwikkelingen inzake het LWOO en het PrO is het verstandig om reeds in 2014-2015 de volgende werkzaamheden uit te voeren met betrekking tot de toekomstige beleidsontwikkeling: -‐ Positionering van de RVC en de PCL. Met de leden van de huidige RVC zal in het jaarlijkse overleg gesproken worden over de overname van de taakstelling. -‐ Voorbereiding taakstelling toeleiding naar LWOO en PrO door het samenwerkingsverband. Bij deze taakstelling wordt ook het samenwerkingsverband passend onderwijs primair onderwijs betrokken. Hiervoor zal een POVO werkgroep in het leven worden geroepen, waarin ook de toeleiding naar extra steun arrangementen (waaronder VSO) zal worden afgestemd. -‐ Op grond van beschikbare kengetallen zullen zo vroeg mogelijk de financiële consequenties en mogelijkheden van de nieuwe regelingen in beeld gebracht worden voor het vmbo met leerwegondersteuning en de school voor praktijkonderwijs in het samenwerkingsverband. In verband met de herpositionering van het LWOO en PrO is het ook gewenst om bijzondere aandacht te geven aan de overgang van leerlingen vanuit het PrO, het LWOO en het VSO naar het MBO. Vooral in het kader van arbeidsoriëntatie en – toeleiding hebben beide scholen veel expertise opgebouwd die bruikbaar is voor andere scholen in het samenwerkingsverband. Beleidsmatig zijn de ontwikkelingen met betrekking tot de Entreeopleidingen (inclusief niveau-eisen) en het bindend studieadvies voor de schoolloopbaan van risicoleerlingen van groot belang. 6.7.2
Noodzaak tot een onderzoek over de positie van De Linie en Doorstart
Het is verstandig om, vooruitlopend op alle ontwikkelingen, nu reeds een aantal beleidsstappen te zetten in verband met de herpositionering van het LWOO en PrO. Relatief gunstig voor dit samenwerkingsverband is dat we met de deelnamecijfers aan het LWOO net iets boven het landelijke gemiddeld scoren en met de leerlingen in PrO aanmerkelijk onder het landelijk gemiddelde scoren. Dit neemt niet weg dat het niet nodig is om stappen te ondernemen. Vandaar dat het bestuur van het samenwerkingsverband in de herfst van 2013 besloten heeft een onderzoeksopdracht te formuleren. Deze onderzoeksopdracht komt voort uit een aantal bevindingen over het huidig aanbod van onderwijs aan leerlingen met ondersteuningsbehoefte. Bij de vaststelling van de onderzoeksopdracht gaat het om de volgende onderwerpen: -‐ de toekomstige positionering van De Linie gezien de ontwikkelingen passend onderwijs, de integratie van LWOO daarbinnen en het eventueel vergroten van het aanbod voor bovenbouw leerlingen van De Linie; -‐ de toekomstige positionering van de bovenschoolse Reboundvoorziening Doorstart. Met de invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel eindigt ook de gescheiden ter beschikking stelling van middelen voor rebound, Op de Rails en Herstart. Deze middelen zijn opgenomen in het budget lichte ondersteuning. Het samenwerkingsverband zelf beslist over de inzet van deze middelen. Dat vraagt om een aantal afwegingen over de toekomstige inrichting van een bovenschoolse voorziening. In de onderzoeksvraag is opgenomen welke de relatie kan zijn tussen de reboundvoorziening (inclusief Op de Rails en Herstart) en De Linie;
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
49
-‐
onderzoek naar de wens en noodzaak van de inrichting van een kleinschalige voorziening voor havo en vwo leerlingen met veel behoefte aan onderwijsondersteuning.
Vraag is hoe de behoefte aan bovenschoolse voorzieningen het best kunnen worden georganiseerd en ingericht en hoe deze bestuurlijk verankerd kunnen worden. De wet passend onderwijs biedt de mogelijkheid tot inrichting van een Orthopedagogisch didactisch centrum waar leerlingen gedurende een periode van maximaal 2 jaar onderwijs ontvangen. Leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op dat centrum. Onderzocht moet worden wat haalbare scenario’s voor ons samenwerkingsverband zijn en welke vragen van financiële-, personele-, onderwijskundige aard daarmee samenhangen. Ook wordt bezien welke vragen in verband met de huisvesting aan de orde komen. Bedoeling is dat er wordt toegewerkt naar een besluitvorming in de maand mei 2014. Uiteraard worden alle direct betrokkenen uitgebreid geïnformeerd over dit besluit en de mogelijke gevolgen ervan.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
50
Hoofdstuk 7 Ouders en passend onderwijs 7.1
Vooraf
Een van de belangrijkste uitgangspunten is de versterking van de samenwerking tussen school en ouders. In het bijzonder gaat het dan om ouders van leerlingen met ondersteuningsvragen. Verwacht wordt dat dankzij de wet passend onderwijs, en dan in het bijzonder dankzij de zorgplicht ouders, veel gerichter verwezen en geadviseerd kan worden. Op tal van plaatsen wordt in de wet passend onderwijs aandacht besteed aan de rol en de positie van ouders. Het gaat daarbij in ieder geval om de volgende artikelen: in het ondersteuningsplan moet worden opgenomen hoe ouders geïnformeerd worden over de ondersteuningsmogelijkheden (artikel 17a, lid 8f); op overeenstemming gericht overleg voeren met ouders van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en die in aanmerking komen van een ontwikkelingsperspectief en in aansluiting daarop een jaarlijkse evaluatie met ouders (artikel 26, lid 1); aanmelding en toelating tijdelijk geschillencommissie toelating en verwijdering bij geschil tussen ouders en bevoegd gezag (artikel 27c, lid 2); van leerlingen en de positie van ouders (artikel 27, lid 2a en verder). In het bijzonder gaat het dan om de positie van ouders, wanneer de school niet in staat is de ondersteuningsvraag van de leerling te beantwoorden en er gezocht wordt naar een alternatieve school; het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het veertiende lid, afschrift aan de ouders (artikel 17 a, lid 15); medezeggenschap van ouders m.b.t. het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. 7.2
Visie en uitgangspunten
In hoofdstuk 4 heeft het samenwerkingsverband haar visie gegeven op de verdere ontwikkeling van de basisondersteuning van de scholen (zie hieronder standaard 5). Daarin is aangegeven dat ouders een cruciale rol spelen op de scholen van het samenwerkingsverband. Beseft wordt dat voor het boeken van resultaten een sterke relatie met ouders van essentieel belang is. Dat geldt in het bijzonder voor de relatie met ouders van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. In de wetgeving heeft de overheid veel geregeld om de positie van ouders in het proces van passend te versterken. Wij ondersteunen dat, maar benadrukken tegelijkertijd, dat er in de contacten tussen school en ouders ook sprake moet zijn van wederzijds respect en een open en transparante houding ten opzichte van elkaar. Het is de taak van alle scholen om ouders zo volledig mogelijk te informeren over de voortgang van de vorderingen van de leerlingen en niet pas wanneer er problemen zijn. In de basisondersteuning is de volgende standaard opgenomen over de samenwerking tussen ouders en school (zie hoofdstuk 4). Standaard 6 Basisondersteuning De school heeft de verantwoordelijkheid van leerling, ouders, leraren en ondersteuners voor de ontwikkeling van de leerling vastgelegd. De school heeft in haar schoolplan duidelijk omschreven: -‐ Wat zij leerlingen biedt aan onderwijs- en ontwikkelingsmogelijkheden. -‐ Hoe de interne signalerings-, ondersteunings- en begeleidingsstructuur is ingericht. -‐ Welke rollen en verantwoordelijkheden interne ondersteuners hebben. Wat ouders van de school mogen verwachten. -‐ -‐ Wat de school van ouders verwacht; hoe inspraak en medezeggenschap zijn geregeld (WMS/WOR). Hoe bij klachten en geschillen moet worden gehandeld (transparante procedures). -‐ -‐ Hoe zij ouders betrekt bij beslissingen die hun kind betreffen en ouders toegang biedt tot informatie en tot begeleiding bij de toewijzing van extra onderwijsondersteuning.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
51
7.3
Ouders en passend onderwijs
Hieronder komt een aantal onderwerpen aan de orde, die de positie van ouders aangeven. In dit ondersteuningsplan is gekozen voor enkele korte typeringen. Zorgplicht Met de invoering van passend onderwijs krijgen bevoegde gezagen een zorgplicht. Dat betekent dat de scholen de verantwoordelijkheid krijgen om alle leerlingen een passende onderwijsplek te bieden. Voorheen moesten ouders van een kind dat extra ondersteuning nodig heeft, zelf op zoek naar een geschikte school. Vanaf 1 augustus 2014 melden ouders hun kind aan bij de school van hun keuze en heeft de school de taak om de leerling passende ondersteuning te bieden. De school waar de leerling is aangemeld, is verplicht om eerst te kijken of de leerling extra ondersteuning in de klas kan krijgen. Het schoolondersteuningsprofiel vormt hiervoor het uitgangspunt. Kan de school zelf geen passende onderwijsplek bieden, dan wordt gekeken naar een plek op een andere reguliere school binnen het samenwerkingsverband. Alleen als het echt niet haalbaar is om een leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, doet de school de ouders een aanbod voor een plek in het voortgezet speciaal onderwijs. Aanmelding en toelating van leerlingen De overstap van leerlingen uit het (speciaal)basisonderwijs en uit het speciaal onderwijs naar het voortgezet onderwijs wordt in het laatste jaar van verblijf op deze scholen nauwkeurig voorbereid. De ouders zijn daar uiteraard nauw bij betrokken. De ouders en leerlingen worden goed geïnformeerd over de overgang naar het voortgezet onderwijs, de advisering door het basis- en speciaal onderwijs, de afname van toetsen en/of testen bij leerlingen. Ook worden ouders geïnformeerd over de procedure van aanmelding, toelating en plaatsing van leerlingen. In verband met de toepassing van de zorgplicht is het mogelijk dat leerlingen niet toe gelaten worden op de school waar zij zich aangemeld hebben, maar dat zij naar een andere school zullen moeten. Op grond van de wet op het primair onderwijs (artikel 42, lid 1) hebben ouders recht op inzage in het onderwijskundig rapport en wordt hun een afschrift verstrekt. Bijzondere aandacht wordt daarbij gevraagd voor leerlingen die in het primair- of in het speciaal onderwijs gebruik maken van een ontwikkelingsperspectief. De scholen voor primair- , speciaal onderwijs dragen zorg voor een adequate informatieoverdracht. Schoolondersteuningsprofiel Bij de overstap naar het voortgezet onderwijs willen de ouders uiteraard nadrukkelijk weten wat de ondersteuningsmogelijkheden zijn van de school voor voortgezet onderwijs waar hun kind is aangemeld. Deze mogelijkheden staan opgetekend in het schoolondersteuningsprofiel van de school en in de schoolgids. In dit schoolondersteuningsprofiel legt het schoolbestuur ten minste eenmaal per vier jaar vast welke ondersteuning de school kan bieden aan leerlingen die dat nodig hebben. Het profiel wordt opgesteld door leraren, schoolleiding en bestuur. De medezeggenschapsraad heeft een adviesrecht. Ondersteuningsplan Het samenwerkingsverband legt alle ondersteuningsprofielen bij elkaar om te beoordelen of het daarmee een dekkend aanbod kan realiseren. Doel is immers dat alle leerlingen een passende plek krijgen. Het dekkende aanbod staat verwoord in het ondersteuningsplan. In verband met de medezeggenschap is een ondersteuningsplanraad ingesteld. Per schoolbestuur kunnen de medezeggenschapsraden één persoon afvaardigen in de ondersteuningsplanraad: een lid namens het personeel of een namens de ouders. De afgevaardigde personen hoeven geen lid te zijn van de (G)MR. De ondersteuningsplanraad is een boven bestuurlijke medezeggenschap. De ondersteuningsplanraad overlegt samen met het samenwerkingsverband over de ondersteuning op scholen en de verdeling van de middelen. Om het ondersteuningsplan vast te stellen is, zoals eerder vermeld, instemming nodig van de ondersteuningsplanraad.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
52
Ontwikkelingsperspectief Wanneer een leerling in aanmerking komt voor extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband wordt vanaf 1 augustus 2014 gewerkt met een ontwikkelingsperspectief. Door het samenwerkingsverband is vastgesteld welke ondersteuning geboden wordt (bijvoorbeeld in de vorm van aanvullende middelen en personeel). Het bevoegd gezag van een school stelt het ontwikkelingsperspectief vast, nadat het hierover op overeenstemming gericht overleg met de ouders heeft gevoerd. De school evalueert het ontwikkelingsperspectief jaarlijks met de ouders en stelt het zo nodig bij. Als ouders het niet eens zijn met het ontwikkelingsperspectief, dan is de school het eerste aanspreekpunt. Komen ouders en school er samen niet uit, dan kan men een onderwijsconsulent om advies vragen of een klacht indienen bij het schoolbestuur. In geval er een geschil ontstaat, kunnen de ouders dit ook voorleggen aan de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Voor ouders van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs opereert een tijdelijke geschillencommissie ontwikkelingsperspectief speciaal onderwijs. Betrokkenheid ouders bij leerlingbespreking, zorg- en adviesteam en de PCL In de ondersteuningsstructuur van scholen is ingebouwd dat er regelmatig overleg is over leerlingen tussen leraren. Dat overleg is gewenst om problemen te delen, aan te pakken, af te stemmen en te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit overleg is een professioneel overleg van direct betrokkenen bij de school. In sommige gevallen is er bij een leerling sprake van extra ondersteuning omdat de aanpak op klassenniveau geen of te weinig effect heeft. In dat geval wordt een beslissing genomen de leerling te bespreken in een interne leerlingbespreking of in het zorg- en adviesteam (ZAT). In het ZAT nemen ook externe deskundigen plaats. Voor een ZAT-bespreking is expliciete toestemming van de ouders nodig. In gevallen dat het ZAT nog verder advies wil vragen of gaat adviseren dat er een intensief ondersteuningstraject van buiten de school nodig is, kan men de PCL Extra Steun van het samenwerkingsverband inschakelen. Daar is eveneens de expliciete toestemming van de ouders voor nodig. In geval van conflict en geschil Ouders worden met de invoering van passend onderwijs geconfronteerd met een aantal nieuwe regels, afspraken en procedures over de toelating of verwijdering of de toekenning van ondersteuningsmiddelen aan leerlingen. Met de invoering van passend onderwijs vindt een verschuiving plaats van verantwoordelijkheden van de landelijke overheid naar de regionale samenwerkingsverbanden. Dat is de reden waarom er in de aanloop naar de invoering van passend onderwijs veel aandacht gegeven is aan het omgaan met conflicten en geschillen. In paragraaf 5.7. is een overzicht gegeven van de diverse arbitragecommissies. Er is echter alles aan gelegen om conflicten en geschillen zoveel mogelijk binnen de eigen school dan wel het samenwerkingsverband op te lossen en de gang naar de rechter en de arbitragecommissies zoveel mogelijk te beperken. Dat vraagt uiteraard een inzet van alle betrokkenen. We beseffen wel degelijk dat het gaat om ingrijpende beslissingen die genomen moeten worden voor de schoolloopbaan van leerlingen. We wijzen op de toelating en verwijdering van een school, het verstrekken van extra ondersteuning en het ter beschikking stellen van een toelaatbaarheidsverklaring. Met nadruk wijzen wij op het belang van een goede en transparante dialoog tussen ouders en school. Indien sprake is van een conflict of geschil is het onze verwachting dat veel daarvan binnen de eigen school en / of het samenwerkingsverband opgelost kan worden. Indien gewenst wordt daarbij gekozen voor de rol van een bemiddelaar of mediator. In dat geval kan de school of de ouders ook een beroep doen op de inzet van een onderwijsconsulent.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
53
Hoofdstuk 8 Relatie met gemeenten en instellingen voor jeugdhulp 8.1
Inleiding
Al een aantal malen is in dit ondersteuningsplan het belang onderstreept van een dekkende ondersteuningsstructuur. Het is de ambitie van dit samenwerkingsverband dat alle leerlingen in beeld zijn en een passende onderwijsplaats hebben. Beseft wordt dat dit een gemeenschappelijke opdracht is van het onderwijs, de gemeenten en de instellingen voor jeugdhulp. Meer dan ooit is duidelijk dat samenwerking tussen onderwijs en partners hard nodig is. Om dat te realiseren is in de wet passend onderwijs (artikel 18a, lid 9) geregeld dat er een OOGO wordt gevoerd met de gemeente en met het bestuur van het samenwerkingsverband. In het wetsartikel wordt dit op de volgende wijze verwoord: het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan OOGO heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats in overeenstemming met een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen. 8.2
Integrale samenwerking en overleg tussen gemeente, onderwijs en jeugdhulp
Een aantal ingrijpende veranderingen staat voor de deur. Gemeenten, schoolbesturen en hun samenwerkingspartners hebben of krijgen te maken met: -‐ de invoering van passend onderwijs; -‐ de invoering van de jeugdwet; -‐ de invoering van de participatiewet; -‐ de invoering van de wet arbeid naar vermogen; -‐ de veranderingen in de AWBZ. Het is de primaire taak van schoolbesturen om zorg te dragen voor kwalitatief goed onderwijs en een goed functionerend samenwerkingsverband, waarin zorgplicht gerealiseerd kan worden. Ook is het van belang om een dekkende ondersteuningsstructuur in te richten waardoor er geen leerling tussen de wal en het schip terechtkomt. Met de invoering van passend onderwijs biedt de wetgever aan de regio’s een aantal mogelijkheden om de kwaliteit van de invoering van passend onderwijs te bevorderen. In artikel 17a lid 9 wordt daarover aangegeven dat het de volgende positieve effecten oplevert: de versterking van de samenwerking tussen onderwijs en de gemeenten, waarbij de gemeenten vooral tot taak hebben zorg te dragen voor een dekkende zorgstructuur in relatie tot de invoering van de nieuwe jeugdwet; het bevorderen van regionale (bovengemeentelijke) afspraken over ondersteuning aan leerlingen, omdat leerlingstromen zich veelal niet houden aan gemeentegrenzen; het bevorderen van de samenhang in het onderwijs en de ondersteuning aan (0) 4 – 18 jarigen en de bijbehorende doorgaande lijnen, door voor te schrijven dat overleg heeft plaatsgevonden met de samenwerkingsverbanden primair onderwijs. Door het overleg tussen de gemeenten en het samenwerkingsverband worden de stelselwijzigingen passend onderwijs en transitie jeugdzorg beter op elkaar afgestemd. Met deze wijzigingen wordt de verantwoordelijkheid voor hulp aan jongeren en gezinnen die extra ondersteuning nodig hebben gelegd bij schoolbesturen en gemeenten. Het is de bedoeling het werkveld van onderwijs en jeugdhulp met elkaar te verbinden en het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en het jeugdplan van de gemeente onderling af te stemmen. Rekening houdend met opgebouwde traditie en met de bereikte verworvenheden.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
54
8.3
Overleg volgens spelregels
Om het OOGO te structureren is een modelprocedure ontwikkeld. De procedure is ontwikkeld door de bestuursorganisaties en de VNG. Ook is een Landelijke Geschillencommissie in het leven geroepen. Het OOGO in dit samenwerkingsverband zal conform deze procedure gevoerd worden. In de modelprocedure is in het artikel taakstelling ook aangegeven dat ieder, vanuit de eigen verantwoordelijkheid, overlegt met elkaar over de afstemming tussen het passend onderwijs en: a. de jeugdzorg; b. het leerlingenvervoer; c. de leerplicht; d. de onderwijshuisvesting; e. in overleg kunnen het samenwerkingsverband en de gemeenten besluiten hier andere gemeenschappelijke thema’s aan toe te voegen. In de volgende paragraaf worden de vier thema’s nader verkend en worden de resultaten weergegeven van de, tijdens de ontwikkeling van dit ondersteuningsplan, reeds gevoerde voorbereidende overleggen. 8.4
Verkenning van de vier thema’s
8.4.1 Afstemming passend onderwijs en de jeugdhulp en andere partners Visie en uitgangspunten In de afgelopen jaren is het besef gegroeid dat het voor de oplossing van problemen van jeugdigen noodzakelijk is dat er tussen het onderwijs, de gemeenten en de instellingen voor jeugdhulp intensief wordt samengewerkt. Dat heeft geleid tot een gezamenlijke visie waarbij integraal werken centraal staat. Het gaat daarbij om het bieden van een sluitend aanbod aan ondersteuning door een vroegtijdige, zo licht mogelijke, integrale en afgestemde hulp in te zetten voor jeugdigen, hun ouders en gezinnen. Deze visie wordt bereikt door: -‐ vroegtijdig ondersteunen van de eigen kracht van jeugdigen en ouders (in plaats van overnemen); -‐ kijken naar mogelijkheden, kansen en oplossingen (in plaats van problemen en beperkingen); -‐ importeren van ondersteuning (in plaats van verwijzen en exporteren van kind/gezin met een probleem); -‐ integraal beoordelen van meervoudige ondersteuningsbehoeften, dicht bij de signaleringsplaats (in plaats van aparte, verre indicatiecommissies); -‐ vaststellen van ondersteuningsbehoeften samen met jongeren, ouders en opvoedprofessionals (één kind, één gezin, één plan, één regisseur); -‐ het snel en nabij bieden van passende ondersteuning (in plaats van slagboomdiagnostiek); -‐ ondersteuningsbehoeften van kind/ouders zijn leidend (in plaats van hulpaanbod en instellingsbelangen). Met deze integrale benadering zijn de betrokken partijen beter in staat om bij de analyse van problemen sterker de drie leefwerelden van jeugdigen te betrekken. Het gaat dan om de samenhang tussen onderwijs, gezin en vrije tijd. Onderdeel van de visie is dat een bundeling van expertise noodzakelijk is en samenwerking is vereist omdat de afzonderlijke disciplines het niet alleen kunnen. De problemen van jeugdigen zijn vaak zo complex en ingewikkeld dat een meervoudige en integrale benadering noodzakelijk is. Tegelijkertijd hebben we ook een verregaande specialisatie en differentiatie gezien binnen de jeugdhulp met de daaraan gekoppelde functionarissen. Het is daarom steeds moeilijker om een transparant overzicht te krijgen van het totale aanbod. Vandaar dat samenhang en afstemming belangrijke sleutelbegrippen zijn geworden in het proces van de transities binnen de jeugdzorg, die uiteindelijk leiden naar één laagdrempelige toegangspoort.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
55
Het onderwijs wordt mede gezien als de vind- en werkplaats van jeugdigen die extra ondersteuning nodig hebben maar ook als de plek om aan de oplossing te werken. Streven is dat de samenwerking met instellingen voor jeugdhulp een structureel onderdeel gaat worden van de schoolorganisatie. Hierbij gaat de ondersteuning door het sociaal team een essentiële rol spelen. Het sociaal team is een team van professionals met een verschillende deskundigheid, afkomstig van verschillende instellingen op het gebied van welzijn en zorg. Het sociaal team levert basishulp. Dat betekent dat ze beschikt over pedagogische en sociaalmaatschappelijke expertise en basiskennis heeft over psychiatrie en kinderen met een beperking, Het team is actiegericht en versterkt de zelfredzaamheid van opvoeders: het geeft advies hoe het gezin zelf het probleem kan aanpakken en het biedt zo nodig praktische ondersteuning vanuit de vereiste deskundigheid zoals opvoedhulp, talentcoaching, hulp bij jeugdoverlast, maar ook intensieve jeugdhulp. Voor het sociaal team is het schoolmaatschappelijk werk de vooruitgeschoven post op de scholen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat elke gemeente uiteindelijk zelf de naamgeving, samenstelling en het functioneren van het team bepaalt. De volgende punten over de samenwerking tussen onderwijs, gemeente en instellingen voor jeugdhulp zullen nog nader uitgewerkt moeten worden: Een schets van de huidige en van de gewenste regionale overlegstructuur van onderwijs en gemeenten, op beleidsniveau en uitvoeringsniveau. De realisatie van de gewenste situatie. Regionale afspraken tussen onderwijs en sociale teams ten bate van de basisondersteuning, de zorg in en om de school en de inzet van extra ondersteuning. Regionale afspraken over de inzet van leerplicht en jeugdgezondheidszorg. Het onderscheid tussen preventie en interventie en het nadrukkelijk aangeven welke de concrete bijdragen van de instellingen zijn (bijdrage vroeg signalering, leerlingbespreking, multidisciplinair overleg, voorlichting, uitvoering begeleidingstaken, scholing, professionalisering e.d.). In het kader van doorgaande zorglijnen: • Afspraken over overdracht voorschool, peuterspeelzaal, kinderdagverblijven naar het primair en het speciaal onderwijs. • Afspraken over de overdracht van informatie van het primair en speciaal basisonderwijs naar het voortgezet en voortgezet speciaal onderwijs. • Afspraken over de overdracht van informatie naar het middelbaar beroepsonderwijs. De één kind, één gezin, één plan en één regisseur aanpak in relatie tot de transitie van de jeugdzorg waarin de AWBZ mede participeert. Afspraken over evaluatie en kwaliteitszorg. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat elke gemeente een lokale inkleuring kan geven aan de invulling van de regionale afspraken. Inrichten van pilots Via pilots willen de gemeenten en het onderwijs experimenteren, leren en ervaringen opdoen om zo goed mogelijk de jeugdzorg te laten aansluiten op het onderwijs om enerzijds veel voorkomende, alledaagse problemen rondom opgroeien snel te doorgronden en op te lossen en anderzijds adequaat te reageren op ernstiger problematiek. De opbrengsten en ervaringen worden gebruikt om de nieuwe gemeentelijke taken ( per 2015) ten aanzien van de jeugdzorg vorm te geven. Daarnaast vormen de pilots een eerste concrete stap in de samenwerking tussen gemeenten en Passend Onderwijs. Positief is het dat het samenwerkingsverband nauw betrokken is bij deze pilots. Op die manier worden nieuwe werkwijzen en protocollen ontwikkeld, die in de nabije toekomst ingezet kunnen worden. Inhoud van de pilots De inhoud van de pilots kan per gemeente/school verschillen, maar een aantal punten dienen in alle pilots aandacht te krijgen namelijk: hoe kan de ondersteuningsstructuur in de school verbeterd worden; op welke wijze kan eigen kracht van een jeugdige, gezin en omgeving worden benut; hoe kan men zorgroutes versnellen en verkorten; hoe realiseert men het principe van de coördinatie van één gezin, één plan;
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
56
-
hoe wordt voorkomen dat jeugdigen/gezinnen in zwaardere zorg terechtkomen; hoe realiseert men dat er met, in plaats van over, de jeugdigen/het gezin wordt gesproken; hoe men vanuit de pilot een indicatiearm traject kan inzetten en wie dit mag beoordelen.
8.4.2 Afstemming passend onderwijs en het leerlingenvervoer Uitgangspunt Vervoer moet beschikbaar zijn voor leerlingen die gezien hun ondersteuningsbehoeften niet in staat zijn thuisnabij passend onderwijs te volgen. Achtergronden In de wetgeving is het leerlingenvervoer geregeld in artikel 4 van respectievelijk de wet op het primair onderwijs, de wet op het voorgezet onderwijs en de wet op de expertisecentra. Artikel 4 is in deze wetten niet identiek, maar beoogt alle drie de wetten dat de gemeente een regeling vaststelt voor bekostiging van de voor het schoolbezoek noodzakelijke vervoerskosten. De wijze van vervoer moet voor de leerling passend zijn. In de wet op het voortgezet onderwijs en in de wet op de expertisecentra staat tevens dat B&W ter zake van passend vervoer advies van deskundigen inwinnen. Afspraken Ouders van leerlingen die door het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht toelaatbaar verklaard zijn tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een andere vorm van een passend onderwijs- en zorgarrangement, krijgen op hun aanvraag in principe altijd bekostiging voor passend leerlingenvervoer. Onder passend vervoer wordt verstaan, vervoer dat past bij de afstand tot de school, de leeftijd en bij de mate van zelfredzaamheid van de leerling, in aanmerking genomen diens lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen. Alvorens de gemeente besluit een aanvraag van ouders af te wijzen, of niet volledig toe te kennen, wordt advies ingewonnen bij deskundigen van de school voor voortgezet speciaal onderwijs of uitvoerende organisatie van het onderwijs- en ondersteuningsarrangement waartoe het samenwerkingsverband de leerling toelaatbaar heeft verklaard. De vijf gemeenten stellen op basis van de nieuwe modelverordening van de VNG in het voorjaar van 2014 een gewijzigde verordening leerlingenvervoer vast. Over deze verordening vindt vooraf overleg plaats met het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht. De afspraken worden jaarlijks geëvalueerd. 8.4.3 Afstemming passend onderwijs en leerplicht in verband met thuiszitters Uitgangspunt Het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht kent geen thuiszitters. Alle leerplichtige leerlingen zitten op een bij hun ontwikkeling en competenties passende onderwijsplaats. Achtergronden en afspraken Om thuiszitten van leerlingen te voorkomen, is de samenwerking en afstemming tussen school, leerplicht en keten partners cruciaal. De volgende nadere afspraken kunnen het thuiszitten tegengaan: -‐ Het samenwerkingsverband kent een dekkend aanbod van voorzieningen. -‐ Elke school, leerplicht en de betrokken ketenpartners werken conform het regionale Verzuimprotocol, voor zowel het ongeoorloofde schoolverzuim, het ziekteverzuim en de thuiszitters. Dit document is in ontwikkeling. -‐ Zodra een leerling een probleem heeft dat raakt aan twee of meer leefgebieden, wordt deze besproken in een multidisciplinair overleg. De deelnemers aan dit overleg zijn naast de betreffende school, de ouders/verzorgers, de vaste ketenpartners, zoals schoolmaatschappelijk werk, leerplicht en de schoolarts. Afhankelijk van de problematiek wordt het overleg uitgebreid met de inzet van andere deskundigen. De IB-er/zorgcoördinator van de school neemt het initiatief voor dit overleg. In het multidisciplinair overleg wordt een regiehouder aangewezen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
57
-‐ -‐ -‐
Het multidisciplinair overleg wordt binnen een week bij elkaar geroepen. Deze flexibele aanpak bepaalt de kracht. De vaste ketenpartners werken volgens het principe één kind, één gezin, één plan. De school heeft een zorgplicht ten aanzien van een aangemelde leerling. Als een school een aangemelde leerling niet kan plaatsen, zal de leerling zo spoedig mogelijk, maar binnen de wettelijk gestelde termijn, worden aangemeld bij het samenwerkingsverband. Als een school een leerling niet de ondersteuning kan bieden die het nodig heeft, stelt de school vanuit de zorgplicht vast wat de leerling nodig heeft en wordt het samenwerkingsverband ingeschakeld.
8.4.4 Afstemming passend onderwijs en onderwijshuisvesting Uitgangspunt Het aanbod passend onderwijs van het voortgezet onderwijs is voor bepaalde doelgroepen voor het voortgezet speciaal onderwijs niet dekkend en passend binnen de regio van het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid – Utrecht. Onderzocht moet worden, ook wat betreft huisvesting, wat de mogelijkheden zijn om voorzieningen voor bepaalde doelgroepen meer thuisnabij te realiseren. Achtergronden De gemeentelijke taken op het gebied van onderwijshuisvesting zijn geregeld in afdeling 3 van de wet op het primair onderwijs. De wet op het voorgezet onderwijs en de wet op de expertisecentra kennen vergelijkbare bepalingen. De gemeente draagt zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente. Voor de verdere ontwikkelingen in de regio is onderzoek naar het dekkend aanbod en de aanbevelingen naar het huidig aanbod en de leerlingenstromen van belang. Het betreft hier een onderzoek van Oberon (voorjaar 2013): ‘Voorzieningen en leerlingenstromen (V)SO RMC-regio 19’. Situatie Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht Hieronder wordt de situatie ten aanzien van de onderwijshuisvesting samengevat: -‐ Voor cluster 3 en 4 is binnen het werkgebied van het samenwerkingsverband één VSO school voor cluster 4, gevestigd in Houten. -‐ De leerlingen die zijn aangewezen op een cluster 3 voorziening (ZMLK, LZ, LG, MG) gaan naar een school in Utrecht of elders buiten de regio. De aantallen leerlingen welke hier gebruik van maken zijn te gering en de ondersteuning die deze leerlingen behoeven is te gespecialiseerd om kwalitatief hoogwaardige nevenvestigingen binnen de regio van het samenwerkingsverband te kunnen inrichten. -‐ De leerlingen die zijn aangewezen op een cluster 4 voorziening gaan voor een klein deel naar Houten. De overige leerlingen zijn aangewezen op een van de vele voorzieningen buiten de regio. Het aantal leerlingen wat dit betreft, in combinatie met de behoefte aan een cluster 4 voorziening voor leerlingen op HAVO/VWO niveau, rechtvaardigt de vraag of het mogelijk is binnen de regio van het samenwerkingsverband een kwalitatief hoogwaardige voorziening te realiseren. Dit ook met het oog op de afstemming met jeugdhulp, waarop deze leerlingen vaak zijn aangewezen, de kosten voor leerlingvervoer en het streven naar thuisnabij onderwijs. Deze mogelijkheden worden onderzocht met de partners van het voortgezet speciaal onderwijs in de regio. Indien dit een haalbaar scenario oplevert, zal dit leiden tot een huisvestingsvraagstuk -‐ De Reboundvoorziening Doorstart is momenteel ondergebracht in een kantoorpand. De huisvestingslasten drukken zwaar op het budget van het samenwerkingsverband. Dit is al lange tijd een ongewenste situatie omdat dit ten koste gaat van de gelden die bestemd zijn voor de extra ondersteuning van leerlingen Het samenwerkingsverband begint in het najaar van 2013 een onderzoek naar de mogelijke inrichting van een OPDC (Orthopedagogisch en - Didactisch Centrum). Dit betreft een bovenschoolse voorziening, waarin de bovengenoemde Reboundvoorziening en ook de gespecialiseerde afdeling voor LWOO, de Linie, ondergebracht kunnen worden. Ook hieruit kunnen scenario’s voortkomen wat kan leiden tot huisvestingsvraagstukken.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
58
Afspraken Bovengenoemde onderzoeken kunnen leiden tot scenario’s waaruit huisvestingsvraagstukken voortkomen, qua mogelijkheden en bekostiging. Met de gezamenlijke gemeenten zal hierover overleg gevoerd worden vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid t.b.v. van een beter dekkend en passend aanbod voor de leerlingen in de regio Zuid-Utrecht.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
59
Hoofdstuk 9 Kwaliteitszorg 9. 1
Vooraf
De doelen van passend onderwijs zijn duidelijk verankerd in de visie, beleid en acties van het samenwerkingsverband. Op hoofdlijnen heeft het samenwerkingsverband de activiteiten voor de komende periode gepland. Gekozen is voor een resultaatgerichte benadering waarbij wij op school en op bovenschools niveau, in het belang van de schoolloopbaan van de leerling, resultaten willen boeken. Om zicht te krijgen op de effecten van de inspanningen van de scholen en van het samenwerkingsverband is een toegesneden systematiek voor monitoring en evaluatie noodzakelijk. Het samenwerkingsverband gaat hierbij uit van de drie kwaliteitsaspecten die de Inspectie voor het onderwijs voorlopig heeft geformuleerd voor passend onderwijs (Toezichtskader passend onderwijs, zomer 2013): resultaten: Een passende plek voor iedere leerling door een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen (analyse van het aantal voortijdig schoolverlaters en thuiszitters, zicht op leerlingen die tussen wal en schip vallen, doorstroomgegevens, resultaten samenwerking jeugdzorg); management en organisatie: Een duidelijke missie en doelstellingen van het samenwerkingsverband voor passend onderwijs, een slagvaardige aansturing, een sterke communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie; kwaliteitszorg: Zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie door het samenwerkingsverband, planmatige kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording hierover en borging van verbeteringen 9.2
Onze visie op kwaliteitszorg
Het samenwerkingsverband kiest voor een beleid gebaseerd op good governance. Deze benadering sluit aan bij de Code Goed Bestuur van de VO-Raad, die door alle besturen is ondertekend. Deze code heeft ook consequenties voor de werkwijze en de organisatie in het samenwerkingsverband. Juist bij de uitvoering van het kwaliteitsbeleid is de opdracht van het bestuur om namens de eigenaren erop toe te zien dat het samenwerkingsverband haar maatschappelijke opdracht waarmaakt. Het bestuur heeft daarbij als kerntaak het formuleren van de beoogde resultaten van het samenwerkingsverband. Vervolgens moet het bestuur er vooral op toezien dat die beoogde resultaten ook worden gerealiseerd en moet het de voortgang monitoren. Het bestuur stelt een directeur aan om de vooraf geformuleerde beoogde resultaten, samen met de scholen, te realiseren. Hierbij dient de directeur bepaalde kaders in acht te nemen; de bevoegdheden van de directeur worden beschreven in termen van zaken die het bestuur verbiedt. De directeur heeft wel een bepaalde interpretatieruimte nodig om de beoogde resultaten en kaders nader in te vullen. Dit omdat veranderde omstandigheden het nodig kunnen maken om andere middelen te kiezen om de doelstellingen en beoogde resultaten uiteindelijk te bereiken. Het is vervolgens aan het bestuur om te bepalen of deze interpretatie redelijk is of niet. De beoogde resultaten en bevoegdheidskaders gelden als de vooraf geformuleerde criteria, waarop het beleid van de directeur achteraf wordt beoordeeld. De cyclus van het stellen van beoogde resultaten, het maken van interpretaties daarvan (inclusief gegevens die de interpretatie onderbouwen) en het afleggen van verantwoording zorgt voor een voortgaande dialoog tussen bestuur en directeur. De principes van Policy Governance helpen erbij om die dialoog telkens weer op de centrale onderwerpen te richten, bezien vanuit de missie van het samenwerkingsverband. Het bestuur legt in het toezichtkader datgene vast, wat het bestuur van cruciaal belang vindt in het bereiken van de beoogde resultaten van het samenwerkingsverband. Dat doet het bestuur door middel van beleidsuitspraken. De belangrijkste twee typen beleidsuitspraken betreffen die over de beoogde resultaten van het samenwerkingsverband, en die over de bevoegdheidskaders van de directeur.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
60
De beleidsuitspraken worden opgenomen in het toezichtkader en het ondersteuningsplan. Het toezichtkader is opgebouwd langs de vier kwadranten zoals in onderstaand schema staat weergegeven.
9. 2
Monitoren van de resultaten
Evaluatie, kwaliteitszorg en verantwoording zien wij als een grondhouding van alle betrokkenen bij de inspanningen binnen de scholen en het samenwerkingsverband. We willen constant nagaan of we de goede dingen doen, of we deze dingen goed doen en of we resultaten hebben geboekt. Juist omdat we een netwerk zijn van scholen willen we deze resultaten delen met anderen en gebruik maken van elkaar ervaringen. Regelmatig vindt evaluatie plaats van het gevoerde beleid en, gezien de taakstelling van het samenwerkingsverband, specifiek over de toewijzing van de extra ondersteuning die leerlingen nodig hebben, de plaatsing van deze leerlingen, de verantwoording van de inzet van de middelen waaronder begrepen de behaalde resultaten. Het cyclisch proces van continu verbeteren zowel op korte als langere termijn staat hierbij centraal. Het samenwerkingsverband toetst de verzamelde informatie aan de vastgestelde doelen en normen en trekt daaruit conclusies voor de kwaliteitsverbetering op korte en langere termijn. Daarbij worden de ervaringen van de belanghebbenden uiteraard meegenomen. Daarbij is een aantal activiteiten, die aanpalend zijn aan of gezamenlijk met de gemeenten en ketenpartners worden uitgevoerd. Vanuit de gezamenlijke opdracht voor passend onderwijs is het kwaliteitssysteem voor het werken in de keten gericht op transparantie en het beheersen van risico’s. Het samenwerkingsverband toetst of afspraken over wachttijden en doorstroomtijden worden nagekomen, maar ook of de afspraken over doorverwijzingen naar het voortgezet onderwijs of andere arrangementen door de PCL ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. 9.3
Ontwikkeling beleid kwaliteitszorg
Voor het samenwerkingsverband ligt hier het belang om een gericht kwaliteitsbeleid te gaan voeren. In het toezichtkader wordt het raamwerk daarvoor geschetst. Op basis van het toezichtkader gaat het om de volgende aandachtspunten: het belang onderschrijven van het systematisch verzamelen van data en het zorgen voor draagvlak van bevoegde gezagen en scholen; belang onderschrijven van kwaliteitszorg en –borging in het samenwerkingsverband; algemene afspraken vastleggen over kwaliteit en werkprocedures (o.a. pdca cyclus); inspelen op het toezichtkader van de inspectie (zie onderstaande uitwerking); het vaststellen van evaluatieprocedures en – termijnen; het vaststellen van indicatoren van dit samenwerkingsverband (eigen ambities in combinatie met het toezichtkader van de inspectie); samenstellen van financiële verantwoording en rapportages; nalopen van afspraken over inzet van middelen, de verantwoording ervan en het behalen van resultaten en daarbij bijzondere aandacht voor de relatie met instellingen voor jeugdhulp;
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
61
9.4
op basis van de verdeelmodellen verstrekt het samenwerkingsverband aan de scholen financiële middelen; de afspraken over de inzet van die middelen en het verwachte rendement en de verantwoording van die inzet en evaluatie. Toezichtskader Inspectie van het onderwijs
De onderwijsinspectie hanteert een invoeringstraject van een aantal jaren voor het toezicht, ervan uitgaand dat de meeste samenwerkingsverbanden op dit moment nog volop in ontwikkeling zijn. Er is sprake van drie soorten toezicht: toezicht vanuit risicobepaling; de staat van het onderwijs in de vorm van een steekproefonderzoek; nalevingstoezicht. Het toezicht van de inspectie is risicogestuurd. Jaarlijks voert de inspectie een risicoanalyse uit op basis van aanwezige kennis en informatie. Als deze analyse geen aanwijzing geeft dat de kwaliteit achterblijft, vindt er geen verder onderzoek plaats. Indien er wel aanwijzingen in die richting zijn, dan kan de inspectie in gesprek gaan met het bestuur van het samenwerkingsverband of een kwaliteitsonderzoek uitvoeren. De inspectie bepaalt de risico’s aan de hand van de volgende parameters: -‐ Aantal thuiszitters (niet deelnemers aan onderwijs) waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen zij die niet zijn ingeschreven bij een school (absoluut verzuim) en zij die wel zijn ingeschreven maar zonder geldige reden of ontheffing geen lessen volgen (verzuim). -‐ Spreiding en doorstroom in het onderwijs. Hoe past het samenwerkingsverband passend onderwijs toe? Aan welke onderwijsinstellingen volgen de leerlingen die extra ondersteuning krijgen onderwijs? De inspectie vergelijkt cijfers van doorstroom, uitstroom, af- en opstroom van het samenwerkingsverband met het landelijk gemiddelde. -‐ Totaalbeeld inspectieoordelen op scholen en instellingen. Hoeveel scholen in het samenwerkingsverband vallen onder aangepast toezicht, en hoe verhoudt zich dit tot het landelijk gemiddelde? -‐ Overige signalen. Zijn er signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in het samenwerkingsverband? Deze signalen verkrijgt de Inspectie door beroep- en bezwaarprocedures en klachten (aantal, inhoud, uitspraken) te inventariseren. Ook signalen vanuit het veld neemt de Inspectie mee. Als de hierboven genoemde criteria aanleiding geven tot nader onderzoek, komen de volgende thema’s uitgebreid aan de orde: -‐ Het ondersteuningsplan, de jaarverslagen en de verdeling van de ondersteuningsmiddelen. De inspectie kijkt naar de structuur van het samenwerkingsverband en de inzet van financiële en personele middelen. De vraag daarbij is of er een dekkend systeem voor passend onderwijs voor alle leerlingen is geregeld en waar de verantwoording is belegd. -‐ De deskundigheid op het gebied van ondersteuning door de leraar. Is het onderwijspersoneel op de scholen voldoende deskundig en zijn leraren voldoende vakbekwaam ten aanzien van de leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Het samenwerkingsverband is op de hoogte van het waarderingskader van de inspectie en de wijze van toetsing. Bij het ontwikkelen van het systeem van interne kwaliteitszorg wordt rekening gehouden met de uitvoering van passend onderwijs en de wijze van toezicht van de inspectie. We richten ons hier op een continu verbeterproces en werken door middel van planmatig en cyclische werkwijze (Plan Do Check Act) van de kwaliteitsverbetering. Naleving wettelijk voorschriften Vooralsnog zal de inspectie jaarlijks toezien op de volgende voorschriften: de aansluiting bij een samenwerkingsverband voor elke school van het bevoegd gezag per 1 november 2013; het vormgeven van het samenwerkingsverband door het oprichten van een rechtspersoon door de bevoegde gezagsorganen binnen het samenwerkingsverband per 1 november 2013;
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
62
-
de naleving van de regels met betrekking tot de vaststelling van het ondersteuningsplan en de instemming van de ondersteuningsplanraad vanaf januari 2014; de tijdige vaststelling van het ondersteuningsplan en het insturen aan de inspectie, uiterlijk 1 mei 2014; de naleving van de OOGO-procedure.
Rechtmatige verkrijging en besteding van de onderwijsmiddelen De inspectie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige verkrijging en besteding van onderwijsmiddelen. De uitvoering van dit toezicht ligt bij de instellingsaccountant. De inspectie is verantwoordelijk voor de aansturing van dit toezicht. Ondersteuningsplan Een ondersteuningsplan geeft een beeld van het beleid dat het samenwerkingsverband gaat voeren. Zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs dient het ondersteuningsplan dezelfde punten te bevatten. Deze zijn in wettelijke voorschriften vastgelegd net als de procedure voor vaststelling. 9. 5
Spreiding en doorstroom
In hoofdstuk 3 ‘De regio in beeld’ is aangegeven dat voor het verzamelen van gegevens van het samenwerkingsverband een monitor van belang is. In het kader van het kwaliteitsbeleid wordt dat belang nogmaals onderstreept. Belangrijk onderdeel van de monitor is de in- door, en –uitstroom van de leerlingen en in het bijzonder van de leerlingen die een ondersteuningsvraag hebben. Deze processen en met name de naleving hiervan, bepalen voor een groot deel de effectiviteit van het samenwerkingsverband. Het betreft: -‐ eindniveau leerlingen basisonderwijs t.b.v. bemiddeling naar VO; -‐ aantal leerlingen dat met LWOO instroomt in eerste leerjaar VMBO; -‐ aantal leerlingen dat met een PrO- beschikking in het VMBO is geplaatst; -‐ aantal leerlingen die zij-instromen in het PrO; -‐ aantal leerlingen met een ontwikkelperspectief geplaatst in het reguliere VO; -‐ aantal leerlingen dat verwezen wordt naar het VSO; -‐ aantal leerlingen dat gebruik maakt van een leerwerktraject; -‐ aantal adviezen, bemiddeling en aard van de adviezen door de beide PCL’s; -‐ aantal thuiszitters: in de monitor van in-, door- en uitstroomgegevens worden ook gegevens geregistreerd van leerlingen die geen onderwijs volgen. 9.6
Effecten investeringen in de basis- en extra ondersteuning
In de afgelopen jaren is hard gewerkt aan de ontwikkeling van de schoolondersteuningsprofielen. Deze profielen geven een goed zicht op de huidige stand van zaken van ondersteuningsstructuur van de scholen. Daarbij beseffen de scholen en het samenwerkingsverband dat nog een aantal onderwerpen verder uitgewerkt moeten worden. Samen met dit ondersteuningsplan is er een goede basis gelegd voor het werken aan de implementatie van passend onderwijs in dit samenwerkingsverband. Voor dit samenwerkingsverband geldt dat wij in hoofdstuk 4 onze visie hebben beschreven over de basisondersteuning. Onder basisondersteuning wordt verstaan het geheel van preventieve en licht curatieve interventies die binnen de ondersteuningsstructuur van de school – eventueel samen met ketenpartners - planmatig en op een overeengekomen kwaliteitsniveau worden uitgevoerd. In dat kader zijn koersbepalende uitspraken gedaan en zijn indicatoren opgenomen. Uiteraard gaan deze een belangrijke rol spelen bij de inrichting van onze kwaliteitszorg. Een van de kernvragen is daarbij of de scholen van het samenwerkingsverband waar kunnen maken wat we omschreven hebben als kwaliteitsaspect van onze basisondersteuning. In dit ondersteuningsplan zijn tussen de bevoegde gezagen afspraken vastgesteld over de inzet van de basisondersteuning en de extra ondersteuning en hier aan gekoppelde financiële middelen. Voor een adequate verantwoording van doelmatig ingezette middelen, rapporteert de school systematisch aan het samenwerkingsverband over welke activiteiten ontplooid zijn en welke resultaten men geboekt heeft. Onderdeel hiervan is het aantal leerlingen dat in de scholen is opgenomen met een ontwikkelingsperspectief.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
63
Het samenwerkingsverband moet op basis van deze rapportage kunnen vaststellen of de scholen onverkort uitvoering geven aan de schoolondersteuningsprofielen. Het doel van het monitoren is ook hier gezamenlijk werken aan kwaliteitsverbetering. 9.7
Resultaten
Het samenwerkingsverband staat met een gedegen kwaliteitszorgsysteem voor een continue verbetering van de kwaliteit. Voor het eerste jaar van passend onderwijs richt het samenwerkingsverband zich voornamelijk op de inrichting van protocollen en effectieve werkprocessen. Ook gebruikt het samenwerkingsverband deze periode voor de implementatie van een aantal instrumenten en werkwijzen. Deze instrumenten en werkwijzen worden tevens gebruikt om verticale verantwoording af te leggen over de kwaliteit van de activiteiten van het samenwerkingsverband aan de inspectie en de overheid. Via dialoog en goede communicatie met belanghebbenden zorgt het samenwerkingsverband voor horizontale verantwoording aan ouders, leerlingen en scholen. Dit alles met als doel een optimale implementatie van alle facetten van passend onderwijs. Het samenwerkingsverband streeft naar een grote mate van transparantie en openheid bij het kwaliteitsbeleid. In het kader van dat beleid worden veel gegevens over de deelname aan het onderwijs en de leerlingstromen verzameld. Ook wordt nagegaan wat de effecten zijn van de inzet van middelen voor de lichte en de zware ondersteuning. Al die gegevens geven ook een inzicht in het gevoerde beleid van de onderscheiden scholen en besturen. Uiteindelijk is het, mede in het kader van good governance, de bedoeling dat scholen onderling en naar elkaar rapporteren over de inzet van middelen en de effecten daarvan. Over de concrete inrichting daarvan worden nog nadere afspraken gemaakt.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
64
Hoofdstuk 10 Communicatie 10.1 Vooraf In de wet passend onderwijs is geen artikel opgenomen waarin directe voorwaarden verbonden zijn aan de inrichting van de communicatie. Uit een aantal artikelen in de wet kan wel worden afgeleid dat in het nieuwe samenwerkingsverband passend onderwijs veel zorg en aandacht besteed moet worden aan de kwaliteit van de communicatie. In het bijzonder zal de aandacht gericht moeten worden op de positie van ouders en leraren. Als het gaat om communicatie is dat niet alleen een verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband, maar ook van de schoolleiders van de scholen van het samenwerkingsverband. Het is de taak van het samenwerkingsverband de schoolleiders te voorzien van materialen en middelen, want bij de voorlichting aan de eigen leraren en ouders hebben zij een belangrijke taak. 10.2 Aandachtspunten communicatie Het samenwerkingsverband positioneert zich in de komende jaren als een netwerk van scholen, instellingen en gemeenten. Vastgesteld kan worden dat door het samenwerkingsverband veel taken op meerdere terreinen uitgevoerd moeten worden en dat het samenwerkingsverband met veel verschillende doelgroepen te maken heeft. Om de communicatie met al deze groepen goed te laten verlaten verlopen, is een aantal beleidsuitspraken in algemene zin over communicatie van groot belang. Daarbij spelen de volgende uitgangspunten een rol: het samenwerkingsverband kenmerkt zich als een netwerkorganisatie, dat betekent dat er veelvuldig contact is tussen alle partners van het verband; het samenwerkingsverband hanteert korte, open en transparante communicatielijnen, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van de digitale en sociale media; de werkprincipes van good governance worden nageleefd. Het werkprincipe van good governance betekent zowel een verticale als een horizontale verantwoording naar alle partners. Bij verticale verantwoording is dat gericht op de overheid en bij horizontale verantwoording gaat dat in de richting van de bevoegde gezagen, de scholen, de ouders, leerlingen, de instellingen voor zorg en jeugdhulpverlening. 10.3 Inzet van diverse communicatiemiddelen De inzet van communicatiemiddelen is het gevolg van een vastgesteld communicatiebeleid door het bestuur. Dat beleid is de vertaling van bovenstaande uitgangspunten naar o.a. de inzet van middelen. Hieronder de schets van enkele van die middelen. Brochure Passend Onderwijs in Zuid-Utrecht Een van de eerste activiteiten in het kader van communicatie is het ontwikkelen van een handzame brochure over de ambities en doelstellingen van het samenwerkingsverband, de inrichting van passend onderwijs, de basisondersteuning en de extra ondersteuning, de toeleiding naar de extra ondersteuning e.d. Deze zal binnen de scholen van het samenwerkingsverband in het voorjaar van 2014 op ruime schaal verspreid worden. Aan de schoolleiders zal vooral gevraagd worden de inhoud van dit ondersteuningsplan onder de aandacht te brengen bij de leraren. Onderhouden van een website Het samenwerkingsverband onderhoudt een website. Deze site heeft een aantal functies: informeren: het geven van informatie over alle relevante ontwikkelingen inzake het samenwerkingsverband; communiceren: het uitwisselen van informaties, verslagen, meningen en ervaringen; ondersteuning bij administratieve processen: het gaat dan het gebruik van de website voor aanmeldingen, indienen van verzoeken, inschrijven e.d.; opiniëren: het bieden van een platform voor het verspreiden en delen van meningen;
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
65
-
delen van verbandsgebonden informatie: het gaat hier om een gesloten forum dat toegankelijk is voor een beperkte groep betrokkenen binnen het samenwerkingsverband met daarin opgenomen verslagen van vergaderingen e.d.
Communicatie via berichten, mededelingen e.d. Het samenwerkingsverband verspreidt vaak berichten en mededelingen aan de diverse doelgroepen. Bedoeling hiervan is om deze doelgroepen te informeren over ontwikkelingen binnen het samenwerkingsverband. Daarnaast wordt informatie verstrekt over landelijke en regionale ontwikkelingen die betrekking hebben op onderwijs en zorg. A Beleidsdocumenten, rapportages e.d. Regelmatig draagt het samenwerkingsverband zorg voor de ontwikkeling en verspreiding van beleidsdocumenten, rapportages e.d. Door de wetgeving wordt verplicht om vierjaarlijks in ieder geval het ondersteuningsplan samen te stellen. De praktijk zal zijn dat er aanmerkelijk meer documenten samengesteld en verspreid worden. Het samenwerkingsverband hanteert voor de ontwikkeling van al deze documenten vooral de gerichtheid op de doelgroep, leesbaarheid en toegankelijkheid als de belangrijkste uitgangspunten. Verslaglegging; jaarverslag Het samenwerkingsverband verzorgt jaarlijks een jaarverslag. Daarin wordt teruggeblikt op de belangrijkste resultaten van dat jaar en wordt vanuit zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve blik gekeken naar alle activiteiten. Denk daarbij aan: overzicht van diverse typen van vergaderingen, scholingsactiviteiten, deelname van leerlingen aan voorzieningen, inzet van ondersteuningsmiddelen en vastgestelde effecten e.d. Wanneer een samenwerkingsverband een monitoringbeleid voert en relevante data verzamelt, is het jaarverslag de plek om daarin verslag te doen van die activiteiten. Denk daarbij aan gegevens als: in-, door- en uitstroom, registratie van thuiszitters, deelname aan voorzieningen als OPDC nieuwe stijl, aantal leerlingen dat gebruik maakt van extra ondersteuning, aantal leerlingen besproken in zorg- en adviesteam e.d. Communicatieplan De uitgangspunten van dit hoofdstuk worden verwerkt in een communicatieplan. In dat plan wordt per doelgroep aangegeven welk activiteiten worden uitgevoerd. Daarbij wordt ook aangegeven wat het doel van die actie is, welke middelen worden ingezet, door wie en wanneer.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
66
Hoofdstuk 11 Financiën in het samenwerkingsverband 11.1 Vooraf In dit hoofdstuk van het ondersteuningsplan wordt het financieel perspectief geschetst van het nieuwe Samenwerkingsverband VO Zuid-Utrecht. Het gaat in dit hoofdstuk om de algemene uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de begroting van het samenwerkingsverband. De begroting wordt in een gescheiden document aangereikt. In dit hoofdstuk gaat het om de belangrijkste uitgangspunten die aan die begroting ten grondslag liggen. Bij de samenstelling van de begroting is een aantal aspecten uiteraard leidend geweest; -‐ met de invoering van passend onderwijs wordt ook een geheel nieuw stelsel van financiering van de ondersteuning ingevoerd met daarbij een veel grotere verantwoordelijkheid voor een correcte financiële beleidsvoering; -‐ de algehele bekostiging door het rijk van het samenwerkingsverband; -‐ de deelname cijfers aan het voortgezet speciaal onderwijs en de leerlinggebonden financiering (de voormalige rugzak) en de consequenties voor de verevening; -‐ de eigen keuzen van dit samenwerkingsverband voor de inrichting van de ondersteuningsstructuur en de continuering van het beleid van de afgelopen jaren. Voor wat betreft het lange termijn perspectief voor de periode 2014-2021 worden de volgende drie fasen onderscheiden: -‐ 2014-2015: eerste jaar in het nieuwe stelsel van Passend Onderwijs (overgangsjaar); -‐ 2015-2020: periode van de verevening; -‐ 2020-2021: de definitieve, structurele situatie voor het samenwerkingsverband. 11.2 Financiële middelen SWV VO Zuid-Utrecht: een overzicht Door het ministerie OCW wordt gewerkt met kengetallen en wordt op maat voor ieder samenwerkingsverband een overzicht gegeven van de financiële situatie. Dat overzicht geeft inzicht in de financiële situatie over de periode tot en met 2021. Op deze manier is het mogelijk een meerjarenbeleid te ontwikkelen. In het overzicht is ook opgenomen welke de gevolgen zijn van de verevening voor dit samenwerkingsverband. Gezien de deelnamecijfers aan het voortgezet speciaal onderwijs en het aantal leerlingen met een rugzak in de afgelopen jaren heeft dit samenwerkingsverband te maken met een positieve verevening. Dat betekent dat vanaf 2016 het te besteden bedrag voor ondersteuning tot 2021 jaarlijks groeit. Uiteraard gaat dit alleen maar op wanneer we een gelijk blijvend aantal leerlingen houden in het voortgezet speciaal onderwijs. Via deze link (http://SWV.passendonderwijs.nl/VO2605/) kan men een overzicht krijgen van de meest actuele cijfers van dit samenwerkingsverband. De berekening voor passend onderwijs vanaf 1 augustus 2014 is in het volgende overzicht gebaseerd op de leerlinggegevens van 1 oktober 2013. .
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
67
Bekostiging vanaf 2014 Lichte Ondersteuning Regionaal ondersteuningsbudget Rebound, Herstart en Op de Rails
€ 401 per vmbo leerling 3/4 € 87 per leerling totaal
Budget lichte ondersteuning € 862.351 € 908.933
Zware ondersteuning 2014-2015 Rechtstreeks naar samenwerkingsverband Normbekostiging:
Overgangsbekostiging: € 173.951
Totaal:
€ 445.634
Naar VSO school bij geen opting out
€ 619.584 € 509.134
Zware ondersteuning 2015-2016 Normbekostiging Verevening
€ 504 (bedrag per leerling) op basis van 1-10-2011
€ 5.260.630 € 492.206
Ondersteuningsbekostiging € 3.530.233 vso cat.1(cluster 4, ZMLK,LZ vso cat 2 (LG) vso cat 3 (MG)
€ 9.094 € 16.198 € 20.129
Resterend ondersteuningsbudget per 2015-2016 voor leerlingen in het regulier onderwijs: € 1.238.190 Ontwikkeling ondersteuningsbudget bij gelijkblijvende leerlingen aantallen Schooljaar
Correctiepercentage
2015-2016 2016-2017 2017-2018 2018-2019 2019-2020 2020-2021
100% 90% 75% 60% 30% 0%
Normatieve ondersteuningsbudget € 5.260.630 € 5.260.630 € 5.260.630 € 5.260.630 € 5.260.630 € 5.260.630
Correctie bedrag
€ 492.206 € 442.986 € 369.155 € 295.324 € 147.662 €0
Ondersteunings-kosten vso € 3.530.233 € 3.530.233 € 3.530.233 € 3.530.233 € 3.530.233 € 3.530.233
Resterend ondersteuningsbudget € 1.238.190 € 1.287.411 € 1.361.242 € 1.435.073 € 1.582.735 € 1.730.396
Voor de bekostiging lichte ondersteuning wordt uitgegaan van twee bedragen. Het ene bedrag is het bedrag van € 401 voor iedere leerling in het vmbo 3 / 4. Het andere bedrag is € 87 en dat bedrag is voor iedere leerling die een school voor voortgezet onderwijs. In de afgelopen jaren is steeds uitgegaan van het bedrag voor de leerlingen in vmbo 3 / 4. Het budget voor lichte ondersteuning wordt per 1 augustus 2014 gebaseerd op alle vo- leerlingen in het samenwerkingsverband in plaats van het aantal leerlingen in het 3e en 4e leerjaar van het vmbo. Vanwege de herverdeeleffecten is een overgangsregeling geformuleerd. In 2,5 jaar wordt toegegroeid naar het nieuwe budget. De basis voor deze overgangsregeling is meegenomen in de cijferoverzichten.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
68
De bekostiging zware ondersteuning wordt berekend aan de hand van het aantal vo-leerlingen. Het bedrag is € 504 per leerling. Van dit budget wordt een bedrag ingehouden dat besteed wordt aan leerlingen die het voortgezet speciaal onderwijs bezoeken (onderinstroom en zij-instroom cluster 3 en 4). De inhouding kent drie categorieën: -‐ vso categorie 1, cluster 4, zmlk, langdurig ziek: bedrag per leerling € 9.094; -‐ vso-categorie 2, lichamelijke gehandicapt: bedrag per leerling € 16.198; -‐ vso-categorie 3, meervoudig gehandicapt: bedrag per leerling € 20.129. Het resterend ondersteuningsbudget zware ondersteuning voor leerlingen in het reguliere onderwijs bestaat uit het budget: aantal vo-leerlingen x € 504 minus de bedragen die een samenwerkingsverband uitgeeft aan leerlingen die in de bovenstaande drie categorieën het voortgezet speciaal onderwijs bezoeken. Deze systematiek vindt plaats vanaf schooljaar 2015-2016. Overigens betreft bovenstaande bekostiging de leerlingen voor cluster 3 en 4. Voor de leerlingen clus11 ter 2 geldt een andere bekostiging vanaf 1 augustus 2014. 11.3 Toezichtskader en financieel beleid In het toezichtskader voor het samenwerkingsverband worden de volgende kaders geschetst voor het financieel beleid. a. Het bestuur zal een begroting afkeuren die niet is voorzien van: -‐ een duidelijke relatie met de beoogde resultaten als genoemd in dit toezichtkader; -‐ reële beleidsuitgangspunten en beleidsplannen van de directeur; -‐ een meerjarenperspectief met redelijke verwachtingen ten aanzien van baten en lasten; -‐ een inventarisatie van toekomstige risico’s; -‐ financieel deugdelijke onderbouwing op basis van de eisen die in de sector gebruikelijk zijn. b. Er worden geen middelen onttrokken of toegevoegd aan de reserves noch structurele, langdurige verplichtingen aangegaan zonder een onderbouwd plan gericht op het bereiken van de beoogde resultaten. Dit plan wordt samen met de begroting ingediend, zodat een integrale afweging door het bestuur mogelijk is. c. De directeur voert geen exploitatiebeleid met significante afwijkingen ten opzichte van de goedgekeurde begroting. d. De directeur onderneemt geen activiteiten die de continuïteit van het samenwerkingsverband in gevaar brengen. e. De directeur zal niet speculeren met middelen van het samenwerkingsverband noch risicodragend beleggen (regeling beleggen en belenen). f. De directeur zal niet nalaten de ondersteuningsmiddelen op een transparante manier in te zetten. g. De directeur zal niet nalaten om de overhead van elk financieel voorstel zo klein mogelijk te laten zijn. 11.4 De financiële mogelijkheden op korte en lange termijn Het aantal leerlingen met een rugzak voor de clusters 3 en 4 bevindt zich onder het landelijk gemiddelde. Over de afgelopen drie jaren is wel een stijging waarneembaar, die vergelijkbaar is met de landelijke stijging. Maar tussen 1 oktober 2012 en 1 oktober 2013 is er weer sprake van een lichte daling, Als de regio op het landelijk gemiddelde gescoord zou hebben dan hadden er per 1 oktober 2013 203 leerlingen in plaats van de huidige 153 leerlingen de beschikking gehad over een rugzak. De deelname aan het voortgezet speciaal onderwijs ligt procentueel onder het landelijk gemiddelde. Alhoewel we kunnen vaststellen dat er sprake is van een wisselend beeld.
11
Voor het cluster 2 onderwijs en de begeleiding wijkt de regelgeving op een aantal punten af. In de wet passend onderwijs is opgenomen dat de huidige financiële middelen die horen bij een rugzak van een leerling met een cluster 2 indicatie en die nu rechtstreeks naar de reguliere school gaan, per 1 augustus 2014 worden toegekend aan de instellingen van cluster 2. Het gaat dan om vijf landelijke instellingen. Het budget dat de instellingen ontvangen wordt gebudgetteerd en is gebaseerd op het aantal AB leerlingen cluster 2 op 1 oktober 2011.De overdracht van deze reguliere middelen voor de leerlinggebonden financiering voor cluster 2 leerlingen sluit aan bij de landelijke structuur van cluster 2. De instellingen zijn vervolgens verplicht om aan de scholen waar deze leerlingen staan ingeschreven een ondersteuningsaanbod te doen
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
69
11.5 Noodzaak financieel beleid en monitoring Decentralisatie van bevoegdheden en middelen van de rijksoverheid naar lagere bestuursorganen draagt een aantal risico’s met zich mee. Ervaringen op andere beleidsterreinen bevestigen deze vooronderstelling alleen maar. Zeker wanneer er sprake is met vooraf afgesproken budgetten is het noodzaak om een strikt financieel beleid te voeren en in dit geval de leerlingstromen nadrukkelijk te volgen. Vanaf 1 augustus 2014 is het daarom gewenst een monitoringsysteem te hanteren dat alle ontwikkelingen in de regio in kaart brengt en een overzicht houdt. De gezamenlijke verantwoordelijkheid van de schoolbesturen voor de schoolloopbaan van de leerling en voor de leerlingstromen wordt benadrukt door de wet- en regelgeving inzake de financiering. Immers wanneer de ondersteuningsbekostiging het normbudget overschrijdt door een toename van de deelname aan het voortgezet speciaal onderwijs wordt dit verrekend met de lumpsum van de scholen binnen het samenwerkingsverband. De verwachting is dat deze wet- en regelgeving ook wordt toepast bij de wijzigingen voor de bekostiging van het LWOO en het PrO. Hieronder worden nog enkele risicofactoren voor de kortere en de langere termijn op een rij gezet: -‐ mogelijk nieuwe bezuinigingen OCW; -‐ krimp / uitbreiding leerlingen in de regio.; -‐ verwijzingen vanuit het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs naar de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs; -‐ verwijzingen vanuit het voortgezet onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs; -‐ import van leerlingen met toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs door verhuizing vanuit ander samenwerkingsverbanden. 11.6
Het werken met tien programma’s in de begroting
De begroting van het samenwerkingsverband is ontwikkeld met een begrotingstechnisch systeem van bureau Infinite b.v. Voordeel van dat systeem is dat er een langere termijn koppeling is tussen de leerling prognoses en de begroting. Verder is in het programma de mogelijkheid opgenomen om te werken met programma’s. In de begroting van het samenwerkingsverband zijn de volgende programma’s opgenomen. Bij de samenstelling van deze programma’s zijn de beleidsonderdelen van dit ondersteuningsplan gevolgd om de relatie tussen beleid, begroting en uitvoering zo groot mogelijk te laten zijn. 1.
2. 3.
4. 5. 6.
7.
Programma Doorstart In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: personeelslasten, gebouw, inrichting, ICT, huisvestingslasten als huur, schoonmaak, energie, huur gymzaal, administratie e.d. Programma Zorgbudget In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: de PCL leerlingen geplaatst. Programma Invoering Passend Onderwijs In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: de kosten voor het onderzoek naar de positie van De Linie en Doorstart, de uitbouw van de digitale overdracht van gegevens, scholing. Programma bijzondere arrangementen (voormalig Op de Rails en Herstart) In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: de financiering van een aantal bijzondere trajecten voor leerlingen. Programma Extra Steun VO In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: de financiering van trajecten voor leerlingen in het regulier onderwijs. Inzet expertise VSO / Professionalisering In dit programma zijn vanaf 2016-2017 o.a. de volgende posten opgenomen: personeelskosten voor personeel dat de expertise van VSO overdraagt (voormalige inzet van ambulante begeleiders) LWOO beschikkingen In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: nog nader in te vullen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
70
8. 9. 10.
PrO beschikkingen In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: nog nader in te vullen. Risicofactoren In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: een bedrag voor de periode na 2017-2018. Management en organisatie In dit programma zijn o.a. de volgende posten opgenomen: personeelslasten, gebouw en huisvesting, huur, energie, schoonmaak, administratie, investeringen, licenties, PCL Lwoo-PrO en PCL Extra Steun, financiële administratie, Ondersteuningsplanraad.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
71
Bijlage 1. Toezichtkader Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht (vastgesteld 31 maart 2014) Inhoudsopgave Inleiding. 1. Beoogde resultaten en doelgroep. 2. Bevoegdheidskaders directeur. 3. Bestuurlijke werkwijze. 4. Verhouding bestuur-directeur. Voorwoord Dit toezichtkader is tot stand gekomen in het kader van de vorming van het nieuwe samenwerkingsverband passend onderwijs. De stichting is middels statutenwijziging omgevormd tot de rechtspersoon waaraan in het bestuur zowel de vo-besturen als de vso-besturen deelnemen: Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid- Utrecht in Nieuwegein. Het nieuwe samenwerkingsverband heeft een zgn. toezichthoudend bestuur. Door middel van dit toezichtkader wil het bestuur vorm geven aan de toezichthoudende rol die het op zich heeft genomen. Het bestuur heeft uitgesproken om te willen werken volgens de principes van Policy Governance. Dit toezichtkader is opgebouwd aan de hand van een aantal bijeenkomsten in het najaar van 2013/begin 2014 met het bestuur en vastgesteld in de bestuursvergadering van 31 maart 2014. Overal waar ‘haar’ of ‘zij’ is vermeld kan ook ‘hem’ of ‘hij’ worden gelezen. Inleiding Algemeen Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht kent als bestuursmodel het zogenaamde ‘bestuur/directiemodel’. Dit model voldoet aan de wettelijke eisen van scheiding van de functies van bestuur en intern toezicht doordat het bestuur van het samenwerkingsverband - belast met het besturen van de stichting - de rol van intern toezichthouder op zich neemt en bestuurlijke taken en bevoegdheden aan de directeur van het samenwerkingsverband mandateert. Het bestuur van het samenwerkingsverband ziet toe op de uitvoering van die taken en de uitoefening van die bevoegdheden. Met behulp van het toezichtkader wordt omschreven waarop toezicht wordt gehouden. Het eerste hoofdstuk bepaalt welke resultaten voor welke doelgroep, met welke baten verwezenlijkt dienen te worden. In het tweede hoofdstuk worden de bevoegdheidskaders die voor de directeur gelden bij het realiseren van die beoogde resultaten van het samenwerkingsverband vastgelegd. Het derde hoofdstuk beschrijft de interne werkwijze van het bestuur. Het vierde hoofdstuk tenslotte beschrijft op welke manier bestuur en directeur samenwerken.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
72
1. Beoogde resultaten 1.1. Van wie is het SWV? De schoolbesturen zijn eigenaar van het samenwerkingsverband en bepalen gezamenlijk het beleid. Het samenwerkingsverband houdt bij de vormgeving van het beleid rekening met belangen en wensen van belanghebbenden zoals leerlingen, ouders, overheid, gemeenten en vervolgonderwijs. Het samenwerkingsverband vervult een maatschappelijke taak en legt ook verantwoording af aan de samenleving (overheid, overige belanghebbenden). 1.2. Voor wie werkt het SWV? 1.2.1. Schoolbesturen hebben een zorgplicht om voor alle leerlingen die worden aangemeld, of staan ingeschreven, een zo passend mogelijk onderwijsaanbod te doen. Het samenwerkingsverband werkt voor scholen die een hulpvraag hebben ten aanzien van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Het samenwerkingsverband helpt scholen om dat passende onderwijsaanbod (arrangement) te realiseren. De scholen zijn daarmee de primaire doelgroep van het samenwerkingsverband. 1.2.2. Het samenwerkingsverband kent een reboundvoorziening. Het bestuur van het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het aanbod op de reboundvoorziening. 1.2.3. Het samenwerkingsverband vervult een informatiefunctie richting ouders wanneer er een beroep wordt gedaan op extra ondersteuning(sarrangementen). 1.3. Met welke baten werkt het SWV? Het samenwerkingsverband beschikt over de middelen die het Rijk aan het samenwerkingsverband beschikbaar stelt. Deze middelen vormen het financiële kader waarbinnen het samenwerkingsverband haar taken in principe realiseert. Het bestuur stelt in dit kader een taakstellende begroting voor het samenwerkingsverband vast. 1.4.
Wat is het beoogde resultaat? 12
1.4. Hoofddoelstelling (ambitie) Het is de ambitie van het samenwerkingsverband dat alle jongeren in de regio na het basisonderwijs het voortgezet onderwijs krijgen dat bij hen past. Dit onderwijs is op een gewenst niveau en met een optimaal eindresultaat. De schoolbesturen en het samenwerkingsverband hanteren daartoe een (onderwijs)aanbod in de regio die passend is voor de leerling, uitvoerbaar is voor de school en zo thuisnabij mogelijk is. 1.5. Afgeleide doelstellingen 1.5.1. Alle scholen voldoen aan de afspraken die in het samenwerkingsverband zijn gemaakt over de basisondersteuning en deze basisondersteuning is per schoolsoort vergelijkbaar van kwaliteit. Eén aspect hiervan is dat alle scholen in een periode van 5 jaar na 1 augustus 2014 opbrengst- en handelingsgericht werken en de handelingsbekwaamheid en competenties van het personeel versterken. 1.5.2. De ondersteuningsmogelijkheden in het regulier voortgezet onderwijs worden uitgebreid zodat zoveel mogelijk leerlingen aan dit onderwijs kunnen deelnemen. 1.5.3. De scholen zijn tevreden over alle activiteiten die het samenwerkingsverband onderneemt en aanbiedt.
12
Hierbij is o.a. geput uit de hoofdlijnennotitie van het SWV d.d. 10 januari 2013 en uit hoofdstuk 1.3 van het ondersteuningsplan.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
73
1.5.4. Ouders ervaren dat op adequate, snelle en zorgvuldige wijze een passend aanbod beschikbaar is voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften. 1.5.5. Het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs beweegt zich in de categorie licht dalend/stabiel. 1.5.6. Er zijn geen thuiszitters. 1.6. Prestatie indicatoren De prestatie indicatoren zijn gelijk aan de prestatie indicatoren die in het waarderingskader van het toezichtkader van de Onderwijsinspectie worden genoemd (zie bijlage 6). 2. Bevoegdheidskader 2.0. Algemeen De directeur zal niet nalaten alles te doen wat nodig is om de doelen van het samenwerkingsverband te behalen. Het is de directeur niet toegestaan dat er onethisch, onwettig of onzorgvuldig wordt gehandeld door hemzelf of medewerkers van het samenwerkingsverband. Het is hem tevens niet toegestaan om in strijd met het toezichtkader voor samenwerkingsverbanden van de Onderwijsinspectie te handelen. 2.0.1. De directeur treedt niet buiten de kaders van de statuten, het managementstatuut, het toezichtkader en het ondersteuningsplan. Indien de directeur van mening is dat de kaders dienen te worden bijgesteld om de beoogde resultaten te behalen zal hij niet nalaten om dit bij het bestuur te melden. 2.0.2. Wanneer het bestuur van het samenwerkingsverband gemaakte afspraken niet nakomt zal de directeur het niet laten het bestuur daar op aan te spreken. 2.0.3. De directeur vermijdt elke schijn van belangenverstrengeling. 2.0.4. De directeur verricht geen nevenwerkzaamheden zonder dat hij daartoe toestemming van het bestuur heeft gekregen. 2.0.5. De directeur zal niet nalaten overleg te voeren met het Directeurenoverleg (intern) en met externe stakeholders/belanghebbenden en hiermee functionele relaties te onderhouden. 2.1. Onderwijsondersteuning 2.1.1. De directeur zal niet nalaten om scholen te activeren en te stimuleren om de doelen van het samenwerkingsverband te realiseren. 2.1.2. De directeur zal de organisatie van het samenwerkingsverband niet inrichten zonder een meerjarenperspectief op te stellen. 2.1.3. De directeur zal niet nalaten de organisatie van het samenwerkingsverband zo doelmatig en efficiënt mogelijk in te richten.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
74
2.2. Financieel beleid 2.2.1. Het bestuur zal een begroting afkeuren die niet is voorzien van: • een duidelijke relatie met de beoogde resultaten als genoemd in dit toezichtkader; • reële beleidsuitgangspunten en beleidsplannen van de directeur; • een meerjarenperspectief met redelijke verwachtingen ten aanzien van baten en lasten; • een inventarisatie van toekomstige risico’s; • de opbouw/instandhouding van een weerstandsvermogen; • financieel deugdelijke onderbouwing op basis van de eisen die in de sector gebruikelijk zijn. 2.2.2. De directeur voert geen exploitatiebeleid met significante afwijkingen ten opzichte van de goedgekeurde begroting. 2.2.3. De directeur onderneemt geen activiteiten die de continuïteit van het samenwerkingsverband in gevaar brengen. 2.2.4. De directeur zal niet speculeren met middelen van het samenwerkingsverband noch risicodragend beleggen. 2.2.5. De directeur zal niet nalaten te werken volgens de regeling beleggen en belenen en het treasurystatuut van het samenwerkingsverband. 2.2.6. De directeur zal niet nalaten de ondersteuningsmiddelen op een transparante manier in te zetten. 2.2.7. De directeur zal niet nalaten om de overhead van elk financieel voorstel zo klein mogelijk te laten zijn. 2.3. Personeel 2.3.1. De directeur zal geen ongekwalificeerde personen voor het samenwerkingsverband laten werken of opdrachten laten uitvoeren. 2.3.2. De directeur zal niet nalaten service level agreements (SLA’s) te sluiten met personen die opdrachten voor het samenwerkingsverband uitvoeren. 2.3.3. De directeur zal niet nalaten te melden aan de werkgever van de persoon die werkzaam is voor het samenwerkingsverband of die voor het samenwerkingsverband opdrachten uitvoert wanneer een persoon disfunctioneert. 2.3.4. Het bestuur staat niet toe dat de directeur nalaat medezeggenschap voor personeel van het samenwerkingsverband te organiseren. 3. Bestuurlijke werkwijze 3.1. Agenda 3.1.1. De agenda wordt opgesteld op basis van een jaarplanning als vastgesteld door bestuur. De voorzitter is verantwoordelijk voor het opstellen van de agenda conform jaarplanning 3.1.2. De agenda kent een vast format waarbij op (elke) bestuursvergadering aandacht is voor:
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
75
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
monitoring doelen/middelen (verantwoordingsrapportages); managementrapportages; toekomstverkenningen; evaluatie bestuurswerkwijze; incidentele info (ter mededeling); sparren voor directeur (desgevraagd advies geven aan directeur).
3.1.3. De agenda wordt uiterlijk 1 week van te voren opgestuurd op basis van de jaarplanning. 3.1.4. Het bestuur vergadert tenminste 4 keer per jaar, per keer als regel 2 uur. 3.1.5. Het bestuur kent een actie- en een besluitenlijst die na elke bestuursvergadering worden bijgewerkt en in de volgende vergadering worden vastgesteld en ten bewijze daarvan worden ondertekend door de voorzitter. 3.2. Gedragscode 3.2.1. Het bestuur zet het gemeenschappelijke belang voorop en werkt samen vanuit vertrouwen en openheid. 3.2.2. Het bestuur is resultaatgericht, is besluitvaardig, handelt integer en doet recht aan de diversiteit van scholen binnen het samenwerkingsverband. 3.2.3. Het bestuur kan alleen in een bestuursvergadering besluiten nemen. Het bestuur spreekt (naar buiten) volgens het principe van één stem. 3.2.4. Bestuursleden spreken elkaar in de bestuursvergadering aan op rolvastheid, roldiscipline en het nakomen van gemaakte afspraken. 3.2.5. Het bestuur voorkomt belangenverstrengeling. 3.2.6. Vertrouwelijke informatie wordt als zodanig behandeld. 3.3. Voorzitter 3.3.1. Het bestuur benoemt de onafhankelijk voorzitter. Bij een voorzittersvacature kunnen kandidaten zich melden, een commissie uit bestuur voert het gesprek met een of meer kandidaten en doet een voordracht aan bestuur. Het bestuur benoemt vervolgens de voorzitter. 3.3.2. De voorzitter: -‐ bezit goede vergadertechnische kwaliteiten, kan interveniëren bij storingen/ruis in de communicatie; -‐ bewaakt de bestuursstijl (agendadiscipline, bewaakt hoofdlijn etc.); -‐ bewaakt naleving van de gedragscode; -‐ bewaakt naleving van de statuten; -‐ bewaakt de organisatie van de gesprekkencyclus van de directeur; -‐ bewaakt de professionele vergadercultuur; -‐ bewaakt het verschil tussen besturen en managen (bewaakt dat het bestuur niet treedt in het mandaat van de directeur).
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
76
3.4. Bestuursstijl 3.4.1. Bestuursleden overleggen uit dien hoofde tijdens en niet buiten de bestuursvergadering met de directeur, tenzij het bestuur hiertoe heeft besloten. 3.4.2. Bestuursleden zijn in principe altijd aanwezig op bestuursvergaderingen, afwezigheid wordt van te voren gemeld bij het secretariaat. 3.4.3. Bestuursleden, uitgezonderd de voorzitter, ontvangen geen aparte vergoeding voor hun bestuurswerkzaamheden. 3.4.4. Het bestuur kan een commissie uit het bestuur (bestuurscommissie) instellen voor een specifieke opdracht. Een bestuurscommissie is adviserend aan het bestuur en heeft geen besluitvormende bevoegdheden. 3.5. Werkgeversrol bestuur 3.5.1. Als werkgever handelt het bestuur jegens de directeur op basis van vertrouwen en openheid. 3.5.2. De voorzitter fungeert als sparringpartner van de directeur. 3.5.3. De voorzitter en een ander bestuurslid zijn belast met de gesprekkencyclus (functionerings- en beoordelingsgesprekken) met de directeur. De gesprekkencyclus zal naast resultaatgerichte ook competentiegerichte gesprekken bevatten. Een verslag hiervan wordt aan de directeur en het bestuur verstrekt. 3.6. Communicatie/openheid Bestuursvergaderingen zijn niet openbaar. 3.7. Evaluatie 3.7.1. Het bestuur evalueert periodiek de eigen werkwijze. Elke bestuursvergadering wordt aan het eind geëvalueerd. 3.7.2. De uitspraken in dit toezichtkader worden minstens tweejaarlijks geëvalueerd. 4. Verhouding bestuur-directeur 4.0. Algemeen 4.0.1. De enige officiële schakel tussen het bestuur en de organisatie van het samenwerkingsverband wordt gevormd door de directeur. 4.0.2. De directeur zal niet nalaten het bestuur te informeren over belangrijke beleidsontwikkelingen ten aanzien van de voortgang van de activiteiten van het samenwerkingsverband en belangrijke beleidsontwikkelingen ten aanzien van de inzet van de middelen. 4.0.3. Het bestuur kan behalve de directeur ook andere informatiebronnen gebruiken om vast te stellen of de beoogde resultaten zijn behaald of vast te stellen of binnen de bevoegdheidskaders is gehandeld. In geval het bestuur zelf informatie verzamelt zal het de directeur hiervan op de hoogte stellen.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
77
4.1. Instructie van de directeur door het bestuur 4.1.1. Besluiten van het bestuur zijn alleen bindend voor de directeur als ze vastgelegd zijn in schriftelijke documenten als het managementstatuut , besluitenlijst, het ondersteuningsplan, reglementen of dit toezichtkader. 4.1.2. Het bestuur kan alleen ingrijpen op de beslissingsruimte van de directeur door het mandaat te wijzigen zoals bepaald in het managementstatuut, daargelaten de mogelijkheid van het bestuur besluiten van de directeur te vernietigen of te schorsen conform artikel 8 van het managementstatuut. 4.2. Eindverantwoordelijkheid van de directeur 4.2.1. Het bestuur kan niet rechtstreeks opdrachten geven aan medewerkers werkzaam voor het samenwerkingsverband die ressorteren onder de verantwoordelijkheid van de directeur. 4.2.2. Het bestuur kan geen oordeel uitspreken over het functioneren van andere medewerkers werkzaam voor het samenwerkingsverband dan de directeur. 4.2.3. Het oordeel van het bestuur over het functioneren van de directeur wordt gebaseerd op het oordeel van het bestuur over het functioneren van de organisatie, afgemeten aan de mate waarin de geformuleerde beoogde resultaten zijn bereikt, en de geformuleerde bevoegdheidskaders gerespecteerd zijn. 4.3. Mandatering van bevoegdheden 4.3.1. Het bestuur heeft de directeur gemandateerd met uitvoerende bevoegdheden overeenkomstig het vastgestelde managementstatuut. 4.3.2. De directeur is verantwoordelijk voor het realiseren van de beoogde resultaten in dit toezichtkader, voor zover het betreft de in te zetten middelen als opgenomen in het ondersteuningsplan, binnen de geformuleerde bevoegdheidskaders. 4.3.3. Daar waar het bestuur geen specifieke uitwerking van beoogde resultaten of beleidsbeperkingen gegeven heeft, wordt de directeur geacht om, op grond van iedere redelijke interpretatie van deze beleidsuitspraken, zijn eigen beleidsbesluiten te nemen, en alle activiteiten te ondernemen die hij voor het behalen van de beoogde resultaten van het samenwerkingsverband nodig acht. 4.3.4. Het bestuur kan de beslisruimte van de directeur alleen inperken door zijn eigen beleidsuitspraken aan te passen. Het bestuur respecteert en steunt de keuzen die de directeur maakt binnen de interpretatieruimte die het bestuur gegeven heeft. 4.4 Verantwoording van de directeur aan het bestuur 4.4.1. De directeur legt binnen een jaarcyclus verantwoording af van de mate waarin de beoogde resultaten behaald zijn en bevoegdheidskaders gerespecteerd zijn. De directeur gebruikt hiervoor verantwoordingsrapportages volgens een vast format. 4.4.2. Deze verantwoordingsrapportages bestaan in ieder geval uit: -‐ een interpretatie door de directeur van de beleidsuitspraak van het bestuur; -‐ een onderbouwing van de gemaakte interpretatie; -‐ en gegevens die duidelijk maken in hoeverre het doel gehaald is/dan wel het bevoegdheidskader gerespecteerd.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
78
4.4.3. Het bestuur bepaalt vervolgens of de interpretatie redelijk is, en of de gepresenteerde gegevens voldoende onderbouwing voor het behalen van het beoogde resultaat of het bevoegdheidskader geven. 4.4.4. Indien het bestuur oordeelt dat een verantwoordingsrapportage niet kan worden geaccordeerd als bedoeld in 4.4.3., zal het bestuur de directeur verzoeken om een nieuwe rapportage binnen een door het bestuur bepaalde termijn. 4.4.5. Het bestuur zal de frequentie van de verantwoordingsrapportage vaststellen in de jaarkalender. 4.5. Externe representatie 4.5.1. De directeur vertegenwoordigt, met inachtneming van het bepaalde in de statuten, het samenwerkingsverband naar buiten in overlegsituaties. 4.5.2. Op initiatief van de directeur kan een bestuurslid naast de directeur deel uitmaken van extern (strategisch) overleg. 4.6. Calamiteiten 4.6.1. De directeur voorkomt dat bij calamiteiten wordt gehandeld zonder melding hiervan door de directeur aan het bestuur. Onder calamiteiten worden in elk geval geschaard aangelegenheden die belangrijke schade aan het samenwerkingsverband kunnen toebrengen. 4.6.2. De directeur zal niet nalaten bij dreigende escalatie of dreigende schade aan het samenwerkingsverband dit meteen te melden bij het bestuur.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
79
Bijlage 2. Managementstatuur Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht (Nieuwegein vastgesteld 31 maart 2014) Inhoudsopgave Vaststellingsdatum managementstatuut Artikel 1 Definitiebepaling Artikel 2 Vaststelling en wijziging van het managementstatuut Artikel 3 Taken en bevoegdheden bestuur Artikel 4 Taken en bevoegdheden directeur Artikel 5 Taken en bevoegdheden Directeurenoverleg Artikel 6 Ondermandaat Artikel 7 Rapportage Artikel 8 Schorsing en vernietiging van besluiten Artikel 9 Werkingsduur Artikel 10 Slotbepalingen Artikel 1 Definitiebepaling In dit managementstatuut wordt verstaan onder: Bestuur
DGO Directeur
Directeurenoverleg
het bestuur van Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht: de rechtspersoon als bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs het decentraal georganiseerd overleg met de vakorganisaties zoals bedoeld in artikel 40a Wet op het voortgezet onderwijs de directeur van het samenwerkingsverband, krachtens mandaat belast met o.a. de dagelijkse gang van zaken binnen het samenwerkingsverband, en die voorts daarop rechtstreeks aanspreekbaar is door het bestuur het adviescollege van de Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs ZuidUtrecht dat inhoudelijk beleid ontwikkelt, voorbereidt en uitvoert en dat zorgdraagt voor de uitvoering van het ondersteuningsplan binnen de eigen schoolorganisaties
Mandaat
de machtiging door het bestuur waarbij een bevoegdheid wordt gegeven aan een ander tot het in naam en onder verantwoordelijkheid van het bestuur uitoefenen van taken en bevoegdheden
Ondermandaat
de machtiging door de directeur waarbij een bevoegdheid wordt gegeven aan een ander (derde) tot het in naam en onder verantwoordelijkheid van het bestuur uitoefenen van taken en bevoegdheden
Ondersteuningsplanraad
de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
80
Samenwerkingsverband
onderhavige rechtspersoon (stichting) als bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs
School/scholen
de school/scholen die onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de aangeslotenen van het samenwerkingsverband staan
Stichting
Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht
Artikel 2 Vaststelling en wijziging van het managementstatuut Het bestuur stelt het managementstatuut, alsmede wijzigingen daarin, vast. Artikel 3 Taken en bevoegdheden bestuur Lid 1 a. Het bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor de instandhouding van het samenwerkingsverband, voor het realiseren van een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen tussen en binnen de scholen en voor de kwaliteit daarvan, voor de verdeling, besteding en toewijzing van de ondersteuningsmiddelen en –voorzieningen alsmede voor (het nastreven van) de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte en voor de daarmee samenhangende bedrijfsvoering. b. Het bestuur oefent zijn taken uit op basis van een toezichthoudend bestuursconcept en fungeert als intern toezichthouder. In dat kader ziet het bestuur toe op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden welke aan de directeur zijn gemandateerd alsmede op de naleving van de code goed bestuur. c. Het bestuur stelt een toezichtkader vast waarin in elk geval de beoogde resultaten (doelen) van het samenwerkingsverband en de handelingsruimte voor de directeur worden aangegeven. Het toezichtkader is leidend voor de inhoud van de verantwoordingsrapportage door de directeur aan het bestuur. d. Het bestuur stelt de strategische doelen alsmede het ondersteuningsplan en de (meerjaren)begroting van het samenwerkingsverband vast. e. Het bestuur neemt besluiten met betrekking tot: i. de wijziging van de statuten, fusie en ontbinding van de stichting, waaronder begrepen bestemming van een eventueel batig saldo; ii. de aanvraag van faillissement van de stichting en surséance van betaling; iii. de vaststelling van het managementstatuut; iv. het aangaan van samenwerking met andere instellingen; v. het aangaan of wijzigen van aansluitingsovereenkomsten met bevoegde gezagsorganen; vi. het verkrijgen, bezwaren en vervreemden van registergoederen; vii. het sluiten van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenares verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt. f. Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat alle personeelsleden welke aan het samenwerkingsverband zijn verbonden. g. Het bestuur vervult de werkgeversrol ten aanzien van de directeur. h. De voorzitter en een ander bestuurslid zijn belast met de gesprekkencyclus (functionerings- en beoordelingsgesprekken) met de directeur. De gesprekkencyclus zal naast resultaatgerichte ook competentiegerichte gesprekken bevatten. Een verslag hiervan wordt aan de directeur en het bestuur verstrekt. i. Het bestuur stelt het jaarverslag en de jaarrekening vast en legt zo rekening en verantwoording over het verstreken boekjaar af. De jaarrekening wordt vóór de vaststelling door het bestuur aan een door het bestuur benoemde accountant voorgelegd. j. Het bestuur legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording af over de uitvoering van zijn taak als intern toezichthouder met betrekking tot de uitvoering van de bestuurlijke taken en bevoegdheden door de directeur ten aanzien van de aangeslotenen van het samenwerkingsverband.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
81
k. l. m. n.
Het bestuur stelt het medezeggenschapsstatuut en het medezeggenschapsreglement, alsmede wijzigingen daarin, vast. Het bestuur stelt een reglement voor de ondersteuningsplanraad, alsmede wijzigingen daarin, vast. Het bestuur stelt een reglement voor het Directeurenoverleg, alsmede wijzigingen daarin, vast. Het bestuur stelt kaders vast voor de activiteiten van het Directeurenoverleg.
Lid 2 Het bestuur verleent ten aanzien van alle taken en bevoegdheden die hem bij of krachtens de wet en de statuten van de stichting toekomen en die niet in het eerste lid van dit artikel zijn genoemd, krachtens dit managementstatuut mandaat aan de directeur. Lid 3 Het bestuur kan de mandatering van taken en bevoegdheden te allen tijde ongedaan maken. Artikel 4 Taken en bevoegdheden directeur Lid 1 De directeur oefent de taken en bevoegdheden uit die aan de directeur krachtens dit managementstatuut zijn gemandateerd. Lid 2 De directeur heeft –met inachtneming van de beleidskaders en financiële uitgangspunten die door het bestuur zijn vastgesteld en met inachtneming van nadere aanwijzingen en richtlijnen- de volgende taken en bevoegdheden: a. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van het samenwerkingsverband en met het verwerkelijken van de doelstellingen en wettelijke taken van de stichting, zoals verwoord in de statuten van de stichting. b. De directeur vertegenwoordigt de stichting ten aanzien van de taken/bevoegdheden welke aan hem zijn gemandateerd. c. De directeur is belast met en verantwoordelijk voor de ontwikkeling, voorbereiding en uitvoering van het beleid van het samenwerkingsverband in samenspraak met het Directeurenoverleg. d. De directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de boven- en buitenschoolse activiteiten van het samenwerkingsverband. e. De directeur is belast met het ontwikkelen en opstellen van het ondersteuningsplan in samenspraak met het Directeurenoverleg en het volgen van de bijbehorende totstandkomings- en besluitvormingsprocedure, waaronder het op overeenstemming gericht overleg met de gemeenten. f. De directeur geeft leiding aan het personeel van het samenwerkingsverband en draagt zorg voor de overige werkgeverstaken waaronder het voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken met individuele personeelsleden. g. De directeur voert het overleg in het DGO en de ondersteuningsplanraad. h. De directeur geeft leiding aan de (overige) voorzieningen van het samenwerkingsverband. i. De directeur beheert de aan het samenwerkingsverband toegekende formatieve en financiële middelen en doet daartoe uitgaven voor zover deze binnen de goedgekeurde begroting en het vastgestelde beleid zijn toegestaan. j. De directeur woont de bestuursvergadering bij. k. De directeur voert overigens alle taken en verantwoordelijkheden uit die in de bij zijn functie behorende functiebeschrijving zijn opgenomen. Artikel 5 Taken en bevoegdheden Directeurenoverleg Lid 1 Het Directeurenoverleg ontwikkelt, bereidt voor en voert uit het inhoudelijke beleid van het samenwerkingsverband, zulks onder leiding van de directeur. Lid 2 Het Directeurenoverleg kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de directeur.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
82
Lid 3 Het Directeurenoverleg fungeert als een ontmoetingsplaats voor wederzijdse informatie- en gedachten-uitwisseling. Lid 4 Het Directeurenoverleg levert een bijdrage aan het voorstel van het ondersteuningsplan en de concept (meerjaren)begroting door: a. het formuleren van voorstellen voor de inhoud van het algemeen beleid, de (meerjaren)begroting en het ondersteuningsplan; b. het periodiek bespreken van de voortgang van de uitvoering van het ondersteuningsplan; c. het verschaffen van informatie aan de directeur ten behoeve van het opstellen van managementrapportages over de voortgang en uitvoering van het ondersteuningsplan en de gang van zaken binnen het samenwerkingsverband. Artikel 6 Ondermandaat Lid 1 De directeur kan aan derden die werkzaam zijn ten behoeve van het samenwerkingsverband of die opdrachten voor het samenwerkingsverband uitvoeren mandaat verlenen ten aanzien van de taken en bevoegdheden zoals genoemd in artikel 4 van dit managementstatuut. Lid 2 De directeur stelt een regeling vast waarin het ondermandaat, zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, beschreven wordt en stelt het bestuur hiervan in kennis en legt deze regeling ter goedkeuring voor aan het bestuur. De in dit lid genoemde regeling maakt als bijlage deel uit van dit managementstatuut. Lid 3 De directeur kan besluiten en/of maatregelen van derden die in naam van hem zijn genomen wegens strijd met enig geldende regeling en/of wegens mogelijke schade aan de belangen van het samenwerkingsverband en zijn aangeslotenen bij gemotiveerd besluit geheel of gedeeltelijk intrekken. Artikel 7 Rapportage Lid 1 Het bestuur overlegt jaarlijks met de directeur over de beleidsplannen voor het komende jaar. Lid 2 Verantwoordingsrapportage De directeur legt periodiek een verantwoordingsrapportage ter goedkeuring voor aan het bestuur –op basis van het toezichtkader dat het bestuur vooraf heeft vastgesteld- over de beoogde resultaten (doelen) van het samenwerkingsverband en de handelingsruimte van de directeur (grenzen van het mandaat). Lid 3 Voortgangsrapportage De directeur informeert het bestuur periodiek over de voortgang van het lopende beleid in relatie tot het jaarplan/ondersteuningsplan. Artikel 8 Schorsing en vernietiging van besluiten Lid 1 Het bestuur kan maatregelen en/of besluiten van de directeur of derden wegens strijd met enig geldende regeling en/of wegens mogelijke schade aan de belangen van het samenwerkingsverband en zijn aangeslotenen bij gemotiveerd besluit geheel of gedeeltelijk vernietigen. Lid 2 Het bestuur kan een besluit of maatregel van de directeur of derden schorsen, indien het besluit of maatregel naar zijn oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. Ziet het bestuur binnen vier weken, nadat hij het schorsingsbesluit heeft genomen, af van een vernietiging dan vervalt tegelijkertijd de schorsing.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
83
Artikel 9 Werkingsduur Het managementstatuut geldt voor het tijdvak van 1 april 2014 tot 31 maart 2016 en wordt vervolgens na evaluatie verlengd dan wel gewijzigd en wederom vastgesteld met een periode van twee jaren. Artikel 10 Slotbepalingen Lid 1 Het managementstatuut treedt voor het eerst in werking op de dag volgend op de dag waarop dit statuut door het bestuur is vastgesteld. Lid 2 De tussentijdse wijziging van het managementstatuut treedt in werking op de dag volgend op de dag waarop het bestuur de wijziging van het statuut heeft vastgesteld. Lid 3 In gevallen waarin dit managementstatuut niet voorziet of bij interpretatieverschillen, beslist het bestuur. Lid 4 Het bestuur draagt er zorg voor dat een exemplaar van het managementstatuut, inclusief eventuele wijzigingen voorzien van een datumvermelding, ter inzage beschikbaar is op een voor een iedere aangeslotene toegankelijke plaats.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
84
Bijlage 3 Leerling kenmerken voor toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs, Categorie; Cognitie (nu ZML) Vastgesteld T IQ < 55 en zeer geringe sociale zelfredzaamheid. De volgende onderwijsondersteuningsbehoeften worden vastgesteld: op het niveau van een verstandelijke beperking aangepast lesaanbod en taalniveau; de leerling heeft een leeromgeving nodig die zeer prikkelarm en rustig is; de leerling heeft een instructie nodig in zeer kleine stappen met een vast stappenplan met zeer veel voortdurende en blijvende herhaling; de leraar functioneert als model en geeft altijd les volgens het model voordoen, samendoen, zelf-doen; de leerling heeft een aanpak nodig waarbij nieuwe vaardigheden moeten worden aangeleerd vanuit concrete ervaring en moeten aansluiten bij de belevingswereld van het kind; de leerling heeft activiteiten nodig die structuur bieden met een stap voor stap plan en die zelfcorrigerend zijn met directe feedback; de leerling heeft een leerkracht nodig die hem de tijd geeft om informatie te verwerken en hem beloont voor zijn inzet; de leerling heeft een leraar nodig die leerstof in hoeveelheid beperkt en structureert zodat de leerling succes kan ervaren; de leerling heeft altijd voor- en verlengde instructie nodig; de leerling heeft een leraar nodig die voortdurend ordening en structuur van buitenaf aanbiedt. Categorie: Lichamelijke stoornis (nu LG en meervoudig MG) en langdurig ziek (nu LZ) Hoofdzakelijk lichamelijke beperking, in combinatie met werkhouding en/of sociaalemotionele problemen. Zwaardere motorische, lichamelijk, ziekte problemen. Onderwijsbehoeften liggen hoofdzakelijk op het gebied van: gespecialiseerde (medische- en revalidatie-) zorg en dat meerdere keren per dag; aangepaste onderwijs- en leeromgeving wat betreft ruimte, bed, verschoningsruimte, hygiëne, veiligheid; zelfredzaamheid / zelfstandigheid > een leraar en assistent die meer individuele hulp kan bieden: • fysiek: hulp bij de dagelijkse verzorging; • educatief: hulp bij organisatie- en planningsvaardigheden. Categorie: gedragsproblematiek en sociaal-emotionele ontwikkeling (nu cluster 4) Werkhouding: • de leerling heeft vaker en intensiever dan de andere leerlingen aandacht / aansturing / aanmoediging nodig in de taakcyclus; dit is meetbaar te maken door bijvoorbeeld het aantal keren dat de leraar moet langsgaan tijdens de GIP-rondes, of in een percentage (GIP staat voor: Groeps- en Individueel gericht Pedagogisch en didactisch handelen van de leraar /); toezicht op andere modellen zoals activerende of directe instructie in het vo; • de leerling heeft vaker dan andere leerlingen remedial teaching nodig dan andere leerlingen of voor meer vakken (niet als gevolg van laag IQ); • de leerling heeft erg veel structuur en toezicht nodig; • de leerling is in een trajectgroep geplaatst, maar valt ook daar uit. Reactieve problemen/sociaal-emotioneel: • de leerling heeft meerdere keren per week voorbereiding nodig op het gedrag in de vrije situatie / de pauze in de aula/ het wisselen van roosters e.d; Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
85
• de leerling heeft meer dan gemiddeld positieve feedback nodig; • de leerling heeft meer dan gemiddeld communicatie nodig tussen school en ouders over de beleving op school; • de leraar moet meer dan gemiddeld zijn best doen om contact te krijgen met de leerling. -
Gedrag: • de leerling is een gevaar voor zich zelf of de omgeving, fysiek of verbaal ongewenst gedrag richting andere leerlingen of volwassenen, of richting zichzelf (bedreiging, intimidatie, daadwerkelijk geweld); • heeft meerdere keren per week extra toezicht nodig in vrije situaties; • heeft meerdere keren per dag bijsturing nodig op het storende gedrag in de klas; • heeft meerdere keren per week (dag) extra stimulans nodig om mee te doen in de groep (samenwerken, contacten leggen); • heeft meer dan gemiddeld communicatie nodig tussen school en ouders over het gedrag op school.
Ondersteuningsplan SWV VO Zuid Utrecht 2014 – 2016
86