Ondernemingsfinanciering II Bundel over kredieten Teksten Prof. Dieltjens - 2LN - Academiejaar 2000-2001
Academiejaar 2000 – 2001
Tom Peenen – 2LN
Hoofdstuk 1. Financiering met vreemd vermogen 1 DRIE KARAKTERISTIEKE KENMERKEN ME FINANCIERING MET VREEMD VERMOGEN
3 verschilpunten met financiering met eigen vermogen: Financiering VV Vastgestelde rentevergoeding Bepaalde looptijd Verschaffers VV worden bij voorrang terugbetaald
Financiering EV Vergoeding afhankelijk van resultaat en beslissing Algemene Vergadering (AV) Onbepaalde looptijd Geen prioriteit bij terugbetaling. Ze krijgen het restant.
Rentevergoeding Î Betaalde rente = a) vergoeding voor het gebruik van het geld gedurende een bepaalde periode b) vergoeding voor het risico dat de hoofdsom (en of rente) niet (tijdig) terugbetaald wordt Î Andere vormen van vergoeding: Æ lening uitgeven tegen disagio (minder dan nominale bedrag) Æ lening laten aflossen met een agio (meer dan de hoofdsom)
Bepaalde looptijd Î Vreemd vermogen: Æ op een vast tijdstip terugbetalen Æ uitzondering: perpetuals (eeuwigdurende obligatieleningen) Î Onderscheid in looptijden: A. Kortlopende kredieten Î tot 1, maximum 2 jaar Î tussentijds: Æ meestal geen kapitaalaflossing Æ meestal wel intrestbetaling Î ook onmiddellijk opeisbare kredieten: Vb.: Kaskredieten (er kan veel jaren gebruik van gemaakt worden Æ toch kortlopend) B. Middellangetermijnkredieten Î van 2 tot 5 jaar, maximum 7 jaar Î tussentijds: Æ meestal wel kapitaalaflossingen C. Langlopende kredieten
1
Î Manieren van kapitaalaflosing: A. Lineaire amortisatie Î gelijke kapitaalaflossingen B. Annuïteiten – semesterialiteiten – trimesterialiteiten - mensuliteiten Î jaarlijks – halfjaarlijks – driemaandelijks – maandelijks Î terugbetaling van een vast bedrag voor kapitaal en intresten samen C. Grace period Î zowel bij A. als bij B. Î afspraak om in begin van de looptijd geen kapitaal af te lossen Î reden: veel investeringen brengen pas na verloop van tijd kasmiddelen op Î grace period = uitstel van kapitaalaflossing D. Bullets Î volledige kapitaalaflossing in 1 keer (einde van de looptijd)
Voorrang op EV Î Kredietverschaffers van vreemd vermogen: PRIORITAIRE BEHANDELING: 1. In terugbetaling van kapitaal 2. In intrestbetalingen: Æ intrest moet steeds betaald worden Æ dividend kan verminderd of overgeslagen worden Æ ook bij vereffening Î Versterking / afzwakking van dit principe: 1. Versterking: via zakelijke zekerheden Æ kredietverschaffer krijgt als 1e recht op de opbrengst uit de realisatie van het actiefbestanddeel waarop de zekerheid van toepassing is 2. Afzwakking: via achtergestelde leningen Æ de kredietverschaffer gaat ermee akkoord dat zijn terugbetaling achtergesteld is op die van andere schuldeisers Æ praktijk: terugbetaling hoofdsom nadat alle andere SE zijn terugbetaald
2
2. OBJECTFINANCIERING – SUBJECTFINANCIERING – PROJECTFINANCIERING
Objectfinanciering Î vreemd vermogen aangewend om een bepaald actief te financieren Î aantal kenmerken: 1.) actief moet tijdens z’n econ. levensduur voldoende middelen genereren Æ om intresten en kapitaalaflossingen te kunnen betalen 2.) kredietverschaffer eist vaak formele zekerheden Æ om een grotere zekerheid tot terugbetaling en intrestbetaling te genieten Æ vaak: eis tot bevoorrecht zijn bij realisatie 3.) waarde van het actief moet gedurende hele looptijd voldoende groot zijn Æ om bij realisatie inderdaad voldoende opbrengste te genereren om resterende schuld af te lossen
Subjectfinanciering (= balansfinanciering) Î vreemd vermogen aangewend om het totale pakket van activa te financieren Î doelstelling: a) financiering van de bedrijfsactiviteit b) realiseren van de gewenste verhouding tussen EV en VV Î voorbeeld: uitgifte van obligaties met als doel “financiering van de bedrijfsexpansie”
Projectfinanciering Î vreemd vermogen aangewend om een welbepaald project te financieren Î klemtoon: berekenen verwachte kasstromen van het project a) om aan intrestbetalingen te kunnen voldoen b) op het einde van het project: het kapitaal te kunnen terugbetalen Æ kijken naar: - - > operationele kasstromen - - > opbrengst uit de verkoop van het eindproduct Î voorbeeld: oprichting appartementsgebouw
3. KREDIET VERSUS LENING
Lening: Î zakelijk contract: dwz: komt pas tot stand door overhandiging van een som geld
Krediet: Î consensueel contract: Æ dwz: kredietnemer en gever komen overeen Æ dat de kredietnemer kan beschikken over een welbepaalde kredietlijn Æ waarvan hij ald an niet gebruik kan maken Æ onder vastgestelde voorwaarden
3
Hoofdstuk 2. Vreemd vermogen op lange termijn 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Investeringskrediet (= termijnkrediet) Vaste voorschotten op lange termijn Wentelkrediet (= revolving-krediet = roll-over krediet) Leningen op afbetaling Leasing Overheidstussenkomst Obligatieleningen
1. INVESTERINGSKREDIET = TERMIJNKREDIET
Omschrijving Î Investeringskredieten zijn kredieten: 1.) op middellange tot lange termijn (5 tot 15 jaar) 2.) ter financiering van investeringen in VA / soms ter wedersamenst. van kapitaal 3.) tegen een vooraf bepaalde rentevoet 4.) tegen een vast aflossingsschema
Doel 1.) Financieren van investeringen in VA 2.) Wedersamenstellen van bedrijfskapitaal 3.) Uitbreiden van bedrijfskapitaal Æ vb.: uitbreiding activiteiten Æ aangaan investeringskrediet om: a. stijgende behoefte aan permanent werkkapitaal te financieren b. vb.: financiering klantenkrediet en stijgende voorraden
Looptijd Î afhankelijk van de aard van de investering Î principe: Æ algemeen: afhankelijk van de technische/economische levensduur VA Æ looptijd is maximaal de afschrijvingstermijn van de te financieren VA Æ meubilair/rollend materieel: 5 jaar Æ machines: 7 à 10 jaar Æ zware uitrustingsgoederen / gebouwen: 10 à 20 jaar
Rentevoet Î steeds een vaste rentevoet (↔ kaskrediet) Î bepaling rentevoet: a) richtinggevende rentevoet door NMKN b) individuele rente voor ieder krediet afhankelijk van: Æ looptijd krediet Æ opname- of terugbetalingsmodaliteiten Æ risicograad investering Æ kredietwaardigheid kredietnemer Î herziening rentevoet: mogelijk voor lange looptijd (vb.: om de 3 jaar herziening) Æ herziening doet zich voor (op basis van marktrentevoet: Euribor) Æ kredietnemer: a) recht om nieuwe rentevoet te weigeren, b) krediet terug te betalen zonder verdere kosten 4
Kredietopname Î Opnameperiode: Æ kan gedurende een bepaalde periode opgenomen worden Æ opname kan gebeuren: a) in 1 keer b) in uitbetalingsschijven (meerdere keren) (vb.: uitbetaling nieuwbouw: volgens de vordering van de werken) Î Na de opnameperiode: Æ vast aflossingschema (zoals voor een lening)
Aflossingsschema Î Principe: lineaire amortisatie (kapitaal : looptijd krediet) Î Andere methoden: 1. annuïteiten, semesterialiteiten, mensualiteiten (voordeel: steeds zelfde bedrag) 2. aflossingsplan op maat (vb.: schema met grace period) 3. bullets (voordeel: pas op het einde kapitaal voorzien)
Vroegtijdige aflossing Î Terugbetaling voor verstrijken looptijd: Æ betalen van een wederbeleggingsvergoeding Æ reden: - - > kredietinstelling heeft zichzelf gefinancierd - - > stel: rentevoeten op markt ↓ sterk - - > kredietnemer is geneigd krediet vroegtijdig terug te betalen om elders een lening aan te gaan tegen de goedkopere rente Î Wederbeleggingsvergoeding a) FORFAITAIR: maximumbedrag = 6 maanden intrest b) ACTUARIEEL = FUNDING-LOSS Clausule: Æ verschil tussen geldende rentevoet en marktrentevoet
Voordelen en beperkingen Î Voordelen
1.)
opname- en terubetalingsmodaliteiten vrij strak Æ zekerheid over wat er wanneer betaald moet worden
Î Nadelen
1.)
er kan niet ingespeeld worden op een onverwacht tekort/overschot aan bedrijfsliquiditeiten er kan niet soepel gebruik gemaakt worden van een dalende rentevoet vaak gewaarborgd via zakelijke zekerheden Æ want: lange looptijd: kredietgever wil meer zekerheid
2.) 3.)
5
2. VASTE VOORSCHOTTEN OP LANGE TERMIJN
Omschrijving Î Een vast voorschot op lange termijn = 1.) een krediet tegen een vaste rentevoet 2.) voor een vaste looptijd (> 1 jaar) 3.) en voor een vast kredietbedrag
Doel 1.) Alternatief voor investeringskrediet (vb.: als kredietnemer een rentedaling verwacht) 2.) Overbruggingskrediet (vb.: in afwachting van de realisatie van een actief) 3.) Andere tijdelijke kredietbehoeften
Looptijd Î periode van telkens 1 à 5 jaar
Rentevoet Î op basis van de Euribor, verhoogd met een marge (Euribor + marge) Î bij iedere opname/verlenging van een voorschot: rentevoet opnieuw vastgesteld Æ rekening houdend met rentestand op dat ogenblik
Kredietopname Î Principe: Æ opname van het totale bedrag in 1 keer Æ kredietnemer heeft keuze: a) in welke munt (vb.: munt met laagste rentevoet) b) en voor welke termijn
Aflossingsschema Î totaalbedrag in één keer terugbetalen op vervaldag (BULLET) Î eventueel: afspraak van een aflossingsplan
Voordelen en beperkingen Î Voordelen
1.) 2.)
Î Nadelen
1)
opname- en terubetalingsmodaliteiten vrij strak Æ zekerheid over wat er wanneer betaald moet worden er kan ingespeeld worden op een onverwacht tekort aan liquiditeiten er kan al soepeler ingespeeld worden op een rentedaling maar wentelkrediet biedt hieromtrent een nog betere oplossing
6
3. WENTELKREDIET = REVOLVINGKREDIET = ROLL-OVER KR.
Omschrijving Î Een wentelkrediet = 1.) een krediet op middellange tot lange termijn 2.) waarbij de kredietinstelling er zich toe verbindt gedurende de overeengekomen periode aan de kredietnemer: Æ opeenvolgende Æ hernieuwbare Æ vaste voorschotten op korte termijn (1 tot 12 m) toe te staan 3.) en dit tot een bepaald maximumbedrag
Doel 1.) Zie vaste voorschotten (maar er kan soepel ingespeeld worden op liquiditeitsveranderingen: want bedrag wijzigt na iedere wentelperiode)
Looptijd Î opeenvolging van vaste voorschotten op korte termijn (= wentelperiode: 1 – 12 m)
Rentevoet Î op basis van de Euribor: bij iedere opname/wenteling: aanpassing aan geldende Euribor Î bij toestaan wentelkrediet: “commitment fee” (= bereidstellingsprovisie) - - > pro-rata temporis aangerekend op niet-opgenomen deel van het krediet
Kredietopname Î zie vaste voorschotten Î stel: “valutaclausule”: Æ kredietnemer kan bij iedere nieuwe opname vragen om bedrag ter beschikking te stellen in de valuta van zijn keuze Æ vaak “appreciatiebevoegdheid” van de kredietgever: indien muntrisico te groot wordt kan hij overstappen op Belgische munt
Aflossingsschema Î iedere tussentijdse vervaldag: kredietnemer kapitaal + intresten terugbetalen Î hij kan onmiddellijk tot een nieuwe opname overgaan
Vroegtijdige terugbetaling Î terugbetaling voor een tussentijdse vervaldag: a) terugbetaalde bedrag op wachtrekening geplaatst b) met toekenning creditintresten tot op de vervaldag
Voordelen en beperkingen Î Voordelen
1.) 2.) 3.)
soepel inspelen op liquiditeitsschommelingen soepel inspelen op evolutie rentevoeten vaak geen aanvullende zekerheden
7
4. LENINGEN OP AFBETALING
Omschrijving Î Een lening op afbetaling = 1.) op middellange termijn (meestal tot 5 jaar) 2.) ter financiering van een specifiek voorwerp 3.) terugbetaalbaar dmv mensualiteiten
Doel 1.) voor beperkte investeringen (vb.: aankoop roerende goederen, machines)
Looptijd Î toegestaan aan consumenten: zie wet op het consumentenkrediet Î principe voor bedrijven: maximum de afschrijvingstermijn van de te financieren VA
Rentevoet Î vaste rentevoet voor gehele looptijd Î mannier van uitdrukken: a) Forfaitair maandelijks lastenpercentage (FML) b) Jaarlijks kostenpercentage (JKP)
Kredietopname Î via overhandiging van het geleende bedrag (= lening en geen krediet) Î in 1 KEER Î principe: Æ deel van de investering wordt met eigen middelen betaald (vb.: 15%) Æ rest wordt door kredietinstelling rechtstreeks aan leverancier overgemaakt
Aflossingsschema Î via mensualiteiten met: a) progressief kapitaalgedeelte b) degressief intrestgedeelte
8
5. LEASING
Omschrijving Î Financiële leasing = financieringshuur = 1.) een kredietvorm waarbij de leasinggever (lessor) een bedrijfsobject financiert 2.) dat de leasingnemer (lessee) gebruikt zonder dat deze er eigenaar van wordt 3.) de leasingnemer verbindt zich ertoe het door de leasinggever ter beschikking gestelde vermogen (+ rente) terug te betalen binnen de contractduur 4.) economisch risico: ten laste van de leasingnemer - - > want: duur contract geschat volgens vermoedelijke levensduur actief
Doel Î Typisch voorbeeld van objectfinanciering: Æ leasing: enkel betrekking op een specifiek productiemiddel Î Soorten objecten: A.) Roerende leasing Æ vooral auto’s / computermaterieel Æ terugval: a) auto’s: door nieuwe reglem. inzake bel. op inverkeersst. b) computers: snelle veroudering, terhoudendheid leasinggever B.) Onroerende leasing Æ nieuw opgericht onroerend goed Æ door lange looptijd contract: vaak indexatie van de vergoeding C.) Sale-and-lease-back Æ toekomstige leasingnemer verkoopt zijn eigen goed aan de leasinggever Æ en dan leased hij het terug Æ DOEL: liquiditeitspositie onderneming verbeteren
Looptijd Î financiële leasing: termijn = economische levensduur bedrijfsuitrusting A.) Financiële leasing = full pay out leasing: 1.) betrekking op bedrijfsmaterieel enkel voor beroepsdoeleinden gebruikt 2.) leasinggever koopt het aan op specifieke aanwijzing van leasingnemer 3.) waarbij leasingtermijn = duur bedrijfsgebruik van het materiaal 4.) huurprijs zo worden bepaald dat de waarde van het goed erdoor wordt afgeschreven over de in het contract bepaalde leasingtermijn 5.) leasingnemer moet over een koopoptie beschikken na het contract (= residuele waarde betalen) Æ = full pay out leasing (terugbetalingen moeten kapitaal + intrest berijken) B.) Operationele leasing = non full pay out leasing Î juridisch gezien = gewone huur Î leasinggever blijft eigenaar maar draagt ook economisch risico (hij kan te snel verouderd materieel niet verhuren tot aan eind van de afschr.duur) Î ook geen koopoptie C.) Renting Î = operationele leasing met bijkomende dienstverlening Î vb.: verzekering, onderhoud, ...
9
Rentevoet Î leasing vaak duurder dan traditionele investeringskredieten Î toch objectieve vergelijking met andere vormen moeilijk want leasing biedt extra troeven: 1. Leasing = 100%-financiering Î ook alle bijkomende kosten zitten in de leasingtermijnen (andere kredietvormen: vaak gedeelte financieren met eigen middelen) Î toch recente ontwikkeling: geen 100%-financiering meer: a) eisen zakelijke zekerheden b) eisen gedeeltelijke eigen financiering door leasingnemer 2. Geen (pre)financiering van de BTW nodig Î leasinggever betaalt de BTW op de aankoop Î leasingnemer betaalt enkel BTW op de huurfacturen Æ spreiding BTW Æ vooral van belang voor niet-BTW-belastingplichtingen die de BTW niet kunnen terugvorderen 3. Kredietlijnen bij de bankier blijven onaangetast Î want 100%-financiering 4. Minder aanvullende zakelijke zekerheden Î want leasinggever blijft eigenaar
Aflossingsschema Î prenumerando mensualiteiten / trimesterialiteiten Î slechts uitzonderlijk: andere aflossingsschema’s
Voegtijdge aflossing Î financiële leasing = onopzegbaar contract Î dus: vroegtijdige beëindiging Æ zware penalisatie
Schematische voorstelling: Financiële leasing ↔ Operationele leasing
type materieel contracttermijn opzegbaarheid investeringsrisico economische eigendom koopoptie leasingnemer
Financiële leasing naar keuze afschrijvingsduur neen leasingnemer leasingnemer ja
Operationele leasing standaard korte(re) termijn meestal wel leasinggever leasinggever nee
10
6. 0VERHEIDSTUSSENKOMST
Expansiesteun Î doel: stimuleren van de economische expansie Æ toekennen voordelen aan investerende bedrijven Æ door de gewesten ! Î Vlaams Gewest / Brussels Hoofdstedelijk Gewest Æ onderscheid tussen financiering met eigen middelen / vreemde middelen Æ gedeelte met vreemde middelen gefinancierd: rentetoelage Æ gedeelte met eigen middelen gefinancierd: kapitaalpremie Î Waals Gewest Æ enkel kapitaalpremies Î Tip: beroep doen op deskundige bij indien dossier want: a) vrij complexe en omvangrijke regelgeving b) voortdurend veranderende regelgeving Î Bij vaststellen steunpercentage: volgende variabelen: a) grootte bedrijf b) ligging bedrijf (ontwikkelingszone of niet) c) bijkomende tewerkstelling door investering of niet d) strategisch belang / ecologische waarde project e) bijkomende stimulansen voor bepaalde doelgroepen (vb.: startende ondernemingen)
Landbouw-Investeringsfondssteun (LIF-steun) Î specifiek stelsel van maatregelen voor land- en tuinbouwers Î toegekend door het LIF: a) subsidies b) waarborgen voor kredieten
Gereglementeerde kredieten Î Specifieke sectoren: gereglementeerde investeringskredieten Î kredietmodaliteiten vastgelegd tussen: a) banken b) spaarbanken c) overheid Æ via standaarddocument Î vb.: scholenbouwkredieten, ziekenhuiskredieten, kredieten voor service-flats
11
7. OBLIGATIELENINGEN
Inleiding: Î Vorige 6: vreemd vermogen verschaft door financiële sector Î Nu: vreemd vermogen rechtstreeks op de kapitaalmarkt gehaald door Grote Maatschappijen Æ via emissie obligatielening
Omschrijving: Î Een obligatielening = 1.) een lening waarbij de debiteur zich ertoe verbindt 2.) om aan de houder van de obligatie jaarlijks de vastgestelde rente te betalen 3.) en om op de vervaldag het kapitaal terug te betalen Æ emissie meestal via bemiddeling van een bank
Redenen van emissie obligatielening 1.) kostprijsoverwegingen 2.) publiciteitseffect (debiteur heeft goede naam Æ “all-in-kostprijs” < markt) 3.) naambekendheid debiteur vergroten
Varianten: 1.) achtergestelde obligaties 2.) aflosbare obligaties ↔ perpetuals (eeuwigdurende obligatieleningen) 3.) loten of premieleningen 4.) kapitalisatiebons – zerobonds 5.) obligaties met progressieve rente 6.) obligaties met bepaalde garanties 7.) voordeelverstrekkende obligaties: Î bep. obligatiehoud. kunnen rechten verkrijgen die in principe aan aandeelhoud. behoren Î voorbeelden: a.) winstdelende obligaties (recht op vaste rente + vooraf bepaald deel van de winst) b.) converteerbare obligaties (omzetbaar in aand. onder bepaalde voorwaarde en tijd) c.) obligaties met warrant (warrant: geeft recht in te schrijven op nieuwe aandelen)
12
Hoofdstuk 3. Vreemd vermogen op korte termijn Î schulden aan kredietinstellingen (dit hoofdstuk) Î handelsschulden Î belastingschulden
1. HET KASKREDIET
Omschrijving Î Het kaskrediet is: 1.) een kredietopening 2.) waarbij de kredietnemer fondsen mag opnemen van zijn rekening courant 3.) tot een overeengekomen maximumbedrag (= kredietlijn) Î De Rekening-Courant is: 1.) een rekening waarin de geldverrichtingen ts. kredietinst. en kredietnemer boekhoudkundig verwerkt worden, 2.) bij wijze van credit- en debetboekingen 3.) en waarbij alle bewegingen uiteindelijk in 1 saldo zullen weergegeven worden Æ uiteindelijke saldo bij afsluiting rekening: geeft vordering of schuld: - - > door wil van beide partijen - - > vervaldag van het krediet - - > faillissement of overlijden 1 der partijen
Doel Î zeer uiteenlopende kredietbehoeften MAAR VAN KORTE DUUR !!! Î kaskrediet // voorschottenkrediet in rekening courant Æ want: aanvulling bedrijfskapitaal nodig om vlottende activa te financieren Î voorbeelden: 1.) Voorraadvorming Æ vlot verkoopbare voorraden kunnen in afwachting van hun verkoop gefin. w. Æ moeilijk verkoopbare voorraden: NIET MET KASKREDIET financieren 2.) Betalingsuitstel aan klanten Æ indien de looptijd van de vordering beperkt blijft Æ indien de vordering niet dubieus is 3.) Later te ontvangen betaling allerlei prestaties en uitgaven overbruggen Æ vb.: BTW-uitgaven financieren in afwachtingvan de teruggave ervan Î NOOIT: voortdurende aanvulling bedrijfskapitaal Æ permanent op plafondbedrag = zeer duur !!!
Looptijd 1.) meestal van onbepaalde duur Î “toegestaan tot nader berricht” Î toch ‘kortlopend krediet’ want op ieder ogenblik opzegbaar (met opzegtermijn: vb. 1m) 2.) bepaalde vervaldag 3.) terugbetaalbaar volgens een aflossingsschema
13
Rente Î Totale kostprijs: 3 componenten: 1.) Basisrentevoet: Æ variabel en afhankelijk van marktrentevoet 2.) Marge Æ afhankelijk van risico voor de kredietgever (vb.: # zekerheden) Æ 0,5% – 1,5% 3.) Provisie (= Commissie) of Reserveringscommissie op niet-opgenomen bedragen Æ ter vergoeding van de flexibiliteit van de kredietvorm Æ 0,125 – 0,25% op hoogste kwartaaldebetstand Î per dag dat gebruik gemaakt wordt van krediet / meestal 3maandelijks gedebiteerd op rek. Î deze kostprijs wordt onmiddellijk bij het kapitaal gevoegd (om de 3 maand) Æ kan op deze manier extra intrest opbrengen voor de kredietgever
Kredietopname Î kaskrediet = kredietopening in rekening-courant DUS tal van opnamemogelijkheden: Æ overschrijving, cheques, domiciliëring, betaalkaarten/kredietkaarten, speciën, ... Î geen enkele formaliteit (geen documenten voorleggen) Æ grote flexibiliteit van de kredietvorm Æ MAAR: groot risico voor de kredietgever - - > krediet kan makkellijk aangewend worden voor langetermijnfinanciering - - > vandaar dat het een duur krediet is
Waarborgen Î Onderscheid tussen LENINGEN / KREDIETOPENINGEN: Æ leningen: zekerheden verdwijnen als lening terugbetaald is Æ krediet: zekerheden dekken het geheel van de verbintenissen van de kredietnemer (m.a.w.: dekken het uiteindelijke schuldsaldo)
14
Variante vormen van kaskrediet 1.) Tijdelijk kaskrediet Î indien er een uitzonderlijke (éénmalige) kredietbehoefte ontstaat Î dat gedurende een bepaalde termijn aanwezig is 2.) Overbruggingskrediet = Soudurekrediet Î ook een uitzonderlijke kredietbehoefte Î maar: anticipeert op een toekomstige en zekere ontvangst van gelden 3.) Seizoenskrediet Î kaskrediet toegestaan ter dekking van behoeften die jaarlijks terugkeren Î vb.: wijnhandelaar die tegen eindejaarsperiode grote voorraad aankoopt 4.) Niet-seizoensgebonden voorraadkrediet Î financiering van permanente voorraden tegen goedkoper tarief dan gewoon kaskrediet Î voorwaarden: a) kredietgever is ZEKER dat de kredieten aangewend worden ter fin. van voorraad b) kredietgever krijgt bijkomende zekerheden 5.) Kasfaciliteit Î kortstondige / zeer frequente terugkerende tekorten in liquiditeiten kredietnemer Î verschil met kaskrediet: a) R/C mag slechts zeer kortstondig een tekort vertonen (vb.: 10d – 1m) b) R/C moet regelmatig een creditsaldo (positief saldo) vertonen c) hogere rentevoet dan bij kaskrediet: Æ geen aanrekening provisie Æ risico kredietinstelling ligt nog hoger Î Vb.: voor maandelijkse uitbetaling van de weddes
Evaluatie Î De kredietnemer 1.) soepelste kredietvorm die er is 2.) door hoog risico voor krediegever: Æ hogere rentevoet Æ bij foutieve aanwending: zeer duur Î De kredietgever 1.) geen controle mogelijk op aanwending gelden 2.) geen derde partij die instaat voor de terugbetaling (↔ voorschottenkrediet/discontokr.) 3.) moeilijk mobiliseerbaar Æ hoog risico
15
2. GESPECIFIEERDE VOORSCHOTTENKREDIETEN
Voorschotten ↔ Kaskrediet Î Waarom is kaskrediet duur? 1.) geen controle mogelijk op aanwending gelden 2.) geen derde partij die instaat voor de terugbetaling (↔ voorschottenkrediet/discontokr.) 3.) moeilijk mobiliseerbaar Æ hoog risico Î Oplossing: 1.) voorlegging of afgifte van bepaalde documenten 2.) indpandgeving of overdracht ten gunste van kredietinstelling van wat gefinancierd wordt Î Dus: Æ gespecifieerd voorschottenkrediet = nog steeds een kredietopening op R/C Æ maar minder soepel en dus goedkoper Æ krediettermijn beperkt in functie tot de onderliggende transactie Æ kredietlijn telkens opnieuw aangepast aan: a) bedrag onderliggende verrichtingen b) duur van de onderliggende verrichtingen
Voorschotten op facturen in pand Î Omschrijving Æ kredietnemer krijgt een kredietlijn Æ die pas benut mag worden: a) na voorlegging van facturen voor klantenvorderingen b) na endosseren van deze facturen als pand voor de verschafte kredieten Î Voordelen kredietinstelling: Æ controle op gebruik van de kredietbedragen Æ waarborg door het ontvangen van de geëndosseerde facturen Î Voorwaarden: 1.) Bevoorschottingspercentage: Vb.: 80% van de factuurbedragen incl. BTW 2.) Aard van de aanvaarde facturen: a.) zuiver facturen (geen onkostennota’s bv.) b.) Belgische debiteuren c.) debiteur facuur moet solvabel zijn d.) pakket facturen moet spreiding vertonen e.) aanvaarde facturen f.) vervaldatum facturen mag een bepaalde termijn niet overschrijden
16
Voorschotten op goederen Î Principe: zie algemeen voorschottenkredieten Î Waarborg: inpandgeving goederen: 1.) Pandcontract ts. kredietgever en kredietnemer 2.) Buitenbezitstelling Æ goederen opgeslagen bij derde-pandhouder Æ kredietinstelling: a) wil verzekeringspolis voor de goederen zien b) controleert regelmatig het pand Î Gebruik: Æ omslachtige procedure (door pandgeving) + samenhangende kosten Æ dus enkel gebruik indien: a) uitzonderlijke, sporadische b) seizoensgebonden activiteiten Î Ook hier: bevoorschottingspercentage
Voorschotten op vorderingsstaten Î Vooral toegestaan aan: Æ aannemers van werken in opdracht van overheid Æ doel: vaak grote discrepantie tussen binnenleveren vorderingsstaten en betaling door overheidsorgaan Æ (kan ook in privé-sector) Î Manier van werken: Æ kredietnemer geeft nog niet-geïnde vorderingsstaten af aan kredietgever Æ kredietgever geeft dan een voorschot op korte termijn - - > ten belope van 70-80% van de vorderingsstaat - - > = veiligheidsmarge wegens bestaand risico op niet-betaling
Voorschotten op wisselbrieven, effecten, ... Î wisselbrieven, effecten kunnen ook in pand gegeven worden Î komt weinig voor voor wisselbrieven: Æ die worden eerder verdisconteerd in kader van het wisseldiscontokrediet (zie later)
17
3. STRAIGHT-LOANS
Omschrijving Î Een straigh-loan (= voorschot op vaste termijn) = 1.) een lening van een bedrag in BEF of in deviezen 2.) dat de kredietnemer opneemt voor een vaste maar korte termijn
Doel Î dekken van een tekort aan liquiditeiten Î wordt ontdekt bij opmaken van de financiële planning Î minimumvoorschot = 5 miljoen
Looptijd Î korte termijn: 1 dag tot 1 jaar
Rentevoet Î interbankentarief + marge Î in deviezen: Euribor + marge Î rentevoet: ongewijzigd zolang lening loopt Î goedkoper dan kaskrediet
Kredietopname Î totale bedrag in 1 keer opnemen Î opname in deviezen: kan lagere rente geven maar geeft ook muntrisico
Kredietaflossing Î vervaldag: ontleende bedrag + intrest in 1 keer terugbetalen Î niet-revolving karakter: voorschot NIET hernieuwbaar
18
4. HET WISSELDISCONTOKREDIET
Situering Î verkoper geeft betalingsuitstel aan klant maar trekt een wissel op klant Î verkoper wil graag onmiddellijk over de liquiditeiten beschikken: Æ WISSELDISCONTOKREDIET Æ kredietinstelling disconteert wissel en betaalt onmiddellijk het bedrag – discontokost. uit: a) disconto - - > berekend op resterende looptijd wissel - - > ≈ intrest voor de periode tot aan de vervaldag b) provisie / commissie - - > voor bemiddelling van de kredietinstelling c) incassokosten en BTW op de verrichting Æ hoe? via endossering wisselbrief aan kredietinstelling Æ discontokredietlijn: tot aan deze lijn zal de kredietinstelling wissels disconteren Æ regresrecht (optioneel): kredietinstelling kan het geld terugeisen van de trekker indien niet betaald wordt op de vervaldag
Wisseldiscontokrediet ↔ Kaskrediet Î wisseldiscontokrediet goedkoper dan kaskrediet omwille van volgende redenen: 1.) risico voor de kredietinstelling is kleiner Æ ze kent de aanwending van het geld = handelstransactie Æ iedereen die handtek. op wissel zet = solidair en hoofdelijk aansprakelijk voor bet. 2.) makkelijk mobiliseerbaar (Herdisconteerings- en Waarborgsinstituut) 3.) krediet is self-liquidating (op vervaldag: sommen komen automatisch vrij) 4.) kredietinstelling kan bijkomende voorwaarden stellen voor toekennen krediet: Æ dienen geaccpeteerd te zijn Æ WB getrokken op minder solvabele debiteuren worden geweigerd, ...
Cliëntendiscontokrediet Î kredietinstelling staat discontokrediet toe aan de VERKOPER Î verkoper vraagt aan eigen kredietinstelling om wisselbrieven die hij trok te disconteren Î indien kredietinstelling akkoord: crediteren rek. verkoper voor het bedrag – agio’s en kosten Î vervaldag: kredietinstelling biedt de wissel bij de acceptant aan ter betaling Æ geen betaling: kredietinstelling debiteert opnieuw rekening an de verkoper
Leveranciersdiscontokrediet Î kredietinstelling staat discontokrediet toe aan de KOPER Î koper vult zelf de wisselbrief in ter acceptatie en laat de verkoper als trekker tekenen Î de verkoper gaat met de WB naar de bank van de koper en hij krijgt het nominaal bedrag Æ koper betaalt nu het disconto Î vervaldag: kredietinstelling debiteert de rekening van de koper Æ betaalt niet: bank van koper kan zich verhalen op de verkoper Æ maar: wordt vaak contractueel uitgesloten: “leveranciersdisconto zonder verhaal” Î Opmerkingen: a) Dit is een “onrechtstreeks disconto” Æ kredietinstelling financiert niet eigen klant maar de leverancier van de klant b) Voordelen voor de koper: Æ laat toe om contant te betalen: betere voorwaarden mogelijk Æ toch: bedrag op vervaldag pas vereffend c) Speciaal document in 3 delen (zie p. 24 in syll.) 19
5. FACTUURDISCONTOKREDIET
Situering Î Probleemstelling WB: niet iedere koper die betalingsuitsel wil, is bereid WB te accepteren Æ kopersmarkt: leverancier moet zich schikken naar de grillen van zijn klang Æ vooral wanneer KMO’s aan Grote bedrijven leveren (vb.: distributiesector) Æ grote bedrijven putten zo de thesaurie van hun leveranciers uit Î Oplossing: factuurdisconto
Werking Î kredietinstelling koopt de facturen van een verkoper Æ tot een vastgestelde kredietlijn Æ en schiet het bedrag voor verminderd met discontokosten Î bij discontering van een bepaalde factuur: Æ kredietinstelling brengt debiteur op de hoogte via aangetekende brief + ontvangstbewijs + origineel van de factuur of voor eensluitend verklaard afschrift met endossementsregel Î evaluatie: Æ veel administratief werk Æ niet mobiliseerbaar krediet DUS: duurder dan wisseldiscontokrediet
6. FORFAITING Î Omschrijving: Æ kredietinstelling koopt een nog niet vervallen schuldvordering aan Æ die voortkomt uit de levering van goederen of diensten Æ waarbij deze kredietinstelling afziet van elk verhaal tegen de verkoper van de vordering. Î Praktijk: Æ meestal: kredietinstelling koopt “uitvoerverrichtingen op halflange termijn” Æ meestal gematerialiseerd in een wisselbrief Æ dus: = discontoverrichting = “disconto à forfait”
20
7. FACTORING
Omschrijving Î Factoring = Æ de verkoop van kortlopende commerciële schuldvorderingen aan een factor Æ via een endossement van facturen Æ waardoor de klant rechtstreeks aan de factor zal moeten betalen Æ en waarbij de factor: a) debiteurenadministratie b) risico van insolvabiliteit c) financiering openstaande facturen (eventueel) op zich neemt
Debiteurenadministratie- en bewaking (factoringmaatschappij ↔ incassobureau) Î volledige debiteurenadministratie en –bewaking uitbesteed aan factoringmaatschappij Î activiteiten factor: a) aansporen tot betalen b) opvolgen betalingsachterstallen Î verschil met incassobureau: a) factor: eist dat leverancier ALLE klantenvorderingen overdraagt (ook stipte betalers) = globaliteitsprincipe b) incasso: enkel klantenvorderingen met inningsproblemen
Dekking van insolvabiliteitsrisico Î overname insolvabiliteitsrisico door de factor a) factuur per factuur b) of klant per klant Æ eens aanvaard: factor draagt insolvabiliteitsrisico voor 100% Î concreet: Æ goedgekeurde factuur: 3m na vervaldag nog niet betaald Æ factor betaalt factuurbedrag aan onderneming die overeenkomst met factor heeft Î UITZ.: “factor met verhaal”: insolvabiliteitsrisico blijft bij de verkoper
Financiering van openstaande facturen Î bij overdracht facturen kan de factor eventueel reeds ongev. 80% van het bedrag uitbetalen Î onder aftrek van een disconto (berekend tot op de vervaldag van de factuur) Î debiteur betaalt NIET stipt: disconto loopt door tot de betaling (max. 3m tussen vervaldag en betaling)
Bijkomende vooraarden Î factoring: mogelijk voor bijna alle B2B-activiteiten Î vanaf minimumjaaromzet van 10-20 miljoen Î vergoeding die onderneming betaalt aan factor = FACTORINGRECHT Æ = bepaald “%” op factuurbedragen Æ varieert in functie van: a) totale omet b) economische sector c) gemiddelde factuurbedrag Æ meestal: ongeveer 1% van de omzet 21
8. HET INCASSOKREDIET (
INNINGSKREDIET, RECHTSTREEKS KREDIET, DIRECTE CREDITERING)
Omschrijving Î Het incassokrediet: 1.) is een dienstverlening door kredietinstellingen 2.) waarbij deze zich belasten met het innen van betalingsdocumenten 3.) die de cliënt afgeeft om de opbrengst ervan op zijn rekening te laten storten tegen het nominale bedrag 4.) onder voorbehoud van betaling
Doel Î Vele bedrijven: hebben periodiek veel betalingsdocumenten Æ bedragen staan slechts enkele dagen later op de rekening Æ terwijl ze zelf vaak onmiddellijk zware betalingen moeten doen Î Incassokrediet: directe creditering Æ voorschotten verleend door kredietinstelling
Rentevoet Î verschuldigde rente = “ONRECHTSTREEKSE” RENTE Î kredietinstelling crediteert bedrag onmiddellijk Æ maar begint pas later rente op te brengen Æ gecrediteerde krijgt slechts rente vanaf de valutadatum Æ vóór de valutadatum geldt alweer opgenomen: debetrente aangerekend vanaf valutadatum van de debitering tot aan de datum van de creditering
9. HET INCASSOKREDIET zie cursus: Betalings- en financieringsrisico’s internationale handel
22
10. HET VOORAFBETALINGSKREDIET BELASTINGEN
Omschrijving Î Een voorafbetalingskrediet belastingen is: 1.) een krediet dat wordt toegestaan met het oog op het voorafbetalen van de inkomstenbelasting 2.) en is standdaard terugbetaalbaar op een termijn van 1 jaar
Doel Î zelfstandigen/vennootschappen: Æ kunnen (niet verplicht) voorafbetalingen op hun inkomstenbelasting doen Æ zoniet: belastingvermeerdering (9% in 1996) Î wanneer voorafbetalen? uiterlijk voor: a) 10 april b) 10 juli c) 10 oktober d) 20 december Î reden van keuze krediet: a) belastingverhoging indien geen voorafbetaling b) te betalen belasting is fiscaal een verworpen uitgave c) intresten voorafbetalingskrediet fiscaal aftrekbaar
Looptijd Î 1 jaar
Rentevoet Î relatief lage reële rentevoeten Î oozaak: a) korte duur vn het krediet b) onderneming moet belasting betalen en is dus winstgevend c) commercieel paradepaardje van financiële instellingen
Kredietopname Î rechtstreekse storting op rekeninnummer ministerie van financiën Î in 1 keer op voorvermelde data OF via meerdere betalingen (vb.: op 2 vorige data)
23
Hoofdstuk 4. Kredieten waarbij de kredietinstelling haar handtekening verleent 1. BORGSTELLINGSKREDIET EN BANKGARANTIE
Gemeenschappelijk basisprincipe Î kredietinstelling stelt zich borg voor haar opdrachtgever ten gunste van een derde Î opdractgever komt verbintenis met derde niet na: kredietinstelling zal bedrag betalen Æ binnen de modaliteiten van de afgeleverde borgstelling / bankgarantie
Borgstellingskrediet Î Omschrijving: Æ een borgstellingskrediet = 1.) een borgstelling 2.) waarbij de kredietingstelling pas moet betalen - - > op voorwaarde dat - - > en in de mate dat de kredietnemer iets verschuldigd is 3.) DUS: het is een bijkomende EN voorwaardelijke verbintenis Î Bijkomende verbintenis: Æ hoofdverbintenis: contract tussen kredietnemer en derde-begunstigde Æ bijkomende verbintenis: contract tussen kredietnemer en kredietinstelling (borg) Æ kredietinstelling kan alle verweermiddelen inroepen die ook door de kredietnemer kunnen ingeroepen worden Î Voorwaardelijke verbintenis: Æ kredietinstelling: betaalt pas indien: - kredietnemer akkoord gaat - voorlegging van een gerechtelijke beslissing Î Hoofdelijke (= solidaire) borgstelling Æ vaak wordt dit voorzien Æ SE moet tov kredietinstelling enkel bewijzen a) dat kredietnemer in gebreke bleef b) dat een bepaalde som verschuldigd is Æ dwz: hij hoeft niet eerst alle verweermiddelen tegen de kredietnemer uit te putten - - > SE mag ineens naar de kredietinstelling stappen
24
Bankgarantie Î Kenmerken: a) Abstract karakter Î kredietinstelling kan geen verweermiddelen inroepen die de kredietnemer normaal kan inroepen tegen de SE om aan betaling te ontkomen b) Onvoorwaardelijk Î kredietnemer kan zich niet tegen betaling verzetten Î Vormen: a) garantie “op eerste verzoek” Æ kredietinstelling betaalt op eenvoudige aanvraag van de begunstigde Æ NADEEL: kredietnemer heeft nog weinig verhaal tegen de SE (eerst betalen, dan praten –> vb: niet-conforme levering) b) zwakkere vormen: vb.: eerst voorleggen van documenten, dan pas betaling door bank
Gebruik van borgstellingskredieten 1.) door ministerie van verkeerswezen aan vrachtvervoerders Æ om vergunning voor internationaal transport te kunnen bekomen 2.) door bepaalde bouwheren aan aannemers 3.) door het commissariaat-generaal voor toerisme Æ met het oog op het toekennen van het statuut van reisbureau 4.) door verhuurders aan huurders 5.) in kader van contracten voor levering van gas en electriciteit Î mogelijk voor iedere verbintenis (indien conform openbare orde / goede zden)
Kostprijs Î Geen betaling door kredietinstelling: Æ geen intresten Æ wel trimesteriële provisie van 0.25% op gewaarborgd bedrag Î Wel betaling door kredietinstelling: Æ vanaf betaling: intrest = contratueel bedongen rentevoet (vb.: rentevoet kaskrediet)
2. HET AVALKREDIET Î kredietinstelling kan wissel/orderbriefje waarborgen via verlenen van AVAL Î manieren van verlenen van AVAL: Æ rechtstreeks op de wissel Æ via afzonderlijke akte Î aval kan gegeven worden: a) voor de trekker b) voor de betrokkene c) voor de endossant Æ niet uitdrukkelijk vermeld voor wie Æ aval verleent voor de trekkers
3. HET DOCUMENTAIR KREDIET zie cursus: Betalings- en financieringsrisico’s internationale handel 25
Hoofdstuk 5. Waarborgen 1. GEEN KREDIETEN ZONDER WAARBORGEN
Waarborgen: omschrijving Î Waarborgen zijn: 1.) zekerheden die worden verstrekt ter garantie van een krediet 2.) afspraken die de voorwaarden bepalen nodig om een krediet te kunnen verlenen of te behouden
Waarom waarborgen? Î Krediet geven = “Geloof” geven = “Vertrouwen” schenken in Æ bankier verleent krediet indien hij vertrouwen heeft in de terugbetaingsmogelijkheden Æ determinerende factoren: a) persoonlijke kredietwaardigheid b) materiële kredietwaardigheid Î Persoonlijke kredietwaardigheid: Æ de aanvrager als persoon Æ voor personen: moraal, leeftijd, gezondheid, werkervaring, vakbekwaamheid, ... Æ voor vennootschappen: reputatie, organisatiestructuur, managementniveau, ... Æ evenwichtig financieel plan: tastbaar bewijs van persoonlijke kredietwaardigheid Î Materiële kredietwaardigheid: Æ omvang en samenstelling eigen en vreemd vermogen kredietnemer Î Besluit: Æ hoge kredietwaardigheid: geen zekerheden Æ geen absolute zekerheid over kredietwaardigheid: bijkomende zekerheden
Persoonlijke ↔ zakelijke waarborgen Î Persoonlijke waarborgen: A.) Omschrijving Æ een (derde) persoon stelt zich borg: a) met heel zijn vermogen b) met een deel van zijn vermogen Æ een persoon (borg) verbindt zich tov kredietinst. om schuld van de kredietnemer te betalen indien deze in gebreke blijft Æ Vb.: zaakvoerder tekent persoonlijk mee borg voor kredieten van zijn venn. B.) Totstandkoming Æ ondertekenen onderhandse overeenkomst Æ brengt op zich geen kosten met zich mee C.) Soorten Æ Niet-solidaire borgstelling: kredietinst.: eerst alle verhaalmiddelen tegen kredietnemer uitputten, pas dan naar borg stappen (voor saldo) Æ Solidaire borgstelling: kredietinst. kan eveneens rechtstreeks naar borg stappen Æ Ondeelbare borgstelling: bij overlijden borg kan iedere erfgenaam aangespr. w. 26
Î Zakelijke waarborgen: Æ Omschrijving: Æ de kredietnemer (of een derde) verleent aan zijn kredietinstelling een voorrecht op een bepaald goed Æ geen betaling: kredietinstelling verkoopt goed (gedwongen verkoop)
De waarde van de waarborgen Î waarde persoonlijke waarborg afhankelijk van: 1.) vermogen borgsteller 2.) nationaliteit van de borgsteller (Belg of niet) 3.) moraliteit van de borgsteller 4.) bestaan van andere bevoorrechte schulden Î waarde zakelijke waarborg afhankelijk van: Æ vermoedelijke opbrengst van de zaak die het voorwerp is = executiewaarde
27
2. HYPOTHEEK
Omschrijving Îeen hypotheek = 1.) een zakelijk recht 2.) dat de schuldeiser toelaat om zich bij voorrang te laten betalen 3.) met de opbrengst uit de verkoop van een gehypothekeerd onroerend goed
Waar kan een hypotheek op genomen worden? Î Vatbaar voor hypotheek: 1.) onroerende goederen 2.) zee- en binnenschepen Î Rang van een hypotheek: Æ bep. door datum van de “hypothecaire inschrijving” in de registers v/d hypotheekbew. Æ opbrengst gedwongen verkoop toegewezen aan meerdere hypothecaire schuldeisers: - - > betaling in volgorde van hun rang (of dus hun hypothecaire inschrijving)
Werkwijze Î hypotheekvestiging steeds bij notariële akte Î handelingen van de notaris: 1.) controle identiteit en bekwaamheid hypotheekgever 2.) voorafgaandelijk onderzoek inzake: Æ hypothecaire situatie via lichten van een hypothecaire staat (rang bepalen) Æ belastingschulden bij BTW en directe belastingen (want: deze krijgen mogelijkheid om hypotheek te vestigen met rang die de rang van de kredietinstelling voorafgaat) 3.) verlijden van de hypothecaire akte + aanbieden ter registratie (Registr.&Domein.) 4.) inschrijving hypotheek in reg. van hypotheekbewaring + lichten van hypoth. staat 5.) afleveren van een “grosse” aan kredietinstelling (afschrift notar. akte)
Factoren die de waarde van een hypotheek bepalen 1.) Gedwongen verkoopwaarde gehypothekeerde goed Î expert-schatter OF aangestelde kredietinst.: a) huidige venale waarde bepalen b) venale waarde verminderen met een bepaalde marge (vb.: waarde↓) = executiew. 2.) Rang van de hypothecaire inschrijving Î indien niet de 1e rang: rek. houden met andere schuldeisers 3.) Juridische staat van het onroerend goed Î pandwaarde kan ↓ door juridische staat onroerend goed Î = door andere zakelijke rechten op onroerend goed (vb.: pandrecht)
Kosten van een hypotheekvestiging 1.) Notariële akte 2.) Registratierechten 3.) Inschrijving hypotheekkantoor Î ongeveer 50 000 BEF Æ voor hypoth. krediet van 1 000 000 BEF Î ongeveer 200 000 BEF Æ voor hypoth. krediet van 10 000 000 BEF 28
3. HYPOTHECAIRE VOLMACHT Î Probleemstelling: Æ hypothecaire inschrijving: = duur (zie hiervoor) Î Oplossing: Æ hypothecaire volmacht Æ de kredietnemer geeft de kredietgever toestemming (volmacht) om een hypotheek te nemen op het onroerend goed zolang de krediettermijn loopt Æ praktijk: fin. inst. zal eigenlijke inschr. pas doen indien ze problemen verwacht Î Kenmerken: Æ is geen zakelijk recht (pas indien de hypotheek genomen wordt) Æ moet bij authentieke akte Æ mogelijke problemen: volmachtgever kan (ter kwader trouw): a) onroerend goed vervreemden b) hypothekeren c) doen opnemen in een hypothecaire volmacht van een derde Î PRAKTIJK (NIET IN SYLL.): Æ 10% van het bedrag: hypotheek Æ 90% van het bedrag: hypothecaire volmacht Î door de 10% hypotheek wordt de SE verwittigd bij vervreemding onroerend goed
29
4. INPANDGEVING HANDELSFONDS
Omschrijving Î De indpandgeving van een handelsfonds is: 1.) een zakelijke zekerheid 2.) waarbij de kredietinstelling een bijzonder voorrecht krijgt 3.) op alle roerende elementen van het handelsfonds (incl. IVA) Î Begrip “handelsfonds”: Æ geen definitie in wet Æ wel een opsomming van elementen die tot handelsfonds behoren 1.) cliënteel 2.) handelsnaam 3.) uithangbord 4.) handelsinrichting 5.) merken 6.) meubilair en gereedschap 7.) voorraad tot 50% van zijn waarde (indien contractueel bedongen)
Vormvereisten 1.) Geen buitenbezitstelling (= logisch uiteraard) 2.) Pandakte Æ onderhandse akte volstaat (kostenbesparend -> geen notaris betrokken) Æ aanbieden ter registratie bij ontvanger der “Registratie en Domeinen” Æ daarna: neerleggen op hypotheekkantoor van het arrondissement van de handelszaak Æ vanaf dan: akte tegenstelbaar aan derden (pandhoudende schuldeiser zal andere voorafgaan bij gedwongen realisatie handelszaak)
Waarde van de waarborg Î Gedwongen realisatiewaarde: Æ moeilijk te bepalen Æ ligt aan de lage kant a) bij uitwinning vaak verwaarlozing handelspand b) bij uitwinning vaak elementen verdwenen Î Mogelijke problemen: Æ verplaatsing handelszaak buiten arrondissement waar inschrijving werd genomen - - > kredietinstelling moet ook inschrijving nemen in dat arrondissement Æ kredietinstelling onwetend bij overdracht handelspand naar andere eigenaar (moet niet gepubliceerd worden) Æ vervreemding bepaalde bestanddelen - - > = grootste probleem - - > pandhouder: recht om terug te vorderen indien op bedrieglijke wijze vervreemd - - > = VOLGRECHT - - > weinig efficiënt want: a) moet binnen 6 m b) is niet van kracht als pandhouder ter goeder trouw werkte
30
5. INPANDGEVING ROERENDE WAARDEN EN FACTUREN
Omschrijving Î Een pand = 1.) een overeenkomst 2.) waarbij een pandsteller aan een schuldeiser een zaak afgeeft (buitenbezitstelling) 3.) tot zekerheid van betaling van een bepaalde schuld. Î Buitenbezitstelling: Æ pandovereenkomst pas tot stand na AFGIFTE van de zaak die in pand wordt gegeven Æ materiële overhandiging Î Voorwerp: Æ roerende waarden Æ facturen Æ verzekeringspolissen
Effectenpand Î voorwerp van het pand = roerende en verhandelbare waarde (vb.: aandelen, kasbons) Î doel: kredietvrager heeft wel effecten maar wil ze niet realiseren wegens bv. lage koers Î bij wijziging juridische staat effect: vb.: ruiling Æ kredietinstelling maakt aanvullende akte op (= avenant)
Inpandgeving van facturen Î in pand geven van facturen Î via endossement van de factuur (of een eensluitend verklaard afschrift) Î ZIE: FACTUURDISCONTOKREDIET
31
6. OVERDRACHT VAN BEPAALDE RECHTEN
Overdracht rechten “schuldsaldoverzekering” Î Schuldsaldoverzekering Æ een verzekeraar waarborgt om bij overlijden van de verzekerde Æ het overeengekomen kapitaal (= nog verschuldigde saldo voor een krediet) Æ te vergoeden aan een begunstigde Î Kredietinstelling: Æ kan vragen dat zij de begunstigde wordt als bijkomende waarborg Æ kan via bijvoegen aanhangsel bij de polis, getekend door de 3 partijen
Overdracht rechten “levensverzekering” Î zelfde systeem als “schuldsaldoverzeringsoverdracht”
7. SUBROGATIE IN DE RECHTEN VAN DE ONBETAALD GEBLEVEN LEVERANCIER & NEERLEGGING VAN FACTUREN Î Principe (= in de plaatsstelling): Æ leverancier die niet betaald wordt: kan wettelijk voorrecht laten elden op de opbrengstprijs van de gedwongen verkoop van de goederen Æ kredietinstelling staat krediet toe aan een handelaar ter aankoop van bedrijfsmaterieel - - > meestal: kredietinstelling betaalt rechtstreeks aan de leverancier erva - - > maar niet altijd Æ de leverancier kan zijn recht op de opbengst uit de gewongen verkoop afstaan aan bank - - > de bank zal an het saldo van de aankoopprijs aan de leverancier betalen Æ voorrecht van de kredietinstelling vervalt indien: a) goed onroerend wordt door bestemming b) bij faillissement van de koper Æ behalve: indien factuur binnen 15d. neergelegd is bij griffie Rb. van Koophandel Î hoe? Æ via ondertekening subrogatieverklaring
8. SUBORDINATIEVERKLARING SCHULDVORDERING Î Principe (= “ondergeschiktheids”-verklaring) : Æ overeenkomst waarbij een derde zich tov een kredietinstelling verbindt Æ om GEEN terugbetaling te eisen of te aanvaarden van schuldvorderingen Æ die hij bezit of zou bezitten tegen een bepaalde kredietnemer Æ zolang de schulden vand deze kedietnemer tov de kredietinstelling niet aangezuiverd zijn Æ ook de kredietnemer verbindt zich ertoe bij de kredietinst. om eerst het saldo bij de kredietinst. te betalen en pas dan de schuldeiser (derde) Î Praktijk: Æ vooral bij kredietverlening aan kleinere vennootschappen Æ terugeisen van leningen/voorschotten: zou financiële moeilijkheden kunnen veroorzaken bij de vennootshap Æ daarom eist fin.inst. een subordinateiverklaring 32
Hoofdstuk 6. Venture capital 1. SITUERING Î Venture capital = 1.) een extreme vorm van risicokapitaal (durfkapitaal) 2.) waarop beroep gedaan wordt als traditionele financ.bronnen niet of in onvoldoende mate kunnen worden aangesproken 3.) bij investeringen in nieuwe ondernemingen, ondernemingen in expansie, ondernemingen die getransformeerd worden Î Verstrekker van VC: Æ zal pas na grondige evaluatie kapitaal toekennen Æ zal voor continue begeleiding zorgen (om een zo hoog mogelijk rendement te behalen) Î Eigenschappen kapitaalverstrekking: 1. Kapitaalverschaffer neemt participatie in EV van het te financieren bedrijf Æ in aandelen Æ of in converteerbare obligaties 2. Kapitaalverschaffer verleent managementbijstand Æ zelf deelnemen aan management Æ of regelmatig controle laten uitvoeren 3. Kapitaalverschaffer ziet af van onmiddellijk rendement Æ zoekt vergoeding in de meerwaarde van de gefinancierde vennootschap
2. VORMEN VAN VENTURE CAPITAL Î afhankelijk van de stadia in de groei van de onderneming Æ onderscheid tussen volgende 3: 1.) START-UP FINANCIERING Î = essentie van venture capital-activiteit Î ondernemer zoekt bijkomende middelen om productie en verkoopsorg. te ontwikkelen Æ vereiste hoeveelheid kapitaal: afh. van aard / soort activiteiten onderneming Î risico voor de venture-capital verstrekker zeer groot: Æ de investering bestaat uit hoge bedragen Æ de inkomsten zijn nihil (want beginfase) - - - - - - -> dus vaak grote verliezen in aanvangsfase Î vermindering risico: Æ grote vaardigheid kapitaalverschaffers inzake managementbijstand Æ onderkennen van zwakheden van bepaalde sleutelfiguren 2.) EXPANSIE-FINANCIERING Î na de marktpenetratie Æ periode van snelle groei Î hoe groei verwezenlijken? Æ uitbreiding (investering in nieuwe A, producten en markten) Æ of overnames (aankoop onderneming in zijn geheel) Î behoefte aan nieuw kapitaal 3.) MEZZANINE-FINANCIERING Î laatste stadium in bedrijfsexpansie Î investeringen in onderneming waarvan verwacht wordt dat ze binnen het half jaar publiek zal gaan
33
3. LOOPTIJD Î meestal: middellange termijn: gemiddeld 7 JAAR Î hoe korte de duur Æ hoe beter voor de venture capital verschaffer Æ reden: sneller opbrengst die dan weer sneller belegd kan worden
4. BEOORDELINGSCRITERIA Î potentiële venture capital investering onderzocht ahv 4 criteria: 1.) TECHNOLOGIE Î producten moeten inspelen op de marktbehoeften Î moeten voldoende innoverend zijn: uniek van technologie Î moeten een belangrijk marktaandeel behalen Î moeten voldoende cash-flow genereren om aan R&D te doen 2.) MARKTAANDEEL Î substantieel marktaandeel kunnen bereiken Î omzet behalen die verdere groei kan dragen Î in België: reeds in beginfase omzet van 250 miljoen BEF voorzien (export dus noodzakelijk) 3.) MANAGEMENT Î managers moeten bewezen hebben dat ze de objectieven kunnen behalen Î alle belangrijke managementfuncties moeten voldoende aandacht krijgen Î ruime mate van ervaring noodzakelijk 4.) BUSINESS-PLAN Î toekomstperspectief van de onderneming Î minimum informatie over volgende gebieden: a) info over management en organisatie b) info over producten c) info over marketing d) info over financiën
34