c. Brevoord (redactie)
-
Ondernemers en ~
overheid: • spannIngen en . knelpunten
\,
1
Delftse Universitaire Pers
--
" .
JI.
,! •.F;~
-I ' ~f
'M".
1
il l 11 I1 " 111111
111111111111 111111 11 111 11111 1 I1 I111IIII 11
1I11II "II' 'lllll !IlI lll iil l 111111 1 11I 1 I IIII
1'1 11111 11111 11 11 1 111111 1111 11I 11 11 11111 JI111 1 11 111 1111
1111111 11111
Ondernemers en overheid:
1111111 11 ill il lIlI lill 1111111 11 1 11111111111111 11 1111 11 1 11111 11
spanningen en knelpunten
1vr I
BIBLIOTHEEK TU Delft P 1767 5340
C
1111111111111 852728
· :.
' : ...
j.' ~. .
•
Vernieuwend ondernemen
Ons land telt honderdduizenden kleinere ondernemers, die iedere dag opnieuw voor problemen gesteld worden, waar zij niet direct een antwoord op hebben. Oe ze reeks wil daaraan tegemoet komen door actuele ondernemersproblemen in begrijpelijke bewoordingen en in kort bestek aan de orde te stellen. Een reeks die sterk praktijk georiënteerd is en daaraan zijn waarde ontleent.
Ondernemers en overheid: spanningen en knelpunten
Verslag van een onderzoek naar ervaringen van ondernemers met het vergunningen - en subsidie-stelsel
c.
Hrevoord (redac:tie)
Delftse Universitaire Pers / 1983
De serie 'Vernieuwend ondernemen' wordt
u~tgegeven
door:
Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 RT Delft (015)-783254 in opdracht van: Interuniversitaire Interfaculteit Bedrijfskunde Poortweg 6-8
;: <..
'--
'!
•ti;
/ç
2612 PA Delft (015)-569254
,.
;.l
,-
Deze eerste titel in de serie 'Vernieuwend ondernemen' is geschreven door
P.~I.
Ekelenburg, ir. J.P. W.M. Grootscholten, H.R. von \Ieijenfeldt, J. Spaans en P.B.F.R. Teeuwen onder redactie van prof.dr. C. Brevoord R.A.
typewerk: mw. W. Wapenaar-Proost Copyright
1983 by Delft University Press, Delft, The Netherlands.
No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher: De Ift University Press ISBN 90 6275 1326
Inhoudsopgave
Ondernemers en Overheid: spanningen en knelpunten
Aanmoediging Introductie
5
Hoofdstuk 1.1 1.2
Onderneming en overheid Ondernemers en overheidsregulering Oe functie van de overheid
Deel een
Bundeling van de reacties van individuele respondenten
11
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2. ')
Het onderzoek Inle iding De enquête De respondenten De responderende bedrijven naar hun omvang De responderende bedrijven naar hun aard en levensfase
12 12 12 13 13
Hoofdstuk 3
6 6 8
14
Resultaten uit de enquête: meningen, ervaringen en suggesties Inleiding Vergunningen Overzicht van becommentarieerde vergunningsregelingen Ervaringen met en opvattingen over vergunningen Sugge~ties ter verbetering van het vergunningenbeleid Subsidies Overzic ht van becommentarieerde subsidieregelingen Ervaringen met en opvattingen over subsidies Suggesties ter verbetering van het subsidiebeleid
15 16 17 17 17 20 22 22 23 26
Deel twee
Individuele respondenten aan het woord
29
Hoofdstuk 4 4.1
Individuele reacties van respondenten Individuele ervaringen van ondernemers met vergunningsrege Iingen Ervaringen met gemeentelijke vergunningen Ervaringen rondom een bestemmingsplan Ervaringe n met het tegelijk verlenen van een bouwen een hinderwet-vergunning Ervaringen met het vergunningenbeleid Ervaringen met bouwvergunningen Ervaringen met ontslagvergunningen Ervaringen met monumentenzorg
30
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3
4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.1.7
30 30 32 35 38 41 42 44
V
4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.3 4.3.1
Individuele ervaringen van ondernemers met subsidieregelingen Ervaringen met concurrentievervalsende overheidssubsidies Ervaringen met de Subsidieregeling Innovatief Management Ervaringen met het Project Industriële Innovatie en met de Subsidieregeling Innovatief Management Ervaringen met subsidies voor dienstverlenende ondernemingen Opvattingen omtrent de relaties tussen overheid en ondernemers Opvattingen omtrent gemeentelijke ondersteuning
47 117
51 53 54 57 57
Deel drie
Bevindingen, aanbevelingen en conclusies
61
Hoofdstuk 5
Samenvatting van de bevindingen Bevindingen uit het Interfaculteits-onderzoek Bevindingen van de Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid Bevindingen uit het VNO/NCW-onderzoek Afsluiting van de bevindingen
62 62
70
6.4
Aanbevelingen Aanbevelingen op grond vim het Interfaculteitsonderzoek Aanbevelingen op grond van het VNO/NCW-onderzoek Aanbevelingen van de Werkgroep coördinatie vergunningenbe Ie id Afsluiting van de aanbevelingen
Hoofdstuk 7
Conclusies
79
Bijlage 1
Verslag van de 'Dag van de ondernemer 1983' gepubliceerd door 'Risicobeheer', maart 1983
81
Enquêteformulier gebruikt voor het onderzoek
88
5.1
5.2 5.3 5.4 Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.3
Bijlage 2
IV
64 66 68
71 72
73 77
AANMOEDIGING
Vrij algemeen is het besef doorgebroken, dat de overheidsbemoeienis in en met onze gehele samenleving het afgelopen decennium te omvangrijk en vooral te benauwend is geworden. Dit kan ertoe leiden dat de speelruimte voor ondernemers al te zeer wordt ingeperkt en dat initiatieven al in de kiem worden gesmoord. En omdat ondernemerslust in deze jaren van recessie - of moeten we eigenlijk van een crisis spreken? - van essentiële betekenis is om onze economie weer in beweging te krijgen, is een terugdringing van die overheidsbeïnvloeding broodnodig. Met een typisch modewoord noemen we dat 'dereguleren'. Nu is dereguleren een even moeilijk en complex probleem als reguleren, want we kunnen niet simpelweg zo maar wat overheidsregelingen overboord zetten. Dereguleren is een minutieus proces, waarbij nagegaan moet worden wat wel en wat minder zinvol is, wat zich leent voor vereenvoudiging of voor samenvoeging met andere bestaande regelingen. Dereguleren is een proces dat jaren in beslag kan nemen, als we het tenminste vanuit de optiek en positie van de overheid - en dus integraal - benaderen. Maar dereguleren kan ook andersom benaderd worden en wel vanuit de optiek en positie van de ondernemers. Vanuit hun gezichtspunt gezien zullen er immers ongetwijfeld overheidsregels/procedures zijn die erg knellen en die minder knellen, terwijl uit hun gezichtspunt daarnaast van belang is welke knelpunten snel kunnen worden opgeruimd en welke niet. Zij zijn veel meer georiënteerd op specifieke knelpunten in het woud van overheidsregulering en minder op het hele complex van regulering als totaliteit. Vandaar dat op de Interfaculteit Bedrijfskunde de gedachte ontstond deze knelpunten eens op te gaan sporen. Dat zou voor de overheid de mogelijkheid openen alvast een voorschot op een toekomstige deregulering te geven door aan dié aspecten van regulering wat te doen die nu als extreem knellend of verstorend door ondernemers worden ervaren. De gelegenheid daartoe diende zich prompt aan: op de 'nag van de ondernemer 1983' in Den Haag op 19 januari 1983 waren toch vele honderden ondernemers aanwezig! Waarom die ondernemers niet naar hun knelpunten met betrekking tot overheidsregulering gevraagd?
Zo gezegd, zo gedaan. Op die ondernemersdag hebben we een enquête gehouden, waarop door circa 135 deelnemers min of meer uitgebreid is gereageerd. Deze reacties zijn door een vijftal studenten geanalyseerd en geordend. Het resultaat daarvan is dit 'aanmoedigingsboek', waarin duidelijk naar voren komt waar de belangrijkste knelpunten van regulering vanuit ondernemers gezien liggen. Dit 'aanmoedigingsboek' geeft dus géen systematische analyse van wat ondernemers zoal aan hinder van iedere vorm van regulering ondervinden; dat was het oogmerk van de enquête niet en daarvoor was de steekproef bovendien te klein en in onvoldoende mate representatief. Dit boek geeft wél aan waar knelpunten zitten en waar door de overheid op korte termijn wat aan kan worden gedaan. Uiteraard staat er veel in dit boek dat we al wisten, want dit is zeker niet de eerste keer dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de relaties tussen overheid en ondernemers. Tegelijk staan er in dit boek echter een reeks van interessante suggesties die nieuw zijn en het overWegen meer dan waard. Veel van die suggesties laten zich zo te zien zonder al te veel complicaties en voorstudies op korte termijn implementeren. Een mooie uitdaging voor een naar haar zeggen 'nononsense-kabinet'! De indeling van dit 'aanmoedigingsboek' is als volgt: eerst een tweetal korte beschouwingen over resp. 'ondernemers en overheidsregulering' en 'de functie van de overheid', gebaseerd op door de heren van Duijn, Hillege, Kaland, Schols en Vonhoff gehouden inleidingen op de 'Dag van de ondernemer 1983' in Den Haag (hoofdstuk 1). Een samenvatting van alle op die dag gehouden inleidingen, gepubliceerd door het blad 'Risicobeheer', is als bijlage 1 opgenomen; dan een beschrijving van het onderzoek (hoofdstuk 2) en een overzicht van de enquêtegegevens met de daaruit te trekken conclusies (hoofdstuk 3); vervolgens een twaalftal uitgebreide individuele reacties van deelnemers aan de 'Dag van de ondernemer', mensen die kennelijk zoveel op het ' hart hadden dat een simpel enquêteformulier ontoereikend was. Deze reacties leken ons zo illustratief, dat ze in extenso zijn opgenomen (hoofdstuk 4); daarna een samenvatting van de bevindingen, gerelateerd aan de uitkomsten van voorgaande soortgelijke onderzoeken (hoofdstuk 5); en tenslotte een reeks van aanbevelingen en enige conclusies (hoofdstuk 6 en
7).
2
Dit 'aanmoedigingsboek' is op 27 juni 1983 aangeboden aan de staatssecretaris van Economisc he Zaken de heer P. van Zeil en zal daarna in de publiciteit worden gebracht. Wij hopen van harte dat er effect van zal uitgaan en dat de overheid ernaar zal streven een aantal van de meest knellende knelpunten op korte termijn weg te ne men. Daar kunnen ondernemers zelf ook in hoge mate toe bijdragen door het boekje in ruime kring aan de orde te stellen en hun eigen organisaties aan te moedigen druk op de overheid uit te oefenen om snel wat aan de gesignaleerde knelpunten te doen.
Delft, 28 juni 1983
Prof.dr. C. Brevoord R.A.
3
INTRODUCTIE
In dit eerste hoofdstuk zal aan de hand van de door de heren Brevoord, van , Duijn, Hillege, Kaland, Schols en Vonhoff gehouden inleidingen op de 'Dag van de ondernemer 1983' worden getracht een globaal beeld te schetsen van de ontwikkeling van de overheidsregulering met betrekking tot vergunning- en subsidiebeleid in de afgelopen decennia. Daarnaast worden enkele ideeën van de verschillende inleiders geventileerd met betrekking tot deregulering en de functie die de overheid hierin zou kunnen bekleden. Dat schept een kader voor de opvattingen van die ondernemers die knelpunten in hun relatie met de overheid ondervinden en waarvan in volgende hoofdstukken verslag wordt gedaan.
5
Ondernemers en overheid
De relatie tussen ondernemers en overheid staat duidelijk in de belangstelling. Niet alleen in kranten wordt er regelmatig over geschreven en maakt de huidige regering er een beleidspunt van, maar ook op 'De dag van de ondernemer 1983' op 19 januari 1983 in Den Haag stond het onderwerp 'dereguleren' centraal. Waar~m is die relatie aan herbezinning toe en in welke richting gaan de gedachten? 1.1 Ondernemers en overheidsregulering De hoeveelheid regelingen waarmee bedrijven te maken hebben is ontstaan in de jaren '30 en vooral in de jaren '60 en '70 sterk gegroeid. Met elke uitbreiding van regelgeving wordt de ruimte waarbinnen ondernemers werken verder beperkt. De huidige stand van zaken met betrekking tot vergunningen en subsidies is tamelijk ondoorzichtig, aldus Brevoord. Een veel gehoorde klacht is dat ondernemers door de bomen het bos niet meer zien. Anderzijds komt het regelmatig voor dat uitvoerende ambtenaren verstrikt raken in de door wetgevende collega's gesponnen webben, waardoor uitvoeringsprocedures onnodig en onbedoeld lang gaan duren. Er kan daarbij volgens Van Duijn onderscheid gemaakt worden tussen eerdere (de jaren '30) en latere (de jaren '70) regulering; de eerste vorm van regulering is voornamelijk uit het oogpunt van marktordening ontstaan, terwijl de latere daaraan toegevoegde reguleringen voornamelijk voortkomen uit wat de socioloog van Doorn 'welzijnsaanspraken' noemt. Onder marktordening wordt in dit verband verstaan, dat ondernemers casu quo consumenten door middel van mededingillgsregulering worden beschermd tegen een overmaat aan concurrentie door branchegenoten casu quo tegen te ver gaande beperking van die concurrentie. Met welzijnsaanspraken
wordt
gedoeld
op
aanspraken
die
door
verschillende
belangengroepen worden gedaan op het terrein van consumentenbescherming, van arbeidsverhoudingen, milieu, veiligheid, gezondheid en van ruimtelijke ordening. Door deze laatste vorm van regelgeving is de ondernemer steeds meer in een defensieve positie geplaatst. Dat woud van op welzijnsaanspraken gebaseerde regelingen is sterk gegroeid in een periode van forse economische groei en gestoeld op de gedachte dat deze
6
economische groei gegarandeerd was; men kon en diende zich serieus te gaan bezighouden met het bestrijden van de negatieve effecten hiervan. De stagnatie van na 1973 heeft zoals nu blijkt een streep door die groei-rekening gehaald. Met alle aandacht voor regulering en deregulering wordt overigens wel eens vergeten, dat we niet alleen in een gereguleerde maar ook in een gesubsidieerde economie leven. Het zijn de twee kanten van dezelfde medaille. Subsidies zijn net zo goed als reguleringen een middel voor de overheid om de economie te sturen. Ook het aantal subsidie-regelingen is in de jaren '60 en '70 drastisch gegroeid. Het grote gevaar dat hierin schuilt is, dat ondernemers zich meer gaan richten op het vinden van de voordeligste subsidieregelingen dan op het ondernemen zelf. Het is dan ook volgens Van Duijn geen goede zaak, dat investeringssubsidiëring een structureel element in onze economische orde is geworden. Het gevaar van (over)subsidiëring en een te afhankelijk worden van het bedrijfsleven van de overheid is zeker niet denkbeeldig. Het thans weer groeiend besef, dat economisch herstel van de marktsector moet komen en dat die sector dan ook de ruimte moet hebben om zich te ontwikkelen, is al een grote stap vooruit. Dat herstel van de marktsector zal met deregulering ongetwijfeld gebaat zijn. Deregulering is daarvoor zelfs noodzakelijk volgens van Duijn, doch zal slechts langzaam effect hebben gezien de belangen die erbij in het geding zijn en de zorgvuldigheid die is vereist. Deregulering is een even tijdrovend en omvangrijk gebeuren als reguleren en vlotte successen mogen dan ook nauwelijks worden verwacht. Over de richting waarin deregulering zou kunnen gaan zijn zowel door van Duijn als Kaland enkele opmerkingen gemaakt. Door van Duijn werd met name gepleit voor vereenvoudiging van procedures bij het subsidiestelsel. Hij pleitte verder voor een verhoging van de vermogensaftrek en een verlaging van de vennootschapsbelasting met gelijktijdige intrekking van de WIR-premie, waardoor de ondernemer minder afhankelijk wordt van de overheid. Kaland zoekt deregulering vooral in het leggen van meer verantwoordelijkheid bij de ondernemer en in een vereenvoudigen casu quo beperken van een aantal vergunningensteIseIs. Voor zover we het niet wisten, hebben de sprekers op de 'Dag van de ondernemer' wel duidelijk gemaakt, dat dereguleren nodig is en veel tijd vergt, maar de moeite volledig waard is.
7
1.2 De functie van de overheid Het streven van de overheid wat betreft het vergunningen/regelingen- en subsidiebeleid is er op gericht de verhoudingen tussen participerende partijen zo rechtvaardig en doelmatig mogelijk te doen zijn. Rechtvaardig om de zwakkeren in de samenleving bescherming te geven en doelmatig om een economisch klimaat te scheppen waarbinnen alle belanghebbenden binnen zekere grenzen kunnen functioneren, opbloeien en eventueel samenwerken. We zouden nu kunnen stellen, dat in het laatste decennium het streven naar rechtvaardigheid de doelmatigheid onder druk heeft gezet. De ruimte die nodig is voor de marktsector om het economisch herstel te bevorderen zal dan ook gepaard moeten gaan met deregulering. Dit betekent dat meer doelmatigheid waarschijnlijk ten koste zal gaan van enige rechtvaardigheid. Met dat streven naar optimale rechtvaardigheid en doelmatigheid zijn binnen de overheidsorganisatie drie bestuurlijke niveaus belast: gemeentelijke, povinciale en landelijke overheid. Ieder van die niveaus heeft zijn eigen functie en verantwoordelijkheden. Daarvan is men zich zeer wel bewust, gezien de uitspraken van vertegenwoordigers van ieder van die niveaus op de 'Dag van de ondernemer'. Burgemeester Schols van Den Haag merkte met betrekking tot de gemeentelijke overheid op: "dat het de taak van het 'bestuur' is initiërend en stimulerend op te treden waar dat mogelijk is. Daarbij wel bedenkend dàt de overheid deze rol nooit helemaal uit handen van het bedrijfsleven kan en mag nemen". Ook op provinciaaloverheidsniveau bestaat een natuurlijk spanningsveld tussen overheid en onderneming. Vonhoff, commissaris van de koningin in Groningen, meent dat: "de ondernemer zich beter wegwijs moet maken in de overheidsorganisatie". Van de kant van de overheid geeft hij als voorbeeld dat: "procedures naast elkaar ontwikkeld kunnen worden en zodoende een tijd- en geldbesparing kunnen opleveren voor beide partijen". Volgens Hillege, plaatsvervangend directeur-generaal Industriebeleid van het Ministerie van Economische Zaken, moet op landelijk niveau dit Ministerie een sleutelrol vervullen bij het verminderen en doorzichtiger maken van het grote aantal regelingen met betrekking tot vergunningen en subsidies. Zij vervult im-
8
mers de functie van pleitbezorger voor het bedrijfsleven en kan er mede zorg voor dragen dat bij de beleidsvorming op centraal niveau de economische invalshoek wordt versterkt. Hillege merkt echter ook op dat: "het een vereiste is, dat de ondernemers in hun branche-organisaties gezamenlijk hun knelpunten en perspectieven definiëren en presenteren. Slechts dan zal de overheid weten hoe de onderneme rs in hun branches specifieke knelpunten ervaren. Centraal uitgangspunt van de overheid bij alle regelingen is de zelfwerkzaamheid van de ondernemer. In het algemeen betekent dit dat de overheid geen meerderheidsbelangen moet hebben. ~ovendien
mag het toedienen van een stimulans slechts van tijdelijke aard zijn".
Verslavingsverschijnselen aan overheidssteun dienen te worden uitgebannen. Kaland, voorzitter van de 'Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid', refererend aan het kortgeleden gepubliceerde rapport over die coördinatie voegt daaraan toe, dat "het centrale probleem bij vergunningenverlening was en is de lange duur ervan, welke problematiek noch met overdracht van bevoegdheden noch met een geperfec tioneerde coördinatie op te lossen is". Het belangrijkste vindt Kaland de instelling zowel bij de ondernemer, de vergunningvrager, als bij de overheid, de vergunningverlener. De eerste zal ervan uit moeten gaan, dat de grote vrijheid op velerlei terrein van weleer niet weerkeert en de overheid dient zich meer bewust te zijn van haar dienende dan van haar heersende taak. De trend die uit de inleidingen van de sprekers op de 'Dag van de ondernemer 1983' naar voren komt, is dat de overheid ernaar streeft vooral voorwaardenscheppend te fun c tioneren en dat de ondernemer het verder zelf moet maken. Er begint onder inv loed van de huidige recessie en het hoge niveau van werkloosheid overigens duid e lijk weer wat meer waardering voor dat ondernemerschap te komen. Van groot bela ng daarbij is, dat de ondernemer bekend is met de plaatsen waar hij voor hem relevante informatie kan verkrijgen en dat is met name voor kleinere bedrijven van betekenis, aangezien die zo sterk van externe specialistische hulp afhankelijk zijn. De overheid is doende het advies-instrumentarium te saneren, hetgeen volgens Hillege tot een grotere doorzichtigheid voor de ondernemer zal leiden, zonder dat de mogelijkheden worden ingeperkt. De richting waarin de overheid in de jaren '80 wil functioneren is daarmee redelijk duidelijk aangegeven.
9
DEEL 1
BUNDELING VAN DE REACTIES VAN INDIVIDUELE RESPONDENTEN
In dit deel wordt het door ons verrichte onderzoek behandeld en worden de reacties van ondernemers weergegeven (respectievelijk in de hoofdstukken 2 en 3). Een aantal meer uitgebreide en specifiek individuele reacties zijn in deel 2 opgenomen.
II
2 Het onderzoek
2.1 Inleiding Het verzamelen van de in dit boek weergegeven meningen en ervaringen van ondernemers en anderen vond plaats op de 'Dag van de ondernemer 1983' door middel van een enquête. Deze bestond uit een gedeelte met gerichte vragen naar gegevens over respondenten en hun bedrijven en een gedeelte met open vragen over subsidies en vergunningen (zie 2.2). De resultaten van deze enquête worden besproken in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 2 komt verder een beschrijving voor van de respondenten (zie 2.3) en van de bedrijven waarin zij werken (zie 2.4 en 2.5). Dat schept duidelijkheid over de groep die heeft gereageerd en over de betekenis die aan de bevindingen kan worden toegekend. Er is evident geen sprake van een representatieve steekproef uit de populatie van Nederlandse ondernemers; het ging er veeleer om - zie ook de 'Aanmoediging' voor in dit boekje - ervaringen van individuele ondernemers en betrokkenen aangaande het woud van regels en wetten op vergunning- en subsidiegebied te verzamelen, teneinde knelpunten op bedrijfs/micro-niveau op te sporen. Onze indruk is dat er veel eigenaren/directeuren van met name kleine bedrijven hebben gereageerd, doch dat ook een groot aantal anderen hun medewerking hebben verleend. 2.2 De enquête De enquêteformulieren (zie bijlage 2) werden uitgereikt tijdens verschillende symposia en zijn dezelfde dag weer ingeleverd.
12
In het eerste deel van de enquête worden gerichte vragen gesteld naar het bedrijf
waarin men werkzaam is (vraag 1 t/m 4) en de positie van de respondent (vraag 5 en 6). [)aaruit blijkt de bedrijfstak waarin men werkzaam is, de plaats en de omvang van het bedrijf, de fase waarin het zich bevindt en de functie van de respondent in het bedrijf. Het tweede gedeelte bestaat uit open vragen omtrent ervaringen met vergunningen en subsidies alsmede suggesties ter verbetering. Voor deze vorm van vraagstelling is gekozen om de respondenten de gelegenheid te bieden zo ongedwongen mogelijk al hun ervaringen kwijt te kunnen. De e nquêteformulieren (zi e bijlage 2) zijn tijdens de 'Dag van de ondernemer' op rllime schaal verspreid, zonder dat er overigens al te veel aandrang tot invulling is uitgeoefe nd. Iedere deelnemer was volledig vrij er al dan niet aan deel te nemen. Dit alles om een vrije stroom van oprechte en gemeende reacties te bewerkstelligen. 2.3 De respondenten In totaal hebben 135 respondenten een enquêteformulier ingeleverd, dat bruikbaar
was voor verwerking en waarin voor ons zinvolle gegevens voorkwamen. De grootste groep van respondenten wordt gevormd door eigenaren en directeuren van bedrijven (ongeveer 70%), waarbij er in een kwart van de gevallen sprake is van een combinatie van beide. De overige 30% van de respondenten hebben functies, die voor het grootste gedeelte gerekend kunnen worden tot het zogenoemde 'hogere personeel'. Als functie werden onder andere genoemd: Verkoopleider, Directiesecretaris, Designer, Adviseur, Redacteur, Procuratiehouder, Adjunct-directeur, l1eleidsmedewerker, Bedrijfsleider, Planner, Architect en Boekhouder. In ongeveer 5% van de gevallen is geen functie ingevuld. 2.4 De responderende bedrijven naar hun omvang De omvang van de bedrijven waarin respondenten werkzaam zijn en/of waarvan zij eigenaar zijn is bepaald aan de hand van het aantal personeelsleden. Hierbij valt op dat de 'kleine bedrijven' (tot 100 werknemers) zeer goed vertegenwoordigd zijn (ongeveer 75%). De 'middelgrote'- (tot 500 werknemers) en 'grote' (500 en meer
13
werknemers) bedrijven doen met resp. 8 en 12% duidelijk minder van zich spreken • . In ongeveer 5% van de gevallen is de omvang van het personeelsbestand niet vermeld. Voor de groep kleine bedrijven is er nog een verdere onderverdeling gemaakt. Hieruit wordt duidelijk dat de zeer kleine bedrijven (tot 5 personeelsleden) de meeste respondenten leverden (ongeveer 31 %). Het totaalplaatje ziet er als volgt uit:
groep responderende bedrijven verdeeld op basis van personeelsomvang
31% 1-5
El 6-10
13%
13%
11-20
21-50
BBQLJ 51-100
101-500
500
non respons
Het aantal personeelsleden per bedrijf (95% respons)
2.5 De responderende bedrijven naar hun aard en levensfase Er is voorts gekeken naar de bedrijfstak waarin de responderende bedrijven opereren en de fase waarin ze zich bevinden. Daarbij bleek, dat de industrie met 19% goed vertegenwoordigd was op de 'Dag van de ondernemer', doch ook andere bedrijfstakken lijken wat betreft hun representatie in deze enquête een min of meer reële afspiegeling te geven van de Nederlandse situatie. Een uitzondering hierop vormt de zakelijke dienstverlening, die met 31 % als groep duidelijk oververtegenwoordigd was. Dit laat zich mede verklaren door het thema van de ondernemersdag ('deregulering') en de behoefte van met name adviesbureau's om zich op die dag te manifesteren.
14
J)e verdeling van responderende bedrijven over bedrijfstakken was als volgt: Industrie Bouw
19% 9%
Financiële sector Zakelijke dienstverlening
8% 31%
Groothandel
10%
Transport
3%
netailhandel
8%
Overheid
7%
Horeca
2%
Overig
1%
Landbouw /visserij
1%
Niet ingevu ld
1%
Wat betreft de levensfase waarin de responderende bedrijven zich bevinden is het zinnig te bedenken dat we hier te maken hebben met een inschatting van betrokkenen zelf. Opvallend is het relatief geringe aantal bedrijven, dat zichzelf in de teruggang fase plaatst en dat zou wel eens indicatief kunnen zijn voor de groep ondernemers die de 'nag van de ondernemer 1983' bezocht. Uit de gegevens va n betrokkenen volgt namelijk het navolgende overzicht:
pionier /opbouwfase
26%
expansiefase
28%
stabilisa tiefase
32%
teruggangfase
9%
niet vermeld
5%
\~et
alle voorbehoud zou hieruit kunnen worden afgeleid, dat de invulIers van de
enquête mensen zijn, die 'e r-nog - zin-in-hebben' en dat zi j uit organisaties met perspectieven komen. Juist dat zou een reden ku nn en zij n om hun opmerkingen en suggesties serieus te nemen.
15
3
Resultaten uit de enquête: meningen, ervaringen en suggesties
3.1 Inleiding
Als gevolg van de wijze van vraagstellen is door de respondenten niet op een uniforme wijze op iedere vraag geantwoord. Wat de een als mening geeft, noemt de ander een suggestie. Toch kunnen veel reacties of onderdelen daarvan als identiek worden aangemerkt. Het bleek namelijk mogelijk in veel gevallen de reacties zodanig te herformuleren dat categorisering verantwoord was, zonder aan de inhoud geweld te doen. Opvallend is dat de problemen, welke ondernemers en andere respondenten ondervinden bij de uitvoering van het vergunning- en subsidiebeleid zo duidelijk overheersen. Problemen die men heeft ten aanzien van het bestaan van subsidies en vergunningen als zodanig zijn minder frequent naar voren gebracht, hoewel zeker wat betreft de subsidies niet afwezig. Ten aanzien van de hierna beschreven opmerkingen zijn enkele kanttekeningen op hun plaats. Ten eerste zijn de uitspraken voor rekening van respondenten en kunnen ze dus geen aanspraak maken op algemene geldendheid. Ten tweede kan de betekenis van die opmerkingen niet gerelateerd worden aan de frequentie waarin ze voorkomen, omdat onze steekproef niet representatief is; er is daarom van afgezien die frequentie van voorkomen bij ieder citaat in 3.2 en 3.3 te vermelden. Gezien de niet uniforme wijze van beantwoorden leek het voorts niet zinvol iedere opmerking letterlijk te citeren; slechts in die gevallen waar de samenstellers van mening zijn dat de citaten verhelderend werken, is hiertoe wel overgegaan. De indeling ·van dit hoofdstuk is als volgt. In 3.2 worden de opmerkingen van respondenten over vergunningen geanalyseerd en toegelicht, terwijl in 3.3 hetzelfde omtrent subsidies geschiedt.
16
3.2 Vergunningen 3.2.1 Overzicht van becommentarieerde vergunningsregelingen Mede door de reeds genoemde wijze van vraagstellen worden weinig typen van vergunningen met name genoemd. Waar dit wel gebeurt betreft het veelal hinderwetvergunningen, vaak gecombineerd met bouwvergunningen. Ook vergunningen met betrekking tot ontslag van werknemers en met betrekking tot het milieu worden regelmatig genoemd. In één geval werd een vergunning met betrekking tot het storten van baggerspecie, in een ander geval met betrekking tot electrische installaties aan de orde gesteld. 3.2.2 Ervaringen met en opvattingen over vergunningen De noodzaak van vergunningen wordt als zodanig nauwelijks ter discussie gesteld; men legt zich kennelijk neer bij deze vorm van overheidsbemoeienis. Wel vindt men in twee gevallen het aantal vergunningen erg groot. Veel meer problemen worden gesignaleerd op technisch-organisatorisch gebied. De procedures rond zowel het aanvragen ervan als de besluitvorming erover zijn veel te complex, te langdurig en te ondoorzichtig. Veel problemen ontstaan reeds bij de aanvraag. De formaliteiten worden als volgt bekritiseerd: "ze moeten ontzettend veel informatie hebben" en "bij aanvraag is een schrikbarende hoeveelheid dossiers nodig". Andere reacties spreken van een te grote mate van gedetailleerdheid en veeleisendheid. Zo refereert een respondent aan een situatie in Amsterdam: "met verbazing vernam ik, dat het 'normaal' is dat bouwtekeningen in 13-voud ingediend worden". Een ander vindt de vragen niet altijd relevant, waardoor de vragenlijsten te lang worden bevonden. Anderen vinden het vergunningenbeleid: "slecht. Immers men moet voldoen aan een set van regels die niet vanuit de praktijk zijn opgesteld. Vaak werkt dit kostprijsverhogend", "te ambtelijk, te veel tijd vergend, waardoor het een startkapitaal in uren vergt" en "moeizaam en kostbaar". Eén respondent stelt: "de gegevens welke door de overheid voor een vergunning worden verlangd zijn vaak zo kostenverhogend, dat opdrachten niet doorgaan". Ook spreekt men van "grote bureaucratische chaos". De aanvraag voor een vergunning verloopt volgens vele respondenten moeizaam en is tijdrovend met alle financiële consequenties van dien. Bovendien ontbreekt de garantie voor geheimhouding van deze gegevens: "groot risico van het beschikbaar zijn van bedrijfsgeheimen voor concurrentie". Het gevaar van uitlekken van informatie wordt als zeer storend ervaren.
17
Als de aanvraag ondanks alle problemen op correcte wijze tot stand is gekomen start de ambtelijke besluitvormingsprocedure. Ook deze vindt men veel te lang en te ondoorzichtig. Als voorbeeld hiervoor moge gelden het geval van een fabriek die "al operationeel was terwijl de procedures voor de bouwvergunningen nog niet waren afgerond" en een andere respondent: "het is een langdurige, nog steeds lopende procedure, terwijl de fabriek al draait". Kennelijk zijn ondernemers bereid grote risico's te nemen door de procedure en de uiteindelijke vergunningverlening niet af te wachten. Als een van de oorzaken van de lange duur van de procedures wordt het inschakelen van een te groot aantal instanties aangestipt: "aanvragen lopen langs te veel instanties"; "men verdrinkt in doorverwijzingen" en "hoe meer instanties bij de procedure betrokken zijn, hoe vaker tegenstellingen tussen hen voor zullen komen en hoe eenvoudiger het is voor de betrokken ambtenaren zich achter elkaar te verschuilen". Besluiteloosheid en traagheid zijn het , gevolg. Hoe schadelijk traagheid kan zijn illustreert de volgende reactie: "als het niet vlugger gaat dreigt ontslag voor 30 mensen, terwijl er in onze regio reeds een werkloosheidspercentage van ongeveer 17% bestaat". Bovendien ondervindt een respondent: "onnodige vertraging door ondeskundigheid en slechte adviezen van de verlenende instanties". Met name in kleine gemeenten wordt dit probleem ondervonden: "de kleine gemeenten kunnen niet altijd deskundig en snel adviseren". Onze respondenten vinden voorts, dat het aantal betrokken instanties en het gebrek aan deskundigheid vaak leiden tot willekeur in de beoordeling door ambtenaren: "men is vaak afhankelijk van de grillen van de betrokken ambtenaar" en "men is niet consequent; bij gesprekken met collega's blijkt dat men soms in identieke situaties anders beslist". Ook tussen gemeenten komt dit tot uiting in verschillen: "wat betreft het afgeven van bouwvergunningen zijn er nog steeds zeer verschillende eisen, behandelingsprocedures, benodigde tijd tot aan afgifte en dergelijke bij de diverse gemeenten. Dit komt vooral tot uiting als je voor verschillende gemeenten zelf een bouwwerk moet neerzetten. Of het duurt 'maar' twee maanden of twee jaar. Er is dus weinig peil op te trekken". Er waren overigens enkele reacties die de samenwerking op gemeentelijk niveau als beter beschreven dan die op landelijk niveau: "persoonlijk goed behandeld door lobbiën in kleine gemeente", "ervaringen met de gemeentelijke overheid zeer goed. Kleine gemeenten, persoonlijk bekend met alle ins en outs", "ervaring positief, gemeente werkte snel mee om uitbreiding te realiseren" en "gemeente simpel, provincie moeizaam".
18
Aangezien zich nogal wat Haagse ondernemers onder onze respondenten bevonden, is voor deze groep nagegaan wat hun ervaringen met de Haagse gemeentelijke overheid waren. Daarbij bleek - en dat is ongetwijfeld opvallend - dat van de 'Haagse' bedrijven het merendeel geen directe problemen ondervonden bleek te hebben met het verkrijgen van benodigde vergunningen (82%). Dit houdt overigens ongetwijfeld verband met het grote aantal bedrijven onder deze respondenten dat behoort tot de sector zakelijke dienstverlening, die in het algemeen in beduidend mindere mate met vergunningen worden geconfronteerd dan bedrijven in de industriële/bouw-sector. Naast de hiervoor genoemde algemene problemen rond aanvraag en besluitvorming worden ook enige kanttekeningen ten aanzien van specifieke knelpunten gemaakt. Met name de hinderwetvergunning wordt als "lastig te verkrijgen" aangemerkt. Een andere respondent daarentegen: "de verlening van een hinderwetvergunning doorliep zonder problemen de procedure". Maar "de controle op de naleving van de hinderwet is te theoretisch" en gaat aanmerkelijk verder dan een "marginale toetsing". Een aantal andere meer specifieke reacties: "mijn ervaring: slecht. Het betreft ontslagvergunningen, te verlenen door directeur Gewestelijk ArbeidsBureau (GAB). Ook in de meest eenvoudige gevallen te tijdrovend. Dat betekent dat ontslagvergunningen uiterst vroegtijdig moeten worden aangevraagd, ook als er wellicht nog kans bestaat dat betrokkene gehandhaafd kan worden. Dat betekent soms: hoge kosten, een rem op het aanstellen van nieuw personeel en de kansen voor mensen met een handicap, zoals leeftijd, om te worden aangesteld worden nog meer gereduceerd" en "ontslag- en werktijdverkortingsprocedures eindeloos". Ter afsluiting nog enkele specifieke reacties: "de afstemming van een hinderwetvergunning op een bouwvergunning is absoluut onvoldoende", "beroeps- en bezwaarprocedures vergen teveel tijd en leiden daardoor tot kostenverhogingen en gemiste kansen" en "het rijksbeleid stelt te hoge eisen aan met name jonge ondernemingen, het is voor hen bijna onmogelijk om de vereiste vergunningen te verkrijgen".
19
3.2.3 Suggesties ter verbetering van het vergunningenbeleid Uit de vorige paragraaf blijkt, dat onze respondenten niet zozeer principiële bezwaren hebben geuit tegen het bestaan van vergunningen als wel tegen de praktische uitvoering van het beleid. Slechts één respondent suggereerde · alle vergunningen af te schaffen en maar een enkeling vindt een vermindering van het aantal vergunningen wenselijk: "veel vergunn ingen zijn overbodig, te beoordelen naar een onderzoek over in hoeverre de voorwaarden worden gecontroleerd op naleving" en "vermindering aantal vergunningen onder andere door stroomlijning van de wetgeving". Over het algemeen vindt men wel, dat het beleid flexibeler moet worden: "het vergunningenbeleid moet sterk vereenvoudigd worden. Een ondernemer doet in principe alleen die dingen die het welzijn van zijn bedrijf kunnen bevorderen. Schep een ruim kader waarbinnen de ondernemer ruimte heeft. De ruimte voor creativiteit moet er zijn. Hieruit zullen zeker enige mislukkingen voortkomen, maar ook successen". Voorts wordt gesuggereerd: "verruim het gebruik van de wet. De soort situatie moet meer invloed krijgen op de beslissingen van de overheid". Zeer algemeen heerst de opvatting dat de uitvoering sneller moet. Illustratief hiervoor: "een aanpak alsof het een c.ommercieel bureau betreft, dus snel, accuraat en zonder overbodige papierwinkel". Om de procedure rond de aanvraag te bekorten wordt de volgende concrete aanbeveling gedaan: "maximum tijdsduur van behandeling. Dit kan gerealiseerd worden door van globaal naar gedetailleerd te gaan werken: eerstens kan bij (toetsende) aanvraag volstaan worden met globale informatie. Tweedens, na principebeslissing kan meer detail worden toegevoegd op gewenste punten". In het verlengde hiervan: "voorschriften geven waaraan minimaal moet worden voldaan in een zeer beperkt aantal regelingen". Dit zal moeten leiden tot een snellere principetoezegging en daarmee "leiden tot kostenbesparingen". "Het vergroten van de mogelijkheden tot voorlopige vergunningverstrekking" sluit daarbij aan. Er bestaat behoefte aan meer en betere informatie in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Er worden daartoe verscheidene aanbevelingen gedaan. Eén daarvan is: "het bevorderen van intergemeentelijke deskundige informatieplaatsen". Een tweede: "oriëntatie kan het beste geschieden bij Kamer van Koophandel of 'Iotge-
20
noten', opdat men gericht een aanvraag kan indienen bij de juiste personen en instanties, met de correcte gegevensverstrekking, met andere woorden stroomlijnen". Een derde: "zorg dat via één loket alles geregeld kan worden". Een vierde: "laat per bedrijf één kontakt-ambtenaar alles coördineren". Betere communicatie tussen overheid en bedrijf wordt wenselijk geacht: "minder papier, meer persoonlijk kontakt". Dit kan bijdragen tot een beter wederzijds begrip. Men is namelijk van mening dat: "de overheid zich in algemene zin meer ten dienste van het volk dient op te stellen en wat minder voorop dient te stellen dat zij allereerst moet bestaan om te kunnen fun c tioneren".Men wil dan ook dat de "overheid bedrijfsgerichter gaat denken, ook de lagere overheid". Eén van de suggesties is "een continu efficiency-onderzoek naar het doen en laten van ambtenaren". In het verlengde daarvan: "Rijks- en Gemeente-instellingen door hooggekwalificeerde organisatiedeskundigen laten doorlichten en een modus vinden om ambtenaren een duidelijk beeld van het radersysteem te geven. Bij hen moet doordringen het begrip van de belangrijkheid van het ene in gebreke blijvende radertje", Andere suggesties zijn: "ambtenaren stage laten lopen in het bedrijfsleven" en voorts "maak het mogelijk ambtenaren te ontslaan als zij niet aan de gestelde eisen voldoen en/of niet voldoende verantwoordelijk te werk gaan. Voordelen: de besten blijven over en eigenbelang gaat meespelen, waardoor zij beter de zaken in orde brengen; het salaris- en promotiebeleid moet afhankelijk worden gesteld van hun prestaties". Nog weer andere voorstellen om wederzijdse afstemming te verbeteren zijn: "het inschakelen van praktijk mensen bij beoordeling", "het aanstellen van een bejaarde ondernemer - met inzicht in een onderneming - om de ondernemer die om inlichtingen komt, te woord te staan en deze aanvrager positief te benaderen in zijn problemen". Nog een ander voorstel is het instellen van "adviescolleges bestaande uit mensen van de praktijk, te raadplegen bij regulering, de uitvoering ervan en bij controle. Geen 'van-achter-een-bureau-idee' op de praktijk loslaten. Voor wat betreft de opmerkingen over de organisatiestructuur van de overheid valt op dat men sterk is voor "vermindering van het aantal instanties". De "overblijvende instanties moeten bovendien beter op elkaar worden afgestemd, zodat consistenter wordt gewerkt". Men is voor "decentralisatie van de beslissingen", wat zich uit in de suggestie, dat "de beoordelende persoon tevens over beslissingsbevoegdheid moet besc hikken".
21
Naast voorgaande meer algemene suggesties, zijn er ook meer specifieke suggesties gedaan. Men wil een vermindering van het aantal beroepsmogelijkheden bij klachten", "minder inspraak mogelijkheden voor derden" en bovendien moete n klachten steeds in belangrijkheid en relevantie worden afgewogen tegen het belang van een snelle vergunningverJening, bijvoorbeeld "ook in geval van klachten moet het aantal worden bezien tegenover het aantal bewoners in de invloedszone". Daarnaast wordt aanbevolen: "het aantal procedures vooraf te verminderen en de controle op naleving uit te breiden"; "ontslagvergunningsprocedures moeten sterk worden bekort". Zeer van belang vindt men de "garantie van geheimhouding van bedrijfsgegevens". "Het verkopen van vergunningen moet onmogelijk gemaakt worden, bij faillissementen moeten vergunningen worden ingetrokken". Over het afstemmen van bouw- op hinderwetvergunningen wordt voorgesteld: "één formulier te maken waarop elke instantie die te maken heeft met het geven van algemene vergunningen, de eisen en voorwaarden vermeldt, na overleg met milieugroepen en dergelijke". Ook over de financiële consequenties zijn enkele suggesties gedaan. Zo wil men: "niet alle kosten van de aanvraag en de procedure voor rekening van de ondernemer doen komen". Tenslotte: "bij snelle afgifte van vergunning de mogelijkheid inbouwen dat achteraf geconstateerde negatieve effecten en/of kosten op de ontvanger van de vergunning worden verhaald volgens vooraf vaststaande (geïndexeerde) normen/bedragen". 3.3 Subsidies 3.3.1 Overzicht van becommentarieerde subsidieregelingen Ook met betrekking tot subsidieregelingen zijn onze respondenten weinig specifiek geweest en voorzover subsidieregelingen al genoemd werden, bleek die verwijzing dikwijls ondu idelijk en onvolledig. De meest genoemde en derhalve meest becommentarieerde regelingen waren: de InvesteringsPremieRegeling (IPR), de Wet InvesteringsRekening (WIR), de Subsidieregeling Innovatief Management en Technologische ontwikkeling (Wegwijskrant van de Samenwerkende Kamers van Koophandel en Fabrieken, WWK Regeling nr. 16), Technisch ontwikkelingskrediet (WWK 14) en Subsidieregeling Ontwikkelingscontracten (WWK 15).
22
- - -- - -- - - - - - - - -
Een enkele keer werden genoemd: Regelingen voor schone technologie (WWK 42), plaatsingsbevorderende maatregelen (WWK 45), achtergestelde kredieten (WWK 6), subsidieregeling functieverbetering (WWK 50), verhuistoeslag wet investeringsrekening (WWK 43) en de stimuleringsregeling milieuvriendelijke technologie (WWK 44). Kennelijk richt het commentaar van onze respondenten zich minder op specifieke subsidieregelingen als wel op het kader waarin die subsidieregelingen zijn geplaatst en worden uitgevoerd. 3.3.2 Ervaringen met en opvattingen over subsidies Het me rendeel van de -respondenten heeft meer problemen met de procedures rond subsidies dan met de doelste llingen van het subsidiebeleid. In enkele gevallen echter vindt men "subsidies in ernstige mate concurrentievervalsend". Andere negatieve reacties jegens het bestaan van subsidies: "in feite hekel ik die dingen, het bedrijfsleven is meer gebaat bij lagere loonkosten", "ze missen vaak hun doel", "zonde van het belastinggeld", "het vermindert de inventiviteit en eigen verantwoordelijkheid van de individuele ondernemer", "ontneemt eigen initiatief", "subsidies en reguleringen verstoren het vrije marktmechanisme, het beknot de vrijheid van het individu zijn eigen leven op eigen wijze in te vullen", "subsidies zijn uit den boze" en tenslotte: "gezonde bedrijven en ondernemers die met beide benen op de grond staan hebben geen subsidie nodig, subsidie leidt tot te gemakkelijke ondernemers en kromtrekken van het ambacht". Eén van de respondenten zag overigens wel wat in subsidies voor starters mits: "zij zelf een belangrijk deel aan financiering inbrengen". Slechts in enkele gevallen laat men zich onverdeeld positief uit over subsidies met name "exportsubsidies zijn in deze tijd bittere noodzaak, de exportpositie moet tenminste worden gehandhaafd", "isolatiesubsidie woningbouw heeft uitstekend gewerkt, dergelijke initiërende regelingen kunnen een heel concrete bijdrage leveren aan werkgelegenheid en investeringsdrang", "redelijk tot goede ervaring voor wat betreft het nuttig effect op werkgelegenheid in sector Land- en Tuinbouw" en tenslotte het duidelijke: "bittere noodzaak". Veel vake r wordt in de reacties melding gemaakt van problemen rond het aanvragen bij en het uitvoeren door de verlenende instanties. De aanvraag wordt meerdere malen als een moeizaam proces geschetst: "moeilijk, erg formeel", "de administratieve rompslomp maakt het vragen van subsidie soms nauwelijks meer aantrekkelijk", "moeilijk toegankelijk, mede door te gedetailleerde vraagstelling",
23
-~~ - --~
-------- - --~~ - -~~ --
-~---~------~-----------------~~~--~
"het is zeer moeilijk het businessplan duidelijk genoeg in te dienen", "de vele vragen stagneren een vlotte afwerking" en "als enig nadeel de detaillistische vraagstelling". Herhaalde malen werd "door de onbekendheid met de spelregels de aanvraag te laat ingediend, waardoor geen subsidie werd verleend" en "te laa t ontdekt, dat werknemer die vakopleiding volgt subsidiabel is, waardoor men geen toekenning meer krijgt". "Men ziet door de bomen het bos niet meer" en " vindt het onwerkbaar door te veel regels die niemand overziet". Illustratief voor de ondoorzichtigheid en de overmaat aan regels is het volgende citaat: "na initiële verzoeken om info over subsidieregelingen verdrinkt men in een moeras van doelloze informatie" en ook: "het bedrijf moet inderdaad een subsidioloog insc hakelen om alle mogelijkheden uit te buiten". Men heeft de indruk, dat bij de uitvoe ring en toewijzing inconsistent wordt gehandeld. Men heeft het gevoe l dat "de be ste prater de meeste subsidies krijgt, niet de beste ondernemer", dat "subsidies a lleen zijn voor slecht lopende bedrijven" en "het is bijna onmogelijk voor de kleine en middelgrote bedrijven voor deze subsidie in aanmerking te komen"; beide laatste klachten worden gecombineerd in: "grote, slecht lopende bedrijven ontvangen te gemakkelijk subsidie". Met als gevolg dat "het aanvragen van subsidie voor e e n kleinere onderneming slechts tijdverspilling" betekent. Ook wordt gewezen op he t feit dat "de interpretat ies van de subsidieregelingen regionaal soms kunnen verschillen" (bij plaatsingsbevorderende maatregelen WWK 45? redactie).
De ambtenaren, belast met de uitvoering van de procedures dragen in de ogen van de respondenten niet bepaald bij tot een vlot verloop. "Bij de betrokke n ambtenaren is in het algemeen weinig begrip voor commercie", "de subsidieambtenaren denken over het algemeen te weinig klantgericht", "fiattering is te veel in handen van ambtenaren die nooit een bedrijf van binnen hebben bekeken", "te veel ambtenaren beseffen te weinig, dat ze er zitten ten behoeve van de dienstverlening en niet voor zichzelf! Er wordt naar mijn indruk inadequaat gereageerd op subsidieaanvragers". Illustratief voor de problemen die men met ambtenaren ondervindt is het volgende citaat: "de subsidies welke ambtelijk (••• !!!) beoordeeld moe ten worden, schijnt men voor de helspoorten te moeten wegslepen. Twee van dergelijke subsidies zijn mij eerst op oneigenlijke gronden ontzegd, maar na beroepsprocedures (ja, ja ••• ) en na veel te lange tijd alsnog toegekend". Over het algemeen vindt men ambtenaren te weinig flexibel: "kennelijk moet men met een vraag komen die in de reglementen past". Men is de mening toegedaan dat "ambtelijk te beoordelen subsidies probleemvol, maar genormeerde subsidies probleemloos z ijn".
24
De betrokkenheid van de overheid bij het bedrijfsleven wordt als ontoereikend ervaren. De overheid is "niet bereid mee te gaan in een risicodragende situatie en heeft onvoldoende feeling voor de mogelijk- en onmogelijkheden van het bedrijfsleven" en "deskundigheid ontbreekt aan overheidszijde"; bovendien is de overheid te star: "een project dat ruim 2 jaar liep mocht niet worden aangepast aan gewijzigde inzichten" en "de overheid kan moeilijk inspelen op de vereiste snelheid van beslissen". De logheid van de overheid uit zich met name in de trage uitbetaling van de WIRpremies en financieringssubsidies, waardoor deze niet altijd effectief zijn. Het volgende citaat: "WIR-premie ten bedrage van f 17.500 werd aangevraagd en toegekend begin 1982 en zou mei 1982 uitgekeerd worden. In dit verband werd een tussentijdse regeling met de bank getroffen. Door vergetelheid in het ambtelijk apparaat werden de stukken niet verwerkt. In december werd na telefonisch contact beloofd, dat er direkt werk van gemaakt zou worden. Heden 09-01-83) nog steeds geen WIR-premie uitbetaald!" De reacties omtrent het P(roject) I(ndustriële) I(nnovatie) zijn gunstig: "PIl is een goede zaak, ervaring zeer positief, voor uitbreiding vatbaar". "Subsidiëring van innovatie advisering (PIl) wordt beoordeeld door een hierin gespecialiseerde instantie, die tevens toezicht houdt op de uitvoering door middel van een fasering, training en terugrapportage; hierdoor wordt een goede beoordeling van bedrijven en adviseurs gerealiseerd. Dit is bijvoorbeeld niet het geval bij de Subsidieregeling Innovatief Management, die door de consulenten van de Rijks NijverheidsDienst (RND) 'er naast' gedaan wordt. Betreffende RND-consulent is onvoldoende in staat een 'goede beoordeling' te maken van het bedrijf, de situatie en de adviseürs. Daarna moet de RND op directieniveau over de definitieve subsidietoekenning beslissen". Een andere negatieve reactie op de RND: "moeilijke, tijd consumerende niet ter zake kundige figuren, die geen garanties konden verstrekken dat opgedane informatie over een bedrijf niet gebruikt werd door een eventuele concurrent, dan wel dat verstrekte financiële cijfers door Economische Zaken gebruikt zouden worden". Over de vraag of ondernemers een financiële ondersteuning van de zijde van de gemeentelijke overheid op prijs zouden stellen of niet - een vraag die specifiek aan de Haagse ondernemers onder onze respondenten is voorgelegd - werd ver-
25
deeld geoordeeld. Zo een stimulans is volgens hen het merendeel ervan slechts voor startende bedrijven verantwoord; daarna niet meer, omdat dit zou leiden tot concurrentie-vervalsing. Interessant is overigens dat subsidie- noch vergunningenstelsel onze Haagse (grotendeels in de dienstverlenende sector functionerende) respondenten parten speelt; zij vinden namelijk de problemen op het gebied van bereikbaarheid, van parkeergelegenheid en van minimale laad- en losruimte veel benauwender. 3.3.3 Suggesties ter verbetering van het subsidiebeleid Het merendeel der suggesties heeft betrekking op het verloop van ambtelijke procedures als totaliteit. En dat is ook begrijpelijk: ondernemers kunnen niet overzien waarom ambtelijke procedures zo complex en tijdrovend zijn en wat de daarachter liggende oorzaken zijn; zij kunnen wél constateren, dat zij het verloop van die procedures als totaliteit minder acceptabel vinden. Het gaat bij die suggesties tot verbetering vooral om eenvoudiger en snellere werkwijzen, zowel rond aanvragen en besluiten als bij uitbetalen. Men moet "trachten tot vereenvoudiging te komen", "minder complex maken", "stelsel vereenvoudigen", "de beslissingen en betaling versnellen", "aanvraagprocedure bekorten", "veel snellere procedures voor de niet-genormeerde subsidies creëren, er moet een tijdslimiet komen", "sneller uitbetalen van WIR", enz. Om de aanvrager meer inzicht te geven in de procedures wordt gesuggereerd "regionale informatieavonden te organiseren, door de Economische Voorlichtings Dienst samen met branche-organisaties, waarbij aandacht voor afzonderlijke groepen onder[lemers". Ook moet er "meer duidelijkheid per branche" gecreëerd worden. Voorts wenst men "één subsidie-loket bij de overheid", vervolgens zal dan "één beambte de procedures van a tot z behandelen en kontakt houden met de aanvrager", of "ten hoogste drie ambtenaren behandelen aanvragen, zodat elke aanvrage binnen 2 weken behandeld kan zijn". Men wil een "betere opstelling van de regels" en commerciëler denken van de overheid. Daartoe worden verschillende suggesties gedaan: "De ambtenaren meer bij het bedrijfsleven betrekken door hen een tijdje stage te laten lopen", "het aantrekken van ambtenaren met ervaring in het commerciële vlak", "bij de beoordeling praktijk mensen betrekken, bijvoorbeeld retired managers" en "meer zakenlui en minder ambtenaren inzetten bij de beoordeling, meer gewicht hechten aan het advies van onafhankelijke deskundigen". Men stelt voor de overheid te reorga-
26
niseren door: "Economische Zaken meer zeggenschap en macht te laten hebben, zodat het sneller en effectiever gaat!!" Betere coördinatie tussen verschillende subsidieverlenende instanties en stroomlijning van voorwaarden waardoor een snellere beslissing mogelijk is zijn nodig". "De verantwoordelijkheden van de subsidieverlenende instanties moeten worden gebundeld" en "hun normstellende activiteiten moeten beter worden gecoördineerd". Een respondent verwoordt dit als volgt: "betere info bij die afdelingen welke bij de behandeling van de aanvraag betrokken zijn, opdat zij een breder inzicht hebben in de materie en niet alleen tot hun eigen 'veld' beperkt zijn". De beslissingen moeten "decentraal worden genomen,
bijvoorbeeld
door
Kamer
van
Koophandel
en/of
gemeenten",
ofwel
"decentralisatie op gewestelijk casu quo grootstedelijk niveau". De aandacht van de overheid voor het Midden- en Kleinbedrijf wordt nog altijd als onvoldoende ervaren; bijvoorbeeld "alleen grote bedrijven/projecten komen in aanmerking". Men claimt "een voorrangspositie voor de ondernemingen in de pionier/opbouwfase". Men wil "voorts de WW-uitkering voor startende ondernemers langer dan drie maanden garanderen, zodat bewezen kan worden dat een onderneming levensvatbaar is". Niet zozeer met betrekking tot de startende als wel omtrent bestaande ondernemingen wordt opgemerkt, dat alleen de succesvolle, of in ieder geval "alleen de in de kern gezonde bedrijven moeten worden gesubsidieerd". In dit licht wordt ook opgemerkt "geen subsidies in bodemloze putten als RSV en ADM" te werpen. Verscheidene respondenten geven tamelijk specifieke suggesties. Zo bevelen enkele respondenten meer aandacht voor exportstimulerende maatregelen aan: "exportsubsidie uitbreiden en meer inzichtelijk maken" en "bundeling, ook van adviserende instanties, op het gebied van exportbevordering", "meer interesse voor bedrijven die aan export willen doen van know-how en arbeid, zoals aannemerij". Voorts moeten "de subsidiemogelijkheden voor het in dienst nemen van langdurig werklozen worden uitgebreid". Ook wordt gepleit voor een "flexibeler wetgeving met betrekking tot het werken met behoud van (een gedeelte van) de uitkering. Deze laatste zou in de plaats van loonkostensubsidie moeten komen. Ook stellen enkele respondenten voor de eigen activiteiten te bundelen: "laat één organisatie ontstaan; elk bedrijf heeft één man bij die organisatie, die de gehele subsidiestroom overziet en die zijn boerenverstand gebruikt in plaats van al te veel regels", "oprichten van bedrijfscoöperatieve verenigingen" en "kortere behandelings-
27
duur door coördinatiebureau en servicebureau voor ondernemingen". Meerdere respondenten wensen alternatieven voor subsidieregelingen, zo wordt bijv. gesuggereerd: "geef kleine ondernemers voor ontwikkeling en export geen subsidie, maar een soort premie als de WIR", "meer aandacht voor risicodragende leningen" en "de mogelijkheid om overheidskapitaal te lenen om de zaak uit te bouwen zonder of tegen lage rente". In diverse reacties komt de wenselijkheid van "meer specifieke subsidies in plaats van algemene" naar voren. Daarentegen wordt ook "meer globalisering" en "meer algemene en branche-stimulering in plaats van specifieke en individuele subsidies" aanbevolen; op dit punt zijn de suggesties van ondernemers zeker niet eenduidig, ook al is de meerderheid voor globalisering. De meest voorkomende suggestie is niettemin het afschaffen van het hele subsidiestelSel: "subsidiëring via belastingverlaging", "alle subsidies weg, daarop aangepast belastingsysteem", "afschaffen, laat de overheid zorgen voor betere rentabiliteit door verlaging van sociale lasten", ofwel afschaffen en vervangen of teruggaan naar een vroeger stelsel ofwel moet de toegekende premie direct betaald worden", "afschaffen, daarvoor in de plaats voor bedrijven verlaging vennootschapsbelasting, voor gemeenten verhoging gemeentelijke uitkeringen", "de overheid moet zich minder met de burger bemoeien en minder sturen, dus subsidies afschaffen en belasting verlagen", en tenslotte "opruimen van alle subsidies, het werkt concurrentievervalsend met als voorbeeld: I} de VVV's worden met circa 100 miljoen gulden omgebouwd tot touroperators en reisagentschappen; de 1000 ANVR-reisbureaus zullen hiertegen niet kunnen concurreren. 2) De Sociaal Economische Voorlichtingsdiensten (SEV) van de Boerenbond worden betaald door de overheid. Zij verwijzen de landbouwers echter vooral naar eigen ondernemingen van de Boerenbonden. De boerenorganisaties hebben dus een eigen gratis verkoopbureau: de SEV".
28
DEEL 2
INDIVIDUELE RESPONDENTEN AAN HET WOORD In dit deel volgen de reacties van ondernemers en andere respondenten, die meer tijd voor de beantwoording van onze enquête hebben genomen. Het zijn er een twaalftal, ieder met een eigen kijk op vergunningen/subsidies vanuit een eigen situatie. Wij vonden deze reacties zo typerend, dat we ze in extenso in dit boekje vermelden. Niet eens zozeer omdat ze panklare 'oplossingen' inhouden, maar vooral omdat ze de meer generale opvattingen zoals weergegeven in hoofdstuk 3 ondersteunen en bovendien omdat ze zo illustratief van karakter zijn. Een aantal ervan maakt duidelijk, hoe benauwend en belemmerend regelingen van overheidszijde en vooral de daarmee verbonden procedures soms kunnen zijn; het zijn als het ware 'hartekreten' die sprekende voorbeelden zijn voor de in hoofdstuk 3 aangeduide problemen. Voorts zijn er een aantal reacties die vanuit een duidelijke waardering voor bestaande subsidieregelingen specifieke suggesties inhouden om die regelingen verder te verbeteren. En tenslotte is er dan één reactie die een aparte plaats verdient: de visie van een ambtenaar op de relaties tussen ondernemers en overheid (4.3.1), een reactie die ook weer zeer herkenbaar aansluit op wat in hoofdstuk 3 al werd geconstateerd. Uiteraard hebben de samenstellers van dit boekje de waarheidsgraad en de mate van objectiviteit van deze bijdragen niet kunnen toetsen. Als deze bijdragen als illustratie van wat in hoofdstuk 3 is beschreven worden gelezen hoeft dit geen ernstig bezwaar te zijn. Bovendien zijn om de verifieerbaarheid te vergroten de namen van de schrijvers van de bijdragen vermeld. In het nu volgende hoofdstuk 4 komen achtereenvolgens bijdragen omtrent vergunningen en subsidies aan de beurt met als afsluiting de 'ambtelijke' bijdrage.
29
4 Individuele reacties van respondenten 4.1 Individuele ervaringen van ondernemers met vergunningsregelingen 4.1.1 ' Ervaringen met gemeentelijke vergunningen: Te complex, afhandeling te traag, bezwaar- en beroepsprocedures duren te lang. J.J.G. Beere T.H.B. Hydrauliek - Hillegom. Persoonlijke ervaring: De directe ervaring voor het eigen bedrijf is beperkt omdat tot nu toe zich maar enkele situaties hebben voorgedaan waarbij (gemeentelijke) vergunningen aan de orde waren (zie consequenties voor bedrijf). Meer ervaring is opgedaan als lid van een steun fractie voor een politieke partij in de Gemeenteraad. Genoemde ervaringen geven meer dan voldoende aanleiding de bovenvermelde stelling met kracht van veel feiten overeind te houden. De delen van de stelling kunnen in het kort als volgt worden samengevat: te complex: zaken waarvoor een vergunningplicht bestaat hebben vrijwel altijd raakpunten met meerdere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening, milieubeleid, hinderwet, etcetera. Door de fragmentarische behandeling per (ambtelijk) hoofdstuk ontstaat zeer regelmatig de situatie, dat niet van een beginstadium af een totale afweging plaatsvindt. Als men hieraan toekomt dan staat de trein al zolang, met zoveel vaart op de rails, dat ontwikkelingen niet meer zijn te sturen of te stoppen. De complexiteit leidt ook tot een (ambtelijke) verdeel- en heerssituatie, waarbij zwakkere ambtelijke afdelingen en/of individuen zich achter zogenaamde drukte gaan verschuilen om geen - onzekere - beslissing te behoeven te nemen. Hierdoor wordt afhandeling te traag. Dezelfde situaties herhalen zich veelal in versterkte mate - bij de bezwaar- en beroepsprocedures. Hierdoor duren deze procedures met name bij Provincies en Raad van State veel te lang.
30
Consequenties voor het bedrijf De hierboven in enkele hoofdpunten geschetste situatie heeft voor het eigen bedrijf geleid tot het niet door kunnen gaan van de aankoop van een bedrijfsruimte, waardoor kantoor en magazijn/werkplaats op een gunstige plaats zouden kunnen worden geconcentreerd. De bestemming van het beoogde object liet de nieuwe bedrijfsactiviteit niet zonder meer toe, hoewel in hetzelfde deel van het bestemmingsplan gelijksoortige bedrijfsvestigingen zijn gerealiseerd. Door het ad hoc werken van Gemeentebestuur is in het betrokken gebied een situatie ontstaan die uit een oogpunt van Ruimtelijke Ordening geen schoonheidsprijs verdient. De gegeven aanzet voor de te doorlopen procedure resulteerde al snel in een situatie waar afronding een kwestie van - zeer - lange adem is geworden. Reden voor mijn bedrijf om af te haken. Voorstellen tot verbetering Verbetering van het bestaande stelsel van vigerende wetten en het daarop gebaseerde vergunningenbeleid is in mijn ogen weinig zinvol. Het blijven marginale aanpassingen die de zaak in de praktijk eerder nog moeilijker werkbaar maken. Een structurele aanpak die resulteert in een opzet waarmee zowel gemeenschapsgroepen als bedrijfsleven snel uit de voeten kunnen, zal als te radicaal worden ervaren en dus onhaalbaar zijn. Het verbeteren van het vergunningenbeleid resulteert steeds in een 'sigma angst'effect, waardoor de bonte lappendeken er steeds maar weer stukken bijkrijgt. Met het sigma angsteffect wordt bedoeld op pogingen om vaak alle mogelijke en onmogelijke situaties in één formulering te vangen. Dit is meestal nodig, omdat een effectief middel om corrigerend op te treden of te sturen bij negatieve uitwerkingen, vrijwel altijd ontbreekt. Met een structurele aanpak wordt een zodanige opzet bedoeld dat projecten binnen een termijn van drie maanden kunnen worden aangevangen; met een uitstel van ten hoogste éénmaal drie maanden, waarbij aanvrager voor voldoende financiële zekerstelling heeft gezorgd, zodat de zaak bij gebleken negatieve effecten op zijn kosten kan worden teruggedraaid of gecorrigeerd. Ik realiseer mij dat dit erg simplistisch zal klinken, maar als de wil er zou zijn, kan het goed en minder complex worden uitgewerkt. Probleem is de sanering van bestaande zaken. Hier zal de gemeenschap een keus moeten maken voor een lange - overgangsperiode van mogelijk wel 15 tot 30 jaar. Gelijke behandeling kan echter voor een deel wel worden verkregen door ook bestaande zaken dezelfde
31
financiële zekerstelling te laten verzorgen. Een gedegen uitwerking van deze gedachten is echter niet in een paar regels te geven. Te handhaven elementen Uit de voorgaande paragraaf zal duidelijk zijn, dat wat mij betreft van het bestaande beleid weinig méér behoeft te worden gehandhaafd dan de gedachte dat de gemeenschap tegen nadelige effecten van het handelen van individuen en/of groepen moet worden veilig gesteld. Samenvatting Omdat een overheid, ongeacht of dit een Rijks-, Provinciale-, of Gemeentelijke overheid is, in ons liberaal-democratisch stelsel in vele opzichten met zijn wetgevende arbeid en het daarmee samenhangende vergunningenbeleid achter de feitelijke ontwikkelingen in de maatschappij aanloopt, moest wel een stelsel groeien dat zichzelf verstikt en dat vastloopt. Oplossing is een drastische uitdunning waarvan de resultaten eerst pas na enige tijd zichtbaar worden. Dit vraagt veel (politieke) moed en die lijken we thans niet veel meer te hebben. Hierdoor wordt ondernemen soms een activiteit 'tegen-beter-weten-in'. 4.1.2 Ervaringen rondom een bestemmingsplan
J. Edelenbosch Handelsonderneming "DETO" Electrotechnische groothandel, Harderwijk. Situatiebeschrijving Met de problematiek rondom bestemmingsplannen kregen wij te maken in de jaren 1972/1973. Vanaf de eerste oorlogsjaren tot eind 1961 oefenden wij de groothandel in electro-technisch materiaal uit op diverse locaties in Amsterdam. Deels als gevolg van parkeerproblemen, deels omdat wij opnieuw uit ons jasje waren gegroeid, verplaatsten wij ons bedrijf in 1961 naar Soest, alwaar wij op een eerste etage magazijn hielden, terwijl beneden kantoren en showroom waren ingericht. Na een tiental jaren hadden wij ook nog de zolder, de kelder en de garage voor opslag van materiaal in gebruik en was uitbreiding dringend noodzakelijk.
32
Pogingen om van de Gemeente Soest toestemming te krijgen op het achter de bebouwing liggende, ons toebehorende stuk grond van circa 500 m 2 extra magazijnruimte te creëren konden niet worden ingewilligd door de bepalingen van een bestemmingsplan. Dit plan hield in, dat van een driehoekig terrein van circa 30.000 m 2 een vrijwel driehoekig middengedeelte van circa 10.000 m 2 voor kleine industrie beschikbaar was. Van dit middelgedeelte bezaten wij circa 120 m 2 gelegen aan het uiterste einde van ons terrein. Hierop mocht een loodsje gebouwd worde n, maar van een overdekte pergola tussen beide opstallen kon beslist geen sprake z ijn. Aangezien ook een uitbreiding met 120 m 2 toch maar een lapmiddel zou zijn, besloten wij naar een andere behuizing uit te zien. Consequenties voor het bedrijf De consequenties hiervan waren uiteraard legio en hadden onder andere betrekking op: A.
investeringen, die onze bedoelingen in feite verre te boven gingen;
B.
personeelsproblemen;
C. problemen rondom het transport als gevolg van een minder centraal gelegen vestiging en van levertijden die hierdoor langer werden; D. de noodzaak om voor het opvangen van de van alle kanten op ons afkomende hogere kosten, op korte termijn tot een plotselinge beduidende omzetvermeerdering te komen. Ad A.
Voor de extra investering moest uiteraard vreemd geld worden aangetrokken, waardoor de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen van 70/30 in 1972 zich wijzigde in 50/50 in 1974. Weliswaar cijfers waarvan iedereen z ich thans de vingers bij af zou likken, maar toch een eerste stap op weg naar de veel ongunstiger verhouding die thans het geval is;
Ad B.
In Soest werd op kantoor gebruik gemaakt van huisvrouwen voor halve dagen. Voor hen moest uiteraard een onslagvergunning worden aangevraagd. De traagheid, waarmede dit soort vergunningen verleend wordt en de lange uitlooptermijn die in acht genomen moet worden, waren er oorzaak van dat nog salarissen in Soest betaald werden, toen wij reeds in Harderwijk werkzaam waren. Het aantrekken van een vrijwel geheel nieuwe groep kantoorpersoneel had tot gevolg, dat de administratie geruime tijd niet up-to-date was. Voor vijf personeelsleden, waarvan vier magazijn mensen, die aanvankelijk met het bedrijf meeverhuisden, moest uiteraard een lief sommetje aan reiskosten worden vergoed, nog afgezien
33
van de extra tijd, die gedeclareerd werd. Het zou bijna 2 t jaar duren, alvorens wij met een geheel plaatselijke bezetting werkten; Ad C. In Soest konden wij met groot succes gebruik maken van zowel een Oost/West als een Noord/Zuid expediteur om onze landelijk verspreide klanten te bedienen. Vanuit Harderwijk was dat niet mogelijk. Nog afgezien van de hogere vrachtkosten was ons voornaamste probleem, dat klanten langer op hun materiaal moesten wachten, hetgeen ons aanvankelijk toch omzet gekost heeft. Gelukkig waren wij later in staat om onze klanten toch weer op de oude snelle wijze van dienst te zijn, ook al bracht dat nog weer hogere kosten met zich mee. Ad D.
Wij zijn sedert 1973 in een soort van vicieuze cirkel terechtgekomen, gevormd door de segmenten 'kosten' en 'omzet'. Als wij de jaren 1972 en 1974 met elkaar vergelijken, zien wij een kostenstijging van 88% voornamelijk veroorzaakt door hogere salarissen en sociale lasten, hogere interest en duurdere huisvesting en verzekering. Om deze kosten op te kunnen vangen was er gelukkig in Oost- en in Noord-Nederland nog voldoende gelegenheid tot uitbreiding van ons klantenbestand en via een verdubbeling van ons vertegenwoordigerscorps kwamen wij tot een omzetvermeerdering van maar liefst 60%, natuurlijk na de nodige aanloop-moeilijkheden en ten koste van een verdubbeling van verkoopkosten en vrachten.
Hogere omzet = grotere voorraad en kredietverlening = meer vreemd geld = hogere interest. Hogere omzet
= meer
magazijnpersoneel.
Tot 1980 was één en ander redelijk met elkaar in evenwicht, maar daarna bleek verdere uitbreiding een noodzaak en werd de vicieuze cirkel een dimensie groter, omdat die omzetvermeerdering niet meer zo gemakkelijk te realiseren is. AI met al een gevolgenreeks, die wij in 1973 niet hebben kunnen voorzien en waar wij nog wel eens met de gemeente Soest over zouden hebben willen babbelen om te zien, of er geen minder ingrijpende oplossing te vinden was geweest. Persoonlijke mening Natuurlijk zijn bestemmingsplannen nuttige instrumenten, zoals overheidsmaatregelen dat meestal zijn. Maar het verdient wel aanbeveling ervan doordrongen te raken, dat ze door mensen zijn opgesteld en derhalve ook door mensen soepel toegepast moeten kunnen worden. Wij onderstrepen met name dit kunnen, omdat thans regels alleen maar ambtelijk toegepast worden en niet meer ter discussie
34
zijn. Naar onze mening wordt er door de hogere overheid met dit aspect van regelgeving te weinig rekening gehouden. Wij realiseren ons heel goed, dat het niet mogelijk is ambtenaren de gelegenheid te geven regels in alle afzonderlijke gevallen zelf vrij te interpreteren. Evenmin lijkt het aanbevelenswaardig hen op te dragen in naar hun mening daarvoor in aanmerking komende gevallen om nader advies te vragen. Ook zien wij niet duidelijk hoe binnen het immense ambtelijk apparaat, dat wij tezamen geconstrueerd hebben om ons leiding te geven verbetering is aan te brengen en evenmin hoe de relaties met ondernemers kunnen worden verbeterd. Feit is, dat de regels alleen maar letterlijk kunnen worden toegepast en dat mogelijkheden en kansen, die weliswaar de regels wat geweld aandoen maar de gestelde doelen niet aantasten, onbenut blijven. Wij geloven, dat het huidige streven naar deregulering mede wordt ingegeven door he t strakke keurslijf van de gestelde regels en wetten en wij wensen de overheid sterkte toe bij het vinden van oplossingen, die ertoe kunnen bijdragen, onze activiteiten binnen de toch wel nood zakelijke reglementen soepeler te laten verlopen. 4.1.3
Ervaringen met het tegelijk verlenen van een bouw- en een hinderwet-vergunning
J. Kater Tuinc entrum 'Madestein', 's-Gravenhage. Verloop van bouw- en hinderwetvergunning Op
29-3-68
werd door de gemeente de ondernemer aangezegd, dat het bedrijf wegens woningbouw verplaatst moest worden.
Op
23-5-71
werd een bouwvergunning verleend voor het bedrijfspand met de bestemming 'Ontsmettingsbedrijf'. Bestemmingsplan 'Agrarische doeleinden'.
Op
29-1-71
werd een verzoek gedaan voor een vergunning ingevolge de hinderwet.
Op
28-2-74
werd het bedrijfspand goedgekeurd als ontsmettingsbedrijf.
Op
20-8-74
werd door de gemeente aan derden vergunning verleend tot het bouwen van 2 woningen en een garage, zonder de omwonenden
35
hiervan op de hoogte te stellen en in strijd met het toen geldende bestemmingsplan 'Agrarische Doeleinden'. Op
12-12-75
werd een hinderwetvergunning geweigerd voor het opslaan en dergelijke van ontsmettingsmiddelen, omdat deze opslag zich te dicht bij de woningen bevond, waarvoor in 1974 vergunning was verleend. Deze weigering kwam dus 4 jaar en II maanden nà het verzoek.
Op
24-10-77
deed de Raad van State uitspraak. Het besluit van B&W werd vernietigd. Het verzoek van de ondernemer werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de op de tekening geplaatste machines in de loop van jaren gewijzigd, dan wel verplaatst waren.
Op
24-4-78
Op
22-2-82
werd een nieuw verzoek ingevolge de Hinderwet ingediend, met een gewijzigde tekening. werd de gevraagde hinderwetvergunning na 3 jaar + 10 maanden geweigerd.
Op
20-3-82
werd door de ondernemer beroep aangetekend.
Consequenties Uit het bovenstaande blijkt, dat wanneer bouw- en hinderwet-vergunning tegelijkertijd waren afgegeven, deze moeilijkheden niet waren ontstaan. De Raad van State kan niet anders besluiten, dan dat de hinderwet-vergunning geweigerd moet worden, zodat de ondernemer zijn bedrijf niet mag uitvoeren in dit bedrijfspand of het open terrein. Wanneer de gemeente de termijn van 6 maanden tot het moeten beschikken niet tot 4 jaar en 11 maanden had verlengd, zouden ook deze moeilijkheden voorkomen kunnen worden (artikel 19, oude Hinderwet). De gemeente Den Haag weigert elke medewerking tot wijziging van het bedrijf, het geven van een schadevergoeding, verplaatsing van het bedrijf of ook maar enige garantie voor financiële steun. Op schadevergoeding wegens het weigeren van een hinderwetvergunning kan geen aanspraak worden gedaan bij het Rijk. De gang van zaken voor het verkrijgen van een bouw- en hinderwetvergunning Voor het verkrijgen van een bouwvergunning is nodig, dat a.
de bouw niet in strijd is met een bestemmingsplan en zo dit het geval mocht
b.
de bouw aan vormgevings- en bouwtechnische normen voldoet.
zijn dat een wijziging van dat plan te verwachten is; Zowel voor de leden van gemeentelijke commissie, alsmede voor de gemeenteraad
36
kan dit duidelijk en visueel naar voren gebracht worden, zodat een besluitvorming kan plaats vinden.
Voor het verlenen van een vergunning ingevolge de Hinderwet is echter een grote mate van deskundigheid nodig. Deze deskundigheid is niet aanwezig bij de gemeenteraad en soms slechts in geringe mate bij de gemeente-ambtenaren. Toch moeten deze tot het verlenen van zo een vergunning besluiten. Dit gebrek aan deskundigheid kan er toe leiden, dat men het hinderwetplichtige bedrijf eerst in werking laat stellen alvorens men de vergunning verleent. De betrokken functionarissen oordelen dan achteraf over eventuele stankoverlast, geluidshinder, vervuiling van grond, water, grondwater en omgeving, op grond van controle op afval en koelwater en de mate waarin eventuele afvalstoffen vernietigd worden. Het gevolg van deze handelwijze is een weigering achteraf. In vele andere gevallen leidt dit voor bedrijven tot onnodige grote extra kosten, omdat achteraf voorwaarden gesteld worden, welke bij de bouw direkt medegenomen hadden kunnen worden. Noodzakelijke verbeteringen Gezien de vereiste deskundigheid voor het verlenen van een hinderwetvergunning zou het zeer wenselijk zijn, dit door een afzonderlijk in zulke zaken gespecialiseerde instantie te laten behandelen. Om tot een snelle afdoening te komen, zou men een formulier moeten ontwerpen, waarop alle erbij betrokken diensten en bedrijven hun bezwaren en/of goedkeuring kenbaar kunnen maken, zodat hiermede door de vergunningvrager direkt rekening gehouden kan worden. Aan dit formulier moeten dan de voor beoordeling vereiste tekeningen en beschrijvingen toegevoegd worden. Door een snelle bekendmaking in de kranten zou dan ook rekening gehouden kunnen worden met de bezwaren van burgers en milieu/aktie-groepen. Verder moet het onmogelijk worden, dat de werking van verleende vergunningen teniet gedaan wordt door later uit te geven vergunningen. Technische verbeteringen Op machines en dergelijke laten vermelden, door middel van een plaatje, hoeveel geluid deze machines kunnen produceren en tot welke mate van grondtrillingen zij
37
· aanleiding geven. De Nederlandse Normalisatie zal dan echter wel met trillingsnormen moeten komen. In zeer veel landen bestaan deze normen reeds. Ik vraag mij af op welke wijze er door ons bedrijf recht te verkrijgen is! 1+.1.1+ Ervaringen met het vergunningenbeleid inzake de berging van baggerspecie T. Verschoor Teun Verschoor B.V. Kraanbedrijf - Baggerwerken Krimpen aId IJssel. Beschrijving bedrijfstak Ons land heeft door de jaren heen een wereldwijde faam opgebouwd in de baggersector. Een logische zaak, want wij Hollanders zijn nu eenmaal van huis uit met deze sector vertrouwd, aangezien wij leven in de 'Delta van Europa'. De aanpak van onze eigen waterhuishouding in de afgelopen decennia heeft deze brede erkenning echter beslist niet versterkt. Hoe is het nu vandaag in ons eigen landje met die sector gesteld? Antwoord: droevig!!! Nog meer zelfs. Zeer droevig!!! Van onze nationale baggervloot ligt meer dan de helft thans stil en zitten bekwame vaklieden, die weten wat werken en van-huis-zijn inhoudt, nu thuis hun duimen te draaien. Recessie, economische teruggang, denkt u? Het bekende stapje terug? Ten dele waar. Dat geldt inderdaad in zekere mate voor een overheid die moet bezuinigen en daarbij nog wordt geconfronteerd met een geldverslindend Oosterschelde-project. Niet waar is het als het gaat om baggerwerken, zowel groot als klein, die eenvoudig móeten gebeuren gezien hun economisch belang, of ook wel gezien hun recreatief belang. Waarom dan toch die droevige situatie? Een kort relaas! Beschrijving milieuproblematiek De oude werkwijze met betrekking tot het opruimen van specie is zeer gevoelig verstoord door enkele milieu-schandalen. Tot op de dag van vandaag zijn de veroorzakers daarvan lieden van buiten de baggersector. Het gevolg is echter wel, dat de overheid terecht gehoor is gaan geven aan de argumentatie van milieu-groepe-
38
ringen door het uitvaardigen van regels en het aanpassen van haar beleid. Voor de berging van baggerspecie is sinds maart 1982 een beleidsplan van kracht. Dit plan, een studie van zes jaren, geeft een goed overzicht van de huidige bergingslocaties en geeft aanbevelingen voor toekomstige. Ook een classificatie naar de verontreinigingsgraad van de specie is er in aangegeven. De economische zijde van het probleem krijgt echter minder aandacht en is bovendien eenzijdig gericht op het grote kwantum te baggeren specie in het Rotterdamse havengebied. Geen aandacht is besteed aan de verwerking van kleine hoeveelheden, vaak gedaan met speciaal materieel. Het weghalen van aanslibbingen langs kades bij bedrijven, bij scheepshellingen, jachthavens en dergelijke is voor ons bedrijf een activiteit, waarmee zo'n 80% van de omzet wordt behaald. Het materieel wat daarbij wordt gebruikt - en dat zijn meestal kraanschepen - is zeer geliefd bij die opdrachtgevers, die weinig belemmering wensen tijdens de uitvoering van het baggerwerk met het oog op hun eigen activiteiten. Vanaf 1964, ons bedrijf had de primeur, zijn deze gespecialiseerde kraanschepen een welkome aanvulling gebleken in de baggersector. Procedures De huidige procedure om tot een vergunning voor het storten van specie te geraken, kent een mallemolen van instanties, ter visa liggingen van stukken, beroepsprocedures, werkelijk te veel om hier te noemen. Tijdsduur: 1 jaar is mogelijk. Soms volgt er dan eenvoudig een afwijzing. In theorie mag er dan weinIg verschil bestaan tussen drie miljoen kubieke meter havenslib of driehonderd kubieke meter aanslibbing bij een bedrijf, maar in de praktijk zijn er wel degelijk verschillen. Die praktijk geeft aan, dat het verwijderen van kleine hoeveelheden slib tegenwoordig economisch niet meer haalbaar is. Bij een omslag van de kosten ter verkrijging van een vergunning daarvoor op de kubieke-meter-prijs, krijgt iedere potentiële opdrachtgever een brok in de keel. Toch is die hoeveelheid van driehonderd m 3 voor betrokkenen zeer belangrijk en verdient evenzeer opgeruimd te worden als een grote hoeveelheid. Het vooraf gericht bemonsteren van te baggeren specie is thans volledig door de baggeraar geaccepteerd. Het is een goede zaak om te weten waarmee men omgaat. Maar in de praktijk werkt het net iets anders. Overheid (lees de dienst RIZA)
39
zowel als diverse particulieren bemonsteren nu de specie. Dat leidt tot een fors bedrag aan analyse-kosten alsook tot een fors verlies aan tijd. Verschillende methodieken leiden uiteraard tot afwijkende resultaten in het herkennen van de vervuilingsgraad van eenzelfde monster met alle gevolgen van dien. En terecht ontstaan er bij de vergunningverlenende instantie extra bedenkingen, als zij niet direkt wordt betrokken bij het nemen van een monster. Al met al, ook hier moet bijgestuurd worden. Suggesties De overheid onderkent haar verantwoordelijkheid bij het opruimen van slib, zo lijkt het althans. Zij is druk doende met reguleren en daarna weer dereguleren. Maar in het stadium waarin alle betrokkenen bij deze problematiek z ich thans bevinden, zou de centrale overheid nu eens moeten dirigeren. De achtertuinenpolitiek van lagere overheden, beslist geen geringe zaak, zou dan volledig buitenspel worden gezet. Eén instelling zou moeten ontstaan, bij wie alle betrokkenen zich dienen te vervoegen. Eén instelling die oog en oor heeft voor alle facetten van het probleem, daarin beslissingen mag nemen en indien nodig ook terug mag nemen. Een soort Nationaal Bureau Berging Baggerspecie dus. Ook dat vergt tijd. En die is er bijna niet meer! Er dient snel er te worden gewerkt aan de volgende zaken: heropening van op slot gedane depots, ook voor het ontvangen van niet-gebieds-eigen-specie, met een toelaatbare vervuilingsgraad voor ieder depot; depotaanpassingen voor de toelevering van specie met gespecialiseerd materieel; totstandkoming van één te voeren methodiek voor bemonstering; beroepsprocedures mogelijk houden aangaande de indeling van een depot, doch hiervan afzien bij elke daar te storten hoeveelheid; analyse-kosten verdisconteren in het stortgeld, op basis van de naar rato jaarlijks te baggeren specie in Nederland. Overheid, wij moedigen u aan. Schep voor ons de mogelijkheid onze kapitaalintensieve baggervloot weer op gang te krijgen. Let daarbij op het totaal: groot, klein, georganiseerd en niet-georganiseerd. Daar waar de kredieten er voor klaar liggen, de bagger opgeschept kan worden en de vervuilingsgraad aanvaardbaar is, daar mag een vergunningsprocedure toch geen langdurige en bijna onoverkomelijke handicap zijn!
40
Tenslotte leidt de constatering van een enkele 'zwart-rijder' toch ook niet tot het lamleggen van het gehele Openbaar Vervoer? 4.1.5 Ervaringen met bouwvergunningen K.H. Verwey Verwey Bouw- en handelsbedrijf Zevenhuizen. Situa tiebeschr i jv ing Er is een belangrijk tijdsverschil in de behandelingsprocedure bij bouwvergunningen in verschillende gemeenten in eenzelfde omgeving (bijvoorbeeld eenzelfde provincie). Waarom kan iemand in een bepaalde wijk in Zoetermeer een bouwvergunning voor een dakkapel volgens een standaardtekening van de gemeente direkt afhalen en moet iemand in een vrijwel identieke woonwijk in Gouda, nadat er daar nota bene al 50 stuks van diezelfde dakkapellen zijn geplaatst, liefst ruim 2 maanden wachten op een bouwvergunning? Voor een ondernemer met veel kleiner werk, zoals verbouwingen, vergrotingen en veranderingen van woonhuizen, kantoren, bedrijfsruimten en kassen is het erg vervelend, dat er bij de diverse gemeenten niet dezelfde regels worden gehanteerd. Deze verschillen in behandelingsprocedure hebben voor elk bedrijf nare gevolgen, zoals: het niet kunnen maken van een goede werktijdsplanning; het niet kunnen opvullen van stille perioden casu quo vermijden van pieken. Suggesties tot verbetering Een verbetering met betrekking tot deze verschillen in procedures zou zijn: vaste normen/regels stellen voor standaardmodeltekeningen voor bepaalde 'bouwwerken', zodat een ieder weet waar hij aan toe is en waardoor bij latere aanvragen de tijdsduur van afgifte van de bouwvergunning zeer wordt bekort. Ten aanzien van grote veranderingen, zoals het opzetten van bepaalde nieuw-
41
bouwwijken, bedrijfspanden en dergelijke zal er uiteraard een goede coördinatie moeten bestaan tussen de diverse betrokken instanties, waarbij op grond van landelijke regels standaardisatie van procedures per project kan worden verkregen. 4.1.6 Ervaringen met ontslagvergunningen Drs. W.G.H. Gerritsen Wissenraet Secretariaats- en Bestuursservice Amsterdam. Situatiebeschrijving De achtergrond van mijn opmerkingen is die van mede-directeur/eigenaar van een reeds tientallen jaren bestaand bedrijf in de dienstensector (inclusief directie bijna 40 medewerkers). Ons bureau, Wissenraet, vervult voor een aantal organisaties het secretariaat, zowel financieel/administratief als organisatorisch, beleidsvoorbereidend en - uiteraard - uitvoerend. De betreffende organisaties zijh in hoofdzaak hetzij organisaties van bedrijven, hetzij organisaties van beroepsbeoefenaren. Eén van de organisaties waarvoor wij het secretariaat vervullen, is de Algemene Bond Uitzendbureaus/ ABU. De opmerkingen die ik maak zijn overigens voor rekening van mij persoonlijk en niet namens enige organisatie waarvoor wij het secretariaat voeren. Gaarne de volgende toelichting. Ervaringen met ontslagvergunningen Ik heb enige specifieke ervaring met de ontslagvergunning, die de directeur GAB ingevolge het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BB A) dient af te geven indien een werkgever een werknemer wenst te ontslaan en de werknemer hiermede niet accoord gaat. Ook in het omgekeerde geval is overigens toestemming vereist, namelijk wanneer de werknemer ontslag wenst te nemen en de werkgever het daarmede niet eens is. In dát geval is de ontslagvergunning in het algemeen een dode letter. Een werkgever kan in het algemeen slecht werken met een onwillige werknemer; vrijwel het enige wat hij als werkgever dan nog kan doen is de werknemer ontslaan en dat wil de werknemer nu juist bereiken. Met name bij het GAB Amsterdam duurt het als regel lang voor de gevraagde
42
ontslagvergunning wordt verleend; drie, vier maanden is regel en vaak duurt het aanzienlijk langer. Daar komt dan nog eens de overeengekomen opzegtermijn van een of twee maanden bij en je zit zo aan een half jaar. Deze regeling ter zake is bedoeld
te~
bescherming van de werknemer, maar werkt
in de praktijk averechts: I.
De werkgever moet anticiperend op de lange procedure zeer vroegtijdig overgaan tot het aanvragen van de ontslagvergunning. Of de ontslagvergunning nu vroeg of laat wordt aangevraagd, voor de werknemer is het meestal een droeve zaak (en de meeste werkgevers vragen bepaald ook niet voor hun eigen plezier een ontslagvergunning aan). Het is zeer begrijpelijk, dat de werknemer zich verzet, zich móét verzetten tegen het aangevraagde ontslag. Het is dan evenzeer begrijpelijk, dat de werkgevers zo duidelijk mogelijk moeten maken waarom een ontslag nodig is en waarom juist déze werknemer ontslagen moet worden. Kortom: er vindt vaak een escalatie plaats, met een moeilijk werkbare en soms onwerkbare situatie als gevolg. Als gedurende die lange proceduretijd zich dan toch een verandering in de situatie bij de werkgever voordoet (bijvoorbeeld een ander personeelslid gaat eigener beweging weg), dan zijn de kansen en mogelijkheden voor de werknemer voor wie een ontslagvergunning is aangevraagd, om in dat gat te worden ingepast aanmerkelijk kleiner geworden of tot nul gereduceerd.
2.
Voor de werkgever ontstaan relatief hoge kosten indien hij aldus gedwongen wordt personeel (vee!) langer aan te houden dan er voor dat personeel emplooi is.
3.
Het gevolg daarvan is ook, dat de werkgever er sterk van weerhouden wordt om personeel aan te stellen. Doet hij dat bij wisselende bedrijfsdrukte toch, dan zal hij veelal genoopt zijn arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur aan te gaan om zijn risico ter zake af te schermen. Verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan zal (afgezien van in sommige bedrijfstakken bij CAO voorziene regelingen) betekenen, dat aan het eind van de overeengekomen duur de werknemer weg móet, omdat bij beëindiging na de verlenging toch weer de toestemming directeur GAB nodig is. De kans voor de werknemer om bij dezelfde werkgever aan het werk te kunnen blijven wordt daardoor aanmerkelijk verkleind. Voor de werkgever - die dan met iemand anders door moet werken - is dit uiteraard ook nadelig: opnieuw inwerken, etcetera.
43
4.
Het gevolg daarvan is ook, dat een werkgever er nauwelijks meer toe bereid zal zijn iemand die al wat ouder is dan wel een of andere handicap heeft voor onbepaalde tijd aan te stellen. Het risico wordt voor hem veel te groot.
5.
De procedure rond ontslagvergunning betekent voor beginnende ondernemers een extra barrière om te starten.
6.
Uit diverse kontakten blijkt, dat de lange behandelingstijd vooral een rol speelt in de grote steden, zoals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In kleinere plaatsen gaat het vaak sneller.
Remedie: Bepalingen BBA 1945 ter zake afschaffen. Het BBA is trouwens ook op andere punten volstrekt achterhaald. Voorbeeld: een werkgever mag de wekelijkse arbeidstijd niet op minder dan 48 uur stellen. Indien afschaffing van het BI3A niet haalbaar is, dient de door de Directeur van het GAB te nemen beslissing aan een termijn gebonden te worden, bijvoorbeeld binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een der partijen zich met deze beslissing niet kan verenigen: beroep op de rechter. Subsidie bij het aanstellen van een zogenaamde moeilijk plaatsbare Bij het aanstellen van zogenaamde moeilijk plaatsbare personen wordt subsidie aangevraagd en vlot verleend. Het effect van deze subsidie is echter twijfelachtig. Anderen zonder subsidie worden niet aangesteld en zullen na verloop van tijd op hun beurt in de termen vallen voor de kwalificatie 'moeilijk plaatsbaar'. 4.1.7 Ervaringen met monumentenzorg Th.J. Volkeri Kantoorinstallaties Boek- en Kantoorboekhandel Zierikzee. Historische schets Ongeveer 8 jaar geleden besloten wij ons bedrijfspand te verbouwen. Aangezien dit pand op de monumentenlijst staat, was niet alleen de goedkeuring vereist van de gemeente doch ook van monumentenzorg. Al met al, de tekeningen werden gemaakt en de vergunningen aangevraagd. Al snel bleek dat er tussen het moment van indienen en behandeling casu quo goedkeuring van de aanvraag een zeer grote
44
tijd ligt. Een kleine wIJzlgmg in een tekening kost al gauw een maand extra. Uiteindelijk konden we beginnen. Bij het uitbreken bleek dat er op beide verdiepingen een balklaag aanwezig was, waardoor monumentenzorg ingeschakeld moest worden (het liefst zag men de bouw weer stilgelegd, hetgeen we weigerden). Na overleg met monumentenzorg bleek, dat men een extra subsidie op de plafonds wilde geven indien wij deze origineel zouden aanbrengen. Wij hebben dit met veel extra kosten gedaan. Daardoor werd de oplevertijd wel met ongeveer 14 dagen verlengd. Iedereen die kan rekenen begrijpt wat dit voor ons betekende. Tijdens de verbouwing kwam ook nog een gedeelte van een achtergevel bloot welke uitgevoerd was in vakwerkbouw. Gezien de aard van ons bedrijf moest dit gesloopt worden, hetgeen zeer grote kritieken uitlokte met bijna een algehele bouwstop. Door echter te dreigen dat wij de plafonds dan niet zouden restaureren (geld tekort) werd er echter niet meer over doorgezeurd. Na afloop van de verbouwing kwamen wij er echter achter dat we een enorme fout hadden gemaakt. De beloofde subsidie, welke gegeven zou worden op de restauratie van de plafonds, was niet schriftelijk vastgelegd; wij waren zonder meer afgegaan op het woord van de betreffende ambtenaar! Achteraf bleek echter dat monumentenzorg f 10.000,terugvorderde van het reeds betaalde subsidiebedrag, vanwege het feit dat men achteraf het schilderwerk aan deze gerestaureerde plafonds niet meer subsidiabel achtte. Wij hebben de terugbetaling ongeveer 2 jaar uit kunnen stellen, maar zijn toen via een rijksadvocaat gedwongen geworden te betalen, hetgee'n in de financiering van ons bedrijf een onvoorziene extra uitgave betekende, die we echter gelukkig goed hebben doorstaan. Leerervaringen Uit het bovenstaande hebben wij verschillende dingen geleerd: I.
De behandeling van een aanvraag voor verbouwing (dus waarschijnlijk ook voor nieuwbouw) verloopt zeer traag. De betreffende ambtenaren hebben geen flauw idee wat het begrip tijd betekent voor een onderneming. Zij zullen dus ook geen enkele moeite doen om een aanvraag wat sneller dan normaal te behandelen.
2.
De betreffende ambtenaren hebben over het algemeen geen flauw idee hoeveel geld 'tijd' kost in een onderneming. Zij leggen zonder verder omhaal een bouw stil, zonder zich ook maar te realiseren wat voor enorme extra kosten dit kan meebrengen voor een onderneming.
45
3.
De betreffende ambtenaren doen onafhankelijk van elkaar uitspraken die
lijnrecht in tegenstelling zijn tot elkaar. Wat bij de één zonder meer kan, is bij de ander volstrekt onmogelijk. Een zeer onduidelijke zaak dus om met deze mensen in zee te moeten gaan. 4.
De betreffende ambtenaren weten echter wel precies wat hun rechten zijn
en wat erger is, wat hun macht is. Deze macht gebruiken zij om diskussies volledig uit de weg te gaan en hun wil op te leggen aan diegene die uiteindelijk zijn brood moet verdienen in een onderneming, een verbouwing moet financieren en liefst ook nog een aantal arbeidsplaatsen moet creëren. Ik kan hier nog wel doorgaan met het opsommen van ergernissen, doch dat heeft eigenlijk geen enkele zin. Het feit blijft gewoon dat ons bedrijf door inmenging van verschillende ambtenaren van verschillende afdelingen niet alleen een brok omzet gemist heeft van 14 dagen, maar ook nog eens f 10.000,- welke in eerste instantie wel waren toegewezen en dus verwerkt in de begroting, doch achteraf moesten worden terugbetaald. Verder moet men wel een onverschrokken ondernemer z ijn om een verbouwing aan te durven. Het woud van papieren, vergunningen, subsidies, bijzondere regelingen, mogelijke belastingaftrek, financieringsfaciliteiten en veel meer van die dingen die je moet doorworstelen om een nieuwbouw of verbouwing te kunnen starten, is afschuwelijk. Een groot probleem daarbij is, dat je als kleine ondernemer beperkt bent in kennis over deze zaken, terwijl accountants overspoeld worden door een stortvloed van regels voor diverse typen van ondernemingen, zodat deze bij hun advies ook wel eens een steek kunnen laten vallen , wat overigens geen verwijt is aan deze mensen. Suggesties Persoonlijk zag ik graag dat er in het subsidiebeleid eens duchtig het mes werd gezet. Gewoon een heleboel van die subsidies afschaffen zou een hele beste zaak zijn, want waarom moet mijn buurman voor mij betalen en ik voor Jantje van de overkant, die zo nodig met huursubsidie in een grotere woning moet, omdat hij anders zijn surfplank niet kwijt kan? Ik vind dat het subsidiebeleid danig uit de hand is gelopen en dat dit beleid een gezond ondernemerschap "bedreigt, omdat men als ondernemer niet alleen zijn e igen zaak moet runnen, maar ook nog eens alle regelingen moet nalopen wil hij niet veel te veel betalen. Een juist beleid in deze met eenvoudige voor iedereen hanteerbare regelingen, samen met een belas-
46
tingverlaging die dan mogelijk moet zijn, zou de boel zeker gezonder maken. Als er dan ook nog van hogerhand regels en aanwijzingen gegeven zouden worden met betrekking tot het functioneren van ambtenaren en een juiste 'routing' van bijvoorbeeld de behandeling van een aanvraag, dan zouden wij waarschijnlijk veel verder komen dan nu. Bij mij zakt in ieder geval langzamerhand de moed in de schoenen als ik zie dat miljarden steun gegeven wordt aan 'dode' bedrijven, terwijl een juiste besteding van datzelfde geld gezonde bedrijven juist de mogelijkheid kan geven hun werkterreinen te verbreden, waardoor dan weer gezonde, zekere arbeidsplaatsen kunnen worden gecreëerd. Ik vind toez icht op een juiste gang van zaken best wel op zijn plaats, maar dan duidelijk omschreven van hogerhand, zodat iedereen die er mee te maken heeft (de ambtenaren) en iedereen die er mee te maken krijgt (de aanvragers) weten waar hij of zij aan toe is. Dan zullen misstanden, zoals die nu nog bestaan verder uit de wereld geholpen kunnen worden en zijn de aanvragers/ondernemers niet meer overgeleverd aan de willekeur van een bepaalde persoon of personen. Een laatste opmerking: Laat de overheid bij het behandelen van hinderwetvergunningen en bezwaren daartegen ook eens goed kijken hoeveel arbeidsplaatsen een mogelijk negatief besluit kost. Momenteel kan één ambtenaar de werkgelegenheid van vele tientallen mensen in gevaar brengen. 4.2 Individuele ervaringen van ondernemers met subsidieregelingen 4.2.1 Ervaringen met concurrentievervalsende overheidssubsidies B.F. Bronner Bronne r en Mutsaers organisa tieadviseurs Hilversum. Algemene opmerkingen Mijn kanttekeningen betreffen die vormen van overheidssteun, die de basisprincipes van concurrentie geweld aandoen. Het begrip concurrentie betekent naar mijn mening niet alleen mededinging, maar ook gelijkgerechtigdheid. Zodra bij het verlenen van overheidssteun aan bedrijven - in welke vorm dan ook - sprake is van niet meer gelijkgerechtigd zijn, hebben we dan ook te doen met concurrentievervalsing.
47
Subsidieverlening door de overheid aan ondernemingen geschiedt in de kern vanuit louter emotionele motieven en/of vanuit een korte termijn politiek. Goed bedoelde motieven, welke echter - rationeel beschouwd - hun doel altijd voorbij schieten. Het is zeker begrijpelijk, dat de overheid bepaalde activiteiten wil handhaven en liever nog stimuleren; maar in een land waar het principe van ondernemingsgewijze produktie wordt gehuldigd, mogen geheven belastinggelden door de overheid alleen voor collectieve zaken van algemeen belang worden aangewend, waarbij de belangen van individuele bedrijven in het geheel niet worden geschaad. De overheid zal zich dan ook voor wat betreft subsidieverlening uiterst terughoudend behoren op te stellen. Natuurlijk is ook werkgelegenheid een algemeen belang, maar toch vooral een afgeleid belang, een gevolg. Door middel van een aantal subsidieregelingen grijpt de overheid echter in in het marktmechanisme, dat op zich - zonder ingrijpen van bovenaf - een zelfregulerend mechanisme is en naast bloei ook verval kent. Dat is vervelend, maar tevens gezond. Concurrentievervalsing werkt naar mijn mening in het nadeel van het gehele Nederlandse bedrijfsleven en daarmee is de B.V. Nederland op langere termijn niet gediend. Gelijke monniken, gelijke kappen Elk bedrijf moet een voor zichzelf zorgend systeem zijn, dat door innerlijke kracht moet overleven. Stimulering door de overheid is goed, maar moet te allen tijde geschieden met hulpmiddelen welke voor het gehele bedrijfsleven gelden, zoals bijvoorbeeld via (mindere) heffing van direkte en indirekte belastingen. Subsidies maken zowel sterke als zwakke bedrijven zwakker Subsidies werken 'drugverslavend', de spirit gaat eruit, het ondernemerstempo wordt trager en de onderneming wordt in slaap gesust. Daarom neemt ook de innerlijke kracht van zwakkere bedrijven ondanks subsidieverlening af, terwijl deze bedrijven feitelijk steeds meer nadrukkelijk gaan functioneren ten koste of ten laste van de sterkere ondernemingen waarmee zij in concurrentie zijn. Overproduktie en overcapaciteit Het gaat in elke branche bepaalde bedrijven - door welke oorzaken dan ook minder goed dan andere bedrijven. Subsidieverlening aan de slechter lopende bedrijven belemmert altijd noodzakelijke saneringsprocessen. Subsidies werken
48
overproduktie respectievelijk overcapaciteit in de hand. Via de weg van prijsbederf leidt dit tot concurrentievervalsing. Bovendien geldt dat produkt/marktcombinaties een eindige levensduur hebben. Die levensduur zou op zich genomen in een aantal gevallen wellicht kunnen worden verlengd, maar dat gaat dan wel ten koste van noodzakelijke nieuwe produkt/markt-combinaties. Herverdeling van middelen De vrije ondernemer, die het goed doet en winst maakt, moet over die winst belastingen betalen. Doel van die belastingheffing is in feite het financieren van uitgaven voor de collectieve sector. Gebruik van belastinggelden voor subsidieverlening aan zwakkere concurrenten betekent in feite, dat gezonde bedrijven worden gestraft voor het gezond zijn. Een dergelijke herverdeling van middelen ondermijnt dan een - op zich gezonde - concurrentie in een vrije markt. Oneigenlijke taak van de overheid De overheid heeft in de afgelopen periode van economische groei een aantal taken tot zich getrokken, welke niet passen bij haar functie. Zo vervullen meerdere overheids- en semi-overheidsorganisaties als ook instellingen respectievelijk nonprofit-organisaties adviserende en begeleidende taken ten behoeve van het bedrijfsleven. Zij worden daartoe geheel of ten dele in staat gesteld door overheidsgelden/-subsidies. Dit is een concurrentievervalsing ten opzichte van organisatieadviesbureaus welke op commerciële basis werken. Optredend als subsidiegever heeft de overheid dus een aantal ondernemers-taken en -verantwoordelijkheden tot zich getrokken. Dit roept een aantal problemen op: de overheid beschikt niet over het ben0digde instrumentarium om een gefundeerd oordeel te verkrijgen inzake het al of niet terecht verlenen van subsidies; de overheid beschikt niet over instrumenten om het proces van subsidieverlening aan individuele bedrijven op effectieve wijze te beheersen; controle op het juiste gebruik van verleende subsidies is - door een in kwalitatieve en kwantitatieve zin daartoe niet toegerust apparaat - een onmogelijke zaak. Door subsidieverlening wordt vooral slecht ondernemerschap en management bestendigd en dat leidt tot vertragingen in het broodnodige saneringsproces, dat het Nederlandse bedrijfsleven gezond moet maken.
49
Afromen van winsten, maar waarom? Subsidies beogen in veel gevallen het handhaven, maar liever nog het vergroten van werkgelegenheid. De financiering daarvan komt voor een belangrijk deel tot stand door het 'afromen' van winsten bij sterke ondernemingen. Dit is concurrentievervalsing, immers: de sterken die op eigen financiering zijn aangewezen, worden direkt of indirekt verzwakt; de zwakkeren worden in het merendeel der gevallen niet sterker maar veeleer nog zwakker, zeker op langere termijn; de afgeroomde financieringsmiddelen komen voor een deel niet ten gunste van het bedrijfsleven, maar dienen onder andere voor het financieren van overheids-organisaties/-ambtenaren, die zich met het subsidiegebeuren bezighouden. Onze relatie tot het buitenland Subsidies aan Nederlandse bedrijven leiden tot protectionisme in de ogen van het buitenland. Het is dan ook logisch, dat dat zich verdedigende buitenland tot tegenmaatregelen overgaat, hetgeen onze internationale (export)concurrentiepositie onherroepelijk verzwakt. Een ander probleem is, dat de Nederlandse regering inkoopt in het buitenland en in verband daarmee in vele gevallen compensatieorders voor de Nederlandse industrie bedingt. Deze indirekte subsidieverlening aan Nederlandse bedrijven leidt op langere termijn tot concurrentieversluiering, omdat: Nederland als klein land in de onmogelijke positie kan komen te verkeren om in dezelfde mate als een groter land compensatie-orders met alle daaraan verbonden voorwaarden daadwerkelijk uit te voeren; Nederland bij verkopen aan het buitenland gedwongen wordt om aan het buitenland compensatie-orders te geven. Bovendien rijst nog de vraag of de overheid wel de geëigende instantie is om de verdeling van compensatie-orders onder het Nederlandse bedrijfsleven te regelen, alsmede of het logisch is te veronderstellen dat het buitenland zich wel in die verdeling wenst te schikken. Adviezen aan de overheid Bedrijven hebben recht op een gelijke behandeling en benadering. Alle overheids-
50
steun welke die gelijke behandeling in de weg staat, moet op zo kort mogelijke termijn worden vervangen door iets anders: lastenverlichting voor het totale bedrijfsleven bijvoorbeeld door middel van belastingverlaging. Aan het aspect concurrentievervalsing moet door de overheid veel meer aandacht worden besteed dan tot nu toe. Hierbij moet niet politiek en/of emotioneel worden geredeneerd maar rationeel. 4.2.2 Ervaringen met de Subsidieregeling Innovatief Management Drs. P. van Nierop Van Dien + Co Organisatie Utrecht. Situatiebeschrijv ing Weinig subsidie-aanvragen worden zo soepel afgehandeld als die in het kader van de Subsidieregeling Innovatief Management (SIM). Drie weken na aanvraag krijgt het bedrijf telefonisch te horen of de subsidie in principe wordt toegekend. In de meeste gevallen is binnen nog eens drie weken de bevestiging van de subsidietoeof -afwijzing in huis. Veelal worden subsidies of overheidskredieten - waar las ik ook weer dat Economische Zaken trots meldde, dat dankzij de inzet van extra mankracht de gemiddelde behandelingsduur van een aanvrage voor een ontwikkelingskrediet van 6 tot 5 maanden is teruggebracht? - moeizaam door bedrijven aan de subsidieverstrekkers ontfutseld. Bij de Subsidieregeling Innovatief Management ligt dit duidelijk anders. Als een subsidieaanvrage niet precies conform de regels is geformuleerd, wordt zelfs meestal contact opgenomen met de aanvrager om tot een zodanige herformulering te komen, dat het bedrijf optimaal gebruik kan maken van de bestaande regelingen. Subsidieregeling Innovatief Management Voordat ik verder inga op de behandelingsprocedure, iets meer over de inhoud van de regeling. De Subsidieregeling Innovatief Management zorgt voor een bijdrage van 40% in de kosten van marketing- of technische opleidingen, danwel de kosten van een externe adviseur die helpt bij het opstellen of uitvoeren van een marketingplan of van een haalbaarheidsonderzoek bij het introduceren van een
51
' . U I I ' I I l I l I ILlIII !ll l
nieuw produkt of nieuwe activiteit. Deze externe hulp is bestemd voor bedrijven met minder dan 500 medewerkers. Waarom kan bij de Subsidieregeling Innovatief Management wat niet lijkt te kunnen bij andere subsidieregelingen? Het antwoord ligt voor de hand: het verschil zit in de uitvoerende instantie. De aanvragen in het kader van de SIM worden behandeld door medewerkers van de Rijksnijverheidsdienst. Zij kennen de problematiek van kleinere ondernemers, weten van de onwennigheid van deze ondernemers voor wat betreft het omgaan met subsidies en zij voelen zich betrokken bij het wel en wee van in bijzonder dit deel van ons bedrijfsleven. Zij kennen bovendien de adviespraktijk waardoor zij adviesopdrachtomschrijvingen, op grond waarvan subsidies worden aangevraagd, goed kunnen interpreteren en optimaal kunnen inpassen in genoemde subsidieregeling. Suggesties tot verbetering Als organisatie-adviseur bij Van Dien + Co ben ik zo een tien keer betrokken geweest bij een subsidie-aanvrage in het kader van de SIM. Ik denk derhalve dat mijn ervaringen op dit punt enige mate van representativiteit bezitten. Overigens past naast alle lof ook een enkele kritische opmerking. De subsidie-aanvragen worden behandeld door de regionale vestigingen van de Rijksnijverheidsdienst. Dit komt ongetwijfeld de snelheid en efficiency van de afhandeling ten goede, maar het leidt soms ook tot verschillen in interpretaties van de subsidieregels door de afzonderlijke RND-medewerkers. De één hecht aan een formulering zó, een ander stelt weer andere eisen aan de opdrachtomschrijving. Een enkel voorbeeld daarvan: bij het vermelden van de kosten van advisering mag van de ene medewerker niet worden aangegeven dat deze na aftrek van de subsidie x - 40% zouden bedragen. De RND moet eerst bepalen of er wel subsidie gegeven wordt; een andere medewerker van de RND, één met een technische achtergrond, wil in de omschrijving voor een haalbaarheidsonderzoek vooral de technische aspecten benadrukt zien. Toch vormen deze interpretatieverschillen nauwelijks een probleem, want men blijkt bij de RND steeds bereid om in onderling overleg tot een herformulering te komen, waar ieder zich in kan vinden. Ik proef in de opstelling van de RND, ondanks een vleugje ambtelijkheid, een
52
meevoelen en meedenken met de kleine ondernemer en een oprechte zorg voor zijn welvaren. Wat mij betreft wordt de RND meer ingeschakeld bij de uitvoering van subsidieregelingen. Maar toch niet zo dat het een puur subsidieverstrekkende instantie wordt, want het contact met het bedrijfsleven is voor de RND als adviesinstantie noodzakelijk om te kunnen blijven meedenken met de ondernemer, ook bij subsidie-aanvragen. 4.2.3
Ervaringen met het Project Industriële Innovatie en met de Subsidieregeling Innovatief Management
J.J. van Tilburg Innovatie adviesbureau van der Meer en van Tilburg Enschede. Opmerkingen omtrent overheidssubsidies Als innovatie-adviseur heb ik ervaring opgedaan met bedrijven die adviseurs inschakelen in het kader van het Projekt Industriële Innovatie - B (PIl) en van de Subsidieregeling Innovatief Management (SIM). De uitvoering van beide subsidiemaatregelen blijkt onderling sterk verschillend. Projekt Industriële Innovatie - B Voorafgaand aan de start heeft het PIl in een experimenteel projekt gewerkt aan methodiek-ontwikkeling en dat heeft geleid tot de volgende werkwijze. Een subsidieaanvraag wordt beoordeeld door op dit onderwerp gespecialiseerde medewerkers van het PIl. Tevens houdt het PIl zich bezig met opleiding en training van een aantal geselekteerde adviseurs. Tijdens de looptijd van een innovatieprojekt is er regelmatig overleg tussen het PIl en de adviseur en na afloop wordt het projekt geëvalueerd. Eén en ander vindt plaats onder verantwoordelijkheid van een stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van betrokken instanties en bedrijven. Voordelen van deze werkwijze zijn: de subsidieverstrekker heeft duidelijk inzicht in de stand van zaken en de resultaten van de projekten; door methodiek-ontwikkeling en training van adviseurs wordt het advieswerk op een hoger peil gebracht;
53
I""IIII'W'
•
~ru. .•
-
.,-
door selektie en begeleiding van PIl-deskundigen wordt de drempel verlaagd voor bedrijven die voor het eerst met een adviseur gaan werken.
Subsidieregeling Innovatief Management De beoordeling van SIM-projekten gebeurt door consulenten van de Rijksnijverheidsdienst 'naast' hun andere werkzaamheden. Over definitieve subsidietoekenning wordt beslist op direktie-niveau bij de RND. Hoewel formele kontrolepunten z ijn ingebouwd is er in de praktijk weinig zicht op het adviesproces en de resultaten daarvan. Suggesties voor verbetering Per subsidiemaatregel moet een kleine gespecialiseerde werkgroep worden ingesteld die zorg draagt voor: methodiek-ontwikkeling selektie van adviseurs aanvullende training van adviseurs voortgangskontrole selektie van bedrijven evaluatie Subsidiemaatregelen die hiervoor in aanmerking komen zijn o.a.: Subsidieregeling Innovatief Management Subsidieregeling Micro-Electronica Adviezen (een eventueel) Projekt Industriële Innovatie - A Subsidiëring Ontwikkelingskontrakten (Contractresearch). 4.2.4 Ervaringen met subsidies voor dienstverlenende ondernemingen A.W. Rodrigo Buro Rodrigo Commerciële opleidingen en bedrijfsadviezen IJsselstein.
54
Persoonlijke ervaringen In verband met de kredietbehoefte voortvloeiend uit plannen voor het opstarten van een franchise-keten voor de verkoop van kantoormachines, heb ik mede op advies van de AMRO-bank in april 1981 kontakt opgenomen met het Centraal Instituut voor Midden en Kleinbedrijf (CIMK). Het lag in mijn bedoeling te gaan praten over de mogelijkheid in aanmerking te kunnen komen voor o.a. vermogensen bedrijfskrediet. In het eerste gesprek dat op 6 mei 1981 op het kantoor van het CIMK plaatsvond, bleek men zeer enthousiast te zijn over mijn plannen. Een onderzoek in verband met mijn aanvraag zou echter nogal wat geld gaan vergen (f 800,- per dag), wat gelet op het feit dat ik met mijn opleidings- en adviesburo nog in een opstartfase verkeerde een moeilijke aangelegenheid zou zijn. De adviseur was echter van mening dat mijn plannen aan de kriteria van innovatie voldeden en ik daarom in aanmerking zou kunnen komen voor subsidie in de vorm van gratis adviesdagen. Hiervoor zou men echter meer inzicht in de plannen moeten hebben. Afgesproken werd mijn marketingrapport op te sturen en een afspraak te maken voor een tweede gesprek. Dit gesprek vond op 24 juni 1981 plaats. De adviseur (een ander nu) opende het gesprek met een serie vragen, waarop de antwoorden zeer uitvoerig in mijn marketingrapport vermeld stonden. Het was overduidelijk dat men mijn rapport niet gelezen had. Ik heb hem toen geadviseerd mede in verband met tijdgebrek, mijn rapport eerst eens goed door te nemen en mij daarna te bellen voor een nieuwe afspraak. Half juli ontving ik een brief, gedateerd op 13 juli 1981, waarvan de inhoud duidelijk blijk gaf dat men mijn rapport nog niet gelezen had of in het gunstigste geval niet begrepen had. Uit een telefoongesprek volgend op genoemd schrijven bleek verder, dat innovatie-subsidie uitsluitend verleend kon worden met betrekking totprodukten en niet gegeven werd voor vormen van dienstverlening. Inmiddels was er 2 t maand voorbij en was ik nog geen stap verder inzake mijn verzoek om krediet. Aangezien enerzijds de openingsdatum van de pilot-shop (voor de franchise-keten) op I november 1981 gepland was en anderzijds de AMRO inmiddels bereid was met mij in zee te gaan zonder overheidsgarantie ben ik op het punt van overheidskrediet niet meer verder met het CIMK in bespreking gegaan. Tijdens het hiervoor genoemde telefoongesprek van juli 1981 was mij verder nog medegedeeld, dat ik eventueel wel in aanmerking zou kunner: komen voor subsidie inzake de kosten van een vestigingsplaatsonderzoek. Het CIMK verwees mij voor
55
dit onderzoek naar 'Info-phone' te Amsterdam. Uit een bespreking op 15 juli 1981 met één van de medewerkers van 'Info-phone' bleek, dat de kosten voor een vestigingsplaatsonderzoek tussen de f 3
à f 5.000,- zouden komen te liggen. Een vast
bedrag kon men niet van tevoren opgeven, omdat dit van diverse faktoren afhankelijk zou · zijn, zoals benodigde manuren en de grootte van het gebied. Voor eventuele subsidie zou ik echter pas in aanmerking kunnen komen als de werkelijke kosten vast zouden staan en ik de faktuur ontvangen zou hebben. Dit hield dus in dat ik vooraf een beslissing moest nemen voor een uitgave van f 5.000,- zonder dat ik de zekerheid zou hebben voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. In verband met de beperkte financiële middelen en het vele geld wat gemoeid zou zijn met het opstarten van de franchise-keten waren voor mij de risico's te groot om nog verder met het CIMK in · zee te gaan. Consequenties Het kontakt met het CIMK heeft mij erg veel tijd en dus geld gekost. De wijze van behandeling en de laksheid waarmee gewerkt wordt heeft een grote rem gelegd op de uitvoering van mijn tijd- en werkschema met betrekking tot het opstarten van de franchise-keten. Genoemde teleurstellende ervaringen hebben mij opnieuw het bewijs geleverd, dat de overheid niet in staat is jonge startende ondernemers doelmatig te helpen. Immers een jonge ondernemer heeft geen tijd en geld. Een goede ondernemer moet om de konkurrentie voor te blijven efficiënt en rationeel kunnen werken, maar de overheid is op grond van mijn ervaringen onvoldoende in staat hierop in te spelen. Voorstellen tot verbetering Geen subsidies, zeker niet aan noodlijdende bedrijven. Als er echter subsidie gegeven moet worden, laat de overheid dan subsidie geven voor het gebruik maken van particuliere adviesbureaus en deskundigen uit het particuliere bedrijfsleven, zonder daarvoor de betrokkenen aan te veel regels en eisen te binden. Mensen en organisaties die risicodragend kapitaal verstrekken meer ruimte geven. Inkomsten, winsten, dividend, etcetera minder zwaar belasten. Het verstrekken van risicodragend kapitaal lukratiever maken dus. Jonge ondernemers voorrang verlenen bij aanvragen, in welke vorm dan ook.
56
4.3 Opvattingen omtrent de relaties tussen overheid en ondernemers
4.3.1 Opvattingen omtrent gemeentelijke ondersteuning A.M. Greve Gemeentelijk ambtenaar medewerker Bureau Economische Zaken Oss. Si tua tiebeschr i jv ing De overheden - met name de gemeentelijke - hebben in het afgelopen decennium vooral geredeneerd en kunnen redeneren vanuit een welzijnsdenken, dat gebaseerd was op een bijna vaststaande en steeds groeiende economische welvaart. De welzijnsinstellingen die afhankelijk zijn van gelden van de overheid waren daarom bijna steeds verzekerd van geldelijke ondersteuning, waardoor het welzijnsvoorzieningen-niveau aldoor steeg en het welzijnsdenken voortdurend terrein won. Het welvaartsdenken stond minder in aanzien en vergde trouwens ook minder aandacht vanwege de voortdurende economische groei. Dit proces van groei-in-welzijn heeft zich ook voorgedaan bij de gemeentelijke overheden. Aan deze situatie van bijna onbeperkte geldelijke mogelijkheden voor de welzijnssector is nu een eind gekomen; de overheden moeten hun houding noodzakelijkerwijs in de richting van een welvaartsdenken wijzigen. Dit proces van aanpassing is eind zeventiger, begin tachtiger jaren begonnen en zet nu - met name op het niveau van de rijksoverheid - door en beweegt zich snel verder naar de lagere overheden. Onder de druk van de economische recessie wordt thans meer gedacht aan continuïteit van ondernemingen en van werkgelegenheid dan aan groeiend welzijn; de hevige economische recessie betekent immers voor te velen van ons dat de economische welvaart op de tocht is komen te staan. De werkgelegenheid als bron van die economische welvaart eist op dit moment alle aandacht en zorg van de zijde van gemeentelijke overheden op en vraagt daarom ook een andere (mentale) instelling van gemeente-ambtenaren en gemeentebesturen ten aanzien van welvaartsdenken casu quo ondernemen dan in de 70-er jaren. De werkgelegenheid dient gestimuleerd te worden. Gemeentes kunnen dat onder andere doen door ondernemers ter wille te zijn. 'Ter-wille-zijn-met-raad-en-daad'
57
wordt echter door het bedrijfsleven tegenwoordig al snel uitgelegd als 'geldelijke ondersteuning'. In die zin kan een gemeente weinig of niets doen en het zou trouwens ook verkeerd zijn als op grote schaal plaatselijke subsidie-regelingen zouden ontstaan. Suggesties ter verbetering 'Met-raad-en-daad-ter-wille-zijn' moet mijns inziens uitgelegd worden als concrete hulp; gemeentelijke instanties fungeren niet enkel als beoordelaar van die aspecten van een onderneming die onderworpen zijn aan gemeentelijke toezicht en gemeentelijke zorg (medebewind), maar kunnen ook een bijdrage leveren in de vorm van begeleiding en coördinatie, kunnen mogelijkheden aangeven waarvan ondernemers geen weet (kunnen) hebben, kunnen vraagbaak en klankbord zijn, als verwijs-instelling fungeren, etcetera. Gemeentelijke instanties kunnen meedenken als daarom gevraagd wordt door een ondernemer; zij fungeren dan (zoals bijvoorbeeld een afdeling Economische Zaken in Oss) als een adviesbureau, zonder overigens de erkende consultants te beconcurreren (extensieve interpretatie van de autonomie). Een zo functionerend gemeentelijk apparaat en met name een afdeling economische zaken zal al snel het vertrouwen genieten van het plaatselijke bedrijfsleven en zodoende een goede spil-functie kunnen gaan vervullen. Ambtenaren dienen (formele) beperkingen minder te aanvaarden als hermetische afsluitingen (onmogelijkheden), maar ze meer te bezien als overschrijdbare grenzen (mogelijkheden), die onder invloed van plannen van ondernemingen wellicht enigszins bijgesteld kunnen worden; zij dienen steeds uiterst kritisch te zoeken naar mogelijkheden om bestaande beperkingen uit de weg te ruimen en om de plannen van een ondernemer toch gerealiseerd te krijgen. Beperkingen zijn dan geen onmogelijkheden, maar eerder hindernissen die genomen moeten worden. Ambtenaren dienen daartoe wat strijdlustiger te worden, zullen zich niet neer leggen bij de eerste de beste hindernis en ook beperkingen niet zonder slag of stoot als gefixeerd aanvaarden. De ambtenaar dient iets meer oog voor het particuliere belang te krijgen zonder het algemeen belang in het gedrang te laten komen; die ruimte is er zeker tussen particulier en algemeen belang. In deze tijd is het particulier belang vaak zelfs een bijdrage tot en een garantie voor
58
het algemeen belang; de particuliere ondernemer die nog mogelijkheden ziet om de activiteiten van zijn onderneming te handhaven of uit te breiden en daarbij geholpen wordt (Jees: met-raad-en-daad wordt bijgestaan) door gemeentelijke instanties en hun ambtenaren, handhaaft of breidt de werkgelegenheid uit, iets dat toch als algemeen belang aangemerkt kan worden. De ondernemer zal oog moeten hebben voor het algemeen belang en omgekeerd zal een gemeente met haar ambtenaren meer oog moeten krijgen voor het particulier belang en liefst een beetje meer ondernemersbloed en daadkracht. Ondernemers en gemeente(-ambtenaren) moeten meer eenzelfde 'taal' gaan gebruiken. Dit vraagt vooral van de gemeentes een aanpassing gezien hun plaats, hun zorg voor het algemeen belang en hun toch vaak (te) formele opstelling.
59
DEEL 3
BEVINDINGEN, AANBEVELINGEN EN CONCLUSIES
In dit deel worden de bevindingen uit het Interfaculteits-onderzoek samengevat en in relatie gebracht met de resultaten van andere soortgelijke onderzoekingen. De hieruit voorkomende aanbevelingen en conclusies staan in de hoofdstukken 6 en 7 vermeld.
61
5 Samenvatting van de bevindingen Zoals we al in hoofdstuk 1 zagen, is de opvatting dat het economisch herstel van Nederland voor een belangrijk deel uit de marktsector zal moeten komen, groeiende. Er is dan ook alle aanleiding die sector meer ruimte en armslag te geven dan tot voor kort, teneinde ondernemersinitiatieven niet onnodig in de kiem te smoren. Deze geluiden die ook op de 'Dag van de ondernemer 1983' te horen waren, komen uiteraard in onze bevindingen opnieuw tot uitdrukking. Daarover bestaat kennelijk niet al te veel meningsverschil. De grote vraag is echter: hoe kan het bedrijfsleven meer ruimte worden gegeven en op welke termijn, zonder het eerder genoemde evenwicht tussen de principes van rechtvaardigheid en doelmatigheid al te zeer te verstoren?
5.1 Bevindingen uit het Interfaculteits-onderzoek Dát er overheidsbemoeienis is door middel van vergunningen wordt blijkens de bevindingen uit onze enquête door ondernemers in het algemeen geaccepteerd. Niet zozeer de bestaansgrond van dat vergunningenstelsel wordt door ondernemers dan ook als knellend ervaren, als wel de uitvoering ervan.
Ten aanzien van overheidsbemoeienis door middel van subsidieregelingen ligt de zaak in zoverre anders dat weliswaar ook daar de uitvoering knelpunten oplevert, doch dat er evenzeer principiële bezwaren worden geuit tegen het stelsel van subsidiëring: vele ondernemers vinden, dat vrijwel iedere vorm van subsidiëring tot concurrentievervalsing leidt en op de langere termijn ongewenste effecten veroorzaakt. Subsidieregelingen met exportstimulerende werking blijken een uitzondering op deze stellingname te vormen en acceptabel te zijn. Dit lijkt een eerste bevinding uit ons onderzoek te zijn: lang niet alle ondernemers zijn gelukkig met het huidige stelsel van subsidiëring. Omtrent de uitvoering van deze vormen van overheidsbemoeienis zijn de meningen van ondernemers echter wel volstrekt duidelijk en eensluidend: bij de uitvoering van het vergunningen- en het subsidiestelsel doen zich knelpunten voor, die als ernstig verstorend, belemmerend en frusterend worden ervaren. Welke zijn die knelpunten?
62
Twee categorieën van knelpunten springen uit onze enquête naar voren: de eerste categorie heeft betrekking op het aanvragen van vergunningen/subsidies, alsmede op de daarmee samenhangende uitwisseling van informatie, terwijl de tweede categorie is toegespitst op de behandeling van die aanvragen en de daarmee gemoeide tijdsduur. Interessant is daarbij, dat (zie 3.2 en 3.3) precies dezelfde knelpunten die op deze gebieden gelden ten aanzien van het verlenen van vergunningen evenzeer van kracht zijn voor het verlenen van subsidies. Kortom, dé grote knelpunten zijn de ambtelijke procedures die in beide situaties worden gevolgd. Dat is dan de tweede bevinding die onze enquête oplevert: ambtelijke procedures veroorzaken ernstige verstoringen in de relaties tussen ondernemers en overheid. Zeker geen nieuwe constatering; wel één, die voorzover nodig nog eens extra be nadrukt, dat dáár het hart van vele problemen en ergernissen steekt.
Welke conc rete knelpunten doen zich bij het aanvragen van vergunningen en subsidies voor? Uit de enquête komen naar voren: de door overheidsinstanties gevraagde informat ie is veelal zeer gedetailleerd en lijkt niet altijd relevant; de informatie die de overheid aan het bedrijfsleven verstrekt wordt als onoverzichtelijk ervaren; terwijl dit nog wordt versterkt door het feit, dat ondernemers niet alle door hen gewenste informatie op één plaats kunnen verkrijgen. Kennelijk een serie knelpunten die met afstemming en coördinatie binnen het ambtelijk apparaat te maken hebben. Welke ambtelijk-interne oorzaken achter deze knelpunten schuil gaan is door onze respondenten niet of nauwelijks aan te geven en in wezen ook voor hen niet interessant of van belang. Wat betreft de behandeling van vergunningen en subsidies komen in de enquête vooral de volgende knelpunten naar voren: overheersend zijn de klachten over de tijdrovende lengte van behandelingsprocedures. Naar het oordeel van de door ons geënquêteerde ondernemers worden deze lange behandelingstermijnen veroorzaakt door de volgende omstandigheden: het aantal behandelende instanties is (te?) groot; de coördinatie tussen die instanties laat te wensen over;
63
~-~~~- ---------------------------------
_ _ _ _ _•______.._..·w".....n"u ' "1W"'UiIlL"'"
behandelende ambtenaren zijn aan een zo gedetailleerde regelgeving gebonden, dat de geringste afwijking al vlot tot vertraging aanleiding kan geven; behandelende ambtenaren zijn schakeltjes in een lange keten, overzien het geheel -dus niet en voelen zich daarom nauwelijks geïnteresseerd in of betrokken bij een concreet ondernemersprobleem; geheimhouding van vertrouwelijke gegevens is in onvoldoende mate gewaarborgd; er is een overmaat aan inspraak- en beroeps-procedures waardoor toch al lange behandelingstermijnen nog eens extra verlengd kunnen worden, zonder dat daar Iimites aan gesteld zijn. Deze knelpunten hebben ten dele met een gebrek aan interne ambtelijke afstemming en coördinatie te maken, terwijl ook de communicatie tussen ondernemer en behandelende ambtelijke instantie oorzaak van verstoring is. We zouden dan ook kunnen stellen, dat er aan ambtelijke procedures twee aspecten zijn te onderscheiden: een zakelijk administratief/technisch/organisatorisch aspect en een menselijk aspect. Het zakelijk aspect is vooral de procedurele werkwijze die wordt gevolgd: welke instanties worden waarom, hoe en wanneer ingeschakeld? De menselijke kant betreft het gedrag van de mensen die met het afwerken van een procedure zijn belast: stellen ze zich soepel of star op, voelen ze zich betrokken bij de vergunning/subsidie-verlening of gedragen ze zich afstandelijk? We kunnen deze twee aspecten kortweg betitelen met 'procedures' en 'klimaat'. Knelpunten in de ambtelijke procedures kunnen derhalve veroorzaakt worden door verstoringen die met de procedures in administratieve/technische/organisatorische zin samenhangen en door verstoringen die met het ambtelijk klimaat verbonden zijn, namelijk de wijze waarop ambtelijke instanties zich gedragen. Dit analytisch onderscheid zal uiteraard tegelijk richtinggevend zijn voor het oplossen van gesignaleerde knelpunten, zoals uit het vervolg van het betoog wel zal blijken (zie
5.~, 6.~
en 7).
5.2 Bevindingen van de Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid De bevindingen uit onze enquête zijn niet de enige gegevens die er over verstoringen in de relatie ondernemer - overheid bestaan. Het is daarom van belang onze bevindingen eens te vergelijken met wat door de 'Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid' is geconstateerd. In haar eindrapport van december 1982 valt op
6~
bladzijde 36 te lezen, dat door het bedrijfsleven - volgens een onderzoek dat in opdracht van de werkgroep door het adviesbureau Krekel, van der Woerd en Wouterse (K WW) is uitgevoerd - "een dertiental belangrijke knelpunten bij de vergunningverlening worden ervaren: gebrek aan bestuurskwaliteit; te weinig ondubbelzinnig vastgelegde normen en eisen in wet- en regelgeving; er wordt te weinig rekening gehouden met de mogelijkheden van het bedrijfsleven; bestuurlijke impasses ten gevolge van wetgeving, met name in de sector chemische afvalstoffen; de vergunningenprocedures zijn te lang; de u itkomsten van het informele vooroverleg zijn onzeker; het vooroverleg duurt te lang en de uitkomsten zijn onzeker; coördinatie werkt vertragend; het gebruik van oneigenlijke drukmiddelen als privaatrechtelijke grondcontracten en sociale statuten; lange beroepsprocedures; onvoldoende voorlichting door vergunningverlenende instanties over de stand van zaken betreffende de afwikkeling van concrete vergunningaanvragen. Overigens blijken bedrijven zelf ook wel eens te weinig informatie aan de vergunningverlenende instanties te verstrekken; problemen niet uitsluitend op het gebied van de milieuhygiëne maar ook op het gebied van de ruimtelijke ordening, de Woningwet en de Ontgrondingenwet; steeds hogere heffingen en legeskosten (op dit punt wordt in het onderzoek niet nader ingegaan).
K WW noemt vervolgens een aantal aspecten van overheidshandelen, die als oorzaken van de knelpunten kunnen worden aangemerkt en elkaar wederzijds beïnvloeden. Het
g~at
met name om de kwaliteit van de wet- en regelgeving, de bestuurs-
kwaliteit, de capaciteit van de ambtelijke apparaten en de bestuurlijke coördinatieproblematiek. K WW meent dat vooral de kwaliteit van wet- en regelgeving en de bestuurskwaliteit de belangrijke oorzaken van de bij de vergunningverlening gevoelde knelpunten zijn".
65
5.3 Bevindingen uit het VNO/NCW-onderzoek Voorts is door de werkgroep Kaland in het kader van haar studie aan VNO en NCW gevraagd enkele voorbeelden te leveren van situaties waarin de vergunningverlening een knelpunt blijkt te vormen. Daarop is door VNO/NCW een onderzoek ingesteld naar knelpunten aangaande de vergunningverlening voor de oprichting, uitbreiding en wijziging van bedrijfsvestigingen. In dit onderzoek werd een groot aantal bedrijven geënqueteerd, waaruit 151 ingevulde formulieren resulteerden. Over de daaruit verzamelde gegevens bericht het NVO/NCW (zie 'Onderneming' van 22 januari 1982) onder andere het volgende: "Aard van de belemmering (aantal malen genoemd): 107 de termijn van de procedure is te lang; 52
te strenge eisen;
13
tegenstrijdige voorwaarden;
7
10 7
kostbare extra investering nodig; rechtonzekerheid hangende de procedure; levering van veel onnodige informatie."
Het eindrapport van de werkgroep Kaland vermeldt over dit VNO/NCW-onderzoek op bladzijde 39/40 het volgende: "Hoewel uit het onderzoek geen kwantitatieve conclusies kunnen worden getrokken omtrent het percentage vergunningplichtige bedrijven, dat problemen ondervindt bij de vergunningverlening, kan naar de mening van het VNO/NCW wel in het algemeen worden geconcludeerd, dat bij een aanzienlijk aantal ondernemingen knelpunten optreden in verband met de vergunningprocedures. De knelpunten worden niet alleen bij de vergunningverlening op het gebied van de milieuhygiëne maar ook op het gebied van de ruimtelijke ordening ervaren. Problemen worden vooral gesignaleerd bij middelgrote en grote bedrijven. Dat minder reacties van de zijde van de kleine bedrijven zijn binnengekomen wordt geweten aan de organisatiegraad van die bedrijven. Naast de chemische industrie blijken ook de bouw- en voedingsmiddelenindustrie regelmatig bij de vergunningverlening te melden. De indruk bestaat dat de gecombineerde Hinderwet/Wet inzake de Luchtverontreinigingsprocedure vrij veel problemen geeft naast de procedures op grond van de Hinderwet en van de bouwverordening. Door het bedrijfsleven wordt volgens het onderzoek nog steeds de lange duur van de vergunning procedures als de grootste belemmering ervaren. Deze belet een
66
adequaat reageren op de marktsituatie en heeft, door de er nauw mee samenhangende onzekerheid, tot gevolg dat geaarzeld wordt met het doen van investeringen. Veel tijd gaat verloren door de discussie over detailpunten in een vroeg stadium van de aanvraag en door de, door verschillende instanties gestelde, tegenstrijdige eisen dan wel (te) zware eisen. Ter voorkoming van een langdurige beroepsprocedure worden eisen soms maar geslikt". De werkgroep Kaland geeft op bladzijde
~5
van haar eindrapport bij wijze van
samenvatting aan, dat de knelpunten bij vergunning-verlening veroorzaakt worden door de volgende deelproblemen: "a.
de veelheid van vergunningstelsels;
b.
de rol van verschillende bij de vergunningverlening betrokken adviesinstan-
c.
de onduidelijkheid van het onvoldoende vastgelegd zijn van de normen en
ties en adviseurs; eisen, die aan de vergunningaanvraag en aan de vergunningen worden gesteld, en de grote speelruimte; d.
een onvoldoende afstemming tussen de interne bedrijfsprocedures en de ve rgunningver leningsprocedures;
e.
de lange duur van het vergunningverleningsproces tengevolge van het ontbreken van dan wel onvoldoende afdwingbaar zijn van termijnen en ten gevolge van de lange duur van de beroepsprocedures;
f.
een tekort schietende bestuurskwaliteit en een kloof tussen de mentaliteit van het bestuur en die van het bedrijfsleven;
g.
ontoereikende ambtelijke capaciteit en kwaliteit;
h.
onvoldoende informatieverschaffing zowel door de overheid aan het bedrijfsleven als door het bedrijfsleven aan de betrokken overheden;
i.
de aanvullende eisen, die langs privaatrechtelijke weg kunnen worden gesteld.
In deze samenvatting is gestreefd naar een zo getrouw mogelijk beeld van de grootste gemene deler van knelpunten, die uit de verschillende bestudeerde adviezen, rapporten en onderzoeken kan worden gedistilleerd".
67
---~---- --------------------~~~=
5.4 Afsluiting van de bevindingen In grote lijnen stemmen de bevindingen uit onze enquête aardig overeen met die van andere soortgelijke onderzoekingen. Toch valt het volgende op: de werkgroep Kaland richtte zich specifiek op knelpunten aangaande vergunningverlening, terwijl ons onderzoek ook subsidieverlening omvatte. Vrijwel exact dezelfde knelpunten die zich bij vergunningverlening voordoen, blijken ook bij subsidieverlening op te treden. Kennelijk zijn de gesignaleerde knelpunten geen specifieke verschijnselen, maar inherent aan het huidige functioneren van de overheid. De oplossing van die knelpunten moet kennelijk gezocht worden in wijziging en/of aanpassing van de ambtelijke procedures; in het VNO/NCW-onderzoek is door de relatief geringe respons van kleinere ondernemingen de nadruk wat sterker komen te liggen op knelpunten bij middelgrote en grote bedrijven; ons onderzoek wijst uit, dat kleinere bedrijven vrijwel dezelfde knelpunten ondervinden. Een uitzondering hierop wordt gevormd door ontslagvergunningen die voor kleinere bedrijven relatief meer problemen opleveren dan voor grotere. Dit betekent, dat - specifieke knelpunten daargelaten - eigenlijk niet op voorhand te voorspellen valt of er al dan niet verbeteringen op zeer korte termijn denkbaar en mogelijk zijn. De knelpunten bij vergunning- en subsidie-verlening zitten immers als het ware ingebakken in de huidige wijze van functioneren van ambtelijke apparaten en over de mate van veranderbaarheid daarvan valt moeilijk bij voorbaat iets te zeggen, te meer omdat het daarbij om een grote diversiteit van activiteiten gaat. Onze respondenten hebben suggesties genoeg, zeker wat betreft wijzigingen en/of aanpassingen in werkwijzen. Wij onderkenden echter in 5.1 al dat er daarenboven ook wijzigingen in het ambtelijk klimaat gewenst of zelfs vereist zijn om gesignaleerde knelpunten in ambtelijke procedures op effectieve wijze te lijf te kunnen gaan. In ons onderzoek wordt namelijk in allerlei toonaarden de afstand tussen ondernemer en overheid ten tonele gevoerd, zowel in termen van 'ondeskundigheid' en 'besluiteloosheid' als van 'onbegrip'. Deze meningen en ervaringen sluiten duidelijk aan op de bevindingen in het boekje 'Verkeerd verbonden ... ?'. Dat boekje gaat over de relaties tussen gemeentelijke overheid en ondernemers en is het resultaat van een onderzoek door de werkgroep massacommunicatie van de Rijksuniversiteit Utrecht.
68
Zo kunnen we in dat boekje lezen (bladzijde 35): "in het algemeen is het beeld dat de overheid van zichzelf schetst nogal positief. Heel wat positiever dan men op grond van de respons van de ondernemers zou verwachten. De ondernemers zijn zowel ten aanzien van de houdingen van hun collega's als ten aanzien van de overheid zeer bescheiden of voorzichtig in hun oordeel" en verder op die bladzij: "de houding van de lokale overheid ten opzichte van ondernemers verbetert als gevolg van de economische recessie. Toch zegt nog steeds minder dan éénderde van de ondernemers, dat het college van B&W voldoende rekening met hun belangen houdt". Gemeentelijke functionarissen denken daar kennelijk geheel anders over gezien hun score van 89%. Een klimaatsverbetering binnen het ambtelijk apparaat en ook tussen overheid en ondernemers is beslist nodig, willen de suggesties tot procedure-wijzigingen/aanpassingen op korte termijn effect hebben. We zouden kunnen stellen, dat het effect van door onze respondenten aangedragen aanbevelingen (hoofdstuk 6) sterk afhangt van de wijze waarop ambtelijke instanties erop wensen in te spelen.
69
---------- ---------------------~--------------------~----------------~~----~
6 Aanbevelingen
Uit de 'samenvatting van de bevindingen' vloeien de aanbevelingen van onze respondenten als vanzelf voort. Toch lijkt het verantwoord eerst een aanbeveling te formuleren, die zich richt op het bredere kader van relaties tussen overheid en ondernemers. Knelpunten in die relaties zullen er per definitie altijd blijven: de functies en daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden van de overheid vertonen in vele opzichten een logisch spanningsveld met belangen en verlangens van het bedrijfsleven. Het beschermen van de zwakken in de samenleving, het verhinderen van ongebreidelde concurrentie en het bewaken van ons milieu zijn waarden waar een overheid inhoud aan dient te geven, zonodig tegen belangen van specifieke daarbij betrokken groeperingen in.
Dit spanningsveld is derhalve een gegeven en heeft een eigen wijze van functioneren en van besluitvorming tot gevolg. In het bedrijfsleven wordt sterk rekening gehouden met opkomende kansen en bedreigingen: een alert reageren is vereist en vergt een snelle besluitvorming als reactie op wat zich in haar 'omgeving' voordoet. Voor een overheid ligt dit anders; het functioneren van een overheid wordt veel meer gekenmerkt door een gericht zijn op een ordening van de samenleving, op het verwoorden, garanderen en bewaken daarvan. Dat vereist een zekere starheid in besluitvorming met rechtlijnige, zij het soms gecompliceerde procedures, die de rechtzekerheid bevorderen. Dat leidt tot een cultureel verschil in het functioneren van overheid en onderneming: de overheid bedachtzamer, het-geheelvan-een-samenleving-in-ogenschouw-nemend en sterk gericht op de lange termijn, met daartegenover een bedrijfsleven dat agressief is, eigen belangen nastreeft en sterk flexibel opereert. Dat culturele verschil zal nooit verdwijnen en zal derhalve altijd de relaties en spanningsvelden tussen overheid en bedrijfsleven blijven kenmerken. Een eerste aanbeveling is dan ook het wederzijds opbrengen van begrip voor deze tegenstelling in functioneren en het tot op zekere hoogte accepteren daarvan. Ondernemers zullen met die wijze van functioneren van de overheid rekening moeten houden en daarvoor begrip opbrengen: een aanbeveling die ook door Kaland en Vonhoff is geuit op de 'Dag van de ondernemer 1983'. Maar dat neemt natuurlijk
70
niet weg, dat er zich in dat natuurlijke spanningsveld geen onnodige knelpunten zouden kunnen voordoen en daarover gaat dit boek. 6.1 Aanbeve Iingen op grond van het Interfaculteits-onderzoek Als we nu overgaan op de aanbevelingen van onze groep respondenten, dan valt allereerst op, dat die suggesties lang niet altijd onderling consistent zijn. Sommigen willen van iedere vorm van subsidiëring af terwijl anderen alleen de procedures wat wensen te herzien. Sommigen wensen een meer specifieke subsidieverlening, terwijl anderen juist voor een meer generale aanpak opteren. Soms wordt centralisatie bepleit waar anderen decentralisatie voorstaan. Een eenduidig pakket van aanbevelingen leveren de suggesties van onze respondenten dus niet op; wel kunnen er een aantal lijnen worden getrokken waarover een zekere mate van consensus bestaat. De aanbevelingen die met een redelijke mate van consensus uit onze enquête naar voren komen en aansluiten op de in hoofdstuk 5 vermelde knelpunten zijn: breng een 'loket' tot stand, waar alle informatie over aangelegenheden die met een bepaalde vergunning- of subsidie-verlening te maken hebben in één keer kan worden verkregen. Wellicht kan dit ook tegemoet komen aan de veel geuite wens om het persoonlijk kontakt te bevorderen en het wederzijds begrip te vergroten; beperk de hoeveelheid door een ondernemer te verstrekken informatie tot het strikt noodzakelijke. Dit kan mede worden bereikt door de wetgeving minder gedetailleerd te maken en eventuele eisen meer te globaliseren maar door de controle achteraf te verscherpen. Dit zal gecombineerd moeten worden met strengere sancties bij overtreding. Op deze wijze komt de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer duidelijker tot uitdrukking; omschrijf op centraal niveau de normen voor vergunning- en subsidie-verlening zo du idelijk mogelijk, zodat op lager niveau snel beslissingen genomen kunnen worden, ook al zou dit tot geringe interpretatieversch illen kunnen leiden en tot een geringe mate van willekeur; bevorder decentralisatie van vergunning- en subsidie-verlening. Het vestigen van de eerder bedoelde 'loketten' op meerdere plaatsen in ons land (bij Kamers van Koophandel?) zou een belangrijke verbetering kunnen betekenen ten opzichte van de huidige situatie. Deze 'loketten' zouden dan niet alleen een
71
informatiefunctie vervullen, maar wellicht ook een rol in de uitvoering kunnen spelen; vereenvoudig procedures voor eenvoudige en/of voor standaardgevallen, waardoor in zulke situaties snel beslissingen kunnen worden genomen; beperk inspraak- en beroepsmogelijkheden en onderwerp ze aan een strak tijdschema, zodat ondernemers weten waar ze aan toe zijn; verbeter kwaliteit, deskundigheid en vooral ook betrokkenheid van het ambtelijk apparaat, waardoor de relaties tussen overheid en ondernemers 'als vanzelf zal verbeteren'. Uit de reacties van onze respondenten komt tenslotte toch wel vrij duidelijk naar voren, dat er ernstige bedenkingen tegen het stelsel van subsidiëring bestaan (',' gezond zijn wordt gestraft"). Er is dan ook alle aanleiding eens na te gaan welke subsidieregelingen het sterkst concurrentievervalsend fun c tioneren en die zo mogelijk te herzien casu quo te elimineren. 6.2 Aanbevelingen op grond van het VNO/NCW-onderzoek Wanneer we deze suggesties leggen naast die uit het eerder vermelde VNO/NCWonderzoek dan blijkt een hoge mate van overeenstemming. In de publicatie erover kunnen we namelijk lezen: "Belangrijke suggesties ter verbetering van de vergunningprocedure (aantal maal genoemd): 30
zo veel mogelijk handelen naar standaard of modelvoorschriften;
13
verbetering van de interne coördinatie binnen gemeentes tussen de verschillende diensten (met name Hinderwet- en bouwzaken);
14
verbetering van de coördinatie tussen gemeente en andere instanties, zoals brandweer, rijkswaterstaat, monumentenzorg, arbeidsinspectie, stoomwezen;
7
verbetering van coördinatie tussen provincie en andere instanties;
28
verbetering van de mentaliteit bij het vergunningverlenend gezag;
16
op zo kort mogelijke termijn een principebesluit op globale informatie nemen. In de loop van de procedure voor het definitieve besluit, op basis van meer gedetailleerde gegevens; centrale overheid moet meer gebruik maken van aanwijzingsbevoegdheid;
12
landelijke coördinatie van eisen hinderwetvergunning en standaardiseren van formulieren en gevraagde informatie;
72
15
verbetering van de deskundigheid bij het vergunningverlenend gezag (met name gemeentes);
2
borgsom vragen voor appèl (om niet te lichtvaardig oppositie te voeren);
15 8 16
planning en voortgangscontrole; sanctie op overschrijden van termijnen; centrale ingang voor informatie en voorlichting;
1
grens stellen aan de duur van het vooroverleg;
4
ruimer gebruik van de meldingenprocedure;
2
herziening inrichtingenbesluit."
Bij dit overzicht dient wel te worden opgemerkt, dat de frequentie van desuggesties voortvloeit uit de gegevens van 151 ondernemingen, die geen representatieve weergave vormen van het nederlandse bedrijfsleven (de kleinere ondernemingen zijn bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd). Niettemin zijn deze gegevens vermeld, om de grote mate van overeenstemming aan te geven met de uit het Interfaculteits-onderzoek (135 bruikbare formulieren) voortkomende gegevens. In dat Interfaculteits-onderzoek zijn overigens om de al in 3.1 vermelde redenen de frequenties niet meegenomen. 6.3 Aanbevelingen van de Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid Ook komen de aanbevelingen van onze respondenten sterk overeen met wat o.a. door de 'Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid' is voorgesteld. In het eindrappo.rt komen zowel aanbevelingen van KWW en van VNO/NCW voor als van de werkgroep zelf.
Aangaande de door K WW voorgestelde aanzetten tot mogelijke oplossingen valt op bladzijde 38 van het eindrapport te lezen: "Op de lange termijn zou een fundamentele aanpassing van wet- en regelgeving de meest aangewezen weg zijn maar op korte termijn moeten oplossingen gevonden worden voor specifieke gevallen (groepen van bedrijven/clusters), die met zware problemen worden geconfronteerd. Deze clusters zouden nader moeten worden bestudeerd. Uit het onderzoek is gebleken dat de problemen van bedrijven ten aanzien van de vergunningverlening vooral worden bepaald door: de grootte van het bedrijf
73
vestigingsplaats bedrijfstak en benodigde vergunningen politieke agenda van de vergunningverleners schijnwerpeffecten. Vooral de grote bedrijven ervaren problemen bij de vergunningverlening. Daarnaast zijn er bepaalde groepen van bedrijven, die met zware vergunningverleningsproblemen worden geconfronteerd, zoals bijvoorbeeld de chemische industrie (klein en groot), de galvano industrie, de scheepsnieuwbouw- en reparatiewerven en de nutsbedrijven. Voor een aantal clusters worden als mogelijke oplossingen aangedragen: I.
Voor kleine ondernemingen op industrieterreinen met veel vergunningproblemen (bijvoorbeeld chemie, leerlooierijen) zou per cluster gestreefd moeten wo~den
naar standaardisatie van voorwaarden en voorschriften in overleg met
de betrokken instanties. 2.
Ten aanzien van kleine ondernemingen op industrieterreinen met weinig vergunningproblemen, die weinig of geen milieuoverlast veroorzaken, zou nagegaan moeten worden of de vergunningplicht niet vervangen kan worden door een meldingsplicht. Vaak gaat het hierbij om eenvoudiger Hinderwet-, bouw- of lozingsvergunningen.
3.
Voor grote ondernemingen van nationaal belang met zeer veel vergunningproblemen, zoals de groot metaal, grote chemie en scheepswerven, moeten de oplossingen meer worden gezocht in de richting van een aanwijzingsbevoegdheid van de minister van VROM ten aanzien van stortplaatsen voor chem isch afval en in de richting van het gaan werken met raamvergunningen per proces (in plaats van per complex of per sectie).
4.
Voor grote ondernemingen met veel vergunningproblemen, te vinden in de sectoren mergelwinning, zuivel, papier, aardolieprodukten en de nutsbedrijven (vaak van regionaal belang), zou voorts onderzocht moeten worden of een meer sectorale aanpak een oplossing zou kunnen betekenen. Gedacht wordt aan het op verzoek van de bedrijfstak, ontwikkelen van een branche-milieueffect-rapportage.
5.
Voor grote ondernemingen met weinig vergunningproblemen zou een omschakeling van vergunningstelsels op een meldingsplicht moeten worden overwogen".
74
De uit het VNO/NCW-onderzoek naar voren komende aanbevelingen (zie 6.2) worden in het eindrapport van de Werkgroep Kaland samengevat en als volgt op bladzijde 40 weergegeven: "door het geënqueteerde bedrijfsleven werd een aantal aanbevelingen ter verbetering van de vergunningprocedures gedaan. In de volgorde van de mate waarin zij werden genoemd kwamen naar voren: modelvoorschriften; meer en beter op elkaar afgestemd. verbetering bestuursmentaliteit bij vergunningverlenend gezag en een meer evenwichtige belangenafweging tussen milieu, economie, werkgelegenheid, energiepolitiek, ruimtelijke vraagstukken en veiligheid. mogelijkheid van een principebesluit op basis van meer summiere en globale gegevens. een vaste contactambtenaar per samenhangend complex van vergunningaanvragen, die alle voorlichting kan geven ook al betreft het de vergunningverlening op een ander overheidsniveau. verbetering van de interne planning en voortgangscontrole. verbetering van de deskundigheid bij het vergunningverlenend gezag, bijv. door middel van bundeling van deskundigheid in een intergem'e entelijk samenwerkingsverband. verbetering van de interne coördinatie binnen de gemeente en van de coördinatie tussen gemeenten en andere instanties. Te overwegen zou zijn de gemeente te laten coördineren in die gevallen, waarin de provincie geen coördinerende rol heeft volgens artikel 2 Wabm. Een projectmatige aanpak zou de interne coördinatie binnen de gemeente kunnen verbeteren. één landelijke vergunning met standaardvoorwaarden op basis van de Hinderwet. scherpere sanctie op de overschrijding van termijnen (bijvoorbeeld schadevergoeding, aanwijzingsbevoegdheid door Rijksoverheid, mogelijkheid op korte termijn een voorlopige voorziening te vragen, artikel 60a Wet op de Raad van State). verbetering van de coördinatie tussen de provincie en andere instanties als Rijkswaterstaat, het Stoomwezen en de inspectie Milieuhygiëne. In een klein aantal gevallen wordt vervolgens nog gewezen op de vervanging van vergunningvereisten door een meldingsplicht en een herziening van het inrichtingenbesluit (Hinderwet); het eisen van een borgsom bij inspraak en appel; het meer gebruik maken van bestaande aanwijzingsbevoegdheden; een termijnstelling bij vooroverleg".
75
Tenslotte komt de
W~rkgroep
Kaland in haar eindrapport op bladzijde 75/76 ook
nog met een aantal eigen aanbevelingen: een tesugdringing of samenvoeging van het aantal voor bedrijfsactiviteiten benodigde vergunningen hetzij door integratie van een aantal vergunningen, hetzij door vervanging van het vereiste van een vergunning door een meldingsplicht gekoppeld aan standaardvoorschriften voor de eenvoudiger gevallen; bevordering van de duidelijkheid en voorspelbaarheid van normen en eisen, die aan de vergunningverlening worden gesteld, door middel van standaardisering van voorwaarden en voorschriften; verschuiving van het accent van een sterk preventieve benadering naar een enigszins repressieve benadering, gekoppeld aan een effectief controlesysteem. Dit zou bewerkstelligd kunnen worden door de introductie van de reeds genoemde meldingsplicht voor eenvoudiger gevallen en van de mogelijkheid van vergunningverlening op basis van globale, essentiële gegevens - waar nodig vergezeld van een MER - voor de ingewikkelde vergunningverleningsprocessen. In beide gevallen zou, waar mogelijk, het gebruik van doelvoorschriften moeten worden overwogen; de totstandkoming van één interdisciplinair, gecoördineerd, advies van de bij een complexe vergunningverlening betrokken externe adviesinstanties; medeweging van de niet door vergunningstelsels beschermde belangen als werkgelegenheid en economie reeds in de fase van advisering. Een aantal leden van de werkgroep is van mening, dat in de fase van advisering geen sprake kan zijn van weging van belangen: deze dient door het bevoegd gezag plaats te vinden na ontvangst van alle adviezen. Wel dienen de adviezen in een zo vroeg mogelijke fase duidelijk en vergelijkbaar naast elkaar te zijn gesteld; bekorting van de vergunningverleningsprocedure door middel van een termijnstelling, waar dit nog niet is geschied en beperking van de vrijblijvendheid van de termijnen; beperking van het aantal beroepsprocedures en een terughoudend gebruik van ambtshalve toetsing bij vo.I beroep; verbetering van de capaciteit en de kwaliteit van het ambtelijk apparaat en de projectmatige behandeling van vergunningaanvragen; bevordering van een samenhangend beleid en onderlinge afstemming van vergunningvoorwaarden door planning."
76
6.1f Afsluiting van de aanbevelingen De suggesties die uit ons onderzoek naar voren komen, stammen vooral uit de hoek van kleinere ondernemingen en hebben weer zowel betrekking op vergunningsverlening als subsidieverlening. Deze suggesties zijn daarom zo belangrijk, omdat ze zouden kunnen leiden tot een opheffing van knelpunten die het gehele Nederlandse bedrijfsleven als verstorend ondervindt. Zouden we namelijk van de suggesties van K WW en VNO/NCW nog kunnen zeggen, dat ze vooral voor de grotere/grote bedrijven van belang zijn, dan leert óns onderzoek, dat een aantal daarvan generaal gelden. I)at beklemtoont de urgentie om juist aan de suggesties die onze respondenten naar voren brengen voorrang te verlenen. I)ie hierboven aangegeven suggesties van onze respondenten zullen deels op korte deels pas op langere termijn te realiseren zijn. Veel hangt daarbij af van de wijze waarop de diverse ambtelijke apparaten op deze suggesties zullen reageren, van de mate waarin zij de urgentie van de knelpunten onderkennen en van de mate van betrokkenheid die ze ervaren. Als voorbeeld van wat op korte termijn mogelijk is een tweetal korte citaten uit het Economisch Dagblad van 2 april 1983: "De bureaucratie is veel te ver doorgeschoten. Er zal daarom een 'grote regelschoonmaak' moeten komen. Dat vindt de Drachtense gemeentesecretaris mr. N. Wij ma, die tevens voorzitter is van de Vereniging van Gemeentesecretarissen. In zijn gemeente is hij begonnen met die schoonmaak, onder meer door het opheffen van hinderwetvergunningen voor een bepaalde categorie ondernemingen. Hij vindt dat gestreefd moet worden naar vervanging van vergunningen en ontheffingen door een contrac t met de ondernemer, waarin is geregeld wat hij wel en niet mag. Op initiatief van Wijma z ijn veertien kringen van gemeentesecretarissen evenzovele gebieden van regelgeving aan het doorvlooien op onnodige bureaucratie. Over enkele maanden zullen de groepen met concrete suggesties komen." En even daarna: "De gemeentesecretaris is er trots op te kunnen melden dat zijn plaats koploper kan worden genoemd op enkele gebieden van de deregulering. Zo heeft men in Drachten enkele onderdelen van dp. Hinderwet vervangen door een algemene verordening. Voordien was de procedure dat voor elk afzonderlijk geval een volledige vergunning- of ontheffingsprocedure moest worden doorlopen. Nu zijn er algemeen geldende regels vastgesteld, waaraan de betreffende ondernemers zich hebben te houden. Zij kunnen volstaan met de gemeente te melden welke voorzie-
77
ningen zij hebben getroffen om aan de eisen te voldoen. Bij overtreding van de regels worden zij vervolgd. Wijma erkent dat een dergelijke algemene verordening alleen een goed middel is als er sprake is van het vaker voorkomen van gelijkgerichte activiteiten, zoals in Drachten de veehouderij. Het is echter mogelijk om op veel meer terreinen van bedrijven een dergelijke verordening te treffen in plaats van de hinderwetprocedures." Voor wat betreft de korte termijn zijn nog een tweetal suggesties van belang. Van de zijde van de overheid kan er op korte termijn toe worden overgaan om toegezegde vergunningen en/of subsidies snel na te komen, waarmee al heel wat onvrede bij ondernemers weggehaald zou worden. Van de kant van de ondernemers zou op korte termijn - een suggestie van Hillege - aandacht gegeven kunnen worden aan specifieke knelpunten in de eigen branche; deze knelpunten zouden dan gezamenlijk gedefinieerd en gepresenteerd kunnen worden aan de overheid, want al te dikwijls verkeren ondernemers in de mening dat hun problemen wijd en zijd bekend zijn, terwijl dat kennelijk niet het geval is. Door het wegwerken van de bestaande achterstand bij toezeggingen en door meer specifieke probleemstellingen kan in de relaties tussen ondernemers en overheid op korte termijn al veel worden verbeterd. Partijen zullen van elkaar de indruk moeten krijgen, dat de intentie tot verbetering van de samenwerking reëel aanwezig is. Daarmee zou dan tevens een basis gelegd zijn om de meer-tijd-vragende aanbevelingen gezamenlijk aan te pakken.
78
7 Conclusies De waarde van het in dit boek gepresenteerde onderzoek kan als volgt worden weergegeve n: het maakt duidelijk, dat ondernemers - en zeker ook die in kleinere bedrijven ee n helder zicht hebben op de knelpunten die zich in vergunning- en subsidieverlening voordoen, zonder dat zij overigens de oorzaken van die knelpunten kunnen aangeven. Dit in tegenstelling tot de soms geuite opvatting, dat ondernemers die knelpunten niet ervaren, noch ze kunnen aangeven; de bevindingen uit ons onderzoek, hoewel gebaseerd op een niet-representatieve' ste ekproef, sluiten zo duidelijk aan op bevindingen uit voorgaande ook op niet-representatieve-basis gestoelde onderzoeken, dat ze daarom toch wel als een redelijk betrouwbare weergave van de opvattingen van Nederlandse onde rnemers mogen worden aangemerkt; de bevindingen uit voorgaande identieke onderzoeken worden in ons onderzoek niet alleen bevestigd , maar in een breder kader geplaatst: de knelpunten die z ic h bij het verlenen van vergunningen voordoen, doen zich vrijwel identiek ook voor bij het verlenen van subsidies. De gesignaleerde knelpunten hebben dus een meer algemeen karakter en vertonen een evidente samenhang met gevolgde ambtelijke procedures; de gesignaleerde knelpunten gelden niet alleen voor grotere/grote ondernemingen , zoals tot nu toe werd gesteld, maar evenzeer voor de kleinere. Het Nederlandse bedrijfsleven als totaliteit, ervaart in haar relatie met de overhe id identieke knelpunten als verstoringen zij het al naar de omstandigheden in verschillende mate. Dat is wel een zeer dwingende reden om aan die knelpunten op niet al te lange termijn wat te doen; tenslotte maakt het onderzoek duidelijk, dat er bij ondernemers in kleinere ondernemingen ernstige twijfel heerst aan de effectiviteit van het huidige stelsel van subsidieverlening, gezien de concurrentievervalsende werking ervan. Er is in het licht van deze onderzoeksbevindingen kennelijk alle aanleiding de merites en bez waren van ons huidig zeer gedetailleerde stelsel serieus onder de loep te nemen.
79
De in ons onderzoek gesignaleerde knelpunten zijn goeddeels duidelijk met bestaande administratieve ambtelijke procedures verbonden. De snelheid waarmee wijzigingen casu quo aanpassingen in die procedures kunnen worden aangebracht, is sterk afhankelijk van de wijze waarop ambtelijke instanties zich 'aangesproken' voelen. Als die instanties er samen met ondernemers van overtuigd zouden zijn dat haast geboden is, kunnen veel van de gesignaleerde knelpunten op korte termijn worden opgeruimd. Veel van de ingebrachte suggesties tot het snel wegnemen van die knelpunten zijn in dat licht in een viertal richtingen te bundelen: stel projectgroepen op uitvoeringsniveau in die nagaan welke knelpunten op welke wijze kunnen worden opgeruimd (zie 'Drachten'). Bij een hoge mate van betrokkenheid van ambtelijke instanties is op korte termijn veel te bereiken; het instellen van 'loketten' met een coördinerende/verwijsfunctie zou ook een stap in de goede richting zijn; vereenvoudig de procedure voor vergunning- en zo mogelijk voor subsidieverlening voor niet-gecompliceerde en standaardgevallen; werk achterstanden in vergunning- en subsidie-verlening op korte termijn weg. Stappen in deze richtingen zouden al veel ergernis bij ondernemers wegnemen en een aanzet kunnen vormen tot een snelle verbetering van de relaties tussen ondernemers en overheid. Het aantrekkelijke is, dat er op alle niveaus van de overheid met zulk 'dereguleren-in-de-praktijk' gestart kan worden en dat de resultaten al op korte termijn zichtbaar zouden zijn.
80
Bijlage 1
DAG VAN DE ONDERNEMER Op 19 januari 1983 bezochteh wij met velen de in het Congresgebouw in Den Haag gehouden 'Dag van de ondernemer'. Deze dag kwam tot stand door een samenwerking tussen het gemeentebestuur van Den Haag en de Interfaculteit Bedrijfskunde te Delft. Zoals de burgemeester van Den Haag drs. F.G.L.L. Schols in zijn toespraak terecht stelde, is het noodzakelijk dat er sprake is van een sociaaleconomisch overheidsbeleid, dat zich er op richt de ondernemers zo optimaal mogelijk te laten functioneren. "De wil om met het bedrijfsleven in positieve zin mee te denken zal aanwezig moeten zijn, ook bij de burgers, met als gewenst resultaat een verbetering van de werkgelegenheid." De Commissaris der Koningin in de provincie Groningen, de heer H.J.L. Vonhoff, ging in op het altijd aanwezige spanningsveld tussen onderneming en overheid. Op zijn bekende en heldere wijze hield hij een pleidooi voor een groter begrip over en weer. Hij riep de ondernemer op om meer kennis te krijgen van de bureaucratie, zoals op het gebied van subsid ieregelingen, waarbij hij toegaf dat de overheidsorganisatie soms ingewikkelder is dan nodig is. "Vaak is echter te constateren dat de ondernemer de wijze van werken van de overheid niet voldoende begrijpt. Als een ondernemer een plan heeft zal hij dat zo vlug mogelijk willen uitvoeren. Dat lukt niet als hij niet tijdig rekening houdt met bijvoorbeeld het vestigingsbeleid en de hinderwet. Ook niet als hij met wijzigingsplannen komt of meerdere onderwerpen in één brief vermeldt", hield de heer Vonhoff zijn gehoor voor. Eerherstel voor de markt De overheidsinvloed is geleidelijk te groot geworden, stelde prof.dr. J.J. van Duyn, hoogleraar aan de Interfaculteit Bedrijfskunde te Delft, in zijn toespraak. Ook hij gaf aan dat ondernemerschap het best gedijt in een omgeving die zich positief tegenover ondernemers opstelt. Hij stelde dat er wellicht sprake is van enige verbetering op dat gebied, doch dat het ondernemen in Nederland niet in hoog aanzien staat. Een belangrijke bepaler voor dit zogenaamde ondernemersklimaat is de overheid, hetgeen in Nederland aanleiding heeft gegeven tot een uitgebreid stelsel van reguleringen en subsidiëringen. Reguleringen die vaak de bedoeling hebben om ondernemers tegen elkaar te beschermen. Als voorbeeld noemde spreker de vestigingswetgeving die in andere landen veel minder beperkend is dan in Nederland. Dat deze minder beperkende wetgeving in andere landen nadelige
81
gevolgen heeft voor het ondernemerschap blijkt echter niet. De heer van Ouyn constateerde dat met iedere nieuwe wet bijvoorbeeld op het gebied van Ruimtelijke Ordening en Milieu de beperkingen waaronder de ondernemer zijn werk doet, toenemen. Deregulering is een noodzaak, doch dat zal slechts langzaam kunnen plaatsvinden meent prof. van Duyn, omdat vele regelingen langdurige procedures nodig maken, hetgeen vooral veroorzaakt wordt door inspraak mogelijkheden van derden, alsmede de grondigheid van behandeling. Tevens speelt een rol dat ambtenaren, ter verkrijging van hun inkomen, niet efficiënt hoeven te werken, dat in tegenstelling tot ondernemers. In de regeringsverklaring is aangekondigd dat binnenkort een actieplan voor deregulering door de Minister van Economisc.he Zaken zal worden gepresenteerd. Overdreven verwachtingen hebben wij daar met de heer van Duyn niet van. Als de doelmatigheid toeneemt kan de rechtvaardigheid wel eens afnemen en dat zal dan op verzet kunnen stuiten van ac.tiegroepen. De heer van Duyn .hield een pleidooi voor vereenvoudiging van procedures en het subsidiestelsel in Nederland. Een verhoging van de vermogensaftrek en een verlaging van de vennootschapsbelasting zou in de plaats kunnen komen van bijvoorbeeld de WIR-premie en de ondernemer minder afhankelijk maken van de overheid, hetgeen tot een eerherstel van de marktsector zal bijdragen. Het vergunningenbeleid De heer A.J. Kaland, lid van de Eerste Kamer en ondermeer voorzitter van de werkgroep Vergunningenbeleid, vertelde het een en ander over dat beleid. Hij stelde dat de vrijheid voor de ondernemer op het stuk van vergunningen volledig aan banden is gelegd. Deelbelangen worden vaak beschermd, veel voorwaarden worden gekoppeld aan vergunningen, zelfs drukmiddelen worden gebruikt, terwijl begrip voor de ondernemer nauwelijks aanwezig is, hield deze spreker zijn gehoor voor. Hij stelde de vraag of de overheid de moed heeft meer verantwoordelijkheden bij de ondernemer te leggen in plaats van de beslissingsbevoegdheden vrijwel geheel bij ambtenaren te houden, terwijl veel ambtenaren daar niet voldoende capabel voor zijn. De genoemde werkgroep deed ondermeer de volgende aanbevelingen: Beperking van het aantal vergunningensteiseis. De veelheid van adviesinstanties vervangen door één interdisciplinaire adviesgroep. Bevoegdheid voor de centrale overheid om te beslissen als lagere overheden dat niet willen of kunnen.
82
Voor -de verbouwing van de PEN-Centrale te Velsen waren voor milieu-, sloop- en bouwvergunningen zo'n 20.000 pagina's tekst en 7000 tekeningen 'nodig', vertelde de heer Kaland zijn gehoor, daarmee aantonend waar te ver doorgevoerde overheidsbemoeienissen toe kunnen leiden. f\ouw- en hinderwetvergunningen Ir. J.L. Poldervaart, directeur van Zincoat 13. V., een gespecialiseerd bedrijf voor
thermisch verzinken in Nieuw-Amsterdam, vertelde dat voor de gemiddelde onderneming vooral de bouw- en de hinderwetvergunning van belang zijn. Voor wat betreft de bouwvergunning stelde de spreker, dat als het vooroverleg met de gemeente gunstig verloopt, deze vergunning binnen een redelijke termijn na het indienen van de bouwaanvraag, wordt afgegeven. Voor wat betreft de hinderwetvergunning is zijn verhaal minder rooskleurig. Spreker gaf een onderscheid aan tussen doel-voorwaarden en middel-voorwaarden. Als doel-voorwaarden gelden daarbij bijvoorbeeld de toegestane luchtverontreiniging, geluidsoverlast en waterverontreiniging. Als middel-voorwaarden worden volgens de heer Polderman vaak onpraktisc he of zelfs onwerkbare voorwaarden gesteld, terwijl de mogelijkheid tot inspraak vrijwel nihil is. Een bezwaarschrift dient binnen 20 dagen, nadat het antwoord van de gemeente op de aanvraag is ontvangen, bij de gemeente te worden ingediend. Deze termijn is volgens de spreker in veel gevallen aan de zeer krappe kant . Over de behandeling van het beroepschrift was hij beter te spreken. Er is dan wél de mogelijkheid tot inspraak met een technisch goed onderlegd ambtenaar die het bedrijf daarvoor bezoekt. Hij gaf aan dat de onderneming grote risico's loopt, aangezien de behandeling van de beroepsprocedure lang kan duren, wel I à 2 jaar. Bovendien kan de rekening aan de onderneming oplopen tot vele duizenden guldens, waarbij sommige gemeenten er niet voor terugdeinzen, zonder overleg met de aanvrager op diens kosten, particuliere adviesbureaus in te huren voor het opstellen van middel-voorwaarden. Ook zullen voorgeschreven veranderingen vaak duur in uitvoering blijken te zijn. Het vergunningenbeleid Volgens de heer c.L. Kroesemeijer, directeur van B.V. Handelsonderneming Pamatex te Den Haag, is er sprake van willekeur in het vergunningenbeleid. Zijn onderneming houdt zich bezig met recycling van autowrakken. Volgens spreker mag hij zijn bedrijf, door een wijziging in de wet op chemisch afval, van de ge-
83
meente niet meer uitoefenen, tenzij er, voor de onderneming te dure, voorzieningen worden getroffen. Hij verwijt de wettenmakers dat ze onvoldoende rekening houden met het effect ervan voor de ondernemer. Mevrouw E.M. van Wayenburg-Veth, directeur van Subite uitzendorganisatie te Baarn had geen goed woord over voor het vergunningenbeleid, waar haar onderne ming mee te maken heeft. Spreekster gaf aan dat er in 1981 andere voorschriften en een nieuw vergunningenbeleid voor de organisaties voor tijdelijk werk werden uitgevaardigd. Het resultaat was dat het aantal uitzendingen binnen enkele maanden werd gehalveerd. Van wat de overheid van de genomen maatregelen verwachtte, te weten het creëren van meer 'vaste' banen, is niets uitgekomen. Spreekster meent ondermeer dat: Arbeidsbemiddeling moet worden geprivatiseerd. Ontslagvergunningen sneller
moeten worden verleend, zodat werkgevers
minder angstig worden voor het aantrekken van vast personeel. Het uitzendwezen op de Nederlandse arbeidsmarkt kan fungeren als een flexibel middel om vele arbeidsplaatsen snel en deskundig te laten bezetten. Uitzendorganisaties door overheid en vakbeweging meer betrokken moeten worden bij het oplossen van de problemen op de arbeidsmarkt. De ondernemer en subsidies "Verslavingsverschijnselen aan overheidssteun dienen te worden uitgebannen", meent ir. J. W. Hillege, hoofd van de Directie Algemeen Industriebeleid. Het financiële overheidsinstrumentarium bestaat uit kredieten, garanties en subsidies. Spreker meent dat te grote aandacht wordt besteed aan de financiële instrumenten die immers alleen maar financiële voorwaarden kunnen scheppen. Naar hij meent is het noodzakelijk, dat de overheid haar opstelling en werkwijze verandert in zaken als milieu, informatisering, onderwijs en vooral vergunningenprocedures. Een intensieve dialoog met het bedrijfsleven is daarbij van belang, vooral om te weten hoe specifieke knelpunten in de branches ervaren worden. Bij gerichte financiële steun aan het bedrijfsleven worden door de overheid 2 hoofdmotieven gehanteerd: De noodzaak tot vergroting van het aanpassingsvermogen van Nederlandse
ondernemingen in verband met gewijzigde internationale concurrentie-verhoudingen.
84
Het bevorderen van hoogwaardige, geavanceerde en op kennis gebaseerde ondernemers-activiteiten. Faciliteiten op de beschikbaarheid van aanvullend kapitaal voor de onderneming zijn mogelijk: Ter verbetering van de algemene financieringspositie, vanuit het 'normale' kapitaalaanbod, bijvoorbeeld door handelsbanken, met garanties. In het geval van technologische doorbraken en projecten met grote risico's, met kredieten. Ter verbetering van kosten/baten verhoudingen met subsidies. Oe overheid zal er in toenemende mate naar streven bekendheid met het financieel instrumentarium bij de ondernemer te vergroten. Naar de heer Hillege aangaf wordt door de overheid een brochure ontwikkeld, waarin wordt aangegeven waar de ondernemer de beschikbare kennis op velerlei gebied vandaan kan halen die hij niet in eigen huis heeft. Van belang daarbij zijn de werkzaamheden van het projec tbureau 'Innovatie Nu' en de mogelijkheid op betrekkelijk eenvoudige wijze subsidie voor een ontwikkelingscontract aan te vragen. Ook kleinere bedrijven kunnen daarbij gebruik maken van de beschikbare overheidsfaciliteiten, hetgeen volgens spreker nog te weinig gebeurt. Hoewel de overheid zich niet zal bemoeien met de commerciële toepassingen, zijn er diverse gegevens beschikbaar op het gebied van marketing, kwaliteit en haalbaarheid. Het instrumentarium zal worden gesaneerd, deelde de heer Hillege mede, hetgeen naar wij hopen zal leiden tot een grotere doorzichtigheid, zonder dat de mogelijkheden beperkt worden. Reloning van creativiteit De heer P. Hermus, directeur van Hermus B.V. te Venray, ontwikkelde met zijn onderneming in de loop der jaren 3 universeel-machines op het gebied van de plaatwerkindustrie. Hermus verdedigde de stelling dat: "subsidies aan de ondernemer achteraf, na gebleken succes, gegeven zouden moeten worden". "De overheid moet het risico bij de ondernemer laten, daar hoort het thuis". De heer Hermus staat een subsidie-systeem voor, waarbij op één pagina A-4 het project wordt aangemeld. Als voordelen van zijn methode 'loemde hij: Tegengaan oneerlijke of oneigenlijke concurrentie. Mislukkingen kosten de overheid geen geld. Geen enorme subsidieaanvraag-administratie. Geen 'onmogelijke' gesprekken met subsidieambtenaren, die een ondernemer vaak niet begrijpen.
85
Hij pleitte tevens voor regionale service-centra, die waar nodig de helpende hand zouden kunnen bieden. Als suggestie noemde Hermus de Kamers van Koophandel en Fabrieken, die daar dan toe uitgerust zouden moeten worden. Subsidiologie Wellicht wordt subsidiologie nog een zelfstandige studierichting, vraagt mevrouw R. Mosterd-van Staalduinen, directeur van Ventilex B.V. te Heerde zich élf. Door middel van een 'klein verhaaltje', zoals zij het noemde, gaf spreekster op komische wijze een schets van een creatieve ondernemer op weg nélar een subsidie. Terecht merkte spreekster op, dat het controle-systeem in onze verzorgingsstaat zulke gigantische vormen heeft aangenomen, dat het jaren zéll duren om de wel 180 subsidie-regelingen tot een hanteerbaar minimum te reduceren. I'vlevrouw Mosterd gaf enkele suggesties: Zoek zelf uit onder welke regeling u kunt vallen. Informatie daarover is te vinden in stapels brochures en 3 handboeken. Blijf vasthoudend, maar vriendelijk, een ambtenaar is ook een mens. Zorg voor degelijk onderbouwde informatie. Ervaringen met subsidies De heer J. Aalberts, directeur van Aalberts Industries B.V. te Venlo, vertelde zijn gehoor over zijn ervaringen met subsidies waarvan de uitkomsten voor zijn bedrijf positief waren. Hij besloot zijn duidelijk betoog met een conclusie en een advies welke wij hieronder laten volgen. Conclusie: Negatieve kanten van het subsidiebeleid: Een subsidie-aanvraag vraagt een enorme hoeveelheid energie van voorbereiding tot en met afhandeling. Een aanvraag voor een te gering bedrag vergt meer energie-input dan opbrengst. De tijdsduur voor behandeling tot en met afhandeling is te lang.
Subsidies zijn duidelijk geen middel tot startkapitaal noch als 'laatste redding'. Voor bedrijven zonder een goede administratie kan een subsidieaanvraag een lijdensweg zijn.
86
Positieve kanten van het subsidie-beleid: Het betekent een enorme steun voor versnelde groei door financiële ondersteuning op iets langere termijn. Verbetering van eigen interne planning en van administratie. Advies: Begin nooit aan een subsidie-aanvraag wanneer: het bedrag te klein is. je administratie en/of planning niet optimaal is. je van mening bent onmiddellijk over het geld te kunnen beschikken. Calculeer een ruime tijd hiervoor (minstens 1 jaar). je geen ondersteuning hebt van iemand met ervaring op dit gebied. Nabeschouw ing Deze 'Dag van de ondernemer' onderstreepte duidelijk wat wij allemaal al wisten: het is in Nederland droevig gesteld met het vergunningen- en subsidiebeleid. Dat een enkele ondernemer toch positief kan oordelen, en dan vooral over het uiteindelijk bereikte resultaat, doet daar niets aan af. Verfijningen, die veelal veroorzaakt worden door op zich te respecteren gevoelens van rechtvaardigheid, hebben het overheidsbeleid tot een niet te begrijpen verschijnsel gemaakt. Het resultaat is dat ondernemers te sterk afhankelijk zijn geworden van overheid en adviseurs, hetgeen bijvoorbeeld op het gebied van de belastingwetgeving ook het geval is. Als gesteld wordt dat er een groter begrip moet zijn tussen overheid en ondernemer is dat een beginselverklaring die op zich juist is en waar zeker wat aan gedaan kan worden. Toch zijn er wellicht weinig ambtenaren die ondernemers echt begrijpen en omgekeerd. Bovendien moet niet vergeten worden, dat ondernemers in Nederland nog steeds niet de waardering hebben die ze alleen al in het belang van de werkgelegenheid nodig hebben. Slechts ondermeer een drastische vereenvoudiging van de vergunningensteiseis, het zeer doorzichtig maken van de subsidiesteiseis en het geven van meer bevoegdheden aan de"ondernemer, waardoor ook de procedures kunnen vereenvoudigen, zal tot een verbetering kunnen leiden. Overgenomen uit:
'Risicobeheer', maart 1983 Uitgeverij Samson B.V., Alphen aan de Rijn.
87
Bijlage 2 ENQUETEFORMULIER 'AANMOEDIGINGSBOEK'
Naar aanleiding van de 'Dag van de ondernemer' zal wederom een boek verschijnen. Dit jaar zal het in de vorm van een aanmoedigingsboek . zijn, waarvoor -uw bijdrage middels deze enquête gevraagd wordt. Alle suggesties en opmerkingen over het thema subsidie- en vergunningenbeleid zullen vandaag aangeboden worden aan de staatssecretaris van Economische Zaken, de heer P.H. van Zeil, waarna een groep studenten van de Interfaculteit Bedrijfskunde deze suggesties vervolgens in de komende weken zal ordenen en interpreteren. Het resultaat daarvan zal als 'Aanmoedigingsboek' gepubliceerd worden. 1• . In welke bedrijfstak bent u werkzaam? industrie
horeca
transport
bouw
landbouw /visserij
overheid
groothandel
financiële sector
overig, nl ....
detailhandel
zakelijke dienstver lening
N.B. Indien overheid of overig, ga naar vraag 6. 2.
Hoeveel personeelsleden telt het bedrijf waarin u werkzaam bent? 1-5,
6-10,
11-20,
21-50,
51-100,
101-500,
501 en groter. 3.
Wilt u aangeven in welke fase. van de levenscyclus het bedrijf zich bevindt? pionier /opbouwfase,
expansiefase,
stabilisatiefase,
teruggang fase. 4.
In welke plaats staat (de vestiging van) het bedrijf waar u werkzaam bent?
5.
Wat is uw functie in het bedrijf? eigenaar,
6.
directeur,
Indien u niet in een bedrijf werkzaam bent, bij welke organisatie/instantie bent u dan werkzaam?
88
medewerker, functie ...
7.
De door u verstrekte informatie zal uiteraard strikt vertrouwelijk worden behandeld. Toch kan het, bijvoorbeeld voor nadere interpretatie ' ervan, nuttig zijn als wij kunnen beschikken over de volgende gegevens: naam bedrijf/instelling uw naam telefoonnummer
8.
Heeft uw bedrijf wel eens subsidie aangevraagd? nee,
9.
ja, namelijk •••
Wat zijn uw eventuele ervaringen met en opvattingen over overheidssubsidies?
10. Welke suggesties heeft u ter verbetering? I I. Uw bedrijf heeft ongetwijfeld vergunningen aangevraagd. Bent u hierbij persoonlijk betrokken geweest? nee,
•
ja.
12. Wat zijn uw ervaringen met en opvattingen over het Rijks- en Gemeentelijk vergunningenbeleid? 13. Welke suggesties heeft u ter verbetering? De volgende vragen slechts te beantwoorden door ondernemers gevestigd te Den Haag of in de Haagse regio. 14. Heeft u problemen ondervonden bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen? Zo ja, bij welke en wat voor problemen? 15. Welke problemen ondervindt u (bij uw bedrijfsuitoefening) op de huidige vestigingsplaats in Den Haag/Haagse regio? (zoals te weinig bedrijfsruimte, de verkeerssituatie en dergelijke)
-------------------~------------
_________ __ ... ..
16. Zou de gemeente direct of indirect kunnen bijdragen aan de oplossing van de onder 14 en 15 genoemde problemen? Zo ja, heeft u hiervoor suggesties? 17. Wat vindt u van een zo genoemde 'ondernemerswinkel'? (hierbij gaat het om een bureau dat een bemiddelende functie speelt bij de oplossing van problemen waar een ondernemer mee te maken kan krijgen) zeer gewenst
overbodig
gewenst
ongewenst
kan nuttig zijn 18. Indien u bij de verwerving van (bedrijfs-)grond de keuze zou hebben tussen koop en erfpacht, welke mogelijkheid zou u kiezen? altijd de financieel meest aantrekkelijke in principe altijd koop . in principe altijd erfpacht 19. Wat is uw mening over mogelijke financiële ondersteuning van beginnende bedrijven door de gemeente? geen gemeentelijkE! taak
zo ruim mogelijk
zo beperkt mogelijk
geen mening
N.B. Gezien het sterk regionale karakter van de laatste vragen zijn de reacties van ondernemers hierop niet in dit boekje opgenomen. Inlichtingen hierover zijn te verkrijgen bij: afdeling Economische Zaken van de Gemeente 's-Gravenhage, telefoonnummer 070-122154.
90
...... '' ' ...
~~~· , ~"''''''''w'''
'Ondernemers en overheid: spanningen en knelpunten' is geschreven als vervolg op de tweede 'Dag van de Ondernemer', die werd gehouden op 19 januari 1983. Deze dag stond in "het teken-van dereguleren, het verminderen van overheidsbemoeiing met het bedrijfsleven. En dan rijst als vanzelf de vraag: waar knelt die overheidsbemoeienis nu het meest? Waar zou het grootste effect met dereguleren kunnen worden bereikt? Daarom werd op die dag een enquête gehouden onder de circa duizend aanwezige ondernemers met als centrale vragen: wat zijn uw ervaringen met vergunningen- en subsidiestelseis? Welke suggesties ter verbetering hebt u? Uit de vele binm:ngekomen reacties is dit boek ontstaan . .Het geeft deels een schrille blik op wat ondernemers van overheidsbeïnvloeding vinden, maar tegelijk staan er tientallen suggesties in om bestaande knelpunten op te ruimen. Hoe 'die overheid er wat aan kan doen' komt .helder uit dit boek naar voren. " " De suggesties bieden de ondernemers en hun organisat~es voldoende aanknopingspunten om in de praktijk het belang en de richting van deregulering te onderbouwen. Dat vereist dan wel dat vele ondernemers kennisnemen van dit boek, er ruchtbaarheid aan geven en gezamelijk de 'politiek' onder druk gaan zetten, teneinde zoveel mogelijk sugge~ties te verwezelijken. Het boek is vooral bestemd voor ondernemers, politici, ambtenaren en studenten met een studie gericht op de publieke sector enlof economie en verder voor alle geïnteresseerden in het onderwerp deregulering.
832765