ICT en zelfstandige ondernemers Gebruik en betekenis van ICT voor micro-ondernemingen Pierson, J. (2003). . Brussel: Vrije Universiteit Brussel.
De aandacht in het beleid en het onderzoek voor KMO’s en zelfstandige ondernemers in de informatiesamenleving is de laatste jaren substantieel toegenomen op Europees, federaal en regionaal vlak. Toch blijkt dat men nog al te zeer vertrekt vanuit de idee dat een kleine onderneming hetzelfde is als een groot bedrijf in het klein. Dit doctoraal onderzoek toont aan dat men binnen de heel kleine ondernemingen met minder dan tien werknemers, de zogenaamde micro-ondernemingen, rekening moet houden met een totaal andere logica. Om de adoptie, het gebruik en de betekenis van ICT in deze micro-ondernemingen te begrijpen, dient men te vertrekken van een logica die zich situeert op de vervagende scheidingslijn tussen de werksfeer en de privésfeer van de zaakvoerder.
Gebrek aan aandacht voor microondernemingen Na de beurshausse en de internethype aan het einde van vorige eeuw bevinden we ons momenteel in een periode van economische neergang. De oplossing die voor bedrijven naar voor wordt geschoven, is creëren en innoveren. Maar innovaties hebben weinig zin als ze niet door de burgers en de bedrijven worden aanvaard. Om de adoptie en het gebruik van technologische innovaties, waaronder ICT’s, te begrijpen moet men ook de eventuele gebruikers begrijpen, liefst van binnenuit. Het onderzoek naar dé gebruiker is daarom sinds een aantal jaren een vast punt op de onderzoeksagenda van de communicatiewetenschappen. De aandacht gaat hierbij uit naar ofwel het residentiële publiek
ofwel de grote bedrijven, maar over het ICT-gebruik, het nut en de betekenisgeving voor heel kleine ondernemingen is er weinig geweten. Een hiaat dat trouwens ook bestaat binnen de klassieke economie. Inzichten omtrent grote ondernemingen worden geacht zomaar transponeerbaar te zijn op kleine ondernemingen. Dit leidt tot verkeerde vooronderstellingen en interpretaties, zeker in het geval van de allerkleinsten. Omwille van hun kleine schaal leunen deze bedrijfsentiteiten namelijk heel dicht aan bij de sociale omgeving van thuis, met een onvermijdelijke verstrengeling van werk- en privé-
wereld. Het gebrek aan aandacht voor kleine ondernemingen en voor hun relatie tot ICT verwondert, maar kan ook verontrusten. Deze KMO’s worden immers gezien als de motor van de economie. Daarom is het noodzakelijk om ook de nodige aandacht te hebben voor hun aansluiting op de informatieeconomie. Dit werd lange tijd onvoldoende erkend. Sinds een aantal jaren ziet men echter dat de aandacht voor KMO’s aanzienlijk toeneemt, zowel in het beleid als in de marketing van de ICT-sector. Men beseft dat het veronachtzamen van 99,8% van de ondernemingen moeilijk houdbaar blijft. Het belang van kleine bedrijfsentiteiten sluit bovendien aan bij de macro-economische ontwikkelingen van flexibele specialisatie en post-fordisme. Binnen de
OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2004
177
groep van KMO’s zijn er echter nog grote verschillen tussen enerzijds de kleine en middelgrote ondernemingen, met 10 tot 250 werknemers, en anderzijds de heel kleine ondernemingen, oftewel micro-ondernemingen, met minder dan 10 werknemers. Het proefschrift onderzoekt de verenigbaarheid van ICT met de zaakvoerders van deze microondernemingen.
Naar een “bottom-up” inzicht De aandacht gaat in dit onderzoek in eerste instantie naar Vlaanderen, want ook hier zijn de cijfers indrukwekkend. Men heeft namelijk te maken met een categorie van actoren die een zeer prominente plaats inneemt, met 96% van de totale bedrijfspopulatie en bijna een derde van de tewerkstelling. Daarnaast is er hun unieke ‘in-between’ positie, die leidt tot een rijkdom aan mogelijke vragen omtrent de relatie tussen werk en privé en daarop aansluitend de rol van ICT. De zaakvoerder van een micro-onderneming is namelijk zowel een sociale actor als een economische actor. Het spanningsveld tussen de vrijheid als private persoon en de beperktheid als economische entiteit vormt een vruchtbare voedingsbodem voor de discussie over het opnemen en het inschakelen van communicatietechnologie. De doelstelling van dit onderzoek is bijgevolg het bekomen van een fundamenteel inzicht in de manier waarop de stimulansen en barrières van ICT’s bij heel kleine bedrijven sociaal verankerd zijn. Door de verstrengeling van professioneel en privé-
Figuur 1.
Gecombineerd analysekader van ICT-acceptatie.
178
OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2004
leven zijn, naast louter economische aspecten, ook sociologische verklaringsgronden bepalend. De vraag is dan op welke manier het bezit, het gebruik en de betekenis van ICT bij een zelfstandige zaakvoerder van een micro-onderneming samenhangen met zijn of haar concrete werk- en privé-situatie. Dit is meteen ook de centrale vraagstelling van het proefschrift. Door de zaakvoerder zelf en niet de onderneming als onderzoekseenheid te nemen, krijgt men een ‘bottom-up’ inzicht van dit technologisch innovatieproces, in de plaats van een ‘top-down’ macro-economische beschouwing.
Een gecombineerd analysekader Louter economisch-georiënteerde literatuur voldoet daarom niet om de situatie in micro-ondernemingen te verklaren. Dit vereist eerder een positie op het snijpunt van economische en sociologische stromingen in de communicatiewetenschappelijke theorievorming. Om het onderzoek theoretisch te kaderen, werd daarom verder gebouwd op bevindingen uit de communicatiewetenschappelijke technologiestudies. Wat betreft de wetenschapstheoretische vertrekbasis wordt hierbij echter geen formele keuze gemaakt. Dit betekent dat de vraagstelling zowel vanuit empirisch-analytisch als vanuit interpretatief gezichtspunt onderzocht wordt. Het samenbrengen van beide benaderingen leidde tot een multimethodologische onderzoeksopzet. Op basis van de literatuurstudie werden werkhypothesen gedistilleerd, die zowel factorgebonden als actorgebonden waren. Deze hypothesen vorm-
den de basis voor het volgende gecombineerd analysekader.
ICT en micro-ondernemingen: niet altijd verenigbaar
Op basis van dit schema en de achterliggende hypothesen werd vervolgens een tweeledig empirisch onderzoek opgezet. Dit bestaat vooreerst uit een meer descriptieve benadering met als doel een schets te maken van de adoptie en het gebruik van ICT bij zaakvoerders van micro-ondernemingen. Daarnaast werden op basis van statistische correlatiemetingen ook een aantal verklarende factoren onderzocht.
Op basis van deze onderzoeksopzet met een kwantitatief en een kwalitatief onderzoeksluik komt het onderzoek tot een aantal kernbevindingen. De algemene vaststelling is dat ICT en zelfstandige ondernemers zeker niet altijd verenigbaar zijn. Ten tijde van de enquêtering (einde 2000) waren ICT’s zeker niet alomtegenwoordig bij micro-ondernemingen: bijna drie op vijf hadden geen internetaansluiting, een derde had geen computer en bijna een derde had zelfs geen faxtoestel. Recente studies tonen aan dat deze heel kleine ondernemingen, waaronder zeker de zelfwerkgevers (i.e. zonder personeel), nog steeds een aanzienlijke achterstand hebben op andere KMO’s en grotere bedrijven.
Dit kwantitatief onderzoeksdeel is gebaseerd op een telefonische enquête bij een representatief staal van 550 micro-ondernemingen in Vlaanderen, op een totale populatie van ongeveer 400 000. Toch geven significante correlaties onvoldoende inzicht in de werkelijke drijfveren en betekenisgeving van de zaakvoerders omtrent hun ICT-gebruik. De kwantitatieve aanpak in de breedte werd daarom aangevuld met een kwalitatieve benadering in de diepte. Dit gebeurde aan de hand van diepte-interviews bij twee a-typische beroepsactiviteiten. Deze laatste behoren tot twee sectoren op de uiteinden van een schaal van technologische betrokkenheid, met name de landbouwsector en de producentdiensten. Meer specifiek betreft het halfgestructureerde vraaggesprekken met respectievelijk 20 fruittelers en 20 accountants. Deze interpretatieve inzichten werden gekaderd binnen een kwantitatieve situatieschets van beide beroepsgroepen, op basis van een survey bij telkens 100 respondenten.
En zelfs wanneer een bepaalde ICT beschikbaar is, wil dit niet zeggen dat deze ook effectief gebruikt wordt. Bezit is bijgevolg zeker niet hetzelfde als (dagelijks) gebruik. De aspecten die een rol spelen bij de acceptatie en de betekenis van ICT kunnen op drie vlakken gesitueerd worden: de bredere context van macro- en meso-omgeving, de zaakvoerders als actoren binnen hun werk- en privésfeer en de telefoon- en computergerelateerde technologische artefacten. Het blijkt bovendien dat het niet-bezit van een bepaalde ICT voornamelijk verband houdt met het gebrek aan professionele meerwaarde. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting doordat meer dan de helft van de respondenten in de survey ‘geen behoefte’
Tabel 1.
Overzicht van onderzoeksopzet.
Empirisch-analytische benadering
Interpretatieve benadering
Diffusietheorie en informatiesystemenliteratuur Factorhypothesen
Interpretatieve inzichten van professioneel innovatieproces en domesticatietheorie
Descriptief
Actorhypothesen Exploratief
Telefonische enquête bij 550 zaakvoerders van micro-ondernemingen en bij 100 fruittelers en 100 accountants
Diepte-interviews bij 20 fruittelers en 20 accountants
OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2004
179
Figuur 2.
ICT-adoptie bij Vlaamse micro-ondernemingen.
als reden gaf voor het niet hebben van internet in de zaak. Het toont aan dat men internet als irrelevant aanziet voor de eigen job. De prominente plaats van ‘geen interesse’ blijkt trouwens ook uit andere vergelijkbare studies. Als echter een bepaalde technologie of toepassing als wel nuttig voor het werk wordt ervaren, dan ontstaat er een ongekende dynamiek om deze aan te schaffen. Eens dit gebeurd is en als blijkt dat de betreffende ICT effectief nuttig kan worden ingeschakeld binnen het werk, ontvouwt zich een professioneel domesticatieproces. Het betekent dat er een wisselwerking van inpassen en aanpassen optreedt tussen de ICT en de zaakvoerder. Het is echter een paradoxaal proces, dat tegelijk voor vooruitgang en voor inertie zorgt. De betreffende innovatie geraakt namelijk stilaan ingeburgerd, waardoor het een alledaags en efficiënt werkobject wordt. Tegelijkertijd echter leidt deze domesticatie tot een toenemende inertie, doordat er een weerstand wordt opgebouwd tegen nieuwe, misschien betere, ICT’s. Deze laatste moeten dan opboksen tegen de bestaande technologische cultuur en routines in de onderneming.
Contextualisatie op drie niveaus Verwijzend naar de centrale vraag, laten deze onderzoeksresultaten op drie niveaus zien op welke wijze het bezit, het gebruik en de betekenis van ICT in relatie tot micro-ondernemingen gecontextualiseerd moeten worden, zowel vanuit de concrete beroepspraxis als vanuit de privé-situatie van de zaakvoerder.
180
OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2004
Op theoretisch vlak heeft het proefschrift aangetoond dat concepten uit het interpretatieve residentiële gebruikersonderzoek in aangepaste vorm ook kunnen toegepast worden op de professionele context van zelfstandigen en kleine bedrijven. De inzichten uit het sociologische gebruikersonderzoek werden bovendien op interdisciplinaire wijze gecombineerd met bevindingen uit de informatiesystemenliteratuur. Deze benadering sluit aan bij een bredere beweging in de communicatiewetenschappelijke technologiestudies. Men stelt namelijk vast dat de drie hoofdgebieden met betrekking tot ICT en gebruik stilaan naar elkaar toegroeien: dit zijn het sociaal-wetenschappelijke gebruikersonderzoek, het informatiesystemenonderzoek en het Human Computer Interface-onderzoek. Op analytisch en conceptueel niveau is duidelijk geworden dat de basisconcepten in dit onderzoek, zijnde micro-onderneming en ICT, elk afzonderlijk in feite de aanduiders zijn van soms zeer diverse begripsinhouden. Zo is dé micro-onderneming, net zoals dé KMO, moeilijk houdbaar als analyse-eenheid in het kader van een onderzoek naar ICT-gebruik. Het is namelijk de beroepsinhoud, tezamen met de privé-sfeer, die de socio-professionele context schept waarbinnen een bepaalde ICT betekenis krijgt. Toch is niet enkel ‘micro-onderneming’ maar ook ‘ICT’ te veel een containerbegrip. Men zou een theoretisch-analytisch onderscheid kunnen maken tussen drie verschillende componenten van een ICT: functie, werkmiddel en aanwending. Het is dan de functie die de kern vormt van de inschakeling van een bepaalde ICT voor de job.
Daarbij dient men zich te richten op concrete ‘hands-on’ ICT-functies, zoals die hun plaats vinden binnen de context van de alledaagse werkpraktijk. Tot slot kan op maatschappelijk vlak nog een meer kritische bemerking gemaakt worden. De meeste zaakvoerders zijn volgens het onderzoek tevreden met de bestaande omvang van hun micro-onderneming. Terwijl het hele beleidsdiscours gericht is op economische groei en innovatie, ondermeer door ICT, zijn vele van deze ondernemers blijkbaar tevreden met hun huidige dimensie. Veeleer dan dit af te doen als irrelevant, moet er rekening mee gehouden worden. Toch betekent stilstaan in de con-
text van technologische vooruitgang in feite achteruitgaan. Daarom is het nodig een goed evenwicht te vinden tussen de professionele en privé-aspiraties van de zelfstandige ondernemers aan de ene kant en de basisvoorwaarden voor economische voortgang aan de andere kant. Enkel zo kan een sociaal en economisch duurzame informatiesamenleving in Vlaanderen tot stand komen.
Jo Pierson Studies over Media, Informatie en Telecommunicatie (VUB) Strategie, Technologie en Beleid (TNO)
OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2004
181