(EX-)ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN NOOD Ook zij kennen armoede
Johan Lambrecht en Ellen Beens Juni 2003
INHOUD LIJST VAN FIGUREN
VII
LIJST VAN TABELLEN
IX
WOORD VOORAF
XI
TEN GELEIDE
XIV
DEEL 1 : EEN DUIK IN DE LITERATUUR
2
1.
4
HET BEGRIP ‘ARMOEDE’ ONTSLUIERD
1.1 Wat is armoede ? 1.1.1 Definities 1.1.2 Verschillende invalshoeken a. Financiële aspecten b. Sociale aspecten c. Psychische en fysieke aspecten
4 4 7 7 8 9
1.2 Hoe armoede meten ? 1.2.1 Wettelijke methode 1.2.2 Relatieve of statistische methode 1.2.3 Subjectieve methode 1.2.4 Budgetmethode
11 11 12 13 13
1.3
14
2. 2.1
Hoeveel armen zijn er ? ARMOEDE ONDER ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS Leef-, denk- en ervaringswereld van zelfstandige ondernemers
17 17
2.2 Kwantitatief beeld 2.2.1 Aantal zelfstandigen in armoede in België 2.2.2 Armoede in land- en tuinbouw in België 2.2.3 Armoede onder zelfstandige ondernemers in Nederland
20 20 22 24
2.3 Oorzaken 2.3.1 Economisch 2.3.2 Persoonlijk 2.3.3 Intense kringloop 2.3.4 Sociaal statuut van de zelfstandige
29 29 32 33 34
2.4
37
Organisaties en initiatieven
DEEL 2 : DE INKOMENS VAN DE ZELFSTANDIGEN ONDER DE LOEP 41 1.
WERKWIJZE EN PROCEDURES
43
2. CIJFERMATIGE ANALYSE VAN DE INKOMENS VAN DE ZELFSTANDIGEN IN BELGIË 47 2.1 Beschrijving en analyse volgens kenmerken 2.1.1 Beschrijvende inkomensstatistieken 2.1.2 Inkomensanalyse volgens kenmerken a. Verdeling volgens leeftijd b. Verdeling volgens geslacht c. Verdeling volgens sector d. Verdeling volgens regio e. Verdeling volgens nationaliteit f. Invloed van de kenmerken op de inkomensklasse
47 47 49 49 52 55 58 62 64
2.2
Inkomensevolutie
67
2.3
Inkomensverdeling bij de zelfstandigen
71
2.4
Duurtijd zelfstandigen onder armoedegrens
74
DEEL 3 : KWALITATIEF BEELD VAN ARMOEDE ONDER ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS
78
1.
WERKWIJZE EN PROCEDURES
80
2.
OPENBARE CENTRA VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN (OCMW’S)
85
2.1 Situering van de dienstverlening 2.1.1 Werking van de OCMW’s 2.1.2 Raakvlakken tussen OCMW’s en zelfstandige ondernemers 2.1.3 Relatie met actieve zelfstandige ondernemers
85 85 86 87
2.2 Evolutie van het aantal dossiers en profiel van zelfstandige ondernemers in de knel 2.2.1 Aantallen 2.2.2 Kenmerken van de zelfstandige ondernemers 2.2.3 Kenmerken van de zaak
91 91 92 95
2.3 Problemen 2.3.1 Financieel en administratief 2.3.2 Psychisch
98 98 100
2.4 Oorzaken 2.4.1 Economisch
101 101
2.4.2 Sociaal statuut 2.4.3 Persoonsgebonden a. Onbezonnen en naïef zakendoen b. Relationeel en gezondheid c. Gebrekkige kennis bedrijfsbeheer
102 102 102 104 104
2.5 Behandeling van de dossiers 2.5.1 Adviesverlening en informatieverschaffing 2.5.2 Financiële en administratieve hulp 2.5.3 Inschakeling in arbeidscircuit 2.5.4 Hindernissen 2.5.5 Het bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers
106 106 106 109 110 113
2.6
117
Perceptie van de armoedeproblematiek
2.7 Beleidsaanbevelingen 2.7.1 Vereenvoudiging van de zelfstandigenmaterie 2.7.2 Opleiding en opvolging van de zelfstandige ondernemers
120 120 121
2.8
124
3.
Samenvattende tabel
ANDERE HULPVERLENENDE ORGANISATIES EN BEVOORRECHTE GETUIGEN 126
3.1 Situering van de verschillende organisaties 3.1.1 Regionale Begeleidingscellen 3.1.2 Dienst Preventie Kleine Ondernemingen 3.1.3 Efrem vzw
126 126 128 129
3.2 Evolutie van het aantal dossiers en profiel van zelfstandige ondernemers in de knel 3.2.1 Aantallen 3.2.2 Kenmerken van zelfstandige ondernemers 3.2.3 Kenmerken van de zaak
130 130 130 132
3.3
135
Problemen
3.4 Oorzaken 3.4.1 Economisch 3.4.2 Persoonsgebonden
136 136 136
3.5 Behandeling van de dossiers 3.5.1 Rebec’s en PREKO a. Financiële hulp b. Andere hulp c. Betaalbaar advies d. Preventief advies 3.5.2 Efrem vzw 3.5.3 Hindernissen 3.5.4 Het bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers
139 139 139 140 140 142 143 144 145
3.6
147
Perceptie van de armoedeproblematiek
3.7 Beleidsaanbevelingen 3.7.1 Vereiste kennis en kredietwaardigheid 3.7.2 Informeren, begeleiden en opvolgen 3.7.3 Structurele aanpassingen
149 149 150 151
3.8
152
4. 4.1
Samenvattende tabel ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN DE KNEL Overzichtstabel
154 154
4.2 Persoons- en ondernemingskenmerken, motivatie en toekomst 4.2.1 Persoonskenmerken 4.2.2 Ondernemingskenmerken 4.2.3 Motivatie 4.2.4 Toekomst als zelfstandige ondernemer
170 170 172 174 176
4.3 Problemen 4.3.1 Financieel en administratief 4.3.2 Gezin en gezondheid 4.3.3 Duur van de problemen
178 178 180 182
4.4 Oorzaken 4.4.1 Overheidsoptreden 4.4.2 Wanbetalers en concurrentie 4.4.3 Persoonsgebonden a. Familiale problemen b. Gezondheidsproblemen c. Misbruik door derden
184 184 186 187 187 188 189
4.5 Oplossingen 4.5.1 Overlevingsstrategieën 4.5.2 Professionele hulp
191 191 192
4.6 Beleving van de situatie 4.6.1 Emotionele ervaring en beleving 4.6.2 Ervaring met diegenen die door hun functie betrokken zijn bij de situatie a. Deurwaarder b. Curator c. Hulpverleners d. Belastingen e. Sociale Kassen 4.6.3 Weerslag op en reacties van de omgeving van de zelfstandige ondernemer
195 195 199 200 202 203 205 206 206
4.7 Beleidsaanbevelingen 4.7.1 Informatieverschaffing en begeleiding 4.7.2 Opvang en bescherming 4.7.3 Houding van het overheidspersoneel 4.7.4 Gelijkheid in de wetgeving
209 209 210 212 212
4.8
213
Samenvattende tabel
DEEL 4 : SAMENVATTING EN BELEIDSAANBEVELINGEN
215
1.
216
SAMENVATTING
1.1 Kwantitatief beeld : armoede onder zelfstandige ondernemers in cijfers 1.1.1 Aantallen 1.1.2 Kenmerken a. Volgens leeftijd b. Volgens geslacht c. Volgens sector d. Volgens regio e. Volgens nationaliteit f. Gezamenlijke invloed van de vermelde kenmerken 1.1.3 Inkomensevolutie 1.1.4 Inkomensverdeling 1.1.5 Duurtijd zelfstandigen onder ‘armoedegrens’
217 217 218 218 219 219 219 220 220 221 221 222
1.2 Kwalitatief beeld : getuigenissen en ervaringen van en met zelfstandige ondernemers in armoede 224 1.2.1 Kenmerken zelfstandige ondernemers in nood 224 1.2.2 Kenmerken onderneming 224 1.2.3 Problemen 224 1.2.4 Oorzaken 225 1.2.5 Behandeling van de dossiers 226 1.2.6 Bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers 226 1.2.7 Perceptie armoedeproblematiek/beleving situatie 227 1.2.8 Beleidsaanbevelingen van de gesprekspartners 227 2.
EEN DOZIJN BELEIDSAANBEVELINGEN
235
REFERENTIELIJST
247
BIJLAGE 1 : VERDELING VAN DE SECTOREN
252
BIJLAGE 2 : OVERZICHT VAN DE BIJDRAGECATEGORIEËN
255
LIJST VAN FIGUREN FIGUUR 1 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS LEEFTIJDSKLASSE EN INKOMENSGROEP IN 2000
50
FIGUUR 2 : VERGELIJKING TUSSEN AANTAL ZELFSTANDIGEN VOLGENS LEEFTIJDSKLASSE EN HUN RELATIEVE AANDEEL IN DE SOM VAN DE INKOMENS VAN DE ZELFSTANDIGEN IN 2000 (IN PROCENTEN, ABSOLUTE AANTALLEN EN BEDRAGEN IN EURO)
51
FIGUUR 3 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS GESLACHT EN INKOMENSGROEP IN 2000
52
FIGUUR 4 : VERGELIJKING TUSSEN AANTAL ZELFSTANDIGEN VOLGENS GESLACHT EN HUN RELATIEVE AANDEEL IN DE SOM VAN DE INKOMENS VAN ALLE ZELFSTANDIGEN IN 2000 (IN PROCENTEN, ABSOLUTE AANTALLEN EN BEDRAGEN IN EURO)
54
FIGUUR 5 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS SECTOR EN INKOMENSGROEP IN 2000
56
FIGUUR 6 : VERGELIJKING TUSSEN AANTAL ZELFSTANDIGEN VOLGENS SECTOR EN HUN RELATIEVE AANDEEL IN DE SOM VAN DE INKOMENS VAN ALLE ZELFSTANDIGEN IN 2000 (IN PROCENTEN, ABSOLUTE AANTALLEN EN BEDRAGEN IN EURO)
57
FIGUUR 7 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS REGIO EN INKOMENSGROEP IN 2000
58
FIGUUR 8 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS GEWEST EN INKOMENSGROEP IN 2000
60
FIGUUR 9 : VERGELIJKING TUSSEN AANTAL ZELFSTANDIGEN VOLGENS REGIO EN HUN RELATIEVE AANDEEL IN DE SOM VAN DE INKOMENS VAN ALLE ZELFSTANDIGEN IN 2000 (IN PROCENTEN, ABSOLUTE AANTALLEN EN BEDRAGEN IN EURO)
61
FIGUUR 10 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS NATIONALITEIT EN INKOMENSGROEP IN 2000 FIGUUR 11 : VERGELIJKING TUSSEN AANTAL ZELFSTANDIGEN VOLGENS NATIONALITEIT EN HUN RELATIEVE AANDEEL IN DE SOM VAN DE
62
INKOMENS VAN ALLE ZELFSTANDIGEN IN 2000 (IN PROCENTEN, ABSOLUTE AANTALLEN EN BEDRAGEN IN EURO)
63
FIGUUR 12 : DE LORENZ-CURVE VOOR INKOMENSVERDELING BIJ DE ZELFSTANDIGEN 73 FIGUUR 13 : AANTAL JAREN ‘ARMOEDE’ VOLGENS 60 PROCENT-NORM (ZELFSTANDIGEN MET MINSTENS 6 JAAR INKOMEN EN MINSTENS 1 JAAR ONDER DE ‘ARMOEDEGRENS’)
75
FIGUUR 14 : INTEGRALE EN GEÏNTEGREERDE BEGELEIDING VAN ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN NOOD VOLGENS HET NAAF-EN-SPAAK-SYSTEEM FIGUUR 15 : VERDELING VAN DE ZELFSTANDIGEN VOLGENS BIJDRAGECODE
238 256
LIJST VAN TABELLEN TABEL I : ARMOEDEPERCENTAGES, BELGIË, 1985-1997
15
TABEL II : EVOLUTIE VAN HET AANTAL VERZEKERINGSPLICHTIGEN (ZELFSTANDIGEN + HELP(ST)ERS)
20
TABEL III : ARMOEDE ONDER LAND- EN TUINBOUWERS, STARTERS, ONDERNEMERS DIE HUN ONDERNEMING BEËINDIGD HEBBEN EN TOTALE GROEP VAN ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS VAN 18-64 JAAR, 1990-1998 (NEDERLAND, IN PROCENTEN)
26
TABEL IV : BESCHRIJVENDE STATISTIEKEN JAARINKOMENS ZELFSTANDIGEN, PERIODE 1995-2000* (BEDRAGEN IN EURO)
48
TABEL V : VERDELING JAARINKOMEN VOLGENS GESLACHT, PERIODE 1995-2000 (IN PROCENTEN EN ABSOLUTE AANTALLEN)
53
TABEL VI : BESCHRIJVENDE STATISTIEKEN JAARINKOMEN VOLGENS GESLACHT, PERIODE 1995-2000 (BEDRAGEN UITGEDRUKT IN EURO)
54
TABEL VII : RELATIEF AANDEEL VAN DE SECTOR IN ELKE REGIO IN 2000 (RIJPERCENTAGES)
59
TABEL VIII : CLASSIFICATIE IN EEN INKOMENSKLASSE IN 2000 (IN PROCENTEN)
65
TABEL IX : MIGRATIETABEL IN AANTALLEN (RIJPERCENTAGES EN ABSOLUTE AANTALLEN)
68
TABEL X : JAARLIJKSE INKOMENSVERANDERING TEN GEVOLGE VAN MIGRATIE (BEDRAGEN UITGEDRUKT IN EURO)
70
TABEL XI : GINI-COËFFICIËNTEN EN KWARTIELEN PER SECTOR (IN 2000)
72
TABEL XII : VERHOUDINGEN TUSSEN HOOGSTE EN LAAGSTE DECIEL PER SECTOR (IN 2000)
72
TABEL XIII : AANTAL ZELFSTANDIGEN ONDER DE ‘ARMOEDEGRENS’(BEDRAGEN UITGEDRUKT IN EURO)
74
TABEL XIV : AANTAL JAREN ‘ARMOEDE’ VOLGENS 60 PROCENT-NORM IN DE PERIODE 1995-2000 (ZELFSTANDIGEN MET MINSTENS 6 JAAR INKOMEN) TABEL XV : X-AANTAL JAREN ‘ARMOEDE’ ALS ZELFSTANDIGE (IN PROCENTEN) TABEL XVI : OCMW’S OVER ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN ARMOEDE
75 77 125
TABEL XVII : ONDERSTEUNENDE ORGANISATIES OVER ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN ARMOEDE
153
TABEL XVIII : PERSOONS- EN ONDERNEMINGSKENMERKEN EN ERVARINGEN VAN DE ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS
155
TABEL XIX : VERDELING VOLGENS PERSOONSKENMERKEN
172
TABEL XX : VERDELING VOLGENS KENMERKEN VAN DE ZAAK
173
TABEL XXI : ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN ARMOEDE
214
TABEL XXII : BEVINDINGEN OVER ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS IN NOOD UIT LITERATUUR EN VOLGENS GESPREKSGROEPEN
229
WOORD VOORAF Wetenschappelijk onderzoek is altijd een bijzonder boeiende bezigheid geweest en zal het ook steeds blijven. Dat wordt nogmaals ten overvloede geïllustreerd door de voorliggende publicatie. Wat maakt dit werk dan zo boeiend ? Er zijn minstens vijf redenen. Allereerst komt met dit onderzoek een taboeonderwerp ter tafel.
De
algemeen geldende perceptie is dat ‘armoede’ en ‘zelfstandigen’ twee totaal gescheiden werelden vormen, die niets met elkaar te maken hebben. De cijfers en getuigenissen in dit boek maken op overtuigende wijze het tegenovergestelde duidelijk : armoede bij (ex)-zelfstandige ondernemers is helaas geen virtuele realiteit. Alleen … het staat niet erover te spreken.
Het is zeker een grote verdienste van de auteurs dit
onderzoeksthema kordaat aangepakt te hebben. De bij het onderzoek gevolgde methodologie is eveneens erg aantrekkelijk. Een kwantitatieve aanpak op een evenwichtige manier combineren met een kwalitatieve benadering is geen eenvoudige opdracht. Maar met dit werk wordt nogmaals bewezen dat het kan. Als derde boeiend kenmerk verwijzen we graag naar het algemene referentiekader, dat als kapstok voor het project gehanteerd wordt. De onderzoekers vertrekken terecht van de zelfstandige als individu en als ondernemer.
Dat komt op een typerende manier tot uiting in de
synoptische Tabel XXI : Zelfstandige ondernemers in armoede (bladzijde 230). Er wordt uitgegaan van de persoonskenmerken van de zelfstandige en zijn/haar motivatie, vervolgens gaat de aandacht naar de persoonlijke visie op de problemen en naar de mogelijke oorzaken ervan. Tevens wordt
onderzocht hoe de zelfstandige in nood deze situatie beleeft en welke oplossingen er aangedragen worden.
De zeer talrijke en bijzonder
treffende citaten resulteren in een boek over en door zelfstandigen in nood. Steeds boeiend, vaak schrijnend. De auteurs hebben goed begrepen dat het opgehangen beeld onvolledig zou zijn zonder aandacht voor de omgevingsfactoren die de zelfstandige omringen.
De rol van netwerking, organisaties en regelgeving komt
uitgebreid aan de orde. Dat is op zich al interessant. Maar het wordt pas echt nuttig, als we met onderzoekers te maken hebben die hun nek durven uitsteken.
De geformuleerde beleidsaanbevelingen, die zich tot diverse
instanties richten, vormen zeker één van de boeiendste onderdelen van het werk. De vele suggesties zullen ongetwijfeld in diverse gremia voer voor discussie worden. Dit is precies de bedoeling ! Tot slot is er zeker een vijfde reden die dit boek voor ons zo boeiend maakt. Het past immers perfect in de doelstellingen die Cera Foundation zich stelt, namelijk door coöperatief mecenaat komen tot een maatschappelijke meerwaarde.
Of om het met onze strategische baseline te zeggen :
“Samen investeren in welvaart en welzijn”. Proficiat aan de auteurs. Heel veel dank aan al diegenen die het project hebben mogelijk gemaakt. Niemand zal het ons kwalijk nemen, dat die dank in de eerste plaats gaat naar de (ex)-zelfstandigen die de moed hebben gehad getuigenis af te leggen. Moge dit werk de weerklank vinden die het verdient. Leuven, 24 juni 2003
Rik Donckels Gedelegeerd Bestuurder Cera Holding
TEN GELEIDE Wanneer de wetenschappelijke wereld aandacht besteedt aan zelfstandig ondernemerschap, heeft zij vooral oog voor de economische aspecten ervan.
Het sociale ondernemerschap wordt veel minder belicht.
Over
armoede bestaat er dan weer veel literatuur, maar in binnen- en buitenland is er nauwelijks onderzoeksmateriaal beschikbaar over armoede onder
zelfstandige
ondernemers.
Nochtans
staat
de
armoede-
problematiek centraler dan ooit in het maatschappelijke discours. Bovendien zijn er steeds meer aanwijzingen van armoedeproblemen onder zelfstandige ondernemers. Zo blijkt uit het huishoudbudgetonderzoek van het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS, 1998) bij 2 213 representatieve huishoudens, dat ongeveer 20 procent van de zelfstandige ondernemers het in 1998 (zeer) moeilijk had om met het maandelijkse huishoudelijke inkomen rond te komen (tegenover 16 procent van de arbeiders en 12 procent van de bedienden). In Nederland besluit het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP, 2001) dat 16 procent van de zelfstandige ondernemers in armoede verkeert. Het SCP stelde verder vast dat de kans op een inkomen onder de armoedegrens bij zelfstandige ondernemers viermaal hoger ligt dan bij werkenden in loondienst.
De vzw EFREM1 wordt eveneens
geconfronteerd met een toenemend aantal hulp(aan)vragen en dossiers met ontnuchterende en trieste getuigenissen van zelfstandige ondernemers in armoede. Terwijl er in 1998 nog aan 16 dossiers gewerkt werd, was dat
1
Efrem vzw is een vrijwilligersinitiatief, gestart in 1997, dat uitgebreide sociale dienstverlening (een combinatie van psycho-sociale ondersteuning, juridisch, sociaal en economisch advies, bemiddeling en begeleiding) verleent aan natuurlijke personen die ten gevolge van een zelfstandige activiteit met moeilijkheden geconfronteerd worden of ermee dreigen geconfronteerd te worden. De organisatie is werkzaam in West-Vlaanderen en maakt jaarlijks een werkingsverslag op met cijfermateriaal, tendensen en beleidsopties.
aantal in 2000 al meer dan verdubbeld (45 dossiers, waarvan 13 opgestart in het vorige werkjaar en 32 nieuwe dossiers).
In 2001 klom het aantal
dossiers naar 55 (34 nieuwe dossiers), waardoor er in het voorjaar van 2002 een tijdelijke dossierstop moest worden ingelast. Daardoor werden er in 2002 ‘slechts’ 22 nieuwe begeleidingen opgezet.
De maatschappelijke
werkers van OCMW’s ervaren evenzeer dat (ex-)zelfstandige ondernemers op hun deur kloppen. De snel volgeboekte inschrijvingen voor de cursus ‘Zelfstandigen
in
de
knel,
gefailleerden
en
OCMW-hulpverlening’,
georganiseerd door het Vormingscentrum voor OCMW’s (VCO), het Sociaal Verzekeringsfonds voor Zelfstandigen (SVMB), Efrem vzw en het Studiecentrum voor Ondernemerschap (SVO) in het najaar van 2002 en het voorjaar van 2003, getuigen daarvan.
De cursus is gericht op
maatschappelijke
in
werkers
die
geregeld
contact
komen
met
(ex-)zelfstandige ondernemers en zich grondiger willen inwerken in de specifieke problematiek van die groep.
Ook in beleidskringen gaan
stemmen op om een uitgebreide ondersteuning en hulpverlening voor zelfstandige ondernemers uit te bouwen : “Een volgende regering zal moeten investeren in netwerken van zorg, waar zelfstandigen (…) een grote rol in spelen en anderzijds netwerken van dienstverlening waar kleine zelfstandigen, zoals de kruidenier of de bakker, in kunnen overleven. (…) We zullen dus moeten voortwerken aan het sociaal statuut van de zelfstandige. Een kruidenier die ziek wordt, moet niet alleen een vervangingsinkomen krijgen, de winkel moet ook blijven draaien. Bereikbaarheid van kleine zelfstandigen is ook een vorm van gemeenschapsvoorziening (…)” (Minister Frank Vandenbroucke, De Morgen).
De nood vanuit maatschappelijk oogpunt om de thematiek van zelfstandige ondernemers in nood inzichtelijker te maken en gerichter aan te pakken, is dus duidelijk heel groot. Daarbij kan de wetenschap een belangrijke rol spelen.
Diepgaande kennis over de (maatschappelijke)
oorzaken en (praktische) gevolgen van de armoede(wetgeving) kan immers de kwaliteit van een armoedebeleid verhogen.
Dit werk is dan als volgt gestructureerd. In het eerste deel duiken we in de literatuur. In het tweede deel worden de inkomens van alle zelfstandigen in hoofdberoep onder de loep genomen. Deel drie brengt de getuigenissen van OCMW’s, van andere hulporganisaties en van (ex-)zelfstandige ondernemers in nood.
We eindigen met een samenvatting en met
concrete beleidsaanbevelingen. Tot slot richten we een woord van oprechte dank tot iedereen die ons met raad en daad heeft bijgestaan. Een aantal personen en instanties noemen we graag bij naam. Zonder hen was dit onderzoek niet mogelijk geweest. In de persoon van Luc De Bolle en Lies Daenen, respectievelijk projectleider en projectcoördinator van het maatschappelijke domein ‘Armoede’ bij Cera Foundation, danken we Cera Foundation voor de financiële ondersteuning van dit onderzoek. Zij reageerden onmiddellijk enthousiast en onderschreven de draagwijdte van dit onderzoeksproject. Via directeur Dirk De Ceulaer en rector Marc Van Hoecke vernoemen we graag de Europese Hogeschool Brussel (EHSAL) en de K.U. Brussel voor de stimulerende wetenschappelijke omgeving.
We drukken eveneens onze
diepe erkentelijkheid uit tegenover de personen die aanzienlijk hebben bijgedragen tot de inhoud en vorm van dit boek : -
Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (RSVZ), en inzonderheid Ludo Paeme (administrateur-generaal), Katelijne Minnaert (adjunct-adviseur dienst Statistiek) en Luc Lievens (adjunctadviseur
dienst
Statistiek),
voor
de
voorbereiding
en
terbeschikkingstelling van de databank met de inkomens van de zelfstandigen in België. -
De twintig (ex-)zelfstandige ondernemers in nood die de moed hadden om ons hun verhaal te vertellen.
Hun onverbloemde
getuigenissen hebben onze ogen geopend en het onderwerp heel levendig gemaakt. -
De vijftien OCMW’s en de vier bevoorrechte getuigen van de ondersteunende organisaties, die ons laten delen in hun rijke ervaringen en die adressen van (ex-)zelfstandige ondernemers in nood ter beschikking stelden.
-
Dirk Verschoore, directeur Efrem vzw, die op zoveel terreinen zijn steentje heeft bijgedragen : inhoudelijk, logistiek, …
-
Het Vormingscentrum voor OCMW’s (VCO), en inzonderheid Stef Herman (gedetacheerd stafmedewerker VCO/VVSG) en Griet Pitteljon (stafmedewerkster VVSG), voor de terbeschikkingstelling van de adressen van de OCMW’s en andere logistieke ondersteuning.
-
De leden van het begeleidingscomité die een opbouwend kritisch klankbord waren : Daniël Appeltant (Unizo), Anja Claeys (Universiteit Gent), Lies Daenen (Cera Foundation), Luc De Bolle (Cera Foundation), Katrien De Boyser (OASeS-Ufsia), Jan Degadt (K.U. Brussel), Stef Herman (VOC/VVSG), Katelijne Minnaert (RSVZ) en Dirk Verschoore (Efrem vzw).
Ze hebben tijd vrijgemaakt om het
manuscript uit te pluizen en hebben de onderzoekers meermaals aan het denken gezet. -
Lieven Sercu (Lannoo) en Hubert Van Slambrouck (LannooCampus) die direct geloofden in het belang van de publicatie van dit werk.
Moge de inbreng van zoveel personen leiden tot een (h)erkenning van (ex-)zelfstandige ondernemers in nood en tot een realisatie van de beleidsaanbevelingen. Dat zou alvast onze grootste voldoening zijn … Johan Lambrecht en Ellen Beens Brussel, 30 juni 2003
DEEL 1 : EEN DUIK IN DE LITERATUUR
In het eerste hoofdstuk ontsluieren we het begrip ‘armoede’. passeren
de
specifieke
literatuurbevindingen
zelfstandige ondernemers de revue.
over
armoede
Daarna onder
1. Het begrip ‘armoede’ ontsluierd Eerst wordt armoede omschreven. Daarna gaan we na hoe armoede kan worden gemeten. De derde sectie brengt het aantal armen in kaart. 1.1
Wat is armoede ?
Na een aantal definities belichten we armoede vanuit verschillende invalshoeken. 1.1.1 Definities Armoede is een relatief begrip.
Het kan worden gedefinieerd in
verhouding tot het algemene welvaartspeil van een land of van een bevolkingsgroep op een bepaald ogenblik in de tijd. Armoede in de brede zin van het woord is een meervoudig begrip, dat zich uitstrekt over verschillende levensterreinen : ‘een netwerk van sociale uitsluitingen’ (Dierckx, 2001 ; Brumagne, Dewulf, Rasking, Vandaele en Van de Looverbosch, 2002).
Armoede is immers niet alleen een inkomens-
probleem, maar staat ook voor tekorten op meerdere gebieden van het individuele en collectieve leven tegelijk (huisvesting, onderwijs, gezondheid, enzovoort, zie hierna).
Verder dient ook de tijdsdimensie van armoede
onderstreept te worden. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen armoede van korte duur en lange termijn of structurele armoede. Het is dus niet verwonderlijk dat er veel definities van armoede bestaan. We zetten enkele (vaak geciteerde) definities op een rijtje :
-
“Armoede is een toestand waarin een huishouden over een onvoldoende hoog inkomen beschikt om volwaardig deel te nemen aan het maatschappelijke leven” (Van Dam en Van den Bosch, 1997).
-
“Armoede is een situatie waarbij het mensen ontbreekt aan de economische middelen om een aantal basisfuncties te realiseren” (Van den Bosch, 1999).
-
“Van armoede is sprake als een huishouden om financiële redenen duurzaam van een inkomen rond het sociale minimum moet leven en/of
als
het
door
een
samenspel
van
individuele
en
maatschappelijke oorzaken er structureel niet in slaagt om van een minimuminkomen rond te komen” (Van Hecke en Marx, 1999).
-
“Armen
zijn
de
personen
ontoereikend
zijn
dat
zij
of
gezinnen
uitgesloten
zijn
wier
middelen
van
de
zo
minimaal
aanvaardbare leefpatronen in de lidstaat waarin zij leven” (Cantillon, Deleeck en Van den Bosch, 2001).
-
“Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan.
Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde
leefpatronen van de samenleving” (Vrancken, Geldof, Van Menxel, en Van Ouytsel, 2002). De laatste definitie is allesomvattend en schetst daarmee de complexiteit van de armoedeproblematiek. De andere beschrijvingen zijn nog breed, maar wijzen meer in de richting van financiële draagkracht en inkomen.
Voor het cijfergedeelte van de studie zullen we eveneens gebruik maken van het inkomen van de zelfstandige als armoedemaatstaf. In de wetenschappelijke literatuur is er ook sprake van verschillende soorten armoede (Dierckx, 2001 ; Brumagne, Dewulf, Rasking, Vandaele en Van de Looverbosch, 2002). Zo maakt men een onderscheid tussen toevallige of zogeheten nieuwe armoede (onder meer zelfstandigen die eens een slecht jaar hebben), pendelarmoede (freelancers en uitzendkrachten bij wie perioden van armoede en relatieve welvaart elkaar afwisselen), langdurige armoede
(mensen
armoedegrens
die
leven)
en
opeenvolgende
jaren
generatiearmoede
op
of
(armoede
onder wordt
de van
generatie op generatie overgedragen). Die laatste categorie kan weer onderverdeeld worden in twee groepen.
Enerzijds kennen mensen
blijvende armoede wanneer zij geen enkel perspectief hebben om zich te verbeteren (bijvoorbeeld ouderen zonder aanvullend pensioen, mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn). blijvend karakter hebben.
Anderzijds kan armoede een niet-
Dat geldt voor mensen voor wie het, juist
doordat ze langdurig buiten spel hebben gestaan, wel moeilijk maar niet onmogelijk is om zich te verbeteren via het verrichten van betaalde arbeid. Naast het onderscheid volgens duur en soort, kan men armoede ook uitsplitsen volgens regio en plaats.
Men spreekt dan van regionale
armoede en stedelijke armoede tegenover armoede op het platteland. De armoedeproblematiek is dus een complex gegeven dat best vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd.
1.1.2 Verschillende invalshoeken Zoals hierboven reeds aangestipt, kan armoede niet herleid worden tot louter ‘gebrek aan geld’.
Het inkomenstekort is weliswaar het meest
typerende, herkenbare en meetbare element, maar slechts één aspect van de hele armoedeproblematiek.
Armoede bestaat uit verschillende
niet-inkomensgebonden (sociale, psychologische en culturele) elementen. In talrijke levensdomeinen ondervinden armen problemen, die met elkaar verstrengeld zijn en elkaar versterken. We kunnen gewag maken van een ‘problemencarrousel’ of de ‘kringloop van de armoede zonder begin- of eindpunt’ (Welzijnszorg, s.d.). De sociale rechten in de Belgische grondwet inzake inkomen, bestedingen, arbeid, gezondheid, huisvesting, onderwijs, cultuur, politiek, rechtsbedeling en maatschappelijke dienstverlening, worden voor de armen niet gegarandeerd.
Hierna staan we stil bij de
financiële, sociale, psychische en fysieke aspecten van armoede (Dierckx, 2001 ; Vranken, Geldof, Van Menxel en Van Ouytsel, 2001). a. Financiële aspecten Vaak
belanden
armen
in
een
spiraal
van
financiële
problemen
(overbesteding, schuldenoverlast, …) om in hun basisbehoeften te voorzien.
Die overlevingsschulden worden dan aangegaan voor huur,
voeding,
energie,
kleding,
gezondheidszorgen,
waarmee men ‘erbij wil horen’.
onderwijs
en
zaken
Daardoor wordt hun situatie vaak
uitzichtloos, omdat een sneeuwbaleffect van bijkomende interesten en administratieve kosten ontstaat. Arbeid kan een belangrijk instrument zijn om zich te bevrijden van armoede en
sociaal
isolement.
Arbeid
levert
immers,
naast
inkomen,
maatschappelijke erkenning, sociaal contact, persoonlijke voldoening, uitzicht op een betere toekomst en nieuwe kansen op. Voor een aantal mensen zijn evenwel andere manieren nodig om ze een volwaardige plaats in de samenleving te garanderen. Minimumuitkeringen beogen dat. b. Sociale aspecten Het onderwijs vormt één van de verschillende deelterreinen waar armen problemen ondervinden.
De meeste mensen in armoede zijn niet of
laaggeschoold en hebben slechts korte tijd op de schoolbanken doorgebracht.
Kinderen uit arme milieus haken, ondanks de leerplicht,
vaak vroegtijdig af.
Dikwijls was dat met hun ouders ook al het geval,
waardoor mislukkingen, achterstand en schaamte elkaar opvolgen. Die pijnlijke situatie kent verschillende oorzaken.
Ten eerste gooit de
thuissituatie – in het gezin of in de onderwijsinstelling – roet in het eten. Doordat kinderen uit kansarme gezinnen al op jonge leeftijd meespelen in zware levensverhalen (van echtscheidingen, drank- of drugsverslaving tot uithuisplaatsing door de gerechtsdeurwaarder wegens achterstallige betalingen), dwalen hun gedachten op school af naar het thuisfront (spanningen, stress, hoogoplopende ruzies).
Daardoor verminderen hun
slaagkansen. Ten tweede liggen ook de school en onderwijsmethoden zelf aan
de
basis
van
de
diepe
(culturele)
kloof
tussen
hoog-
en
laaggeschoolden. De leefwereld van een arm kind en die van de school liggen mijlenver uiteen. Op school komen voorbeelden bij de leerstof of onderwerpen voor een opstel (bijvoorbeeld ‘ik ga op reis’, ‘papa op het werk’) ter sprake, die erg verschillen van het leven van een arm kind. Er is sprake van een ‘roltrap-effect’.
Het algemene onderwijsniveau van de
bevolking stijgt wel met iedere generatie en met het belang van de kennismaatschappij, maar de afstand tussen hoger- en lagergeschoolden
neemt toe. Die toenemende kloof leidt bovendien tot onzekerheid in de sociale omgang met medemensen en met publieke instellingen. Een ander sociaal aspect van armoede is de woonomgeving.
Armen
wonen en leven vaak in ongezonde en oncomfortabele huizen in achtergestelde buurten.
Dat heeft uiteraard pijnlijke gevolgen op alle
andere vlakken. Zo nemen de financiële problemen toe wegens hogere rekeningen voor energievoorziening en gezondheidszorgen.
Ook het
sociale welzijn van het gezin wordt aangetast. De woonomstandigheden vormen immers een weinig stimulerende omgeving voor het onderwijs van de kinderen, de tewerkstellingsmogelijkheden van de ouders en de sociale contacten. slechte
Grotere spanningen en hogere stress zijn het gevolg.
woonst
verhoogt
dus,
rechtstreeks
of
onrechtstreeks,
Een het
armoederisico. c. Psychische en fysieke aspecten Aan armoede zijn eveneens psychische en fysieke aspecten verbonden. Ongezonde leef- en woonomstandigheden, werkloosheid of slechte arbeidsvoorwaarden en ontoereikende inkomsten voor regelmatig en gezond eten leiden tot stress, ongelukken, ziekten en een lagere gemiddelde levensverwachting. Zij maken het ook onmogelijk via vrije tijd en vakantie fysiek en mentaal terug op krachten te komen.
Het
psychologische welzijn van de armen krijgt het, ondanks hun onaflaatbare uithoudingsvermogen,
zwaar
te
verduren.
Een
opname
in
een
psychiatrische instelling is vaak niet uitgesloten. Bovendien leggen de voorzieningen voor gezondheidszorg hoge financiële en administratieve drempels voor arme mensen.
De zware kosten van
gezondheidszorg zetten aan tot bezuinigingen op doktersbezoek of op geneesmiddelen. Vaak zijn de armen niet in orde met hun papieren bij het ziekenfonds. De gezondheidsverschillen blijken trouwens de jongste jaren niet te verkleinen, maar veeleer toe te nemen (Dierckx, 2001 ; Vranken, 05.12.2002).
1.2
Hoe armoede meten ?
Gewoonlijk
worden
armen
en
bestaansonzekeren
van
niet-armen
onderscheiden door middel van (minimum)inkomensgrenzen. Gegeven de keuze om armoede en bestaansonzekerheid te meten op basis van inkomen, moet een bepaalde grens of norm worden gehanteerd. Onder die norm wordt het gezin als arm of bestaansonzeker beschouwd. Wegens de hierboven beschreven kenmerken van armoede (relatief, meervoudig, tijdselement) is het wetenschappelijk niet mogelijk om één geldige en exacte armoedegrens te bepalen.
In de literatuur worden dan ook
verschillende wetenschappelijke methoden voor de bepaling van zulke inkomensdrempels voorgesteld (Van Dam en Van den Bosch, 1997 ; Van den Bosch, 1999 ; Cantillon, Deleeck en Van den Bosch, 2001).
Die
methoden kunnen in vier typen worden onderverdeeld, met elk een bijhorende (definitie van een) armoedegrens : de wettelijke methode, de relatieve of statistische methode, de subjectieve methode en de budgetmethode. 1.2.1
Wettelijke methode
De wettelijke methode gebruikt een armoedelijn die bestaat uit het leefloon.
Dat minimuminkomen, waarop iedere inwoner van België
krachtens de wet recht heeft, wordt gewaarborgd door de overheid wanneer alle andere inkomensbronnen tekortschieten. Het gaat hier dus om een exacte en politiek bekrachtigde armoedenorm. Ze vormt evenwel geen afdoende garantie om uit de armoede te blijven, aangezien het niveau van het leefloon het resultaat is van politieke besluitvorming. Bovendien is het leefloon meerdere malen aangepast, waardoor de vergelijkbaarheid tussen verschillende jaren twijfelachtig is.
1.2.2
Relatieve of statistische methode
Bij de relatieve of statistische methode wordt als armoedegrens een bepaald percentage van het gemiddelde of mediaan (de helft situeert zich onder en de helft boven) netto gezinsinkomen gehanteerd.
De
Europese Unie (EU) heeft de relatieve armoedelijn vastgelegd op 50 procent van het gemiddelde netto inkomen van de gezinnen in de lidstaat in kwestie.
Door middel van zogeheten equivalentieschalen wordt
rekening gehouden met verschillen in de samenstelling van de gezinnen (verschillende gezinstypen).
De meest toegepaste is de ‘aangepaste’
OESO-schaal, met de volgende gewichten : 1,0 voor een eerste volwassene, 0,5 voor een bijkomende volwassene en 0,3 voor kinderen (‘oude’ equivalentieschalen : respectievelijk 1,0, 0,7 en 0,5)2. Het voordeel van die zeer exacte en doorzichtige armoedenorm is dat zij vergelijkingen in de tijd en onder verschillende landen vergemakkelijkt en welvaartsvast is.
Een stijging van het gemiddelde inkomen leidt dus
onmiddellijk tot een even grote stijging van de armoedenorm. Een veel gehoorde kritiek is dat de relatieve armoedelijnen niet zozeer de armoede meten, maar veeleer hoeveel mensen er onderaan de inkomensverdeling zitten (een aspect van de inkomensongelijkheid) (Cantillon, Deleeck en Van den Bosch, 2001). Toch kan het een waardevolle maatstaf zijn om de evolutie van de omvang van de ‘onderste staart’ (evolutie van het percentage armen over de tijd heen en (de veranderingen in) de samenstelling van die groep) na te gaan.
2
In formule : equivalentinkomen = (feitelijk inkomen) / [1 + 0.5 (aantal volwassenen – 1) + 0.3 (aantal kinderen)]. De armoedelijn is dan gelijk aan 50 procent (of 60 procent) van het gemiddelde equivalentinkomen.
1.2.3
Subjectieve methode
De norm van het Centrum voor Sociaal Beleid (de zogeheten CSB-norm3) bepaalt een armoedelijn op grond van de meningen van de bevolking zelf over welk minimaal inkomen noodzakelijk is per type huishouden. haar
subjectieve
karakter
is
die
methode
minder
Door
bruikbaar voor
internationale vergelijking. Ze is eveneens minder geschikt voor de meting van trends in armoede en bijgevolg voor beleidsdoeleinden. Vergeleken met de wettelijke en de relatieve methoden leidt ze wel tot sociaal realistischere en meer democratische inkomensgrenzen. De CSB-norm is immers niet gebaseerd op een willekeurige definitie van wat noodzakelijk is, maar op de mening van de bevolking zelf.
Sinds 1992 wordt die
subjectieve CSB-lijn niet meer gebruikt. 1.2.4
Budgetmethode
De budgetmethode is de oudste methode voor de vaststelling van inkomensgrenzen. Zij baseert zich op een korf van goederen en diensten waarvan het verbruik strikt noodzakelijk geacht wordt. Zij spreekt een groot publiek aan vanwege haar zeer concrete invulling. budgetgrenzen
koopkrachtvast
en
daarmee
Bovendien zijn
aantrekkelijk
voor
beleidsdoeleinden. Door de zeer hoge eisen aan de geïnterviewden kent de budgetenquête evenwel een grote uitval en weigering van deelname. In België wordt vooral de relatieve EU-norm gebruikt voor armoedemeting en de budgetnorm als bestaansonzekerheidsnorm. 3
Dit subjectieve criterium voor de armoede is ontwikkeld in het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) van de Universiteit Antwerpen (UA) op basis van een enquête waarbij ongeveer 4 000 gezinnen op verschillende tijdstippen in de periode 1976-1992 bevraagd werden. Er werd achterhaald over welk minimumbedrag de verschillende gezinstypen moeten beschikken om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.
1.3
Hoeveel armen zijn er ?
Op de vraag hoeveel armen er nu in België zijn, worden verschillende antwoorden gegeven. meetmethoden toegepaste
Dat vloeit voort uit de gebruikte definities,
(armoedelijn)
en
equivalentieschalen5
gegevensbestanden4. voor
de
Ook
verschillende
de
gezinstypen
verklaren eventuele verschillen in armoederesultaten (Van den Bosch, 1999). Bovendien
beantwoordt
terughoudendheid,
omdat
men de
de klassieke,
vraag
vaak
geldelijke
met
enige
armoedegrenzen
onvolledig zijn (Vranken, Geldof, Van Menxel en Van Ouytsel, 2001). We bekijken de algemene armoedepercentages, met het oog op een vergelijking tussen de ‘klassieke’ armoedecijfers en de armoede onder de zelfstandigen. De gegevens van het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) tonen aan dat de relatieve armoede in België tussen 1988 en 1997 is gestegen (zie ook Tabel I).
Volgens de EU-norm (50 procent van het gemiddelde equivalente
inkomen, met een equivalentieschaal van 1,0, 0,5 en 0,3) trof de armoede in 1997 7,7 procent van de Belgische gezinnen of 6,4 procent van de individuen, tegenover respectievelijk 5,9 en 5,0 procent in 1988.
4
5
In België worden drie onafhankelijke gegevensbestanden gebruikt voor armoedestudies: de Gezinsbudgetenquête (uitgevoerd door het NIS), het Belgische Socio-Economische Panel (BSEP, uitgevoerd door het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB)) en de Panelstudie van Belgische Huishoudens (PSBH, verricht door UA en ULg) (Van Hoorebeeck, Van Dam en Van den Bosch, 2000). Doordat een koppel met vier kinderen meer inkomen nodig heeft dan een alleenstaande, maakt men gebruik van equivalentiefactoren die samen een equivalentieschaal vormen.
Tabel I : Armoedepercentages, België, 1985-1997 1985
1988
1992
1997
6,0
5,9
7,2
7,7
4,6
5,0
5,7
6,4
Relatieve armoede huishouden: - % armen EU-norm Relatieve armoede individuen: - % armen EU-norm
Bron : Cantillon, De Lathouwer, Marx, Van Dam en Van den Bosch, 1999. De voorbije twintig jaar bleef het algemene structuurbeeld van de armoede relatief ongewijzigd (Cantillon, Andries, Meulemans en Tan, 1996 ; Cantillon, De Lathouwer, Marx, Van Dam en Van den Bosch, 1999 ; Vranken, Geldof, Van Menxel en Van Ouytsel, 2000). Risicogroepen zijn gezinnen waarvan het hoofd jonger is dan 25 jaar, geen EU-burger is en werkloos
of
arbeidsongeschikt
is.
In
mindere
mate
lopen
ook
bejaardenhuishoudens, huishoudens met een laaggeschoold gezinshoofd, éénoudergezinnen, alleenstaanden en huurders een armoederisico. Toch werden enkele contrasten in dat globale armoedebeeld de laatste jaren scherper. Zo is er sprake van een toenemende socio-economische kloof tussen hoog- en laaggeschoolden.
Terwijl het armoedepercentage bij
hooggeschoolden gedaald is, worden laaggeschoolden op actieve leeftijd (15-64-jarigen) de afgelopen jaren in toenemende mate naar de onderste inkomensklassen verdrongen. Een andere trend is dat vooral de hoge risicogroepen (gezinnen met een werkloos, arbeidsongeschikt of laaggeschoold gezinshoofd, éénoudergezinnen en huurders) hun kans op armoede beduidend zagen toenemen. Bij de lage risicogroepen deden zich
weinig
veranderingen
voor.
Bij
de
werkenden
en
meerinkomensgezinnen was er zelfs sprake van een armoededaling. Verder is het percentage arme gezinnen even hoog op het platteland als in de steden.
Toch verschilt de stedelijke armoede aanzienlijk van de
armoede in de plattelandsgemeenten.
In de steden is armoede zeer
zichtbaar geconcentreerd in bepaalde buurten, terwijl ze op het platteland ruimtelijk verspreid en verborgen is (Dierckx, 2001).
2.
Armoede onder zelfstandige ondernemers
Zoals reeds aangegeven in de inleiding, vormen de zelfstandige ondernemers
een
nog
te
vaak
miskende
en
vergeten
sociale
probleemgroep6, die vecht om te overleven. Ondanks het overheersende beeld
van
de
‘welstellende
zelfstandige’
moet, volgens
sommige
schattingen van organisaties voor zelfstandigen, één op vier van de zelfstandige ondernemers leven van een inkomen op of onder de armoedegrens (Verschoore, s.d.).
Er bestaat veel verdoken armoede
onder de zelfstandige ondernemers (De Ceuleneer, 12.10.2002). Volgens Verschoore (s.d.) dient de publieke opinie dringend een juister beeld te krijgen over het voeren van een zelfstandige activiteit. Daarnaast moet het risico dat zelfstandigen dragen beter onderkend en meer gewaardeerd worden. We schetsen eerst de leef-, denk- en ervaringswereld van zelfstandige ondernemers. Daarna wordt een kwantitatief beeld gebracht. Vervolgens komen oorzaken, organisaties en initiatieven aan bod. 2.1
Leef-, denk- en ervaringswereld van zelfstandige ondernemers
Bij een studie van de armoede onder zelfstandige ondernemers dient men rekening te houden met hun leef-, denk- en ervaringswereld (Dewaele, 2000 ; Dewaele, 2001 ; Lambrecht, s.d. en Verschoore, 2001).
6
In het Vlaamse actieplan voor Armoedebestrijding (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001) wordt bijvoorbeeld geen melding gemaakt van de zelfstandigen. In de latere Vlaamse actieplannen voor Armoedebestrijding (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2002 en 2003) wordt enkel verwezen naar de groep van de landbouwers.
Ten eerste is er de sterke symbiose tussen het beroepsdomein en privéterrein. De band tussen de arbeid en het privé-leven van de zelfstandige ondernemer is sterker dan die van de werknemer.
Uit psychologisch
onderzoek blijkt dat mensen die verbonden zijn met hun werk over het algemeen een grotere arbeidstevredenheid kennen (Dewaele, 2000). Dat werkt evenwel ook omgekeerd.
De teloorgang van de zaak leidt niet
alleen tot het verlies van de zaak, maar ook van het inkomen, de identiteit en de eigenwaarde. Tegenslagen voor het bedrijf zijn dan ook persoonlijke verwondingen voor de zelfstandige ondernemer.
Gevolg is dat de
zelfstandige ondernemer de mislukte zaak ervaart als een persoonlijk falen, zodat hij/zij het moeilijk heeft om de stap naar externe hulp te zetten. Bovendien is heel de naaste omgeving bij de eigen zaak betrokken (Lambrecht, s.d.). In 70 procent van de gevallen werkt de partner actief mee in de zaak. Er is evenwel ook betrokkenheid wanneer de partner niet actief is in het bedrijf.
Ook de kinderen hebben te maken met de
onderneming. Zij moeten begrip trachten op te brengen voor het feit dat de ouders intensief bezig zijn met het andere kind, de zaak. Wanneer de kinderen ouder zijn, kunnen en zullen zij zich wellicht niet onbetuigd laten en hun standpunt over het bedrijf geven.
De eigen zaak vraagt tijds-,
psychologische en financiële offers van de naaste omgeving. Ten tweede heeft het inkomen van een zelfstandige ondernemer, niet twee maar drie functies, waartussen een evenwicht moet bestaan. Naast het consumeren en sparen moet hij/zij ook investeren. Ten derde is het eigen aan zelfstandige ondernemers dat ze meer autonoom georiënteerd7 zijn : onafhankelijkheid is hun hoogste waarde 7
Als men kijkt naar de ‘onmacht’ van de zelfstandige ondernemers om gehoor te vinden voor hun problemen, lijkt het, volgens Verschoore (2001), ingebakken in het zelfstandige statuut dat men er grotendeels alleen voor staat.
(Bouckaert en Sels, 2001). Dat uit zich onder meer in de beperkte solidariteit tussen zelfstandige ondernemers onderling. Daardoor kunnen ze niet als één syndicale beweging hun lot in eigen handen nemen.
Die
onafhankelijkheidsdrang weerspiegelt zich ook in de financiële autonomie: het merendeel van de zelfstandige ondernemers duldt geen pottenkijkers en is niet bereid om het kapitaal open te stellen voor derden. Er wordt in dat verband gezegd dat zelfstandige ondernemers lijden aan ‘equity xenophobia’ (haat tegenover vreemd aandelenkapitaal). De hunker naar onafhankelijkheid vertaalt zich ook in het feit dat zelfstandige ondernemers de eigen zaak moeilijk kunnen loslaten en zolang mogelijk de touwtjes zelf in handen willen houden. Ten vierde is ondernemen risico’s nemen : financiële, psychologische én persoonlijke risico’s omdat er met de eigen centen wordt gewerkt. We stippen nog even aan dat de zelfstandige activiteiten een ware mozaïek vormen (Verschoore, 1998-1999). Naast de klassieke zelfstandigen (beenhouwers, kappers, bouwaannemers, …) zijn er ook zelfstandigen die minder herkenbaar zijn in het zelfstandigenstatuut en in het straatbeeld : een nieuwe generatie vrije beroepen zoals zelfstandige verplegers, zelfstandige onderscheid
maatschappelijke gemaakt
te
werkers,
worden
enzovoort.
tussen
de
Er
dient
juridische
ook
vormen
(eenmanszaak en vennootschap), tussen seizoensgebonden en nietseizoensgebonden activiteiten, tussen aannemers en onderaannemers. Daarnaast is er de specifieke groep van de meewerkende partners. De schijnzelfstandigen8 ten slotte vragen ook om een eigen aanpak. 8
Schijnzelfstandigen zijn in feite werknemers met een zelfstandig statuut, die werken op de werkvloer van hun opdrachtgever, meestal onder het gezag van hun opdrachtgever, meestal met materiaal van de opdrachtgever, maar die hun prestaties moeten factureren en er zelf de btw, de sociale zekerheid en de belastingen moeten van afdragen.
2.2
Kwantitatief beeld
Na enkele cijfergegevens over het aantal zelfstandigen in armoede in België, komen de resultaten van onderzoeken over armoede in land- en tuinbouw in België en over armoede onder zelfstandige ondernemers in Nederland aan bod. 2.2.1
Aantal zelfstandigen in armoede in België
Volgens het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ, 2002) verminderde in 2001 voor het eerst het aantal zelfstandigen (van 794 893 in 2000 tot 793 474 in 2001, zie Tabel II). De groei van het totaal aantal
verzekeringsplichtingen
werd
hervat
in
2002.
Het
aantal
zelfstandigen in hoofdberoep en het aantal gepensioneerden dat als zelfstandige verder werkt, is net als de vorige jaren voortdurend gedaald. Het aantal bijberoepen blijft daarentegen stijgen.
Tabel II : Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + help(st)ers) Jaren Hoofdactiviteit Bijkomende activiteit Actief na pensioen(leeftijd)
Totaal
1998
592 084
136 062
64 652
792 798
1999
588 978
140 603
64 270
793 851
2000
586 394
145 594
62 905
794 893
2001
581 517
150 399
61 558
793 474
2002
580 317
154 023
60 917
795 257
Bron : RSVZ, 2002. In zijn armoedeonderzoek stelt het Centrum voor Sociaal Beleid (Vranken, Geldof, Van Menxel en Van Ouytsel, 2001) over de socio-professionele categorie van de gezinnen, op basis van de EU-norm, vast dat 11 procent
van de zelfstandigen in 1997 in armoede leeft. Dat is een stijging met 3,2 procentpunt tegenover 1988. Het NIS (1998) liet in zijn gezinsbudgetenquête 2 213 representatieve huishoudens aan de hand van acht vragen hun eigen situatie ten opzichte van armoede (subjectieve armoede) beoordelen. Ongeveer 20 procent van de zelfstandige ondernemers verklaarde het in 1998 moeilijk tot zeer moeilijk te hebben om met het maandelijkse beschikbare inkomen rond te komen. Een onderzoek in 2000, uitgevoerd in het OCMW van Oostende, leerde dat 10 procent van alle bestaansminimumtrekkers eenmaal of meermaals zelfstandige is geweest9 (Dewaele, 2000).
Een specifieke groep die
geconfronteerd wordt met toenemende armoede zijn de foorreizigers. Door de kostenstijging en inkomstendaling komen heel wat foorreizigers in een economische, kwetsbare maatschappelijke positie terecht. Zo blijkt uit een onderzoek, uitgevoerd door Steenssens en Vermeire (2000), dat minstens 50 procent van de beroepsactieve foorreizigers te kampen heeft met financiële armoede gedurende de winterstop. In de jaarverslagen van Efrem vzw vinden we ook enkele cijfers. Zo blijkt dat er in 1998 ‘nog maar’ 16 dossiers behandeld werden, terwijl dat aantal in 2000 al gestegen was tot 45. In 2001 werd er aan 55 dossiers gewerkt, waardoor Efrem vzw zich in 2002 tot een tijdelijke dossierstop genoodzaakt zag.
Volgens Efrem vzw zijn het meestal gezinnen met kinderlast en
alleenstaanden, al dan niet met kinderlast, die in moeilijkheden verkeren. Zowel
economische
als
persoonsgebonden
factoren
helpen
de
problematiek verklaren of werken ze in de hand. Bovendien noteert de 9
Het betreft hier in hoofdzaak zelfstandigen in de bouw- en horecasector.
organisatie veel faillissementen en stopzettingen van een zelfstandige activiteit. 2.2.2
Armoede in land- en tuinbouw in België
In opdracht van de Koning Boudewijnstichting hebben Van Hecke en Marx in 1999 de aard en omvang van de armoede onder de land- en tuinbouwers
bestudeerd.
Ze
besluiten
dat
één
op
vier
landbouwhuishoudens in Vlaanderen het financieel bijzonder moeilijk heeft. Volgens
de
landbouwtelling
landbouwbedrijven
in
waren
Vlaanderen.
er Van
in
1997-1998
Hecke
en
30
Marx
031 (1999)
onderscheiden drie categorieën van landbouwbedrijven : bedrijven in hoofdberoep waarvan het bedrijfshoofd jonger is dan 65 jaar (14 651 bedrijven), bedrijven in nevenberoep (14 000 waarvan 7 250 met een bedrijfshoofd jonger dan 65 jaar en 6 750 ouder dan 65 jaar10) en bedrijven met een bedrijfsleider ouder dan 65 jaar (1 380). In de eerste categorie heeft ongeveer 22 procent van de huishoudens een familiaal agrarisch arbeidsinkomen dat lager ligt dan 9 915 euro per jaar11 (een inkomensgrens die door de onderzoekers zelf bepaald werd).
Het gaat hier zowel om
kleine bedrijven, bedrijven in uitbreiding als bedrijven in moeilijkheden. Het percentage bedrijven in nevenberoep met een gezinsinkomen lager dan 6 197 euro (een inkomensgrens die door de onderzoekers zelf vastgelegd werd) bedraagt 9 procent.
10 11
Ten slotte moet 40 procent van de
Daarmee wordt bedoeld dat die bedrijfsleiders ook van een pensioen kunnen genieten. De benadering van de wetenschappers voor lage inkomens en armoede heeft specifiek betrekking op de landbouwsector. De resultaten zijn dan ook niet meteen vergelijkbaar met cijfers voor de niet-landbouwbevolking wegens het zeer specifieke karakter van de landbouwactiviteit en de zeer specifieke levenswijze (landbouwers beschikken over voedingsproducten en vaak over een eigen woning). Er werd in de berekeningen ook gebruik gemaakt van het Bruto-Standaard-Saldo (BSS), d.i. een soort toegevoegde waarde die de economische activiteit van het landbouwbedrijf in kwestie meet.
landbouwers ouder dan 65 jaar met een laag inkomen rondkomen. Vooral landbouwers
ouder
dan
65
jaar
en
alleenstaanden vormen
een
risicogroep. Verder werd nog onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten lage inkomens. Zo zijn er de te kleine, niet-levensvatbare landbouwbedrijven, die voortdurend tot de laagste inkomensklassen behoren. Meestal hebben zij geen opvolger, zodat hun absolute aantal in de toekomst zal afnemen. Ten tweede zijn er de bedrijven met groeipijnen, omdat ze de snelle evolutie niet kunnen bijbenen. Zij zien zich genoodzaakt om grote schulden voor investeringen aan te gaan, met soms zware gevolgen voor het gezinsbudget en de levenskwaliteit.
Ten slotte is er nog de (meest
dramatische) groep van de bedrijven in crisis.
Door prijsinstortingen,
misoogsten, verkeerde inzichten en beslissingen wordt hun financiële evenwicht danig verstoord.
Zij beleven jaar na jaar slechter wordende
resultaten en hebben nood aan betalingsuitstel vanwege leveranciers, de sociale zekerheid en de banken. Door de recente gebeurtenissen in de landbouwsector is de kans reëel dat dit soort bedrijven in de toekomst nog veeleer toeneemt dan afneemt. De onderzoekers vermelden nog dat de door hun uitgevoerde statistische analyse een globale, maar onvolledige kijk op de problematiek biedt. De cijfers
duiden
aan
dat
er
mogelijke
armoedeproblemen
in
de
landbouwsector zijn, maar laten geen exacte uitspraken over de problematiek toe.
Ze zeggen niets over de omvang van de armoede.
Enkel door rechtstreeks contact met de landbouwer kunnen de vaak pijnlijke situaties aan het licht worden gebracht.
Dat laat ook toe om
informatie te verzamelen voor een beter inzicht in de problematiek, de oorzaken en de eventuele overlevingsstrategieën. Daarom interviewden
ze vier landbouwers12. Drie van de vier geïnterviewde boeren kunnen, op basis van hun schuldenlast, de leefbaarheid van het bedrijf en hun sociale netwerk, als arm worden beschouwd.
Door de prijsdalingen blijven de
verhoopte ontvangsten achterwege, zodat de investeringslast zwaar doorweegt op het landbouwbedrijf en het gezinsleven. Ook persoonlijke problemen
en
tegenslagen
zijn
belangrijke
bijkomende
factoren.
Bovendien is het sociale netwerk van de geïnterviewden ofwel kwantitatief niet zeer uitgebreid, ofwel kwalitatief beperkt. Ten slotte illustreren de inkomenscijfers dat de inkomensverdeling ongelijk is (een meerderheid van geringe inkomens naast een klein aantal hoge inkomens). Door de groter wordende spreiding van de inkomens dreigt die inkomensverdeling zelfs nog ongelijker te worden. 2.2.3
Armoede onder zelfstandige ondernemers in Nederland
Op basis van de gegevens van het inkomenspanelonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek, besteedde het Nederlandse Sociaal en Cultureel Planbureau in zijn Armoedemonitor 2001 meer aandacht aan de inkomenspositie van zelfstandigen.
Onder ‘zelfstandigen’ verstaat men
personen die een inkomen uit een eigen onderneming verkrijgen.
Het
Nederlandse Planbureau besluit dat er relatief veel in een armoedesituatie verkeren : 10 000 zelfstandige ondernemers leven op of onder de armoedegrens, van wie een groot aantal voor lange tijd. Dat betekent dat ongeveer
16
procent
van
alle
zelfstandigen
in
1998
financiële
moeilijkheden ervoer (zie Tabel III). Ondanks het bestaan van verschillende 12
Een varkenskweker (gezin bestaande uit zes personen en failliet), een varkenshouder (alleenstaande, geen inkomsten meer), een alleenstaande boerin met een bedrijf bestaande uit zoogkoeien en grond (gezin bestaande uit drie personen, met zeer lage inkomsten en een lening) en een witloofteler (gezin bestaande uit vier personen, dat geconfronteerd wordt met dalende prijzen en een schuldenlast).
regelingen voor ondernemers met (dreigende) financiële problemen, kunnen zij niet meer in hun levensonderhoud voorzien. Het Nederlandse Planbureau behandelde uitvoerig verschillende aspecten in de Armoedemonitor.
Ten eerste werd het voorkomen van armoede
onder zelfstandige ondernemers nagegaan en vergeleken met die van werknemers en bijstandsgerechtigden.
Het aandeel arme huishoudens
onder de zelfstandige ondernemers bleek de voorbije 10 jaar weinig te schommelen. Verder behoren zelfstandigen (en freelancers) vaker tot de laagste inkomensklassen dan personen in loondienst. De kans dat zij een inkomen onder de armoedegrens hebben, ligt ongeveer viermaal hoger dan bij de werkenden in loondienst. Folkeringa en Vroonhof (2002) besluiten eveneens dat zelfstandigen in Nederland minder verdienen dan werknemers.
Het Nederlandse Planbureau
onderzocht eveneens de kans op een laag inkomen (armoedekans) aan de
hand
van
bepaalde
persoonskenmerken
(geslacht,
leeftijd,
aanwezigheid van een partner, aanwezigheid van een minderjarige en etnische herkomst).
Risicogroepen zijn : vrouwen, jongeren tot 35 jaar,
personen zonder partner en niet-westerse allochtonen.
Tabel III : Armoede onder land- en tuinbouwers, starters, ondernemers die hun onderneming beëindigd hebben en totale groep van zelfstandige ondernemers van 18-64 jaar, 1990-1998 (Nederland, in procenten) Jaren
Aandeel lage inkomens onder land- en tuinbouwers
startende ondernemers
ondernemers die gestopt zijn
totale groep zelfstandigen
1990
12,1
-
10,4
11,4
1991
14,6
14,8
10,2
13,4
1992
18,7
18,1
12,8
15,1
1993
23,6
19
12,3
16,8
1994
18,8
20
10,3
15,9
1995
14,2
18,3
13,7
12,8
1996
19
18,2
11,7
16,4
1997
19,5
16,2
11,5
15,1
1998
20,7
22,4
-
15,6
Bron : Sociaal en Cultureel Planbureau, 2001. Ten slotte nam het Nederlandse Planbureau de situatie van drie specifieke categorieën van zelfstandigen onder de loep : de landbouwers, de startende ondernemers en diegenen die hun bedrijfsactiviteiten hadden stopgezet. Er werd nagegaan welke van die groepen een verhoogd risico op armoede heeft. Het onderzoek leert dat armoede onder zelfstandige ondernemers zich in belangrijke mate concentreert binnen de agrarische sector.
Eén op vijf agrarische huishoudens bevindt zich onder de
armoedegrens (tegenover 16 procent lage inkomens binnen de totale groep zelfstandige ondernemers).
Opnieuw zijn het vooral diegenen
zonder partner en/of met minderjarige kinderen en allochtonen, die tot de arme landbouwers behoren. In de groep van de startende ondernemers heeft ongeveer 22 procent een inkomen onder de armoedegrens (tegenover 16 procent in de totale
groep zelfstandige ondernemers). Vrouwen, jongeren tot 35 jaar, personen zonder partner en niet-westerse allochtonen houden zich relatief meer op in de groep van de starters. Het zijn evenwel de startende ondernemers zonder partner en niet-westerse allochtonen die een groter risico op financiële problemen hebben. Het aandeel zelfstandige ondernemers die hun onderneming beëindigd hebben, ligt in de laagste inkomensgroep ruim 1,5 keer hoger (17 procent) dan in de groep met een inkomen boven de armoedegrens (11 procent). Vrouwen, jongeren tot 35 jaar, personen zonder partner en niet-westerse allochtonen
behoren
relatief
vaak
tot
de
gestopte
zelfstandige
ondernemers (tussen 16 procent en 28 procent tegenover 7 tot 12 procent bij
de
mannen,
de
35-64-jarigen,
ondernemers
met
partner,
de
autochtonen en westerse allochtonen). Het merendeel van de stopgezette bedrijven kent een faillissement. We onderstrepen nog dat zelfstandige ondernemers (en freelancers), in vergelijking met de arme huishoudens in heel Nederland, minder vaak te kampen hebben met langdurige armoede.
Door de (sterk) wisselende
jaarinkomens, waardoor men het ene jaar onder en het volgende jaar terug boven de lage inkomensgrens uitkomt, verkeert een aanzienlijk deel van de ondernemers toch in een wankele financiële positie. Folkeringa en Vroonhof (2002) stellen vast dat de inkomens van de zelfstandigen ook ongelijker verdeeld zijn dan die van de volledige bevolking in Nederland. Uit hun studie blijkt dat de inkomensverdeling bij de zelfstandigen vaak meer gespreid is dan bij de werknemers als groep, met meer inkomens in de
staarten
van
de
verdeling
(hoge
en
lage
inkomens).
De
inkomensongelijkheid in Nederland is meer dan tweemaal hoger bij zelfstandigen dan bij werknemers. Redenen daarvoor zijn onder meer de
grotere financiële risico’s die zelfstandigen nemen en het aantal startende ondernemers. Het inkomen van de zelfstandige ondernemer schommelt meer (perioden van sterke stijgingen en dalingen wisselen elkaar af) en kan ook negatief zijn (verliezen in de onderneming).
Starters hebben
gemiddeld genomen een lager inkomensniveau dan zelfstandigen die hun plaats in de markt al veroverd hebben.
2.3
Oorzaken
Voor sommige zelfstandigen in moeilijkheden leiden de problemen werkelijk tot
een
bedrijfsbeëindiging
zelfstandigen
hanteren
(stopzetting bepaalde
of
faillissement).
strategieën,
Andere zogeheten
‘overlevingsstrategieën’, om in tijden van (financiële) problemen overeind te blijven (Van Hecke en Marx, 1999 ; Dewaele, 2000 ; Dewaele, 2001). Voorbeelden daarvan zijn het opsouperen van de reserves, veel uren werken tegen een zeer laag rendement of het pas jaren later afbetalen van schulden. Op basis van de jaarverslagen (1998, 2000 en 2001) en getuigenissen van Efrem vzw en een onderzoek van Dewaele13 (2000) zetten we hier de meest voorkomende factoren waardoor zelfstandigen in een armoedesituatie terechtkomen op een rij.
Volgens Dewaele (2000) leggen geslaagde
zelfstandige ondernemers de nadruk op intern-verantwoordelijke factoren (bijvoorbeeld
gebrekkige
stielkennis,
boven
zijn
stand
leven)
en
gefailleerden op extern-niet-verantwoordelijke elementen (bijvoorbeeld crisissen, prijsschommelingen).
We hebben het achtereenvolgens over
oorzaken van economische en persoonlijke aard, de intense kringloop en het sociaal statuut van de zelfstandige. 2.3.1
Economisch
Allereerst is er de economische problematiek, die kan voortvloeien uit problemen
met
btw
en/of
directe
belastingen,
juridische
en/of
contractuele problemen, te lage rendabiliteit, te hoge vaste kosten, harde
13
Dewaele (200) verrichtte in het kader van zijn eindverhandeling een onderzoek naar ‘zelfstandigen als cliëntgroep in het welzijnswerk’. Hij interviewde 15 zelfstandige ondernemers, sterk verschillend qua activiteit, geschiedenis en aard van de ervaringen.
concurrentie en crisissen. Daardoor ontstaat een hoge schuldenlast die lange tijd zwaar kan wegen op de zelfstandige ondernemer. De eerste betalingen die dreigen achterop te geraken, zijn de socialezekerheidsbijdragen, betalingen voor btw en andere belastingen. Voor de zelfstandige ondernemer wordt het, wegens de boetes, uiteindelijk moeilijk om terug bij te benen. In het onderzoek van Dewaele (2000) gaf de helft van de ondervraagde zelfstandige ondernemers aan dat de sociale lasten te hoog zijn, terwijl de sociale bescherming lager is dan die voor werknemers. Verschillende oorzaken kunnen aan de grondslag liggen van het slecht functioneren van de zaak. Door een verkeerde vestigingsplaats, onjuiste kostprijsberekening, zwak in- of verkoopbeleid, te veel personeel, te grote afhankelijkheid van een opdrachtgever, verkeerde producten of diensten, personeelsproblemen, te weinig marketingkennis, laattijdige of nietbetalingen door cliënten, een onoverzichtelijke boekhouding, enzovoort, kan de zelfstandige ondernemer in een economische draaikolk geraken. De rol van de boekhouder in die kwesties mag niet onderschat worden. Veel
zelfstandigen
getuigen
van
negatieve
ervaringen
met
hun
boekhouder. Dat kan gaan van gebrek aan (juiste) raadgevingen14, over fouten in de boekhouding tot regelrecht bedrog, waarvoor de zelfstandige uiteindelijk moet opdraaien (Dewaele, 2000 ; Verschoore, 1998-1999).
14
Zo kan een verkeerd geschatte voorafbetaling van btw hoge interesten veroorzaken. Dat wordt versterkt doordat zelfstandigen in moeilijkheden hun boekhouder niet meer kunnen betalen, zodat die enkel nog het strikte minimum doet of dreigt de boeken niet terug te geven.
Daarnaast zijn er ook verschillende externe factoren, waarop de zelfstandige geen vat heeft, die financiële problemen kunnen veroorzaken. We kunnen verwijzen naar de aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten. Dichter bij huis heeft de dioxinecrisis in België ook zware gevolgen gehad voor de landbouw- en aanverwante sectoren.
Het
inkomen en de financiële toestand van zelfstandige ondernemers kunnen ook sterk onderhevig zijn aan prijsschommelingen. Het inkomen van een zelfstandige ondernemer schommelt meer dan dat van een werknemer in loondienst, aangezien het meer gevoelig is voor de conjunctuur (Folkeringa en Vroonhof, 2002). Graydon schetst jaarlijks een beeld van de falende ondernemingen in België.
Op jaarbasis is het aantal faillissementen gestegen.
ondernemingen
stoppen
(Lambrecht, 2002).
ook
ten
gevolge
van
een
Meer
faillissement
Het Steunpunt voor Werkgelegenheid, Arbeid en
Vorming (WAV) ging na of de economische conjunctuur, de leeftijd, de grootte en de sector van de onderneming een weerslag hebben op het aantal faillissementen (Vermandere, 2002). Men kwam tot de volgende conclusie. Qua bedrijfsgrootte zijn vooral eenmanszaken en kmo’s - en niet grote ondernemingen - failliet gegaan. Volgens rechtsvorm zijn het de bvba’s die het hoogste aantal faillissementen laten optekenen (56 procent), gevolgd
door
de
Naamloze
Vennootschappen
(19
procent),
de
eenmanszaken (18 procent) en de Coöperatieve Vennootschappen (7 procent) (Graydon, 30.09.2002).
Dat patroon herkent men ook in de
jaarverslagen van Efrem vzw (Efrem, 2001). Als voornaamste oorzaken van faillissement wordt verwezen naar wanbetaling of financiële problemen van
de
klant
(64
procent),
fraude
(26
procent),
ongunstig
ondernemersklimaat (20 procent), ongevallen en ziekte (15 procent), onvoldoende advies en begeleiding (15 procent) en trage werking van het gerecht (4 procent). Andere mogelijke valkuilen zijn : werkdruk, verkeerde investering, verkeerde verwachtingen, echtscheiding, ziekte, te hoge loonkosten, pas na drie jaar afrekening van de sociale bijdragen, enzovoort.
In een Europees onderzoek wordt bevestigd dat slechte
betalingen door klanten een rem zetten op de groei van 40 procent van de kmo’s en de overlevingskansen bedreigen van een derde van de ondernemingen (Lambrecht, s.d.). Mensen die een nieuwe zaak opstarten na een faillissement blijken meer kans te lopen om opnieuw in de problemen te geraken. Ze slepen immers vaak nog schulden mee van vroeger, starten met te geringe middelen, hebben hun vertrouwen verloren in de zakenwereld of moeten soms moeilijke constructies opzetten om opnieuw te kunnen starten (Efrem, 2001). 2.3.2 Als
Persoonlijk persoonsgebonden
factoren
noteert
men
vooral
administratief
onvermogen, verkeerd geldbeheer, geen of ontoereikende sociale uitkeringen (niet in orde met kinderbijslag, ziektevergoeding, …), gebrek aan de nodige beroepskennis, schulden van vroeger (privé of van partner), gezondheidsproblemen (ziekte of ongeval van de zelfstandige, partner of kinderen), druggebruik en alcoholverslaving, relatieproblemen en/of echtscheiding, hoge leeftijd, alleenstaand zijn, scholing en het gebrek aan bepaalde
persoonlijkheidskenmerken
(bijvoorbeeld
bepaalde
sociale
kwaliteiten om met de cliënteel om te gaan). Bijna altijd gaat het om een
zeer complexe problematiek die zich jarenlang opgestapeld heeft en uiteindelijk ontaardt in crisissituaties. 2.3.3
Intense kringloop
Doordat het privé- en beroepsleven van de zelfstandige ondernemers nauw
verstrengeld
zijn
met
elkaar,
kunnen
sociale,
relationele,
psychologische en gezondheidsproblemen een weerslag hebben op het economische.
Omgekeerd kunnen ook economische en/of financiële
problemen invloed hebben op het relationele, sociale en psychologische welzijn van de zelfstandige ondernemer, zijn/haar partner en familie15. Voor een kleine zelfstandige met een beperkt kapitaal volstaat een kleine tegenslag om opgezadeld te zitten met een verpletterende schuldenlast. De problemen op het bedrijf veroorzaken spanningen thuis en hebben bijgevolg een negatief effect op de fysieke en psychische gezondheid van de
betrokkenen.
Algemene
stress,
kopzorgen,
depressiviteit, … zijn vaak gehoorde klachten.
lichte
en
zware
Volgens Dewaele (2001)
heeft een derde van de ex-zelfstandigen in het OCMW te lijden onder zware problemen zoals depressie en is 80 procent alleenstaand. De belangrijkste sociale en financiële steun komt vanuit het gezin. Zo kan het loon van de partner helpen om het hoofd boven water te houden. Verder kan men een beroep doen op familie om uit een probleemsituatie te geraken.
Veel zelfstandige ondernemers hebben ouders die ook
zelfstandige zijn geweest, zodat die laatsten vaak belangrijke raadgevers en geldschieters zijn.
Familiale banden zijn dus vaak een steun, maar
kunnen ook nefast zijn voor het bedrijf.
Zo liggen gezondheid en
echtscheiding vaak aan de grondslag van het economische falen. 15
Bouckaert spreekt ten gevolge van die sterke verbondenheid tussen gezin en zaak van een ‘intense kringloop’ (Dewaele, 2000).
2.3.4
Sociaal statuut van de zelfstandige
In België genieten de zelfstandigen van een minder goede sociale bescherming. Die statutaire ongelijkheid speelt een belangrijke rol in de armoedeproblematiek bij de zelfstandigen. Zo behoren ziekte of ongeval met arbeidsonbekwaamheid als gevolg tot de risico’s die de zelfstandige ondernemer het zwaarst kunnen treffen (Steverlynck, 26.07.2001).
Een zelfstandige ondernemer die door ziekte
zijn/haar bedrijf moet stopzetten, moet immers dikwijls nog leningen afbetalen en heeft vaak nog verplichtingen ten opzichte van het personeel dat hij/zij heeft tewerkgesteld.
Arbeidsonbekwaamheid is voor vele
zelfstandige ondernemers daarom niet alleen een medisch en menselijk, maar heel vaak ook een zwaar financieel probleem dat armoede creëert (Steverlynck,
26.07.2001).
Indien
de
zelfstandige
ondernemer
arbeidsongeschikt is, diende hij/zij vroeger drie maanden te wachten op een uitkering. Op de weg naar de gelijkwaardigheid tussen de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen is daar verandering in gekomen. Sinds 1 januari 2001 is die wachtperiode teruggebracht tot één maand (Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, 2001). Ook de regeling voor vervroegde pensionering verschilt tussen de zelfstandigen en loontrekkenden.
Wie als zelfstandige vervroegd op
pensioen wil of door omstandigheden daartoe gedwongen wordt, verliest per jaar vervroeging 5 procent van zijn/haar pensioen.
Een recent
genomen maatregel werkte dat verschil weg, mits de zelfstandige ondernemer op het ogenblik van zijn/haar vervroegde pensionering een volledige loopbaan kan aantonen.
Andere genomen maatregelen om het sociaal statuut van de zelfstandige te verbeteren, zijn16 : -
Verhoging van de kinderbijslagen.
-
Verhoging van het minimumpensioen.
-
Zelfstandigen die beslissen om na hun pensioen voort te werken, mogen tot 50 procent meer bijverdienen.
-
Diegenen die bovenop hun wettelijk pensioen bereid zijn te sparen voor een vrij aanvullend pensioen (VAP), kunnen vanaf 2004 tot 15 procent extra fiscaal aftrekken.
-
Verhoging
van
uitkering
bij
arbeidsongeschiktheid
tot
het
bestaansminimum. -
Verhoging van uitkering bij invaliditeit.
-
Versoepeling van de faillissementsverzekering. Verlenging van de uitkering voor gefaillieerden (zes in plaats van twee maanden).
-
Betere moederschapsbescherming van vrouwelijke zelfstandigen. Verdubbeling
van
de
moederschapsuitkering
en
dubbele
rustperiode. -
Sociaal statuut van de meewerkende echtgeno(o)t(e).
Sinds 1
januari 2003 zijn alle meewerkende echtgenoten verplicht om zich te
verzekeren
tegen
arbeidsongeschiktheid,
moederschaps-
bescherming en invaliditeit (het zogeheten mini-statuut). Voor die beperkte sociale zekerheid zal de meewerkende echtgeno(o)t(e) sociale bijdragen moeten betalen.
Sinds 1 januari 2003 kan de
meewerkende echtgeno(o)t(e) zich vrijwillig aansluiten tot het volledige statuut van de zelfstandige. volwaardig
verzekerd
gezinsbijdragen. 16
voor
pensioen,
In dat geval is hij/zij gezondheidszorg
en
Vanaf 1 januari 2006 zal elke meewerkende
Zie voor meer informatie http://www.telcobel.be/nl/middenstand/index.htm
echtgeno(o)t(e) verplicht moeten aansluiten tot het volledige sociaal statuut van de zelfstandige.
2.4
Organisaties en initiatieven
In een onderzoek geven zelfstandige ondernemers aan dat ze door tijdsdruk en openingsuren niet gemakkelijk kunnen investeren in sociale relaties (Dewaele, 2000). Pas
wanneer
men
geen
uitweg
meer
ziet,
maatschappelijk georganiseerde hulp opzoeken.
zal
men
externe,
Er zijn verschillende
mogelijke verklaringen voor het laattijdig inroepen van externen en hun advies: de onbekendheid van de regelingen in het algemeen, de onbekendheid bij de zelfstandige in het bijzonder, het schaamtegevoel, de negatieve bijklank die begrippen als bijstand en steun oproepen, de ambtelijke, vaak trage molens of de bureaucratie, enzovoort. Er bestaan welzijnsdiensten die algemene hulp verlenen en er zijn diensten die zich specifiek naar zelfstandigen richten (Dewaele, 2000 ; Dewaele, 2001). Beide spelen een belangrijke rol in de armoedeproblematiek van de zelfstandige ondernemers (Verschoore, 1998-1999). Ten eerste zijn er de OCMW’s.
Zelfstandige ondernemers kunnen daar
aankloppen voor financiële hulp (budgetbegeleiding, schuldbemiddeling) en hulp om in orde te blijven met de sociale zekerheid.
Wanneer zij
aanspraak willen maken op het leefloon, verplichten sommige OCMW’s hen om zich uit de kruispuntbank17 (het vroegere handelsregister) te laten schrappen en zes maanden te wachten. De vereiste minimumtermijn van zes maanden na stopzetting van de zelfstandige activiteit is echter enkel vereist voor handelaars die een verzoek tot het verkrijgen van een 17
Het zijn de ondernemingsloketten die de onderneming inschrijven in de kruispuntbank. Elke onderneming krijgt een uniek identificatienummer. Door dat unieke nummer wordt vermeden dat de zelfstandige ondernemer meermaals dezelfde formaliteiten bij verschillende administraties moet vervullen.
collectieve schuldenregeling wensen in te dienen (wet op de collectieve schuldenregeling, 5 juli 1998). Toch beschikken de maatschappelijke werkers van de sociale diensten niet steeds over de nodige kennis om de zelfstandige ondernemers in moeilijkheden te begrijpen. De specifieke wetgeving voor zelfstandigen en vennootschappen
vormt
een
juridisch-technisch
kluwen
voor
de
maatschappelijke assistenten. In het najaar van 2002 en het voorjaar van 2003 werd dan ook door het Vormingscentrum voor OCMW’s (VCO) een cursus ‘Zelfstandigen in de knel, gefailleerden en OCMW-hulpverlening’ opgezet. Doelgroep van de cursus zijn de maatschappelijke werkers die in contact komen met (ex-)zelfstandige ondernemers en zich grondiger willen inwerken in hun specifieke problematiek. Uit het onderzoek van Dewaele (2000) blijkt dat ook zelfstandige ondernemers niet goed weten wat het OCMW allemaal kan doen en hoe de procedures juist werken.
Verder
leven zij in de overtuiging dat het OCMW niet geschikt is voor zelfstandige ondernemers en voor hen weinig kan doen. Naast de sociale diensten zijn er ook nog de Sociale Kassen voor zelfstandigen en de zelfstandigenorganisaties. Alle Sociale Kassen hebben een afdeling waar men terechtkan met specifieke technische vragen. Ook de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO) startte met een regionale begeleidings- en preventiecel (Rebec). Die cel deed niet langer alleen aan preventie.
Ze bood ook hulp en bedrijfsadvies (coaching) aan
ondernemers of bedrijven met personeel, die in moeilijkheden geraken maar nog levensvatbaar zijn.
De begeleidingscellen werden recent
afgeschaft. Volgens Verschoore (2001) trekken die organisaties zich echter het lot van de zelfstandige in moeilijkheden onvoldoende aan: ‘De grote zelfstandigenorganisaties preken solidariteit onder de zelfstandigen en
verzetten bergen en verleggen grenzen voor de zelfstandigen door belangenverdediging, vorming en dienstverlening. Maar aan diegene die geen levensvatbaar bedrijf meer heeft, maken ze hun handen niet vuil’. Bij Dewaele (2000) lezen we echter dat de zelfstandigenorganisaties gangmakers zijn voor bedrijven in nood, maar dat het juist de zelfstandige ondernemers met problemen zijn die zich van die organisaties afsluiten. De Rechtbanken van Koophandel beschikken over een dienst die bedrijven in moeilijkheden opspoort18.
Toch blijft het volgens Dewaele (2001) heel
moeilijk om gefailleerden te verenigen. Bovendien hebben die diensten (bijvoorbeeld
dienst
‘handelsonderzoek’19)
slechts
oog
voor
de
economische kant van de zaak (men steunt de zelfstandigen omdat dit economisch belangrijk is) en besteden ze geen aandacht aan het psychosociale welzijn van de zelfstandige.
Daarbij komt nog dat die diensten
nauwelijks bekend zijn bij zelfstandigen en OCMW’s (Dewaele, 2001). De laatste jaren zijn er nog heel wat preventieve projecten rond begeleiding van starters en peterschapsystemen (ervaren begeleiders die jonge starters helpen) opgezet. Syntra (het vroegere Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (VIZO)) organiseert bijvoorbeeld opleidingen voor ondernemers en biedt in beperkte mate hulp aan starters (adviesverlening). Ook andere, ‘nieuwe’ vormen van hulpverlening worden gelanceerd. Zo vermeldt
Dewaele
(2000)
vier
vzw’s
die
zelfstandigen
bijstaan
in
verschillende regio’s. In Aalst is dat ‘Justice for Law’, in Maasmechelen de ‘Dienst aan Gefailleerden’ (bestaat niet meer), in Hasselt ‘Het Veer’ en in
18
19
Die bedrijven worden wel opgespoord, maar er wordt volgens Dewaele (2001) verder niks mee gedaan. De dienst ‘handelsonderzoek’ spoort bedrijven in moeilijkheden op. Alle deurwaarderverrichtingen, achterstal bij Belastingen en BTW, enzovoort worden per zelfstandige bijgehouden. Indien men problemen vermoedt, wordt de zelfstandige uitgenodigd voor een gesprek en aangemoedigd om iets aan de zaak te doen.
West-Vlaanderen ‘Efrem vzw’.
Zij leggen zich vooral toe op advies,
bemiddeling, integrale hulp en begeleiding.
DEEL 2 : DE INKOMENS VAN DE ZELFSTANDIGEN ONDER DE LOEP
Na een toelichting van de werkwijze en procedures ontleden we de inkomens van de zelfstandigen in België.
1.
Werkwijze en procedures
In dit deel meten we armoede aan de hand van inkomen. Er
zijn
praktische
armoedemaatstaf
en
inhoudelijke
motieven
te
hanteren.
Het
om
het
inkomen
inkomen laat
in
als het
armoedeonderzoek (Van Dam en Van den Bosch, 1997) toe om armoedegrenzen af te bakenen. De evolutie van het aantal armen is dan ‘gemakkelijker’ te interpreteren.
Armoede is immers een zogeheten
normatief begrip : het zegt iets over levensomstandigheden die als onaanvaardbaar worden aangezien.
Om het willekeurige karakter van
persoonlijke waarden te vermijden, hanteert men armoede nog vaak als een eenduidig begrip.
Men beschouwt het gebrek aan voldoende
economische middelen als het belangrijkste kenmerk.
Het inhoudelijke
motief is dat voldoende economische middelen (inkomen) een belangrijke voorwaarde zijn om een zekere mate van welzijn en sociale participatie te bereiken. Cijfers zenden trouwens de eerste signalen uit dat het niet goed gaat met de zelfstandige ondernemer en zijn/haar zaak. We zijn ons bewust van mogelijke beperkingen bij het gebruik van inkomen als armoedemaatstaf.
Rond het inkomen van zelfstandigen hangt een
zweem van verdachtmaking.
Sommigen menen dat het werkelijke
inkomen van de zelfstandige hoger ligt dan hetgeen hij/zij aangeeft aan de fiscus (zwartwerk).
De bedrijfsomzet kan dan laag zijn, terwijl het
vermogen hoger is. Daarnaast is het eigen bedrijf niet altijd de enige of de belangrijkste inkomstenbron (SCP, 2001). Toch willen wij erop wijzen dat die kanttekeningen ook voor andere bevolkingscategorieën kunnen gemaakt worden. Bovendien verkeren sommige zelfstandigen in een nog slechtere situatie dan uit hun inkomen blijkt. Bij een te laag inkomen moeten ze hun
persoonlijke vermogen aanspreken om te kunnen overleven. Het inkomen van een zelfstandige ondernemer zou volgens een Finse studie ongeveer vijftig procent hoger moeten zijn dan het inkomen van een loontrekkende, om de kans op faillissement en de inkomstenbelastingen te dekken (Holm, 2000).
Ten slotte werken we met de inkomensgegevens van alle
zelfstandigen, wat de betrouwbaarheid van de analyses ten goede komt. Over de andere, niet-financiële elementen van armoede zijn nauwelijks cijfers beschikbaar. Daarom brengen we in het derde deel persoonlijke getuigenissen en ervaringen van zelfstandige ondernemers die armoede kennen of gekend hebben en van hulpverleners. Voor het cijfermatige beeld van de inkomens van de zelfstandigen maken we gebruik van de gegevens van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)20. De statistische analyse gebeurt door middel van het statistische softwarepakket-SAS. De dataset bestaat uit de volgende gegevens :
-
Aangegeven inkomens van de zelfstandigen in hoofdberoep voor de periode 1995-200121. Enerzijds gaat het om de inkomens van zelfstandigen die in of vóór 1995 een hoofdactiviteit als zelfstandige uitoefenen. Anderzijds omvat de dataset de inkomens van zelfstandigen die na 1995 gestart zijn met een zelfstandige hoofdactiviteit. Het beschouwde inkomen uit de zelfstandige hoofdactiviteit is
20
21
Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen is een gedecentraliseerde overheidsinstelling die, in samenwerking met zijn partners, instaat voor de optimale toepassing van het socialezekerheidsstelsel van de zelfstandigen. De beschikbare gegevens hebben enkel betrekking op de inkomens die door het RSVZ zijn gekend.
gelijk aan de bruto-bedrijfsinkomsten, verminderd met de bedrijfsuitgaven en –lasten, en met de bedrijfsverliezen als die er zijn22, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving op de inkomstenbelastingen. -
Geslacht.
-
Bedrijfstak (zie Bijlage 1 voor de verdeling van de sectoren).
-
Burgerlijke staat.
-
Nationaliteit.
-
Arrondissement.
-
Bijdragecategorie. Er
worden
zes
onderscheiden.
verschillende
bijdragecategorieën
In Bijlage 2 wordt een overzicht van de
bijdragecategorieën gegeven en de verdeling van de zelfstandigen over die categorieën. Ruim tachtig procent van de
zelfstandigen
hoofdberoep uit.
oefent
de
zelfstandige
activiteit
in
Zelfstandigen die hun activiteit verder
uitoefenen na het bereiken van de pensioenleeftijd en geen pensioen genieten, hebben een aandeel van 5 procent in het totale aantal zelfstandigen. Acht procent zijn zelfstandigen in hoofdberoep volgens artikel 37 (het hoofdberoep wordt gelijkgeschakeld met een bijberoep).
De meewerkende
partners, die zich vrijwillig aangesloten hebben, maken één procent van alle zelfstandigen uit. -
Leeftijdsklassen.
-
Aantal kwartalen zelfstandige in hoofdberoep.
-
Begin-
en
eventuele
einddatum
hoofdactiviteit. 22
Hoedanigheid (zelfstandige of helper).
Daardoor zijn er ook negatieve inkomens in de dataset.
van
de
zelfstandige
Kinderlast vanuit het sociaal statuut van de zelfstandige.
-
Met uitzondering van de inkomensgegevens en de begin- en einddatum van de zelfstandige activiteit, hebben de gegevens betrekking op de meest recente situatie. In de statistische analyse werken we enkel met die zelfstandigen die een waarde voor de betrokken variabele hebben en tot één van de volgende bijdragecategorieën behoren :
-
Bijdragecategorie A : zelfstandige in hoofdberoep.
-
Bijdragecategorie J : zelfstandige in hoofdberoep volgens artikel
12
(aansluiting
van
echtgenoot
op
naam
van
echtgenote). -
Bijdragecategorie Q : vrijwillige aansluiting meewerkende echtgeno(o)t(e).
-
Bijdragecategorie W : zelfstandige in hoofdberoep na het bereiken van de normale pensioenleeftijd.
2. Cijfermatige analyse van de inkomens van de zelfstandigen in België Eerst beschrijven en analyseren we de inkomens volgens een aantal kenmerken. Daarna wordt de inkomensevolutie bestudeerd. In de derde sectie gaan we de inkomensverdeling bij de zelfstandigen na. Ten slotte wordt de duurtijd berekend van de zelfstandigen onder de armoedegrens. 2.1 Beschrijving en analyse volgens kenmerken Nadat een aantal beschrijvende statistieken de revue zijn gepasseerd, analyseren we de inkomens van de zelfstandigen volgens een aantal kenmerken. 2.1.1 Beschrijvende inkomensstatistieken Tabel
IV
geeft
een
overzicht
van
de
belangrijkste
inkomensstatistieken voor de opeenvolgende jaren.
beschrijvende
Het gemiddelde
jaarinkomen van de zelfstandigen is in de periode 1995-2000 elk jaar gestegen. De mediaan (de helft van de zelfstandigen bevindt zich onder het bedrag en de helft erboven) situeert zich steeds onder het gemiddelde, wat wijst op een ongelijke inkomensverdeling (zie hierna). In 2000 had 25 procent van de zelfstandigen een jaarinkomen onder 8 210,43 euro (zie Eerste kwartiel in Tabel IV) en kende 25 procent een inkomen boven 26 164,27 euro (zie Derde kwartiel). Ongeveer 1,81 procent van de inkomens was negatief in 2000.
We zien ook dat het aantal
zelfstandigen in hoofdberoep de afgelopen jaren gedaald is (zie Totaal aantal zelfstandigen). Ten slotte bedroeg het gemiddelde uurloon 7,3 euro
en het mediaan-uurloon 4,9 euro in 2000. De helft van de zelfstandigen verdient dus minder dan 4,9 euro per uur.
Tabel IV : Beschrijvende statistieken jaarinkomens zelfstandigen, periode 1995-2000* (bedragen in euro) 1995
1996
1997
1998
1999
2000
446 685
451 707
454 699
456 041
454 226
447 870
19 159,49
19 607,16
20 331,10
21 195,25
22 088,19
22 612,63
27 442,36
40 946,73
33 291,32
39 457,72
35 477,16
35 145,80
Eerste kwartiel (25 %)
6 973,94
6 996,47
7 333,68
7 492,16
7 887,92
8 210,43
Mediaan (50 %)
13 122,44
13 283,60
13 793,94
14 146,19
14 897,80
15 421,41
Derde kwartiel (75 %)
22 663,17
23 063,20
23 666,32
24 379,66
25 437,42
26 164,27
Gemiddeld uurloon**
6,1
6,3
6,5
6,8
7,1
7,3
Mediaan-uurloon**
4,2
4,3
4,4
4,5
4,8
4,9
Percentage negatieve inkomens
1,04
1,13
1,14
1,25
1,35
1,81
Totale aantal zelfstandigen Gemiddeld jaarinkomen Standaarddeviatie (afwijking van het gemiddelde)
*:
** :
De inkomensgegevens van 2001 worden verder in de studie buiten beschouwing gelaten, omdat er voor dat jaar te weinig observaties beschikbaar zijn. Dat kan verklaard worden door het feit dat de inkomens betrekking hebben op het refertejaar. Het refertejaar is het jaar dat gebruikt wordt voor de berekening van de sociale bijdragen. Dat is het derde jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de sociale bijdragen moeten worden betaald (sociale bijdragen die worden betaald in 2003 zijn dus gebaseerd op de inkomsten in 2000 (het refertejaar)). Voor de berekening van het gemiddelde en mediaan-uurloon gaan we uit van een werkweek van 65 uur en van 48 werkweken in een jaar.
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
2.1.2 Inkomensanalyse volgens kenmerken In deze sectie worden de inkomens van de zelfstandigen geanalyseerd volgens een aantal kenmerken (leeftijd, geslacht, sector, regio en nationaliteit).
Per jaar stellen we daarvoor vier inkomensklassen samen
(voor ieder jaar worden de drie kwartielen berekend) :
-
Laag : inkomen < laagste kwartiel (25 % van de zelfstandigen bevindt zich onder dat bedrag).
-
Midden : laagste kwartiel
inkomen < mediaan (de helft van de
zelfstandigen onder dat bedrag). -
Hoog : mediaan
inkomen < derde kwartiel (75 % van de
zelfstandigen onder dat bedrag). -
Zeer hoog : inkomen ≥ derde kwartiel.
We besluiten met de berekening van de invloed van al die kenmerken op de inkomensklasse. a. Verdeling volgens leeftijd Figuur 1 toont de verdeling van de zelfstandigen volgens leeftijdsklasse en inkomensgroep in 2000. We hanteren de volgende leeftijdsklassen : jonger dan 35 jaar (<35), tussen 35 en 50 jaar (35-50), tussen 50 en 65 jaar (50-65) en ouder dan 65 jaar (>65). Ruim 62 procent van de zelfstandigen ouder dan 65 jaar behoort tot de laagste inkomensgroep. zelfstandigen
houdt
61,41
procent
zich
op
in
Bij de jongste de
laagste
of
middeninkomensgroep. De zelfstandigen in de leeftijdscategorie ’35-50 jaar’ kennen het hoogste percentage in de hoge of zeer hoge inkomensklasse (meer dan 55 procent).
Figuur 1 : Verdeling van de zelfstandigen volgens leeftijdsklasse en inkomensgroep in 2000
100% 90%
14,66%
16,06% 27,96%
28,71%
80% 70%
11,20%
60% 50%
10,66%
24,96%
hoog
29,71%
medium
40%
62,08%
31,70%
24,80%
20,27%
10%
laag
23,56%
24,08%
30% 20%
zeer hoog
23,68%
26,94%
0% <35
35-50
50-65
>65
Leeftijd
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Het aandeel van de jongste zelfstandigen in het totale aantal zelfstandigen ligt beduidend hoger dan hun aandeel in de totale som van de inkomens (23,07 tegenover 16,06 procent, zie Figuur 2). Het tegendeel is waar voor diegenen tussen de 35 en 50 jaar : hun aandeel in de inkomenstaart (51,93 procent) is hoger dan hun aandeel in het totale aantal zelfstandigen (47,27 procent).
Figuur 2 : Vergelijking tussen aantal zelfstandigen volgens leeftijdsklasse en hun relatieve aandeel in de som van de inkomens van de zelfstandigen in 2000 (in procenten, absolute aantallen en bedragen in euro) Aantallen volgens leeftijd
26,82% 120 112
2,84% 12 736
Inkomensverdeling volgens leeftijd
23,07% 103 316
29,74% 3,09 miljard
2,34% 237 miljoen
16,06% 1,67 miljard
<35
<35
35-50
35-50
50-65
50-65
>65
>65
47,27% 211 706
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
51,93% 5,4 miljard
b. Verdeling volgens geslacht In 2000 situeerde 38,65 procent van de vrouwelijke zelfstandigen zich in de laagste inkomensklasse, tegenover 20,32 procent van de mannelijke zelfstandigen (zie Figuur 3). Van de mannen behoorde respectievelijk 27,01 en 28,12 procent in 2000 tot de hoge en zeer hoge inkomensgroep (tegenover 19,13 en 15,91 procent van de vrouwen).
Figuur 3 : Verdeling van de zelfstandigen volgens geslacht en inkomensgroep in 2000 100% 90% 80%
28,12%
19,13%
70% 60%
15,91%
zeer hoog
27,01% 26,31%
50%
midden
40% 30%
laag
24,55%
20% 10%
hoog
38,65% 20,32%
0% man
vrouw
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Bij de vrouwelijke zelfstandigen is het percentage dat zich in de laagste inkomensklasse bevindt licht gedaald (van 40,87 procent in 1995 naar 38,65 procent in 2000, zie Tabel V).
Tabel V : Verdeling jaarinkomen volgens geslacht, periode 1995-2000 (in procenten en absolute aantallen) Geslacht
Inkomensgroep Laag
Midden Man Hoog
Zeer hoog
Laag
Midden Vrouw Hoog
Zeer hoog Totale aantal zelfstandigen
1995 19,84%
1996 19,89%
66 863 24,57%
19,75% 67 583
24,51% 82 821
27,16% 91 542
26,31%
26,48% 28 849
18,36%
29 631 18,27%
20 130 14,46%
18,44% 20 439
14,73% 15 848
446 684
29 922
14,57% 16 488
451 698
454 692
38,65%
26,49% 30 692
21 643
456 036
30 094 19,13%
21 966 15,61%
17 640
44 197 26,31%
18,96%
15,26% 16 582
93 770
45 116
30 576
20 992
28,12%
38,94%
18,73%
90 093
95 471
45 703 26,46%
81 873 27,01%
28,22%
39,55%
26,28%
24,55%
91 589
96 370
46 344
67 769
82 863 27,07%
28,30%
40,71% 45 342
20,32%
24,49%
92 365
97 091
2000
68 439
83 432 27,13%
28,48%
40,52% 44 807
20,23%
24,50%
92 680
96 437
1999
68 307
83 751 27,19%
28,38%
40,87%
20,06%
24,57%
92 486
95 824
1998
67 330
83 292 27,22%
28,43%
1997
21 874 15,91%
18 085 454 221
18 197 447 867
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Figuur 4 illustreert dat het aandeel van de vrouwelijke zelfstandigen in de inkomenstaart kleiner is dan hun aandeel in het totale aantal zelfstandigen (18,28 procent tegenover 25,53 procent).
Het gemiddelde jaarlijkse
inkomen van de mannelijke zelfstandigen lag in 2000 dan ook 8 633 euro hoger (24 817 euro tegenover 16 184 euro bij de vrouwen, zie Tabel VI).
Figuur 4 : Vergelijking tussen aantal zelfstandigen volgens geslacht en hun relatieve aandeel in de som van de inkomens van alle zelfstandigen in 2000 (in procenten, absolute aantallen en bedragen in euro) Inkomensverdeling volgens geslacht
Aantallen volgens geslacht
18,28% 1,85 miljard
25,53% 114 362 man
man
vrouw
vrouw
74,47% 333 505
81,72% 8,28 miljard
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Tabel VI : Beschrijvende statistieken jaarinkomen volgens geslacht, periode 1995-2000 (bedragen uitgedrukt in euro) Geslacht
Inkomensgroep
1995
1996
1997
1998
1999
2000
337 050
339 798
340 852
340 474
338 362
333 505
Gemiddelde
21 184,28
21 632,81
22 524,25
23 401,40
24 361,78
24 817,02
Standaarddeviatie
29 309,33
32 291,21
35 970,59
39 458,11
38 621,12
37 952,15
8 303,69
8 341,07
8 713,88
8 824,02
9 121,39
9 554,96
Mediaan (50%)
14 713,96
14 898,19
15 500,68
15 877,84
16 643,26
17 187,02
Derde kwartiel (75%)
24 445,25
24 854,25
25 588,72
26 284,18
27 384,28
28 113,85
109 634
111 900
113 840
115 562
115 859
114 362
Gemiddelde
12 934,79
13 456,22
13 764,20
14 695,26
15 447,98
16 183,79
Standaarddeviatie
19 390,82
59 593,97
22 253,43
38 733,63
22 784,38
24 114,25
Eerste kwartiel (25%)
4 155,81
4 180,54
4 443,08
4 709,98
5 027,26
5 303,01
Mediaan (50%)
8 698,35
8 854,12
9 223,14
9 655,14
10 325,09
10 861,14
16 124,48
16 604,04
17 159,91
18 094,44
19 216,09
20 058,10
Totaal aantal zelfstandigen
Man
Eerste kwartiel (25%)
Totaal aantal zelfstandigen
Vrouw
Derde kwartiel (75%)
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
c. Verdeling volgens sector We onderscheiden zeven sectoren : bouw, diensten, handel, horeca, industrie, land- en tuinbouw & visserij, vrije en intellectuele beroepen. Figuur 5 leert dat de sectoren ‘land- en tuinbouw & visserij’ (38,66 procent), ‘diensten’ (32,07 procent) en ‘horeca’ (34,51 procent) in 2000 meer zelfstandigen in de laagste inkomensgroep telden.
Zelfstandigen uit de
sectoren ‘bouw’ en ‘industrie’ daarentegen beschikten in 2000 meer over een hoog tot zeer hoog inkomen. Het merendeel van de zelfstandigen met een vrij en intellectueel beroep bevond zich in 2000 in de hoogste inkomensklasse (42,32 procent). Vanwege de recente ontwikkeling rond het sociaal statuut voor kunstenaars, hebben we die groep van zelfstandigen even apart bekeken. Een derde van hen hield zich in 2000 op in de laagste inkomensklasse.
22,95
hoog
17,36
zeer hoog
laag
17,37
midden
vrije en intellectuele beroepen
38,66
land- en tuinbouw & visserij
42,32
10,33
19,6 31,41
26,85
industrie
19,37
24,32
29,46
32,95 34,51
horeca
26,01
handel
32,07
21,84
22,25 25,51 26,23
18,24 27,24
bouw
0%
14,84
20%
25,68
40%
diensten
60%
36,08
22,45
80%
23,41
100%
10,69
Figuur 5 : Verdeling van de zelfstandigen volgens sector en inkomensgroep in 2000
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Wanneer het relatieve aandeel van de sectoren in het totale aantal zelfstandigen wordt vergeleken met hun aandeel in de inkomens, dan springen de sectoren ‘land- en tuinbouw & visserij’ en ‘vrije en intellectuele beroepen’ in het oog (zie Figuur 6). De ‘landbouwsector’ maakt 9,84 procent uit van het totale aantal zelfstandigen, met een aandeel van 6 procent in de inkomenstaart. Bij de vrije en intellectuele beroepen ligt het aandeel in de inkomens veel hoger dan het aandeel in het totale aantal zelfstandigen (33,08 procent tegenover 20,60 procent).
Figuur 6 : Vergelijking tussen aantal zelfstandigen volgens sector en hun relatieve aandeel in de som van de inkomens van alle zelfstandigen in 2000 (in procenten, absolute aantallen en bedragen in euro) Aantallen volgens sector
Inkomensverdeling volgens sector 9,95% 1,01 miljard
6,29% 28 181
20,60% 92 262
12,78% 57 246
30,61% 137 104
handel
5,77% 584 miljoen
handel
4,15% 420 miljoen
horeca industrie
4,92% 22 024 9,84% 44 081
13,62% 60 980
27,31% 2,77 miljard
land- en tuinbouw & visserij vrije & intellectuele beroepen bouw diensten
horeca industrie land- en tuinbouw & visserij
33,08% 3,35 miljard
vrije & intellectuele beroepen
6% 607 miljoen
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
13,75% 1,39 miljard
bouw diensten
d. Verdeling volgens regio23 Inzake de verdeling van de inkomens volgens regio en inkomensklasse, kent Luxemburg
een
hoger
percentage
zelfstandigen
inkomensgroep (34 procent, zie Figuur 7).
in
de
laagste
Een mogelijke verklaring
daarvoor is dat in die provincie relatief meer zelfstandigen in de primaire sector actief zijn (zie Tabel VII). De grootste percentages zelfstandigen in de hogere inkomensklassen (hoog en zeer hoog) vinden we in de provincies Vlaams-Brabant, Waals-Brabant, Limburg en Antwerpen.
Figuur 7 : Verdeling van de zelfstandigen volgens regio en inkomensgroep in 2000
22,53 22,2 29,94
Henegouwen
25,33
19,21 20,7 33,94
26,15
zeer hoog hoog
Luxemburg
22,67 23,5 27,03
Namen
26,8
25,06 24,31 24,73
Luik
25,9
27,93 25,09 24,26 22,72
W-Brabant
23,1 21,51 27,39 27,99
27,61 26,34 22,59
Vl-Brabant
23,49
24,34 28,28 21,59
Limburg
25,79
26,95 21,03
Antwerpen
24,62 25,15
OVlaanderen
20% 10%
25,14
30%
WVlaanderen
40%
23,81
50%
27,52
24,55 25,69
70% 60%
24,5
25,75
90% 80%
25,3
100%
midden laag
Brussel-H
0%
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
23
Het RSVZ beschikt over het domiciliëringsadres en niet over het uitbatingsadres van de zelfstandige.
Tabel VII : Relatief aandeel van de sector24 in elke regio in 2000 (rijpercentages) Diensten
Handel
Industrie
Primaire sector
Vrije Beroepen
Antwerpen
12,53
44,98
18,40
7,41
16,68
Brussel-H
10,46
42,10
17,02
0,80
29,62
Henegouwen
13,67
40,47
18,35
9,42
18,09
Limburg
13,25
40,57
19,45
10,39
16,34
Luik
12,23
37,90
20,53
9,18
20,16
Luxemburg
13,29
29,21
18,00
24,59
14,91
Namen
11,91
34,90
20,89
12,97
19,34
Oost-Vlaanderen
13,65
39,70
19,83
11,12
15,70
Vlaams-Brabant
14,47
39,08
17,71
7,70
21,04
Waals-Brabant
10,78
36,84
20,52
6,18
25,68
West-Vlaanderen
13,48
37,17
21,04
15,66
12,65
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Inzake de verdeling van de inkomens volgens Gewest en inkomensklasse, bevinden zich in Vlaanderen relatief meer zelfstandigen in de hogere inkomensklassen (54,76 procent tegenover 46,91 procent in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en 49,46 procent in het Waalse Gewest, zie Figuur 8).
24
De horeca- en bouwsector werden ondergebracht in respectievelijk de handel en industrie.
Figuur 8 : Verdeling van de zelfstandigen volgens Gewest en inkomensgroep in 2000 100% 24,15
27,27
25,03
80%
60%
40%
22,76
27,49
24,43
zeer hoog hoog midden
28,92
24,91
26,62
laag
20% 24,17
20,33
23,92
Brussel
Vlaanderen
Wallonië
0%
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Tussen het relatieve aandeel van de zelfstandigen in het totale aantal zelfstandigen volgens regio en hun relatieve aandeel in de totale som van de inkomens, tekenen er zich geen markante verschillen af (zie Figuur 9). Ook op Gewestelijk niveau waren de verschillen in 2000 beperkt. Vlaanderen heeft een iets hoger aandeel in de totale inkomens dan in het totale aantal zelfstandigen (62,10 tegenover 61,28 procent). In Wallonië en Brussel bedragen die percentages :
-
Wallonië : 29,78 procent in het totale aantal zelfstandigen tegenover 27,97 procent in de som van de inkomens van alle zelfstandigen.
-
Brussel : 8,94 procent in het totale aantal zelfstandigen tegenover 8,56 procent in de som van de inkomens van alle zelfstandigen.
Vranken, Geldof, Van Menxel en Van Ouytsel (2001) stellen vast dat de inkomensverdeling voor de totale bevolking (zelfstandigen en niet-
zelfstandigen) in België ongelijk is volgens Gewest (Vlaanderen is het rijkste Gewest). Bij de groep van de zelfstandigen is die geografische ongelijkheid niet zo groot als voor de hele bevolking.
Figuur 9 : Vergelijking tussen aantal zelfstandigen volgens regio en hun relatieve aandeel in de som van de inkomens van alle zelfstandigen in 2000 (in procenten, absolute aantallen en bedragen in euro) Inkomensverdeling volgens regio
Aantallen volgens regio
13,84% 61 989
14,53% 65 084
9,64% 43 193
11,86% 1,20 miljard
Henegouwen
8,82% 39 506
Brussel H Antwerpen
8,85% 896 miljoen
14,24% 1,44 miljard
8,56% 867 miljoen
Limburg
14,96% 67 010
10,36% 46 408
Oost-Vlaanderen Vlaams Brabant
14,35% 64 285
8,75% 39 195
6,92% 31 003
15,87% 1,61 miljard
Luik
West-Vlaanderen Waals-Brabant + Namen
11,08% 1,12 miljard
!
" # $$ %
# $$
14,13% 1,43 miljard
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
8,62% 873 miljoen
6,79% 688 miljoen
&
$$ " # $$ %
& $$ " $ $ ' ($
e. Verdeling volgens nationaliteit Figuur 10 toont de verdeling van de zelfstandigen volgens nationaliteit en inkomensgroep in 2000. Daaruit leren we dat zelfstandigen van vreemde nationaliteit meer tot de lagere inkomensgroepen (laag en midden) behoren.
Wanneer binnen de groep van de zelfstandigen van niet-
Belgische nationaliteit een verder onderscheid wordt gemaakt tussen diegenen van Europese en niet-Europese nationaliteit, stellen we vast dat een hoger percentage niet-Europese zelfstandigen tot de laagste inkomensgroep behoort (34,22 procent tegenover 27,32 procent van de zelfstandigen met Europese (niet-Belgische) nationaliteit).
Figuur 10 : Verdeling van de zelfstandigen volgens nationaliteit en inkomensgroep in 2000 100% 90%
25,39
19,89
80% 70% 60%
22,45 25,19
hoog
50% 40%
zeer hoog
24,67
29,38
midden laag
30% 20% 10%
24,75
28,28
Belg
niet-Belg
0%
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Inzake het relatieve aandeel van de verschillende nationaliteiten in het totale aantal zelfstandigen en in de inkomens, merken we slechts kleine verschillen op (zie Figuur 11). Het aandeel van de zelfstandigen met de Belgische nationaliteit in de inkomenstaart ligt iets hoger dan hun aandeel in het totale aantal zelfstandigen (93,55 procent tegenover 92,96 procent).
Figuur 11 : Vergelijking tussen aantal zelfstandigen volgens nationaliteit en hun relatieve aandeel in de som van de inkomens van alle zelfstandigen in 2000 (in procenten, absolute aantallen en bedragen in euro) Aantallen volgens nationaliteit
0,98% 4 374
Inkomensverdeling volgens nationaliteit
5,49% 556 miljoen 0,95% 96,7 miljoen
6,06% 27 153 Belg
Belg
niet-Europees
niet-Europees
Europees
Europees
92,96% 416 343
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
93,55% 9,47 miljard
f. Invloed van de kenmerken op de inkomensklasse In deze sectie gaan we de impact na van de volgende kenmerken op het behoren tot een inkomensklasse :
-
Geslacht (man, vrouw).
-
Leeftijd (<35 , 35-50 , 50-65 , >65).
-
Nationaliteit (Belg, niet-Belg).
-
Sector (handel, vrije en intellectuele beroepen, diensten, industrie en primaire sector). We brengen de horeca- en bouwsector onder in respectievelijk de handel en industrie.
-
Gewest (Vlaanderen, Wallonië en Brussel).
Uit Tabel VIII kunnen we de percentages afleiden dat een zelfstandige met bepaalde kenmerken in één van de vier inkomensklassen terechtkomt. Vooral zelfstandigen ouder dan 65 jaar in de primaire sector tuimelen in de laagste inkomensklasse. Bij de niet-Belgen in Brussel vinden we veeleer de jongste zelfstandigen (zowel bij de mannen als de vrouwen) in de laagste inkomensklasse. Daartegenover staat dat mannelijke 65-plussers in Wallonië en Vlaanderen met een vrij en intellectueel beroep en met de Belgische nationaliteit zich voornamelijk in de hoogste inkomensklasse bevinden. Van de mannelijke niet-Belgen in Brussel houden de 65-plussers actief in de handel of in de dienstensector zich meer op in de hoogste inkomensklasse (respectievelijk 40 en 50 procent).
Tabel VIII : Classificatie in een inkomensklasse in 2000 (in procenten) Handel
Vrije en intellectuele
Diensten
Industrie
Primaire sector
Vlaanderen Vlaanderen Brussel
niet-Belg
Wallonië
Man
Brussel
Belg
Wallonië
beroepen <35
35-50
50-65
>65
<35
35-50
50-65
>65
<35
35-50
50-65
>65
<35
35-50
50-65
>65
<35
35-50
50-65
>65
Laag
30.60
20.12
23.26
58.79
27.56
Midden
32.24
26.06
23.92
12.14
24.28
9.41
9.40
32.87
32.32
19.84
25.17
60.99
24.68
14.91
17.94
59.65
46.96
28.14
30.54
70.74
12.041
11.91
11.52
32.21
26.04
24.55
9.93
33.10
25.79
24.80
10.89
32.77
36.31
38.73
15.78
Hoog
23.63
27.53
24.90
11.82
24.42
21.87
Zeer hoog
13.53
26.29
27.92
17.25
23.74
56.68
18.05
18.26
22.38
27.61
24.40
13.48
28.16
33.58
31.16
12.38
15.97
23.97
20.62
8.87
60.65
37.36
13.09
26.51
25.87
15.60
14.06
25.72
26.10
17.08
4.30
11.59
10.10
4.61
Laag
23.43
15
19.16
52.80
23.55
Midden
30.87
23.03
23.26
14.47
23.99
7.51
8.36
32.29
23.16
13.30
17.72
58.18
17.46
9.76
14.02
53.85
39.51
26.72
37.07
86.04
10.46
10.60
11.19
31.93
23.96
25.75
11.27
29.18
20.70
21.73
10.08
31.71
32.22
33.53
8.60
Hoog
28.93
31.96
28.32
14.14
26.88
22.90
Zeer hoog
16.78
30.01
29.26
18.59
25.58
59.12
19.18
13.76
28.73
32.63
28.68
12.73
33.57
37.22
32.92
14.59
20.07
25.31
19.05
3.15
61.86
42.75
16.17
30.12
27.85
17.82
19.79
32.31
31.33
21.49
8.71
15.75
10.35
2.21
Laag
39.71
23.96
28.39
50.99
26.25
12.58
15.42
35.43
37.85
24.30
28.13
54.90
30.16
18.28
24.29
50.79
36.73
21.13
30.88
50
Midden
30.28
32.11
25.35
9.27
26.72
18.64
14.15
17.49
30.69
35.32
32.47
17.65
31.61
31.49
25.71
10.32
32.65
35.21
27.94
25
Hoog
18.33
22.38
21.63
Zeer hoog
11.69
21.55
24.63
15.89
26.05
23.45
19.98
12.56
23.53
22.66
19.70
13.73
25.48
16.89
23.82
14.29
18.37
26.76
19.12
0
23.84
20.98
45.46
50.46
34.53
7.93
17.71
19.70
13.73
12.74
23.34
26.18
24.60
12.24
16.90
22.06
25
Laag
37.88
25.40
27.50
52
29.48
16.24
17.03
50
36.78
26.61
29.09
62.50
25.42
18.61
18.80
33.33
40
23.08
29.41
50
Midden
34.85
Hoog
17.91
32.82
29.67
24
25.43
19.62
14.84
0
33.88
35.47
32.42
12.50
33.11
28.54
23.84
11.11
28.57
40
29.41
0
23.61
22.05
8
23.12
25.11
25.27
16.67
21.49
23.24
25.45
12.50
27.42
32.06
30.38
33.33
25.71
27.69
21.57
0
Zeer hoog
9.37
18.17
20.78
16
21.97
39.03
42.86
33.33
7.85
14.68
13.03
12.50
14.05
20.80
26.98
22.22
5.71
9.23
19.61
50
Laag
33.15
21.06
20.91
57.58
29.49
10.81
19.23
62.50
26.32
17.36
21.25
85.71
21.91
15.47
15.61
46.15
33.33
23.18
31.63
80
Midden
31.61
29.68
27.96
3.03
22.44
20.08
16.43
0
39.18
36.67
32.97
14.29
29.08
21.69
22.28
7.69
31.94
27.73
26.53
10
Hoog
19.65
25.79
25.64
15.15
20.51
21.24
26.22
12.50
24.56
25.92
24.18
0
29.08
33.18
28.46
15.38
16.67
25
28.57
0
Zeer hoog
15.59
23.47
25.49
24.24
27.56
47.88
38.11
25
9.94
20.05
21.61
0
19.92
29.66
33.66
30.77
18.06
24.09
13.27
10
Laag
43.99
32.06
28.65
36
25.36
16.73
22.41
44.44
35.40
30.99
39.74
33.33
25.07
18.02
22.56
50
58.33
13.04
0
/
Midden
33.06
34.20
31.69
8
26.24
18.77
16.38
0
34.51
36.27
35.76
0
39.16
38.85
30
25
25
34.78
16.67
/
Hoog
15.16
18.32
19.68
16
21.57
26.77
23.71
11.11
20.35
22.18
20.53
16.67
25.07
26.03
21.28
18.75
8.33
21.74
83.33
/
Zeer hoog
7.79
15.42
19.97
40
26.82
37.73
37.50
44.44
9.73
10.56
3.97
50
10.70
17.09
26.15
6.25
8.33
30.43
0
/
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
Tabel VIII (vervolg) : Classificatie in een inkomensklasse in 2000 (in procenten) Handel
Vrije en intellectuele
Diensten
Industrie
Primaire sector
Vlaanderen Vlaanderen Brussel
niet-Belg
Wallonië
Vrouw
Brussel
Belg
Wallonië
beroepen <35
35-50
50-65
Laag
48.53
39.46
45.83
Midden
35-50
50-65
>65
<35
35-50
50-65
35-50
50-65
71.83 34.07
17.04
20.67
44.23
63.66
58.30
63.80
75.68 40.95
33.86
36.22
29.78
28.68
15
20.16
25.32
12.68 26.37
19.52
18.54
11.54
26.02
25.99
21.39
17.28
10.80 23.48
23.43
20.90
13.46
8.32
10.41
9.18
13.51 31.68 8.1
17.03
27.07 22.83
Zeer hoog
6.69
11.70
11.57
4.69
16.08
40.01
39.90
30.77
2.01
5.30
5.64
2.70
10.34
Laag
40.68
34.86
42.57
69.71 29.02
17.29
23.18
63.89
56.16
50.83
57.25
Midden
31.98
29.86
26.75
13.03 25.98
17.86
17.31
8.33
29.91
Hoog
18.77
21.92
18.43
8.14
27.07
25.43
23.50
16.67
9.63
29.46 12
Zeer hoog
8.57
13.36
12.25
9.12
17.93
39.42
36
11.11
4.31
Laag
45.54
36.62
39.98
43.64 33.43
21.40
28.06
58.93
Midden
28.93
30.61
28.27
14.55 28.73
21.30
Hoog
17.50
18.43
17.57
27.27 22.47
25.43
21.60 20.04
Zeer hoog
8.04
14.34
14.19
14.55 15.36
31.87
Laag
50.72
42.33
45.50
80
Midden
32.01
33.76
33.74
0
33.78 31.08
Hoog
10.43
16.80
11.04
20
Zeer hoog
6.83
7.11
9.82
Laag
44.63
Midden
33.05
36.61 34.10
Hoog Zeer hoog
16.38
18.69
5.93
10.60
Laag
51.35
40.60
43.33
Midden
25.41
32.54
25.33
Hoog
14.05
17.31
18
12.50 21.52
Zeer hoog
9.19
9.55
13.33
Hoog
>65
35-50
50-65
>65
75.93 58.56
63.52
66.10
76.19
29.79
9.26
28.83
24.37
22.65
12.17
19.58
5.56
10.36
8.87
8.69
8.47
16.24
14.41
9.26
2.25
3.24
2.56
3.17
82.69 38.25
28.72
38.59
64.76 59.15
52.47
69.75
92.86
24.33
4.49
31.82
29.92
23.44
11.43 25.46
24.65
19.65
4.76
10.91
5.13
20.07
24.64
21.58
11.43 11.28
14.30
7.17
1.79
7.71
7.51
7.69
9.86
16.73
16.39
12.38
4.12
8.58
3.43
0.60
51.5
44.44
54.39
87.50 39.19
26.92
38.04
47.06 58.82
33.33
33.33
100
12.50
30.41
31.27
27.19
6.25
27.03
28.30
23.92
8.82
29.41
33.33
26.67
0
17.86
13.92
14.47
13.16
6.25
18.24
23.90
17.25
14.71
5.88
14.29
33.33
0
30.29
10.71
4.12
9.82
5.26
0
15.54
20.88
20.78
29.41
5.88
19.05
6.67
0
22.84
36.67
/
56.93
56.03
63.64
66.67 55.56
46.07
42.86
100
60
66.67
100
0
22.34
18.33
/
31.39
32.98
24.24
16.67 18.52
21.35
30.36
0
40
25
0
100
18.92
24.87
30
/
10.22
8.87
8.08
0
22.22
24.72
19.64
0
0
0
0
0
0
16.22
29.95
15
/
1.46
2.13
4.04
16.67
3.70
7.87
7.14
0
0
8.33
0
0
41.05
50
34.09
28.64
39.34
/
54.67
46.28
39.13
75
31.58
28.57
32.65
100
50
29.41
55.56
/
32.31
0
25
17.84
27.87
/
32
36.36
32.61
0
34.21
32.47
32.65
0
28.57
29.41
11.11
/
14.85
0
24.24
27.23
9.84
/
9.33
9.92
17.39
0
18.42
25.97
18.37
0
21.43
35.29
22.22
/
11.79
50
16.67
26.29
22.95
/
4
7.44
10.87
25
15.79
12.99
16.33
0
0
5.88
11.11
/
75
34.35
33.33
28.41
33.33
60.38
44.76
43.48
0
55
25.53
47.73
100
33.33
33.33
0
/
12.50 20.91
25.08
29.55
33.33
18.87
42.86
34.78
100
40
32.98
31.82
0
0
50
33.33
/
19.37
22.73
33.33
18.87
10.48
13.04
0
5
24.47
9.09
0
66.67
0
33.33
/
22.22
19.32
0
1.89
1.90
8.70
0
0
17.02
11.36
0
0
16.67
33.33
/
0
<35
22.73
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
>65
<35
>65
<35
2.2 Inkomensevolutie Om de inkomensevolutie binnen de groep van zelfstandigen te onderzoeken, stellen we een zogeheten migratietabel op (zie Tabel IX).
Er wordt telkens voor twee opeenvolgende jaren nagegaan
hoeveel zelfstandigen in eenzelfde inkomensklasse blijven en hoeveel er migreren naar een andere inkomensklasse. We observeren dat vooral de zelfstandigen in de laagste en hoogste inkomensklasse zich het daaropvolgende jaar nog steeds in dezelfde klasse bevinden. Zo was 67,98 procent van de zelfstandigen die zich in 1995 in de laagste inkomensgroep ophielden in 1996 nog steeds in de laagste inkomensklasse terug te vinden. Dat percentage is de afgelopen jaren zelfs voortdurend gestegen : van 69,47 in 1996-1997 naar 71,85 procent in 1999-2000. Van de zelfstandigen in de hoogste inkomensklasse bleef ongeveer 80 procent in die klasse. Wanneer zelfstandigen naar een andere inkomensklasse migreren, is dat vooral naar de omliggende inkomensgroep. In 2000 migreerde bijvoorbeeld respectievelijk 17,79 en 15,48 procent van de zelfstandigen die in 1999 tot de hoge inkomensgroep behoorden naar respectievelijk de midden- en zeer hoge inkomensgroep. Slechts 4,49 procent van hen viel terug naar de lage inkomensklasse.
Tabel IX : Migratietabel in aantallen (rijpercentages en absolute aantallen) Naar
1996 1997 1998
1996
zelfstandigen
Zeer hoog
1995
Hoog
Laag
Midden
2000 Van
Totale aantal
1999
1997 1998 1999
Laag
Midden
Hoog
Zeer hoog
1995-1996
67,98%
1996-1997 1997-1998
62 143
22,61%
20 670
7,13%
6 519
2,28%
2 080
91 412
69,47%
63 909
22,13%
20 658
6,36%
5 851
2,04%
1 880
91 998
69,03%
64 274
22,56%
21 004
6,40%
5 960
2,01%
1 867
93 105
1998-1999
71,24%
66 628
20,86%
19 509
5,99%
5 606
1,90%
1 780
93 523
1999-2000
71,85%
66 726
20,65%
19 176
5,79%
5 378
1,71%
1 589
92 869
1995-1996
18,49%
19 299
56,79%
59 262
20,46%
21 348
4,25%
4 440
104 349
1996-1997
18,40%
19 401
57,98%
61 142
19,87%
20 955
3,76%
3 963
105 461
1997-1998
17,83%
18 917
58,36%
61 902
20,06%
21 274
3,76%
3 984
106 077
1998-1999
18,76%
20 023
59,14%
63 134
18,66%
19 916
3,45%
3 685
106 758
1999-2000
18,41%
19 407
59,73%
62 954
18,56%
19 559
3,30%
3 482
105 402
1995-1996
5,24%
5 639
18,79%
20 235
59,30%
63 864
16,67%
17 957
107 695
1996-1997
4,81%
5 247
18,44%
20 097
60,54%
65 996
16,21%
17 669
109 009
1997-1998
5,32%
5 823
17,35%
18 978
60,82%
66 516
16,50%
18 048
109 365
1998-1999
4,64%
5 113
18,39%
20 259
61,53%
67 762
15,44%
17 000
110 134
1999-2000
4,49%
4 879
17,79%
19 318
62,24%
67 588
15,48%
16 811
108 596
1995-1996
1,97%
2 138
3,31%
3 584
15,50%
16 792
79,22 %
85 806
108 320
1996-1997
1,73%
1 902
3,10%
3 405
15,23%
16 722
79,93%
87 735
109 764
1997-1998
2,27%
2 493
3,35%
3 688
14,68%
16 138
79,70%
87 617
109 936
1998-1999
1,67%
1 845
3,04%
3 369
15,03%
16 637
80,26%
88 837
110 688
1999-2000
1,70%
1 846
2,98%
3 242
14,64%
15 940
80,69%
87 844
108 872
Totale
1995-1996
411 776
aantal
1996-1997
416 232
zelfstan-
1997-1998
418 483
digen
1998-1999
421 103
1999-2000
415 739
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
We berekenen ook met welke jaarlijkse inkomensverandering de migratie gepaard gaat (zie Tabel X). We zien dat de zelfstandigen die zich het volgende jaar nog steeds in dezelfde klasse bevinden een inkomensstijging kennen, met uitzondering van de zelfstandigen die in 1995-1996 in de laagste inkomenscategorie bleven. De zelfstandigen in de laagste inkomensklasse die zich het daaropvolgende jaar nog steeds in dezelfde klasse ophouden, ervaren een veel kleinere inkomensstijging dan diegenen die in de hoogste inkomensklasse blijven (5,1 miljoen euro of 76,43 euro per zelfstandige voor de laagste inkomensklasse tegenover 253 miljoen euro
of
2
880,11
inkomensklasse
euro
(meer
per
dan
37
zelfstandige keer
voor
hoger)
de in
hoogste
1999-2000).
Logischerwijze stijgt (daalt) het inkomen van diegenen die naar een hogere (lagere) inkomensgroep migreren.
Uit de totaalbedragen
kunnen we afleiden dat de zelfstandigen die in een jaar tot de lage, midden- of hoge inkomensgroep behoorden het daaropvolgende jaar altijd als groep een inkomensvooruitgang boeken.
De
zelfstandigen die daarentegen in een jaar in de zeer hoge inkomenscategorie vielen, kennen het daaropvolgende jaar als groep steeds een inkomensdaling.
Tabel X : Jaarlijkse inkomensverandering ten gevolge van migratie (bedragen uitgedrukt in euro) Naar
Laag
Midden
Hoog
Zeer hoog
Totaalbedrag
Van Laag
Midden
Hoog
Zeer hoog
1995-1996
- 3,01 miljoen
101 miljoen
83,2 miljoen
68,9 miljoen
251 miljoen
1996-1997
9,04 miljoen
109 miljoen
78,7 miljoen
69,7 miljoen
266 miljoen
1997-1998
3,9 miljoen
110 miljoen
81,4 miljoen
67 miljoen
262 miljoen
1998-1999
7,3 miljoen
110 miljoen
81,1 miljoen
65 miljoen
263 miljoen
1999-2000
5,1 miljoen
109 miljoen
80,1 miljoen
60,3 miljoen
254 miljoen
1995-1996
- 93,1 miljoen
5,4 miljoen
123 miljoen
105 miljoen
140 miljoen
1996-1997
- 88,2 miljoen
22,5 miljoen
129 miljoen
103 miljoen
167 miljoen
1997-1998
- 93,7 miljoen
17 miljoen
131 miljoen
101 miljoen
156 miljoen
1998-1999
- 92,6 miljoen
29,6 miljoen
135 miljoen
98,2 miljoen
171 miljoen
1999-2000
- 96 miljoen
21,6 miljoen
131 miljoen
90,4 miljoen
147 miljoen
1995-1996
- 73,1 miljoen
- 110 miljoen
18,3 miljoen
235 miljoen
74,7 miljoen
1996-1997
- 68,2 miljoen
- 96,9 miljoen
35,76 miljoen
218 miljoen
88,3 miljoen
1997-1998
- 79,6 miljoen
- 98,3 miljoen
35,6 miljoen
234 miljoen
91,8 miljoen
1998-1999
- 70,2 miljoen
- 97,8 miljoen
51 miljoen
228 miljoen
111 miljoen
1999-2000
- 69,6 miljoen
- 100 miljoen
37,3 miljoen
225 miljoen
90,3 miljoen
1995-1996
- 79,3 miljoen
- 85 miljoen
- 180 miljoen
202 miljoen
- 150 miljoen
1996-1997
- 74,4 miljoen
- 84,3 miljoen
- 200 miljoen
246 miljoen
- 110 miljoen
1997-1998
- 95,3 miljoen
- 100 miljoen
- 190 miljoen
334 miljoen
- 49,1 miljoen
1998-1999
- 89,1 miljoen
- 92,5 miljoen
- 210 miljoen
305 miljoen
- 83,4 miljoen
1999-2000
- 85 miljoen
- 95,6 miljoen
- 210 miljoen
253 miljoen
- 140 miljoen
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
2.3 Inkomensverdeling bij de zelfstandigen De inkomensverdeling kunnen we grafisch voorstellen aan de hand van de Lorenz-curve (zie Figuur 12). Op de horizontale as staat het cumulatieve percentage van het aantal zelfstandigen (het maximum is 100 procent of 1). Op de verticale as vinden we het cumulatieve percentage van het inkomen van de zelfstandigen (het maximum is eveneens 100 procent of 1).
De zelfstandigen worden op de
horizontale as gerangschikt naar hun inkomen (van laag naar hoog). Uit de Lorenz-curve kunnen we dus afleiden hoeveel procent van de zelfstandigen, hoeveel procent van de inkomenstaart van de zelfstandigen heeft. Figuur 12 maakt duidelijk dat 34 procent van de inkomenstaart in handen is van 70 procent van de zelfstandigen, of dat 30 procent van de zelfstandigen twee derde van de inkomenstaart bezit. Het inkomen van de zelfstandigen is duidelijk zeer ongelijk verdeeld.
We kunnen die inkomensongelijkheid
uitdrukken in een kwantitatieve maatstaf, zoals de Gini-coëfficiënt. Die coëfficiënt is gelijk aan tweemaal de oppervlakte van de Lorenzcurve en ligt tussen 0 en 1.
Bij perfecte inkomensgelijkheid (het
cumulatieve percentage zelfstandigen is gelijk aan het cumulatieve percentage
inkomen)
bedraagt
de
Gini-coëfficiënt
0.
Een
coëfficiënt van 1 duidt volledige inkomensongelijkheid aan (één zelfstandige bezit de volledige inkomenstaart van de zelfstandigen). In de periode 1995-2000 bedraagt de Gini-coëfficiënt ongeveer 0,50. Voor de volledige bevolking in België (zelfstandigen en nietzelfstandigen) was de Gini-coëfficiënt in 1999 gelijk aan 0,31 (Vranken, Geldof, Van Menxel, Van Ouytsel, 2001). De inkomens van de zelfstandigen zijn bijgevolg ongelijker verdeeld dan die van de volledige bevolking in België. Volgens sector is de Gini-coëfficiënt het grootst bij de vrije en intellectuele beroepen, gevolgd door de dienstensector (zie Tabel XI).
Tabel XI : Gini-coëfficiënten en kwartielen per sector (in 2000) Diensten
Handel
Industrie
Primaire sector
Gini-coëfficiënt
0,48
0,47
0,42
0,46
Vrije en intellectuele beroepen 0,53
Eerste kwartiel
6 596,87
7 654,83
10 367,95
5 746,82
11 415,02
Mediaan
12 506,08
14 083,53
17 681,53
10 359,67
22 178,30
Derde kwartiel
21 997,60
23 596,59
26 542,23
17 298,75
39 891,95
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. De ongelijke inkomensverdeling blijkt ook uit de berekende decielen (met stappen van 10 procent).
Binnen de groep van de
zelfstandigen is het inkomen van het hoogste deciel (hoogste 10 procent) 11,86 keer groter dan dat van het laagste deciel (laagste 10 procent van de zelfstandigen). In Tabel XII worden de verhoudingen tussen het hoogste en laagste deciel per sector weergegeven. We zien dat de inkomensverdeling het meest ongelijk is in de sector van de vrije en intellectuele beroepen.
Dat wordt bevestigd door de
Gini-coëfficiënt voor die sector.
Tabel XII : Verhoudingen tussen hoogste en laagste deciel per sector (in 2000)
Verhouding tussen hoogste en laagste deciel
Diensten
Handel
Industrie
Primaire sector
Vrije en intellectuele beroepen
12,80
10,91
7,67
11,15
14,96
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
Figuur 12 : De Lorenz-curve voor inkomensverdeling bij de zelfstandigen
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
2.4 Duurtijd zelfstandigen onder armoedegrens Ten slotte staan we nog even stil bij de vraag hoelang een zelfstandige zich onder de ‘armoedegrens’ bevindt. Op basis van het mediaaninkomen na belastingen (op het netto belastbare inkomen gekend door het RSVZ pasten we de progressieve belastingtarieven
toe)
van
de
zelfstandigen
werd
een
‘armoedegrens’ voor de groep van de zelfstandigen berekend. De ‘armoedegrens’ ligt op 60 procent van dat mediaaninkomen (zie Tabel XIII). Volgens die grens verkeert ongeveer een vierde van de zelfstandigen in ‘armoede’, met een maandinkomen na belastingen onder de ‘armoedegrens’ van gemiddeld 523 euro (periode 19952000).
Tabel XIII : Aantal zelfstandigen onder de ‘armoedegrens’(bedragen uitgedrukt in euro) 1995
1996
1997
1998
1999
2000
8 920,59
9 009,23
9 289,91
9 483,66
9 897,04
10 185,03
5 352,36
5 405,54
5 573,95
5 690,19
5 938,22
6 111,02
Absoluut aantal ‘armen’
116 588
118 771
117 838
118 256
116 653
114 391
Percentage ‘armen’
26,10%
26,29%
25,92%
25,93%
25,68%
25,54%
Mediaaninkomen na belastingen ‘Armoedegrens’ jaarinkomen (60 procent van mediaaninkomen)
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Tabel XIV geeft weer hoeveel procent van de zelfstandigen met minstens 6 jaar inkomen, zich hoeveel jaar onder de ‘armoedegrens’ bevindt. Ongeveer 22 procent van hen leefde in de periode 19952000 minstens één jaar onder de ‘armoedegrens’ (100 – 77,59). Figuur 13 illustreert dat 56,58 procent (100 – 43,42) van de zelfstandigen met minstens 6 jaar inkomen en die in de periode 1995-2000 onder de ‘armoedegrens’ zijn gevallen, minstens twee jaar ‘armoede’ heeft gekend.
Tabel XIV : Aantal jaren ‘armoede’ volgens 60 procent-norm in de periode 1995-2000 (zelfstandigen met minstens 6 jaar inkomen) Aantal jaren ‘armoede’
Percentage
0 jaar (aantal : 539 046)
77,59
1 jaar (aantal : 67 611)
9,73
2 jaar (aantal : 34 399)
4,95
3 jaar (aantal : 20 582)
2,96
4 jaar (aantal : 13 112)
1,89
5 jaar (aantal : 9 218)
1,33
6 jaar (aantal : 10 789)
1,55
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSZV-gegevens.
Figuur 13 : Aantal jaren ‘armoede’ volgens 60 procent-norm (zelfstandigen met minstens 6 jaar inkomen en minstens 1 jaar onder de ‘armoedegrens’) 45,00% 40,00% 35,00% 30,00% 25,00% 20,00% 15,00% 10,00% 5,00% 0,00% pro cent
1jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
6 jaar
43,42%
22,09%
13,22%
8,42%
5,92%
6,93%
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens. Op basis van het mediaaninkomen van de totale Belgische bevolking gaan we na hoeveel zelfstandigen zich onder de ‘algemene’ armoedegrens
(gekend
voor
1998)
bevinden.
Volgens
die
armoedegrens, die 594 euro netto per maand of 7128 euro netto op jaarbasis in 1998 bedroeg, leefde 35,35 procent van de zelfstandigen in 1998 in ‘armoede’.
Dat percentage ligt bijna 10 procentpunt
hoger dan wanneer de ‘armoedegrens’ binnen de groep van de zelfstandigen wordt gehanteerd. We eindigen onze kwantitatieve analyse van de inkomens van zelfstandigen met de studie van de impact van de volgende kenmerken op het aantal jaren in armoede (bij de zelfstandigen met minstens 6 jaar inkomen) :
-
Geslacht (man, vrouw).
-
Nationaliteit (Belg, niet-Belg).
-
Sector (handel, vrije en intellectuele beroepen, diensten, industrie en primaire sector).
-
Gewest (Vlaanderen, Wallonië en Brussel).
Uit Tabel XV kunnen we de procenten afleiden dat een zelfstandige met bepaalde kenmerken x-aantal jaren ‘armoede’ kent. Het hoogste percentage zelfstandigen met meer dan 2 jaar ‘armoede’ in 1995-2000 vinden we terug bij de zelfstandige nietBelgische mannen in de primaire sector in Wallonië (13,06 procent). Percentages van meer dan 10 doen zich voor bij Belgische mannelijke zelfstandigen :
-
In Vlaanderen in de diensten (10,05 procent), vrije en intellectuele beroepen (11,17 procent), in de industrie (10,60 procent) en in de primaire sector (10,30 procent).
-
In Wallonië in de vrije en intellectuele beroepen (11,37 procent) en in de primaire sector (10,65 procent).
Tabel XV : X-aantal jaren ‘armoede’ als zelfstandige (in procenten)
niet-Belg niet-Belg
Vrouw
Belg
Man
Belg
Diensten
Vrije en intellectuele beroepen
Handel
Industrie
Primaire sector
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
0 jaar
75.76
70.54
79.51
67.53
67.53
73.12
78.02
75.36
83.56
73.04
68.83
74.53
68.69
70.11
71.29
1-2 jaar
15.86
19.42
13.91
21.11
21.27
17.67
14.21
16.10
10.74
17.55
20.58
16.61
20.66
19.59
19.14
>2 jaar
8.38
10.05
6.58
11.37
11.17
9.21
7.77
8.54
5.69
9.41
10.60
8.86
10.65
10.30
9.57
0 jaar
78.33
78.10
87.74
76.31
81.48
88.29
82.46
85.69
90.32
76.21
76.49
83.41
71.51
80.81
90.00
1-2 jaar
14.43
13.28
10.94
15.71
12.97
7.99
11.14
9.36
6.68
15.81
15.54
11.21
15.43
12.73
6.25
>2 jaar
7.24
8.61
4.32
7.98
5.55
3.72
6.40
4.94
3.00
7.98
7.97
5.38
13.06
6.45
3.75
0 jaar
78.86
76.74
80.88
75.28
77.26
79.35
86.58
85.02
87.07
84.33
82.35
82.55
82.96
89.03
86.61
1-2 jaar
13.86
15.11
12.08
16.35
14.97
13.01
8.78
9.84
8.55
9.74
11.81
12.17
11.48
7.01
8.93
>2 jaar
7.28
8.14
7.04
8.37
7.77
7.64
4.64
5.14
4.38
5.93
5.84
5.29
5.56
3.96
4.46
0 jaar
79.47
86.32
86.91
85.58
89.78
91.96
89.85
92.38
92.04
86.97
87.70
85.94
90.00
95.19
92.00
1-2 jaar
13.11
8.29
8.90
9.41
7.26
5.99
6.68
4.69
4.98
8.51
9.02
8.49
8.33
2.88
4.00
>2 jaar
7.42
5.39
4.19
5.01
2.96
2.05
3.47
2.93
2.98
4.52
3.28
5.57
1.67
1.92
4.00
Bron : Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens.
DEEL 3 : KWALITATIEF BEELD VAN ARMOEDE ONDER ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS
Na de werkwijze en procedures brengen we de antwoorden van drie gespreksgroepen : de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s), andere hulpverlenende organisaties en bevoorrechte getuigen, en zelfstandige ondernemers.
1. Werkwijze en procedures Aan
de
hand
van
individuele
gesprekken
hebben
we
de
armoedeproblematiek van de zelfstandige ondernemers kwalitatief bestudeerd.
Die gesprekken laten ons toe om de verschillende
aspecten van armoede aan bod te laten komen.
Ze verrijken het
kwantitatieve en literatuurgedeelte van de studie. Die getuigenissen zijn noodzakelijk, omdat het bij zelfstandige ondernemers meestal gaat over verdoken armoede. Bovendien ligt de problematiek heel gevoelig en overheerst het beeld van de ‘welgestelde zelfstandige ondernemer’. Het is niet gemakkelijk voor de zelfstandige ondernemers om met hun problemen naar buiten te komen en hulp in te schakelen. Ze zijn persoonlijk verwond en hebben schroom voor de reacties van hun omgeving. Die gevoelens hebben veelal tot gevolg dat ze zich afsluiten van de buitenwereld. De zelfstandige ondernemers in moeilijkheden en bevoorrechte getuigen kregen een megafoon om de werkelijkheid aan het woord te laten.
De citaten uit de diepte-interviews spreken boekdelen en
vormen een belangrijk onderdeel van de studie. Problemen oplossen, begint immers bij het (h)erkennen ervan. We interviewden vijftien Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s), vier bevoorrechte getuigen van hulpverlenende organisaties en twintig zelfstandige ondernemers. Er werd gewerkt met een half-gestructureerde vragenlijst. Zo konden de gesprekspartners zich vrij uitdrukken over de verschillende thema’s. Enerzijds selecteerden we de OCMW’s op basis van hun deelname aan de studiedag ‘Zelfstandigen in de knel, gefailleerden en OCMW-
hulpverlening’ van het Vormingscentrum voor OCMW’s (VCO). Anderzijds werden de dertien centrumsteden25, in samenwerking met de
Vereniging
van
Vlaamse
Steden
en
Gemeenten
(VVSG),
aangeschreven. Vervolgens contacteerden we de 22 aangeschreven OCMW’s telefonisch voor een afspraak. Bij vier OCMW’s konden we na herhaalde pogingen geen afspraak maken.
Drie andere
weigerden hun medewerking, omdat ze zeer weinig of geen dossiers van zelfstandige ondernemers hadden. Uiteindelijk werkten dus vijftien OCMW’s, meerbepaald dertien sociaal assistenten en twee juristen, mee. Negen gesprekspartners zijn actief op de sociale dienst van hun OCMW, zes op de dienst schuldbemiddeling. De interviews duurden gemiddeld anderhalf uur. We hadden ook een gesprek met enkele organisaties die advies en (integrale) begeleiding verlenen aan (ex-)zelfstandige ondernemers in nood (we beschouwen hen als bevoorrechte getuigen). Met vier van de zes aangeschreven instanties werd een afspraak gemaakt voor een persoonlijk
onderhoud.
Het
gaat
om
twee
begeleidingscellen (Rebec’s), dienst PREKO en Efrem vzw.
regionale Er werd
telkens gesproken met de verantwoordelijke van de organisatie. We vernamen dat de zelfhulpgroep ‘Dienst aan Gefailleerden (D.A.G.)’ in 2002 ophield te bestaan. Zes thema’s werden aangekaart tijdens de gesprekken met de OCMW’s en de bevoorrechte getuigen : -
25
Evolutie van het aantal dossiers over zelfstandige ondernemers.
De centrumsteden zijn alle steden die volgens het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen centrumgemeente zijn in een grootstedelijk gebied of in een regionaalstedelijk gebied (http://www.binnenland.vlaanderen.be/HRBB/dossiers/ stedenfonds/stedenfonds.html). OCMW’s worden benoemd tot ‘centrumstad’ op basis van het aantal inwoners of van een concentratie van problemen (huisvesting, gevangenis, hoge werkloosheid, enzovoort). Het gaat om de OCMW’s van Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.
-
Persoonskenmerken
van
de
zelfstandige
ondernemers
in
moeilijkheden en eventuele verschillen met niet-zelfstandige armen. -
Voornaamste problemen waarmee zelfstandige ondernemers aankloppen.
-
Belangrijkste
oorzaken
van
armoede
bij
zelfstandige
ondernemers. -
Aard
van
de
hulpverlening
en
problemen
tijdens
de
behandeling van de dossiers. -
Perceptie
van
de
armoedeproblematiek
bij
zelfstandige
ondernemers. Via de OCMW’s en de ondersteunende organisaties konden we zelfstandige ondernemers in armoede opsporen.
We definieerden
zelfstandige ondernemers als personen die hun eigen onderneming leiden. Ze werden via hun OCMW of Efrem vzw, al dan niet per brief, vooraf ingelicht over het onderzoek. Na hun goedkeuring werden hun naam
en
adres
doorgegeven
aan
het
Studiecentrum
voor
Ondernemerschap. We contacteerden ze dan telefonisch voor een afspraak. We kozen voor interviews bij de zelfstandige ondernemers ter plaatse.
Zo kregen we onmiddellijk zicht op hun leefsituatie.
De
gesprekken duurden gemiddeld twee uur. Tijdens het persoonlijke gesprek lieten we de zelfstandige ondernemers eerst hun verhaal doen. Op die manier keken we met open vizier naar de onderzoeksthematiek.
We vergewisten er ons steeds van dat
minstens de volgende thema’s werden aangesneden : -
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit.
-
Ondernemings- en persoonskenmerken.
-
Motivatie om zelfstandige ondernemer te worden.
-
Problemen en totale duur ervan.
-
Oorzaken.
-
Oplossingen.
-
Beleving van de situatie.
-
Reacties van de omgeving.
-
Wat zouden ze anders gedaan hebben ?
Er werd eveneens toegezien op de betrouwbaarheid en geldigheid van de studie. Betrouwbaarheid houdt in dat herhaald gebruik van waarnemingsinstrumenten voor dezelfde onderzoekseenheden door verschillende onderzoekers precies dezelfde resultaten oplevert (King, 1997). We garanderen de betrouwbaarheid op drie manieren : -
De
interviews
werden
door
twee
onderzoekers
apart
afgenomen. -
De
onderzoekers
maakten
gebruik
van
dezelfde
half-
gestructureerde vragenlijst. -
De zelfstandige ondernemers deden eerst spontaan hun verhaal.
Een studie is geldig als er werkelijk onderzocht wordt wat men beweert te onderzoeken. Door het werken met citaten in de rapportering kan de lezer onze interpretatie en geldigheid van het onderzoek toetsen. De citaten zijn uitspraken en bedenkingen van de gesprekspartners zelf en niet van de onderzoekers. weergegeven doorheen de tekst.
Ze worden letterlijk en cursief
We luisteren achtereenvolgens naar de Openbare Centra voor Maatschappelijk
Welzijn
organisaties
bevoorrechte
ondernemers.
en
(OCMW’s),
andere
getuigen,
en
hulpverlenende de
zelfstandige
2.
Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s)
Eerst wordt de dienstverlening van de OCMW’s gesitueerd. Daarna volgt een beschrijving van de evolutie van het aantal dossiers en van het profiel van zelfstandige ondernemers in de knel. In de derde sectie gaan we in op de verschillende problemen waarmee zelfstandige ondernemers naar het OCMW komen. Sectie vier zet de verschillende oorzaken van moeilijkheden van zelfstandige ondernemers op een rij. De behandeling van de dossiers komt in sectie vijf aan bod. Sectie zes brengt de perceptie van de armoedeproblematiek. In sectie zeven passeren de beleidsaanbevelingen van de OCMW’s de revue.
We
ronden af met een samenvattende tabel. 2.1 Situering van de dienstverlening “Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.”26
We situeren de dienstverlening van de OCMW’s aan de hand van hun werking, de raakvlakken tussen hen en zelfstandige ondernemers, en de relatie met actieve zelfstandige ondernemers. 2.1.1 Werking van de OCMW’s De OCMW’s zijn openbare instellingen die de opdracht hebben, onder de wettelijke voorwaarden, de maatschappelijke dienstverlening te verzekeren. Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een OCMW. Binnen een OCMW kunnen er verschillende diensten bestaan (algemene sociale dienst, thuisdiensten). De algemene sociale dienst 26
Artikel 1 uit de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn.
biedt hulp aan mensen met financiële problemen (geen inkomen en/of geen werkloosheidsvergoeding, schulden, budgetbeheer), die een beroep willen doen op de sociale zekerheid (leefloon). Die hulp bestaat uit administratieve en informatieve hulp, financiële steun of leefloon, sociale tewerkstelling, juridische hulp, schuldbemiddeling en budgetbeheer.
Mensen met een grote schuldenlast kunnen sinds
enkele jaren beroep doen op de procedure van ‘collectieve schuldenregeling’27.
Het
OCMW
treedt
soms
op
als
schuldbemiddelaar. Voorwaarde voor zelfstandige handelaars om in collectieve schuldenregeling te kunnen gaan, is dat ze reeds zes maanden hun zaak of zelfstandige activiteit hebben stopgezet28. Bij zelfstandige
niet-handelaars
kunnen
de
OCMW’s
wel
als
schuldbemiddelaar optreden. Verder kan het OCMW enkel natuurlijke personen
helpen.
Schuldbemiddeling
voor
rechtspersonen
(vennootschappen) vanuit het OCMW is dus onmogelijk. 2.1.2 Raakvlakken tussen OCMW’s en zelfstandige ondernemers Een eerste opvallende en algemene vaststelling is dat er vooralsnog weinig raakvlakken zijn tussen maatschappelijk werk en zelfstandig ondernemen. Enerzijds is dat te wijten aan het feit dat de zelfstandige ondernemers vaak onvoldoende op de hoogte zijn van het bestaan en de werking van de sociale centra, of juist een verkeerd beeld van de OCMW’s hebben : “Zelfstandige ondernemers komen zeer laat naar het OCMW. Eén van de redenen daarvoor is de (on)bekendheid van het OCMW. Ze weten niet of ze op het OCMW terechtkunnen en de drempel is zeer hoog.” 27
28
De collectieve schuldenregeling beoogt de financiële draagkracht van iemand die gebukt gaat onder overmatige schuldenlast te herstellen. Die regeling moet hem/haar toelaten, in de mate van het mogelijke, zijn/haar schulden te betalen en hem/haar en zijn/haar gezin toch een menswaardig bestaan te laten leiden (wet op de collectieve schuldenregeling, 5 juli 1998). Artikel 1675/2 uit de wet op de collectieve schuldenregeling, 5 juli 1998.
“Ze koesteren zeer hoge verwachtingen tegenover het OCMW en beseffen vaak niet dat er vanuit het wettelijke kader slechts beperkte hulp bestaat. Zo begrijpen sommigen niet dat het OCMW op basis van een negatieve balans geen leefloon uitkeert. Vaak blijkt dat er een nog voldoende hoog inkomen is, als men de vaste kosten eruit zou halen.” Anderzijds is de wereld van de zelfstandige ondernemers voor heel wat maatschappelijke werkers een grote onbekende, wat een invloed heeft op hun functioneren. Zo denken verschillende OCMW’s dat ze geen
leefloon
kunnen
uitkeren
aan
nog
actieve
zelfstandige
ondernemers. Volgens Van Noyen (11.03.2003), OCMW-jurist, is er geen enkele wettelijke bepaling die een OCMW principieel zou verbieden om op enige manier hulp te bieden aan een zelfstandige (zie artikel 1 en artikel 60, § 1 uit de organieke wet van 8 juli 1976). De complexiteit van de zelfstandigenmaterie, de specifieke inkomenssituatie van de zelfstandige ondernemers (zelfstandige ondernemers die bij het OCMW aankloppen voor financiële steun of leefloon) en het vaak te kleine personeelsbestand van de instanties leiden er soms toe dat dossiers van
ondernemers
stiefmoederlijk
behandeld
worden
of
zelfs
afgewezen worden : “Wij zijn maatschappelijke werkers en geen boekhouders. Daardoor ontstaat er wantrouwen tegenover een zelfstandige ondernemer die zich bij het OCMW aanmeldt. Soms geven wij iemand het voordeel van de twijfel, maar zo ontnemen wij evenzeer iemand zijn recht op hulp. We zouden ons erin moeten specialiseren, maar vandaag de dag vraagt alles specialisatie en met de huidige personeelsbezetting is dat niet mogelijk.” 2.1.3 Relatie met actieve zelfstandige ondernemers Acht van de vijftien OCMW’s h(i)elpen zelden nog actieve zelfstandige ondernemers.
Dat gebeurt alleen wanneer men een duidelijk zicht
heeft op de inkomsten of na contact met en een ondertekende
verklaring van de boekhouder.
In de meeste gevallen blijft de
aanvullende financiële tussenkomst wel beperkt in duur : “Wij helpen vooral ex-zelfstandigen, omdat het zeer moeilijk is om aan nog actieve zelfstandigen hulp te verlenen. Uitzondering was een vrouw met kanker die we terugvorderbare steun hebben gegeven tijdens haar ziekteverlof. Dat was mogelijk omdat alle kaarten open op tafel lagen : we wisten hoeveel de ziektevergoeding exact bedroeg en dat er geen inkomsten waren.” “Indien de cliënt nog zelfstandige zou zijn, krijgt hij/zij voor een beperkte periode een leefloon, maar het comité raadt hem/haar aan om zijn/haar zaak stop te zetten.” In andere gevallen gaat het om zeer specifieke groepen van hulpbehoevende zelfstandige ondernemers. Allereerst is er de groep van de zigeuners, die als zelfstandige schroothandelaars (uit elkaar halen en recycleren van auto’s) aan lager wal geraakt zijn.
Het
OCMW staat hen bij door hun sociale bijdragen te betalen of ze een gedeeltelijk leefloon te verschaffen : “Die mensen hebben een aangeboren drang naar vrijheid, kennen de taal niet en leven geïsoleerd. Ze hebben een illusie van wat er al lang niet meer is en kunnen niet in hun eigen onderhoud voorzien. Vaak gaat het om generatiearmoede. Het OCMW spoort hen aan of dwingt hen om hun kinderen naar school te sturen. De meeste zigeunerkinderen hebben immers geen onderwijs gevolgd en grijpen daardoor steeds opnieuw naar het zelfstandigenstatuut. Verder bekommert het OCMW zich over hun sociale zekerheid, omdat ze meestal met niets in orde zijn.” Dan zijn er nog de landbouwers.
Zij leiden vaak een sober en
eenzaam leven en zijn sterk gespecialiseerd in hun job.
De
landbouwcrisissen hebben ertoe geleid dat landbouwers steeds moeten proberen om het hoofd boven water te houden.
In die
specifieke gevallen springt het OCMW dan bij : “Eén van onze praktijkgevallen betreft een landbouwer die de boerderij van zijn ouders geërfd heeft. De man is ondertussen 60 jaar en alleenstaand. Hij ontvangt een leefloon naast de inkomsten uit
zijn zelfstandige activiteit. We weten immers dat hij in een psychiatrische instelling terechtkomt, wanneer we hem zouden dwingen tot stopzetting. Bovendien heeft hij weinig behoeften, zodat het basisinkomen voor hem voldoende is.” Het merendeel van de OCMW’s verstrekt dus alleen advies aan nog actieve zelfstandige ondernemers en geen financiële steun : “Het probleem met steun aan een zelfstandige ondernemer is dat je geen zicht hebt op zijn/haar inkomen en geen controle hebt op het feit of hij/zij al dan niet nog actief is. Je moet hen geloven op hun woord. Bovendien weet je, bij budgetbegeleiding, ook niet wat je kunt verwachten aangezien een zelfstandige ondernemer geen vast maandbedrag verdient. Als OCMW dat werkt met cijfers en loonbarema’s kunnen we een zelfstandige die nog bezig is dan ook niet helpen met het bieden van financiële ondersteuning. Het blijft dan bij raad en advies.” “Wanneer de zelfstandige activiteit niet meer leefbaar is en/of er een moeilijke of oncontroleerbare financiële situatie heerst, vragen wij om de boeken neer te leggen en zich uit het handelsregister te laten schrappen.” “Mensen die als zelfstandige ondernemer nog actief zijn, maar van wie de zaak niet meer rendeert, kunnen hun verhaal doen. Ze krijgen enkel advies en/of administratieve hulp maar geen financiële steunverlening omdat het zeer moeilijk te controleren is wat hun inkomsten juist zijn.” De ‘loutere’ adviesverstrekking is zelfs niet voor alle maatschappelijke assistenten gemakkelijk : “Een zelfstandige ondernemer die nog bezig is met zijn/haar activiteit, heeft twee keuzes. Ofwel zet hij/zij zijn/haar zaak stop en kan hij/zij bij het OCMW terecht voor hulp. Ofwel zet hij/zij zijn/haar zaak verder, maar kan hij/zij bij het OCMW niet geholpen worden. Omdat wij leken zijn op dat vlak, verwijzen wij die personen door naar andere organisaties.” “Het is een onbekend terrein waar ik liever afblijf, omdat ik er niet genoeg onderlegd voor ben. Ik kan immers niet oordelen of ze moeten verder doen of niet. Ik begin er dan ook niet aan. Want verkeerde inlichtingen geven, zou zware gevolgen kunnen hebben.”
Toch getuigt één van de hulpverleners dat de mentaliteit stilaan verandert : “Vroeger kregen zelfstandigen enkel OCMW-hulp wanneer ze hun zaak stopzetten. De voorbije tien jaar is daar verandering in gekomen : nog actieve zelfstandige ondernemers kunnen ook financiële bijdragen (tussenkomst bij facturen, medische kosten, enzovoort) krijgen. Mogelijke oorzaken daarvan zijn het toenemende aantal zelfstandige ondernemers dat zich aanmeldt en het toenemende aanbod van het OCMW. Toch blijft het zeer moeilijk voor een maatschappelijke werker om zicht te krijgen op de reële situatie van de zelfstandige. Wij beschikken immers niet over de nodige kennis en middelen om een juiste inkomensanalyse te maken.”
2.2
Evolutie van het aantal dossiers en profiel van zelfstandige ondernemers in de knel „Het gaat bij de groep van de zelfstandige ondernemers niet om generatiearmoede. Het betreft eerder een op- en neergaande situatie.”
Na de aantallen passeren de kenmerken van de zelfstandige ondernemers en van hun zaak de revue. 2.2.1 Aantallen Inzake
het
aantal
dossiers
van
zelfstandige
ondernemers
in
moeilijkheden gaat het om een minderheid van de totale OCMWcliënteel. Voor de maatschappelijke werkers is het zeer moeilijk om er een exact cijfer op te plakken. Daarom werd er hun een percentage gevraagd.
‘Slechts’ vijf procent van de dossiers zou betrekking
hebben op zelfstandige ondernemers. Volgens vijf OCMW’s is er wel een (lichte) stijging merkbaar. Waaraan die eventuele stijging toe te schrijven is, weet men niet precies. Het ontstaan van een (aparte) dienst schuldbemiddeling, een veranderde visie van het OCMW op zelfstandige ondernemers (zie hierboven), de huidige economische omstandigheden, het toenemende aantal faillissementen, een verlaging van de OCMW-drempel, enzovoort worden opgeworpen als mogelijke verklaringen : “Er doen meer zelfstandige ondernemers een beroep op het OCMW. Misschien is dat omdat er meer in armoede terechtkomen. Dat weet ik niet. Maar het is wel zo dat de toegankelijkheid van de dienst schuldbemiddeling toegenomen is. Door de nodige publiciteit is er meer ruchtbaarheid aan de dienst gegeven. De zelfstandige ondernemers weten nu dat ze op het OCMW ook geholpen kunnen worden voor schulden en alles wat daarmee te maken heeft.”
“De drempel om naar het OCMW te gaan, is verlaagd. Maar de vele publiciteit heeft te hoge verwachtingen en een verkeerd beeld van het OCMW geschapen.” “Er is te weinig personeel voor de dienst schuldbemiddeling. Men heeft er qua personeelsbezetting geen rekening mee gehouden dat er door het ontstaan van een aparte dienst meer en meer cliënten zijn gekomen. Bovendien is de dossierlast binnen die dienst zeer groot: één dossier of één procedure collectieve schuldenregeling binnen de dienst schuldbemiddeling komt overeen met drie dossiers ‘algemeen maatschappelijk werk’.” Bij de tien andere OCMW’s wordt er geen stijging waargenomen : “Er is geen echte stijging of daling merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren. Het aantal dossiers schommelt zeer sterk : de ene keer zijn het er meer, de andere keer weer minder.” Ook in hun toekomstvooruitzichten verschillen de maatschappelijke werkers van mening. Zes OCMW’s verwachten een stijging door de verslechterde economische situatie en op voorwaarde dat de hulpverlening beter wordt. Vijf centra beweren daarentegen dat het aantal zelfstandige ondernemers dat bij het OCMW aanklopt niet zal toenemen. Vier konden zich er niet over uitspreken : “OCMW’s zullen er actiever mee moeten bezig zijn. Men moet de hulpverlening gestructureerd en in overleg uitbouwen, in samenwerking met boekhouders, fiscalisten, … Als de hulpverlening beter wordt en er meer specialisatie is, zullen er meer cliënten en betere resultaten zijn.” “Ik verwacht geen echte stijging, maar wel een toename van de mensen zonder mogelijkheden, die de taal bijvoorbeeld niet kennen en toch een zelfstandige zaak opstarten zonder de nodige basis. Verder verwacht ik ook een toename van de jongeren die via de VDAB bijgeschoold worden en naar een zelfstandige activiteit gedreven worden.” 2.2.2 Kenmerken van de zelfstandige ondernemers
We vroegen de OCMW’s om enkele algemene gegevens over de persoon van de (ex-)zelfstandige ondernemer die zich bij hen aanmeldt.
Zo willen we nagaan of het type van zelfstandige
ondernemer verandert en of er verschillen met niet-zelfstandige ondernemers merkbaar zijn. De maatschappelijke werkers worden overwegend geconfronteerd met mannelijke zelfstandige ondernemers. Daarvoor zijn er, volgens de OCMW’s, verschillende verklaringen : “Vaak staat de zelfstandige activiteit op naam van de man” of “Vrouwen zijn over het algemeen veel voorzichtiger en nemen minder risico’s”. Men getuigt dus dat het voornamelijk mannen zijn, maar dat het toch vaak de vrouwen zijn die achter de schermen actief zijn : “Wij worden vooral geconfronteerd met mannen, maar de eerste stap (voor hulp of informatie) gebeurt meestal door de vrouw. Ofwel is dat wegens een puur praktische reden – omdat de man bijvoorbeeld aan het werk is – ofwel omdat de man in het begin een beetje onwennig is.” Toch kloppen steeds meer en meer ‘meewerkende partners’, vaak vrouwen van middelbare leeftijd, aan bij de OCMW’s : “In sommige gevallen staat de zelfstandige zaak administratief op naam van de vrouw, maar wordt ze uitgebaat door de partner. Bij relatieproblemen – de partner trekt er bijvoorbeeld tussenuit – zit de vrouw in de problemen, aangezien zijzelf nooit geweten heeft hoe de zaak werkelijk geleid werd.” Zij hebben bijna heel hun leven in de zaak meegewerkt en richten zich na een echtscheiding tot het OCMW omdat ze geen statuut hebben. Hun sociale zekerheid en die van hun kinderen zijn meestal niet in orde omdat hun ex-man niet betaalde. Daarnaast is er nog de groep van alleenstaande vrouwen die geen beroep kunnen doen op een ander inkomen en om (financiële) steun vragen.
Het zelfstandigenpubliek van de OCMW’s bestaat niet alleen uit jonge mensen en starters die door onervarenheid in moeilijkheden komen. Er zijn
ook
ervaren
zelfstandige
ondernemers
bij
die
door
omstandigheden (maatschappelijke en economische ontwikkelingen, gezondheidsproblemen, enzovoort) in de problemen zijn geraakt. Dat illustreert
dat
ondernemen
altijd
onderhevig
blijft
aan
grote
(onvoorziene) risico’s : “Er is een evolutie van het soort dossiers. Zoals vroeger zijn er nog de dossiers van starters, maar er zijn nu ook dossiers van zelfstandigen die reeds twintig à dertig jaar een zaak uitbaten.” “Naast de starters komen er nu ook andere zelfstandige ondernemers, zoals schrijnwerkers, slagers, … die door de maatschappelijke ontwikkelingen net vóór hun pensioen failliet gaan.” Daarnaast is er de groep van de schijnzelfstandigen. Daar vinden we vooral diegenen die de reclamekrantjes verdelen : “De reclamedragers worden vaak misleid. Ze zijn er zich niet van bewust dat ze onder het zelfstandigenstatuut vallen, met alle gevolgen vandien, zoals bijvoorbeeld niet-ingebrachte kosten.” In drie van de vijftien OCMW’s komen er regelmatig zelfstandige ondernemers van vreemde nationaliteit over de vloer. Zij hebben een andere manier van handeldrijven : “Vele migranten hebben geen scholing genoten in België en hebben een manier van handeldrijven die sterk verschilt van de onze. Bovendien beheersen ze soms de taal niet en nemen ze zware risico’s. Toch kan de meerderheid terugvallen op familie en landgenoten.” Vele zelfstandige ondernemers komen door scheiding rechtstreeks in de problemen met hun zaak : “Een relatiebreuk leidt vaak tot het stilleggen of zelfs stopzetten van de zelfstandige activiteit, zoals een bakkerij.”
Qua opleidingsniveau merken de hulpverleners op dat de zelfstandige ondernemers,
in
vergelijking
met
de
andere
OCMW-cliënteel,
gemiddeld genomen hoger opgeleid zijn. De meerderheid heeft het diploma secundair onderwijs (voornamelijk technisch onderwijs). De nieuwe generatie zelfstandigen heeft vaak een diploma hoger onderwijs.
Diegenen die uit noodzaak – om bijvoorbeeld uit de
werkloosheid te geraken – starten met een zelfstandige activiteit beschikken dikwijls slechts over een diploma lager (secundair) onderwijs of hebben zelfs geen diploma : “Ze hebben niet echt een hoog diploma. Het zijn vooral doeners. Ik noem hen vaak ‘self-made’-mensen.” Inzake de verandering van het type van zelfstandige ondernemer dat zich aanmeldt, bestaat er onenigheid.
Sommigen zien niet echt
verandering. Anderen daarentegen getuigen dat ze niet meer alleen geconfronteerd worden met de ‘typische’ OCMW-cliënt : “Naast de doorsnee ex-zelfstandige ondernemer, iemand die zelfstandige werd bij gebrek aan beter, komen meer dan vroeger zelfstandigen die het jaren goed hebben gehad of een vrij beroep uitoefenen (advocaten, kinesisten, kunstenaars, artiesten). Mogelijke verklaringen daarvoor zijn de economische omstandigheden en de verlaagde toetredingsdrempel bij de OCMW’s.” Enkelen maken zelfs gewag van een ‘nieuwe generatie van zelfstandige ondernemers’ die meer en meer aanklopt voor OCMWsteun, met name de zelfstandige vertegenwoordigers : “Vaak hebben ze een krediet moeten aangaan om een aankoop te doen, maar haakt de klant af en blijven ze ermee zitten. Een andere oorzaak is de niet-naleving van de contracten door de cliënten.” 2.2.3 Kenmerken van de zaak Naast de persoonskenmerken van de hulpvrager werden ook de kenmerken van de zelfstandige zaak gepeild.
De maatschappelijke assistenten vermelden dat de aard van de zelfstandige activiteit heel gevarieerd is. De meeste (ex-)zelfstandige ondernemers die bij het OCMW aankloppen, zijn (waren) actief in de horecasector of ba(a)t(t)en een kleine winkel of een marktkraam uit : “Vele zelfstandigen in de horeca denken dat er veel geld te verdienen valt met het houden van een café. Het tegendeel is echter waar : cafébazen moeten allerlei belastingen betalen. Soms zijn het ook jonge mensen die niet goed weten waar ze mee bezig zijn. Ze hebben te weinig kennis en een te romantische voorstelling van de zelfstandige activiteit. Bovendien is de concurrentie zeer groot.” Slechts enkele OCMW’s worden geconfronteerd met specifieke groepen van zelfstandige zaken. Meestal is dat regiogebonden. Eén OCMW wordt vooral geconfronteerd met landbouwers, een ander met tuinders : “De tuinders zijn hardere werkers dan de andere zelfstandigen. Ze hebben binnen enkele maanden ander werk. Zelfs werk waar ze geen ervaring mee hebben (bijvoorbeeld fabrieksarbeid). Ze schamen zich zeer en verhuizen dikwijls. Ze vormen immers één grote familie en hebben over het algemeen allemaal dezelfde bankdirecteur.” Daarnaast krijgt één van de centra te maken met artiesten (schilders, beeldhouwers, …).
Hun contact met het OCMW is echter dikwijls
eenmalig : “Ze zijn meestal jong en hebben een onregelmatig inkomen. Sommigen hebben te weinig inkomsten of klanten die afhaken. Bovendien schatten ze de (on)mogelijkheden van hun project niet reëel in en willen ze ondanks alles toch blijven verder doen.” Naar ondernemingsvorm blijkt het voornamelijk om eenmanszaken te gaan.
Slechts uitzonderlijk zoeken de zaakvoerders van een
vennootschap contact met een OCMW :
“Bij zelfstandige ondernemers uit vennootschappen is de situatie dubbel schrijnend. Ze hebben er nog meer last mee om de stap naar het OCMW te zetten, wegens hun hogere levensstandaard en maatschappelijke aanzien. Hoe hoger de levensstandaard en het maatschappelijke aanzien, hoe langer men de stap naar het OCMW uitstelt.”
2.3 Problemen “Overleven is vandaag de dag – meer dan vroeger – moeilijk. Nu gaat het om totaalpakketten van problemen.”
Zelfstandige
ondernemers
kloppen
vooral
met
financiële
en
administratieve moeilijkheden bij het OCMW aan. Die ontaarden vaak in psychische problemen. 2.3.1 Financieel en administratief De meest vernoemde problemen zijn financieel van aard. Dat kan variëren van slecht beheer van het budget en het inkomen (te veel uitgaven
en
schuldenlast.
te
weinig
inkomsten)
tot
een
hoog
opgelopen
De belangrijkste en grootste schuldeisers zijn vaak de
Directe Belastingen (inkomensbelasting), de BTW en Sociale Kas. De verschuldigde bedragen aan banken en leveranciers komen minder vaak voor. Door het niet- of laattijdig betalen van de sociale bijdragen komt de zelfstandige ondernemer in problemen met zijn/haar zieken- en kinderbijslagfonds : “Vaak zijn er ook problemen met de mutualiteit. Zelfstandigen dagen op bij het OCMW, wanneer ze hun doktersbriefjes moeten binnenbrengen.”
Toch is er volgens één van de OCMW’s enige verbetering merkbaar sinds de invoering van de faillissementsverzekering29, voortgezette verzekering30 en de Commissie voor vrijstelling van bijdragen31 : “Faillissementsverzekering, Commissie voor vrijstelling en veranderingen in het statuut van de meewerkende echtgenote zijn zeer positieve dingen, die zeker verder uitgebouwd moeten worden.” De maatschappelijke assistenten wijzen er tevens op dat het werken met de inkomsten van een refertejaar voor het bepalen van de sociale zekerheidsbijdrage bij de groep van de zelfstandige ondernemers een groot probleem vormt : “Voor de berekeningen van de bedragen die de zelfstandige verschuldigd is, gaat men terug in de tijd. Maar vaak stemt die inkomenssituatie niet meer overeen met het huidige reële inkomen. Er is nood aan een andere regeling.” Andere, meer indirecte, problemen hebben betrekking op huisvesting en onderhoudsgeld : “Dikwijls wonen de zelfstandigen nog te duur of hebben ze hun handelswoonst moeten verlaten. Een ander probleem is dat veel zelfstandigen te veel onderhoudsgeld of nog achterstallige bedragen moeten betalen. Het verschuldigde onderhoudsgeld wordt immers berekend op basis van hun vorige inkomsten of op basis van verkeerde conclusies over kinderbijslag, sociale zekerheid, enzovoort.”
29
30
31
Vanaf 1 juli 1997 kan een gefailleerde zelfstandige ondernemer daar één keer in zijn/haar loopbaan aanspraak op maken. De faillissementsverzekering omvat het behoud van zijn/haar rechten op kinderbijslag en gezondheidszorgen gedurende maximaal vier kwartalen en een maandelijkse uitkering gedurende ten hoogste zes maanden (http://www.rsvz.be). Als een zelfstandige activiteit niet het gewenste resultaat oplevert, kan de zelfstandige ondernemer beslissen om zijn/haar activiteit vrijwillig stop te zetten. In afwachting van een andere beroepsactiviteit kan hij/zij aanspraak maken op de voortgezette verzekering. Dat is een verzekering die zijn/haar rechten in het sociaal statuut – tegen betaling – gedurende een maximumtermijn van twee jaar waarborgt (http://www.rsvz.be). Indien een zelfstandige ondernemer niet in staat is om zijn/haar sociale bijdragen te betalen, kan hij/zij een aanvraag indienen om een vrijstelling van bijdragen te verkrijgen. Daarvoor moet aangetoond worden dat hij/zij behoeftig of bijna behoeftig is (http://www.rsvz.be).
Sommige zelfstandige ondernemers komen naar het OCMW voor hulp bij
administratieve
problemen,
zoals
het
invullen
van
een
belastingaangifte. Anderen wensen enkel advies of informatie over de voortzetting van de zelfstandige onderneming, een bepaald plan, organisaties waar men als zelfstandige terecht kan, enzovoort : “Wij worden voornamelijk geconfronteerd met ex-zelfstandigen. Soms kloppen ook nog actieve zelfstandigen bij ons aan, omdat ze twijfelen over de voortzetting van hun zaak. Zo kwam de vrouw van een zelfstandige tuinder naar het OCMW voor de afhandeling van de zaak. De man is reeds ergens anders aan het werk, zodat hun ziekenkas al in orde is.” 2.3.2 Psychisch Door
de
verwevenheid
tussen
werk-
en
familieleven
van
de
zelfstandige ondernemer dreigen de financiële problemen voor vele zelfstandige ondernemers en/of hun partners uit te monden in relationele, psychische, gezondheids- en zelfs verslavingsproblemen : “Vaak belanden de zelfstandige ondernemers en/of partners in een depressie omdat het gezinsleven volledig rond de ‘commercie’ draait.”
2.4 Oorzaken “Zowel kenmerken van de zelfstandige ondernemer zelf als van zijn/haar onderneming en omgeving spelen een doorslaggevende rol in zijn/haar overlevingskansen.”
De hulpverleners verwijzen zowel naar economische elementen, het sociaal statuut als naar persoonsgebonden factoren die mede de problematiek helpen verklaren of in de hand werken. Enerzijds gaat het om elementen die de zelfstandige ondernemers tijdens de gesprekken met de maatschappelijke werkers als oorza(a)k(en) aanwijzen.
Anderzijds zijn het oorzaken die de maatschappelijke
assistenten aanhalen vanuit hun praktijkervaring. 2.4.1 Economisch Tot de economische factoren behoren vooral de economische terugval, te hoge kosten (personeel, huur), fiscale en sociale druk (belastingen, sociale zekerheid), te lage opbrengsten, te hoog opgebouwde schuldenlast en te veel concurrentie : “Fotografen bijvoorbeeld hebben zwaar te lijden onder de toenemende concurrentie van de grote ketens en de technologische evolutie (opkomst computer en digitale camera’s). Men kan tegenwoordig overal zijn foto’s (goedkoop) laten ontwikkelen, desnoods thuis achter zijn computer.” “Wij hadden een fotograaf die ten gevolge van de toenemende concurrentie een zware investering gedaan had in een machine om foto’s binnen het uur te ontwikkelen. Op die manier wilde hij zijn service vergroten en klanten behouden. Maar ten gevolge van straatwerken voor zijn deur kreeg hij zijn investering niet terugbetaald.” Niet-betalende klanten, problemen met de boekhouder (gebrek aan hulp of te veel vertrouwen) en eenmalige tegenslagen, zoals brand, worden ook regelmatig vermeld door de OCMW’s :
“Zelfstandigen (moeten) onbeperkt vertrouwen op de goodwill van hun boekhouder, die dan bijvoorbeeld een blanco belastingaangifte indient waardoor de zelfstandige ondernemer forfaitair belast wordt.” “De zelfstandige ondernemer schuift alles af op de boekhouder, maar de boekhouder is zelf ook een zelfstandige, zodat die stopt wanneer die niet meer betaald wordt.” 2.4.2 Sociaal statuut Bepaalde OCMW’s halen het sociaal statuut van de zelfstandige aan en vragen om een betere sociale zekerheid bij ziekte, pensioen, … : “Het minder goede sociaal statuut van de zelfstandige ondernemer is een bron van moeilijkheden. Er bestaat minder veiligheid bij de zelfstandigen dan bij de werknemers.” 2.4.3 Persoonsgebonden Er wordt een onderscheid gemaakt tussen onbezonnen en naïef zakendoen, het relationele en de gezondheid, en gebrekkige kennis bedrijfsbeheer. a. Onbezonnen en naïef zakendoen Een aantal zelfstandige ondernemers heeft zich vooraf onvoldoende geïnformeerd.
Ze zijn van hun eigen statuut (sociale bijdragen,
mutualiteit, wetgeving) onvoldoende of zelfs niet op de hoogte : “Ze vallen dikwijls compleet uit de lucht, als je over dat soort zaken begint. Onlangs was er iemand die zelfs geen btw-nummer had.” “Sommigen weten bijvoorbeeld het verschil nog niet tussen grote en kleine risico’s. Ze zijn totaal onwetend.” Anderen beginnen zeer naïef aan hun zelfstandige activiteit, aldus de hulpverleners. Ze schatten de kosten verkeerd in, ‘leven uit de kassa’
en staan niet stil bij de mogelijke nadelige gevolgen van het opstarten van een zelfstandige zaak (bijvoorbeeld bij persoonlijke borgstelling) : “Zelfstandigen denken dat het geld dat ze elke dag cash in handen krijgen hun werkelijke winst is en realiseren zich niet wat ze nog allemaal moeten betalen. Ze geven alles terug uit, zonder iets opzij te houden, omdat ze denken dat ze elke euro die in hun kassa zit, verdiend hebben.” “Sommigen starten met een zelfstandige activiteit om uit de werkloosheid te geraken of om hun privé-schulden af te lossen of te verkleinen. Ze zijn te weinig geïnformeerd over de gevolgen voor de sociale bijdragen. Men wil op korte termijn veel verwezenlijken en veel geld verdienen, terwijl zelfstandig ondernemerschap juist veel toekomstgericht denken (bijvoorbeeld voor investeringen) vereist. Starters kunnen veel te gemakkelijk een kaskrediet krijgen. Na drie jaar worden ze dan geconfronteerd met een rechtzetting bij de fiscus.” “Kleine zelfstandigen hebben vaak geen ondernemersopleiding gevolgd en hebben geen kaas gegeten van toekomstgericht denken, creativiteit, boekhouding en administratie (nodige formaliteiten). Dat zijn – volgens mij – toch allemaal kwaliteiten waarover men als zelfstandige ondernemer moet beschikken.” “Men kan zich afvragen of bepaalde mensen na een starterscursus wel voldoende bekwaam zijn om zelfstandige te worden. Velen hebben een lage scholing en kunnen een zelfstandige zaak gewoonweg niet uitbaten. Ze zijn onvoldoende gewapend. Net zoals werknemers moeten beschikken over bepaalde basiskwaliteiten, zou men dat ook voor de zelfstandigen moeten voorzien.” Volgens verschillende OCMW’s tekenen de verschillen tussen jonge starters en oudere, geroutineerde zelfstandige ondernemers zich op dat vlak het duidelijkst af. Wanneer jonge starters doorhebben dat het niet lukt, hebben ze het er niet moeilijk mee om te stoppen. Bovendien denken sommigen dat ze er vanaf zijn wanneer ze de deur dicht doen. Het tegendeel is echter waar ; het blijft hen nog meerdere jaren achtervolgen : “Deze groep van zelfstandigen groeit aan, wordt steeds jonger en daardoor meer onbezonnen.” Bij de oudere, geroutineerde
zelfstandige ondernemers ligt dat anders. Zij hebben reeds bewezen dat ze in staat zijn om een zelfstandige activiteit uit te oefenen : “Ze vechten tot de laatste snik. Stoppen is het laatste wat ze willen doen. Ze blijven werken, ook al is het dweilen met de kraan open. Maar ondertussen stapelen de schulden zich op, zijn er achterstallige bijdragen, is er achterstand met de betaling van de huur, …” Vooral door niet mee te evolueren, wordt die groep ondernemers meer en meer uit de markt geconcurreerd en in de armoede geduwd. Bovendien zijn velen niet opgewassen tegen de grote administratieve druk en bureaucratie van de overheidsinstanties : “Gezien de snelle technologische evolutie kunnen de oudere zelfstandige ondernemers niet meer mee. Zo had ik bijvoorbeeld een fotograaf die zijn zelfstandige activiteit heeft moeten stopzetten wegens de technische evolutie (opkomst computer, digitale camera, …). Dat vormt ook een probleem bij de wedertewerkstelling, zodat opleiding meer dan nodig is.” b. Relationeel en gezondheid Naast problemen in het gezin (echtscheiding bijvoorbeeld) kunnen ook gezondheidsproblemen, ziekte, ongeval of psychische problemen (depressie) roet in het eten gooien.
Zij kunnen uiteindelijk een
stopzetting van de zelfstandige activiteit veroorzaken. c. Gebrekkige kennis bedrijfsbeheer Slecht
geldbeheer,
vaak
wegens
onvoldoende
inzicht
in
de
boekhouding en in het volledige financiële plaatje, wanbeleid, fraude en overdaad sluiten het rijtje van persoonsgebonden oorzaken af : “Vele zelfstandige ondernemers leven boven hun stand en willen hun status hoog houden. Ze beginnen zware uitgaven te doen omdat ze meer geld hebben. Bovendien hebben ze vaak totaal geen zicht op wat ze allemaal (zouden) moeten betalen.”
“Sommige zelfstandigen weten niet hoe alles administratief in elkaar zit. Zo weten ze niet hoeveel inkomen ze hebben en wat te doen met de paperassen. Ik bel de Belastingen en BTW dan op omdat de persoon in kwestie er zelf niets van weet.” “Bepaalde zelfstandige ondernemers zetten een btw-carrousel op en worden nadien betrapt. Ze zijn alles kwijt omdat ze er niet bij stil gestaan hebben dat ze persoonlijk aansprakelijk gesteld konden worden. De juridische constructies die ze opgezet hebben, doen hen de das om.” “Inkomsten ‘in ’t zwart’ zijn vandaag de dag nodig om als zelfstandige je hoofd boven water te kunnen houden. Maar velen komen hier vast te zitten wegens fouten in de boekhouding. Een zelfstandige ondernemer die weet hoe hij/zij moet ‘sjoemelen’, komt niet in (armoede)problemen terecht.” “Een aantal van hen blijft maar zaken openen. Men zou deze mensen eigenlijk geen inschrijvingsnummer meer mogen geven.”
2.5 Behandeling van de dossiers “Als hulpverlener moet men echt een goede detective zijn.”
Na de adviesverlening en informatieverschaffing zoomen we in op de financiële
en
arbeidscircuit.
administratieve
hulp
en
de
inschakeling
in
het
Vervolgens tonen we de hindernissen waarvoor de
maatschappelijke werkers in de behandeling van de dossiers staan. We staan ten slotte nog even stil bij het bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers. 2.5.1 Adviesverlening en informatieverschaffing De
maatschappelijke
werkers
verlenen
informatie aan zelfstandige ondernemers. ondernemers
die
ander
advies
advies
en
verschaffen
Enerzijds gaat het om
(advocaat,
professionele
en
interprofessionele organisaties, …) niet kunnen betalen en anderzijds om mensen die een tweede mening vragen. In een kmo staat de ondernemer er vaak alleen voor en hij/zij is soms op zoek naar een klankbord : “We hebben zelfstandigen, waar de curator reeds bezig is met hun zaak. Zij komen bij het OCMW informatief een tweede mening vragen over hun schulden, omdat ze niet alles geloven wat de curator zegt.” “In tegenstelling tot de andere cliënteel krijgt het OCMW van zelfstandige ondernemers specifieke, beperkte opdrachten, zoals bijvoorbeeld enkel te onderhandelen met de Belastingen. Op die manier neemt het OCMW dan een last van hun schouders. Sommigen komen enkel naar het OCMW om bevestiging te vragen over een bepaald plan/voorstel dat ze hebben.” 2.5.2 Financiële en administratieve hulp
De financiële hulp kan bestaan uit het toekennen van een leefloon of het ten laste nemen van bepaalde kosten (sociale bijdragen, medische kosten, enzovoort) door een tijdelijke financiële tussenkomst of door het toekennen van terugvorderbare voorschotten op de uitkeringen van andere socialezekerheidsdiensten.
In de OCMW’s
wordt er vaak een kosten-baten-analyse doorgevoerd om te beoordelen of het OCMW al dan niet financieel tussenbeide moet komen : “Om de (ex-)zelfstandige ondernemer in orde te brengen met zijn/haar ziekteverzekering bijvoorbeeld, wordt een kostenplaatje opgemaakt. Indien het om een gezonde persoon gaat, dan nemen we de medische kosten ten laste. Indien het om een persoon gaat die regelmatig ziekenhuiszorgen nodig heeft, dan betalen we zijn/haar sociale zekerheidsbijdrage of voortgezette verzekering voor een jaar en wachten we af tot het volgende jaar.” “Als maatschappelijke werker voel je je ‘ambetant’ wanneer je met zo’n dossier komt aandraven bij de raadsleden. Sommige van die raadsleden kennen zelf niets van heel de zelfstandigenproblematiek en begrijpen het dan ook niet. Zij kijken enkel naar het kostenplaatje en vinden dat dan veel te hoog.” Alvorens financiële steun te verlenen, dienen de maatschappelijke assistenten evenwel een duidelijk overzicht te hebben van de financiële situatie van de (ex-)zelfstandige ondernemer.
Daar knelt
echter meestal het schoentje. De administratieve hulp is zeer uitlopend. opstellen,
schrijven
en
indienen
van
Het varieert van het
verzoekschriften
voor
de
Commissie van vrijstelling, aanvragen voor schuldbemiddeling, het in orde brengen van het dossier indien de zelfstandige ondernemer aanpraak kan maken op een werkloosheidsvergoeding32 tot het invullen van een btw-aangifte :
32
Indien de zelfstandige ondernemer een beroep in loondienst uitoefende of werkloos was vóór zijn/haar zelfstandige activiteit en dat niet langer dan negen
“Hierin verschillen een hulpverlener en een boekhouder sterk van elkaar. Een hulpverlener is ook sociaal betrokken bij de zaak, terwijl een boekhouder het enkel vanuit zakelijk oogpunt en cijfermatig bekijkt.” De dossiers van (ex-)zelfstandige ondernemers zijn administratief zeer moeilijk, vinden de hulpverleners.
Daarvoor zijn er volgens hen
verschillende redenen. Ten eerste gaat het om een zeer complexe en specifieke
materie,
zodat
die
dossiers
een
veel
intensievere
behandeling en grotere tijdsbesteding vereisen : “Het dossier van een zelfstandige ondernemer is veel complexer en zwaarder. Voor een werknemer is een baliebediende van de mutualiteit vaak voldoende. Voor een zelfstandige ondernemer heeft men echter een afspraak met een specialist van de Sociale Dienst van het Ziekenfonds nodig.” Een instantie of hulplijn die zich specialiseert in de administratie en aanpak
van
de
(ex-)zelfstandige
(onoverzichtelijke)
ondernemers
zien
schuldenberg
sommige
van
hulpverleners
de als
mogelijke oplossing : “Voor maatschappelijke werkers is het momenteel een doolhof. Want iedereen weet iets, maar niemand weet alles. Het OCMW zou de (ex-)zelfstandigen dan naar die instantie, bijvoorbeeld een persoon op de Rechtbank van Koophandel, kunnen doorverwijzen.” Daarenboven gaat er met die dossiers zeer veel geld gepaard. De schuldenlast is veel zwaarder dan bij de andere cliënten, zeggen de maatschappelijke
assistenten.
De
meeste
(ex-)zelfstandige
ondernemers zijn zeer grote bedragen verschuldigd aan BTW, Directe Belastingen, RSZ, … Het OCMW biedt hun hulp door het opmaken van verzoekschriften, aanschrijven van schuldeisers en opstellen van afbetalingsplannen :
jaar geleden is, kan hij/zij aanspraak maken op een werkloosheidsvergoeding die uitgekeerd wordt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA).
“Er wordt getracht boetes, interesten, … weg te werken en met de overblijvende hoofdsommen verder te werken door een plan met de schuldeisers uit te werken en betalingen op korte termijn te regelen.” 2.5.3 Inschakeling in arbeidscircuit OCMW’s proberen zelfstandige ondernemers terug in het arbeidscircuit in te schakelen : “Wij willen ex-zelfstandigen terug op de arbeidsmarkt plaatsen en hun rechten in de sociale zekerheid heropbouwen, opdat ze in orde zouden geraken met hun mutualiteit, kinderbijslag, enzovoort.” Dat loopt echter niet altijd van een leien dakje volgens sommige OCMW’s. De moeilijkheden houden verband met het unieke karakter van de zelfstandige ondernemer en zijn/haar activiteit. Ook zijn/haar ouderdom kan een remmende factor zijn : “Ze hebben het er vaak zeer moeilijk mee om als werknemer te gaan werken. Daarvoor zijn er verschillende redenen. Zij zijn gewoon aan hun eigen gezag en vrijheid en kunnen moeilijk werken in teamverband. Anderen denken dat ze sneller zullen falen : ‘Mijn zelfstandige activiteit lukte niet, een job in loondienst ook niet’.” “Het is zeer moeilijk om een job voor hen te vinden die aan hun verwachtingen en aan hun capaciteiten voldoet. Hun kennis is immers ‘beperkt’ tot hun job of vak. We trachten dat op te vangen door vorming en opleidingen.” Toch hoorden we ook andere meningen : “Ex-zelfstandige ondernemers tonen meer bereidheid om te werken voor een baas dan niet-zelfstandigen. Het zijn geen kansarmen, maar heel actieve, dynamische mensen. Ze willen zo snel mogelijk uit de schuldenspiraal geraken. Toch willen mannen zich minder snel onderwerpen dan vrouwen, omdat ze meer last hebben van ‘degradatie-schaamte’ en moeilijker gezag kunnen aanvaarden.” Uiteraard verschilt dat in sterke mate van individu tot individu.
De
hulpverleners zijn het er wel allemaal over eens dat de hunker naar
onafhankelijkheid en vrijheid bij vele ex-zelfstandige ondernemers groot blijft : “Het zit in hun bloed.” “Een aantal van hen wenst bijvoorbeeld geen faillissement aan te vragen, omdat ze dan in de toekomst, wanneer het terug beter gaat, hun zelfstandige activiteit niet opnieuw kunnen opnemen.” “Vele zelfstandige ondernemers zijn ‘enkel’ goed in hun vak en hebben geen diploma op zak, zodat ze verder willen doen in hun specialiteit. Ze zoeken ander werk uit noodzaak, omdat ze geen keuze hebben. Maar de meerderheid begint na een tijdje, zodra ze kunnen, wel opnieuw een zaak. Ze zien de tewerkstelling in dienstverband als iets tijdelijk.” Mensen die jaren zelfstandige ondernemer geweest zijn, willen graag verder doen.
Ze stellen alles in het werk om na hun stopzetting
opnieuw een zelfstandige zaak op te starten, waarna de problemen vaak erger en erger worden. Sommige OCMW’s pleiten dan ook voor een controlesysteem of verbod : “Het is zeer opvallend dat vele zelfstandigen de ene zaak na de andere zaak begonnen in het verleden en na de problemen vaak opnieuw een zaak willen opstarten. Wij raden dat absoluut af indien er sprake is van slecht beheer. In andere gevallen wijzen wij die mensen op de mogelijke gevolgen. Er zou een systeem moeten komen om de mensen die hun boeken hebben neergelegd te screenen alvorens ze een nieuwe zaak beginnen.” 2.5.4 Hindernissen Bij
de
behandeling
van
de
zelfstandigendossiers
hulpverleners verschillende hindernissen overwinnen.
moeten
de
Eén van de
hinderpalen is het gebrek aan gedegen kennis terzake : “Doordat het om een minderheid van de dossiers gaat, weet men nog steeds niet goed hoe die dossiers aan te pakken.”
“Als er een dossier van een zelfstandige is, wordt er op het OCMW gezegd : ‘Het is niet waar, terug een zelfstandige.’ Niet omdat we hen niet willen helpen, maar omdat we onvoldoende onderlegd zijn in de zelfstandigenmaterie.” Elk OCMW tracht op zijn eigen manier die barrière te overkomen. Dat kan door het (vrijwillig) opbouwen van de nodige kennis en expertise, door eigen ervaring en uit persoonlijke interesse, die daarna dossiersgewijs doorgegeven kan worden.
Het gebeurt ook door
specifieke aandacht te besteden aan de groep van de zelfstandige ondernemers : “Ons OCMW heeft in het najaar van 2002 een interne opleiding rond zelfstandigen georganiseerd. Enkele opeenvolgende voormiddagen kwamen personen van verschillende organisaties (Efrem, Sociale Kas, …) spreken over het sociaal statuut van de zelfstandige, voortgezette verzekering, … Maar om goed te zijn, zou je al die materie regelmatig moeten opfrissen. Het feit dat het slechts over een minderheid van de dossiers gaat, vormt dan wel een nadeel.” Andere OCMW’s onderhouden nauwe contacten met bepaalde organisaties,
zoals
Mutualiteiten,
Sociale
interprofessionele organisaties, enzovoort.
Kassen,
Efrem,
Twee OCMW’s werken
samen met één of meerdere advocaten, specifiek voor de dossiers over zelfstandige ondernemers : “Ik voel mij niet bekwaam om te beoordelen of iets levensvatbaar is of niet. Voor wat ik niet weet, ga ik te rade bij de BTW, Sociale Kas, …, die meestal heel behulpzaam zijn. Het sociaal statuut van de zelfstandige is wel niet eenvoudig. Over de ziekteverzekering bijvoorbeeld moet ik telkens opnieuw vragen stellen.” Doordat het nog steeds een kleine minderheid van de OCMWcliënteel is, menen sommigen dat het niet interessant is om zich veel dieper in te werken in die specifieke materie : “Het heeft geen zin om een specialist per OCMW aan te wijzen. Het is evenmin nodig om de specifieke wetgeving rond zelfstandigen en hun statuut onderdeel te maken van de basisopleiding van
maatschappelijke werkers. Er zijn immers te weinig dossiers van zelfstandige ondernemers om de parate kennis te verfijnen.” De meerderheid klaagt dat er een tekort bestaat aan cursussen rond de zelfstandigenproblematiek : “Je kunt erin bijleren. Nu heb ik al een heel aantal aanknopingspunten, maar het blijft toch nog zeer moeilijk om zo’n dossier duidelijk en afgerond te krijgen. Bovendien is het zeer moeilijk om aan een zelfstandige te zeggen wat hij/zij zou moeten doen (stopzetten of faillissement aanvragen). Zowel het gebrek aan opleiding rond dit onderwerp als het sociaal statuut van de zelfstandige (bijvoorbeeld ziekteverzekering) zijn daarvan de oorzaken. Deze problematiek komt te weinig aan bod in de opleiding. Maar men zou daarover niet een cursus op de hogeschool moeten geven, maar bijkomende vorming na het afronden van de studies. Dat gebeurt nog te weinig, omdat er ook te weinig ondersteuning voor zelfstandigen bestaat.” Een tweede hindernis die de hulpverleners soms moeten trachten te overwinnen,
is
de
gebrekkige
externe
medewerking.
Bij
de
boekhouders, andere diensten en zelfstandige ondernemers zelf krijgen de OCMW’s niet steeds gehoor : “De boekhouders houden vaak stukken achter om druk te kunnen blijven uitoefenen op de zelfstandige ondernemer om de openstaande rekeningen te betalen. Ze zien niet in dat ze een belangrijke partner zijn voor de zelfstandige ondernemer in de behandeling van die zijn dossier. Ze zijn verontwaardigd wanneer de documenten door het OCMW opgeëist worden.” “Het is een hele zoektocht. Hulpverleners moeten als het ware detectivewerk doen, maar zijn daar vaak niet voor opgeleid of bekwaam in. Daar komt nog bij dat de zelfstandige ondernemers er zelf vaak geen zicht op hebben en niet van alles bewijzen kunnen geven, aangezien niet alles op papier staat. Dat bemoeilijkt de behandeling van die dossiers.” “Men zucht en blaast bij die dossiers. Wij zien de dossiers van zelfstandige ondernemers niet graag komen, omdat het vaak veel administratief werk is. Meestal vallen er ook nog lijken uit de kast – bijvoorbeeld bijdragen die nog niet betaald werden en dus na stopzetting nog vereffend moeten worden – of duiken
tegenstrijdigheden op en is de hulpverlener niet volledig op de hoogte.” “De samenwerking met de Sociale Verzekeringskassen verloopt niet altijd vlot : ze streven bij achterstallige bijdragen enkel hun eigenbelang na, sturen mensen constant door en zijn onvriendelijk aan de telefoon. Bovendien kennen ze vaak zelf de wetgeving onvoldoende : de ene Kas zegt over dezelfde materie totaal iets anders dan de andere. Het is dan ook begrijpelijk dat de drempel voor de zelfstandige hoog is om bij die instanties hulp te vragen.” Ook bij de inschakeling in de procedure van schuldbemiddeling en budgetbegeleiding
of
–beheer
worden
de
hulpverleners
geconfronteerd met dergelijke problemen : “Tenzij er een curator in het spel is, is het zeer moeilijk om de juiste schulden te achterhalen. Zelfstandigen weten vaak zelf niet bij wie ze allemaal schulden hebben. Bovendien zit je met een serieuze nasleep, omdat alle rekeningen (belastingen, sociale bijdragen, …) berekend worden op het inkomen van drie jaar voordien.” “In vergelijking met niet-zelfstandigen met een hoge schuldenlast is het voor de zelfstandige ondernemers nog moeilijker om daar een overzicht van te hebben of te krijgen.” Niet alle schuldeisers werken evenwel gemakkelijk mee. De OCMW’s worden niet altijd als volwaardige partij aangezien : “De schuldeisers van de zelfstandigen zetten hun tanden in de zaak : de RSZ is niet geneigd om toegevingen te doen op bijvoorbeeld de aangerekende interesten. Zij houden het been stijf. Ook de Belastingen doen moeilijk : ze blijven interesten aanrekenen, afbetalingen eisen, …” Een derde hindernis is de ‘beperkte’ financiële armslag van de OCMW’s om de zware schuldenlast van sommige zelfstandige ondernemers te vereffenen. 2.5.5 Het bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers
Zoals reeds aangegeven in het literatuurdeel zorgt de nauwe band tussen werk- en privé-sfeer ervoor, dat de zelfstandige ondernemer de ondergang van zijn/haar zaak als een persoonlijk falen ervaart. Ook de hulpverleners observeren dat in de contacten met de zelfstandige cliënten.
Bovendien heeft de zelfstandige ondernemer een groot
schaamtegevoel : “Hij/zij denkt ‘Ik heb het niet goed gedaan, ik heb gefaald’”. Daardoor heeft hij/zij het moeilijk om de stap naar externe hulp te zetten, getuigen alle OCMW’s : “Opvallend is dat de zelfstandigen in kwestie maar bij één hulpverlener willen komen. Wanneer die hulpverlener dan bijvoorbeeld een dag vakantie heeft, trachten ze hun probleem zelf op te lossen of komen ze later terug. Eén keer hun verhaal doen, is genoeg.” “De stap naar het OCMW zetten, is verschrikkelijk voor die mensen. En de ontgoocheling is zeer groot.” Zelfstandige
ondernemers
stoppen
het
meer
weg,
aldus
de
hulpverleners. Ze praten er niet over met hun omgeving : “Iedereen is immers een potentiële klant, waardoor het allemaal meer binnenskamers plaatsvindt.” Ze willen ook niet gezien worden op het OCMW.
Enkele OCMW’s
komen daaraan tegemoet door op huisbezoek te gaan : “Maar zelfs dan vragen ze of er op de auto toch niet ‘OCMW’ staat.” In andere gevallen wordt er op afspraak gewerkt, zodat de zelfstandige ondernemer niet in de wachtkamer hoeft te zitten. Zelfstandige ondernemers roepen te laat hulp in : “Daardoor ontstaat voor de oudere zelfstandigen structurele armoede. Het is bewonderenswaardig dat ze nog aan de afbetaling van de schulden willen beginnen.”
“Het gaat voornamelijk om mensen die reeds jaren zelfstandige waren. Ze worden geconfronteerd met problemen, die ze laten aanslepen. Ze komen naar het OCMW, wanneer het meestal al te laat is.” “Ze kloppen pas op het allerlaatste moment aan bij het OCMW : wanneer ze geen uitweg meer zien om in hun levensonderhoud te voorzien en/of wanneer de schuldeisers opdagen. Ze blijven verder doen tot de laatste snik.” De landbouwers zijn daarin nog extremer, aldus een maatschappelijke werkster. Ze zetten zelf nooit de stap naar het OCMW. De signalen worden gegeven door de omgeving : “Iemand van de gemeenteraad bijvoorbeeld meldt het aan het OCMW. Vervolgens gaat iemand van ons langs bij de landbouwer voor een gesprek. Het is niet gemakkelijk : er is veel overtuigingskracht nodig omdat de landbouwers moeilijk hulp aanvaarden.” Het zijn bovendien niet altijd gemakkelijke mensen om mee te werken. Ze geven ternauwernood toe dat ze het alleen niet langer kunnen beredderen.
Bovendien hebben ze niet veel mogelijkheden voor
wedertewerkstelling.
Wegens hun ouderdom en hun weigerachtige
houding is de kans zeer klein om hen als loontrekkende tewerk te stellen. Zij worden dan ook geholpen met een aanvullend leefloon. De maatschappelijke werkers schrijven het dralen van de ondernemers toe aan verschillende factoren : - Drempelvrees : “Ze zitten zeer ongemakkelijk in de cliëntstoel.” “Bovendien heeft het OCMW bij hen een nare bijklank. ‘Iets voor marginalen, voor luieriken. Ik kan daar toch niet bijhoren’, zeggen ze dan.” - Het eerst zelf naar een oplossing zoeken :
“Het is reeds vijf na twaalf als de zelfstandigen naar het OCMW komen. Ze proberen het eerst zelf op te lossen en stellen het veel te lang uit, waardoor het een financiële puinhoop wordt.” - De eigenheid van het zelfstandige ondernemerschap : “Ik heb bijvoorbeeld een man gehad die de pensioengerechtigde leeftijd had en een verkeerde investering gedaan had. Het beste voor de man was dat hij zijn zaak zou stopzetten en zijn pensioen zou aanvragen. Hij wenste zijn zaak echter kost wat kost verder te zetten omdat hij en zijn vrouw, actief in de zaak, het leuk vonden, omwille van het aanzien, …” Ten slotte ervaren sommige gesprekspartners de unieke persoonlijkheid van de zelfstandige ondernemers. Volgens hen zijn ze kritischer dan niet-zelfstandigen, stellen ze meer vragen en zijn ze meer gemotiveerd en actiever met hun zaak bezig.
Ze weten van aanpakken en
begrijpen alles sneller in vergelijking met de andere cliënteel van de OCMW’s : “Een zelfstandige moet je behandelen als je gelijke en niet betuttelen. Met zelfstandigen heb je, als maatschappelijke werker, een veel zakelijkere verstandhouding. Er komt geen emotionele poespas bij kijken. Zelfstandigen zijn ook steeds op de afspraak en zoeken goed de gevraagde papieren op.” “Voordeel dat je bij een zelfstandige als cliënt hebt, is dat hij/zij bekwaam genoeg is om bepaalde dingen zelf te doen, aangezien hij/zij onderlegd is in het onderhandelen … Ze berusten niet in hun arm zijn.” Anderen, daarentegen, menen dat het omgekeerde waar is : “Zelfstandigen die eens aan lagerwal zijn, trekken zich terug en doen niets meer. De aanvragen voor vrijstelling van sociale bijdragen, voortgezette verzekering en faillissementsverzekering worden dan ook standaard ingediend, omdat ze vaak nog niet gedaan zijn.”
2.6 Perceptie van de armoedeproblematiek “Het gaat niet enkel om een faillissement van de zelfstandige zaak, maar ook om een faillissement van de persoon van de zelfstandige ondernemer zelf.”
Alle maatschappelijke werkers ervaren dat het voor de zelfstandige ondernemers een veel zwaardere – zowel op financieel, sociaal als psychologisch vlak – klap om dragen is dan voor niet-zelfstandigen. Die laatsten leiden immers vaak reeds een marginaler bestaan, aldus de hulpverleners : “Je hebt niet alleen een financieel, maar ook een sociaal en psychologisch aspect aan heel de situatie. Hetgeen men in het verleden opgebouwd heeft en belangrijk was voor het zelfbeeld en naar het gezin toe, is men nu volledig kwijt.” “In zeker zin is de armoede bij zelfstandige ondernemers minder ‘erg’ dan bij het restpubliek van het OCMW, namelijk de kansarmen. Maar hun armoede is schrijnender, want meer verborgen en gemarginaliseerd.” De overgang naar een leefloon en een afhankelijkheidspositie is voor (geroutineerde) zelfstandige ondernemers zeer zwaar, getuigen de maatschappelijke werkers. De zelfstandigen willen de levensstandaard en status die ze opgebouwd hebben, (tegenover hun omgeving) behouden.
Vaak koesteren ze nog (ijdele) hoop.
Het leefloon is,
gezien hun vroegere levensstijl en het feit dat ze hun schulden er ook nog van moeten betalen, dan ook te klein om er mee rond te komen : “Het is moeilijk voor die zelfstandige ondernemers om een stap terug te zetten : naar een goedkopere huisvesting, de auto – ook al is die oud – op te geven. Ze leven nog liever twee jaar op een zes ampèremeter dan hun camionette te moeten wegdoen.” “Zelfstandigen geven de hoop niet op en willen sommige van hun persoonlijke bezittingen bijhouden. Een fotograaf wilde zijn Porsche bijhouden, ook al zal hij nooit het geld hebben om die te laten herstellen.”
“Zelfstandigen hebben het zeer moeilijk om met een leefloon om te gaan, omdat ze een heel andere levensstijl gewoon zijn. Voorheen hadden ze een kassa waar ze elke keer geld konden uitnemen, wanneer ze het nodig hadden. Nu moeten ze echter rondkomen met een bepaald maandbudget, waarvan ze ook nog hun schulden moeten betalen.” Daarbij komt nog dat armoede bij zelfstandige ondernemers dikwijls gepaard gaat met sociale uitsluiting, volgens de maatschappelijke assistenten.
Het stopzetten van de zelfstandige activiteit en
terugvallen op het leefloon staan vaak gelijk met het wegvallen van de sociale contacten.
Zelfstandige ondernemers bouwen immers
meestal enkel sociale contacten tijdens het werk op, zodat hun vriendenkring uit zakenrelaties bestaat : “Velen missen het hele zelfstandigenmilieu. Zo hadden we bijvoorbeeld een doktersvrouw die het zeer moeilijk had toen haar man geen dokter meer was en zij daardoor ook niet meer in dat milieu vertoefde.” Ze willen door hun sterk schaamtegevoel ook niet als arme door de buitenwereld bestempeld worden en staan er bijgevolg alleen voor. Bovendien vormen de zelfstandige ondernemers sowieso al geen hechte groep. Bij de niet-zelfstandige armen bindt de armoede of het lot hen : “De niet-zelfstandige armen zijn gegroepeerd in allerlei organisaties en leven getto-achtig. Ze kennen elkaar meestal, zoeken elkaar meer op en staan klaar voor elkaar. Vaak gaat het immers om generatiearmoede, zodat ze van thuis uit verschillende overlevingsstrategieën meegekregen of ontwikkeld hebben en een kleiner schaamtegevoel hebben. Bij de zelfstandige ondernemers is dat niet zo : misschien omdat ze slechts een minderheid vormen, misschien omdat ze uitgesloten worden door de niet-zelfstandige armen.” “Er is sprake van sociaal isolement bij de arme zelfstandige ondernemers. Ex-zelfstandigen wonen niet in dezelfde buurten, terwijl niet-zelfstandige armen vaak in dezelfde sociale buurten wonen.”
Zelfstandige ondernemers trekken zich terug. Sommigen vluchten weg uit hun streek en verhuizen naar een andere stad of woonwijk. Ze doen dat om de mensen uit hun omgeving niet meer onder ogen te moeten komen of wegens andere redenen (bijvoorbeeld goedkoper wonen).
2.7 Beleidsaanbevelingen “Vanuit het huidige beleid wordt het wel geapprecieerd dat wij, als maatschappelijke werkers, er ons voor interesseren en mee bezig zijn, maar het is geen specifiek aandachtspunt en zeker geen prioriteit.”
De maatschappelijke hulpverleners vragen om enkele structurele oplossingen.
Zij
pleiten
voor
een
vereenvoudiging
van
de
zelfstandigenmaterie, en voor opleiding en opvolging van de zelfstandige ondernemers. 2.7.1 Vereenvoudiging van de zelfstandigenmaterie Allereerst
vragen
de
maatschappelijke
assistenten
om
een
vereenvoudiging van de wetgeving rond zelfstandige ondernemers : “Het is allemaal zeer onduidelijk, dubbelzinnig en moeilijk voor ons als maatschappelijke werkers. Maar ook voor de zelfstandige ondernemers zelf is het vaak niet eenvoudig. De wetgeving rond sociale bijdragen zou veel eenvoudiger moeten zijn, zowel voor de hulpverleners als voor de zelfstandigen zelf.” “De wetgeving is te complex. Zowel de zelfstandige ondernemers als de hulpverleners hebben daarover te weinig kennis en kunnen nergens terecht. Daardoor kunnen wij geen goede hulp bieden aan de zelfstandigen.” Sommigen pleiten voor een dienst of instelling waarnaar ze de zelfstandige ondernemers in moeilijkheden kunnen verwijzen. Een soort van subsidiëring om de eigen deskundigheid uit te breiden, is een ander voorstel : “Er zou een sociale dienst moeten bestaan, specifiek voor zelfstandige ondernemers. Op die manier vormt het OCMW het eerste aanspreekpunt en kunnen de ondernemers doorverwezen worden. Een andere mogelijkheid is enkele maatschappelijke werkers voorzien op een sociaal secretariaat of speciale zitdagen van een specialist terzake organiseren in de OCMW’s.”
“Er zou een subsidiëring vanuit de zelfstandigenorganisaties naar de OCMW’s toe moeten komen, opdat er meer deskundigheid ontstaat en meer mensen kunnen weggehouden worden van het faillissement. Want indien er nog uitzicht op de situatie is, dan kunnen de zelfstandigen beter blijven verder doen. Dat is te vergelijken met de subsidiëring die er nu bestaat vanuit de energiesector aan de dienst schuldbemiddeling. Voorheen kwam er pas een voorstel tot afbetaling in de fase van de Lokale Adviescommissies (LAC’s33). Bedoeling van de subsidiëring is het dossier vroeger, d.w.z. reeds na het tweede appel, naar het OCMW te sturen voor afbetaling.” “Er moet iets apart voor de zelfstandige ondernemers voorzien worden, omdat ze een specifieke doelgroep zijn.” Die instantie zou de zelfstandigenwetgeving door en door moeten kennen en eventueel een minimuminkomen moeten verstrekken aan de zelfstandige ondernemers.
Bovendien zou het om een kruising
tussen een sociaal assistent, psycholoog, jurist en boekhouder moeten gaan.
De hulp is nu te versplinterd.
De specialisten bekijken alles
vanuit hun eigen standpunt, waardoor de zelfstandige ondernemers (en hulpverleners) van het kastje naar de muur worden gestuurd. De maatschappelijke assistenten kunnen de zelfstandige ondernemers in moeilijkheden dan doorverwijzen naar die instantie voor gratis informatie, advies en hulp. 2.7.2 Opleiding en opvolging van de zelfstandige ondernemers In hun beleidsaanbevelingen vermeldt een overgrote meerderheid van de OCMW’s dat er (meer) preventief gewerkt moet worden : “Een betere begeleiding en opvolging zijn nodig zodat er voorkomen kan worden”.
Daartoe zien de maatschappelijke werkers verschillende
mogelijkheden.
33
In de Lokale Adviescommissies zijn de OCMW’s en distributiebedrijven uit de elektriciteitssector vertegenwoordigd.
Allereerst achten ze een stevigere basisvorming voor startende zelfstandigen noodzakelijk : “Men zou de proeven, cursussen en opleidingen om zelfstandige te worden, over wat er allemaal bij komt kijken, vooral na het eerste jaar, verplicht moeten maken voor de typische OCMW-cliënteel. Andere, opgeleide of intellectueel begaafde zelfstandigen doen dat immers spontaan.” Daarnaast menen ze dat de zelfstandige ondernemers vooraf beter geïnformeerd dienen te worden over wat een zelfstandige activiteit juist inhoudt, qua sociale verzekerbaarheid bijvoorbeeld, en wat er gedaan kan worden bij tegenspoed : “Vaak hebben zelfstandigen bijvoorbeeld nog nooit gehoord van de Commissie voor vrijstellingen.” “In de starterscursussen wordt te weinig en te beperkte basiskennis meegegeven. ‘Zelfstandige worden’ is te gemakkelijk vandaag de dag en oogt mooi op papier.” Inzake preventie zien OCMW’s een belangrijke rol weggelegd voor de belasting- en btw-ontvangers en Sociale Verzekeringsfondsen.
De
Sociale Diensten bij de Zelfstandigenkas zouden tijdig kunnen tussenkomen, aangezien zij als eerste via de achterstallige bijdragen merken dat er iets fout loopt. Drie OCMW’s wijzen uitdrukkelijk op de verantwoordelijkheid van de Sociale Verzekeringsfondsen. Binnen elk Sociaal Verzekeringsfonds zou er – volgens hen – een ombudsdienst of contactpersoon moeten komen waar zelfstandige ondernemers terechtkunnen met vragen, (administratieve) problemen, … : “De Kas Sociale Bijdragen schiet veel te laat in actie, soms pas na vijf jaar. Ondertussen zijn de achterstallige bijdragen hoog opgelopen. Veel zelfstandigen of starters hebben immers een niet-winstgevende activiteit waar niemand hen op wijst. Er is weinig bijstand en wanneer het veel te laat is, komen ze bij het OCMW terecht.”
“Het feit dat de zelfstandige geen goede begeleiding door zijn Sociale Kas krijgt, vind ik persoonlijk een groot probleem. Voor de Sociale Kas is de minder bedeelde ex-zelfstandige een schuldenaar geworden. Hij/zij wordt niet langer als klant/lid van de Sociale Kas beschouwd. Een zelfstandige zou op zijn/haar Sociale Verzekeringskas moeten kunnen terugvallen. Dat zou ook een grote hulp zijn voor het OCMW.” Anderen zien heil in een instantie die de zelfstandigen tijdens hun activiteit volgt om te beletten dat de schulden verder oplopen. Zelfstandige ondernemers staan evenwel niet altijd open voor begeleiding wegens tijdsgebrek en omdat ze niet over hun problemen willen praten. Ten slotte geeft een aantal OCMW’s aan wat er zeker niet gedaan mag worden : “Wat men zeker niet mag doen, is wat men enkele jaren geleden heeft gedaan : voor OCMW-cliënten jonger dan 25 jaar een opleiding voorzien om zelfstandige te worden. Door middel van die stoomcursussen wordt men in een zelfstandige activiteit geduwd.” “Wij als OCMW raden dat af, aangezien die mensen later opnieuw bij ons op de stoep staan met vaak nog grotere problemen (grotere schulden, …).” “Desnoods moet de startersdrempel worden verhoogd. Zo zou er moeten nagegaan worden of een persoon al dan niet kans van slagen heeft als zelfstandige ondernemer.”
2.8 Samenvattende tabel In onderstaande tabel vatten we de ervaringen van OCMW’s met (ex-)zelfstandige ondernemers in armoede samen.
Tabel XVI : OCMW’s over zelfstandige ondernemers in armoede Relatie tussen de OCMW’s en zelfstandige ondernemers Weinig raakvlakken tussen maatschappelijk werk en zelfstandig ondernemerschap. Beide werelden zijn een grote onbekende voor elkaar.
Evolutie van het aantal dossiers
Voornamelijk financiële hulpverlening aan ex-zelfstandige ondernemers. Zelden financiële ondersteuning van nog actieve zelfstandige ondernemers. Uitzonderingen zijn de zigeuners en landbouwers.
Een derde van de gesprekspartners merkt en verwacht een stijging van het aantal dossiers.
Vijf procent van de totale OCMWcliënteel.
Profiel van de zelfstandige ondernemer en van de zaak Voornamelijk mannelijke, al dan niet gescheiden, zelfstandige ondernemers van alle leeftijden. Ook meewerkende partners en alleenstaande vrouwen. Groep van schijnzelfstandigen. Hoger opgeleid dan de andere OCMWcliënteel.
Problemen
Oorzaken
Behandeling van de dossiers en bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers
Perceptie van de armoedeproblematiek
Beleidsaanbevelingen
Financiële problemen (slecht budgeten inkomensbeheer, hoge schuldenlast (Sociale Kas, BTW, Belastingen)) en administratieve problemen.
Economische factoren : recessie, te hoge fiscale/ sociale druk, concurrentie, niet-betalende klanten, problemen met boekhouder. Sociaal statuut.
Waaier van hulpverlening : adviesverlening, informatieverschaffing, administratieve hulp, financiële steun, inschakeling in arbeidscircuit.
Veel zwaardere financiële, sociale en psychologische klap voor de zelfstandige ondernemer. Meer schrijnende armoede want meer verborgen en meer miskend.
Vereenvoudiging zelfstandigenmaterie. Nood aan een neutrale, onafhankelijke en gespecialiseerde instantie.
Kleine eenmanszaken uit de horecasector of kleinhandels.
Relationele, psychologische en gezondheidsproblemen door verstrengeling werk – privé.
Persoonsgebonden factoren : onbezonnen en naïef zakendoen, gezondheids- en relationele problemen, en gebrekkige beheerskennis.
Gaat gepaard met sociale uitsluiting wegens wegvallen van sociale contacten, sterk schaamtegevoel, weinig onderlinge solidariteit.
Meer preventie door betere opleiding van starters, begeleiding en opvolging van zelfstandige ondernemers, preventieve rol van Belastingen, BTW en Sociale Kassen, geen jongeren duwen in het zelfstandige ondernemerschap.
Hindernissen : - Gebrek aan gedegen kennis bij maatschappelijke medewerkers. - Gebrekkige externe medewerking (ook van schuldeisers). - Ontoereikende financiële middelen voor zware schuldenlast ondernemers. Bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers : stap naar hulp wordt zeer laat gezet wegens drempelvrees, het grote zelfredzaamheidsgevoel, de eigenheid van het zelfstandige ondernemerschap. Unieke persoonlijkheid : kritischer, meer gemotiveerd en actiever.
3.
Andere hulpverlenende organisaties en bevoorrechte getuigen
Eerst situeren we de verschillende organisaties.
Daarna gaan we
dieper in op de evolutie van het aantal dossiers, het profiel van zelfstandige ondernemers in de knel, de problemen, de oorzaken, de behandeling
van
de
armoedeproblematiek.
dossiers
en
de
perceptie
van
de
We besluiten met de beleidsaanbevelingen
van de organisaties en van de bevoorrechte getuigen en met een samenvattende tabel. 3.1 Situering van de verschillende organisaties “Ik ben zelf 28 jaar zelfstandige ondernemer geweest. Daardoor ben ik meer betrokken bij de dossiers.”
We situeren achtereenvolgens de Regionale Begeleidingscellen, de Dienst Preventie Kleine Ondernemingen en Efrem vzw. 3.1.1 Regionale Begeleidingscellen De REgionale BEgeleidingsCellen of kortweg Rebec’s zijn kmopreventiecellen, ontstaan in 1997 en actief in de Vlaamse provincies. Ze zijn gesubsidieerd door de Vlaamse regering34, in samenwerking met Unizo.
De Cellen bieden steun aan ondernemingen die financieel
onder druk staan : schuldverplichtingen niet kunnen nakomen, leveranciers
niet
op
tijd
kunnen
betalen,
over
te
weinig
werkingsmiddelen beschikken, … :
34
Besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 1997 houdende de erkenning en subsidiëring van regionale preventiecellen (Belgisch Staatsblad van 5 juli 1997) (http://mineco.fgov.be).
“Rebec is een preventieproject, waarbij deskundigen de kmobedrijfsleider bijstaan in zijn/haar bedrijfsbeleid door bijvoorbeeld maatregelen te nemen om de omzet van een kleine onderneming terug te doen stijgen.” “Rebec heeft zowel ‘goede’ als ‘slechte’ dossiers. Een ‘goed’ dossier heeft bijvoorbeeld betrekking op het financieel bijspringen voor een investering. In een ‘slecht’ dossier gaat het om echte, zware moeilijkheden.” In een eerste kennismakingsgesprek met de adviseur van de lokale preventiecel wordt de toestand van de onderneming in grote lijnen besproken en een diagnose van de problemen gesteld. Afhankelijk van de diagnose kan beslist worden om het bedrijf door te lichten op gebied van statuut, structuur, personeel, productpakket, marktsituatie, productiemiddelen en financiën.
Daarover wordt, voor een vooraf
afgesproken bedrag, een duidelijk rapport met bruikbare, neutrale adviezen opgesteld.
Op die manier proberen de preventiecellen
falingen van kmo’s te voorkomen. Bovendien willen ze een klankbord zijn en de kmo’s aansporen tot een bedrijfsbeleid, gericht op het voorkomen van situaties en moeilijkheden die hun levensvatbaarheid kunnen bedreigen. belang
van
Dat gebeurt door een bewustmaking van het
periodieke
bedrijfseconomische
doorlichting,
het
verstrekken van bedrijfseconomisch advies en de begeleiding van groeiende ondernemingen. Hun motto luidt ‘Discretie is onze plicht, de financiële gezondheid van uw bedrijf is onze zorg’ : “Gesprekken tussen de Rechtbank van Koophandel, de toenmalige Vlaamse minister van Economie en kmo en minister van Justitie in 1995 zorgden voor het uiteindelijke ontstaan van een pilootproject voor de begeleiding van kmo’s. Begeleiding van grote bedrijven werd reeds voorzien door de Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid (VCPB).” Officieel bestaan de Rebec’s niet meer. Hun diensten worden, na een besluit van de Vlaamse minister van Economie om de preventiecellen niet langer te ondersteunen, overgedragen naar de Huizen van de
Vlaamse Economie. Daar zal eerstelijnsadvies worden gegeven. De Rebec’s die hun werking nog willen of kunnen voortzetten, zijn niet meer gebonden aan de voorwaarden van het Besluit houdende de erkenning van de regionale preventiecellen (10 juni 1997) (Rebec Vlaams-Brabant, 2002) : “Er zijn verschillende redenen waarom de minister de Rebec’s afschaft. Allereerst waren de Rebec’s een idee van zijn politieke voorganger. Ten tweede gaat het om een kleine minderheid die problemen heeft. Misschien zijn de geboekte resultaten te schamel om nog overheidsfinanciering te geven, zeker wanneer er op de markt reeds privé-organisaties zijn die dat soort hulp geven. Maar de rapporten en adviesnota’s van die adviesbureaus zijn heel duur en in een onbegrijpelijke taal geschreven en een boekhouder houdt zich meestal enkel met de cijfers bezig. Bovendien hadden we misschien meer kunnen doen, wanneer we over meer middelen konden beschikken.” “De stopzetting van Rebec bewijst dat er te weinig bijstand door de overheid is. Kmo’s in moeilijkheden moeten weg, want ze vormen een last. Zieke kmo’s zouden volgens de overheid zichzelf moeten genezen.” 3.1.2 Dienst Preventie Kleine Ondernemingen De dienst PREventie Kleine Ondernemingen, PREKO, richt zich ook tot startende en gevestigde zelfstandigen en kmo’s die behoefte hebben aan betaalbaar, neutraal bedrijfsadvies op maat. Op die manier wil PREKO bedrijven en zelfstandigen helpen door het stellen van een diagnose en het formuleren van oplossingen. PREKO werd ondergebracht in het Huis van de Vlaamse Economie in Oost-Vlaanderen als dienst van de Economische Raad voor OostVlaanderen (EROV).
3.1.3 Efrem vzw Efrem vzw is in 1997 ontstaan vanuit de onvrede over een gebrek aan hulp aan en begeleiding van zelfstandige ondernemers in de knel. Aanvankelijk was er volgens Efrem vzw weerstand vanuit de zelfstandigenorganisaties, omdat ze een vreemde eend in de bijt was. Uiteindelijk werd de organisatie aanvaard. Toch is het (nog steeds) een vrijwilligersinitiatief dat, in de provincie West-Vlaanderen, instaat voor de integrale begeleiding van natuurlijke personen die door een zelfstandige activiteit in de problemen (dreigen te) komen.
De
hulpverlening bestaat uit het oplossen en/of begeleiden van financiële problemen, overname- of familiale problemen, al dan niet in crisissituaties : “Terwijl de Rebec’s curatief optreden en in begeleiding en coaching voorzien voor levensvatbare kmo’s, doen wij meer aan stervensbegeleiding van eenmanszaken.”
3.2
Evolutie van het aantal dossiers en profiel van zelfstandige ondernemers in de knel “Uit onze jaaroverzichten kan in eerste instantie besloten worden dat de vraag naar objectieve, belangeloze ondersteuning van ondernemers die met vragen en moeilijkheden kampen meer dan aanwezig is.”
Na de aantallen worden de kenmerken van zelfstandige ondernemers in de knel en hun zaak belicht. 3.2.1 Aantallen Alle geïnterviewden nemen een voortdurende stijging van het aantal dossiers waar.
Dat is volgens hen te wijten aan de slechte
economische omstandigheden en toekomstverwachtingen en de grotere/toenemende bekendheid van hun organisatie : “De evolutie ging en gaat in stijgende lijn. Het lijkt erop dat meer zelfstandige ondernemers in problemen geraken, maar het blijft altijd gissen. De slechte economische toekomstverwachtingen (afnemende koopkracht) houden de zelfstandigen bezig. Ze zien het als een zware domper op de toekomst.” Ook in de toekomst wordt verwacht dat de stijgende trend zich doorzet : “Ik verwacht in de toekomst zeker een stijging wegens de toenemende globalisering, economische omstandigheden, de overheid die geen werk maakt van de vermindering van de sociale bijdragen van de zelfstandige ondernemers en het tekort aan betaalbaar, gesubsidieerd, preventief advies en bedrijfsbeleid.” 3.2.2 Kenmerken van zelfstandige ondernemers We vroegen ook aan de gesprekspartners om de belangrijkste persoonskenmerken van hun cliënten op te sommen.
De overgrote meerderheid van de hulpvragers zijn mannelijke zelfstandige ondernemers : “Maar meestal deelt de vrouw achter de schermen de lakens uit, aangezien zij zich bezig houdt met de administratie en financiën (overschrijvingen, stortingen, …)”.
Een
Rebec-medewerker vindt het verschil in visie op en wijze van zelfstandig ondernemen tussen mannen en vrouwen zeer opvallend : “Mannen laten alles meer op zijn beloop en schatten het probleem minder snel in. Vrouwen raken sneller in paniek en stellen sneller vragen.” Daarnaast
zijn
er
meer
aankloppen voor hulp.
en
meer
meewerkende
partners
die
Zij zijn vaak niet op de hoogte van de
schulden, wat de hulpverlening sterk bemoeilijkt. De Rebec’s en PREKO worden geconfronteerd met zelfstandige ondernemers van alle leeftijden, zowel jonge starters als geroutineerde, al dan niet gepensioneerde, zelfstandigen.
Binnen Efrem vzw
verschoof in 2001 het zwaartepunt van de dertigers naar de vijftigers. In 2002 kwamen veeleer de veertigers aankloppen.
Het gaat dus
vooral om geroutineerde zelfstandige ondernemers : “Tien jaar activiteit lijkt het kritieke moment te zijn voor de meeste zelfstandigen. Vanaf dan worden de problemen opgemerkt en komt de zelfstandige ondernemer tot de conclusie dat het sop de kolen niet meer waard is, dat het rendement niet meer opweegt tegen de tijd en energie die men erin steekt.” “De genoteerde leeftijden wijzen er ook op dat de meeste hulpvragers reeds vele jaren (soms tien tot twintig jaar) vechten om het hoofd boven water te houden, zonder hulp te vinden of te vragen.” Toch meent een Rebec-hulpverlener dat, inzake de levensduur van de onderneming, de starters (drie à vijf jaar) nog steeds een risicogroep vormen, vooral in bepaalde sectoren :
“Binnen de bouw- en horecasector vindt men veel ‘cowboys’ : starters die onbezonnen begonnen zijn en na drie à vier jaar in de problemen geraken. In het derde jaar komt er immers een herziening van de sociale zekerheid. Bovendien dient men belastingen te betalen voor het eerste jaar van de zelfstandige activiteit, waar men vaak geen voorafbetalingen voor heeft gedaan. De schulden beginnen zich op te stapelen en men houdt het meestal nog een jaar vol, tot de schuldeisers en deurwaarders voor de deur staan.” De gezinnen met kinderlast, al dan niet gehuwd, waren de laatste jaren het sterkst vertegenwoordigd, volgens Efrem vzw. In 2002 werden ze echter ingehaald door de alleenstaanden, al dan niet met kinderlast.
Het is aannemelijk dat alleenstaanden vaker in de
problemen komen ; zij kunnen immers niet rekenen op het inkomen van een partner. 3.2.3 Kenmerken van de zaak Uit de jaaroverzichten van de hulpverlenende organisaties blijkt dat de Rebec’s voornamelijk geconfronteerd worden met vennootschappen (bvba, nv, cv en ebvba, in volgorde van voorkomen). Iets meer dan de helft van de te begeleiden bedrijven heeft geen personeel, zonder de meewerkende echtgeno(o)t(e) en kinderen in beschouwing te nemen. Slechts veertig procent van de dossiers heeft betrekking op eenmanszaken. Bij Efrem vzw liggen de zaken omgekeerd. Minder dan 20 procent van de hulpvragers had een vennootschap in 2002. Toch blijkt het aantal hulpvragers dat actief is binnen een vennootschap35 stelselmatig te stijgen, aldus Efrem vzw (2002). Volgens sector is ook bij de Rebec’s, PREKO en Efrem vzw de cliënteel heel gevarieerd. 35
De meest in het oog springende sectoren zijn de
Het zijn enkel de natuurlijke personen achter de vennootschap die begeleid worden door Efrem vzw.
horeca-, bouw- en dienstensector, gevolgd door de handel, industrie en vrije beroepen : “Binnen de bouwsector zijn er veel mensen die er niet in slagen om onder gezag te werken en hun diensten bijgevolg in onderaanneming aan te bieden. Ze vullen de gaten op in piekmomenten, maar in slechte tijden wordt er op hen geen beroep meer gedaan. Bovendien zouden ze een eigen cliënteel moeten opbouwen, maar die mensen zijn goed met hun handen, maar vaak niet zo bekwaam op administratief en sociaal vlak.” “De toenemende werkloosheid duwt mensen in de zelfstandigheid. De horeca is dan de eerste sector waar men instapt. Maar een horecazaak opstarten, is (sowieso al) risicovol. Bovendien zijn er ook in de horecasector enkele ‘cowboys’ die een café openen omdat zijzelf bijvoorbeeld graag drinken.” Ook binnen de transportsector krijgen meer en meer zelfstandige ondernemers
te
kampen
met
problemen,
getuigen
twee
respondenten : “Binnen de transportsector zijn er veel schijnzelfstandigen. Bovendien hebben de zelfstandige ondernemers binnen deze sector vaak geen startkapitaal en kennen ze niets van de hele papierwinkel. Zij leven van de gratie van niet-controle.” In de distributiesector en kleinhandel worden de zelfstandigen geconfronteerd met de opkomst en concurrentie van de grote ketens: “Mensen willen vandaag de dag meer vrije tijd en bijgevolg alles in één keer kopen. De grote ketens dringen zelfs vandaag de dag, als ‘verborgen ketens’, binnen in de kleine dorpen.” Eén van de gesprekspartners merkt een groot verschil tussen eenmanszaken en vennootschappen : “Zelfstandigen hebben vaak niet genoeg bedrijfskennis en geen zicht op de cijfer- en papierwinkel (bijvoorbeeld belastingaangifte). Oorzaak daarvan is het feit dat het attest-bedrijfsbeheer inhoudelijk ontoereikend is. Een zelfstandige ondernemer moet immers kennis hebben van drie zaken: het product, de marketing en de financiën. Aan dat laatste element wordt te weinig aandacht besteed : de
elementaire basiskennis wordt niet bijgebracht, zeker niet in technische humaniora-richtingen. Diegenen die bewust voor een vennootschapsvorm kiezen, hebben meestal een goed overzicht over alles.”
3.3 Problemen “Wij zijn een klankbord voor zelfstandige ondernemers die op een eenzame hoogte staan en alleen beslissingen moeten nemen.”
De zelfstandige ondernemers doen een beroep op de Rebec-cellen en PREKO bij financiële problemen en tekortkomingen.
Ruim een
derde van de dossiers heeft betrekking op financiële problemen. Achterstal in betalingen en (tijdelijke) liquiditeitsproblemen maken samen het grootste deel van de dossiers uit. Die twee elementen zijn zeer
nauw
met
elkaar
verbonden
:
wegens
(tijdelijke)
liquiditeitsproblemen kan men de belastingen, btw en/of sociale zekerheid niet meer betalen : “Hoofdzaak is dat er geen of niet genoeg centen voorhanden zijn. Wanneer men zijn sociale bijdragen niet langer kan betalen, ontstaan er echte moeilijkheden. Achterstallige sociale bijdragen zorgen er immers voor dat de zelfstandige ondernemer ook niet langer in orde is met zijn/haar mutualiteit.” De vereiste betalingen aan de overheid en de banken vormen in ongeveer 45 procent van de dossiers het grootste probleem. Vooral de RSZ en het terugvragen van leningen door de banken maken het de zelfstandige ondernemer zeer moeilijk. Een signaal krijgen van de RSZ geeft immers zware problemen voor de onderneming bij de banken. Beide zijn aan elkaar gekoppeld. Bij Efrem vzw komen ook psychologische, familiale, overnameproblemen, enzovoort aan bod.
3.4 Oorzaken “Als zelfstandige ondernemer moet je een gezonde financiële basis, de nodige kennis en vergunningen, en het juiste karakter hebben.”
Net zoals de OCMW’s verwijzen de bevoorrechte getuigen naar zowel economische als persoonsgebonden factoren als oorzaak van de problemen. 3.4.1 Economisch De noodwendigheden van de markt, niet-betalende klanten, de enorme papierwinkel, de afwijking tussen het sociaal statuut van de zelfstandige en van de loontrekkende (bijvoorbeeld op gebied van geneeskundige zorgen), het logge overheidsapparaat, openbare werken, enzovoort kunnen zwaar doorwegen op de zelfstandige ondernemer en zijn/haar zaak : “Door openbare werken voor de deur van de zelfstandige ondernemer daalt het omzetcijfer en kunnen courante betalingen niet meer gedaan worden. Daardoor moet men zijn/haar spaarcenten aanspreken om te overleven. De hoeveelheid spaarcenten bepaalt hoe lang je kunt overleven.” 3.4.2 Persoonsgebonden Op persoonlijk vlak wordt ‘mismanagement’ of gebrek aan de nodige ondernemerscapaciteiten aangestipt.
Slechte
opnieuw
als
kostprijsberekening,
belangrijkste
oorzaak
gebrek
creatief
aan
zakendoen, gebrekkig inzicht in het bedrijfsbeleid en beperkte bedrijfseconomische ervaring zijn daarvan het bewijs : “Sommige zelfstandige ondernemers beginnen onbezonnen met een zaak. Ze hebben geen financieel en ondernemingsplan, terwijl dat juist het begin en de essentie van alles is. Men moet dat opmaken
alvorens een zelfstandige activiteit op te starten. Ze krijgen te weinig informatie en weten niet waar ze mee bezig zijn.” Als zelfstandige ondernemer moet je je op diverse domeinen van het bedrijfsbeleid alleen beredderen (bijvoorbeeld ervoor zorgen dat je de opgestarte activiteiten gefinancierd krijgt).
Hier schieten zowel de
zelfstandige ondernemers als de overheidsinstellingen vaak tekort, aldus de adviseurs : “Kredietverschaffers eisen een borgstelling. Vele zelfstandige ondernemers stellen zich dan persoonlijk borg door een tweede hypotheek op hun huis te nemen. Het Participatiefonds36 is een goed initiatief. Maar grote banken spelen daar niet in mee omdat het zeer veel tijd en administratie vraagt. Kleine banken doen dat wel, maar willen dan ook onmiddellijk hun geld terug wanneer er iets misloopt om hun eigen toekomst veilig te stellen.” “De lichtzinnige kredietverschaffing is een groot probleem. De adviseurs van banken zijn te kortzichtig. Kleine kmo’s die met te weinig geld gestart zijn en in een groeifase zitten, gaan naar de bank. Die wil hun graag krediet verschaffen, aangezien het bedrijf constant lijkt te groeien, maar dat blijft niet duren. Geen enkel bedrijf blijft groeien : een bedrijf groeit in ‘ups and downs’ en niet voortdurend in stijgende lijn.” Ook het gebrek aan kapitaal bij de start van een zaak wordt vernoemd : “Enkele zelfstandige ondernemers hebben een te klein of geen kapitaal. Ze richten een zaak of vennootschap op met de idee veel centen te verdienen. Zo had ik bijvoorbeeld een cafébazin zonder btw-nummer. Zij was een café begonnen omdat ze geen centen had om haar echtscheiding te betalen.” Administratieve onkunde of desinteresse en gebrekkige opleiding geven vaak de doodsteek :
36
Het Participatiefonds is een openbare instelling die door de Staat in 1984 werd opgericht om het zelfstandige ondernemen te bevorderen. Het Fonds verstrekt leningen aan werkzoekenden die een eigen onderneming willen oprichten, zelfstandigen en kmo’s in startfase, kandidaat-overnemers van een onderneming, zelfstandigen en kmo’s in expansiefase en begunstigden van een sociale uitkering die hun eigen job willen creëren (http://www.fonds.org).
“Men weet en kent niets van het invullen van formulieren. Sommigen zijn zelfs nog niet geïnformatiseerd, terwijl informatisering in vele gevallen toelaat om efficiënter te werken.” Ook
familiale
levensstandaard
problemen, worden
‘verkeerde’ als
levensstijl
mogelijke
oorzaken
en
te
hoge
naar
voren
geschoven door de gesprekspartners. Bij zelfstandige ondernemers zijn het privé- en beroepsleven immers verstrengeld : “In 80 tot 90 procent van de gevallen leiden problemen in de zaak tot gezinsproblemen. Dat mondt vaak uit in een echtscheiding en meestal een faillissement. Als er in de zaak geblunderd wordt, komt dat op rekening van het gezin, en daarna terug op rekening van de zaak.” “Veel zelfstandige ondernemers hanteren – door de sociale druk – een te hoge levensstandaard. Ze worden in een sociale context gedrukt, waarin ze eigenlijk niet mee kunnen. Daar moet je nuchter mee omgaan, want anders ben je een vogel voor de kat. Sommigen hebben wel een dure auto, maar betalen hun sociale bijdragen niet.” Twee bevoorrechte getuigen noteren ook een nieuw element, namelijk het laten profiteren door derden van de zaak : “Zelfstandige ondernemers zijn goede vakmensen, maar kennen vaak niks van de paperassenwinkel die erbij komt kijken. Bovendien verandert de wetgeving voortdurend. Doordat ze er zelf geen tijd voor hebben en er ook geen kennis over hebben, zijn ze afhankelijk van derden. Daardoor lopen ze het gevaar dat derden (boekhouders, bankiers, …) de verkeerde keuzen maken of dat men de verkeerde mensen (profiteurs) tegen het lijf loopt.”
3.5 Behandeling van de dossiers “Soms is een begeleid faillissement een eerbare oplossing.”
Eerst komt de behandeling van de dossiers door de Rebec’s, PREKO en Efrem vzw aan bod. Vervolgens brengen we de hindernissen in kaart waarmee zij worden geconfronteerd. Het bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers sluit deze sectie af. 3.5.1 Rebec’s en PREKO De hulp die de organisaties aanbieden, is zeer gevarieerd.
Toch
houden de Rebec’s in de opvolging van de dossiers telkens een strak schema aan. Samen met de betrokkenen worden duidelijke afspraken gemaakt om zoveel mogelijk kleine ondernemingen terug op het juiste spoor te zetten.
In een oriënterend (gratis) gesprek leren de
medewerkers de zelfstandige ondernemer en zijn/haar onderneming kennen en krijgen ze een eerste inzicht in de gestelde problemen. Vervolgens wordt een knelpuntenanalyse gemaakt op basis waarvan een overeenkomst en een duidelijke rapportering van de bevindingen worden opgesteld.
Indien de zelfstandige ondernemer zijn/haar
problemen, waarvan hij/zij nu op de hoogte is, wil oplossen, voorzien de Rebec’s en PREKO in de nodige begeleiding. We bespreken achtereenvolgens financiële hulp, andere hulp, betaalbaar en preventief advies. a. Financiële hulp De begeleiding kan bestaan uit het aan tafel zitten met leveranciers, financiers, enzovoort en het opstellen van afbetalingsplannen.
Het
ontwikkelen van financiële herstelplannen is, wegens de (tijdelijke)
liquiditeitsproblemen als meest prangende probleem, de meest voorkomende begeleidingsvorm : “Rebec is geen schuldbemiddelaar. We leggen wel contacten, schrijven brieven, zitten aan tafel met de betrokkenen, enzovoort.” “Indien de zaak nog rendabel is, depanneert PREKO door het opstellen van een afbetalingsplan. Bedoeling is daarna, in een tweede fase, te zoeken naar de oorzaken van de moeilijkheden en die aan te pakken. Maar tot die fase komen we meestal niet, omdat de zelfstandige ondernemers, zodra hun bedrijf er terug bovenop is, afhaken.” b. Andere hulp Het juridische advies komt op de tweede plaats. Juridische bijstand houdt nog niet onmiddellijk het inzetten van een advocaat in, maar wel het verwerven van voldoende informatie om duidelijke conclusies te
kunnen
trekken.
Begeleiding
kredietaanvraag,
bankleningen
schuldenregeling
en
en
gerechtelijk
bij
overname,
stopzetting,
investeringen,
collectieve
akkoord
zijn
de
andere
begeleidingsactiviteiten : “De begeleiding is zeer verschillend en complex en vraagt voor heel wat dossiers snelle actie.” Door de verstrengeling tussen bedrijf en privé beperkt de hulpverlening zich niet tot de ondernemingsactiviteit : “Wij moeten willens nillens de brug slaan naar de privé-persoon en naar het gezin. Onze verantwoordelijkheid is ‘anders belangrijk’, aangezien het hier gaat om mensen, gezinsleden en hun toekomst.” c. Betaalbaar advies
De Rebec’s en PREKO willen ook een klankbord zijn voor de zelfstandige
ondernemers
en
hun
betaalbaar,
neutraal
advies
verlenen: “Wij vormen vaak een klankbord voor deze mensen. Want kmo’er zijn, is een eenzaam beroep : je moet het allemaal zelf trachten op te lossen. En de doorsnee zelfstandige ondernemer kan wegens zijn/haar kleinschaligheid de tijd noch het geld vrijmaken voor het volgen van dure seminaries, het inhuren van topmanagers of het inwinnen van advies bij peperdure adviesbureaus.” “PREKO richt zich tot starters, zelfstandigen en kmo’s die behoefte hebben aan advies over bedrijfsbeleid. Naast de startersservice begeleiden wij nog rendabele ondernemingen. Indien de onderneming niet meer rendabel is, bieden wij geen begeleiding en wordt een stopzetting aangeraden. Meestal gaat het immers om liquiditeitsproblemen en om die te kunnen oplossen, moet de onderneming nog rendabel zijn, opdat een reddingsplan (een nieuw ondernemingsplan) opgesteld kan worden.” Het advies is niet gratis. Toch wordt de kostprijs van de hulpverlening zo laag mogelijk gehouden : “Normaal gezien moet er voor het advies betaald worden, maar veel geld kan gewoonweg niet geïnd worden. We hadden een half miljoen euro te goed, maar hebben uiteindelijk slechts 250 000 euro ontvangen.” “Het eerste gesprek is gratis. Achteraf wordt een factuur opgemaakt met in het achterhoofd dat de cliënt geen of weinig geld heeft. Vele facturen worden nooit betaald. Rebec stuurt dan geen deurwaarder.” Uit de jaarverslagen van de Begeleidingscellen kunnen we opmaken dat de meerderheid van de dossiers een lange tijd van behandeling kent : “Dat duidt aan dat de problemen complex zijn en dat volledige medewerking van de betrokkene, maar ook directe inzet van de probleemopvanger noodzakelijk zijn.”
d. Preventief advies Slechts in uitzonderlijke gevallen worden de instanties preventief om raad gevraagd.
In de meeste gevallen zijn de hulpverlenende
organisaties het laatste redmiddel : “In heel wat gevallen komt preventief werken te laat. Betrokkenen hebben steeds gewerkt en geen aandacht gehad voor wat misliep. In die gevallen wordt onze hulp ingeroepen als een laatste redmiddel. Gelukkig voeren niet alle bedrijven een ‘afbraakpolitiek’. In enkele dossiers, maar ze zijn zeker in de minderheid (5 van de 175 dossiers), worden vragen vooraf gesteld. Hoe komt het dat mijn omzet gedaald is ? Mijn zoon wil mee in de vennootschap stappen, waarop moet ik letten ? Enzovoort. Het zijn die en andere vragen die bijdragen tot de voorkoming van de problemen. Heel wat moeilijke dossiers zouden een andere wending krijgen bij een vluggere behandeling.” PREKO getuigt dat in negentig procent van de gevallen het reeds vijf vóór twaalf of zelfs vijf ná twaalf is.
Zelfstandige ondernemers zijn
veelal eigenwijs en komen te laat met hun problemen : “Negentig procent van onze dossiers heeft betrekking op mensen die te laat stappen ondernemen. Je schrikt ervan hoe lang ze een verziekte boel nog drijvende kunnen houden.” Zelfstandige ondernemers zijn er immers van overtuigd dat ze het probleem alleen kunnen oplossen, maar daardoor hebben de adviseur-hulpverleners zeer weinig manoeuvreerruimte : “Er zijn twee groepen van zelfstandige ondernemers. Een eerste groep wordt gevormd door diegenen die hun rekeningen niet meer kunnen betalen en achterna gezeten worden door deurwaarders. Een tweede groep bestaat uit diegenen die niet onmiddellijk hun rekeningen kunnen betalen, maar nog voldoende ruimte hebben. Bij de eerste groep doen we aan stervensbegeleiding : er worden afbetalingsplannen opgesteld en we proberen te voorkomen dat die mensen ook privé in de problemen geraken. Met de tweede groep kan nog geëxperimenteerd worden, omdat ze nog iets meer tijd en ruimte hebben.”
Daarnaast
verkeren
vele
zelfstandige
ondernemers
in
totale
onwetendheid over wat er na een faillissement komt : “Ze komen pas langs bij een nakend faillissement, wanneer het handelsonderzoek al gestart is of de gerechtsdeurwaarders voor de deur staan”. Rebec Vlaams-Brabant en PREKO zien vooral het niet kennen van hun organisatie als reden waarom zij (te) laat worden gecontacteerd : “De kleine adviesbureaus als PREKO zijn te weinig bekend. Er worden wel folders uitgedeeld en spreekavonden gehouden, maar dat is nog niet genoeg.” Ook meer persoonsgebonden factoren en de Vlaamse mentaliteit van de vennootschappen spelen volgens sommige gesprekspartners mee: “Zelfstandige ondernemers houden het zo lang mogelijk verborgen. In mijn regio heeft men de ondernemers trachten samen te brengen naar aanleiding van de aanhoudende openbare werken in de dorpskern. Slechts tien van de zestig zelfstandige ondernemers zijn komen opdagen. Dat is tekenend : in groep laten de zelfstandigen zo weinig mogelijk los, zelfs indien de oorzaak van de problemen buiten henzelf ligt en niet bij slecht beheer.” “Men wil alles alleen doen. Men gaat niet bij iemand anders om zijn/haar problemen op te lossen. Bovendien wil niemand in zijn/haar boeken laten kijken.” 3.5.2 Efrem vzw Efrem vzw werkt, in tegenstelling tot de Rebec’s en PREKO, niet enkel met levensvatbare bedrijven, maar biedt ook vaak hulp in crisissituaties (bijvoorbeeld wanneer gerechtsdeurwaarders voor de deur staan en beslag komen leggen).
Er wordt een integraal begeleidingsproces
aangeboden, gaande van sociale, juridische en economische informatie en advies, over sociale, juridische, economische en financiële (bijvoorbeeld inventarisering van de schulden, opstellen van afbetalingsplannen) bemiddeling tot budgetbegeleiding en –controle.
Daarnaast helpt Efrem vzw ook bij het zoeken naar een ander inkomen,
werk
en
huisvesting
en
voorziet
de
vereniging
in
psychosociale begeleiding en beperkte financiële ondersteuning. Haar dienstverlening is daarenboven volledig gratis. Efrem vzw bestaat uit drie vrijwillige medewerkers die de dossiers opvolgen. Efrem vzw heeft reeds verschillende vrijwilligers verloren, omdat ze afknappen op de complexiteit van de zelfstandigenmaterie. Om die moeilijkheden te overkomen, onderhoudt Efrem vzw vaste contacten met enkele specialisten,
zoals
notarissen,
advocaten,
boekhouders,
belastingadviseurs, Sociale Kassen, psychiaters, enzovoort.
Dat is al
dan niet tegen vergoeding, wat zich desgevallend vertaalt in een samenwerkingsovereenkomst : “Zo heb ik bijvoorbeeld iemand ontmoet die ondertussen 76 jaar is, vele jaren voor Rebec gewerkt heeft en zeer veel afweet van vennootschapswetgeving. Zulke contacten zijn zeer interessant omdat je zo dingen bijleert, die je in geen enkele cursus ooit zal terugvinden.” 3.5.3 Hindernissen De
hulpverleners
hindernissen.
worden
geconfronteerd
met
verschillende
Allereerst werken niet alle diensten, zoals BTW,
Belastingen en RSZ, evengoed mee en wordt men soms van het kastje naar de muur gestuurd. Bovendien spelen vele boekhouders niet de rol die ze zouden moeten spelen, aldus de gesprekspartners : “Ze beperken zich enkel maar tot het inschrijven of inbrengen van financiële bedragen en doen weinig aan het informeren van hun cliënt. Verder komen hun centen op de eerste plaats. Men zou eigenlijk moeten onderzoeken of de bedragen die boekhouders vragen wel verantwoord zijn en of het verantwoord is dat ze de medewerking stopzetten als ze niet betaald worden.”
“Boekhouders zouden bijvoorbeeld de aanvragen voor vrijstellingen van sociale bijdragen moeten doen. Maar ze zijn voornamelijk cijfermatig bezig en zijn sociaal niet geëngageerd.” Een
tweede
medewerkers.
moeilijkheid
in
de
hulpverlening
is
het
aantal
In twee gevallen is er slechts één medewerker die
verantwoordelijk is voor een honderdtal dossiers : “Ik ben alleen omdat er vanuit de overheid geen interesse is, aangezien deze groep van mensen geen meerwaarde heeft voor het zakenleven.” De organisaties hebben te weinig middelen om de grote vraag te beantwoorden : “Wij hebben slechts in enkele dossiers daadwerkelijk kunnen helpen. Eén van de redenen daarvoor was dat we te weinig middelen hadden. We waren met twee medewerkers voor 200 dossiers. Als we met meer mensen waren geweest, hadden we misschien meer kunnen doen.” 3.5.4 Het bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers Het werken met zelfstandigen biedt volgens één van de organisaties bepaalde voordelen. Zelfstandige ondernemers in de knel zijn geen kansarmen : “Er zit nog veel dynamiek onderhuids, die kan losgemaakt worden door de situatie met hen te bespreken, te evalueren, enzovoort. Maar daarnaast heb je ook zelfstandige ondernemers van wie je je afvraagt waarom ze zelfstandige geworden zijn. Zij vragen een veel intensievere begeleiding.” Bovendien zijn zij het gewoon om met risico’s te leven : “Zij durven stappen ondernemen. Tenzij de ‘zelfstandigenveer’ gebroken is. Want dan hebben ze enkel nog frustraties en agressie tegenover de omgeving.”
Toch komen de zelfstandige ondernemers minder snel met hun problemen naar buiten en wordt het langer binnenskamers gehouden. Daardoor zijn de organisaties in vele gevallen het laatste redmiddel. De meeste dossiers vragen dan ook een constante opvolging en een eerlijk antwoord – hoe pijnlijk het ook mag zijn – aan de zelfstandige ondernemer in moeilijkheden. Ze proberen echter vast te houden aan hun status en een stap terugzetten, is zeer moeilijk voor hen.
3.6 Perceptie van de armoedeproblematiek “Het gaat om een minderheid …, maar zelfs één arme is te veel.”
Ook de bevoorrechte getuigen onderstrepen dat de armoede bij zelfstandige ondernemers verdoken is : “Veel kmo’s zijn gezond. Slechts een kleine minderheid leeft in onzichtbare, verdoken en schrijnende armoede. Het betreft hier niet dé zelfstandige ondernemer.” Armoede bij zelfstandige ondernemers is evenwel geen kansarmoede. Hun armoede is niet onomkeerbaar, aangezien de meeste (ex)zelfstandigen nog mogelijkheden hebben : “Het sociale beleid van de afgelopen jaren was erop gericht om de kansarmoede op te heffen. Maar armoede bij zelfstandige ondernemers past niet in het ‘klassieke’ beeld van de generatie- en kansarmoede. Bij de zelfstandigen is de armoede immers een combinatie van economische en sociale factoren.” Door de nadruk op kansarmoede dreigt de armoede bij zelfstandige ondernemers evenwel armoede op lange termijn te worden. Er is een gebrek aan goodwill en erkenning vanuit de samenleving : “De afgelopen jaren werden verschillende projecten opgebouwd vanuit de idee van kansarmoede. Een andere soort armoede bestond vroeger niet. Armoede bij zelfstandige ondernemers is iets wat pas de laatste jaren ontstaan is. De afgelopen jaren zijn er zeer veel kleine winkeliers en boeren gestopt met hun zelfstandige activiteit. Ze hebben een hele lijdensweg achter de rug, maar in de periode van hoogconjunctuur konden zij gemakkelijk een overstap maken naar de ‘gewone’ arbeidsmarkt. In de huidige economische omstandigheden is dat niet langer het geval.” Doordat de problematiek zich nog in de taboesfeer bevindt, is het moeilijk om erover te praten en kunnen de zelfstandige ondernemers niet altijd rekenen op begrip vanuit de omgeving.
Armoede bij
zelfstandige ondernemers gaat dan ook vaak gepaard met sociale uitsluiting :
“Sommige zelfstandigen hebben hun hele leven gewerkt, hebben een goede naam (van eerlijke handelaar) in hun gemeente en hoeven zich niet te schamen. Bij die groep van zelfstandigen is er geen sprake van sociale uitsluiting, indien ze zich er tenminste over kunnen zetten. Anderen daarentegen gaan gebukt onder de mislukking. Ze worden ziek, kruipen weg en sluiten zich af van de buitenwereld omdat ze zich schuldig voelen. Zelfstandige ondernemers die steeds naast de wet gewerkt hebben, kunnen op weinig begrip rekenen en vallen vaak van een positie die ze zelf kunstmatig ophielden zeer laag naar beneden.” “De onderlinge solidariteit tussen zelfstandigen is er pas wanneer ze concrete, gelijkaardige problemen (en dus ook dezelfde ervaringen) hebben. Je zou de zelfstandige ondernemers eigenlijk egocentrisch kunnen noemen. Ze moeten namelijk zien of ze er zelf baat bij kunnen hebben om te luisteren naar en te praten over de problemen.” “Deze mensen zijn zeer eenzaam. Ik zeg vaak ‘Geen centen, geen vrienden’.”
3.7 Beleidsaanbevelingen “Vanuit de begeleiding dient men te leren, dient men besluiten te trekken die belangrijk zijn voor de verdere werking, maar ook voor het beleid.”
Ook de organisaties hebben beleidsaanbevelingen geformuleerd. We kunnen ze rangschikken onder de noemers ‘Vereiste kennis en kredietwaardigheid’,
‘Informeren,
begeleiden
en
opvolgen’
en
‘Structurele aanpassingen’. 3.7.1 Vereiste kennis en kredietwaardigheid Allereerst merken ze op dat zelfstandige ondernemers momenteel te weinig voorbereid worden.
In de praktijk blijkt immers dat bij vele
starters de vereiste kennis37 ontbreekt (Rebec Vlaams-Brabant, 2002) : “Inhoudelijk moet het attest-bedrijfsbeheer en de lijst ‘voor wie’ herdacht worden. Bovendien moet het oprichten van een zaak strenger beoordeeld worden. De drempel is vandaag de dag zeer laag.” In deze tijd van verandering dient zich een ander profiel van de zelfstandige ondernemer aan. Zelfstandig ondernemen eist vandaag meer
dan
vakmanschap.
Het
vraagt
ook
ondernemerszin,
administratieve bekwaamheid (bedrijfsbeheer) en financieel doorzicht : “De ondernemer van vandaag moet over meer competenties beschikken dan alleen zijn/haar vakkennis. Hij/zij moet noties hebben van financiële gegevens, kennis van marketing, enzovoort. Hij/zij moet weet hebben van sociale wetgeving en internet kunnen gebruiken.” Daarnaast vinden ze dat de zelfstandige ondernemer, naast het financiële of ondernemingsplan, ook zijn/haar kredietwaardigheid 37
Om te starten als zelfstandige dient men over een attest-bedrijfsbeheer te beschikken. Dat attest veronderstelt de beheersbekwaamheid van de zaakvoerder of gelastigde.
vooraf dient aan te tonen.
Dat wordt nodig geacht wegens het
gebrek aan het nodige kapitaal in vele gevallen. 3.7.2 Informeren, begeleiden en opvolgen De zelfstandige ondernemers in moeilijkheden zijn vaak onvoldoende op de hoogte van hun mogelijkheden : “Vandaag de dag is alle aandacht gericht op de starters en niet op de eventuele beëindiging van de zelfstandige activiteit of wanneer het slecht gaat. Daarover bestaat er zeer weinig informatie. Er zou een soort van draaiboek met de verschillende mogelijke scenario’s moeten uitgewerkt worden.” Eén van de organisaties ziet heil in het oprichten van een zelfhulpgroep en het ontstaan van een brede sociale beweging in de toekomst. Zelfstandige ondernemers in de knel ervaren immers een enorme psychologische druk (verlies, afscheid, mislukking, …) die in een zelfhulpgroep verlicht kan worden. kunnen
enkele
ervaringsdeskundigen
Vanuit de sociale beweging de
problematiek
van
de
zelfstandige ondernemers bovendien aan het licht brengen, zowel naar het beleid als naar de ondernemers zelf toe.
Volgens de
bevoorrechte getuige spelen interprofessionele organisaties een belangrijke rol in de belangenverdediging van zelfstandigen waar het goed mee gaat. Diegenen met moeilijkheden blijven in de kou staan. Om zelfstandige ondernemers voldoende te informeren, te begeleiden en op te volgen, dienen de overheid en de zelfstandigenorganisaties acties te ondernemen, vinden de bevoorrechte getuigen : “Om te komen tot een preventief beleid, dient de overheid een aantal knipperlichten in te bouwen die direct aangeven dat men naast het spoor zit. Problemen in verband met btw, RSZ, belastingen, enzovoort zijn duidelijke aanduidingen van een bedrijf in moeilijkheden.”
“Interprofessionele organisaties zouden in een vangnet moeten voorzien of meer werkingsmiddelen moeten vrijmaken voor diensten zoals de onze, omdat wij dichter bij de kmo’s staan. Als zij bijvoorbeeld ieder lid een halve euro zouden laten bijbetalen, zou er veel meer werkingsgeld zijn. Maar het probleem is ook dat er geen onderlinge solidariteit tussen de zelfstandigen bestaat.” 3.7.3 Structurele aanpassingen Daarnaast vragen de dienstverleners om een discussie rond en aanpassing van het sociaal statuut van de zelfstandige, collectieve schuldenregeling en het gerechtelijk akkoord in het voordeel van de (kleine) zelfstandige ondernemers (Rebec Vlaams-Brabant, 2002) : “De collectieve schuldbemiddeling bestaat alleen voor particulieren en zelfstandigen zonder handelsregister. Handelaars worden enkel geholpen nadat ze zes maanden vooraf hun handelsregisternummer hebben geschrapt.” “Het gerechtelijk akkoord kan ook kleine zelfstandige ondernemers gedurende zes maanden tegen schuldeisers beschermen. De RSZ stemt echter meestal tegen de verlenging van het gerechtelijk akkoord. De enige uitweg is dan een faillissement of neerlegging van de boeken. In beide gevallen zit men aan de armoedegrens en moet men zien te overleven.” “Vandaag de dag denkt men nog te vaak dat het gerechtelijk akkoord een voorbereiding van het faillissement is. Dat zou moeten veranderen : het gerechtelijk akkoord zou zo moeten zijn dat het aan een zelfstandige de kans geeft om herop te leven.”
3.8 Samenvattende tabel Tabel
XVII
bundelt
de
voornaamste
bevindingen
van
de
ondersteunende organisaties over zelfstandige ondernemers in armoede.
Tabel XVII : Ondersteunende organisaties over zelfstandige ondernemers in armoede Situering van de organisaties
Evolutie van het aantal dossiers
Rebec’s en PREKO bieden specifieke ondersteuning, begeleiding en zijn klankbord voor starters en groeiende ondernemingen en zelfstandige ondernemers in financiële moeilijkheden.
Honderdtal dossiers per jaar.
Efrem vzw ontstond vanuit de onvrede over een gebrek aan hulp aan en begeleiding van zelfstandige ondernemers in de knel.
Alle gesprekspartners merken en verwachten een stijging van het aantal dossiers.
Profiel van de zelfstandige ondernemer en van de zaak Voornamelijk mannelijke, al dan niet gescheiden, zelfstandige ondernemers van alle leeftijden. Meer en meer meewerkende partners en geroutineerde zelfstandige ondernemers.
Problemen
Oorzaken
Financiële problemen : hoge schuldenlast (Belastingen, RSZ, banken) en liquiditeitsproblemen.
Economische factoren : recessie, administratieve druk, concurrentie. Tegenslagen : niet-betalende klanten. Overheidsoptreden : openbare werken, sociaal statuut.
Rebec’s en PREKO : vennootschappen. Efrem vzw : kleine eenmanszaken. Voornamelijk uit horeca-, bouwen dienstensector.
Psychologische en familiale problemen door verstrengeling werk – privé.
Persoonsgebonden factoren : gebrek aan de nodige ondernemerscapaciteiten, administratieve onkunde, familiale en gezondheidsproblemen, en het laten profiteren door derden
Behandeling van de dossiers en bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers Rebec’s en PREKO : voornamelijk financieel advies aan levensvatbare bedrijven volgens strak schema, betaalbaar advies, uitzonderlijk preventie. Efrem vzw : integrale hulpverlening (gratis) aan levensvatbare bedrijven en in crisissituaties. Hindernissen : - Medewerking van sommige diensten. - Boekhouders spelen hun rol niet. - Gebrek aan personeel en werkingsmiddelen. Problemen langer binnenskamers. Geen kansarmen. Onderhuidse dynamiek. Frustraties en agressie tegenover de omgeving wanneer ‘zelfstandigenveer’ is gebroken. Gewoon om met risico’s te leven.
Perceptie van de armoedeproblematiek
Beleidsaanbevelingen
Verdoken armoede. Geen kansarmoede. Miskend.
Vereiste kennis en kredietwaardigheid van de zelfstandige ondernemers nagaan. Beter informeren, begeleiden en opvolgen van de zelfstandige ondernemers. Meer werkingsmiddelen voorzien vanuit het beleid.
Gaat gepaard met sociale uitsluiting wegens taboesfeer, geringe onderlinge solidariteit.
Structurele aanpassingen van het sociaal statuut van de zelfstandige, collectieve schuldenregeling en gerechtelijk akkoord in het voordeel van de (kleine) zelfstandige ondernemers.
4. Zelfstandige ondernemers in de knel Eerst
geeft
een
samenvattende
tabel
een
overzicht
van
de
getuigenissen van de zelfstandige ondernemers in de knel. Daarna ontleden we de tabel. Aan het eind van een citaat vermelden we het nummer
van
het
praktijkgeval
uit
de
tabel.
We
belichten
achtereenvolgens de persoons- en ondernemingskenmerken, de motivatie, de toekomst als zelfstandige ondernemer, de problemen, de oorzaken, de oplossingen en de beleving van de situatie. In de laatste sectie zetten we de beleidsaanbevelingen van de zelfstandige ondernemers op een rij. 4.1 Overzichtstabel We
situeren
de
verschillende
verhalen
van
de
zelfstandige
ondernemers in de knel. De twintig anonieme, treffende getuigenissen zijn allemaal individuele verhalen, met hun eigen voorgeschiedenis en achtergrond. Ze zijn typerend voor de armoedeproblematiek van de zelfstandige ondernemers.
Aan de hand van enkele persoons- en
ondernemingskenmerken geven we in Tabel XVIII een korte schets van het verhaal van elk van de gesprekspartners. Op die manier worden de ervaringen van de zelfstandige ondernemers op een overzichtelijke wijze voorgesteld.
Horizontaal staat het levensverhaal van elke
zelfstandige ondernemer.
Verticaal kan per thema een vergelijking
worden gemaakt tussen de twintig praktijkgevallen.
Tabel XVIII : Persoons- en ondernemingskenmerken en ervaringen van de zelfstandige ondernemers
Praktijkgeval 1 : Vrouw, 48 jaar, Belg, gescheiden weduwe met kinderlast, humaniora (technisch) & vereist attestbedrijfsbeheer. Dienstensector, 20 jaar, bvba, zelf opgestarte zaak.
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Vervoersbedrijf, samen met echtgenoot, 5 personeelsleden : faillissement (32 225 euro). Café.
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Financiële problemen.
Onvoldoende liquide middelen en niet-betalende klant (17 350 euro).
Verschillende instanties aangesproken voor hulp (bijvoorbeeld overbruggingskrediet aan lage rente). Enige oplossing om snel geld bij elkaar te krijgen.
Hield geld voor haar echtgenoot achter om het gezin te onderhouden.
Drankprobleem van echtgenoot.
Echtgenoot kon faling van eerste bedrijf niet verkroppen.
Vervoersbedrijf.
Gezinsproblemen (een tijdje uit elkaar).
Drankprobleem van echtgenoot.
Bedrijf werd overgelaten aan één van de leveranciers.
Vervoersbedrijf.
Echtscheiding.
Gezinsproblemen.
Stopzetting van het bedrijf ; alleen verder zetten was onmogelijk. Gevlucht naar Spanje aangezien ze met niets in orde was. Hulp van OCMW: art. 60 (inschakeling in het stelsel van de sociale zekerheid en in het arbeidsproces door het OCMW) en collectieve schuldenregeling (5 jaar).
Motivatie : beiden afkomstig uit zelfstandigenmilieu.
Totale schuldenlast : 100 000 euro, alleen af te betalen (echtgenoot betaalde niets en is ondertussen overleden).
Echtgenoot was niet opgeleid om zelfstandig ondernemer te zijn.
Ondanks de negatieve gevolgen, vindt ze het een positieve ervaring. Ze heeft er veel uit geleerd en is haar leven aan het heropbouwen. Zeer tevreden over hulp van OCMW. Kinderen hebben zwaar geleden onder de situatie (confrontatie met de gerechtsdeurwaarders). Haar eigen familie en de familie van haar echtgenoot hebben haar altijd gesteund.
Beleidsaanbevelingen
Beter sociaal statuut, stempelgeld voor exzelfstandigen. Opendeurdag van de OCMW’s voor de zelfstandige ondernemers. Betere vorming, zonder achterpoortjes, voor mensen die zelfstandige ondernemer willen worden. Overheid helpt enkel gezonde bedrijven.
Praktijkgeval 2 :
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie
Problemen
Oorzaken
1980 – eenmanszaak (schrijnwerkerij).
Administratieve problemen.
Achterstand in boekhouding en paperassen. Problemen met de werkkrachten.
1990 – bvba met twee broers.
Te lage omzet, want te weinig werk.
Drankprobleem van één van de broers.
Bvba overgenomen van twee broers.
1995 – bvba.
Hoge schuldenlast (belastingen). Verschuldigde interesten hoger dan eigenlijke schuld.
Misbruik door bankier. Niet-betalende klant. Faillissementen van klanten.
Aanvraag voor vrijstelling van sociale bijdragen geweigerd wegens te hoog inkomen en eigendom.
Motivatie : afkomstig uit zelfstandigenmilieu, vrijheid, workaholic.
Zware financiële tegenslagen (rechtszaak, aangespannen door een werkkracht wegens achterstallig loon, verloren).
Man, 44 jaar, Belg, hertrouwd. Industrie, 23 jaar, bvba, opvolging (familiezaak).
Oplossingen
Blijft werken om uit de schulden te geraken.
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Zijn omgeving denkt dat hij steenrijk is.
Gemakkelijkere toekenning van vrijstelling van sociale bijdragen.
Praktijkgeval 3 : Man, Belg, getrouwd met kinderlast, laaggeschoold. Vrij beroep, 3 jaar, eenmanszaak, zelf opgestarte zaak.
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Voorheen : werknemer. 2000 – zelfstandig massagesalon (art. 37 ; hoofdberoep wordt beschouwd als bijberoep).
Motivatie : hobby en interesse voor massage-technieken en alternatieve therapieën. Werkloos wegens gezondheidsredenen. Afkomstig uit zelfstandigenmilieu (zaak van ouders failliet gegaan).
Problemen
Oorzaken
Gezondheidsproblemen. Financiële, gezondheids- en psychologische problemen. Administratieve problemen.
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Het gezin torst een zware financiële en psychologische last.
Een soort ‘OCMW’ voor zelfstandigen, dat ondersteunt en begeleidt (bij boekhouding en administratie). Gratis ter beschikking stellen van boekhoudsoftware. Financiële overbrugging voor zelfstandige ondernemers met tijdelijke problemen. Oprichting van zelfstandigensyndicaten. Onzekerheid in de sector (btw) en negatieve discriminaties tegenover zelfstandige ondernemers wegwerken. Mogelijkheid om parttime zelfstandige te zijn en een werkloosheidsuitkering te krijgen.
Ontslag. Echtgenote is verantwoordelijk voor de administratie en boekhouding (zelfstandige lijdt aan dislectie). Ten gevolge van gezondheidsproblemen (stress en te hoge werkdruk) is zij hier niet meer toe in staat. Toenemende specialisatie en nood aan bekendheid in de sector.
Blijft de zaak verder zetten.
Opgelucht dat hij zijn verhaal eens heeft kunnen doen.
Praktijkgeval 4 : Vrouw, 45 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast.
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Bakkerij, die ze (winkel) samen met haar echtgenoot (bakker) 15 jaar lang uitbaatte, overgenomen na echtscheiding.
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Financiële problemen. Hoge schuldenlast (belastingen, kindergeld, RSZ).
Problemen met de werkkrachten (misbruik). Verkeerd advies boekhouder. Schulden van haar expartner overgenomen. Zeer hoge personeelskosten. Te laat stopgezet.
Overbruggingskrediet op aanraden van boekhouder.
Ervaring met deurwaarders was verschrikkelijk.
Beter sociaal statuut want een zelfstandige die stopt, krijgt geen stempelgeld en is niet meer in orde met kinderbijslag en mutualiteit.
Industrie, 21 jaar, eenmanszaak, opvolging (gezinszaak).
Motivatie : wist niet wat anders te doen en wilde zichzelf bewijzen tegenover haar ex-partner. Praktijkgeval 5 : Man, Belg, alleenstaand.
Na legerdienst, garage van vader overgenomen.
Hoge kosten (industriezone) en achteruitgang van de activiteiten.
Dienstensector, 8 jaar, eenmanszaak, opvolging (familiezaak).
Wegens onteigening, moest de garage verhuizen naar een industriezone. Nog geen geld gekregen van onteigeningsdienst. Onverantwoorde kosten omdat vader belastingen wenste uit te sparen.
Zaak werd uiteindelijk verkocht, maar ze was met niets in orde (geen inkomen, geen kindergeld en geen recht op stempelgeld). Hulp gezocht bij mutualiteit, maar zonder succes. Hulp van OCMW : art. 60 en collectieve schuldenregeling (5 jaar). Verhuis naar een goedkopere locatie.
Stap naar OCMW zetten, was zeer moeilijk. Zeer tevreden over hulp van OCMW.
Bedeling van kranten en tijdschriften bovenop zelfstandige
Meer eenduidige informatie.
Weinig steun van familie en vrienden.
Zijn omgeving is, met uitzondering van zijn broer, niet op de hoogte van zijn situatie. Mocht hij opnieuw kunnen kiezen, dan zou hij voor het werknemersstatuut kiezen.
Financiële problemen. Te weinig inkomsten.
De kinderen moeten het met heel wat minder luxe stellen.
Verzekering voor zelfstandigen die hun zaak moeten stopzetten.
Praktijkgeval 6 : Vrouw, 44 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast, hoger onderwijs. Dienstensector, 17 jaar , eenmanszaak, overname.
activiteit. Hij wil een nieuwe lening aangaan om oude schulden te vereffenen.
Motivatie : afkomstig uit zelfstandigenmilieu. 1984 – cottageindustrie in Engeland (succesvol).
Zaak werd verkocht wegens echtscheiding.
1999 – groot- en kleinhandel in kappersbenodigdheden. 2000 – overname tennisclub.
Motivatie : afkomstig uit zelfstandigenmilieu, kinderen zelf kunnen opvangen.
Zaak werd overgelaten na overlijden van zakenpartner. Financiële problemen: kosten (huur) hoger dan inkomsten. Met een schuldenlast van 25 000 euro (btw, RSZ, elektriciteit en reclame) als gevolg. Geen huis meer om in te wonen. Mutualiteit en kinderbijslag niet meer in orde.
Vorige eigenaars en hun boekhouder hadden gelogen over het ledenaantal, omdat ze zelf geldproblemen hadden en uit hun huis dreigden gezet te worden door de deurwaarder.
Rechtszaak aangespannen om borg terug te krijgen en voor een schadevergoeding. Via advocaat schuldbemiddelingsprocedure opstarten. Parttime job (sociale zekerheid terug in orde) + gedeeltelijk leefloon via OCMW. Hulp gezocht bij Efrem vzw.
Confrontatie met deurwaarders was verschrikkelijk. Constant onrustig. Zwaar ziek geworden (maagzweer en – bloeding). In het begin sloot ze zich op. Kinderen hebben zwaar geleden onder de situatie (ze zaten allebei op internaat, maar dat werd te duur). Steun van leden van de tennisclub.
Meer begeleiding door de overheid. Minder interesten (RSZ, deurwaarderskosten). Hulpkas om de kosten te dekken van mensen die ten onrechte problemen krijgen.
Praktijkgeval 7 : Man, 51 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast, humaniora en attest hulpboekhouder .
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Voorheen : werknemer in brouwerijsector. 1987 – overname café.
Problemen
Financiële problemen : hoge schuldenlast (o.a. deurwaarderskosten, brouwerij), verlies van klanten.
Oorzaken
Oplossingen
Herstructurering.
Ontslag.
Echtscheiding (alimentatie voor drie kinderen). Openbare werken in dorpskern.
Horeca, 13,5 jaar, eenmanszaak, overname.
Praktijkgeval 8 : Vrouw, 45 jaar, Spaanse nationaliteit, gescheiden met kinderlast, humaniora. Horeca, 14 jaar, eenmanszaak, zelf opgestarte zaak.
Spaanse winkel (9 jaar). Bistro (5 jaar).
Motivatie : om te ‘integreren’ in België.
Financiële problemen : dalende omzet.
Ze wilde zelf meer vrije tijd, waardoor ze haar openingsuren wijzigde en verschillende klanten verloor. Huwelijksproblemen (echtscheiding). Toenemende concurrentie (aanbod van grote ketens).
Faillissement aangevraagd in 2000 (nog steeds niet uitgesproken). Naar OCMW gestapt (want sociale zekerheid niet in orde). Als werknemer begonnen in het kantoor van zijn vorige boekhouder. Momenteel terug werkloos wegens reorganisatie. Alleen de zaak uitbaten ging niet, zodat de zaak gesloten werd om verdere financiële problemen te vermijden. De schulden zijn ondertussen volledig afbetaald. Hulp van OCMW : art. 60.
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Leeft in totale onwetendheid.
Betere bekendmaking van de verschillende hulpkanalen voor zelfstandige ondernemers in moeilijkheden. Taboesfeer wegwerken. Hulp van de overheid bij openbare werken (bijvoorbeeld lening aan minimuminterest, tijdelijke lastenvermindering). Beter pensioen. Afschaffing onnodige onkostenposten (Sabbam). Betere opvang voor zelfstandige ondernemers die hun zaak stopzetten (op vlak van mutualiteit, kinderbijslag, werkloosheidsvergoeding, …).
Beschouwt het als een afgesloten hoofdstuk. Dorpsmentaliteit, maar niemand verwijt hem iets. Veel steun van familie en vrienden. Zeer tevreden over hulp van OCMW.
Ze is optimistisch gebleven en heeft haar plan getrokken. Het was een zware klap voor haar echtgenoot. De kinderen moeten het nu op materieel vlak met minder stellen. Ze is het OCMW zeer dankbaar.
Zelfstandig ondernemer zijn, kost te veel geld (belastingen, …).
Praktijkgeval 9 :
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Café + lasbedrijf.
Man, veertiger, Belg. Horeca (7) + industrie (5), 12 jaar, bvba + eenmanszaak.
Praktijkgeval 10 : Vrouw, Belg, gescheiden, humaniora. Dienstensector, 13 jaar, eenmanszaak (op naam van beiden), zelf opgestarte zaak.
Zaak (loodgieterij), samen met echtgenoot (echtgenoot voerde de opdrachten uit ; geïnterviewde stond in voor de administratie).
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Financiële problemen : hoge schuldenlast (btw, belastingen, lening, deurwaarderskosten) en achterstallige bijdragen (problemen met mutualiteit). Gevolg : boetes en verwijlinteresten.
Werkongeval – gevolg : vijf maanden werkonbekwaam + hoge personeelskosten.
Geld van lasbedrijf werd in café gepompt. Voorstel tot afbetalingsplan bij Belastingen, maar geen gehoor. Aanvraag van faillissement. Hulp van OCMW : leefloon.
Gelooft niet meer in solidariteit in België.
Starters beter informeren over de mogelijke gevolgen. Andere houding bij de Belastingadministratie (meer begeleiding).
Financiële problemen. Hoge fiscale en sociale druk. Gezondheidsproblemen (stress).
Werkongeval echtgenoot. Gevolg : 6 maanden werkonbekwaam + hoge ziekenhuis- en personeelskosten. Niet-betalende klanten. Concurrentie (echtgenoot werkte tegen zeer scherpe prijzen).
Echtgenoot wilde zaak verder zetten, geïnterviewde wilde stoppen. De twee werkkrachten werkten uiteindelijk op zelfstandige basis (zodat ze hun sociale lasten zelf moesten betalen). Contact genomen met curator en faillissement aangevraagd (nog geen uitspraak).
Motivatie : echtgenoot wilde voor zichzelf hard werken.
Contact met OCMW : art. 60.
Weinig reacties van de omgeving (waren niet op de hoogte). Steun van leveranciers. Zeer tevreden over hulp van OCMW. Negatieve ervaring met deurwaarders. Zeer stresserende ervaring. Stoppen was een opluchting. Echtgenoot voelde zich mislukt. Vrienden, kennissen en familie waren zeer begripvol. Zeer tevreden over de hulp van het OCMW en artikel 60.
Zelfstandige ondernemers moeten met één stem spreken.
Meer informatie geven rond het faillissement. Meer opvang, steun en raad voor zelfstandige ondernemers die hun werk kwijt zijn (stopzetting, werkongeval).
Praktijkgeval 11 : Man, 54 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast, humaniora. Horeca, 13 jaar, eenmanszaak, overname.
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
1989 – confectiebedrijf (3 vennoten en 125 personeelsleden).
Personeelsverlies. Tegenslagen.
Zaak stopgezet.
1995 – café .
Alles kwijt.
Problemen met één van de vennoten. Toenemende import van confectie (valse praktijken). Brand in café.
1997 – sporthal overgenomen (7 à 8 personeelsleden).
Gezondheidsproblemen (oververmoeid + diabetes vastgesteld).
Hij wilde, wegens de vroegere tegenslagen, alles zelf doen.
Zaak overgelaten aan vrienden van zijn ouders.
Motivatie : afkomstig uit zelfstandigenmilieu.
Huis (villa) kwijt.
Echtscheiding.
Hij is bij zijn ouders gaan wonen. Later alleen gaan wonen.
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Hij probeert optimistisch te blijven. Soms is hij depressief.
Onevenwicht tussen werknemers en zelfstandige ondernemers op vlak van belastingen wegwerken.
Zeer moeilijk om stap naar OCMW te zetten, maar hij is zeer tevreden over de maatschappelijke assistente.
Hulp van OCMW : leefloon. Praktijkgeval 12 : Man, 53 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast, humaniora + avondschool. Industrie, 20 jaar, eenmanszaak, zelf opgestarte zaak.
Fotograaf (atelier + 3 personeelsleden).
Administratieve problemen.
Echtscheiding (echtgenote deed boekhouding, …).
Dalende omzet wegens minder klanten.
Opkomst digitale fotografie, te veel concurrentie. In negatief daglicht gesteld door echtgenote.
Kaskredieten aangegaan om de geldproblemen tijdelijk op te vangen. Boeken op tijd neergelegd om de kosten niet verder te laten oplopen. Klein faillissement van 17 300 euro : verbouwingskosten van 12 300 euro en kosten van de curator van 5 000 euro.
De kosten die de curator heeft aangerekend, vindt hij schandalig, aangezien zijn boekhouder reeds alles mooi op papier had gezet en uitgerekend had. Aanvraag voor verschoonbaarheid werd afgewezen, waardoor hij niets meer kan doen (geen bankrekening, nieuw btw- of inschrijvingsnummer meer
Verhoging van de pensioenen van de zelfstandigen. Betere opvang voor zelfstandige ondernemers met tegenslagen.
Moeder heeft meubels overgekocht, erfenis van vader gebruikt om schulden af te betalen. Hulp van OCMW : leefloon + alimentatie van één van zijn kinderen.
Zeer pijnlijk om naar OCMW te komen (minderwaardigheidsgevoel, frustratie, schaamte). Zeer tevreden over de maatschappelijke assistenten van het OCMW.
Faillissement aangevraagd via boekhouder. Afbetalingsplan met Belastingen.
Zeer goed opgevangen door zijn moeder. Omgeving was niet op de hoogte aangezien hij een bekend figuur was. Vader en zijzelf hebben er zwaar onder geleden. Voor haar moeder was het een opluchting.
Hulp van OCMW want ze was met niets in orde (RSZ, mutualiteit) : art. 60.
Ze wilde zelf geen leefloon krijgen. Tevreden over hulp van het OCMW.
Motivatie : hij heeft van zijn hobby zijn beroep gemaakt, afkomstig uit zelfstandigenmilieu.
Praktijkgeval 13 :
Juwelierszaak, samen met ouders.
Vrouw, Belg, alleenstaand. Industrie, 7 jaar, bvba, zelf opgestarte zaak. Motivatie : haar droom ; vader was diamantair.
Financiële problemen : te weinig inkomsten (om er met drie personen van te leven). Schuld aan Belastingen.
Te veel concurrentie.
Doorlichting door Belastingen.
krijgen).
Veel vrienden verloren.
Starters beter inlichten over de risico’s en mogelijke gevaren. Zelfstandigen die gestopt zijn zo snel mogelijk aan het werk helpen.
Praktijkgeval 14 : Man, 45 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast, humaniora (technisch). Bouwsector, 17 jaar, bvba, zelf opgestarte zaak.
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Electro-installateur in onderaanneming, eerst op persoonlijke naam, later in een bvba.
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Psychologische problemen (depressie). Administratieve problemen. Financiële problemen : twee jaar geen inkomsten, terwijl de rekeningen bleven binnenstromen. Problemen met boekhouder.
Echtscheiding. Echtgenote deed de administratie. Geïnterviewde heeft zwaar geleden onder de scheiding en heeft alles terug moeten inkopen, omdat alles (huis, meubels, …) op naam van zijn echtgenote stond. Verkeerde antidepressiva gekregen – gevolg : ziekenhuisopname. Niet-betalende klanten (rechtszaak lopende). Faillissement van klanten.
Hij weet niet wat te doen : verder doen of stopzetten. Geen hulp van boekhouder.
Zeer slechte ervaring met deurwaarders.
Opvang voorzien voor zelfstandige ondernemers in moeilijkheden.
Hulp van OCMW : betaling sociale bijdragen zodat mutualiteit in orde is voor een jaar, contact opgenomen met de schuldeisers.
Sloot zich eerst op. Is alles kwijt zonder dat hij precies weet waarom. Geen steun van familie en buren (villawijk op het platteland, waar iedereen heel gescheiden leeft).
Praktijkgeval 15 : Man, 49 jaar, Belg, gescheiden met kinderlast, hoger onderwijs boekhouding en avondschool fotografie.
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Voorheen : loontrekkende en fotograaf in bijberoep. 1983 – fotograaf in hoofdberoep + winkel.
Handel, 2 jaar in bijberoep en 18 jaar in hoofdberoep, eenmanszaak, overname.
Problemen
Financiële problemen: hoge schuldenlast (belastingen, btw, bank, interesten, deurwaarderskosten).
Oorzaken
Openbare werken (14 maanden), verkeerde investering, opkomst van de computer en digitale fotografie, concurrentie van de grote ketens. Problemen met advocaat.
Oplossingen
Hij wenste zijn zaak stop te zetten (geen faillissement!) maar wist niet hoe. Contact gezocht met een organisatie, maar moest eerst betalen. Contact met advocaat, maar onrealistische afbetalingsplannen. Contact gezocht met andere advocaat, die hem doorverwezen heeft naar het OCMW.
Motivatie : ontslag als loontrekkende.
Hulp van OCMW : leefloon + collectieve schuldenregeling. 11 maanden gewerkt als interim.
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Een bodemloze put aan schulden en interesten.
Betere en gratis hulpverlening en opvang vanuit de zelfstandigenorganisaties.
Zelfvertrouwen is afgenomen. Veel verdriet. Alcoholverslaving. Zeer negatieve ervaring met deurwaarders. Gevlucht en verhuisd naar een andere gemeente. Kinderen hebben ook geleden onder de situatie. Stap naar OCMW zetten, was vernederend, maar hij is zeer tevreden over het OCMW.
Vermindering van de interesten bij laattijdige betaling aan Sociale Kas. Hoofdelijke aansprakelijkheid bij eenmanszaken afschaffen. Gelijke wetten voor iedereen. Meer bescherming voor zelfstandige ondernemers : fonds bij openbare werken. Meer informatie voor zelfstandigen die hun activiteit wensen stop te zetten.
Praktijkgeval 16 :
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Bedeling van plaatselijke krant.
Man, 50 jaar, Belg, gehuwd met kinderlast.
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Financiële problemen : na 3 jaar vielen de rekeningen (belastingen, sociale bijdragen, mutualiteit) in de bus.
Hij wist niet dat hij, doordat hij werkloos was, automatisch zelfstandige werd (in het verleden had de man het ook al gedaan als bijverdienste, maar toen werkte hij nog). Zeer laag uurloon. Hoge kosten (medicatie).
Op aanraden van de notaris van zijn zoon is hij naar het OCMW gestapt.
Negatieve ervaring met deurwaarders.
De distributiebedrijven moeten in hun folders mensen beter inlichten.
Dienstensector, 3 jaar, in onderaanneming.
Praktijkgeval 17 : Man, gepensioneerd, Belg, gehuwd met kinderen. Handel, bvba, zelf opgestarte zaak.
Motivatie : als bijverdienste want werkloos en zieke vrouw. Handelszaak in fietsen en kinderwagens. 1985 – zaak wordt overgelaten aan schoonzoon, met afstand van kapitaal op voorwaarde dat de schoonzoon drie keer per maand ongeveer 250 euro zou uitkeren.
Financiële problemen. De geïnterviewde en zijn vrouw moeten met 7 euro/dag rondkomen.
Verkoop van het gehuurde pand. Onmiddellijke terugbetaling van kaskrediet door schoonzoon. Schoonzoon had financiële problemen (gokproblemen). Borgstelling en blindelings vertrouwen in zijn schoonzoon.
Hulp van OCMW : budgetbeheer, aanvraag voor vrijstelling van sociale bijdragen, opstellen van afbetalingsplannen voor de Belastingen (nog geen reactie gekregen). Ex-zelfstandige verkocht zijn villa, kocht een appartement en gaf de schoonzoon geld om een nieuwe zaak op te starten. Ex-zelfstandige neemt een hypotheek van 25 000 euro op zijn appartement. 1995 – schoonzoon legt boeken neer en zaak gaat in faling. Geïnterviewde verkoopt appartement om zijn persoonlijke schulden
Hij heeft er met niemand uit zijn naaste omgeving over gebabbeld. Hij is zeer tevreden over de hulp van het OCMW.
Ex-zelfstandige begrijpt zelf niet hoe een vermogend ondernemer zo in armoede kan terechtkomen. Hij en zijn echtgenote zijn nog nooit zo gelukkig geweest, aangezien ze nu tijd hebben voor elkaar. Ze zijn niet verbitterd. Ze zijn gevlucht en verhuisd naar een andere gemeente, omdat ze er op straat over werden aangesproken en er niet over wilden praten.
Verlaging van de sociale bijdragen voor zelfstandige ondernemers.
Minimumbedrag voorzien dat leefbaar is.
(hypotheek) af te betalen.
Praktijkgeval 18 : Man, Belg, gescheiden. Horeca, 2 jaar, eenmanszaak, zelf opgestarte zaak.
1998 – gesprekspartner begint samen met een vriend een café (eigen kapitaal : 2000 euro, enkel een mondelinge overeenkomst).
Financiële problemen. Schuldenlast nam toe (huur, RSZ, belastingen) (totale schuld : 25 000 euro).
Te laag pensioen (480 euro/maand) om van te kunnen leven. Zware en dure medicatie, waarvan de terugbetaling onlangs werd teruggeschroefd van 90 procent naar 50 procent. Ruzie tussen geïnterviewde en zijn partner n.a.v. misbruik van geld voor verbouwingen door vriend (vriend had persoonlijke financiële problemen). Verloren rechtszaak tegen vriend over verkoop van handelspand. Geïnterviewde moest de gerechtskosten betalen. Schoonmaakkosten, omdat vriend de voorruit bekladde met ‘TE KOOP’ en zijn GSM-nummer – gevolg : verlies van cliënteel. Boekhouder heeft eens een blanco belastingbrief ingestuurd, zodat geïnterviewde 10 000 euro aan de Belastingen moest betalen.
1996 – schoonzoon overlijdt. Hebben nauwelijks contact met hun dochter. OCMW heeft exzelfstandige opgezocht, na informatie van een derde. Hulp van OCMW : 100 euro/maand. Partner vraagt een faillissement aan voor zichzelf – gevolg : pand moest verkocht worden. Geïnterviewde wilde het pand kopen, maar vriend boycotte hem. Hij spant rechtszaak aan wegens broodroof. Zeer goed contact met brouwer : pas een week na levering betalen, heeft de waarborg voor het appartement van de gesprekspartner geleend. Geïnterviewde wist niet wat hij moest doen : stopzetting of faillissement. Hij
Geïnterviewde vindt het zeer spijtig dat het zo is afgelopen, aangezien hij trots was op zijn café. Hij wil niet bestempeld worden als ‘sukkelaar’. Hij laat aan anderen dan ook niet zien dat hij (financiële) problemen heeft en zit nooit in de wachtkamer bij het OCMW. Veel steun van klanten (n.a.v. krantenartikel), vrienden, familie en partner. Hij is zeer tevreden over de hulp en begeleiding van het OCMW.
Meer bescherming door het gerecht. Verlaging van de vereiste schuldenlast voor een faillissement. Meer begeleiding van actieve zelfstandige ondernemers. Betere bescherming tegen huisbaas (particulier of brouwer).
Wanbeleid (toen de zelfstandige geen uitweg meer zag).
heeft contact opgenomen met het OCMW en is als werknemer beginnen werken (mutualiteit terug in orde).
Motivatie : zijn droom.
Praktijkgeval 19 : Man, Belg, gescheiden, lager onderwijs (leerplicht). Horeca, 20 jaar, bvba, overname.
Restaurant samen met partner (1 jaar). Groothandel in voeding (toelevering aan bedrijven). Feestzaal, samen met partner (12 jaar).
Echtscheiding.
Hulp van OCMW : collectieve schuldenregeling (7 jaar) + leefloon + budgetbeheer ... Stopzetting. Stopzetting.
Echtscheiding.
Financiële problemen.
Hoge loonlasten, btw van 21%, onvoldoende controle (hij stond hele dagen in de keuken), boete van de Douane en Accijnzen en alimentatiegeld (1 000 euro/maand).
Hij werkt nog anderhalf jaar verder met personeel. Boeken toch moeten neerleggen. Rechtszaak tegen Douane en Accijnzen aangespannen, maar verloren.
Begon aan zichzelf te twijfelen en heeft zelfmoord overwogen. Hij geniet nu veel meer van het leven. Heel veel vrienden verloren. Hij is ontgoocheld in de maatschappij. Hij had beter op voorhand een zelfstandigencursus gevolgd.
Meer sociale begeleiding van zelfstandige ondernemers in moeilijkheden. Te weinig solidariteit tussen zelfstandige ondernemers.
Praktijkgeval 20 : Man, Belg, gehuwd met kinderlast. Landbouwsector, eenmanszaak, opvolging (familiebedrijf).
Omschrijving en geschiedenis van de zelfstandige activiteit + motivatie Voortzetting van de boerderij van zijn ouders (vanaf 18jarige leeftijd).
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Financieel zeer zwaar.
Zeer hoge belastingen, aangezien niemand ten laste.
Pensioen van vader ging naar de Belastingen.
Heel stresserend en frustrerend.
1987 – grote investering voor 80 zeugen.
Financiële problemen.
Overheid moet waken over goede landbouwprijzen. Goede reglementering, zoals bij de apothekers, noodzakelijk.
Gezinsproblemen (psychologisch zeer zwaar).
Motivatie : verplichte overname van familiebedrijf.
Uitbraak van de varkenspest in 1990, ineenstorting van de prijzen. Aankoop van zieke zeugen. Aflossen van een zware lening : daling van de landbouwprijzen. Kinderen zagen hun vader zelden, man en vrouw hielden hun adem in. Controle van milieuinspectie. Zeer veel wetten en reglementen voor landbouwers, die een hoop papierwerk met zich meebrengen.
1994-1995 : begint als loontrekkende te werken ; landbouwersbedrijf komt op naam van echtgenote. Gezin, boerderij en job als werknemer waren uiteindelijk niet meer te combineren. Contact met OCMW : job aan de gemeente (serieuze verbetering voor boerderij en gezin). Grote lening is afgelost. Eind dit jaar wil het gezin de boerderij stopzetten en de grond verkopen.
Echtgenote leed er meer onder dan haar man, aangezien hij tijdens de dag buitenshuis werkte. Ze sloot zich op. Kinderen leden ook onder de (financiële) situatie. Veel andere landbouwers uit de omgeving verkeren in dezelfde situatie, maar het is zeer moeilijk om te stoppen (zeer groot kapitaal en veel werk op de boerderij). Moeder van zelfstandige had een emotionele band met de boerderij en heeft het moeilijk met de stopzetting. Voor hemzelf zal het een opluchting zijn.
4.2 Persoons- en ondernemingskenmerken, motivatie en toekomst “Mijn ouders hebben zeven winkels, die uitgebaat worden door mijn broers en zussen. Ik heb zes maanden bij één van mijn zussen gewerkt om alles te begrijpen over het zelfstandigenstatuut, de paperassenwinkel. Na mijn echtscheiding ben ik zelfstandige geworden, omdat ik mijn kinderen dan zelf thuis kon opvangen.”
Eerst passeren de persoons- en ondernemingskenmerken de revue. Daarna gaan we dieper in op de motivatie voor het zelfstandige ondernemerschap. Ten slotte staan we even stil bij het zelfstandige ondernemerschap als toekomstige activiteit. 4.2.1 Persoonskenmerken Opnieuw
wordt
duidelijk
dat
ondernemen
(onvoorziene) risico’s onderhevig blijft.
altijd
aan
grote
Het gemiddeld aantal jaren
van zelfstandig ondernemerschap bij de gesprekspartners bedraagt veertien jaar. Onder hen zijn er dus ervaren zelfstandige ondernemers, die door omstandigheden in problemen zijn geraakt.
Slechts drie
ondernemers zijn (waren) minder dan vijf jaar actief.
Zeven
geïnterviewden oefen(d)en meer dan twintig jaar een zelfstandig beroep uit. Acht ondernemers leid(d)en tussen tien en twintig jaar een zelfstandige onderneming. Van twee zelfstandigen is het aantal jaren van zelfstandige activiteit niet gekend. In totaal werden veertien mannen en zes vrouwen geïnterviewd. In vier gevallen was ook de echtgenote van de zelfstandige ondernemer aanwezig tijdens het gesprek. Zij houden (hielden) zich bezig met de administratieve kant van de zelfstandige activiteit. Vijf geïnterviewden oefenen hun zelfstandige activiteit nog uit en verkeren daarbij in moeilijkheden.
De vijftien andere ondernemers
daarentegen hebben hun zelfstandige activiteit stopgezet. Drie van hen hebben hun zaak verkocht, vijf vroegen het faillissement aan en zes anderen hebben zich uit het handelsregister laten schrappen. Eén ondernemer ging met pensioen. De meerderheid van de gesprekspartners is tussen de 35 en 50 jaar. Tien geïnterviewden zijn veertigers en drie zijn jonger dan 35 jaar. Vier gesprekspartners behoren tot de leeftijdsklasse ‘tussen 50 en 65 jaar’, terwijl
één
van
de
geïnterviewden
ouder
dan
65
jaar
en
gepensioneerd is. Het aandeel van de jongste en oudste zelfstandige ondernemers is dus relatief klein. We zien dat het zwaartepunt bij de groep van de veertigers en vijftigers ligt. Eén van de geïnterviewde zelfstandige ondernemers was van vreemde, Europese origine. De helft van de gesproken zelfstandige ondernemers leeft gescheiden en heeft kinderen ten laste. In zes gevallen was de echtscheiding de oorzaak van problemen met de zelfstandige zaak. Vier zelfstandigen zijn alleenstaand en één is gehuwd zonder kinderlast. Vijf gezinnen met kinderen ten slotte worden (werden) geconfronteerd met moeilijkheden. Tabel XIX geeft een overzicht van de kenmerken van de gesproken zelfstandige ondernemers. Bij zelfstandige ondernemers die meerdere zelfstandige activiteiten uitgevoerd hebben, beperken we ons in het overzicht tot hun laatste activiteit.
Tabel XIX : Verdeling volgens persoonskenmerken Huidige situatie : Nog actief Zaak stopgezet Geslacht : Man Vrouw Leeftijd : Jonger dan 35 jaar Tussen 35 en 50 jaar Tussen 50 en 65 jaar Ouder dan 65 jaar Gezinssituatie : Alleenstaand of gescheiden Alleenstaand of gescheiden met kinderlast Gezin zonder kinderlast Gezin met kinderlast
Aantal 5 15 14 6 3 12 4 1 4 10 1 5
4.2.2 Ondernemingskenmerken Tabel XX illustreert dat de groep van geïnterviewde zelfstandige ondernemers
zich
in
uiteenlopende
sectoren
ophoudt.
Vijf
(ex-)zelfstandigen zijn (waren) afkomstig uit de horecasector en vijf uit de industrie.
Eén ondernemer had zowel in de horeca als in de
industrie een zelfstandige zaak (aangeduid met ° in de tabel). In de handel en dienstensector zijn (waren) respectievelijk vier en twee (ex-)zelfstandige
ondernemers
actief.
Binnen
de
bouw-
en
landbouwsector tellen we telkens één gesprekspartner. Eén van de geïnterviewden ten slotte oefent een vrij beroep uit. Naar ondernemingsvorm zijn het voornamelijk eenmanszaken. Twaalf en zes gesprekspartners zijn (waren) zaakvoerder van respectievelijk een
eenmanszaak
en
een
bvba.
Eén
van
hen
werkte
in
onderaanneming ; een andere had zowel een eenmanszaak als een bvba (aangeduid met * in de tabel). In negen gevallen gaat (ging) het om een zelf opgestarte zaak.
Negen andere zelfstandige
ondernemers namen de zaak over van een derde (5) of van familie (4). De wijze waarop de ondernemers hun zaak startten, illustreert hun ervaring met het product of de dienst en met hun cliënteel : “Vóór ik café-uitbater werd, was ik commercieel afgevaardigde bij een multinational. Als gevolg van een herstructurering werd ik ontslagen. Vanuit mijn kennis over de sector heb ik een bestaand café overgenomen.” (Praktijkgeval 7) De onbekendheid in de omgeving en onder de klanten kan een belangrijke rol spelen : “Bij de overname van de tennisclub hebben de vorige eigenaars gelogen over het ledenaantal, omdat ze geldproblemen hadden en uit hun huis dreigden gezet te worden door een deurwaarder. Aangezien het aantal leden bepalend is voor de jaarlijkse huur die betaald moet worden, waren de kosten veel hoger dan de inkomsten. De vooropgestelde resultaten konden bijgevolg niet gehaald worden. Doordat ik afkomstig was uit een andere stad en geen enkele klant van de tennisclub kende, was ik een makkelijke prooi. Ik heb enkel contact gehad met de vorige eigenaars en hun boekhouder. Beiden hebben gelogen over het ledenaantal en hielden me voor dat alles in orde was.” (Praktijkgeval 6) Tabel XX : Verdeling volgens kenmerken van de zaak Sector : Bouw
Aantal 1
Diensten Handel Horeca Industrie Land- en tuinbouw & visserij Vrije en intellectuele beroepen Ondernemingsvorm : Eenmanszaak
2 4 5+1(°) 5+1(°) 1 1
Bvba Onderaanneming Hoe is men zelfstandige geworden : Starten (nieuwe zaak) Overname (vreemde zaak)
12+1(*) 6+1(*) 1 9 5
Opvolging (familiezaak) Niet gekend
4 2
(°) : Zowel in de horeca als in de industrie een zelfstandige zaak. (*) : Zowel een eenmanszaak als een bvba.
4.2.3 Motivatie Om het beeld van de geïnterviewde zelfstandige ondernemers te vervolledigen, peilden we hun beweegredenen. We gingen ook na of ze opnieuw zelfstandige zouden willen worden. Van
de
twintig
gesprekspartners
komen
er
acht
uit
een
zelfstandigenmilieu. Daardoor waren sommigen al vertrouwd met een aantal elementen van het zelfstandige ondernemerschap (het zelfstandigenstatuut, de administratie, enzovoort) : “Het is iets van thuis uit. Mijn beide ouders waren zelfstandig. Toen ik acht jaar was, ging ik reeds met een paar duizend frank op zak naar de stad om de sociale lasten te betalen en later deed ik het typewerk voor mijn vader. Ook de ouders van mijn echtgenoot hadden een zelfstandige zaak. Bovendien was het steeds de droom van mijn echtgenoot om een vrachtwagenbedrijf te hebben.” (Praktijkgeval 1) Bij twee personen was de vrijheid het voornaamste motief. Ze werden zelfstandige omdat ze hun eigen baas wilden zijn of niet langer voor iemand anders wilden werken : “Ik heb het thuis gezien. Bovendien heb ik vanaf mijn veertiende zes jaar bij mijn vader gewerkt. Als zelfstandige ondernemer heb ik vrijheid, waar ik me goed bij voel. Bovendien werk ik heel graag.” (Praktijkgeval 2) Drie zelfstandige ondernemers gaven hun zelfstandigendroom als reden op : “Het is altijd mijn droom geweest om zelfstandige te worden. Dat merk je nu nog altijd. Ik wil steeds mijn ideeën inbrengen. Ik heb te veel capaciteiten om voor een baas te werken. Waarom zou je voor een baas werken, als je het zelf beter kan.” (Praktijkgeval 13)
Voor drie andere personen was het zelfstandig worden een negatieve keuze wegens werkloosheid of gebrek aan andere mogelijkheden : “Mijn man werkte voorheen als bakkersgast en wilde liever voor zichzelf beginnen. Ik werkte voorheen als verkoopster en nam drie jaar loopbaanonderbreking om na te gaan of het zou lukken of niet. De zaak draaide zeer goed. Na de echtscheiding heb ik de bakkerij overgenomen, omdat ik met twee kinderen zat en niet wist wat anders te doen.” (Praktijkgeval 4) “Tweeëntwintig jaar geleden zijn wij naar België verhuisd. Omdat ik geen Nederlands kende, al mijn familie nog in Spanje woonde en ik niemand in de buurt kende, stelde mijn man voor om een zelfstandige zaak te beginnen. Op die manier kon ik mijn job combineren met iets dat ik kende en dat me interesseerde.” (Praktijkgeval 8) Twee mensen werden zelfstandige omdat ze van hun hobby hun beroep wilden maken : “Door gezondheidsproblemen viel ik op 45-jarige leeftijd zonder werk. Bovendien had ik weinig diploma’s. Eén van mijn grote hobby’s was evenwel massagetechnieken en alternatieve therapieën. Ik heb mij daarin verder gespecialiseerd door het volgen van cursussen en startte in 2000 met een zelfstandig massagesalon.” (Praktijkgeval 3) “Ik was voorheen amateur-fotograaf. Ik heb twee jaar lessen gevolgd en was glansrijk geslaagd. Ik was op de hoogte van alles in verband met zelfstandigen, aangezien mijn ouders hun hele leven een goed draaiende fabriek hebben uitgebaat.” (Praktijkgeval 12) Twee personen kozen voor het zelfstandige ondernemerschap wegens de familietraditie, terwijl zij er eigenlijk niet veel voor voelden : “Vanaf mijn vijftiende tot mijn eenentwintigste was ik bij de luchtcadetten en heb ik verschillende luchtbrevetten behaald. Mijn vader en oom baatten een confectiebedrijf uit. Op vraag van mijn vader ben ik in het bedrijf beginnen werken in plaats van in de luchtmacht te gaan. Achteraf gezien, had ik mijn ambitie in het leger beter waargemaakt.” (Praktijkgeval 11)
4.2.4 Toekomst als zelfstandige ondernemer Zeven gesprekspartners willen niet meer opnieuw zelfstandige worden, wegens de tegenslagen en de risico’s die ze hebben moeten nemen : “Ik wil nooit meer zelfstandige worden. Indien ik de zaak niet overgenomen had, had ik nu niets moeten betalen. Nu moet ik nog vijf jaar mijn schulden afbetalen. Ik zou het ook nooit meer doen, omdat je op je eentje geen warme bakkerij kunt uitbaten. Je bent altijd afhankelijk van iemand anders (een bakkersgast), die misbruik van je kan maken.” (Praktijkgeval 4) Mochten ze opnieuw kunnen kiezen, zouden ze de voorkeur geven aan het werknemersstatuut : “Ik wil nooit meer zelfstandige worden, aangezien ik nu, als loontrekkende, perfect weet hoeveel ik elke maand verdien en totaal geen zorgen meer heb.” (Praktijkgeval 10) “Toen ik het perceel in de industriezone had verkocht, had ik als werknemer aan de slag moeten gaan. Maar ja, je zit in de branche. Als zelfstandige ben je het zodanig gewoon. En ik ben iemand die niet kan stilzitten. Ik had op een gegeven ogenblik zware rugklachten. Ik kon me zelfs invalide hebben laten verklaren. Ik redeneerde als een zelfstandige ‘Het is terug op kosten van iemand anders’. En dus heb ik mij niet invalide laten verklaren.” (Praktijkgeval 5) “Indien ik kan kiezen tussen een job in loondienst of opnieuw een zelfstandige activiteit opstarten, dan kies ik voor het eerste. Zelfstandige zijn kost zeer veel geld, qua belastingen bijvoorbeeld, en je bent met niets in orde wanneer je je zaak stopzet.” (Praktijkgeval 8) Anderen daarentegen wensen zo snel mogelijk opnieuw zelfstandige ondernemer te worden. Sommigen getuigen wel dat ze het anders zouden aanpakken, door te leren van hun fouten en/of in een andere sector te beginnen :
“Ik was ‘iemand’ als zelfstandige ondernemer. Ik was gemotiveerd. Als zelfstandig ondernemer ben je geen stukje van de machine, maar ben je de machine zelf.” (Praktijkgeval 9) “In het begin heb je zoiets van ‘Dit wil ik nooit meer meemaken’, maar na een tijdje wil je toch opnieuw zelfstandige worden en zet je de fouten die je gemaakt hebt op een rijtje. Ik denk er nog elke dag aan en heb het er moeilijk mee om voor een baas te werken, omdat ik te veel energie heb voor een kantoorjob. Als bediende geef je jezelf voor negentig procent. Wanneer ik voor mezelf werk, geef ik me voor de volle honderd procent. Als ik opnieuw zelfstandige zou worden, zou ik het wel meer doordacht doen en in een andere sector.” (Praktijkgeval 13) In vele gevallen moeten ze echter wachten tot hun schulden volledig afbetaald zijn : “Ik wil liefst opnieuw zelfstandige worden. Zodra het proces afgelopen is, ga ik opnieuw op zoek naar iets nieuws. Het geld dat ik na afloop van het proces zal ontvangen, kan ik gebruiken om eerst mijn schulden af te betalen. Nu opnieuw als zelfstandige beginnen, heeft immers geen zin, aangezien ze dan toch alles komen halen.” (Praktijkgeval 6) Sommigen hebben zelfs geen keuze meer : “Ik kan niets meer doen. Op de rechtbank werd mijn aanvraag voor verschoonbaarheid niet aanvaard. Daardoor kan ik geen bankrekening meer openen en geen btw-nummer meer krijgen. Ik vind het zeer spijtig dat het gedaan is, omdat het een zeer interessante job was. Ik zat veel in het buitenland en had belangrijke klanten. Zelfstandige zijn zit in mijn bloed, maar ik ben te oud geworden. Bovendien weet ik niet in welke sector ik opnieuw zou moeten beginnen. Vandaag de dag is er immers te veel concurrentie binnen de fotografie, zeker met de digitale fotografie.” (Praktijkgeval 12)
4.3 Problemen “Ze zeggen ‘Als je je vrouw wil verliezen, moet je in de horeca beginnen’.”
De zelfstandige ondernemers worden vooral met financiële en administratieve problemen geconfronteerd. Daarnaast krijgen ze ook strubbelingen binnen het gezin en gezondheidsproblemen, al dan niet door de moeilijke financiële situatie. We bekijken ook de duur van de problemen. 4.3.1 Financieel en administratief De meest vernoemde problemen zijn financieel van aard.
Alle
gesprekspartners worden (werden) geconfronteerd met financiële moeilijkheden. Dat varieert van te veel kosten en te weinig inkomsten tot een hoog opgelopen schuldenlast. Belangrijkste schuldeisers zijn de Directe Belastingen, de BTW en de Sociale Kassen. De leveranciers werden meestal uitbetaald : “Doordat de vorige eigenaars van de tennisclub over het ledenaantal gelogen hebben, werd na drie à vier maanden duidelijk dat de resultaten niet gehaald zouden worden en ontstonden er financiële problemen. Aangezien er slechts 90 in plaats van 420 leden waren, waren de kosten (jaarlijkse huur) veel hoger dan de inkomsten.” (Praktijkgeval 6) Vele zelfstandige ondernemers kwamen daardoor ook in problemen met hun zieken- en kinderbijslagfonds : “Ik heb al 2,5 jaar geen recht op uitkeringen van de Ziekenkas. Ik ben in een vicieuze cirkel beland : ik kan mijn bijdragen niet meer betalen, ben daardoor niet in orde met de Ziekenkas en moet opnieuw bijdragen betalen om in orde te geraken. Onlangs heb ik een operatie aan mijn tanden ondergaan en van het betaalde bedrag van 495 euro heb ik niets teruggekregen.” (Praktijkgeval 9)
Sommige
gesprekspartners
getuigen
van
zware
financiële
tegenslagen: “Ik heb nog zware financiële tegenslagen moeten verwerken. Ik had een medewerker die ik een maand niet kon betalen wegens laattijdige betalingen door cliënten. Hij begreep dat. Op een dag had hij een werk zeer slecht uitgevoerd. Ik liet me daarover misnoegd uit, waarop hij zei : ‘Jij, jij zou me beter betalen’. Dat antwoord kon ik niet nemen en ik heb onmiddellijk een einde gemaakt aan de arbeidsrelatie. De medewerker is daarop naar de rechtbank gestapt om acht maanden betaling van overuren te eisen. Mijn advocaat zei dat ik de zaak niet kon verliezen. Ik heb ze nochtans verloren en heb honderdduizenden oude Belgische franken mogen betalen aan loon en RSZ-bijdragen die werden herzien.” (Praktijkgeval 2) Andere tegenslagen zijn faillissementen van klanten, waardoor de zelfstandige ondernemers het geld voor gepresteerd werk aan hun neus voorbij zien gaan. Eén gesprekspartner werd geconfronteerd met een onteigening waardoor hij moest verhuizen naar een duurdere locatie : “De oorspronkelijke plaats waar de garage gevestigd was, is onteigend geworden. Wij hebben trouwens nog steeds geld te goed van de onteigeningsdienst. Daarvoor is er een rechtszaak geweest, maar de advocaat van de onteigeningsdienst stuurde telkens zijn kat. Na de onteigening verhuisde de zaak naar een industriezone. Door de hoge kosten daar en de achteruitgang van de activiteiten was ik genoodzaakt om het perceel op de industriezone te verkopen. We verhuisden naar een goedkopere locatie. De exploitatie daar zal evenwel worden verkocht, omdat er financiële problemen zijn.” (Praktijkgeval 5) De financiële moeilijkheden en tegenslagen gingen in enkele gevallen ook gepaard met huisvestingsproblemen : “Ik woonde samen met mijn kinderen boven de bakkerij. Toen ik de zaak stopzette, ben ik op zoek moeten gaan naar een nieuwe woonst. Gelukkig had mijn zus net een huis gekocht, zodat ik daar een appartement kon huren. De kinderen moesten het wel met heel wat minder luxe stellen.” (Praktijkgeval 4)
“We woonden naast de tennisclub. Ik werd samen met mijn kinderen uit het huis gezet, omdat het verhuurd was aan de volgende eigenaars. Het was echt onmenselijk. Wij zijn in de winter verhuisd naar dit bouwvallige huis, zonder elektriciteit en verwarming. En het was zeer koud toen.” (Praktijkgeval 6) Vier gesprekspartners maken melding van administratieve problemen, al dan niet door een echtscheiding. De partner van de zelfstandige ondernemer verzorgt immers dikwijls een deel van de administratie. Daaruit volgt dat problemen met de echtgenote hun weerslag hebben op de zaak : “Doordat ik zeer veel werk had, ben ik achterop geraakt met mijn papieren en boekhouding. Ik kon nog geen overschrijving doen.” (Praktijkgeval 2) “Ik hield mij bezig met de administratie en boekhouding van de zaak. Mijn man heeft pas op late leeftijd ontdekt dat hij aan dislectie lijdt. Op een bepaald ogenblik ben ik echter in elkaar gestuikt omdat ik gedurende vijf jaar in ‘overdrive’ reed. Ik lijd nog steeds aan overspanning en overbelasting. Daardoor is de boekhouding van de zaak verwaarloosd. Ik blus voortdurend branden, omdat ik niet meer de kracht heb om de branden te voorkomen.” (Partner van praktijkgeval 3) “Mijn echtgenote hield zich bezig met de administratieve kant van de zaak. Als je heel de dag aan het werk bent of ’s nachts moet gaan werken, heb je geen tijd om je ook nog met de papieren bezig te houden.” (Praktijkgeval 14) 4.3.2 Gezin en gezondheid Door de nauwe band tussen het werk en het privé-leven van de zelfstandige ondernemers monden de financiële problemen in vele gevallen
uit
in
relationele,
psychische,
gezondheids-
en
zelfs
verslavingsproblemen : “Mijn man kon zich niet verzoenen met de faling van ons eerste vervoersbedrijf en greep naar de fles. Dat betekende één bak bier, één fles cognac en een doktersbezoek per dag. Ondertussen bleef ik maar werken, waardoor ik hem elke keer de middelen gaf om
verder te blijven drinken. Ik besliste daarop regelmatig geld achter te houden, zodat het gezin kon worden onderhouden.” (Praktijkgeval 1) In zes gevallen gooiden problemen in het gezin, meestal een echtscheiding, roet in het eten. Ze leidden uiteindelijk tot de stopzetting van de zelfstandige activiteit.
Alleen de zaak uitbaten,
lukte niet : “Het was een zeer moeilijke scheiding. Mijn ex-man had iemand nieuw leren kennen en ik wilde aan hem laten zien dat ik het wel alleen zou kunnen. Maar dat was niet zo. De bakkersgast die voorheen met mijn echtgenoot samenwerkte, beloofde om verder te doen, zodat ik de bakkerij kon openhouden. Maar na drie jaar wenste hij de zaak over te nemen. Ik wilde dat niet en ben op zoek gegaan naar een nieuwe bakkersgast. Via een vacature in de plaatselijke krant heb ik iemand nieuw aangeworven. Het is evenwel niet simpel om een goede kracht te vinden, die je bovendien kan vertrouwen. Want uiteindelijk is die persoon toch ’s nachts in jouw huis. Aanvankelijk verdienden we goed onze kost, maar uiteindelijk zat ik met hoge personeelskosten. Op het eind deed ik enkel nog koude-bakkerij, waardoor de omzet daalde. Ik ben ermee gestopt en heb de zaak verkocht. Alleen een bakkerij uitbaten, gaat niet. Je moet er met twee volledig achterstaan.” (Praktijkgeval 4) Op
hun
beurt
veroorza(a)k(t)en
professionele
moeilijkheden
strubbelingen binnen het gezin en/of het huwelijk. Wanneer de zaken slecht gaan, verpest dat de sfeer binnen het gezin en komen er conflicten : “De financiële problemen in de zaak hebben meegespeeld in ons huwelijk. Zij waren de oorzaak van de scheiding.” (Praktijkgeval 8) “Door de vele tegenslagen in het verleden wilde ik alles zelf doen. Soms sliep ik van donderdag tot maandag maar twee uur per nacht. Mijn relatie en mijn gezondheid hebben daar zwaar onder geleden. Door het zeer onregelmatige leven en mijn afwezigheid ontstonden er familiale problemen. Bijgevolg zijn we gescheiden en hebben we de villa, die we samen hadden laten bouwen, moeten verkopen. Mijn deel is volledig opgegaan aan de schulden.” (Praktijkgeval 11) Zoals
de
maatschappelijke
assistenten
van
het
OCMW
reeds
vermeldden, betalen veel zelfstandigen te veel onderhoudsgeld. Dat
wordt immers berekend op basis van hun vorige inkomsten. gesprekspartner
moet
bijvoorbeeld
maandelijks
1
000
Eén euro
alimentatiegeld (aan zijn eerste en tweede vrouw telkens 500 euro) betalen. Vier zelfstandige ondernemers hebben (hadden) te kampen met ernstige gezondheidsproblemen. Dat varieert van oververmoeidheid en stress tot ziekte : “Het was een zeer stresserende ervaring. Mijn man en ik hebben kalmeerpillen moeten nemen, omdat we voortdurend onder de zaak waren bedolven. Stoppen was dan ook een hele opluchting. Onze huisdokter had reeds gezegd ‘Je moet ermee stoppen, want het wordt jullie ondergang’.” (Praktijkgeval 10) 4.3.3 Duur van de problemen Bij de meeste gesprekspartners hebben de problemen meerdere jaren geduurd. Slechts enkelen grepen tijdig in, opdat de problemen zich niet verder zouden opstapelen : “De problemen zijn stilletjes aan begonnen. Ik zag de zaken achteruit gaan en ben naar mijn boekhouder gestapt om de boeken neer te leggen. Ik wilde de kosten niet verder laten oplopen en wilde deurwaarders vermijden.” (Praktijkgeval 12) De knoop doorhakken, is voor velen echter niet gemakkelijk : “De financiële problemen hebben in totaal twee à drie jaar geduurd. We twijfelden om verder te doen. Maar telkens wanneer er terug goede momenten waren, deden we verder. Uiteindelijk hebben we de knoop toch doorgehakt. Dat was voor mijn moeder een hele opluchting.” (Praktijkgeval 13) Daarbij speelt de onwetendheid over wat hen te wachten staat een zeer belangrijke rol :
“Velen blijven proberen en proberen wegens angst en onwetendheid over wat er gaat gebeuren. Maar het is zeer moeilijk om uit de financiële put te geraken.” (Praktijkgeval 10) Achteraf bekeken, hebben sommigen dan ook spijt dat ze hun zaak niet vroeger stopgezet hebben : “De problemen hebben in totaal een jaar geduurd, omdat mijn man verder wilde doen. Hij dacht telkens dat hij er misschien nog wel uit zou geraken, maar de put werd steeds groter. Pas na lange tijd is ook hij dat beginnen te beseffen. Achteraf bekeken, waren we beter gestopt na het ongeval.” (Praktijkgeval 10) “Achteraf bekeken, zou ik de zaak (en schulden) van mijn echtgenoot niet overgenomen hebben. Als ik het op voorhand wist, had ik het niet gedaan of zou ik vroeger gestopt zijn.” (Praktijkgeval 4)
4.4 Oorzaken “Bij mij lag het niet aan slecht beheer, want anders had ik het geen 13 jaar volgehouden.”
We bekijken de oorzaken van de problemen zoals de zelfstandige ondernemers in moeilijkheden ze zelf beleven. Er wordt dus nagegaan welke oorzaken de (ex-)zelfstandige ondernemers zelf aanhalen. Ze verwijzen naar het overheidsoptreden, wanbetalers, de concurrentie en persoonsgebonden factoren. 4.4.1 Overheidsoptreden De helft van de gesprekspartners getuigt dat ze geconfronteerd worden (werden) met te hoge kosten en te lage opbrengsten. In vijf gevallen gaat (ging) men gebukt onder de zware fiscale en sociale druk : “Toen ik 18 jaar was, heb ik de boerderij van mijn ouders overgenomen. Op die manier kon mijn vader met pensioen gaan. Achteraf bleek dat een vergissing te zijn : van de leeftijd van 18 tot en met 21 jaar heb ik veel belastingen betaald. Ik had immers niemand ten laste. Het pensioen van mijn vader ging naar de Belastingen.” (Praktijkgeval 20) “Toen mijn tweede vrouw mij verliet, heb ik nog anderhalf jaar verder gedaan met personeel. Maar de loonlasten en de btw van 21 procent wogen enorm zwaar. Ik was gewoon aan het werken voor mijn personeel. Het is de werkkracht van de zelfstandige ondernemers, en niet die van de werknemers, die ervoor zorgt dat werknemers betaalbaar zijn. Ik heb dan ook het grootste respect voor ondernemers die personeel tewerkstellen.” (Praktijkgeval 19) Enkelen
van
hen
kwamen
door
een
belastingcontrole
en
navorderingen van BTW en Directe Belastingen in een financiële put terecht waar ze niet meer uit geraakten : “Een controleur van Douane en Accijnzen zat mij reeds verschillende jaren op de huid en heeft mij uiteindelijk kunnen ‘pakken’. Wanneer je drank verkoopt zonder eten te bedienen, moet je een
openingstaks betalen. Doordat men in mijn zaak diende te eten, was die openingstaks op mij niet van toepassing. Op een drukke dag was er toch een cliënt een pintje aan het drinken, zonder daarbij te eten, en de controleur heeft dat vastgesteld. Daardoor moet ik nu x-keer de openingstaks betalen. Ik heb een proces aangespannen, maar heb verloren, waardoor ik een boete van 30 000 euro moet betalen. Toen de rechter vroeg of ik nog iets wilde zeggen, merkte ik op dat het ging over één pintje. ‘Dat zeggen ze allemaal. De wet is de wet’, was het antwoord van de rechter.” (Praktijkgeval 19) “Door een werkongeval was ik vijf maanden werkonbekwaam. Daardoor heb ik gedurende drie maanden mijn lening niet kunnen terugbetalen en stapelden de btw- en belastingachterstallen zich op. Ondertussen moest ik in mijn café personeel tewerkstellen. Met lede ogen moest ik aanzien hoe het geld dat ik verdiende met mijn lasbedrijf voortdurend werd opgeslorpt door de achterstallige belastingen en schulden. Door die achterstallige betalingen kreeg ik bovendien boetes en verwijlinteresten aangerekend. De boetes bedroegen zelfs meer dan het achterstallige bedrag waarvoor de boete werd opgelegd.” (Praktijkgeval 9) De interesten lopen vaak hoger op dan de eigenlijke schuld : “Nu verdien ik veel geld, maar dat vloeit systematisch weg naar de betalingen van de interesten op achterstallige schulden. Doordat ik veel in onderaanneming werk, recupereer ik vooral btw op het aangekochte materiaal. Die wordt niet uitgekeerd, maar door de BTW-administratie aangewend voor de terugbetaling van mijn achterstallige belastingschuld. Die btw-tussenkomst gebeurt evenwel met vertraging, waardoor ik toch nog aanmaningen krijg voor de betaling van de belastingen.” (Praktijkgeval 2) Twee ondernemers steken een beschuldigende vinger uit naar de overheid die openbare werken voor hun deur te lang laat aanslepen : “De problemen zijn ontstaan door een heraanleg van de dorpskern. De openbare werken hebben ruim een jaar geduurd en vormden een zware financiële dobber. Ik heb veel cliënteel verloren en mijn schulden werden steeds groter. Voorheen was het ook niet te zot leven en moest ik schipperen met de betalingen. Maar na een paar maanden was ik er terug bovenop en kon ik vermijden dat mijn inboedel werd opgeschreven. De openbare werken hebben echter de genadeslag gegeven.” (Praktijkgeval 7)
4.4.2 Wanbetalers en concurrentie Vier andere zelfstandigen wijzen de niet-betalende klanten als schuldigen aan.
Enkelen zijn (waren) zelfs slachtoffer van de
faillissementen van klanten, die hun nog een aanzienlijk bedrag verschuldigd zijn : “Ik werk als zelfstandige onderaannemer op andere, grote bedrijven. Indien al mijn klanten zouden betalen, zou ik er nog door geraken. Momenteel ben ik in proces met een klant van wie ik nog 37 184 euro te goed heb. Een andere grote klant van mij is bovendien failliet gegaan.” (Praktijkgeval 14) Zeven zelfstandige ondernemers raakten in problemen door de toenemende concurrentie. De opkomst van de grote ketens en de digitale fotografie eis(t)en binnen de kleinhandel en dienstensector hun tol : “De winkel was gevestigd in een regio waar de concurrentie zeer groot was. Er met drie van leven ging gewoonweg niet.” (Praktijkgeval 13) “Een aanwijsbare oorzaak is de toenemende concurrentie. Veertien jaar geleden waren wij de enige in deze regio met een Spaanse winkel. Maar na enkele jaren kwam er een tweede winkel in de buurt bij. Bovendien vindt men dergelijke producten nu ook in de supermarkten. Daardoor zag je sommige klanten niet meer komen. Wanneer men alles in één keer kan kopen, gaat men niet meer naar het kleine Spaanse winkeltje. De grote ketens sluiten de kleine winkels in. Bovendien is er in deze regio weinig interesse voor dit soort zaken. De drie Spaanse restaurants in deze buurt draaiden niet goed. Dat wil toch al iets zeggen, niet.” (Praktijkgeval 8) “De opkomst van de computer en digitale camera’s zijn de dood voor de fotografie. Bovendien verkopen de grote ketens hun producten tegen prijzen waartegen een zelfstandige zijn producten nog niet kan aankopen.” (Praktijkgeval 15) Kleine eenmanszaken worden verplicht om te werken tegen zeer scherpe prijzen, te investeren en te specialiseren :
“De eisen qua specialisatie zijn de voorbije jaren exponentieel toegenomen. Cliënten zijn veeleisender geworden. Bovendien moet je grote inspanningen leveren om je pakket aan te bieden. Je moet meer en meer naar buiten treden, door bijvoorbeeld aan beurzen deel te nemen, om je dienstenpakket bekend te maken.” (Praktijkgeval 3) In één geval veroorzaakten de ongunstige omstandigheden in de sector financiële problemen voor de zelfstandige ondernemer en zijn gezin : “In 1987 deden we een grote investering voor tachtig zeugen. Tot 1990 ging het heel goed met de boerderij. In 1990 brak dan de varkenspest uit, wat het begin is geweest van een lijdensweg. De prijzen stortten in elkaar.” (Praktijkgeval 20) 4.4.3 Persoonsgebonden Inzake de persoonsgebonden factoren stippen de zelfstandige ondernemers vooral familiale problemen, gezondheidsproblemen en misbruik door derden aan. a. Familiale problemen Acht
zelfstandige
ondernemers
ervaren
de
familiale
en/of
gezinsproblemen als directe oorzaak van hun probleemsituatie.
In
twee gevallen ging het om perikelen met de naaste familieleden : “Ik begrijp soms zelf niet hoe een vermogend ondernemer zo in armoede kan terechtkomen. De borgstelling en het blindelingse vertrouwen in mijn schoonzoon zijn me fataal geworden. Naderhand kwam immers aan de oppervlakte dat mijn schoonzoon het geld, dat ik hem schonk om uit de problemen te geraken, vergokte.” (Praktijkgeval 17) Bij zes andere zelfstandige ondernemers leidde een echtscheiding tot de uiteindelijke stopzetting van de zelfstandige activiteit.
De
gesprekspartners wijzen erop dat een echtscheiding professionele en emotionele problemen met zich meebrengt : “Na twintig jaar huwelijk zijn mijn vrouw en ik gescheiden. Ik heb daar zwaar onder geleden. Na drie jaar heb ik opnieuw iemand leren kennen, maar van de ene dag op de andere is ook zij vertrokken. Daar heb ik opnieuw zwaar onder geleden. Ik was zwaar depressief en werd in het ziekenhuis opgenomen. Daarbij kwam nog dat ik ‘verkeerde’ pillen had gekregen. Door mijn ziekenhuisopname had ik twee jaar geen inkomsten, terwijl de rekeningen wel bleven binnenstromen.” (Praktijkgeval 14) “De echtscheiding was voor 50 procent oorzaak van de problemen. Mijn echtgenote deed de boekhouding, ging naar de bank, bracht de foto’s naar de klanten, … Door de scheiding was ik verplicht om iemand vast in dienst te nemen, die de taken van mijn ex-vrouw kon overnemen. Bovendien heeft mijn ex-vrouw mij bij iedereen zwart gemaakt. Daardoor ben ik verschillende klanten kwijtgeraakt.” (Praktijkgeval 12) b. Gezondheidsproblemen In vier gevallen zijn (waren) gezondheidsproblemen de oorzaak. Door een werkongeval moesten twee zelfstandige ondernemers personeel te werk stellen.
Daardoor gingen ze gebukt onder de hoge
personeelskosten : “Mijn man had een ongeval, waarvoor hij niet verzekerd was en waardoor hij zes maanden in een rolstoel belandde. Daardoor moesten wij twee mensen in dienst nemen om het werk verder te kunnen zetten, aangezien de orders maar bleven komen. We waren toen beter gestopt omdat de sociale lasten veel te hoog zijn. Bovendien waren er nog de ziekenhuiskosten. Doordat we er zelf te weinig van afwisten, zijn we, toen we onze zelfstandige activiteit opstartten, naar een verzekeringsagent gestapt. We vroegen hem alles wat we nodig hadden om in orde te zijn met onze ziekteverzekering. Na het ongeval bleek echter dat we er niet voor verzekerd waren en we dus zelf voor de kosten moesten opdraaien.” (Praktijkgeval 10) Twee andere zelfstandigen hadden te kampen met stress en oververmoeidheid.
c. Misbruik door derden Zoals
twee
van
de
vier
bevoorrechte
getuigen,
noteren
zes
zelfstandige ondernemers ook een nieuw element : het profiteren door derden van de situatie. Twee gesprekspartners verwijzen uitdrukkelijk naar de rol van hun boekhouder : “De boekhouder werkte ook samen met de vorige eigenaars. Hij wist dus dat het, gezien het reële ledenaantal, niet haalbaar was, maar heeft dat nooit tegen mij gezegd. Nu weigert hij de boeken terug te geven, zodat ik in de problemen geraak voor mijn belastingaangifte.” (Praktijkgeval 6) Eén van hen verwijt haar boekhouder dat hij haar verkeerd advies heeft gegeven, waardoor de schuldenlast verzwaard is : “Ik ben naar mijn boekhouder gestapt omdat ik de zaak wilde stopzetten. Hij zei echter dat ik verder moest doen. Bijgevolg kreeg ik van de bank een overbruggingskrediet, waar ik ook nu nog voor moet afbetalen. Ik had mijn been stijf moeten houden en niet naar mijn boekhouder mogen luisteren.” (Praktijkgeval 4) In het andere geval had de boekhouder de belastingbrief van zijn cliënt blanco ingestuurd, waardoor de zelfstandige ondernemer 10 000 euro aan de Belastingen verschuldigd is : “Ik tekende mijn belastingbrief altijd op voorhand en stuurde hem dan op naar mijn boekhouder, met de idee dat hij hem wel zou invullen. Hij heeft mij nooit gebeld of verwittigd dat hij de brief blanco zou insturen.” (Praktijkgeval 18) Naast te veel vertrouwen in hun boekhouder, hekelen sommige gesprekspartners de gebrekkige boekhoudkundige begeleiding : “Ik had een boekhouder die niet meedacht met zijn klanten en enkel de cijfers bekeek. Hij moest slechts één keer per jaar mijn belastingaangifte invullen. Misschien verdiende hij daardoor niet genoeg aan mij.” (Praktijkgeval 15)
“Ik heb geen positief gevoel over mijn boekhouder. Ik begrijp bijvoorbeeld niet hoe het kwam dat ik enkele jaren geleden 20 000 euro belastingen moest betalen. Mijn boekhouder zei toen ‘Je moet maar meer onkosten maken’. Maar wij hadden juist een nieuwe bakkerij gebouwd, dus ik kon toch niet nog meer onkosten maken.” (Praktijkgeval 4) Twee zelfstandige ondernemers voelen zich misbruikt, de ene door zijn bankier, de andere door zijn advocaat : “Ik besef nu dat ik te veel vertrouwen had in mensen, die misbruik hebben gemaakt van mijn goedgelovigheid. Zo had ik me volledig overgeleverd aan een bankier. Die bankier besliste alles voor mij. Ik was geen baas meer over mijn zaak. Die bankier sluisde systematisch zaken door naar familie van hem : verzekeringen, advocaat, enzovoort. Het gevolg was dat ik daardoor veel te veel betaalde.” (Praktijkgeval 2) “Ik wenste mijn zaak stop te zetten en mijn schulden aan de bank, RSZ en BTW af te betalen. Ik heb een advocaat onder de arm genomen, maar die heeft mij een aantal maanden ‘uitgemolken’. Hij stelde afbetalingsplannen op, waarbij ik meer dan 2 500 euro per maand bij elkaar moest zien te krijgen. Dat was onmogelijk. Het was een oplichter. Hij wist op voorhand dat hij er niks van kon breien. In plaats van mij door te verwijzen, heeft hij zich er toch zeven maanden mee bezig gehouden.” (Praktijkgeval 15) In één geval was de slechte relatie met de zakenpartner de oorzaak van de ondergang van de zelfstandige activiteit.
Het misbruik van
verbouwingsgelden door de zakenpartner leidde tot onoplosbare spanningen (Praktijkgeval 18). In praktijkgevallen 2 en 4 was er misbruik door een werknemer.
4.5 Oplossingen “Je betaalt heel je leven maar wanneer je met je rug tegen de muur staat, heb je niets meer. Je hebt geen stempelgeld en je bent niet in orde met de mutualiteit en kinderbijslag. ”
We staan stil bij de verschillende overlevingsstrategieën die de zelfstandige ondernemers hanteren of gehanteerd hebben.
Verder
bekijken we of de zelfstandige ondernemers professionele hulp hebben gezocht en waaruit die hulp dan bestond. 4.5.1 Overlevingsstrategieën De zelfstandige zaak is voor vele ondernemers hun hele leven. Wanneer de zaak achteruit gaat, proberen ze alles om die nog te redden. In plaats van tijdig te stoppen, maken sommigen zo de put dikwijls nog groter. Om hun schulden te betalen of hun geldproblemen tijdelijk
op
te
vangen,
leenden
sommigen
nog
meer
geld
(overbruggings- of kaskrediet). Uiteindelijk is de schuldenlast niet meer te overzien en komt de zelfstandige ondernemer in een straatje zonder einde. Ze vullen immers de ene put met de andere : “Ik overweeg om twee schilderijen als pand te geven bij het aangaan van een nieuwe lening. Ik wil immers een goedkopere nieuwe lening aangaan om de oude schulden mee te vereffenen.” (Praktijkgeval 5) “Ik heb op een bepaald moment mijn bankschuld vervroegd afgelost. Daardoor diende ik echter een hoge wederbeleggingsvergoeding te betalen aan de bank. Ik vind wel dat ze dat vooraf hadden mogen zeggen.” (Praktijkgeval 2) “Al mijn spaarcenten zijn ondertussen al op en de rekeningen blijven maar komen.” (Praktijkgeval 14) Anderen werken nog harder of boren bijkomende inkomstenbronnen aan :
“Ik werk heel graag. Ik vecht om er door te geraken. Ik put kracht uit het feit dat ik enkel maar hoger kan gaan. De aflossing van mijn schulden verloopt evenwel te traag. Ik heb het te lang laten aanslepen. Ik dacht steeds bij mezelf ‘Ik blijf proberen, het zal wel beteren’.” (Praktijkgeval 2) “Na het faillissement van ons eerste vervoersbedrijf ben ik een café begonnen. Dat is de enige oplossing om snel geld bij elkaar te krijgen. Van de bank kregen we een kaskrediet van 2 500 euro om de zaak op te bouwen. Tijdens de uitbating van het tweede vervoersbedrijf nam ik als zelfstandige nog enquêtes af om voldoende inkomsten te hebben.” (Praktijkgeval 1) “Sinds kort bedeel ik ook kranten en tijdschriften om mijn mager inkomen wat op te drijven. ” (Praktijkgeval 5) Enkele gesprekspartners hebben zich tot de overheid gericht voor financiële hulp : “Toen ons eerste vervoersbedrijf in financiële moeilijkheden verkeerde, heb ik verschillende instanties aangesproken. Ik vroeg hun om hulp onder de vorm van een overbruggingskrediet aan een lage rente, maar niemand wilde bijspringen. In het ministerie bestond er toen een instantie die bedrijven in moeilijkheden hielp. Er was iemand langsgekomen, maar onze bvba bleek enerzijds te groot en anderzijds te klein te zijn voor een staatstoelage.” (Praktijkgeval 1) Eén gesprekspartner vroeg op eigen initiatief een vrijstelling van betaling van sociale bijdragen aan, maar zonder succes : “Ik kreeg geen vrijstelling van sociale bijdragen, omdat de Commissie oordeelde dat mijn inkomen te hoog was. Doordat ik ook eigendom heb, kom ik niet in aanmerking. Naar mijn hoge schuldenberg wordt blijkbaar niet gekeken. Je moet eerst op straat staan, vooraleer ze je helpen.” (Praktijkgeval 2) 4.5.2 Professionele hulp Vier zelfstandige ondernemers gingen op zoek naar professionele hulp om een schuldbemiddelingsprocedure op te starten. Een advocaat of een OCMW kan die hulp verlenen :
“Ik heb enkel schulden van de tennisclub. Op aanraden van Efrem vzw heb ik via mijn advocaat, niet het OCMW, een schuldbemiddelingsprocedure opgestart. Bij het OCMW is er een wachtlijst van vier maanden.” (Praktijkgeval 6) “Ik heb contact opgenomen met een advocaat uit het dorp. De advocaat gaf dadelijk toe dat hij niet genoeg afwist van de materie en heeft me doorverwezen naar het OCMW om een schuldbemiddelingsprocedure te starten.” (Praktijkgeval 15) Na een faillissement of stopzetting heeft de zelfstandige ondernemer meestal geen middelen van bestaan meer.
Aangezien hij/zij geen
recht heeft op een werkloosheidsuitkering, moet hij/zij een beroep doen op het OCMW.
Vijf zelfstandige ondernemers vermelden
uitdrukkelijk dat ze zich bij het OCMW aangemeld hebben, omdat ze met niets in orde waren (RSZ, kindergeld, mutualiteit). Bovendien kwamen ze niet in aanmerking voor stempelgeld omdat ze reeds te lang zelfstandige waren : “Wij, als zelfstandigen, kunnen nergens terecht. Wij hebben geen ‘dop’ en zijn vaak met niets in orde.” (Praktijkgeval 7) Het OCMW verschaft hun een leefloon. In twee gevallen betaalt het OCMW het alimentatiegeld van het kind van de zelfstandige ondernemer.
Dankzij
het
OCMW
kunnen
de
ex-zelfstandige
ondernemers, binnen artikel 60, § 7 van de OCMW-wetgeving38, aan het werk als loontrekkende. Op die manier zijn ze na één of meerdere jaren terug met hun sociale zekerheid in orde. Vijf anderen solliciteerden spontaan voor een job als werknemer :
38
Een tewerkstelling in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 is een vorm van maatschappelijke dienstverlening, waarbij het OCMW een persoon een vol- of deeltijdse betrekking bezorgt door desnoods voor de bedoelde periode zelf als werkgever op te treden. Bedoeling van een tewerkstelling volgens artikel 60, § 7 is om hem/haar terug in te schakelen in het stelsel van de sociale zekerheid en in het arbeidsproces. Op die manier verkrijgt hij/zij opnieuw het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen en wordt zijn/haar werkervaring bevorderd (organieke wet betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, 8 juli 1976).
“Ik kan niet stilzitten en trek graag mijn plan. Ik heb dan ook onmiddellijk werk gezocht, omdat ik geen steun wil trekken.” (Praktijkgeval 8) “Ik zou graag willen overschakelen naar een voltijdse betrekking. Maar dat heeft niet veel zin, aangezien al dat extra geld dan toch terug naar de schuldeisers gaat.” (Praktijkgeval 6) “Of je nu werkt of niet, of je nu 1 200 of 2 500 euro verdient, je wordt er zelf niet beter van. Je moet toch alles afgeven.” (Praktijkgeval 15) Twee nog actieve zelfstandige ondernemers zijn naar het OCMW gegaan voor hulp. Die kan erin bestaan dat het OCMW een vrijstelling van sociale bijdragen aanvraagt, de sociale bijdragen voor een bepaalde periode betaalt om in te orde te komen met de mutualiteit, onderhandelt met de schuldeisers, afbetalingsplannen opstelt en gesprekken voert over wat de betrokkene het best kan doen : zijn zaak stopzetten of verder doen. Eén van hen kon, naast zijn zelfstandige activiteit als landbouwer, dankzij het OCMW aan de slag als werknemer (Praktijkgeval 20). Drie gesprekspartners kwamen in contact met Efrem vzw. Efrem vzw heeft hen geholpen door de papieren bij de boekhouder te gaan halen, afbetalingsplannen op te stellen en raad te geven.
4.6 Beleving van de situatie “Ik was voortdurend bang dat er misschien opnieuw een brief van een deurwaarder aan de deur zou hangen.”
In deze sectie gaan we bewust dieper in op hoe de zelfstandige ondernemers hun situatie emotioneel beleven of beleefd hebben : “Er zijn mensen met een inkomen van 1 000 euro die zichzelf helemaal niet arm vinden, niet zozeer omdat ze kunnen rondkomen, maar vooral omdat ze zich niet uitgesloten voelen door de maatschappij. Het persoonlijke, subjectieve aanvoelen van armoede wordt wel eens onderschat in de wetenschappelijke rapporten.” (Brumagne, Dewulf, Rasking, Vandaele en Van de Looverbosch, 2002) We zoomen ook in op de relaties met diegenen die door hun functie betrokken zijn bij de hele probleemsituatie (deurwaarder, curator, hulpverleners, Belastingen, Sociale Kassen) en hoe de zelfstandige ondernemers die ervaren (hebben).
Ten slotte bespreken we de
weerslag van de situatie op de relaties van de ondernemer met zijn/haar (directe) omgeving (familie, vrienden, …). 4.6.1 Emotionele ervaring en beleving Tot op heden kent het armoedeprobleem onder de zelfstandige ondernemers een vrij verdoken bestaan.
Als buitenstaander is het
moeilijk om zelfstandige ondernemers in de knel te ontdekken, omdat hun situatie niet zichtbaar is.
Waar men op het eerste zicht geen
problemen zou vermoeden, zijn die er vaak wel.
Eén van de
gesprekspartners woont bijvoorbeeld in een groot huis in een mooie villawijk. Binnenshuis staan er enkel nog tuinmeubels, aangezien de volledige inboedel aangeslagen werd. Voor de zelfstandige ondernemers vormden we vaak een luisterend oor, aangezien velen lijden in stilte. Sommigen wachtten ons reeds op
aan de deur en begonnen spontaan hun hele levensverhaal te vertellen, gedocumenteerd met de nodige foto’s, brieven en documenten. Aan het eind van het gesprek kregen we meermaals te horen : “Ik had eerst wat schrik van het gesprek. Ik vreesde dat ik onze hele financiële situatie uit de doeken zou moeten doen. Maar ik ben blij dat je naar ons verhaal hebt geluisterd.” (Praktijkgeval 3). De periode van financiële moeilijkheden valt zwaar en is vol spanning. De tijden waarin men de eindjes moeilijk aan elkaar kan knopen, zijn frustrerend en stresserend : “Het was een zeer stresserende ervaring, die een diepe indruk achterlaat.” (Praktijkgeval 10) “Er zijn dagen dat ik geen geld meer op zak heb. Ik koop dan een bereide schotel aan een zeer lage prijs (iets meer dan 1 euro) in een grootwarenhuis.” (Praktijkgeval 5) “Mijn maandelijkse pensioen bedraagt 480 euro en dat van mijn echtgenote 255 euro. We betalen 297 euro huur, zonder kosten als verwarming, water, … We moeten zware en dure medicatie kopen, waarvan de terugbetaling teruggeschroefd werd van 90 naar 50 procent. Het OCMW keert maandelijks ongeveer 100 euro uit. Dat wil zeggen dat we samen moeten zien rond te komen met ongeveer 7 euro per dag. We schrijven in een boekje wat we dagelijks hebben uitgegeven.” (Praktijkgeval 17) “Ik ben gefrustreerd over het gevoerde beleid in België. Ik geloof niet meer in solidariteit in ons land. Als ik zie hoe sommigen geld krijgen toegestopt, terwijl diegenen die het echt nodig hebben het minst krijgen, is solidariteit in België voor mij onbestaande. Toen ik bij het OCMW werkte, heb ik gezien hoe een drugsverslaafde in zes maanden tijd een mooi optrekje van het OCMW omver had gewoond. Zij ging naar een ander OCMW en kreeg opnieuw een mooie woonplaats. Ik moet ‘schooien’ om iets, wat bijna niets is, te krijgen. Ik heb nog 25 000 euro belastingen in een jaar betaald en krijg nu nauwelijks iets terug. Dat is wraakroepend.” (Praktijkgeval 9) Bovendien heerst er een voortdurende angst voor schuldeisers en deurwaarders :
“Je bent al bang wanneer je stappen in de gang hoort.” (Praktijkgeval 16) “Ik sloot de deur, verstopte me als ik een auto hoorde. Wanneer de hond blafte, dacht ik bij mezelf ‘Er gaat daar toch niemand zijn’. Ik nam de telefoon niet meer op, uit vrees dat er opnieuw iemand belde voor zijn centen.” (Praktijkgeval 20) In sommige gevallen geeft een stopzetting of faillissement dan ook een gevoel van bevrijding.
Vijf zelfstandige ondernemers verklaarden
uitdrukkelijk dat ze opgelucht waren of zullen zijn na de stopzetting : “Wij zijn nog nooit zo gelukkig geweest. Toen we de zaak hadden, waren we constant gejaagd. ’s Nachts lagen we wakker van de zaak. Nu hebben we tijd voor elkaar. We praten ontzettend veel met elkaar. Ik ben zo gelukkig als ik kan gaan vissen onder de parasols.” (Praktijkgeval 17) “Nu de grootste lening is afgelost, hebben we beslist om op het eind van dit jaar met de boerderij te stoppen en de grond te verkopen. We hebben moeten kiezen : stoppen met de boerderij of opnieuw investeren. Dat laatste zien we niet meer zitten. De kosten lopen hoger op, terwijl de landbouwprijzen naar beneden blijven duiken. Het zal een hele opluchting voor mij zijn wanneer ik de boerderij definitief zal verlaten.” (Praktijkgeval 20) Anderen
getuigen
dat
ze
zwaar geleden
hebben
onder de
(verplichte) stopzetting van hun zelfstandige activiteit, omdat het altijd hun droom geweest was om zelfstandige te zijn. Bovendien voelen sommigen zich mislukt en hebben ze te kampen met een groot schaamtegevoel. Hun zelfvertrouwen is aangetast : “Je staat er niet bij stil wanneer je als zelfstandige ondernemer begint. Je denkt niet dat het fout kan lopen. ” (Praktijkgeval 15) “Het enige waar je fier over kon zijn, je zaak, is weg. Je begint zelfs te twijfelen aan datgene waar je wel degelijk in uitblinkt, je vak. Ik begon me af te vragen of ik wel een goede kok ben.” (Praktijkgeval 18) De meeste zelfstandige ondernemers zijn (waren) echter niet geneigd te stoppen met hun zaak vóór ze tot het uiterste zijn gegaan :
“Ze maken het je zodanig moe. Ze houden je tegen, zodat je niet kan doorgaan. Maar ik doe door totdat ze het me komen afpakken.” (Praktijkgeval 2) Voor
één
zelfstandige
ondernemer
is
arbeidsvreugde
zijn
levensvreugde. Dat kwam zeer goed tot uiting in zijn woorden : “Als ik nog maar voor één maand werk zou hebben, dan zou ik hysterisch worden. Ik zou dat veel erger vinden dan al die schulden.” (Praktijkgeval 2) Enkele zelfstandige ondernemers getuigen dat ze zich alleen voel(d)en met hun problemen : “Wanneer je problemen hebt, kun je nergens terecht of je moet je zelfstandige activiteit stopzetten, wat ik niet wil. Je hebt het gevoel dat organisaties en de overheid denken ‘Je bent zelfstandige, dus moet je je problemen maar zelfstandig oplossen’. Ze laten je verdrinken. Je bent zelfstandige, dus kun je geen sociaal geval zijn.” (Praktijkgeval 3) “Je moet je plan trekken. Voor particulieren is er de zes-ampèremeter, maar voor zelfstandigen is er niks.” (Praktijkgeval 14) Vijf zelfstandigen ervoeren ook een enorme onzekerheid. Ze wisten niet goed wat te doen, de zaak stopzetten of het faillissement aanvragen: “Ze zeiden altijd dat een stopzetting beter was dan een faillissement. Bovendien klinkt een faillissement ook anders dan stoppen.” (Praktijkgeval 4) “Je kent het allemaal niet goed en hebt schrik. Je beeldt je de ergste scenario’s in op basis van wat je op televisie ziet van mensen die failliet zijn gegaan of hun zaak hebben stopgezet en alles verloren hebben. In Antwerpen is er zo’n markt waar in beslag genomen goederen verkocht worden. Ik zag het niet zitten dat onze spullen daar binnenkort zouden staan.” (Praktijkgeval 10) “Ik weet niet goed wat ik moet doen. Langs de ene kant wil ik verder doen zodra ik een nieuwe klant heb. Langs de andere kant wens ik
mijn zaak stop te zetten, maar ik weet niet waar ik daarvoor terechtkan.” (Praktijkgeval 14) “Je kunt nergens terecht voor informatie. Ik ben een keer naar Lanaken geweest omdat daar iemand was die zich, als exgefailleerde, bezig hield met faillissementen. Maar ik wilde geen faillissement aanvragen. Ik wilde mijn zaken netjes afronden door een vroegtijdige stopzetting en alle schulden af te lossen. Bovendien was je verplicht om te betalen, alvorens je geholpen werd.” (Praktijkgeval 15) 4.6.2 Ervaring met diegenen die door hun functie betrokken zijn bij de situatie De meningen van de zelfstandige ondernemers over de deurwaarders, curators, hulpverleners, Belastingen en Sociale Kassen lopen sterk uiteen. De negatieve ervaringen overwegen. Verschillende gesprekspartners voel(d)en zich als een verdachte die zich moet verdedigen.
Ze worden verdacht van bedrieglijke
praktijken: “Voor de Belastingen ben ik een tegenstander. Voor hen ben ik in de fout gegaan. Ze kijken op me neer. Ik heb het gevoel dat je al bent veroordeeld vóór je aankomt. Op een bepaald ogenblik gaf een belastingambtenaar mij zelfs als antwoord ‘Je moet maar met je zwart geld betalen’.” (Praktijkgeval 9) Eén van de zelfstandige ondernemers merkt op dat wanneer je in problemen geraakt, je alles nog veel beter moet bijhouden.
Zijn
verhaal bewijst dat : “Ik had schuld aan een leverancier betaald via een inningskantoor. Na zes maanden kreeg ik van die leverancier te horen, dat hij de centen die ik hem verschuldigd was nog steeds niet had gezien. Ik nam onmiddellijk contact op met het inningskantoor. Nu bleek dat de persoon van dat inningskantoor dat geld had achtergehouden. Gelukkig had ik nog het bewijs van betaling aan die persoon van het inningskantoor.” (Praktijkgeval 2)
a. Deurwaarder Wanneer de zaak volgens de schuldeisers te lang aansleept, sturen ze een deurwaarder. Voor zes zelfstandige ondernemers was dat een pijnlijke en confronterende ervaring : “Ze stonden ineens (Praktijkgeval 4)
in
de
winkel.
Het
was
verschrikkelijk.”
“Het was verschrikkelijk, onmenselijk. Ze komen binnen wanneer je niet thuis bent. Zo trof mijn dochter op een dag vreemde mensen in huis aan, toen ze thuiskwam van school. Het heeft een diepe indruk bij mij nagelaten.” (Praktijkgeval 10) Twee gesprekspartners laten uitdrukkelijk hun ongenoegen blijken over het optreden van de deurwaarders : “Op een bepaald ogenblik woonde ik in bij mijn grootmoeder. Haar adres werd mijn domicilieadres. De deurwaarder is langsgekomen want dat domicilieadres werd als mijn eigendom beschouwd. Hij begon het interieur van mijn grootmoeder op te schrijven met het oog op de verkoop. Ik zei dat het mijn eigendom niet was, maar die van mijn grootmoeder. ‘Je moet dat maar aantonen met facturen’, antwoordde hij. Dat was natuurlijk niet mogelijk, want het interieur is ouder dan ik. Ik ben dan verhuisd, om te vermijden dat de eigendom van mijn grootmoeder zou worden verkocht. Toen de huisbaas en ik op mijn nieuwe woonplaats werken aan het uitvoeren waren, kreeg ik opnieuw bezoek van een deurwaarder. Die begon nu het materiaal (boormachine, zaag, …) van de huisbaas op te schrijven. Het antwoord was andermaal ‘Als dat uw eigendom niet is, moet je het maar met facturen bewijzen’. Mijn huisbaas werd toen zo kwaad dat hij de deurwaarder uit de woning heeft gezet.” (Praktijkgeval 9) “Toen ik zwaar verdoofd van de pillen in mijn bed lag, hebben de deurwaarders samen met de politie het slot van mijn voordeur opengebroken om mijn inboedel te komen halen. Ze stonden hier plots met zeven man. Ik stond nog in mijn ondergoed en was te suf om iets te kunnen doen. Je ziet nog aan de afdruk op het behangpapier wat hier allemaal binnenstond (meubels, schilderijen, muziekinstallatie, …). Ze hebben alles meegenomen en ook nu nog word ik geconfronteerd met deurwaarders van de Sociale Kas.” (Praktijkgeval 14)
Enkele zelfstandige ondernemers oordelen meer genuanceerd. In hun geval toonde de gerechtsdeurwaarder goede wil en begrip voor hun situatie : “Bepaalde gerechtsdeurwaarders hebben mij geholpen. Vooral de oudere deurwaarders zeiden ‘Doe dit en dat, want dan kan ik je niets meer doen en heb ik toch mijn werk gedaan’.” (Praktijkgeval 7) Een deurwaarder is een gerechtelijke ambtenaar die schulden komt vorderen in opdracht van de schuldeisers. De zelfstandige kan uitstel krijgen door een deel van de schuld te betalen. Die situatie leidt in sommige gevallen tot misbruik door de deurwaarders.
Bovendien
moet de zelfstandige ondernemer voor elk bezoek een bedrag aan onkosten
betalen.
Mede
daardoor
vermeerdert
de
schuld
zienderogen : “Uiteindelijk ben je nog enkel de kosten van de deurwaarder en interesten aan het betalen in plaats van de hoofdsom.” (Praktijkgeval 15) “De deurwaarders zijn wegens hun inningsrecht zeer kostelijke posten. Eens de schuld er is, blijft ze er ook. Je blijft vechten tegen de bierkaai.” (Praktijkgeval 7) “De kosten die de gerechtsdeurwaarder schandalig.” (Praktijkgeval 12)
aanrekent,
vind
ik
“Je wordt gekoeioneerd door deurwaarders, die je telkens geld kosten dat je niet hebt. Het zijn aasgieren door wie je schuldenberg steeds groter wordt. De tarieven die zij aanrekenen om een brief af te geven of meubels op te schrijven, zijn onhoudbaar. De ene vraagt 175 euro, de andere 620 euro. En je moet betalen, of anders zijn ze met alles weg.” (Praktijkgeval 15) De zelfstandige ondernemers leidden zware materiële verliezen.
In
sommige gevallen heeft men enkel nog tuinmeubelen, in andere gevallen koopt de familie de inboedel.
Op die manier heeft de
zelfstandige ondernemer terug wat materiële bezittingen.
De
goederen blijven evenwel op naam van de familie staan, aangezien de deurwaarder ze anders terug in beslag zou kunnen nemen. b. Curator Bij een faillissement wordt een curator aangesteld door de Rechtbank van Koophandel. Hij heeft een dubbele taak : vertegenwoordiger van de
gefailleerde
en
vertegenwoordiger
van
de
gezamenlijke
schuldeisers. De wet verplicht de curator om het faillissement af te sluiten met een zo klein mogelijke schuldenlast.
Hoe hij/zij dat
realiseert, kan hij/zij zelf bepalen. Hij/zij kan streng zijn of begrip tonen en schappelijk optreden (Vandevoort, Janssens en Lagrou, 1989). Eén ex-zelfstandige ondernemer getuigt van misbruik : “Ik vergeet nooit meer de komst van de curator, politie, rechter en griffier van de Rechtbank van Koophandel. De curator nam zelfs de 2 000 oude Belgische frank die nog in mijn portefeuille zat. Ik heb daar evenwel nooit een geschreven bewijs van gekregen. Nu begrijp ik die handelingen van die curator beter, want hij werkt op een percentage van de verkoop van de in beslag genomen goederen.” (Praktijkgeval 9) De curator neemt bovendien alle beslissingen over de zaak, waardoor de zelfstandige ondernemer zijn/haar professionele onafhankelijkheid verliest : “Door het faillissement kan ik op eigen naam geen zelfstandige activiteit meer beginnen. Als ik nu een zelfstandige zaak wil starten, moet ik aan iemand anders vragen om het op zijn/haar naam te zetten. En dat ligt niet voor de hand.” (Praktijkgeval 13) “Als gefailleerde kun je geen nieuwe telefoon-, gsm- en internetaansluiting krijgen op eigen naam. Dat zijn vandaag de dag toch geen luxeproducten meer in een zoektocht naar een job bijvoorbeeld. Een kennis van mij heeft de aansluiting op zijn naam laten zetten.” (Praktijkgeval 7)
Bovendien gaat de briefwisseling volledig door de handen van de curator, zodat de zelfstandige ondernemer ook in zijn/haar persoonlijke vrijheid beperkt wordt : “Ik word in het ongewisse gelaten door de curator. Ik weet niet hoeveel schuld ik op dit moment heb. Ik denk 25 000 euro. De curator wil mijn post niet vrijgeven. Mijn post keert altijd terug naar afzender. De curator zou normaal een postbus moeten huren, maar hij weigert dat.” (Praktijkgeval 9) Toch heeft niet elke zelfstandige ondernemer een negatieve ervaring met de curator : “Ik vind het goed dat de curator alle brieven krijgt en alles regelt voor ons. Bovendien heeft de curator ons zeer goed geholpen. Zo zou onze auto in beslag genomen worden, maar ik had hem nog nodig voor een doktersbezoek. Ik was in paniek, maar de curator heeft ervoor gezorgd dat ik toch met de wagen naar de dokter kon. Bovendien heeft hij de prijzen van de meubels en auto zo laag mogelijk gehouden, zodat onze zoon alles kon opkopen en wij onze bezittingen eigenlijk niet verloren hebben. Hij heeft ons zeer goed geholpen.” (Praktijkgeval 10) Eén zelfstandige ondernemer getuigt van een negatieve ervaring met de Dienst Handelsonderzoek : “Ze zeiden me ‘Jij moet nogal wat zwart geld hebben om in jouw situatie te overleven’. Maar in mijn situatie kan ik geen zwart geld hebben.” (Praktijkgeval 2) c. Hulpverleners De stap naar het OCMW ervoeren verschillende zelfstandigen als de zoveelste vernedering. Zes personen vonden het een zeer moeilijke stap : “Je kent het niet. Het is taboe en iets voor sukkelaars.” (Praktijkgeval 4)
“Het doet pijn om naar het OCMW te komen. Het geeft mij een minderwaardigheidsgevoel. Ik voel mij in de wachtzaal niet thuis. Het is frustrerend.” (Praktijkgeval 12) “De stap naar het OCMW zetten, was heel vernederend. Je moet aankloppen voor steun, terwijl je twintig jaar je eigen boontjes hebt gedopt.” (Praktijkgeval 15) Voor drie gesprekspartners was het iets ‘gemakkelijker’, omdat men de voorzitter van het OCMW persoonlijk kende. In twee gevallen zocht het OCMW, al dan niet op aanraden van een derde, de zelfstandige ondernemer zelf op : “We durfden niet naar het OCMW te gaan. Het was iemand anders die voor ons bij het OCMW heeft aangeklopt, waarop het OCMW ons is komen opzoeken.” (Praktijkgeval 17) Enkele personen wensten uitdrukkelijk geen beroep te doen op het leefloon. Voor hen biedt (bood) artikel 60 van de OCMW-wetgeving een uitweg : “Ik wilde geen leefloon, want ik kan wel voor mezelf zorgen. Ik heb ook nooit van mijn leven gestempeld.” (Praktijkgeval 13) Toch is de meerderheid zeer tevreden over de hulp die ze van het OCMW kregen : “Ik werd tweemaal zeer goed geholpen door het OCMW. Ze gaven me veel steun en de samenwerking verliep zeer goed. Ik ontving vooral financiële hulp (leefloon). Het OCMW heeft ook het onderhoudsgeld voor mijn kind betaald.” (Praktijkgeval 7) “Ze doen hun best, zijn idealistisch ingesteld, maar zijn ook gebonden aan regeltjes.” (Praktijkgeval 9) “Mijn leven is in handen van de maatschappelijke assistente. Zij regelt alles voor mij. Ik moet enkel mijn rekeningetjes afgeven.” (Praktijkgeval 11) “Het OCMW heeft op zeer korte termijn een dossier voor mij opgesteld, zodat ik gevrijwaard bleef van deurwaarders. Maar de
maatschappelijke assistenten hebben natuurlijk ook richtlijnen waar ze niet buiten kunnen.” (Praktijkgeval 15) Ze laten zich ook positief uit over de tewerkstellingsmogelijkheid in het kader van artikel 60, §7 van de OCMW-wetgeving : “Ze vragen echt welk werk je wil doen. Ik heb ook gesolliciteerd voor poetswerk op een school, aangezien dat goed zou uitkomen met mijn kindjes, maar ik belandde op een wachtlijst. Over een jaar ben ik dankzij artikel 60 in orde met alles. Bovendien heb ik reeds computerlessen en cursussen kunnen volgen in het kader van artikel 60.” (Praktijkgeval 4) “Artikel 60 is fantastisch voor mensen zonder werk of zelfstandigen die gestopt zijn met hun zaak. Op die manier zijn wij terug in orde met onze sociale zekerheid. Bovendien gaan ze je capaciteiten na en zetten ze je bijvoorbeeld niet automatisch in een kuisploeg.” (Praktijkgeval 8) “Ik vind het goed dat zoiets bestaat, aangezien er niets anders bestaat voor zelfstandigen die stoppen met hun zaak. Op de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) moet je je inschrijven, maar ze kunnen je toch niet helpen, want je krijgt geen stempelgeld.” (Praktijkgeval 10) d. Belastingen Ook over de houding van de Belastingcontroleurs en –administratie laten verschillende zelfstandige ondernemers zich negatief uit. Vooral hun vooroordeel over het bezit van zwart geld valt de zelfstandige ondernemers zwaar : “Ik heb ettelijke malen een afbetalingsplan voorgesteld aan de Belastingen, maar die hadden daar geen oren naar. Ze zetten me permanent het mes op de keel. Mijn advocate zei zelf ‘Met de Belastingen tot een vergelijk komen, zal ontzettend moeilijk zijn’. Zij staan van boven en zelfs boven de wet. Ze hebben totaal geen besef van de economische realiteit. Ik had 6 690 euro van een belastingschuld van 7 430 euro terugbetaald. Een week later kreeg ik voor de resterende 740 euro opnieuw boetes en de deurwaarder op bezoek.” (Praktijkgeval 9)
“De houding van sommige controleurs is ergerlijk. We hebben eens een controle gehad van de fiscus. Het eerste wat hij zei was ‘Eens kijken waar jullie ‘gefoefeld’ hebben’. Hij had bij ons een fiets gekocht voor zijn zoon en dochter. Hij had de bonnetjes bij en ging na of die fietsen waren ingeschreven, hetgeen inderdaad zo was. ‘Ah, ze zijn ingeschreven’, merkte hij op. Hij was ook bonnetjes gaan opvragen bij zijn buren die ook bij ons een fiets hadden gekocht, om te controleren of die waren ingeschreven. Dat was opnieuw wel degelijk het geval.” (Praktijkgeval 17) e. Sociale Kassen Eén ex-zelfstandige ondernemer oordeelt negatief over de Sociale Kassen : “De fout ligt bij de Sociale Kassen : ze moeten de zelfstandigen van in het begin op de risico’s wijzen. In plaats van tijdens de eerste jaren een minimum te betalen, zouden ze je moeten vragen wat je kan en wil betalen. Zelf heb ik van in het begin aan mijn boekhouder gevraagd om hogere sociale bijdragen te betalen, om achteraf niet verrast te worden door torenhoge rekeningen.” (Praktijkgeval 7) 4.6.3 Weerslag op en reacties van de omgeving van de zelfstandige ondernemer De gezinnen van de zelfstandige ondernemers torsen niet alleen een financiële, maar ook een zware psychologische last : “De situatie roept herinneringen op aan het faillissement van de zaak van mijn ouders. Toen de zaak failliet ging, kreeg ik van mijn moeder twintig oude Belgische franken voor de hele week op school. Ze kon niet anders. Ik zeg altijd : ‘Het failliet van een eigen zaak is het failliet van het hele gezin’.” (Praktijkgeval 3) “We hadden het financieel heel moeilijk : aflossing van een zware lening, daling van de landbouwprijzen. Maar ook psychologisch was er grote spanning : de kinderen zagen mij zelden, mijn echtgenote en ik hielden onze adem in, …” (Praktijkgeval 20) Ook voor de kinderen van de zelfstandige ondernemers is het niet gemakkelijk. Als er spanningen zijn in huis raakt dat ook de kinderen.
Bovendien lijden ook zij materieel verlies wanneer de bezittingen worden aangeslagen.
Volgens vier gesprekspartners hebben hun
kinderen geleden onder de hele situatie : “Tijdens hun puberteit moesten ze, toen ze hun vriendjes op bezoek hadden, tussen de tuinmeubels zitten en naar een televisie met krakend beeld kijken. Wij hadden ook geen computer, aangezien dat toen nog niet als een noodzakelijk iets werd beschouwd.” (Praktijkgeval 1) “Mijn zoon en dochter zaten op internaat. Ik heb hen beiden van het internaat moeten afhalen, omdat ik het niet meer kon betalen. Ze waren bijgevolg verplicht een andere richting te volgen.” (Praktijkgeval 6) “De kinderen klaagden dat ze nooit eens iets nieuw kregen.” (Praktijkgeval 20) De meerderheid van de gesprekspartners wordt (werd) in de moeilijke tijden gesteund door familie en vrienden : “Mijn vrienden en familie hebben me zeer goed gesteund. Ze waren een geweldige hulp, want ik had niets meer. Ze hebben mij meubels gegeven. Van mijn zus bijvoorbeeld heb ik een oude ijskast gekregen.” (Praktijkgeval 7) Toch is dat niet altijd zo.
In sommige gevallen hielden familie en
vrienden zich, al dan niet bewust, afzijdig. Velen getuigen dat ze nu pas hun echte vrienden hebben leren kennen : “Wanneer je geld hebt, kun je overal mee naartoe, kun je bijvoorbeeld op café trakteren en is er geen probleem. Maar nu kan ik dat niet meer en leer ik mijn echte vrienden kennen.” (Praktijkgeval 4) “De echte vrienden hou je over, de valse verlies je.” (Praktijkgeval 13) “Je verliest heel veel vrienden. Je bent snel vergeten. Toen ik mijn zaak had, droeg ik geregeld sloffen met gaten vooraan. Maar dat was geen probleem om zaken of boodschappen te doen. Ik reed met een Mercedes en men wist wie ik was. Nu ik niets meer heb, moet ik een kostuum kopen om presentabel te worden geacht. Op
school krijgen we waarden zoals eerlijkheid mee. In het verdere leven blijft daar weinig van overeind.” (Praktijkgeval 18) Het misbruik door derden heeft ertoe geleid dat het voor sommige exzelfstandige ondernemers nu moeilijker is om nog iemand te vertrouwen. Door het schaamtegevoel is de omgeving van de zelfstandige ondernemer vaak niet op de hoogte van die zijn benarde situatie. De zelfstandige ondernemers hangen het immers niet aan de grote klok. Enkelen sluiten zich zelfs op om hun ellende te verbergen : “Met uitzondering van mijn broer is mijn omgeving niet op de hoogte van mijn pijnlijke situatie. Je spreekt daar nog niet te graag over.” (Praktijkgeval 5) “Je voelt je mislukt wanneer je op café vrienden en klanten tegenkomt.” (Praktijkgeval 10) Drie gesprekspartners vertelden zelfs dat ze gevlucht zijn uit hun dorp of stad om confrontaties met de omgeving te vermijden : “Toen de zaak in faling is gegaan, werden we daarover op straat aangesproken. Mijn vrouw barstte dan altijd in tranen uit. We wilden er niet over praten en met vroegere goede zakenpartners wilden we geen contact nemen. We beslisten om ons terug te trekken en naar onze geboorteplaats terug te keren.” (Praktijkgeval 17)
4.7 Beleidsaanbevelingen “Organisaties en overheid praten heel veel, maar doen weinig. Ze laten je zwemmen en spartelen in het water. Want als ze je uit het water halen, moeten ze je afdrogen.”
Ook
de
zelfstandige
ondernemers
formuleerden
enkele
beleidsaanbevelingen. Ze pleiten voor meer informatieverschaffing en begeleiding en voor betere opvang en bescherming van zelfstandige ondernemers in de knel. Verder snakken ze naar een andere houding van het overheidspersoneel en meer gelijkheid in de wetgeving. 4.7.1 Informatieverschaffing en begeleiding De zelfstandige ondernemers vragen meer begeleiding en pleiten voor een instantie waar ze terechtkunnen met hun problemen of vragen. Een soort ‘OCMW voor zelfstandigen’, waar ze zowel tijdens als na de zelfstandige activiteit terechtkunnen. Enkelen roepen hun collega’s op om meer samen te werken : “Wij hebben nood aan begeleiding en ondersteuning : iemand die met mij eens een paar dagen door de administratie en boekhouding gaat. Daarnaast zouden er zelfstandigensyndicaten moeten opgericht worden die grotere sectoren vertegenwoordigen, zoals de artsensyndicaten.” (Praktijkgeval 3) “De zelfstandige ondernemers zouden met één stem moeten spreken. Nu kan de overheid immers een verdeel-en-heers-politiek toepassen.” (Praktijkgeval 9) “Er zou meer opvang, steun en raad moeten zijn vooraleer je de stap zet om je zaak stop te zetten.” (Praktijkgeval 10) Bovendien vinden ze dat de overheid en de zelfstandigenorganisaties meer informatie moeten geven over het faillissement.
Velen doen
immers verder met hun zelfstandige zaak, omdat ze schrik hebben van het onbekende en vrezen alles te verliezen :
“Men zou aan de zelfstandigen meer moeten bekend maken welke hulpkanalen er allemaal bestaan. Je kropt immers alles op, omdat je er helemaal alleen voor staat.” (Praktijkgeval 7) “Het OCMW zou een soort van opendeurdag moeten houden, omdat de drempelvrees bij vele zelfstandigen nog steeds te groot is.” (Praktijkgeval 1) Ze menen dat er ook vooraf meer moet gebeuren.
Overheid en
zelfstandigenorganisaties dienen meer inlichtingen te verschaffen aan starters. Dat kan door hen bij de inschrijving te wijzen op de gevaren : “Een verhaal zoals dat van mij zou aan iedereen die zelfstandig ondernemer wil worden, moeten worden verteld. Men moet heel goed weten waar men aan begint en wat de gevolgen kunnen zijn.” (Praktijkgeval 9) Daarnaast is er nood aan een beter aangepaste vorming voor starters, zonder achterpoortjes, volgens sommige gesprekspartners : “Een zelfstandige ondernemer moet een opleiding volgen over de werking van een bedrijf en de nodige kennis vergaren over boekhouding, bankaangelegenheden, enzovoort. Maar er zijn nog te veel achterpoortjes. Zelf behaalde ik de vakbekwaamdheidsattesten die noodzakelijk zijn in de transportsector. Sommige starters bieden mij 370 euro per maand voor dat attest. Ik zou dan ingeschreven worden in de vennootschap, maar niet aanwezig moeten zijn op het bedrijf. De opleidingen, starterscursussen en cursussen voor vereiste attesten zijn vandaag de dag op zo’n hoog niveau, dat diegenen die het volgen reeds een universitair diploma behaald hebben en dus eigenlijk al slim genoeg zijn. Diegenen die het nodig hebben, kunnen het niet halen omdat het niveau te hoog ligt. Ze gaan bijgevolg het attest gewoon huren.” (Praktijkgeval 1) 4.7.2 Opvang en bescherming De zelfstandige ondernemers roepen ook op tot een betere opvang door de overheid van zelfstandige ondernemers die hun zaak hebben moeten stopzetten of alles verloren hebben.
Men zou in een
minimumbedrag moeten voorzien dat leefbaar is en een hoger pensioen moeten uitkeren : “De overheid zou in een verzekering moeten voorzien, waarop de zelfstandige kan terugvallen als de zaak wordt stopgezet. Wij hebben als zelfstandige ondernemer geen recht op een werkloosheidsuitkering. Dat zou toch niet mogen.” (Praktijkgeval 5) “Net zoals er steun is voor werknemers die hun werk verliezen, zou er ook steun moeten zijn voor zelfstandigen die hun zaak kwijt zijn.” (Praktijkgeval 10) “De overheid moet de pensioenen van de zelfstandigen verhogen. Mijn vader heeft heel zijn leven gewerkt en vijftig mensen tewerk gesteld. Mijn moeder ontvangt, als weduwe, een pensioen van 620 euro. Dat is gewoonweg schandalig.” (Praktijkgeval 12) Een
andere
gesprekspartner
stelt
voor
om
aan
zelfstandige
ondernemers de mogelijkheid te geven om deeltijds zelfstandig te zijn en voor een deel werkloze : “Nu is het in België of-of. Als je een zelfstandige activiteit opstart, krijg je geen werkloosheidsuitkering meer. Mensen die deels werknemer zijn, kunnen nog wel werkloosheidssteun krijgen. Wanneer je als parttime zelfstandige nog wat werkloosheidssteun zou ontvangen, heb je wat financiële zuurstof en kun je nagaan of de zelfstandige activiteit iets kan worden.” (Praktijkgeval 3) De
zelfstandige
ondernemers
die
geconfronteerd
werden
met
openbare werken voor de deur van hun zelfstandige zaak of misbruik door derden, vragen een betere bescherming van de overheid. Bij openbare werken zou de overheid een speciale regeling moeten uitwerken voor die periode. Ze kan bijvoorbeeld een lening aan een zeer
lage
interest
toestaan,
een
tijdelijke
lastenvermindering
doorvoeren of een fonds oprichten : “De kosten blijven immers. Het is een periode van 100 procent uitgaven en slechts 50 procent inkomsten.” (Praktijkgeval 7)
De overheid dient zelfstandige ondernemers die door derden misbruikt werden te beschermen door een advocaat aan te stellen. Die kan dan onderzoeken wat er gebeurd is. De oprichting van een hulpkas is een ander voorstel : “Er zou een soort van hulpkas moeten komen om de kosten te dekken van mensen die ten onrechte problemen krijgen. Want de verschillende interesten en deurwaarderskosten verergeren heel de zaak. Bovendien worden die kosten even groot als hetgeen men verschuldigd is.” (Praktijkgeval 6) 4.7.3 Houding van het overheidspersoneel Enkele zelfstandige ondernemers eisen een andere houding van de ambtenaren : “De Belastingadministratie zou meer moeten begeleiden en je niet als een tegenstander mogen aanzien.” (Praktijkgeval 9) “Men zou moeten sleutelen aan de houding van sommige ambtenaren. Hun mentaliteit is ergerlijk.” (Praktijkgeval 17) 4.7.4 Gelijkheid in de wetgeving Sommige gesprekspartners vinden dat de Belgische wetgeving niet gelijk is voor iedereen en dat daar verandering in moet komen : “Voor een kleine zelfstandige fotograaf is een vestigingsattest verplicht. Voor de grote ketens, die nu ook foto’s ontwikkelen, is dat niet het geval, aangezien zij minstens twintig werknemers in dienst hebben.” (Praktijkgeval 15) Ze roepen de beleidsverantwoordelijken ook op om de negatieve discriminaties tegenover zelfstandige ondernemers weg te werken : “De Gezinsbond bijvoorbeeld verstrekt goedkope leningen voor de aankoop van een woning. Het is evenwel uitgesloten om in die woning een zelfstandige activiteit uit te baten.” (Praktijkgeval 3)
4.8 Samenvattende tabel In onderstaande tabel geven we een overzicht van de ervaringen van de zelfstandige ondernemers in armoede.
Tabel XXI : Zelfstandige ondernemers in armoede Persoons- en ondernemingskenmerken, motivatie en toekomst Veertien mannelijke en zes vrouwelijke zelfstandige ondernemers, voornamelijk tussen 35 en 50 jaar. Vijf nog actieve zelfstandige ondernemers. Voornamelijk eenmanszaken uit de horeca en industriesector.
Problemen
Oorzaken
Oplossingen
Beleving van de situatie
Beleidsaanbevelingen
Financiële problemen (te veel kosten en te weinig inkomsten, hoge schuldenlast (Sociale Kas, Belastingen), financiële tegenslagen). Problemen met zieken- en kinderbijslagfonds. Administratieve problemen (al dan niet door een echtscheiding). Relationele, psychologische en gezondheidsproblemen door verstrengeling werk – privé.
Overheidsoptreden : - Zware fiscale en sociale druk. - Belastingcontrole en navorderingen van btw en belastingen. - Openbare werken.
Overlevingsstrategieën : - Overbruggings- of kaskrediet. - Harder werken. - Bijkomende inkomstenbronnen. - Hulpvraag aan overheid.
Verdoken armoedeprobleem. Luisterend oor.
Meer informatieverschaffing (aan starters, over faillissement) en begeleiding (beter aangepaste vorming voor starters, ondersteuning aan zelfstandige ondernemers met problemen of vragen).
Motivatie : - Acht gesprekspartners zijn afkomstig uit een zelfstandigenmilieu. - Vrijheid, zelfstandigendroom, familietraditie. Toekomst : - Meerderheid wil zo snel mogelijk opnieuw zelfstandige ondernemer worden. - Sommigen hebben echter geen keuze meer (faillissement zonder verschoonbaarheidsverklaring).
Problemen du(u)r(d)en meerdere jaren wegens onwetendheid over wat hen te wachten staat. Knoop doorhakken, is niet gemakkelijk.
Persoonsgebonden factoren : - Familiale problemen (echtscheiding, problemen met naaste familieleden). - Gezondheidsproblemen (werkongeval, stress, oververmoeidheid). - Misbruik door derden (boekhouder, bankier, advocaat, zakenpartner).
Wanbetalers (nietbetalende klanten) en toenemende concurrentie. Ongunstige omstandigheden in de sector.
Periode van financiële moeilijkheden is frustrerend en stresserend (voortdurende angst voor schuldeisers en deurwaarders). Gevoel van mislukking, groot schaamtegevoel, aangetast zelfvertrouwen. Onzekerheids- en eenzaamheidsgevoel.
Professionele hulp : - Schuldbemiddelingsprocedure opgestart via OCMW of advocaat. - In orde brengen van sociaal statuut via OCMW (leefloon, artikel 60, aanvraag voor vrijstelling van sociale bijdragen, afbetalingsplannnen). - Efrem vzw : papieren ophalen bij boekhouder, afbetalingsplannen opstellen, raad geven.
Overwegend negatieve ervaringen met deurwaarder, curator, Belastingcontroleurs en –administratie. Overwegend positieve ervaringen met hulpverleners van OCMW en andere organisaties. Stap naar OCMW zetten, is evenwel zeer moeilijk en vernederend. Zware materiële verliezen. Zware last voor de gezinnen (partner en kinderen) van de zelfstandige ondernemers. Veel steun van familie en vrienden. Wegens het schaamtegevoel is de omgeving vaak niet op de hoogte of is men de omgeving ontvlucht.
Betere opvang door de overheid van zelfstandige ondernemers die hun zaak verloren hebben (minimumbedrag om van te leven, hogere pensioenen). Betere bescherming van zelfstandige ondernemes die geconfronteerd worden met openbare werken of misbruik door derden. Andere houding van het overheidspersoneel. Gelijkheid in de Belgsiche wetgeving (negatieve discriminaties tegenover zelfstandige ondernemers wegwerken).
DEEL 4 : SAMENVATTING EN BELEIDSAANBEVELINGEN
1. SAMENVATTING Er bestaat heel wat wetenschappelijk onderzoeksmateriaal over het economische belang van ondernemerschap en over armoede in het algemeen.
Onderzoek over (ex-)zelfstandige ondernemers in nood en in
armoede is daarentegen heel schaars. zelfstandige’ overheerst.
Het beeld van de ‘welstellende
Toch duiken er de laatste jaren schoorvoetend
publicaties en cijfers op, die aantonen dat armoede onder zelfstandige ondernemers wel degelijk voorkomt. Vaak gaat het om verdoken armoede. Die vaststellingen hebben ons ertoe aangezet om de thematiek onder de onderzoeksscanner te leggen. We hebben voor het onderzoek drie bronnen aangeboord :
-
De literatuur.
-
De RSVZ-databank met de inkomens van de zelfstandigen in hoofdberoep.
-
Individuele gesprekken met vijftien OCMW’s, met vier bevoorrechte getuigen van ondersteunende organisaties en met twintig zelfstandige ondernemers in nood.
Hierna passeren de voornaamste onderzoeksresultaten de revue, die een kwantitatief
en
kwalitatief
ondernemers in nood.
beeld
ophangen
van
(ex-)zelfstandige
1.1 Kwantitatief beeld : armoede onder zelfstandige ondernemers in cijfers We meten armoede aan de hand van het inkomen. Het inkomen laat in het armoedeonderzoek toe om armoedegrenzen af te bakenen. Daarnaast zijn voldoende economische middelen (inkomen) een belangrijke voorwaarde om een zekere mate van welzijn en sociale participatie te bereiken. We zijn ons bewust van mogelijke beperkingen bij het gebruik van inkomen als armoedemaatstaf. Sommigen menen dat het werkelijke inkomen van een zelfstandige hoger ligt dan het aangegeven inkomen. Toch willen we erop wijzen dat de situatie van een zelfstandige slechter kan zijn dan uit zijn/haar inkomen blijkt.
Bij een te laag inkomen moet hij/zij zijn/haar persoonlijk
vermogen aanspreken om te kunnen overleven. Bovendien wordt geschat dat het inkomen van een zelfstandige vijftig procent hoger moet zijn dan het inkomen van een loontrekkende, om de kans op faillissement en de inkomstenbelastingen
te
dekken.
Ten
slotte
werken
we
met
de
inkomensgegevens van alle zelfstandigen in hoofdberoep in België, wat de betrouwbaarheid van de analyses ten goede komt. 1.1.1 Aantallen Volgens het Centrum voor Sociaal Beleid leefde 11 procent van de zelfstandigen in 1997 in armoede (een stijging met 3,2 procentpunt tegenover 1988).
In de gezinsbudgetenquête van het Nationaal Instituut voor de
Statistiek verklaarde ongeveer 20 procent van de zelfstandige ondernemers moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen met het maandelijkse beschikbare inkomen (tegenover 16 procent van de arbeiders en 12 procent van de bedienden). Een onderzoek in het OCMW van Oostende bracht aan het licht dat 10 procent van alle bestaansminimumtrekkers eenmaal of meermaals zelfstandige is geweest. In Nederland toont de Armoedemonitor 2001 van het Nederlandse Sociaal en Cultureel Planbureau aan, dat 16 procent van de zelfstandige ondernemers
zich in de laagste inkomensklassen ophoudt. Het Nederlandse Planbureau stelde verder vast dat de kans op een inkomen onder de armoedegrens bij zelfstandige ondernemers viermaal hoger ligt dan bij werkenden in loondienst. Volgens onze berekeningen op basis van de inkomens van de zelfstandigen in hoofdberoep bevindt ongeveer een vierde van de zelfstandigen zich onder de ‘armoedegrens’ binnen de groep van de zelfstandigen (onder een maandinkomen na belastingen van gemiddeld 523 euro (periode 19952000)).
Wanneer de ‘armoedegrens’ voor de totale Belgische bevolking
wordt gehanteerd (594 euro per maand in 1998), leefde 35 procent van de zelfstandigen in 1998 in armoede. In 2000 bedroeg het mediaan-uurloon 5 euro (de helft van de zelfstandigen situeert zich daaronder). 1.1.2 Kenmerken a. Volgens leeftijd Ruim 62 procent van de zelfstandigen ouder dan 65 jaar behoorde tot de laagste inkomensgroep in 2000. Bij de jongste zelfstandigen (jonger dan 35 jaar) houdt 61,41 procent zich op in de laagste of middeninkomensgroep. De zelfstandigen in de leeftijdscategorie ’35-50 jaar’ kennen het hoogste percentage in de hoge of zeer hoge inkomensklasse (meer dan 55 procent). Het aandeel van de jongste zelfstandigen in het totale aantal zelfstandigen ligt beduidend hoger dan hun aandeel in de totale som van de inkomens (23,07 tegenover 16,06 procent). Het tegendeel is waar voor diegenen tussen de 35 en 50 jaar : hun aandeel in de inkomenstaart (51,93 procent) is hoger dan hun aandeel in het totale aantal zelfstandigen (47,27 procent).
b. Volgens geslacht In 2000 situeerde 38,65 procent van de vrouwelijke zelfstandigen zich in de laagste inkomensklasse, tegenover 20,32 procent van de mannelijke zelfstandigen.
Het aandeel van de vrouwelijke zelfstandigen in de
inkomenstaart is kleiner dan hun aandeel in het totale aantal zelfstandigen (18,28 procent tegenover 25,53 procent). c. Volgens sector De sectoren ‘land- en tuinbouw & visserij’ (38,66 procent), ‘diensten’ (32,07 procent) en ‘horeca’ (34,51 procent) telden in 2000 meer zelfstandigen in de laagste inkomensgroep. Het merendeel van de zelfstandigen met een vrij en intellectueel beroep bevond zich in 2000 in de hoogste inkomensklasse (42,32 procent). Het aandeel van de ‘land- en tuinbouw & visserij’ in het totale aantal zelfstandigen overtreft hun aandeel in de inkomenstaart (9,84 procent tegenover 6 procent). Bij de vrije en intellectuele beroepen daarentegen ligt het aandeel in de inkomens veel hoger dan dat in het totale aantal zelfstandigen (33,08 procent tegenover 20,60 procent). De kwetsbaarheid van de landbouwsector blijkt ook uit andere studies. Zij besluiten dat 20 tot 25 procent van de landbouwhuishoudens het financieel bijzonder moeilijk heeft. d. Volgens regio Luxemburg kent een hoger percentage zelfstandigen in de laagste inkomensgroep.
Een mogelijke verklaring daarvoor is dat in die provincie
relatief meer zelfstandigen in de primaire sector actief zijn. In het Vlaamse Gewest
bevinden
zich
relatief
meer
zelfstandigen
in
de
hogere
inkomensklassen (54,76 % tegenover 46,91 % in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en 49,46 procent in het Waalse Gewest). Vlaanderen heeft een iets
hoger aandeel in de totale inkomens dan in het totale aantal zelfstandigen (62,10 procent tegenover 61,28 procent). Bij de groep van de zelfstandigen is de inkomensongelijkheid tussen de Gewesten niet zo groot als voor de hele bevolking. e. Volgens nationaliteit Zelfstandigen van vreemde nationaliteit behoren meer tot de lagere inkomensgroepen. Binnen de groep van de zelfstandigen van niet-Belgische nationaliteit behoort een hoger percentage niet-Europese zelfstandigen tot de laagste inkomensgroep (34,22 procent tegenover 27,32 procent van de zelfstandigen met Europese (niet-Belgische) nationaliteit). f.
Gezamenlijke invloed van de vermelde kenmerken
Het Nederlandse Planbureau onderzocht de kans op een laag inkomen aan de hand van een aantal persoonskenmerken. Risicogroepen zijn : vrouwen, zelfstandigen jonger dan 35 jaar, personen zonder partner en niet-westerse allochtonen. Onze analyses leren dat vooral zelfstandigen ouder dan 65 jaar in de primaire sector in de laagste inkomensklasse tuimelen. Bij de niet-Belgen in Brussel vinden we veeleer de jongste zelfstandigen (zowel bij de mannen als de vrouwen) in de laagste inkomensklasse. Daartegenover staat dat mannelijke 65-plussers in Wallonië en Vlaanderen met een vrij en intellectueel beroep en met de Belgische nationaliteit zich voornamelijk in de hoogste inkomensklasse bevinden. Van de mannelijke niet-Belgen in Brussel houden de 65-plussers actief in de handel of in de dienstensector zich meer op in de hoogste inkomensklasse (respectievelijk 40 en 50 procent).
1.1.3 Inkomensevolutie Vooral de zelfstandigen in de laagste en hoogste inkomensklasse bevinden zich het daaropvolgende jaar nog steeds in dezelfde inkomensklasse. Wanneer zelfstandigen naar een andere inkomensklasse migreren, is dat vooral naar de omliggende inkomensgroep.
Zelfstandigen die zich het
daaropvolgende jaar nog steeds in dezelfde klasse bevinden, kennen een inkomensstijging.
Zelfstandigen in de laagste inkomensklasse die zich het
daaropvolgende jaar nog steeds in dezelfde klasse ophouden, ervaren evenwel een kleinere jaarlijkse inkomensstijging dan diegenen die in de hoogste inkomensklasse blijven (5,1 miljoen euro of 76,43 euro per zelfstandige voor de laagste inkomensklasse tegenover 253 miljoen euro of 2 880,11 euro per zelfstandige voor de hoogste inkomensklasse (meer dan 37 keer hoger) in 1999-2000).
Zelfstandigen die in een jaar tot de lage, midden- of hoge
inkomensgroep behoren, boeken het daaropvolgende jaar als groep steeds een inkomensvooruitgang. Zelfstandigen die daarentegen in een jaar in de zeer hoge inkomenscategorie vielen, kennen het daaropvolgende jaar als groep steeds een inkomensdaling. 1.1.4 Inkomensverdeling De groep van de zelfstandigen kenmerkt zich door een zeer ongelijke inkomensverdeling :
-
Het gemiddelde jaarinkomen (22 612,63 euro in 2000) ligt gevoeliger hoger dan het mediaan-jaarinkomen (15 421,41 euro).
-
Het jaarinkomen van de hoogste 10 % verdieners was in 2000 ongeveer 12 keer hoger dan dat van de onderste 10 %.
-
30
procent
van
de
zelfstandigen
bezit
twee
derde
van
de
inkomenstaart van de zelfstandigen. -
De Gini-coëfficiënt, een maatstaf voor inkomensongelijkheid (tussen 0 (geen ongelijkheid) tegenover 1 (meest extreme ongelijkheid)),
bedraagt binnen de groep van de zelfstandigen 0,5 (tegenover 0,31 voor de totale Belgische bevolking).
Volgens sector is de Gini-
coëfficiënt het grootst bij de vrije en intellectuele beroepen.
De
inkomens van de zelfstandigen zijn dus veel ongelijker verdeeld dan die van de volledige bevolking in België.
Ook in Nederland werd
vastgesteld dat de inkomensongelijkheid bij zelfstandigen tweemaal hoger is dan bij werknemers. Bij zelfstandigen bevinden er zich meer inkomens in de staarten van de inkomensverdeling (hoge en lage inkomens). 1.1.5 Duurtijd zelfstandigen onder ‘armoedegrens’ In Nederland werd waargenomen dat zelfstandige ondernemers, in vergelijking met alle arme huishoudens in Nederland, minder vaak te kampen hebben met langdurige armoede. In België leefde ongeveer 22 procent van de zelfstandigen die minstens zes jaar een inkomen hebben uit een zelfstandige activiteit in hoofdberoep, minstens één jaar onder de ‘armoedegrens’ (binnen de groep van zelfstandigen) in de periode 1995-2000 (1,55 procent vertoefde de volle zes jaar onder de ‘armoedegrens’).
Wanneer we de deelgroep nemen van
arme zelfstandigen met minstens zes jaar inkomen en die in de periode 19952000 onder de ‘armoedegrens’ zijn gevallen, bevond ongeveer 57 procent zich minstens twee jaar onder de ‘armoedegrens’.
Zeven procent had
gedurende de volledige beschouwde periode (zes jaar) een inkomen onder de ‘armoedegrens’. De hoogste percentages met meer dan twee jaar ‘armoede’ in 1995-2000 vinden we terug bij mannelijke zelfstandigen (meer dan 10 procent) :
-
In Vlaanderen in de vrije en intellectuele beroepen (11,17 procent), in de industrie (10,60 procent), in de primaire sector (10,30 procent) en in de diensten (10,05 procent).
-
In Wallonië in de primaire sector (13,06 procent bij de niet-Belgen en 10,65 procent bij de Belgen) en in de vrije en intellectuele beroepen (11,37 procent)
1.2
Kwalitatief beeld : getuigenissen en ervaringen van en met zelfstandige ondernemers in armoede
Tabel vat voor acht thema’s de bevindingen samen uit de literatuur en uit de interviews met de OCMW’s, de bevoorrechte getuigen en de zelfstandige ondernemers. 1.2.1 Kenmerken zelfstandige ondernemers in nood De drie gespreksgroepen stippen aan dat ook ervaren ondernemers armoede kennen. Een ander persoonsgebonden kenmerk is echtscheiding. OCMW’s
en
bevoorrechte
getuigen
worden
geconfronteerd met meewerkende partners.
ook
meer
en
meer
De bevoorrechte getuigen
aanzien starters nog steeds als een risicogroep. 1.2.2 Kenmerken onderneming Ondernemers in armoede baten vooral een eenmanszaak uit.
Zowel de
OCMW’s als de bevoorrechte getuigen vernoemen de horeca als risicovolle sector.
De ondernemers in onze interviews kwamen uit verschillende
sectoren. 1.2.3 Problemen De problemen zijn drievoudig :
-
Financiële problemen vertalen zich vooral in schulden bij
de
Belastingen, de BTW en de Sociale Kassen. Een faillissement van een cliënt van de ondernemer kan (bijkomende) financiële ellende veroorzaken. -
Er doen zich ook psychische (depressie van ondernemer en/of partner) en andere gezondheidsproblemen voor.
-
Er zijn vaak relationele problemen, waarbij echtscheiding zowel oorzaak als gevolg kan zijn van problemen in de zaak.
De OCMW’s verwijzen naar een totaalpakket van problemen. 1.2.4 Oorzaken De oorzaken van de problemen kunnen onder vijf noemers worden gerangschikt :
-
Economisch Hieronder vallen de economische terugval, toenemende concurrentie en ongunstige omstandigheden in de sector.
-
Overheidsoptreden Er wordt melding gemaakt van de hoge fiscale en parafiscale druk, inkomensverlies en hoge kosten bij aanslepende openbare werken vóór de deur van de zelfstandige zaak, en het zwakke sociaal statuut van de zelfstandige.
De interesten die hoger oplopen dan de
eigenlijke schuld zijn een molensteen rond de nek van de zelfstandige ondernemers.
-
Tegenslagen Voorbeelden zijn brand, wanbetalers, problemen met de boekhouder, arbeidsongeval, enzovoort.
-
Persoonsgebonden
Ten eerste zijn er persoonsgebonden oorzaken in de zakelijke sfeer : onbezonnen ontoereikende zakenpartner.
en
naïef
zakendoen,
beheerskennis
en
een
het
gebrekkige
slechte
relatie
beheer, met
de
Daarnaast duiken persoonsgebonden oorzaken op in
de privé-sfeer : echtscheiding en gezondheidsproblemen. Daaruit blijkt de innige verstrengeling tussen zaak en privé bij zelfstandige ondernemers.
-
Misbruik door derden Derden (boekhouders, werknemers, …) die misbruik maken van de zelfstandige ondernemer kunnen hem/haar de das omdoen.
1.2.5 Behandeling van de dossiers De hulp aan ondernemers in nood bestaat uit : informatieverschaffing, financieel en juridisch advies, administratieve ondersteuning, financiële hulp, inschakeling in het arbeidscircuit. Zowel de OCMW’s als de bevoorrechte getuigen staan daarbij voor hindernissen : gebrekkige externe medewerking (van sommige boekhouders, curators, fiscus, …) en ontoereikende financiële middelen. De maatschappelijke werkers van de OCMW’s voegen eraan toe dat zij niet steeds de nodige kennis van de wetgeving over zelfstandigen bezitten. 1.2.6 Bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers De hulpverleners ervaren dat ondernemers in nood te laat om steun vragen. Ze verstoppen zich meer, kunnen moeilijk een stap terugzetten en trachten het zolang mogelijk zelf te beredderen. Dat strookt met de persoonlijkheid van de zelfstandige ondernemer, die onafhankelijkheid hoog in het vaandel schrijft. De hulpverleners getuigen ook van de unieke persoonlijkheid van de
ondernemer : kritischer, meer gemotiveerd, dynamischer, gewoon om met risico’s te leven, heel gedreven en koppiger. 1.2.7 Perceptie armoedeproblematiek/beleving situatie De hulpverleners halen aan dat armoede bij zelfstandige ondernemers nog schrijnender is dan bij arme niet-zelfstandigen wegens :
-
Meer verborgen.
-
Miskend door de maatschappij.
-
Overgang van onafhankelijkheid naar afhankelijkheid.
-
Sociale uitsluiting.
-
Geen hechte groep. Dat staat in schril contrast met arme nietzelfstandigen, bij wie de armoede een bindmiddel is.
Wanneer de ondernemers, nadat ze tot het uiterste zijn gegaan voor het redden van hun zaak, in armoede verzeild geraken, begint voor hen een emotionele lijdensweg : eenzaamheid, voortdurende angst voor schuldeisers en deurwaarders, frustraties, stress, verlies van zelfvertrouwen.
Ze hebben
overwegend nare ervaringen met diegenen die door hun functie bij de situatie zijn betrokken : fiscus, deurwaarders, curators.
De stap naar het
OCMW betekent voor hen de zoveelste vernedering. Ze laten zich wel heel positief uit over de hulp van de maatschappelijke werkers van OCMW’s. Ondernemers in nood verbergen zich vaak angstvallig voor de externe omgeving. Ze ontvluchten zelfs letterlijk hun dorp of stad. 1.2.8 Beleidsaanbevelingen van de gesprekspartners De drie gespreksgroepen breken een lans voor een onafhankelijk orgaan voor (ex-)zelfstandige ondernemers in nood. Ze pleiten ook voor een betere vorming van nieuwe ondernemers. Aan hen moet onder meer worden duidelijk gemaakt wat het zelfstandige ondernemerschap inhoudt. De
OCMW’s waarschuwen tegen het duwen van mensen in het zelfstandige ondernemerschap.
In
de
groep
van
bevoorrechte
getuigen
wordt
voorgesteld om een zelfhulpgroep ‘(Ex-)zelfstandige ondernemers in nood’ in het leven te roepen. Ten slotte vragen de ondernemers dat de overheid uit een ander vaatje zou tappen : belastingambtenaren als begeleider en niet als tegenstander, wegwerking van negatieve discriminaties tegenover zelfstandige ondernemers en een tegemoetkoming ingeval van aanslepende openbare werken vóór de zaak.
Tabel XXII : Bevindingen over zelfstandige ondernemers in nood uit literatuur en volgens gespreksgroepen BRON
LITERATUUR
THEMA Kenmerken van (ex-)zelfstandige ondernemers in nood
- Vooral mannen. - Meer en meer meewerkende partners, al dan niet door echtscheiding. - Alleenstaande vrouwen zonder een ander inkomen. - Ook ervaren zelfstandige ondernemers. - Vooral eenmanszaken. - Horeca en kleinhandel.
Kenmerken onderneming Problemen
OCMW’s
- Financieel : belastingen, btw, sociale zekerheidsbijdragen, boetes uitzichtloze situatie. - Psychisch : depressie .
- Financieel : Slecht budget- en inkomstenbeheer. Hoog opgelopen schuldenlast. Belastingen, BTW en Sociale Kas als grootste schuldeisers. - Administratief. - Psychisch : depressie van ondernemers en/of partner. - Totaalpakket van problemen.
BEVOORRECHTE GETUIGEN - Vooral mannen. - Meer en meer meewerkende partners. - Ook ervaren zelfstandige ondernemers. - Starters nog risicogroep.
- Vooral eenmanszaken. - Horeca, bouw en dienstensector. - Financieel : Belastingen, BTW en Sociale Kas als schuldeisers. - Psychisch. - Relationele en familiale problemen.
ONDERNEMERS
- Ook ervaren ondernemers. - Ondernemers met echtscheiding.
- Vooral eenmanszaken. - Uiteenlopende sectoren. - Financieel : vooral Belastingen, BTW en Sociale Kas. - Zware financiële tegenslagen : faillissement van cliënt(en). - Psychisch. - Relationele problemen : echtscheiding (oorzaak en gevolg). - Gezondheid : stress. - Duur van de problemen : uitstel van stopzetting want onwetend over wat er gaat komen na stopzetting.
Tabel XXI (vervolg): Bevindingen over zelfstandige ondernemers in nood uit literatuur en volgens gespreksgroepen BRON
THEMA Oorzaken
LITERATUUR
- Economisch : crisissen. - Overheidsoptreden : Fiscale en parafiscale druk. Sociaal statuut van de zelfstandige. - Tegenslagen : wanbetalers. - Persoonsgebonden : Gebrekkige beheers- en beroepskennis. Gezondheids- en relationele problemen. - Misbruik door derden.
OCMW’s
- Economisch : Economische terugval. Te hoge schuldenlast. Te veel concurrentie. - Overheidsoptreden : Fiscale en parafiscale druk. Openbare werken. Sociaal statuut van de zelfstandige. - Tegenslagen : Brand. Wanbetalers. Met boekhouder. - Persoonsgebonden : Onbezonnen en naïef zakendoen. Gezondheids- en relationele problemen. Gebrekkige kennis bedrijfsbeheer.
BEVOORRECHTE GETUIGEN
- Economisch : Noodwendigheden van de markt. Niet-betalende klanten. - Persoonsgebonden : Mismanagement. Gebrek aan ondernemerscapaciteiten. Gebrekkige opleiding. Te hoge levensstandaard. Gebrek aan startkapitaal. Familiale problemen. - Misbruik door derden.
ONDERNEMERS
- Economisch : Toenemende concurrentie. Ongunstige omstandigheden in de sector. - Overheidsoptreden : Fiscale en parafiscale druk. Interest die hoger oploopt dan eigenlijke schuld. Openbare werken. - Tegenslagen : wanbetalers. - Persoonsgebonden : Familiaal: echtscheiding. Gezondheid. Slechte relatie met zakenpartner. - Misbruik door derden.
Tabel XXI(vervolg): Bevindingen over zelfstandige ondernemers in nood uit literatuur en volgens gespreksgroepen BRON THEMA Behandeling van de dossiers
Bijzondere aan werken met zelfstandige ondernemers
LITERATUUR
- Organisaties : Bekommeren zich niet over zelfstandige ondernemers in nood >< organisaties als gangmakers voor bedrijven in nood. Alleen oog voor de economishe kant, geen aandacht voor het psycho-sociale welzijn van de zelfstandige.
- Sluiten zich af.
OCMW’s
- Advies en informatie : ondernemers vragen een tweede opinie. - Financiële en administratieve hulp. - Inschakeling in het arbeidscircuit. - Hindernissen : Gebrek aan gedegen kennis over zelfstandigen bij maatschappelijke werkers. Gebrekkige externe medewerking. Ontoereikende financiële middelen om zware schuldenlast van de zelfstandige te vereffenen. - Ondernemers : roepen moeilijk externe hulp in Stoppen het meer weg. Laten problemen langer aanslepen. - Persoonlijkheid van de ondernemer.
BEVOORRECHTE GETUIGEN - Knelpuntenanalyse en begeleiding. - Financieel advies. - Juridisch advies. - Klankbord. - Bemiddeling. - Budgetbeheer. - Woonst en werk zoeken. - Hindernissen : Gebrekkige externe medewerking. Te weinig middelen.
- Ondernemers : Komen te laat langs. Stoppen het meer weg. Moeilijk om een stap terug te zetten. Willen het zolang mogelijk zelf oplossen. - Persoonlijkheid van de ondernemer.
ONDERNEMERS
- Aanvraag schuldbemiddeling. - OCMW. - EFREM vzw.
Tabel XXI(vervolg): Bevindingen over zelfstandige ondernemers in nood uit literatuur en volgens gespreksgroepen BRON
THEMA Perceptie armoedeproblematiek /beleving situatie
LITERATUUR
- Miskend. - Verdoken. - Persoonlijke verwondingen.
OCMW’s
- Veel zwaardere klap dan bij arme niet-zelfstandigen : Meer verborgen. Miskend door de maatschappij. Overgang naar afhankelijkheidspositie. Sociale uitsluiting. Geen hechte groep (in tegenstelling tot arme nietzelfstandigen bij wie armoede bindmiddel is).
BEVOORRECHTE GETUIGEN
- Persoonlijke drama’s. - Verdoken. - Geen kansarmoede. - Miskend door de samenleving. - Sociale uitsluiting.
ONDERNEMERS
Overleving zaak : Nog harder werken nog grotere put. Bijkomende inkomstenbronnen aanboren. Gaan tot het uiterste alvorens te stoppen. - Emotioneel : Lijden in stilte. Frustrerend + stresserend. Voordurende angst voor schuldeisers en deurwaarders. Gevoel van bevrijding na stopzetting >< lijden onder verplichte stopzetting. Eenzaamheid. Onzekerheid over stopzetting of faillissement. - Ervaring met diegenen die door functie betrokken zijn : Overwegend negatieve ervaringen met deurwaarders, curators en fiscus. Vooroordelen van fiscus (zelfstandige ondernemer heeft per definitie veel “zwart” -
Beleidsaanbevelingen
- Neutrale instelling waarnaar de OCMW’s kunnen verwijzen. - Betere opleiding en opvolging (onder meer door Sociale Kassen) van de ondernemer, vooral van starters. - Mensen niet duwen in zelfstandig ondernemerschap.
- Beter informeren, begeleiden en opvolgen van ondernemers. - Oprichting zelfhulpgroep ‘(Ex-)zelfstandige ondernemers in nood’.
geld) wegen zwaar. - Stap naar hulpverleners (onder meer OCMW) weegt zwaar: zoveelste vernedering >< meerderheid zeer tevreden over OCMW. - Reacties omgeving : Omgeving vaak niet op de hoogte. Psychologische druk op relatie man-vrouw en op kinderen. Moeilijk om iemand te vertrouwen door misbruik van derden. Vluchten om confrontatie met omgeving te vermijden. - Informatie en begeleiding : Instelling waar ondernemers in nood terechtkunnen. Betere vorming van starters (hen onder meer wijzen op gevaren). Meer informatie over faillissementen door overheid en zelfstandigenorganisaties. - Opvang en bescherming : Betere opvang door overheid van zelfstandige ondernemers die stoppen of alles verloren hebben.
Leefbaar minimumbedrag (stopzettingsverzekering, werkloosheidsuitkering). Betere overheidsbescherming bij openbare werken. - Houding ambtenaren : belastingambtenaren als begeleider en niet als tegenstander. - Negatieve discriminatie t.o.v. zelfstandige ondernemers wegwerken.
2. Een dozijn beleidsaanbevelingen Op basis van de onderzoeksresultaten hebben we een dozijn beleidsaanbevelingen
geformuleerd
om
armoede
onder
(ex-)zelfstandige ondernemers te voorkomen en te bestrijden.
De
beleidsaanbevelingen werden getoetst aan de mening van enkele bevoorrechte getuigen.
We wensen te benadrukken dat de
aanbevelingen één geheel vormen :
1)
Geïntegreerde en integrale begeleiding van (ex-)zelfstandige ondernemers in nood door één overheidsorgaan
Waarom ?
-
(Ex-)zelfstandige ondernemers in nood kunnen nu ‘nergens’ terecht.
-
Wegens de contacten die moeten worden gelegd met officiële instanties (onder meer fiscus) en om geen belangenvermenging te hebben, verdient het aanbeveling dat de begeleiding gebeurt door een overheidsorgaan.
-
‘(Ex-)zelfstandige ondernemers in nood’ is een reëel (zie de dossiers die hulpverleners behandelen) maar miskend probleem.
-
(Ex-)zelfstandige ondernemers in nood zijn gedoemd om te stoppen en het faillissement aan te vragen.
Wat ? -
Uniek aanspreekpunt voor (ex-)zelfstandige ondernemers in nood (vandaar geïntegreerd).
-
Informeert, adviseert en begeleidt (ex-)zelfstandige ondernemers in nood (financieel, fiscaal, juridisch, sociaal).
-
Is een klankbord voor de (ex-)zelfstandige ondernemer.
-
Geeft financiële steun wanneer de zelfstandige zaak nog levensvatbaar is (tijdelijke overbrugging).
-
Begeleidt de stopgezette ondernemer voor wedertewerkstelling, huisvesting en indien nodig voor opleiding.
-
Doet aan schuldbemiddeling als erkende schuldbemiddelaar.
-
Richt een ‘online’ vraagbaak op.
-
Stelt een databank samen, die een voortdurende opvolging, evaluatie en verwerking van de gegevens tot kennis toelaat.
-
Reikt totaaloplossing aan (vandaar integraal).
-
Brengt ‘(ex-)zelfstandige ondernemers in nood’ samen, die voor elkaar een stimulans zijn om het zelfvertrouwen terug te winnen en uit het isolement te treden.
-
Analyseren de inkomenssituatie en kunnen aan de OCMW’s de garantie geven dat de uitbetaling van een leefloon gewettigd is.
Hoe ? Het overheidsorgaan werkt volgens het naaf-en-spaak-systeem (zie Figuur 14).
De naaf wordt gevormd door de (ex-)zelfstandige
ondernemer en zijn/haar vertrouwenspersoon in het overheidsorgaan. Deze laatste is de cliëntenspecialist die op basis van de werkelijke noden van de (ex-)zelfstandige ondernemer spaken trekt naar de interne
en/of
externe
oplossingenspecialisten.
Tot
de
interne
specialisatie behoren zeker : financiën, fiscaliteit, wetgeving en psychologie. De cliënten- en oplossingenspecialisten begeven zich zelf naar de (ex-)zelfstandige ondernemers. Door wie ?
-
Zowel de cliënten- als oplossingenspecialisten zijn zeer vertrouwd met de wereld van de zelfstandige ondernemers en hebben een groot inleefvermogen (empathie).
-
De oplossingenspecialisten zijn gespecialiseerd in een vakgebied voor de kmo’s.
-
Het orgaan wordt bemand door minstens zeven personen : twee cliëntenspecialisten,
één
specialist-boekhouding-financiën-
fiscaliteit, één jurist, één psycholoog-therapeut, één persoon voor administratieve ondersteuning, één coördinator. Waar ?
-
In elke provincie.
-
In het Vlaamse Gewest : Huizen van de Vlaamse Economie.
-
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : Brussels Agentschap voor de Onderneming.
-
In het Waalse Gewest : geïntegreerde dienst (in oprichting).
Figuur 14 : Integrale en geïntegreerde begeleiding van zelfstandige ondernemers in nood volgens het naaf-en-spaaksysteem
Sociale Kassen
Directe Belastingen Specialist financiën
Vertrouwenspersoon = cliëntenspecialist
OCMW
Boekhouder Psycholoogtherapeut
Zelfstandige ondernemer
)&
… Jurist
2) Mentaliteitswijziging deurwaarders
en
bij
belastingambtenaren,
diegenen
die
in
curatoren,
contact
komen
met
(ex-)zelfstandige ondernemers in nood, zodat ze begeleiden in plaats van bestraffen en ze de waarden van de fiscale sector in de praktijk brengen
Waarom ?
-
(Ex-)zelfstandige ondernemers in nood hebben overwegend negatieve ervaringen met de vermelde personen.
-
Er
bestaan
heel
veel
vooroordelen
ten
aanzien
van
(ex-)zelfstandige ondernemers. -
Men
is
veeleer
tegenstander
dan
begeleider
van
(ex-)zelfstandige ondernemers. -
(Ex-)zelfstandige ondernemers en hun hulpverleners ervaren een willekeur in de behandeling van de dossiers en in de tarifering, wat leidt tot rechtsonzekerheid.
-
De procedures die de vermelde personen hanteren, worden als ondoorzichtig ervaren.
-
Er is geen duidelijkheid over de behandelingstermijnen en de informatieplicht aan (ex-)zelfstandige ondernemers.
Hoe ?
-
Interprofessionele
en
professionele
organisaties
organiseren
ontmoetingssessies met vertegenwoordigers van de overheid en (ex-)zelfstandige ondernemers, zodat : De kloof tussen beide werelden wordt overbrugd. (Ex-)zelfstandige ondernemers in nood niet langer worden miskend.
(Ex-)zelfstandige ondernemers worden gerespecteerd en begeleid. -
De Directe Belastingen, BTW, curatoren, deurwaarders moeten hun procedures, behandelingstermijnen, tarifering (er zich niet van afmaken door een verwijzing naar een Koninklijk Besluit), informatieplicht, de rechten en plichten van de (ex-)zelfstandige ondernemer publiek maken in een toegankelijk taalgebruik en aan een (ex-)zelfstandige ondernemer in nood persoonlijk overhandigen.
-
De fiscale sector moet zijn waarden naleven, de naleving laten meten door een onafhankelijk orgaan en verlonen volgens naleving. De waarden van de fiscale sector ten opzichte van de burger-belastingplichtige en de ondernemingen zijn39 : Beroepsbekwaamheid met onder meer : •
Het
volstaat
niet
om
de
geldende
wetgevingen correct en kordaat toe te passen.
De burger-belastingplichtige moet
ook worden ingelicht omtrent zijn fiscale rechten en plichten ; daaromtrent moet hem zelfs raad worden gegeven. •
Naleving
van
de
geldende
regels
en
procedures. Om de burger-belastingplichtige aan te moedigen zijn fiscale verplichtingen stipt na te komen, moeten de ‘spelregels’ door
alle
nageleefd
betrokken
partijen
(teneinde
worden maximale
rechtszekerheid te waarborgen). •
Efficiënte behandeling van dossiers.
•
Kwaliteit van het onthaal.
Rechtvaardigheid : 39
Zie brochure ‘Opdracht en waarden van de fiscale sector’, Reeks Fiscus en Burger nr. 1 (http://www.fiscus.fgov.be).
•
Gelijke
behandeling
vennootschappen
of
van
personen,
ondernemingen
in
eenzelfde situatie. •
Duidelijke en correcte informatieverstrekking aan de burger-belastingplichtige omtrent zijn fiscale rechten en plichten, zodat iedereen betaalt wat hij moet betalen (niet meer en niet minder).
Respect : •
De
burger-belastingplichtige
moet
vooroordeel worden benaderd.
zonder
Die term
omvat onder meer begrippen als : onthaal, bereikbaarheid,
beschikbaarheid
en
hoffelijkheid. •
Respect voor de burger-belastingplichtige houdt ook in dat in alle werkmethoden en werkrelaties rekening wordt gehouden met fundamentele begrippen als doorzichtigheid en
met
motivering
van
administratieve
beslissingen.
3) Verdere verlaging van de belastingdruk en vooral van de lasten op arbeid
Waarom ? -
De hoge fiscale en parafiscale druk is één van de oorzaken van de problemen.
-
Aan de bron ingrijpen, zodat vermeden wordt dat mensen afhankelijk worden van steun die er allerminst vanzelf komt.
4) Geen
vermeerderingspercentage
toepassen
op
zelfstandige
ondernemers met een afbetalingsplan van belastingschulden die onvoldoende voorafbetalingen doen
Waarom ? Vermijden dat zelfstandige ondernemers steeds verder wegzakken en zich niet uit het financiële drijfzand kunnen bevrijden.
5) Een fonds voor ‘(ex-)zelfstandige ondernemers in nood’, gespijsd door
bijdragen
van
zelfstandige
ondernemers,
grote
vennootschappen en werknemers en waaruit bij tegenslagen tijdelijk kan worden geput
Waarom ?
-
Om tegenslagen (bijvoorbeeld aanslepende openbare werken) te boven te kunnen komen.
-
Vermijden dat zelfstandige ondernemers door tegenslagen in armoede terechtkomen en van steun afhankelijk worden.
-
De maatschappij verliest wanneer (ex-)zelfstandige ondernemers in armoede belanden.
6) In
een
degelijk
vervangingsinkomen
voorzien
ingeval
van
stopzetting : stopzettingsverzekering en werkloosheidsuitkeringen
Waarom ?
-
Zelfstandige ondernemers zijn de enige risiconemers in onze maatschappij (de enigen die werken met de eigen centen) en precies voor hen is het sociale vangnet zo laag gespannen.
Zelfstandige ondernemers worden bijna tot het faillissement
-
gedwongen, omdat zij dan ondersteuning kunnen krijgen (faillissementsverzekering). Wanneer zij hun zelfstandige activiteit stopzetten zonder faillissement (en langer dan 9 jaar een zelfstandige activiteit uitoefenen), kunnen zij van geen enkele financiële steun genieten. -
Ook ervaren zelfstandige ondernemers verkeren in armoede.
-
De keuze voor het zelfstandige ondernemerschap mag geen belemmering vormen voor de toegang tot de basisrechten.
Wat ? Werkloosheidsuitkeringen voor zelfstandige ondernemers die hun
-
activiteit stopzetten (zonder de voorwaarde dat zij binnen de 9 jaar hun activiteit moeten stoppen en vanuit een werkloosheidsof werknemerspositie zijn gestart). Vrijblijvende stopzettingsverzekering.
-
7)
Vervang het attest-kennis bedrijfsbeheer door een verplichte starterscursus voor de nieuwe ondernemer en zijn/haar naaste omgeving. Die cursus is een hefboom voor de slaagkansen en heeft een preventief karakter
Waarom ?
-
Nieuwe ondernemers zijn een risicogroep.
-
Nieuwe ondernemers en hun naaste omgeving onderschatten soms de draagwijdte van het zelfstandige ondernemerschap.
Wat ?
Voorkomen is beter dan genezen.
Werksessies met minstens de volgende onderwerpen : Wat behelst het zelfstandige ondernemerschap voor de nieuwe ondernemer en zijn/haar omgeving (onder meer mogelijkheden en risico’s, rechten en plichten). Sociaal statuut. Taal van de boekhouder en bankier : eenmanszaak en vennootschap. Getuigenissen van zelfstandige ondernemers. Door wie ? Ondernemingsloketten in samenwerking met het officiële orgaan voor de begeleiding van (ex-)zelfstandige ondernemers in nood
8) Btw laten betalen wanneer de factuur daadwerkelijk door de cliënt is betaald
Waarom ?
-
Wanbetalingen door cliënten veroorzaken financiële problemen en waren de belangrijkste oorzaak van faillissementen in 2002.
-
In België en Italië wordt het langst gewacht met de betaling van de factuur na vervaldatum.
9) Geen negatieve discriminerende behandeling van zelfstandige ondernemers
Waarom ?
Er
bestaat
een
negatieve
discriminerende
behandeling
van
zelfstandige ondernemers, die niet stoelt op wetgeving. Voorbeelden zijn : Geen zelfstandige activiteit toelaten in een sociale woning. Leefloon niet onmiddellijk aan een (ex-)zelfstandige ondernemer in armoede uitkeren.
10) Pro-actieve begeleiding door belastingambtenaren en Sociale Verzekeringsfondsen
Waarom ? De
BTW-administratie,
Directe
Belastingen
en
Sociale
Verzekeringsfondsen merken vaak als eerste een ontsporing van de zelfstandige zaak wegens niet-betaling van de belastingen en bijdragen. Wat ? Bij
financiële problemen kunnen zij voorstellen doen aan de
zelfstandige ondernemers (bijvoorbeeld spreiding betaling) en/of doorverwijzen
naar
het
officiële
orgaan
voor
(ex-)zelfstandige
ondernemers in nood.
11) Laat het onvermogen van de zelfstandige ondernemer sneller officieel
vaststellen
(bijvoorbeeld
door
het
officiële
overheidsorgaan), zodat de Sociale Verzekeringsfondsen niet moeten blijven aanmanen totdat een gerechtsdeurwaarder het onvermogen vaststelt
Waarom ?
-
De Sociale Verzekeringsfondsen moeten nu blijven invorderen totdat een deurwaarder het onvermogen van de zelfstandige ondernemer officieel vaststelt, waardoor de achterstallige bijdragen, interesten en kosten hoog oplopen.
-
Er kan dan sneller een oplossing voor de sociale zekerheid van de zelfstandige worden uitgedokterd.
12) Breng de terugbetaling van belastingschuld eerst in mindering van de hoofdsom
Waarom ?
-
Terugbetaling van belastingschuld wordt nu eerst verrekend op de interesten op de schuld, waardoor de hoofdsom niet vermindert en de interesten terug op de oorspronkelijke hoofdsom worden verrekend.
-
Door de terugbetaling in mindering te brengen van de hoofdsom kunnen de interestbetalingen afnemen, waardoor de financiële houdgreep van de ondernemer losser wordt.
REFERENTIELIJST
Bouckaert, L. en Sels, A. (2001). Waarden-in-spanning : conflicterende keuzen bij zelfstandige ondernemers, land- en tuinbouwers. Leuven : Acco. Brumagne, A., Dewulf, J., Rasking, J., Vandaele, J. en Van de Looverbosch, M. (2002). De armoede uitgedaagd. Interviews over armoede en uitsluiting. Leuven : Acco. Cantillon, B., Andries, M., Meulemans, B. en Tan, B. (1996). Twintig jaar armoede en beleid inzake armoedebestrijding. Centrum voor Sociaal Beleid : http://www.ufsia.ac.be/~csb/bericht/9603.htm Cantillon, B., De Lathouwer, L., Marx, I., Van Dam, R. en Van den Bosch, K. (1999). Sociale Indicatoren : 1976-1997. Antwerpen : Centrum voor Sociaal Beleid. Cantillon, B., Deleeck, H. en Van den Bosch, K. (2001). Naar een Europese armoedenorm : aanbevelingen. Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2, pp. 261-281. De Ceuleneer, G (Prod.) (12.10.2002). Groot gelijk : Zorgt deze regering goed voor de zelfstandigen ? [Radio-uitzending]. Radio 1. Dewaele, B. (2000). Zelfstandigen als cliëntgroep in het welzijnswerk [Eindverhandeling]. Gent : Universiteit Gent. Dewaele, B. (2001). Zelfstandigen in problemen : een blinde vlek in de hulpverlening ? Tijdschrift voor welzijnswerk, 234, pp. 34-40.
Dierckx, D. (2001). Moeder, waarvan leven wij ? Over armoede in België. Leuven : Cera Foundation. Efrem vzw (1998). Jaarverslag : cliëntgegevens werkjaar 1998. Wevelgem : Efrem vzw. Efrem vzw (2000). Jaarverslag : cliëntgegevens werkjaar 2000. Wevelgem : Efrem vzw. Efrem vzw (2001). Jaarverslag : cliëntgegevens werkjaar 2001. Wevelgem : Efrem vzw. Efrem vzw (2002). Jaarverslag : cliëntgegevens werkjaar 2002. Wevelgem : Efrem vzw. Folkeringa, M. en Vroonhof, P. (2002). Vrijheid, ongelijkheid en ondernemerschap. Zoetermeer : EIM. Graydon (30.09.2002). Aantal faillissementen in september 2002. Graydon : http://www.graydon.be/NL/FrameGraydon.htm Holm, P. (2000). Economic incentives for entrepreneurship. Helsinki : Discussions of Confederation of Entrepreneurs in Finland. King, N. (1997). The Qualitative Research Interview. In C. Cassell en G. Symon (Eds.), Qualitative Methods in Organisational Research : a practical guide (pp. 14-36). London : Sage Publications. Lambrecht, J. (s.d.). In de spiegel van de zelfstandige ondernemer. Brussel : Studiecentrum voor Ondernemerschap, EHSAL – K.U. Brussel.
Lambrecht, J. (2002). Do public authorities have a visible hand in business dynamics ? The case of Belgium and its three Regions in an international and historical perspective. Paper presented at the 2nd Conference of International Entrepreneurship Forum : Entrepreneurship and Regional Development. Beijing. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001). Vlaams Actieplan voor Armoedebestrijding. Brussel : IPM. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2002). Vlaams Actieplan voor Armoedebestrijding. Brussel : IPM. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2003). Vlaams Actieplan voor Armoedebestrijding. Brussel : IPM. Nationaal Instituut voor Statistiek (1998). Huishoudbudgetonderzoek 1997/1998. Brussel : Ministerie van Economische Zaken. Rebec Vlaams-Brabant (2002). Rebec Vlaams-Brabant (verslag 19992002) : Een heldere blik van buitenaf is van levensbelang voor iedere onderneming. Asse : Rebec Vlaams-Brabant. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (2001). Het sociaal statuut in beweging. Jaarverslag. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (2002). Statistiek van de personen die onder de toepassing vallen van het sociaal statuut van de zelfstandigen. Jaarverslag. Sociaal en Cultureel Planbureau en Centraal Bureau van de Statistiek (2001). Armoedemonitor 2001. Den Haag, pp. 87-100.
Steenssens, K. en Vermeire, K. (2000). Algemeen verkennend en kwalitatief onderzoek naar de leefwereld van de trekkende beroepsbevolking in het kader van het Vlaams minderhedenbeleid. Antwerpen : Ufsia/OASeS. Steverlynck, J. (26.07.2001). Zelfstandige kan niet leven van uitkeringen. De Standaard : http://www.vhp.be/vhp/documentatie/vdszelfstandige.htm Van Dam, R. en Van den Bosch, K. (1997). Hoeveel armen zijn er in België ? Resultaten van diverse studies. Antwerpen : Centrum voor Sociaal Beleid/Ufsia. Van den Bosch, K. (1999). De meting van armoede, op basis van subjectieve en consensuele maatstaven. Antwerpen : Centrum voor Sociaal Beleid. Vandevoort, L., Janssens, M. en Lagrou, L. (1989). Wegens faillissement : ervaringen van zelfstandigen. Leuven : Acco. Van Hecke, E. en Marx, A. (1999). Boeren in de knel : armoede in landen tuinbouw. Brussel : Koning Boudewijnstichting. Van Hoorebeeck, B., Van Dam, R., en Van den Bosch, K. (2000). Bevindingen van een exploratieve studie naar de verschillen tussen de ECHP-dataset van Eurostat en de originele Belgische PSBH-data. Antwerpen : Centrum voor Sociaal Beleid. Van Noyen, P. (11.03.2003). Zelfstandigen in de knel, gefailleerden en OCMW-hulpverlening [cursus 234276/642], Brussel.
Vermandere, C. (2002). Faillissementen in België : wie wel en wie niet ? Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WAV, 1-2, pp. 9-13. Verschoore, D. (s.d.). Efrem vzw – integrale hulpverlening aan zelfstandigen en gefailleerden in moeilijkheden : erkenning is nog geen erkenning. Wevelgem : Efrem vzw. Verschoore, D. (1998-1999). Voor werkgroepen : budgettering OCMW’s. Wevelgem : Efrem vzw. Verschoore, D. (2001). Het verdriet van de zelfstandigen. Wevelgem : Efrem vzw. Vranken, J., Geldof, D., Van Menxel, G. en Van Ouytsel, J. (2000). Armoede en sociale uitsluiting : jaarboek 2000. Leuven : Acco. Vranken, J., Geldof, D., Van Menxel, G. en Van Ouytsel, J. (2001). Armoede en sociale uitsluiting : jaarboek 2001. Leuven : Acco. Vranken, J., Geldof, D., Van Menxel, G. en Van Ouytsel, J. (2002). Armoede en sociale uitsluiting : jaarboek 2002. Leuven : Acco. Vranken, J. (05.12.2002). Armen en armoedebestrijding : van stille kracht naar macht ? Colloquium naar aanleiding van het verschijnen van de elfde editie van ‘Armoede en sociale uitsluiting : jaarboek 2002’. Antwerpen. Welzijnszorg (s.d.). Achtergrondinformatie : de kringloop van de armoede, pp. 23-27.
Bijlage 1 : Verdeling van de sectoren Land- en tuinbouw & visserij -
Groentekwekers : fruit- en groenteteelt, paddestoelenkweek, … Tuinbouwers : bloemen, boomkwekerijen, … Wijnbouwers : druiven Landbouwers, pachters, vetweiders, houders van hoevedieren Bosexploitatie Diverse aan de landbouw verwante activiteiten : pluimveehouders, vogelkwekers, imkers, herders, … Zeevisserij : vissers, redders, … Zoetwatervisserij : vis-, oester- en mosselteelt Bestuurders van vennootschappen
Bouwsector -
Steenkapperijen Marmerbewerking Metselwerk Loodgieterij Schilderwerken Voegwerk Elektrische installaties Openbare werken Baggerwerken …
Dienstensector -
Banken Verzekeringen Vermakelijkheden : schouwburg, bioscoop, spektakelzaal, circus, speelzaal, café-concert, lunapark, zwembad, diverse sport- of attractieparken, … Schoonheidszorg : kappers, manicuren, pedicures, sauna, … Diverse beroepen van manuele aard : garagist, radio- en TVherstellers, diverse diensten, … Vervoer : vervoer van personen, post, goederen, taxi’s, … Binnenschippers Sleepbootexploitanten Bestuurders van vennootschappen
Industrie Horeca Handel -
Mijnnijverheid Steengroefnijverheid Metaalnijverheid en automobielnijverheid Keramieknijverheid Glasnijverheid Chemische nijverheid Voedingsnijverheid Textielnijverheid Kledingnijverheid Hout- en meubelnijverheid, schrijnwerkerij Huid- en ledernijverheid Tabaksnijverheid Papiernijverheid Boekdruknijverheid Kunst- en precisienijverheid : diamantslijpers, electro-technici, fotografen, juweliers, … Bestuurders van vennootschappen Hotels Restaurants Frituurs Tafelhouders Drankhuizen Verbruiksalons Gemeubelde huizen Logementen Campings … Groothandel Kleinhandel Groot- en kleinhandel Tussenpersonen : handelsreizigers, makelaars, veilingsagenten, publiciteitsagenten, … Foorkramers Marktkramers, leurders Bestuurders van vennootschappen
Vrije en intellectuele beroepen - Artsen en chirurgen - Tandartsen - Apothekers - Dierenartsen - Para-medici : psychologen, verplegers, vroedvrouwen, therapeuten, masseerders, … - Privé onderricht : professoren, repetitoren, huisleraars, … - Wetenschap : geologen, scheikundigen, natuurkundigen, … - Letteren : letterkundigen, journalisten, vertalers, tolken, publicisten - Kunst : kunstschilders, decorateurs, stemmers van muziekinstrumenten, componisten, toneelspelers, kineasten, artiesten, modellenmakers, … - Advocaten - Notarissen - Gerechtsdeurwaarders - Architecten - Landmeters, ingenieurs, accountants, experts (fiscalevastgoed), … - Diverse intellectuele beroepen : raadgevers, informatici, servicebureaus - Bestuurders van vennootschappen
Bijlage 2 : Overzicht van de bijdragecategorieën A
: Hoofdbezigheid De activiteit wordt niet uitgeoefend als bijberoep of niet uitgeoefend
na
het
bereiken
van
de
normale
pensioenleeftijd. H, I : Hoofdbezigheid artikel 37 Personen
die
hun
acitviteit
uitoefenen
als
een
hoofdbezigheid maar gezien de beperkte omvang van de beroepsinkomsten die daaruit voortspruiten, de kans krijgen zich, qua bijdragebetaling, te laten beschouwen als bijberoep. Q
: Hoofdbezigheid vrijwillige aansluiting meewerkende echtgeno(o)t(e)
U
: Hoofdbezigheid gelijkstelling : ziekte, militaire dienst of voorlopige hechtenis. Tijdens die periodes kan de verzekeringsplichtige zijn/haar rechten vrijwaren door verder bijdragen te betalen voor het sociaal statuut.
W
: Hoofdbezigheid na het bereiken van de normale pensioenleeftijd De verzekeringsplichtige oefent zijn/haar activiteit verder uit na het bereiken van de pensioenleeftijd en geniet geen rust- of overlevingspensioen, noch een pensioen als uit de echt gescheidene.
Figuur 15 : Verdeling van de zelfstandigen volgens bijdragecode
3,40% 26 945
4,67% 37 062
0,98% 7 720
0,95% 7 513
Bijdragecode A Bijdragecode H,I
8,20% 65 073
Bijdragecode Q Bijdragecode U Bijdragecode W Andere
81,80% 648 960