1' blad De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, D negentiende kamer, recht doende in strafzaken, heeft in haar openbare terechtzitting van 17 november 2014 het hiernavolgend VONNIS gewezen: Notitienummer DE 37.98.33054/11
griffie nr. )9
IN DE ZAAK VAN HET OPENBAAR MINISTERIE TEGEN:
1/
6
2/ ;
Verdacht van: De eerste en de tweede, Te 9400 Ninove en/of elders in het Rijk, in de periode gaande van 19 februari 2007 tot 22 december 2010: ..•••••••••
a/
Door de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering te hebben meegewerkt, door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf niet had kunnen worden gepleegd, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks te hebben uitgelokt, als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek; A. Bij inbreuk o p artikel 3 8 3 b i s § § 1 e n 5 v a n h e t Strafwetboek, zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's o f andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij niet nader te identificeren minderjarigen betrokken zijn o f worden voorgesteld, t e hebben tentoongesteld, verkocht, verhuurd, verspreid, uitgezonden of overhandigd; B. Bij inbreuk op artikel 383 bis §§ 1 en 2 van het Strafwetboek, wetens zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's o f andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij niet nader te identificeren minderjarigen betrokken zijn o f worden voorgesteld, in zijn bezit te hebben gehad; , •
LU
C. Bij inbreuk op artikel 210bis §1 van het Strafwetboek, valsheid gepleegd te hebben, door gegevens die werden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, t e hebben ingevoerd i n een informaticasysteem, t e hebben gewijzigd, gewist o f m e t e n i g a n d e r
3' blad 1. BEOORDELING OP STRAFGEBIED 1.1. G r o n d van de zaak A. Overzicht van de feiten Op 2 3 oktober 2009 ontving d e federale politie informatie vanwege buitenlandse collega's dat een Belgische onderdaan zou kunnen betrokken zijn bij de verspreiding van kinderpornografisch materiaal op de Engelse website www.boylover.net. D i t forum staat bekend a l s e e n digitale ontmoetingsplaats voor personen met een uitgesproken interesse in jonge jongens. De betrokken Belgische onderdaan bediende zich v a n e e n bepaald emailadres. Aan de hand hiervan kon hij warden geïdentificeerd als de eerste beklaagde. O p basis v a n politionele informatie afkomstig u i t Nederland, kon worden uitgemaakt dat regelmatig contacten onderhield met , die door de politie gekend stond als een notoire pedofiel. Verder onderzoek wees uit dat de eerste en de tweede beklaagde samen een huurwoning betrekken in Ninove. In deze woning werd een huiszoeking uitgevoerd. Ti j d e n s d e z e huiszoeking w e r d e n t a l v a n d i g i t a l e gegevensdragers, classeurs, tijdschriften en boeken in beslag genomen. Op d e gegevensdragers e n i n d e tijdschriften w e r d beeldmateriaal aangetroffen met een mogelijk kinderpornografisch karakter. Zo werd in de living v a n d e woning d i e d e t we e beklaagde deelden e e n CD-rom aangetroffen met filmpjes waarop 16-jarigen zich masturbeerden (stuk 13 van het strafdossier). Ook de aangetroffen tijdschriften (het zogenaamde OK-magazine e n h e t magazine NIKS, waarbij NIKS staat voor Naar Integratie Kinder Seksualiteit) bevatten naaktfoto's v a n kinderen i n suggestieve poses. Uit het in beslag genomen materiaal blijkt verder nog dat minstens de eerste beklaagde betrokken w a s b i j d e Nederlandse vereniging Martijn (uitgever van het O K Magazine): e r werden immers handgeschreven notules aangetroffen v a n bestuursvergaderingen. D e eerste beklaagde w a s eveneens i n h e t bezit van software o m O K magazines af te drukken. Bepaalde gegevensdragers b l e k e n t e z i j n beveiligd m e t e e n encryptiesieutel. Tijdens zijn eerste verhoor deelde de eerste beklaagde de decryptiesleutel mee, doch deze bleek niet voor alle gegevensdragers juist te zijn. Bij beschikking van de Onderzoeksrechter d.d. 5 september 2012 werden de beide beklaagden met toepassing van artikel 88quater § 1 bevolen om de encryptiesleutels kenbaar te maken. De tweede beklaagde verklaarde dat hij deze sleutel niet kende. De eerste beklaagde verstrekte de sleutel, waarna bepaalde gegevensdragers w e l konden warden geopend. Anderen bleven ontoegankelijk.
LLJ
n z o
2 w w
n z w - ' "' r ; ): - . 'i ' ' ' ' ' \ a 0
''
"
'IA
(); w i-
De eerste beklaagde werd voor het eerst verhoord op 21 december 2010. Hij verklaarde dat hij geïnteresseerd is in jongens van 16 á 17 jaar oud, net zoals d e tweede beklaagde. H i j kent d e Nederlandse vereniging v a n Madijn, die opkomt voor de rechten van pedofielen. Hij vervulde er officieus de rol van secretaris. Hij verklaarde dat e r zich in hun woning geen kinderporno bevindt, vermits beide beklaagden weten dat ze met dergelijke
4' blad
zaken moeten oppassen, t e meer nu tweede beklaagde i n d e gaten gehouden wordt. Op 1 7 maart 2011 w e r d d e eerste beklaagde verhoord omtrent zijn betrokkenheid bij 'boylover' en omtrent de magazines die in zijn woning werden aangetroffen. Hij verklaarde dat hijzelf en de tweede beklaagde de aangetroffen magazines hebben gekregen v a n e e n zekere Madijn Uittenbogaerd. Het was niet de bedoeling om deze verder te verspreiden. Volgens de eerste beklaagde bevatten deze magazines geen kinderporno. De tweede beklaagde werd verhoord in november 2011 naar aanleiding van een klacht van een buurman. De buurman verklaarde dat de tweede beklaagde seksueel getinte uitspraken over minderjarigen had gedaan. Bij verhoor verklaarde de tweede beklaagde dat hij geen pedofiel is, wel homofiel met interesse in jonge jongens van 18 á 19 jaar. Vroeger zou hij wel op zoek geweest zijn naar zichzelf en kinderpornografische bestanden gedownload hebben. H i j werd hiervoor i n Nederland veroordeeld e n verbleef e r 22 maanden i n d e gevangenis. Toen hij o p 25 juni 2010 vrijkwam, werd hij in België opgevangen door de eerste beklaagde. Hij meent dat er tijdens de huiszoeking in de woning die hij met de eerste beklaagde deelde, geen bezwarend materiaal werd aangetroffen, vermits hij zijn 'vingers geen twee of drie keer wilde verbranden'.
B. Bespreking van de schuldvraag De beide beklaagden worden vervolgd wegens het verspreiden en bezitten van kinderporno in de periode van 19 februari 2007 tot 22 december 2010. Zij worden eveneens vervolgd wegens valsheid in informatica door het verbergen en onaanwendbaar maken van kinderpornografisch materiaal middels encryptie en wegens het gebruik van valsheid in informatica. Op de terechtzitting d.d. 20 oktober 2014 hield de eerste beklaagde voor dat h e t kinderpornografisch materiaal d a t o p d e geëncrypteerde gegevensdragers werd aangetroffen, niet als bewijselement in aanmerking kan genomen worden vermits dit bewijs tot stand is gekomen in strijd met zijn recht op een eerlijk proces. Vooraleer d e zaak t e n gronde t e beoordelen, z a l d e rechtbank d i t procedureel argument van de beklaagde onderzoeken. 1. Schending van het recht op een eerlijk proces Probleemschetsing Artikel 32 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor in welke gevallen "onregelmatig verkregen bewijsetementen" moeten worden nietig verklaard en dus niet meer in de beoordeling mogen worden gebruikt. Overeenkomstig deze bepaling dient tot de nietigheid van onregelmatig verkregen bewijselementen worden besloten indien: D E N D E R M O N D E
1
1. d e n a l e v i n g v a n d e betrokken vormvoorwaarden w o r d t voorgeschreven op straffe van nietigheid, of 2. d e begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast, of
5' blad het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces. In voorliggend geval houdt de eerste beklaagde voor dat het bewijs dat voortkomt uit de exploitatie van geëncrypteerde gegevensdragers in strijd is met zijn recht op een eerlijk proces, vermits deze bewijselementen tot stand kwamen met een schending van het verbod op zeifincriminatie. De eerste beklaagde verstrekte de onderzoekers bij het begin van het onderzoek de sleutel tot decryptie. Deze sleutel bleek echter niet de juiste te zijn voor alle in beslag genomen gegevensdragers. Bij herverhoor op 8 maart 2011 verklaarde de eerste beklaagde dat mogelijk een paar letters van het verstrekte paswoord moesten worden omgewisseld vermits hij met een 'qwerty'-toetsenbord werkt. Evenwel slaagden de onderzoekers er ook na deze verduidelijking niet in om alle gegevensdragers te decrypteren. Op verzoek van het openbaar ministerie velde de onderzoeksrechter op 5 september 2012 een beschikking waarin de beklaagden werden verplicht om d e encryptiesleutels e n beveiligingssleutels m e e t e delen m e t toepassing van artikel 88quater § 1 van het Wetboek van Strafvordering. Hieraan ging de volgende redenering vooraf: "De vordering van de Procureur des Konings is gesteund op artikel 88 § 1 e n heeft derhalve enkel tot doel een persoon, weze het de verdachte, inlichtingen te doen verschaffen die het mogelijk moeten maken om toegang te kunnen verkrijgen in een informaticasysteem. De tekst van § 1, in tegenstelling tot deze van § 2, sluit niet uit dat een bevel zou worden gegeven aan een verdachte. D e finaliteit van de beide paragrafen i s trouwens verschillend: § 1 viseert enkel h e t mogelijk maken van de toegang tot een systeem, terwijl § 2 tot doel heeft dat een persoon het systeem zou zelf bedienen ten einde in de bestanden te zoeken". De onderzoeksrechter verwees in zijn beschikking eveneens naar artikel 88quater § 3 van het wetboek van strafvordering, overeenkomstig dewelke de weigering tot het verlenen van medewerking wordt gestraft met een gevangenisstraf van 6 maanden tot één jaar en met een geldboete of met één van deze straffen alleen. In zijn vordering h a d d e Procureur des Konings verwezen n a a r d e parlementaire voorbereiding van artikel 88 quater Sv., waarin impliciet werd aangegeven dat enkel de verplichting om bepaalde data te zoeken niet kan worden opgelegd a a n d e verdachte. D e verplichting o m toegang t e verstrekken tot de informatie zou wel aan de verdachte kunnen worden opgelegd. De wetgever verwees naar het arrest van het Europees Hof i n de zaak Saunders [Verenigd Koninkrijk van 17 december 1996. Onderzoek van de grondslag van het verbod op zelfincriminatie
•)
J
Het verbod op zelfincriminatie houdt in dat niemand ertoe kan worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen (zie artikel 14.3.g v a n h e t internationaal Verdrag inzake burgerrechten e n politieke rechten). Het beginsel ligt vervat in de kern van het recht op een eerlijk proces zoals omschreven in art. 6 van het EVRM. Zij moet de (potentiële) verdachte beschermen tegen ongeoorloofde dwang door de overheid in de zoektocht naar bewijsmateriaal. De overheid dient het bewijs
6' blad
van misdrijven te leveren zonder beroep te doen op bewijselementen die werden verzameld onder dwang of tegen de wil van de verdachte. In dat opzicht is het verbod van zelfincriminatie nauw verwant met het vermoeden van onschuld zoals vervat in artikel 6 § 2 van het EVRM (zie ook EHRM 17 december 1996, SaundersNerenigd Koninkrijk). Het verbod op zelfincriminatie houdt niet alleen in dat de verdachte zich kan beroepen o p een zwijgrecht, m a a r bovendien d a t geen enkele verdachte ertoe kan worden verplicht om actief mee te werken met de vervolgende autoriteiten. Z o oordeelde h e t EHRM d a t d e verplichting opgelegd aan de beklaagde om bepaalde documenten te overhandigen, strijdig is met het verbod op zelfincriminatie (zie EHRM 25 februari 1993, Funke/Frankrijk). Met betrekking t o t d e omvang van h e t zwijgrecht e n h e t verbod o p zeifincriminatie hanteert het Europees Hof het criterium van de vrije wil van de beklaagde. D e rechtspraak van het Hof kende dienaangaande een zekere evolutie. In voornoemd arrest Saunders / Verenigd Koninkrijk werd overwogen dat een beklaagde kan worden verplicht om bewijsmateriaal te verstrekken dat onafhankelijk van zijn wil bestaat (in het arrest wordt verwezen naar documenten en bloedmonsters). In een later arrest J.B. / Zwitserland van 3 mei 2000 lijkt het Europees Hof meer aandacht te schenken aan de vraag of de afgedwongen medewerking aanleiding kan geven tot belastend materiaal dat in strijd met de wil van de verdachte wordt verkregen. De met fiscale boetes gesanctioneerde verplichting om documenten t e overhandigen werd strijdig geacht met het verbod o p zelfincriminatie ( z i e o o k B.J. KOOPS e n L . STEVENS, J.B. versus Saunders. D e groeiende duisternis r o n d n e m o tenetur, D e l i k t e n Delinkwent, 2003, 33, 281-294). In de regel houdt het Europees Hof bij de beoordeling o f het gebruik van dwang in het concrete geval al dan niet heeft geleid tot een al te grote aantasting (of zelfs uitholling) van het verbod op zelfincriminatie rekening met verschillende factoren, namelijk de aard e n d e intensiteit van d e dwang, het bestaan van procedurele waarborgen die in het interne recht gepaard gaan met de dwanguitoefening en het gebruik dat van het aldus verkregen bewijsmateriaal wordt gemaakt (zie ook J. MEESE, The sound of silence. Het zwijgrecht en het nemo tenetur-beginsel in strafzaken. Een historisch en rechtsvergelijkend overzicht' in A. Van Oevelen, J. Rozie, S. Rutten Zwijgrecht versus spreekplicht, intersentia 2013, blz. 37 e.v.). Toepassing in casu De rechtbank stelt vast dat de beklaagden werden gedwongen om de encryptiesleutel mee te delen op straffe van een gevangenisstraf van 6 maanden tot één jaar en/of een geldboete. Hoewel de eerste beklaagde in eerdere verhoren spontaan bereid was gevonden om de encryptiesleutel kenbaar te maken, kan niet worden uitgesloten dat hij welbewust naliet een laatste onderdeel van de encryptiesleutel mee te delen. Uit het strafdossier blijkt dat hij aan de diensten van de federale politie van Asse in eerste instantie (zonder dwang) d e volgende encryptiesleutel meedeelde: 'anotherdayshasgonelmstiliallaioneidkfce. B i j verhoor n a bevel v a n d e onderzoeksrechter voegde h i j daar nog a a n d o e d a t voor bepaalde gegevensdragers het jaartal 2010 aan de sleutel moet worden toegevoegd. Het staat vast dat deze laatste toevoeging e r i s gekomen d o o r het
7' blad
uitvoeren van dwang op de eerste beklaagde, die er door het bevelschrift van de onderzoeksrechter toe werd gedwongen om actief mee te werken met de vervolgende autoriteiten, op straffe van een gevangenisstraf en/of een geldboete. De vervolgende autoriteiten verkeerden op het ogenblik dat het bevel werd gegeven i n onwetendheid omtrent d e inhoud v a n d e geëncrypteerde gegevensdragers. U i t d e reeds bekomen onderzoeksresultaten w a s gebleken dat de beide beklaagden zich inlieten met kinderporno (zie infra bij d e bespreking v a n d e schuldvraag). A a n t e nemen valt dat d e onderzoekers bewijsmateriaal wensten op te sporen van een nog ernstiger misdrijf, vermits de dwang op de beklaagden niet noodzakelijk was om het bezit van kinderporno in hun hoofde te bewijzen. Uit d e gegevens v a n h e t strafdossier blijkt d a t d e informatie uit d e geëncrypteerde gegevensdragers in strijd met de wil van de beklaagden werd verkregen. D e uitgeoefende d w a n g h e e f t bovendien h u n procesautonomie geschonden e n h e e f t h e n belemmerd o m h u n verdedigingsstrategie zelf in te vullen. Door de beklaagden te bevelen om de gegevensdragers toegankelijk te maken, werden zij gedwongen om middels een eigen intellectuele prestatie actief bij t e dragen t o t d e bewijsvoering lastens hen. Om deze redenen meent de rechtbank dat het bevel aan de beklaagden om d e encryptiesleutels mee t e delen, i n strijd i s met het verbod o p zelfincriminatie en met het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRIVI. De rechtbank besluit tot nietigverklaring van de bewijselementen die uit de geëncrypteerde gegevensdragers werden bekomen. 2. Tenlastelegging B: bezit van kinderpomo In de tenlastelegging B worden de beide beklaagden beticht van het bezit van kinderporno. In hoofole van de eerste beklaagde De eerste beklaagde houdt voor dat op de bewijselementen die regelmatig werden verzameld, geen kinderporno terug te vinden is. In de woning die de eerste en de tweede beklaagde deelden, werd een grote hoeveelheid magazines teruggevonden met suggestieve naaktfoto's van minderjarigen. Louter bij wijze van voorbeeld verwijst de rechtbank naar de bijlagen 4, 6 en 17 bij PV nr. 100578/11. De eerste beklaagde meent dat deze foto's niet kinderpornografisch zijn. Artikel 383bis Sw. beteugelt het bezit van beelddragers die houdingen of seksuele handelingen m e t pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn. Op de hierboven genoemde foto's worden minderjarige jongetjes naakt afgebeeld. De focus van de beelddragers ligt op het geslachtsdeel van de minderjarigen. De rechtbank oordeelt dat deze beelden zonder enige twijfel een kinderpornografisch karakter vertonen. Voorts werd ook kinderporno aangetroffen op een niet-geëncrypteerde CDrom in de gemeenschappelijke computer in d e living (stuk 13 van het
8° blad
strafdossier: d e z e CD-rom bevat video's v a n 16-jarigen d i e zichzelf masturberen). De eerste beklaagde beweerde dat deze CD-rom de tweede beklaagde toebehoort. G e l e t o p h e t aantreffen hiervan i n e e n gemeenschappelijke computer in de living, staat ook het bezit hiervan in hoofde van de eerste beklaagde vast. De eerste beklaagde is dan ook zonder enige twijfel schuldig aan het feit van de tenlastelegging B. In hoofde van de tweede beklaagde De tweede beklaagde hield voor dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan het bezit van kinderporno. Hij wijst erop dat hij in de Nederlandse gevangenis was opgesloten tot juni 2010, terwijl de incriminatieperiode slechts voortduurt tot 22 december 2010. In de mate dat kinderporno werd aangetroffen in de woning die zij deelden, behoorde deze toe aan de eerste beklaagde. Tijdens de huiszoeking in de woning die de beklaagden deelden werd een vaste computer aangetroffen in de slaapkamer van de tweede beklaagde. De computer bevatte twee harde schijven waarvan één niet kon worden geopend omdat deze was versleuteld. Een tweede harde schrijf bevatte onder m e e r foto's v a n d e eerste beklaagde m e t z i j n toenmalige minderjarige (17jaar) vriend, evenals emails m e t i n bijlage erotische naaktfoto's van minderjarige jongens. De betreffende e-mails dateren van 2001. To t slot werd ook een document teruggevonden met benaming cunderage little boys elite club'. Dit betreft de openingspagina van club omega, waarop een erotische foto van een naakte jongen te zien is. De tweede beklaagde verklaarde hieromtrent d a t deze documenten afkomstig zijn van een oude harde schijf die hij heeft overgezet op zijn nieuwe P C . H i j a c h t h e t n i e t uitgesloten d a t o p d a t ogenblik kinderpornografische foto's mee werden overgetrokken. Hij beweert dat hij dit niet meer heeft bekeken. Deze verklaring is ten onrecht minimaliserend. Het spreekt voor zich dat de tweede beklaagde maar al te goed wist welke documenten de beweerde harde schijf bevatte, en dat hij wetens en willens deze documenten op zijn nieuwe computer overzette. Bovendien blijkt uit het strafdossier dat de tweede beklaagde zich ook bediende van de computer in de living, waarin zich een harde schijf bevond met kinderpornografisch materiaal (zie stuk 13 van het strafdossier: deze harde s c h i j f b e v a t video's v a n zestienjarige jongens d i e zichzelf masturberen). O p diezelfde niet-geëncrypteerde CD-rom i s immers eveneens een chatgesprek opgeslagen tussen de tweede beklaagde en een andere jongen. Om deze redenen wordt ook de tweede beklaagde zonder enige twijfel schuldig bevonden aan het bezit van kinderporno, met dien verstande dat de incriminatieperiode t e n aanzien v a n h e m a l s volgt moet warden aangepast: "Te 9400 Ninove en/of elders in het Rijk, in de periode gaande van 26 juni 2010 tot 22 december 2010".
9° blad 3. Tenlastelegging A. verspreiden van kinderpomo Huidig strafdossier kwam tot stand op basis van een melding van de Britse politie, overeenkomstig dewelke e e n Belgische onderdaan mogelijk kinderpornografische bestanden verspreidt via de website cboylovernet De eerste beklaagde bekende dat hij gebruik maakte van deze website om met lotgenoten te praten. Hij ontkende evenwel dat hij kinderpornografische bestanden had verspreid. Het tegendeel blijkt niet uit het strafdossier. De eerste en de tweede beklaagde werden er eveneens van verdacht in te staan voor de verspreiding van het OK-magazine (dit is het zogenaamde Oudere-Kind magazine, dat uitgegeven werd/wordt door de vereniging van Madijn). Ook dit blijkt niet met voldoende zekerheid uit het strafdossier. Evenmin werden tijdens het strafonderzoek andere elementen aangetroffen die wijzen op de verspreiding van kinderporno in de incriminatieperiode. Vermits niet m e t voldoende zekerheid vaststaat d a t d e beklaagden kinderpornografische b e s t a n d e n h e b b e n v e r s p r e i d , w a r d e n z i j vrijgesproken van het feit van de tenlastelegging A. 4. Tenlasteleggingen C en D: valsheid in informatica en gebruik van valse stukken In de tenlasteleggingen C en D worden de beide beklaagden vervolgd wegens valsheid in informatica door digitaal kinderpornografisch materiaal te hebben verborgen middels encryptie en door bestanden en gegevens met een vermoedelijke grote juridische relevantie, onaanwendbaar t e maken door gebruik te maken van encryptie. Valsheid i n informatie veronderstelt d e v o l g e n d e constitutieve bestanddelen: - e e n vermomming van de waarheid met betrekking tot gegevens in een informaticasysteem; op één van de wijzen bij de wet bepaald; - m e t een effectief veroorzaakt nadeel; met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden. Gelet op de tekst van artikel 210bis van het Strafwetboek, vereist de waarheidsvermornming dat, de draagwijdte van de beschermde gegevens wordt veranderd. Dit artikel voorziet in vier verschillende strafbare vormen van valsheid in informatica. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de 'manipulatie' van de bedoelde data op de meest ruime wijze moet worden opgevat (zie Gedr. St., Kamer, 1999-2000, nr. 0213/001, 14).
"IA A N L E G
E C H T B A N
In voorliggend g e v a l stelden onderzoekers v a s t d a t o p bepaalde gegevensdragers onsamenhangende data werd gevonden wat kon duiden op encryptie. Uit verder onderzoek bleek dat juridisch relevante bestanden effectief onleesbaar werden gemaakt d o o r h e t gebruik v a n e e n encryptiesieutel. De rechtbank oordeelt dat dit wel degelijk beantwoordt aan de constitutieve bestanddelen van valsheid in informatica, Immers werd d e werkelijke inhoud v a n d e gegevensdragers vermomd d o o r gegevens die in een informaticasysteem waren opgeslagen t e wijzigen middels een encryptiesieutel, m e t als gevolg d a t d e inhoud v a n d e gegevensdragers werd verborgen en onaanwendbaar werd gemaakt voor gebruik. Dit gebeurde met het bedrieglijk opzet om zichzelf of een ander
10' blad
een onrechtmatig voordeel te verschaffen, namelijk het voordeel dat erin bestaat dat derden geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de gegevensdragers. Het staat vast dat de eerste beklaagde bepaalde gegevensdragers heeft 'versleuteld'. D e rechtbank verwijst i n d a t verband n a a r zijn eigen verklaringen. De tweede beklaagde betwist dat hij gegevensdragers heeft geëncrypteerd. Dit is in strijd met de verklaring die de eerste beklaagde aflegde in het strafdossier, waarin hij stelde dat hij d e encryptiesleutel van bepaalde gegevensdragers n i e t k o n meedelen vermits d e z e d o o r d e tweede beklaagde waren versleuteld (zie het verhoor van de eerste beklaagde d.d. 8 maart 2011). Bovendien is tijdens de huiszoeking in de woning van de eerste en d e tweede beklaagde gebleken dat één harde schijf uit de computer van de tweede beklaagde (die zich in zijn slaapkamer bevond) was geëncrypteerd. Gelet op wat voorafgaat, verklaart de rechtbank zowel de eerste als de tweede beklaagde schuldig aan de feiten van de tenlasteleggingen 0.1, 0.2 en D. 1.2. Straftoemetinq De feiten B, 0.1, 0.2 en D in hoofde van de eerste en de tweede beklaagde zijn gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet, zodat conform art. 65, lid 1 Sw. slechts één straf dient te worden opgelegd, nl. de zwaarste. De straf moet worden bepaald gelet op de aard en de objectieve ernst van de bewezen verklaarde feiten, de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid v a n beklaagden zoals d i e blijkt u i t hun strafrechtelijk verleden, gezinstoestand e n arbeidssituatie, v o o r zover d e rechtbank gekend. N i e t t e m i n d i e n t d e straftoemeting n i e t e n k e l d e vergeldingsbehoefte te dienen, doch moet deze ook oog hebben voor de algemene en speciale preventie. De sanctionering moet dan ook van aard zijn de beklaagden ervan te weerhouden zich in de toekomst nog aan dergelijke feiten schuldig te maken. De beklaagden worden schuldig bevonden aan het bezit van kinderporno. Verder maakten z i j e e n h e l e reeks bestanden ontoegankelijk v o o r onderzoek door valsheid in informatica te plegen. Uit het strafdossier blijkt dat de beklaagden ervan overtuigd zijn dat een seksuele relatie met een minderjarige mogelijk moet zijn wanneer deze daarin toestemt. Zij verliezen hierbij uit het oog dat een minderjarige hierin niet kan toestemmen vermits hij de draagwijdte hiervan niet kan inschatten. Minderjarigen moeten de kans krijgen om ongestoord, en zonder inmenging van volwassen die hun vader o f grootvader zouden kunnen zijn, h u n eigen seksualiteit t e ontdekken. De wetgeving met betrekking tot het bezit van kinderporno is ingegeven v a n u i t d e w e n s o m minderjarigen t e beschermen. D e beklaagden verliezen uit het oog dat achter elke kinderpornografische foto of video een misbruikt kind zit, of minstens een kind dat de draagwijdte van zijn handelingen niet kon inschatten en om die reden tegen zichzelf moet worden beschermd. De eerste beklaagde heeft een blanco strafrechtelijk verleden. Op de zitting d.d. 20 oktober 2014 verklaarde hij niet langer banden te hebben met de
11' blad
Nederlandse vereniging. H i j z o u o o k niet langer i n 'jonge jongens' geïnteresseerd zijn. Sinds het einde van de incriminatieperiode zou hij geen nieuwe feiten hebben gepleegd. H i j verzocht d e rechtbank i n ondergeschikte orde om hem een straf op te leggen met uitstel. Hij verkeert nog in de wettelijke mogelijkheid om uitstel te genieten. De tweede beklaagde werd in ons land enkel veroordeeld wegens een verkeersinbreuk. Evenwel blijkt uit het strafdossier dat hij in Nederland reeds een substantiële effectieve gevangenisstraf heeft uitgevoerd ten gevolge van gelijkaardige feiten. O p d e zitting d.d. 2 0 oktober 2014 benadrukte hij dat tijdens de laatste zoeking in zijn woning geen bezwarend materiaal werd aangetroffen. Evenwel blijkt uit het strafdossier dat deze zoeking plaatsvond op klacht van een buurman, die aangifte kwam doen van het feit dat de tweede beklaagde tijdens een drink in zijn woning verschillende seksueel g e t i n t e uitspraken h e e f t g e d a a n o m t r e n t minderjarigen. Zo zou hij verklaard hebben dat hij liever zijn duim steekt in een jong kontje. Dit getuigt van een aanhoudende gevaarlijke ingesteldheid van d e tweede beklaagde waartegen d e maatschappij moet worden beschermd. O o k d e tweede beklaagde verzocht d e rechtbank i n ondergeschikte orde om hem een straf op te leggen met uitstel. Ook hij verkeert nog in de wettelijke mogelijkheid om uitstel te genieten. De rechtbank legt aan de beklaagden eveneens een geldboete — deels met uitstel - o p gelet o p d e maatschappelijke overlast van d e bewezen verklaarde feiten. Bij d e o p t e leggen straffen houdt d e rechtbank rekening m e t h e t tijdsverloop sinds de datum van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat de hierna bepaalde straffen aan d e beoogde preventieve en repressieve doelen tegemoet komen. verbeurdverklaring In hoofde van de beklaagden wordt door het openbaar ministerie schriftelijk de bijzondere verbeurdverklaring gevorderd v a n overtuigingsstukken waarop zich kinderpornografisch materiaal bevindt. De rechtbank spreekt de verbeurdverklaring uit van de niet-geëncrypteerde gegevensdragers e n a n d e r e p a p i e r e n b e s t a n d e n w a a r o p z i c h kinderpornografisch materiaal bevindt met toepassing van artikel 42, le lid van h e t Strafwetboek. Vo l g e n d e overtuigingsstukken w o r d e n verbeurdverklaard: n r. 1119987/11-3, n r. 1119985/11, n r. 4417/11, n r. 4418/11, nr. 3266/11, nr. 100578/11. 2. BEOORDELING OP BURGERLIJK GEBIED Omdat de door beklaagde gepleegde misdrijven mogelijk schade hebben veroorzaakt, houdt de rechtbank de burgerrechtelijke belangen ambtshalve aan, in toepassing van artikel 4 V.T.Sv., zoals gewijzigd bij artikel 2 van de Wet van 13 april 2005 (B.S. 03.05.2005).
12' blad
3. TOEGEPASTE WETTEN De volgende artikelen bepalen de bestanddelen van de misdrijven, d e strafmaat en de toepassing van de taalwet: Strafwetboek, art. 42, 43, 50, 66, 65, 80 De wetsbepalingen zoals vermeld in de gedinginleidende akte Artikel 11, 12, 14, 16,31 tot 37, en 41 van de wet van 15 juni 1935 UITSPRAAK De rechtbank beslist op tegenspraak OP STRAFGEBIED De rechtbank stelt de nietigheid vast van de bewijselementen die uit de geëncrypteerde gegevensdragers werden bekomen. Eerste beklaagde De rechtbank spreekt de beklaagde vrij voor het feit van de tenlastelegging A. De rechtbank veroordeelt d e beklaagde v o o r d e feiten v a n d e tenlasteleggingen B, 0.1, 0.2 en D samen tot een hoofdgevangenisstraf van 10 maanden e n een geldboete van 200 euro, verhoogd met 45 opdeciemen tot 1.100 euro. Verstaat dat bij gebreke van betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, de uitgesproken geldboete z a l kunnen vervangen worden d o o r e e n gevangenisstraf van 2 maand. De r e c h t b a n k v e r l e e n t d e b e k l a a g d e u i t s t e l v o o r d e h e l e hoofdgevangenisstraf voor een periode van 5 jaar en voor de helft van de geldboete, zijnde voor 100 euro, verhoogd met 45 opdeciemen tot 550 euro, waarbij de vervangende gevangenisstraf voor het gedeelte van de geldboete met uitstel verleend op 1 maand bepaald wordt, v o o r een periode van 3 jaar.
Tweede beklaagde De rechtbank spreekt de beklaagde vrij voor het feit van de tenlastelegging A. De rechtbank p a s t d e incriminatieperiode v a n h e t f e i t v a n d e tenlastelegging B aan als volgt: "Te 9400 Ninove en/of elders in het Rijk, in de periode gaande van 26 juni 2010 tot 22 december 2010". De rechtbank veroordeelt d e beklaagde v o o r d e feiten v a n d e tenlasteleggingen B (zoals aangepast), C.1, 0 . 2 e n D samen tot een hoofdgevangenisstraf van 1 jaar en een geldboete van 200 euro, verhoogd met 45 opdeciemen tot 1.100 euro.