OERBOS, HOOGVEENMOERAS EN WOLVENKEUTELS IN OOST-‐POLEN KNBV-‐buitenland excursie Białowieza en Biebrza 18-‐24 september 2010 Redactie: Jeroen Oorschot, Casper de Groot (Cie. Buitenland) en Onno de Bruijn (organisatie) Ter gelegenheid van het 100-‐jarig bestaan van de KNBV was het doel van de Commissie Buitenland, belast met het op peil houden en vergroten van de internationale bosbouwkennis en –contacten van en voor de KNBV, om een bijzondere buitenland-‐excursie te organiseren. Het oerbos Białowieza in Oost-‐Polen was de favoriet. De Commissie vond Onno de Bruijn, natuurbeschermingsecoloog en ervaringsdeskundige in dit gebied, en zijn vrouw Alla, archeoloog en van oorsprong afkomstig uit het Wit-‐Russische deel van de regio, bereid om de excursie te leiden. Met 33 deelnemers, waaronder oude bekenden maar ook nieuwe gezichten, was de excursie volgeboekt. Hieronder vindt u het verslag van een prachtige week naar het oosten, terug in de tijd en diep het oerbos en de wetlands in! En dat alles in prachtig nazomerweer.
Zaterdagavond 18-‐zondagavond 19 september: De heenreis Door Jeroen Oorschot Zaterdagavond werd op station Arnhem verzameld om de reis naar het oerbos te aanvaarden. Ik was iets te vroeg en verorberde buiten in de zon een magnetronmaaltijd toen de eerste deelnemers al aankwamen. Toen iedereen uiteindelijk bijeen was zochten we het juiste perron en baanvak op en kregen we “grote groepen-‐instructie” van Onno: blijf bij je groepsleider en zorg dat je in de gereserveerde coupés komt. Dit lukte uitstekend en zo begon de ca. 14 uur durende treinreis naar Warschau. De trein had onze voorkeur boven vliegtuig (te snel) of bus (te langzaam en oncomfortabel). Het is natuurlijk een lange reis in smalle bedjes met veel licht en geluid, maar gelukkig werd het in en om de coupés op de heenreis al erg gezellig. Zondag aan het eind van de ochtend arriveerden we op station Warschau. Hier werden we wederom gemaand dicht bij elkaar te blijven, want we moesten het station uit richting touringcar. Dit verliep uitstekend onder leiding van de gids, Przemek Bielicki, die ons al op het perron had verwelkomd. Per bus reden we zondagmiddag naar het dorp Białowieza. Halverwege was er een stop bij een restaurant, waar we het eerste heerlijke en stevige Poolse eten voorgeschoteld kregen. En met live-‐ muziek, want tegelijkertijd was een bruiloftsfeest aan de gang. Later stopten we bij een rivier (de Bug), waar prachtig uitzicht samen ging met de eerste achtergronden over het Oost-‐Poolse natuur-‐ en waterbeheer. Scheepvaart is er op de Bug niet (met uitzondering van wat waterrecreatie rond dorpen en steden). Er blijken in de groep verschillende plantenliefhebbers te zijn, die zich op het rivierduin verheugen in (na)bloeiende Karthuizer Anjers (Dianthus carthusianorum), Echte Guldenroede (Solidago virgaurea) en Geel Duifkruid (Scabiosa ochroleuca). Eind van de middag arriveerden we in het dorp Białowieza, temidden van het nationale park. Onderweg hadden we al grove dennenbossen met een bijzondere ondergroei gezien: jeneverbes, veel, jong én oud! Na een overheerlijke maaltijd in het prachtige hotel Weymutka (genoemd naar de weymout-‐den) en wat vrije tijd (die menigeen benutte om het rustieke dorp en het oude jachtpark van de Russische Tsaar eens te bekijken) gingen we per bus op wild-‐excursie. We hoopten allen wisenten te zien, maar helaas werd onze groepsgrootte en onze geestdrift het wild wat teveel, afgezien van het zeker indrukwekkende geluid van burlende herten en een Bosuil kwam er geen wild in beeld. De avond werd afgesloten met een gezellige borrel.
Maandagmorgen 20 september: Białowieza Promotional Forest Complex Door Casper de Groot en Hugo Vernhout Maandagmorgen, na een goed Pools ontbijt vertrokken we met de bus voor een korte rit naar het Promotional Forest Complex (PFC) “Puszcza Białowieska”. Onze gastheer was Andrzej Antczak, die werd bijgestaan door Barbara Banka. Ter introductie werd in het educatief centrum een uitgebreide presentatie verzorgd. De jaartallen, hectares, boomsoortenverdelingen, kaarten, mooie foto’s en informatie over de organisatiestructuur volgden elkaar in een razend tempo op. Met name de grote biodiversiteit (ca. 20.000 soorten) en de bostypen kregen veel aandacht.
Na wederom een korte busrit kwamen we bij het oude treinstation Towarowa. Hier begon een interessante excursie door zone I van het PFC. In de 3 bufferzones (zie bovenstaand kaartje) om het strikte reservaat wordt in verschillende gradaties bosbouw gepleegd. Eerst bekeken we een fraaie opstand van Alnus glutinosa (Carici elongatae-‐ Alnetum) met stagnerend water (dit ontoegankelijke bostype vormt een belangrijk broedgebied van de zwarte ooievaar). Vervolgens leidde Antczak ons naar een kleinschalige verjonging: binnen een frame-‐work van (aangeplante) Eiken verjongden hier Hazelaar, Grove Den, Fijnspar e.a. spontaan op de vruchtbare bodem. Een heel contrast met het omringende, monoforme middeloude Fijnsparbos (ca. 50 jaar geleden aangeplant). Hier werden leerzame discussies gevoerd over natuurlijke verjonging, de invloed van de natuurbeschermings-‐organisaties op de hoeveelheid te oogsten hout, certificering e.d. Opmerkelijk feit hierbij is dat het in het gehele Bialowieza-‐woud niet is toegestaan om bomen te vellen die ouder dan 100 jaar zijn. Ook belangwekkend is de grote waarde die de heer Antczak aan de overgangszones in het bos toedichtte. Zijn mening is dan ook dat beheer in een deel van het bos er juist voor zorgt dat het woud als geheel beter beschermd blijft. Helaas blokkeren actiegroepen dit soort overgangsbeheer naar gevarieerde opstanden. Na een bruggetje over de Narewka (met daarboven een cirkelend paar Zeearenden) passeerden we een nat stuk Fijnspar-‐Elzenbos met veel veenmos: een prachtig voorbeeld van het boreale sparrenbos (Sphagno girgensohnii-‐Piceeteum). De waargenomen Drieteenspecht past als “Taigasoort” hier perfect in. Dit boreale bostype is zeldzaam in het Bialowieza-‐woud. Het komt voor in natte kommen, waar voedselarme kwel toestroomt. Verderop langs het pad was te zien dat deze kwel vermoedelijk afkomstig is uit een hoger gelegen Grove dennen-‐Eikenbos (Pino-‐Quercetum).
Vlak bij de Wit Russische grens werd een korte pauze ingelast. Op deze plek stond ook een zoutpaal. Aan de bovenkant van deze paal wordt een gat gemaakt waar een blok zout in wordt gelegd wat door regen langzaamaan langs de buitenkant van de paal uitspoelt. Hierdoor kunnen dieren aan de nodige mineralen komen. In totaal staan er ca. 300 van dergelijke palen in het bos. Een korte busrit naar de reservaatzone rondom de weg van Hajnówka naar Białowieza bracht ons vervolgens bij zeer grote en hoge Pinus sylvestris (38 meter hoog en ca. 350 jaar oud) en Picea met kaarsrechte stammen (Vaccinio myrtilli-‐Pinetum). Van enkele van deze grote dennen wordt zaad gewonnen voor de kwekerij van het bos. Deze kwekerij bij Czerlonka was het eindpunt van het ochtendprogramma. Deze eerste wandeling rond Białowieza was zeer interessant en zorgde er voor dat de nieuwsgierigheid naar de rest van het bos alleen maar toenam. Maandagmiddag 20 september: Bezoek eigen kwekerij Door Gertjan Roelofs De filosofie voor een eigen kwekerij is dat men verzekerd wil zijn van goed streekeigen plantsoen. De randvoorwaarde die wordt gesteld om dit doel te bereiken is: volg zoveel mogelijk de natuurlijke processen. Hieruit volgt dat in het najaar de eikels en andere zaden te rapen en direct uit te zaaien. Het inzamelen van de eikels gebeurt door ze op te kopen van plaatselijke zoekers. Er vindt geen selectie plaats, alle aangeboden eikels worden geaccepteerd. In onze ogen is dit misschien vreemd, maar als je hier door de bossen loopt zijn er eigenlijk nauwelijks “slechte” eiken. De eikels worden heel dicht gezaaid, op ca 2 cm. Men laat ze drie of vier jaar staan en pent ze een of twee keer af. Om het natuurlijk proces zo veel mogelijk na te bootsen wordt er ook zo min mogelijk aan grondbewerking gedaan, dit spaart de micorrhizza, voorkomt uitspoeling van meststoffen, zorgt voor minder onkruid en er hoeft geen water te worden gegeven. Voor de bemesting wordt compost gebruikt. Verder worden er geen meststoffen en/of chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Het gevolg is dat de eiken topgalmug die voor spreidkoppen zorgt hier welig tiert. Daar maakt de Förster zich geen zorgen om. Het plantsoen wordt dicht geplant op ca 1*1m en “trekt” zo recht. Wat me wel opvalt is dat na planten er heeeeeel veel nazorg/verpleging nodig is. Dat zou ons te duur zijn, ik schat dat de eiken ca. vier of vijf keer vrijgesteld moeten worden voor ze uit de gevarenzone zijn van wild en concurrerende vegetatie. De verwerking van het plantsoen gaat optimaal, de Förster roept af, het plantsoen wordt gerooid en nagenoeg alles wordt de zelfde dag ingeplant. Als optimale oppervlakte voor verjongen ziet men 2 à 3 ha voor grove den en 1 à 2 ha voor eik. Er wordt ca. 2 miljoen stuks plantsoen per jaar geplant (allemaal “klein spul”, niet verplant, dicht gezaaid en alleen afgepend). In vroegere jaren was dit nodig om de kaalslagen weer te beplanten, maar vandaag de dag wordt er nog weinig geplant en wordt de rest van het plantsoen verkocht aan derden (eiken, grove dennen, iepen, zwarte elzen, kleinbladige linden, fijnsparren, essen, hazelaars enz). De kosten voor een 3-‐ of 4-‐jarig eikje zijn ca. 3 a 4 eurocent. Er werkt fulltime één Förster op de kwekerij, de uitvoerende taken worden uitgevoerd door één trekkerchauffeur en zes arbeiders. De lonen van deze mensen liggen tussen ca. € 300,-‐ en € 500,-‐ per maand bij een fulltime dienstverband. De lage prijs van het plantmateriaal is dus geen wonder... Na vertrek van de kwekerij maakten we een rondrit met de bus, hier en daar gestopt. Allereerst bij een beekdal met nat Elzenbos en vervolgens bij “Stara Bialowieza” Waar we ons op het pad van de “Polish King and Lithuanian Great Dukes Oak Trail “vergaapt” hebben aan 400-‐jarige eiken. De één in betere staan dan de andere; bij sommige woudreuzen was het wandelpad omgelegd vanwege de boomveiligheid. Van een oude berk hingen 70 cm lange baardmossen af.
Dinsdag 21 september: Verslag van een korte wandeling door het oerbos Door Henny Schoonderwoerd Met hooggespannen verwachting, en na twee dagen onthaasten met onverwachte hoogspanning, gaat het gebeuren: we gaan het oerwoud van Białowieza bezoeken. Genoeg elzenbroek, klaar met de kwekerij en gedaan met de, overigens prachtige, dennen. Nu is het tijd voor het echte werk. Om de spanning eerst nog wat verder op te voeren wandelen we vanaf ons sfeervolle hotel door het Park van de Tsaar, via een ‘weggetje door het koren’ naar de Poort. Wat mij betreft stomen we gelijk door, splitsen ons op in chaotisch gevormde kleine groepjes, verdwalen prompt en komen uitgeput, maar met de ervaring van ons leven in het volkomen duister vannacht weer het woud uit, achterna gezeten door hordes briesende wisenten, burlende edelherten en huilende wolven, maar zulks zal niet het geval zijn. Eerst dient een groepsfoto genomen te worden met de Poort als achtergrond (te billijken) en moet ons binnentreden in het Walhalla van het Europese Bos voorafgegaan worden door de nodige verbale inleiding. Om onze sympathieke gastheer niet te bruuskeren met onze door buitenlanders vaak met lompheid verwarde directheid (“Kunnen we dit niet in het bos doen?”) luisteren we beleefd het verhaal uit, ondertussen het bos goed in de gaten houdend, zodat het er niet stiekem op het allerlaatste moment tussen uit kan knijpen. En dan, na een dagen lange opbouw van tergend oplopend verlangen komt dan eindelijk de bevrediging: we gaan het bos in. Wij, de excursiegangers, behoeven eigenlijk geen beschrijving, we zijn er immers geweest. En zoals het gezegde luidt: 1 beeld zegt meer dan 1000 woorden. Maar voor de thuisblijvers die volgens een ander gezegde vaak, maar in dit geval nu eens geen gelijk hadden, zal ik een poging wagen. Vooraleer is het oerwoud een bos met veel dikke en hoge bomen. Geheel ongevraagd deelde onze gids ons dan ook mee dat de begrazings-‐ en bosontwikkelingstheorie van de heer Vera (“you may know him, he’s Dutch”) “totally wrong” was. Best wel direct eigenlijk. Waarschijnlijk was, gezien zijn gezichtsuitdrukking, deze kwalificatie een beleefde variatie van hetgeen deze kenner van het oerwoud werkelijk dacht over genoemde veronderstellingen. Als we ons bedenken dat in dit bos de gemiddelde voorraad 625 m3 per ha bos bedraagt (475 m3/ha levende voorraad en 150 m3/ha staand en liggend dood hout) dan wordt neem ik aan wel duidelijk dat we het niet over half open landschappen hebben. Koplopers in Nederland (bijv. Schovenhorst, Staverden) komen tot 300 m3/ha. We kennen natuurlijk in Nederland wel stukken bos met een hoge voorraad, oude beukenbossen, zware douglasopstanden, maar dit zogenaamde Orlowka reservaat is een kleine 5.000 ha groot. Dat maakt ook direct duidelijk dat we vandaag maar een klein deel van het oerwoud gaan zien. Ons beeld is dan ook verre van compleet. Dat incomplete beeld is dat van een gesloten bos dus, met relatief weinig ondergroei. Je loopt er zo in. Niet echt natuurlijk, want je moet bij de groep blijven. Het bos is zeer gemengd. Er is een behoorlijk scala aan boomsoorten. Uiteraard niet in vergelijking met tropische regenwouden, maar we zien fijnspar, in ons stukje een enkele grove den (spar en den hebben een aandeel in de voorraad van circa 35%), zomereik (14%), kleinbladige linde (9%), haagbeuk (14%) en verder Noor(d)se esdoorn, iep, berk, hazelaar, es, zwarte els en ratelpopulier. Opvallendste afwezige is de beuk die vanwege de klimatologische omstandigheden in dit bos niet voorkomt. Het deel dat wij vandaag doorkruisen heeft ideale bodems, rijk en vochtig, en dat resulteert in bomen van grote omvang, her en der enorme eiken, een grove den van 40 meter hoog. Zelfs de haagbeuken zijn forse bomen. Normaal gesproken zouden dergelijke bodems in de goede oude tijd als eerste in aanmerking zijn gekomen om tot landbouwgrond te worden geconverteerd, maar dat is hier dus niet gebeurd. Gelukkig maar, anders hadden we nu tussen de bieten gelopen. De reden is dat deze bossen beschermd werden door de noblesse, die graag wilde jagen in de bossen (en niet tussen de bieten). Gesloten bos met hoge en dikke bomen, stammen van een verpletterend goede kwaliteit (ja, het bosbouwbloed kruipt waar het niet gaan kan), een gemengd naald-‐loofbos, weinig ondergroei en dus toegankelijk. Op plekken zeer nat, water in het bos, met elzen. Een fijnspar is omgewaaid, de wortelkluit is de dunste die ik ooit gezien heb. Een behangetje van wortels en een beetje grond. Het bos is zo bijzonder, omdat er nog weinig van dit bos bewaard is gebleven. Waardevol door de ongestoordheid en de referentiewaarde voor andere bosgebieden. Afwijkend vanwege de vele oude
bomen en uiteraard vanwege de grote hoeveelheid dood hout. Gemiddeld dus 150 m3 op elke hectare bos. Er zijn, natuurlijk, staande en liggende dode fijnsparren. Ook in dit bos wordt fijnspar om zeep geholpen door de Ips typographus, de infame letterzetter. Onze gids toont ons een zware liggende dode fijnspar, bezet met tientallen vruchtlichamen van de schimmel Fomitopsis rosea, de roze sparrehoutzwam, een soort van oude, ongestoorde bossen, en dientengevolge zeldzaam dezer dagen. Toch, ondanks de duidelijke aanwezigheid van onze Ips, is er nog steeds een behoorlijk aandeel fijnspar aanwezig in dit prachtige bos. Hoe kan dat? Waarom is niet alle fijnspar onderuit gegaan? Ik herinner mij desolate, zieltogende fijnsparrenopstanden op de Veluwe en in de Achterhoek waar de letterzetter zo hevig tekeer gaat dat het bos ter plekke beter direct kan worden opgeruimd. Onze gids maakt gewag van onderzoek naar dit verschijnsel. Stukjes bast van 10 bij 10 cm zijn onderzocht en de aantallen uitgekomen eitjes van de letterzetter in het oerbos bleken veel lager te zijn dan in ‘commerciële bossen’. Ik neem aan dat het ging om monocultures van fijnspar. Nader onderzoek wees uit dat in het oerbos 180 soorten van organismen prederen op de eitjes en larven van de arme Ips. Organismen variërend van protozoën tot spechten. Dergelijke dempende processen waarbij dus grote aantallen organismen zijn betrokken, zorgen ervoor dat de zaak niet uit de hand loopt. Het is makkelijk te bedenken dat veel van die organismen ontbreken in sparrenplantages waardoor Ips veel eerder kan uitgroeien tot een plaag, waardoor ook ons medelijden met het beperkte welzijn van die zielige Ips-‐eitjes en larven wordt getemperd. Die biodiversiteit is waarschijnlijk het meest bijzondere van het Białowieza oerwoud. En eigenlijk, zo realiseer ik me, is het meest bijzondere gelegen in wat je niet ziet, ruikt of voelt. Het zijn de vele relaties tussen organismen, de ecologie van het bos. En dat alles heeft zich ontwikkeld in 4000 jaar min of meer ongestoorde successie, de opeenvolging van bosgeneraties. Voor die tijd was er nog geen bos in en rond Bialowieza volgens onze rondleider. Hoeveel generatiewisselingen er zijn geweest in die 4000 jaar weten we niet zegt hij. Ik denk, als het om eiken zou gaan, die bijvoorbeeld 500 jaar worden, dan zijn het niet eens heel veel generaties bomen. Binnen een areaal van 5000 ha zijn niet alle omstandigheden gelijk. Volgens het excursiegidsje zijn er (meer dan) 15 verschillende bostypen aanwezig in het strikte reservaat. Ik citeer: “Er komen meer dan 15 verschillende boslevensgemeenschappen voor, lopend van Elzenbroek, Hoogveenberkenbos en Elzen-‐Essenbos op natte plaatsen via Eiken-‐Linden-‐bossen op matig vochtige plaatsen naar Grove dennen bossen op droge gronden. Er zijn ook diverse Fijnspar-‐bostypen.” Zoals eerder gezegd zien we vandaag voornamelijk die Eiken-‐Linden bossen op matig vochtige plaatsen. En we zien hoofdzakelijk de gesloten fase, met hier en daar verjongingseenheden die qua afmeting klein zijn. Ze ontstaan bijvoorbeeld door het afsterven van één of meerdere fijnsparren of door het sterven van een oude, zware eik. Maar onze gids informeert ons bij navraag dat er ook grootschalige zero-‐events voorkomen in het reservaat, soms van vele hectares, die worden veroorzaakt door storm. Daar begint de successie dan opnieuw (neem ik aan) met pioniers als grove den, berk en ratelpopulier. Jammer genoeg zien we deze niet. Op de langere route kwamen deze wel in beeld (zie hierna). Een Witrugspecht (kensoort van het Midden-‐Europese oerwoud) ontlokte enthousiasme bij de excursiedeelnemers, die niet alleen met “bosbouwogen” naar het reservaat keken. Terug naar al die boslevensgemeenschappen. Het oerwoud van Białowieza wordt links en rechts genoemd als een referentie voor onze (natuur)bossen. Op basis van wat wij heden zien en vernemen lijkt mij dat ongeloofwaardig. Er zijn zeer grote verschillen in de omstandigheden, en, zo weet iedereen, dat leidt tot grote verschillen in de bosontwikkeling. Er heerst hier op de grens van Polen en Wit-‐Rusland een volstrekt ander klimaat dan bij ons, en dat leidt al direct tot verschillen in de boomsoortensamenstelling. Zo is hier van nature een donkere, schaduwverdragende conifeer actief (de fijnspar) en die missen wij (node) in ons inheemse bos. Maar misschien nog meer bepalend is het gebrek aan beuk in Białowieza of anders gezegd de overmaat aan beuk in onze natuurlijke bossen in ontwikkeling. Daarbij komt dan nog de ongekend goede bodemeigenschappen en de perfecte vochtvoorziening, ook niet echt een kenmerk van grote delen van het Nederlandse bos. Mogelijk zijn er bostypen die wel als gids kunnen dienen voor de Nederlandse bosbeheerder, dit Eiken-‐Linden bos moet deze rol echter afslaan. Helaas.
Als we om een uur of half elf een op eigen initiatief geïnstigeerde koffiepauze inlassen wordt het mij al duidelijk: dit gaat een veel te korte excursie worden. Ik zie de gids op zijn horloge kijken, zich herinnerend hoe hij zijn vrouw had beloofd om met de lunch thuis te zijn. Hij maant ons tot spoed, daarbij bedenkelijk kijkend. Ons was een spirituele ervaring beloofd, met ruim tijd om al zittend met de rug tegen een woudreus de unieke sfeer van het machtige oerbos tot in elke vezel van ons bewustzijn op te slorpen, daarbij in gesprek te raken met de lokale fauna, uitgebreid te fotograferen en, bij wijze van spreken, op het gemak de schildersezel uit te klappen om een grondige tweedimensionale weergave van het edele woud te construeren. Het wandeltempo, zo verzekerde men mij desgevraagd, zou ontspannen en rustig zijn. De werkelijkheid is echter weerbarstig anders. Nadat wij een bijzonder fraaie, historische maar dode en gevallen woudreus van eikenmakelij hadden bewonderd werd de terugweg aanvaard en ik durf het tempo waarin dat ging gerust pittig te noemen. Een buitengewoon lang lint van wandelaars tot gevolg hebbend. Voorop onze gids, zich bewust van de tijd, zijn afspraak met moeder de vrouw en zijn knagende hongergevoel (hij had uiteraard geen lunchpakket bij zich) en ver daarachter de eerste Nederlanders, de wat naïeven onder ons die nog niet in de gaten hadden welke verschrikkelijke werkelijkheid zich aan het voltrekken was. In het midden van de stoet een grote groep licht morrende excursiegenoten, die duidelijk aan het tijdrekken waren. Ver, ver daarachter een enkele illegale roker en personen, die (ook illegaal) een plas hadden gedaan. Rond half één was deze longitudinaal uitgerekte veer weer in ruststand teruggekeerd en bevonden wij ons als groep in zijn geheel weer bij de Poort. We bedankten onze gastheer voor zijn goede verhalen en vergaven hem zijn menselijke tekortkomingen. Uiteraard bedachten we het goede plan om eerst zelf even te lunchen om dan vervolgens gewoon weer het woud in te trekken, maar twee omstandigheden stonden de uitvoering van dit plan in de weg. De eerste was het verbod op betreding van het bos zonder gecertificeerde gids en de tweede was een hokje aan de andere kant van de weg met daarin een geüniformeerde brigade potige gezagshandhavers. We kozen eieren voor onze zloty’s en besloten naar het museum te gaan, gelegen in het Park van de Tsaar en gezegend met een uitgebreide serie diorama’s die een statische weergave van de aanwezige grotere biodiversiteit in het oerwoud te zien geven. De kleinere biodiversiteit is ook vertegenwoordigd maar dan sterk vergroot. Gigantische rupsen en bijtende insecten jagen aldaar de argeloze ecotoerist de stuipen op het lijf. De rondgang langs de etalages met opgezette dieren wordt begeleid door een forse groep Poolse museummedewerkers die, zodra de groep is uitgekeken op het geboden kijkspektakel, de lichten ter plekke uitdoen om vervolgens de volgende etalage te gaan verlichten middels het drukken op een knop. Dit alles bij toerbeurt. Men kijkt daarbij sterk verwonderd alsof men zich afvraagt wat in hemelsnaam mensen uit bijvoorbeeld Nederland bezielt om een dag en een nacht in trein en bus te gaan zitten om vervolgens te gaan staan kijken naar een paar opgezette beesten. Een verwondering die ik wel deel, geloof ik. Vlak voor drieën hebben we alles gezien en nadat de enige mannelijke museummedewerker ons uit een benarde positie redt door de op slot zittende deur met geweld in te rammen, nemen we nog een vlotte kijk vanaf de te lage uitkijktoren en spoeden ons dan gezwind naar de bus, die om drie uur zal vertrekken naar het Biebrza National Park. Daar zal men ons versteld doen staan van “Wereldkampioenschappen maaien met de Zeis” en hoe die het geringe probleempje, dat “30.000 ha af te zetten vegetatie” heet, helpen op te lossen. Maar ik wil de zegge niet voor de voeten van de volgende schrijver wegmaaien (zie het verslag van woensdag 22 september).
Dinsdag 21 september: Excursie Oerbos Białowieza -‐ lange wandeling Door Hans Gierveld en Ido Borkent
Het bos wacht op ons. We zien hier de goed onderhouden Zweedse legerfiets type Kronan.
In het uitgestrekte woud van Białowieża liggen een paar dorpjes. Rond deze dorpjes liggen open ruimtes: cultuurgronden, deze zijn ‘ eigendom van de bewoners’. Zij gebruiken deze gronden zeer extensief en in steeds grotere mate niet (meer). Vanuit het plaatsje Białowieża verlaten we het paleispark en lopen langs verlaten cultuurgronden naar de poort van het oerbos. Op de verlaten akkers schieten berk en ratelpopulieren op. In dit jonge pioniersbos vestigt zich al snel een ondergroei van eik en haagbeuk. Het begin van een nieuw stuk oerbos, maar ook de verschraling van foerageer mogelijkheden voor de bewoners van het bos, hert, wisent maar ook roofvogels. Verruigende cultuurgrond rond de dorpen met opslag van berk en ratelpopulier
Zo is het aantal broedparen van de
schreeuwarend is van 20 teruggelopen tot 2. Hoewel de grote grazers graag gebruik maken van de open ruimtes, kunnen zij het dichtgroeien met bos van het open gebied niet verhinderen. De theorieën van Frans Vera werken hier niet aldus onze gids, dr. Bogdan Jaroszewicz. Spontane berkenopslag met ondergroei van voornamelijk haagbeuk
Bij de poort van het ‘Oerbos van Białowieża’ verzocht onze gids ons niet mee te werken aan de verdere verspreiding van de appel [Malus domesticus, de wilde appel is M. sylvestris, die hier ook voorkomt] in het oerbos en de klokhuizen van de appel in het lunchpakket weer mee naar huis te nemen. Hier blijkt dat onze gids overigens van alle voorkomende bomen en ook van vele planten de Nederlandse naam kent. Hij vond dat wel handig als hij Nederlanders rondleidde!
De poort van het bosreservaat.
De bossen van Białowieża zijn vanwege de jachtbelangen van achtereenvolgende koningen en tsaren beschermd. Kort nadat de Polen hun eigen land weer konden regeren wezen zij in 1921 de bossen van Białowieża aan als reservaat.Dankzij het daardoor achterwege blijven van de houtteelt en –oogst heeft de winterlinde zich kunnen handhaven in deze bossen. In Białowieża heeft de winterlinde een volume aandeel van 20%. Zij handhaaft zich door zaailingen en door stobbeopslag. De excursie leidde ons door een deel van het 10.517,26,66 ha grote bosreservaat. De route leidde voornamelijk door Tillio-‐Carpinetum bossen. Aanwezige boomsoorten zijn winterlinde, zomereik, fijnspar, Noorse esdoorn, es en haagbeuk; alle boomvormend en met hoogtes van 30-‐40 meter. Incidenteel komen zachte berk, esp en iep [U. glabra] voor. Bomen worden oud: 300-‐500 jaar. In (de Engelse vertaling) schrijft Ellenberg (Vegetation ecology of Central Europe. 1988): “Following the research by Pigott (1975) regarding regeneration of tree species it can be said the ancient Forest of Bialowieza is correctly named Tilio-‐Carpinetum. Since 1923 Tilia cordata has regenerates so well in groups that it is going to play a greater part in the future. Carpinus will certainly recede although it still regenerates in sufficient numbers. Spruce and Pine can also be found at all ages. However there have been practically no young oaks (Q. robur) for over 50 years so that in the foreseeable future one will no longer be able to speak of a mixed Oak-‐Hornbeam woodland.” Blijkbaar ziet Ellenberg het eiken-‐haagbeukenbos sinds de aanwijzing als bosreservaat veranderen in een linde-‐haagbeukenbos. Winterlinde-‐ Haagbeukenbos
Verjonging speelt zich af in kleine gaten die ontstaan doordat woudreuzen het loodje leggen, of bijvoorbeeld als fijnspar sterft door letterzetter. Kleine gaten [Ø 20-‐30 m.] groeien snel dicht met vooral haagbeuk, daarbij andere soorten veelal uitsluitend. In grote gaten komen ook eik en linde mee. Verjongingplekken ontstaan uiteraard toevallig. Zo ontstaat een mozaïek van fasen. Tegelijkertijd is dit eigenlijk een aspect van de stabiliteit van het woud: op de lange duur worden klimaatsschommelingen, zoals de “kleine ijstijd” in de 17e eeuw, of de huidige drogere en warmere fase, zonder probleem doorstaan. De huidige opwarming toont zich hier bijvoorbeeld doordat nauwelijks verjonging van fijnspar te vinden is. Uiteraard spelen allerlei andere locale factoren natuurlijk een rol: graasdruk van wild, vochtig of nat, mate van licht. Het climaxstadium dat je nu ziet is letterlijk op te vatten: een complex van fasen uit het verleden. Het woud is door zijn brede soortensamenstelling in staat om met veranderende omstandigheden mee te gaan/zich aan te passen. Overigens blijkt het de vraag of het woud op zich groot genoeg is om alle bostypen een plaats te geven: voor verjonging [met de bijbehorende soorten] zijn soms grotere verstoringen noodzakelijk. Onze gids had op dit punt zijn twijfels. Uitbreiding van het 60.000 hectare grote woud was daarom
zeer wenselijk. Dat zou dan vanzelfsprekend ten koste moeten gaan van het bosbouwkundig beheerde deel. De bosbouwers zijn een andere mening toegedaan, zoveel is wel duidelijk. De sinds 1920 dichtgegroeide wildweide waar de berk en de ratelpopulier geleidelijk uit het systeem verdwijnen.
Ook de eik weet zich te handhaven in dit door haagbeuk gedomineerde bos. Momenteel is er per drie hectare één eik met een diameter van meer dan 1.20 m’. Bij een eik met een inhoud van ruim 40 m3 [hoogte 42 meter, Ø 2,5 meter; waarschijnlijk wel hol] hield onze gids ons voor dat het voldoende is als één eik per hectare per 50 jaar tot het kronendak doordringt. Twee van dergelijke bomen bevatten ruim 20% massa-‐aandeel. Het staande volume aan hout bedraagt 300-‐350 m3/ha., liggend dood hout is heeft een bijna vergelijkbaar massa. Voor de beuk is geen plaats in dit bosgebied: te droog en te heet in de zomer, te koud in de winter. Haagbeuk neemt die rol een beetje over. Op een voormalige wildweide die na 1921 is dichtgegroeid staan nog enkele zware berken en ratelpopulieren van de 1ste generatie bos en winterharde haagbeuk, eik en noordse esdoorn van de 2de generatie bos. We vervolgen onze weg over één van de vele jachtwegen die de Tsaar halverwege de 19e eeuw heeft laten aanlegen. Wegen in een ruitenpatroon, met een onderlinge afstand van 1066 meter, een ‘werst” een oude Russische lengtemaat.
Eén van de vele jachtwegen voor de Tsaar.
Terug in het bos over “wildpaadjes” op naar een mikado van door de letterzetter gevelde fijnsparren. In de kleine open plek strijden de haagbeuken tegen de grote grazers. Uiteindelijk zullen ze winnen en sluiten het kronendak. Niet alle fijnsparren zijn dood; alleen de toch al verzwakte bomen zijn aangetast door de letterzetter. In de jaren 60 van de 20e eeuw is het aandeel fijnspar drastisch teruggedrongen door de letterzetter. Fomes en Armillaria zijn in hier geen primaire aantaster. Een verjongingsplek ontstaan door het afsterven van fijnsparren. Lang worden de haagbeuken kort gehouden. Uiteindelijk groeien ze door naar het kronendak.
Door wind [wortelschade], droogte e.d. is de vitaliteit van fijnspar soms beperkt:het moment voor de Ips om toe te slaan; de schimmels maken het vervolgens af.
Oude grove den 2 a 300 jaar als laatst overgebleven pionierboomsoort van na een omvangrijke bosbrand.
Verderop houdt Bogdan stil bij een eeuwenoude grove den. Uit onderzoek blijkt dat hier 2 à 3 eeuwen geleden een fikse bosbrand woedde en een deel van het bos en een heel dorp in as heeft gelegd. Het dorp is op de andere oever van de Narew herbouwd en kreeg de naam ‘Pogorzelce’ wat in het Pools ‘verbrande mensen’ betekent. In dit vrij homogene deel van het oerbos is de berk en de populier inmiddels verdwenen. De fijnspar is in de vorige eeuw sterk teruggedrongen en domineren de winterlinde en haagbeuk. De grove den is een laatste overgebleven pionier uit de periode direct na de brand.
Geleidelijk verdwijnt de fijnspar uit het bosbeeld.
In de beekdalen die het bos doorsnijden wijken de haagbeuk en winterlinde voor de es, ratelpopulier en els. Dit bos (Circaeo-‐Alnetum) heeft een rijke ondergroei in tegenstelling tot de andere delen van het bos. Deze heeft zich kunnen ontwikkelen doordat de bodem te weinig draagkracht heeft voor de grote grazers als edelhert en wisent. Hier zorgen de bevers voor dynamiek. Een dam laat het bos afsterven; als de bevers hun activiteiten verplaatsen zal het bos zich herstellen.
In de beekdalen zorgt de bever voor dynamiek Om een veilige burcht te kunnen hebben en voedsel te kunnen zoeken leggen bevers dammen aan.
Naast bever en otter komt ook de wasbeerhond voor: deelt vaak de burcht met een das en is in zekere zin voedselconcurrent. Wasbeerhond is een uit oost Azië ingevoerde en in Rusland uitgezette soort.
Het is duidelijk dat de Poolse collega’s veel kennis hebben opgedaan uit dit bos. Van bosecosystemen, boshistorie en biodiversiteit enkele punten: • Dat de lijsterbes zich voornamelijk verjongt onder fijnspar. Vogels blijken in de herfst, als de lijsterbessen rijp zijn, graag in de fijnsparren te schuilen i.p.v. in de kale loofbomen. Als dank laten ze de lijsterbeszaadjes achter. • Dat de in de beekdalen groeiende aalbes (Ribes rubrum) en zwarte bes (Ribes nigrum) belangrijk genen materiaal bevatten voor de bessentelers in oost Polen. • De wisent zo’n 200 verschillende planten op het menu heeft staan. Het edelhert 120. Deze dieren zijn belangrijke verspreiders voor de 2 á 300 plantensoorten die ze samen eten.
•
•
Prent edelhert
Dood hout is belangrijk als vestigingsplaats voor kruidachtige soorten; zo’n 40 soorten zijn hier voor hun kieming afhankelijk van. Het maakt daarbij niet uit welke houtsoort het is. De soortenrijkdom en de bijdrage aan Poolse planten en dierenwereld is enorm. Het herbergt 50% van de Poolse ‘Fungi’ en 25% van de Europese. 30% van de voorkomende soorten is afhankelijk van dood hout.
Het Poolse oerbos herbergt een grote soortenrijkdom van paddenstoelen, 30% daarvan is afhankelijk van dood hout.
Eén derde deel van de korstmossoorten komt uitsluitend voor in het oerbos van Białowieža
In het bos zijn zo’n 50 verschillende soorten korstmossen te vinden. 1/3 deel komt alleen in Białowieża voor. Deze leven voornamelijk op dood hout en oude bomen. De rijke avifauna speelt een grote rol bij de verspreiding van deze korstmossen.
Hoewel het bos volop nestgelegenheid biedt blijken de aantallen broedvogels per soort niet erg hoog te zijn. De soortenrijkdom van het bos is echter onovertroffen. Die karakteristiek van een grote soortenrijkdom met relatief lage aantallen per soort is ook te vinden in het tropische regenwoud en de bossen bij de Amazone. Deze lage aantallen per soort worden mede gestuurd door hoge predatie, ook van soorten van wie je dat niet direct verwacht, zoals grote bonte specht, eekhoorn, relmuis en grote bosmuis. Lange natuurlijke ontwikkeling doet de rest om het voedselweb zo breed te krijgen. Aardig was ook het feit dat een volgroeide haagbeuk ruim 200 nesplaatsen voor holenbroeders blijkt te hebben. Aan nestgelegenheid is dus nooit een gebrek. Ook is er geen voedselconcurrentie.
In het bos wordt veelonderzoek gedaan. Hier broedde in 2008 op 5 en een halve meter hoogte een Withalsvliegenvanger (Ficedula albicollis).
Tijdens de wandeling waren de burlende edelherten te horen. In tegenstelling tot de herten op de Veluwe is de bronst niet op één plek, dat is veel te gevaarlijk. De bronst is veel
Voor edelherten blijft het oppassen in het oerbos.
dynamischer. Wolven luisteren mee; ze hebben per roedel 2 herten per week op het menu staan. Even burlen en je dan verplaatsen is het devies voor de herten. Anders dan wij gewend zijn. In de namiddag maakten we met de bus de transfer naar het Biebrza-‐gebied, zo’n 200 kilometer verderop. Onderweg was er een koffiestop met mooie uitzicht over het rivierdal van de Narew met oude armen en zeggemoerassen. De route voerde dwars door de provincie-‐hoofdstad Bialystok, vervolgens verder in de vallende duisternis naar Goniadz aan de Biebrza. Ingekwartierd in hotel Bartlowizna: goede kamers, maar een wel wat groot en daardoor beetje onpersoonlijk hotel. Het is echter het enige hotel in de wijde omgeving (80-‐100 km), dat zo’n grote groep kan herbergen. Het diner werd geserveerd in een bijgebouw: tijdens het eten keken opgezette Elanden, Edelherten en ander gedierte ons vriendelijk aan. Na het diner gezellig bijpraten. Woensdagochtend 22 september: Excursie Nationaal Park Biebrza Door Martin van Zijl en John van Koppen. Ons hotel ligt aan de rand van het Nationale Park Biebrza in Noordoost Polen. Dit park heeft een totale oppervlakte van 60.000 ha waarvan meer dan 25.000 ha moeras. De totale rivier de Biebrza is meer dan 100 km lang. Wij zitten aan het midden-‐bassin van de vallei. Deze is ongeveer 40 km lang en 20 km breed. Hier ligt ook voor 4000 ha het strikte reservaat Czerwone Bagno (Rode Moeras) met de boswachterij Grzedy. Eerst bezoeken we het bezoekerscentrum van het reservaat: dit blijkt een succes, er worden veel souvenirs, kaarten, boeken, T-‐ shirts met Elanden etc. gekocht. Vervolgens met de bus verder op weg naar het afgelegen Czerwone Bagno. We passeren de Biebrza-‐vallei op zijn smalste punt bij Osowiec. Dit is een zeer strategische
plek, er zijn hier grote fortificaties gebouwd om de Duitsers c.q. de Russen te stuiten. Na een lange rit komen we bij de boswachterij Grzedy. Na een koffiepauze stappen we om op een kleinere bus, die over de smalle boswegen met overhangende takken kan rijden en ons naar de 12 kilometer verderop gelegen “Wolfsberg” (rivierduinen) met magnifiek uitzicht over het Rode Moeras kan brengen. Overigens wordt er slechts bij hoge uitzondering een bus toegelaten in het reservaat, maar Onno en Przemek hadden dat voor onze groep kunnen regelen bij de directie van het Nationale Park. Bij veel regenval is de weg onbegaanbaar maar we hebben geluk dat het de laatste dagen wat droger is, waardoor we met de bus het eerste deel van de tocht kunnen doen. Ook vandaag is het prachtig zonnig weer met stapelwolken, en helder: een buitenkans, want er hangt hier op 120-‐150 dagen per jaar mist. De bus lijkt speciaal voor ons uit de lijndienst onttrokken te zijn, want de kassa met wisselgeld zit er nog in. Onderweg naar het Wolfsduin stoppen we voor een kort uitstapje naar een bijzonder bostype: hoogveen-‐dennenbos (Vaccinio uliginosi-‐Pinetum). Dit is prachtig te overzien vanaf een houten plankier. Onze gids voor vandaag, Katarzyna Ramotowska (“Kate”) laat ons bijzondere hoogveenplanten zien: Rijsbes, Moerasrozemarijn en Veenbes. Inderdaad groeien de dennen tussen uitgestrekte veenmostapijten en velden Eenarig wollegras! In de omgeving van de Wolfsberg gaat de weg door een brede slenk met uitgestrekt Hoogveen-‐Berkenbos (Thelypterido-‐Betuletum pubescentis) Aangekomen nabij de Wolfsberg gaan we eerst een stuk lopen. Het eerste stuk is voor de gehele groep goed begaanbaar en onze gids Kate (“My dear”) is zeer enthousiast. Ze brengt ons naar een punt vanwaar we de gehele vallei kunnen overzien. Het uitzicht is adembenemend en we zien twee elanden in de verte grazen. Ook vliegt er een zeearend boven de bomen aan het eind van de vallei. We eten het lunchpakket, dat we hebben meegenomen, daar op. Dat is nog eens een lunch met zo’n uitzicht. Op het uitkijkplatform ontspint zich een interessante discussie over het beheer van de moerassen van het Nationale Park. Er liggen grote waarden (landschappelijk, planten, vogels, insecten) in de uitgestrekte moerascomplexen. Vroeger werden grote delen door boeren gemaaid (hooi voor het vee, strooisel in de stallen). Dat maaien is gestopt, met het gevolg dat de moerassen dreigen dicht te groeien met wilgenstruweel en belangrijke waarden verliezen. Het Nationale Park probeert het maaibeheer in ieder geval in de meest waardevolle delen te hervatten: een zeer moeilijke opgave, ook al omdat nog 50% in particulier beheer is. Zo organiseert men jaarlijks in het Biebrza-‐gebied de “Wereldkampioenschappen maaien met de Zeis”. Hierdoor wordt het oude handwerk weer in ere hersteld (vergelijk “beheerovereenkomsten” bij ons). Andere delen van de moerassen worden nu met tractoren en met rupsmaaiers gemaaid. In de verte zagen we ze aan het werk.
Woensdagmiddag 22 september: Excursie Nationaal Park Biebrza Door Martijn van Amelsvoort en Erik Claassen Na de lunch splitst de groep zich in tweeën. Een klein deel blijft achter op het uitkijkpunt. Het is prachtig om in rust over de uitgestrekte moerassen te kijken. Vrij dichtbij staat een mannetje Eland met een al imposant gewei (zie schetsen van Marije Slijkhuis). Behalve de grootste roofvogel (de Zeearend) vliegt er ook het kleinste Europese roofvogeltje (het Smelleken). Op het droge rivierduin groeien bij ons uitgestorven plantensoorten als Karthuizer Anjer (Dianthus carthusianorum) en Strobloem (Helichrysum arenarium). Het overgrote deel van de groep gaat met Kate mee voor een 12 km lange tocht door het moeras. De lange tocht begint gelijk al goed als de gids ons wijst op de vele dassen, vossen en wolvensporen in het droge zand en de uitwerpselen die daar bij horen. In het zand stonden wederom vele sporen van wolven, waarvan enkele sporen wel erg vers bleken te zijn. Al snel viel Gert-‐Jan Roelofs door de mand. Hij had verse wolvensporen gemaakt met behulp van een zojuist gekocht souvenir (stempel met wolfafdruk). Onze gids legde vervolgens het verschil uit tussen een echte afdruk en de afdruk uit de souvenirshop. In het gebied zitten ten minste vier roedels wolven van gemiddeld zo’n zes dieren en het is bizar te beseffen dat zij in hetzelfde gebied lopen als wij nu. De wolvenroedel loopt eens per 3 tot 4 nachten de randen van het territorium af om geursporen achter te laten. Geursporen worden afgezet door uitwerpselen en krabsporen achter te laten. En even later lag een ‘alfadrol’ op het pad. Afgaande op de geur wist onze gids te vertellen dat deze drol afkomstig was van een hoog geplaatste wolf. Omdat zo’n wolf het beste vlees (en bloed) weet te bemachtigen, stinkt het het meest. Een lager geplaatste wolf zou veel meer haren in zijn ontlasting hebben. Via diverse parasolzwammen, vliegenzwammen, duivelsoog en eekhoorntjesbrood kwamen we aan bij de overblijfselen van een jonge eland. Deze eland was ten prooi gevallen aan wolven. De eland was nog te jong om zichzelf te verdedigen, en er waren nog geen kalfjes om te dienen als makkelijkere prooi. Via een bruggetje kwamen we in het natte deel van het gebied. Tot in onze knieën in het water en de modder moesten we ons een weg banen door riet en struweel. De laarzen blijken geen overbodige luxe en iedereen baant zich een weg door de blubber. Het riet, afgewisseld door wilgen, staat aan weerskanten hoog boven ons. Verder het moeras in wordt het drassiger. Zo lopen we een tijd lang door tot we het droge gedeelte weer bereiken. Na een inspannende tocht kwamen we uit bij een open plek. Deze plek was flink omgewoeld door bronstige edelherten of elanden. De gids ging op haar knietjes om de geur van bronstige dieren in zich op te nemen. Hierachter liep het terrein weer omhoog de stuifduinen op. Eindelijk droge grond onder de voeten. Er groeien hier veel berken, eiken, grove dennen en fijnsparren. Dichter bij het hoofdpad gaat dit gemengde bos over in haagbeuken-‐ lindenbos. Het is mooi om te zien hoe de zon door het bladerdak komt en het herfstbos in een prachtige kleurengloed zet. Na zo’n vijf uur lopen bereiken we het gedeelte waar ook de andere groep weer aansluit en even later stappen we de bus weer in. Er wordt nog met de pet rond gegaan voor de gids. We hebben de gehele week al verschillende goede gidsen en ook nu weer had (dit keer) zij een heel enthousiaste inbreng. Het is ongekend hoe gemakkelijk alle sporen aan verschillende dieren worden gekoppeld en de snelheid waarmee ze kan vaststellen om welk dier het gaat. Voor de terugtocht is het onderweg weer tijd voor een tussenstop met koffie en thee bij het haardvuur in hotel Zagoda Kuwasy Lodge. Dit keer zonder zoetigheid. Maar overvliegende groepjes Kraanvogels zijn ook niet te versmaden. Uiteindelijk zijn we zelfs weer ruim op tijd bij het hotel voor de avondmaaltijd. Volgens Pools gebruik een stevige hap zodat we er de volgende dag weer flink tegenaan kunnen.
Impressies van Marije Slijkhuis van de moerassen en elanden in het Biebrza National Park.
Donderdag 23 en vrijdag 24 september: De terugreis Door Jeroen Oorschot Na een gezellige avond met limericks, gedichten en wodka (met grasspriet erin!) werd het tijd om terug te keren richting Nederland. Per bus reden we terug richting Warschau. Maar onderweg deden we eerst het stadje Tyckocin aan. Dit authentiek Poolse provinciestadje heeft een roerige geschiedenis: in de Tweede Wereldoorlog werd hier de helft van de bevolking (1.800 mensen)
gedeporteerd en vermoord vanwege haar Joodse afkomst. Wat over bleef was de katholieke helft én de prachtige synagoge, die we helaas alleen van buiten mochten bewonderen. De reden was, dat er juist enkele bussen met joodse kinderen uit Israël (onder strenge beveiliging) op bezoek waren. De terugreis naar Warschau verliep verder voorspoedig. In de bus werd met de hoed rondgegaan en dat leverde een mooie donatie op voor Onno en Alla voor hun beschermingsproject van de Laplanduil in Wit-‐Rusland. Ook Pan Jiurek, de buschauffeur die onze hele reis over Poolse wegen veilig overal naar toe gereden had, werd niet vergeten evenmin als Przemek Bielicki, die de hele week als co-‐reisleider fungeerde. Onze chauffeur zette ons voor het station af. De omgeving van dit gebouw is een mix van hypermoderne en communistische bouwkunst en daarmee ook al de moeite van het bezichtigen waard. De trein kwam op tijd (bijna was onze hoffotograaf Bert W. opgepakt vanwege het illegaal fotograferen van Nederlandse bosbouwers in een Pools stationsgebouw) en nadat wij enkele verstekelingen uit één van onze coupés hadden laten verwijderen konden we met een gerust hart de terugreis aanvaarden. Ook dit werd weer een gezellige rit. Eenmaal terug in Arnhem namen we enthousiast afscheid na alles wat we gezien en meegemaakt hadden en gingen we allen ons weegs. Iedereen kijkt terug op een prachtige reis, voor sommigen veel te kort (m.n. het oerbos), voor anderen veel te lang (bijv. de treinreis), maar zeker zeer indrukwekkend. Kortom een prachtige natuur-‐ en bosbouwervaring rijker!
Gedichten Door Jochem Borgesius BIALOWIEZA (1) Wat brengt ons naar ’t oosten, naar Polen? De wisent! De wisent! De wisent! Wat doet ons door bossen zwerven en dolen? De wisent! De wisent! De wisent! Wie lokt ons met magie en met faam? De wisent! De wisent! De wisent! Wie brengt ons naar dit bos met moeilijke naam? ’t Is Onno! ’t Is Onno! ’t Is Onno! Of toch Alla? BIALOWIEZA (2) Een hert, een wolf en een lynx. Geen beer, wel een wisent, en slinks Nog een ree. Een arend der zeeën, Een draaihals, een specht met drie tenen. En dan nog de bomen: sparren en eiken, Elzen en essen, dennen en linden. Genoeg om te kijken! En al zie je ze wellicht ze niet, Allemaal, ’t is een boeiend gebied Dat je zonder dogma, open van geest Tegemoet treedt: een feest! Limericks Door Ido Borkent Komend van Roodkapje en gaand naar zijn warme hol, Moest hij heel erg nodig, zijn darmen zaten vol, Wij vonden daar een zwarte frikadel, En prikten in zijn zachte vel, Maar Kate die rook er eraan en riep: “Het is een Wolvendrol!” We liepen in Polen door het Białowieża woud Jochem liep voorop, die had het heel niet koud, Hij zag een hert, Hij zag een specht, En sprak: “Waarom worden die bomen hier toch zo oud?”