OBIN ONDERZOEK BEHOEFTEGERICHTE INTENSIEVE TRAJECTEN NT2
ILSE BOCKSTAEL Januari 2011
INHOUD VOORWOORD
1 2
3
INLEIDING
2
INVENTARISATIE EN ANALYSE
3
2.1
Literatuuronderzoek
3
2.2
Focusgroepen lesgevers – Gesprekken coördinatoren
4
2.2.1 2.2.2
Inleiding Analyse
2.3
Trajecten 2009
2.3.1 2.3.2 2.3.3
Inleiding Cijfers Variabelen
2.4
Conclusies 2009
5
11
OBIN EXPERIMENTEN
12
3.1
Inleiding
12
3.2
Algemeen
12
3.3
Concreet
14
3.3.1 Covaarexperimenten 3.3.2 Uurexperimenten 3.3.2 Pakketexperimenten
3.4
Opvolging OBIN experimenten
16
3.4.1 Methodiek 3.4.2 Details – Voorbeelden
4
ANALYSE EXPERIMENTEN
18
4.1
Algemeen kader
18
4.2
Aandachtspunten cijfers
19
4.3
Slaag- en deelnamecijfers per centrum en per cursussoort
20
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
5
6
7 8
4.4
Analyse cursusvariabelen
21
4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4
Aantal lesuren per lesmoment Aantal lesdagen per week Lesmomenten Richtgraad
4.5
Analyse algemene cursistvariabelen
4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4 4.5.5
Covaargroep Opleidingsniveau Geslacht Leeftijdsgroep Moedertaal
4.6
Analyse correlaties variabelen
30
4.7
Analyse profielen per cursussoort
31
4.7.1 4.7.2 4.7.3
Experiment- en risicoprofielen – Intensief 120u Experiment- en risicoprofielen – Taalbad 120u Experiment- en risicoprofielen – Taalbad 180u
26
EVALUATIE
36
5.1
Lesgevers
36
5.1.1 5.1.2
Evaluatiefiches Open vragen
5.2
Coördinatoren
5.2.1 5.2.2
Evaluatiefiches Open vragen
5.3
Consulenten Huis van het Nederlands Antwerpen
38
39
CONCLUSIES
40
6.1
Conclusies inventarisatie en analyse
40
6.2
Conclusies experimenten 2010
40
6.3
Verder onderzoek
41
6.4
Toekomstperspectief
42
LITERATUURLIJST
44
BIJLAGEN
46
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
VOORWOORD Op het NT2-overleg en de Raad van Bestuur van het Huis van het Nederlands Antwerpen (HvN) stelden het Onthaalbureau Inburgering en VDAB steeds opnieuw de vraag naar meer en intensievere trajecten. De reactie vanuit de NT2-scholen was schoorvoetend, met heel wat bedenkingen omtrent de praktische, maar vooral pedagogische haalbaarheid voor cursisten. Het HvN wilde graag op een gefundeerde manier een antwoord bieden op de verzuchtingen van beide kanten. Dankzij projectmiddelen van het Consortium volwassenenonderwijs vol-ant kon het HvN de haalbaarheid van intensieve trajecten en de krijtlijnen waarbinnen deze trajecten uitgetekend kunnen worden, onderzoeken. De universitaire partner van het HvN, Linguapolis, nam het onderzoek op zich. Ilse Bockstael (Linguapolis) zorgde voor de concrete uitvoering. Een stuurgroep samengesteld uit An Wuyts (CVO LBC), Birgit Steurs (SCVO Sité), Jes Leysen (CVO Antwerpen-Zuid en UA), Karen Laurent (CBA), Sabine Steemans (Linguapolis), Kitty Weyn (VDAB), Karine Puttemans (Onthaalbureau Inburgering Antwerpen) en Krisje Telders (HvN Antwerpen) zorgde voor de opvolging en bijsturing van het project. An Janssens (HvN Antwerpen) ondersteunde de gegevensuitwisseling tussen de verschillende partners. Door de beperkte looptijd van het project en het beperkte aantal gegevens, moet er voorzichtig omgesprongen worden met concrete resultaten of conclusies. Het HvN engageert zich daarom om het onderzoek in de mate van het mogelijke zelf verder te zetten, zodat het HvN de cijfers op langere termijn kan opvolgen en conclusies kan staven en bijsturen. Trajecten die nu nog bezig zijn en nieuwe trajecten die starten in het tweede semester zullen opgevolgd worden om eind juni een geactualiseerde stand van zaken te geven. Op basis hiervan kan het aanbod voor september waar nodig bijgestuurd worden. Ook verschillen tussen de centra onderling zal het HvN verder met de betrokken partners bekijken. Het onderzoek heeft er zeker voor gezorgd dat heel wat koudwatervrees is overwonnen. Mits een goede ondersteuning en opvolging en een vangnet voor cursisten voor wie het niet lukt, zijn intensievere cursussen voor een grote doelgroep haalbaar en een meerwaarde. Onze dank gaat uit naar iedereen die aan het onderzoek heeft meegewerkt, maar toch vooral naar Ilse Bockstael voor haar geduld en volharding. Frieke Van Zundert Coördinator Huis van het Nederlands Antwerpen
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
1
1
INLEIDING Sinds de goedkeuring in 2009 van het nieuwe afsprakenkader NT2 (Nederlands voor anderstaligen) treden zowel het Onthaalbureau Inburgering als VDAB op als regisseurs van het NT2-traject in het respectievelijk primaire en secundaire inburgeringtraject. Vanuit hun regisseursrol dringen zij erg aan op intensieve NT2trajecten in de hoop dat cursisten op deze manier sneller en efficiënter een (basis)niveau Nederlands bereiken. Ook de Vlaamse overheid en het OCMW pleiten voor een hogere intensiteit. De druk op de centra om intensieve trajecten in te richten, is op korte termijn dan ook enorm toegenomen. Nochtans heeft onderzoek tot nog toe niet eenduidig vastgesteld of een intensieve cursus Nederlands voor elke NT2-cursist wel de beste oplossing is om zo snel en zo goed mogelijk Nederlands te leren of om een basisniveau Nederlands te verwerven. Evenmin is duidelijk hoe intensiteit best ingevuld wordt, voor welke cursisten intensieve trajecten wel of niet haalbaar zijn, welke variabelen en randvoorwaarden meespelen of welke consequenties er uit volgen. Om daar klaarheid in te brengen heeft het samenwerkingsverband van NT2-aanbodverstrekkers in de stad Antwerpen een onderzoek naar (haalbaarheid van) behoeftegerichte 1 intensieve trajecten (OBIN ) opgestart. In een eerste fase in dit project werd een kader geschetst op basis van een inventarisatie en analyse van relevante literatuur en onderzoeken naar behoeftegerichte en intensieve trajecten. Dit referentiekader werd verder aangevuld met een inventarisatie en analyse van intensieve trajecten 2 in het schooljaar 2009-2010 bij de betrokken Antwerpse centra. Aan deze studie werd nog een kwalitatief luik toegevoegd via een aantal focusgroepen met direct betrokkenen 3. Het oorspronkelijke opzet was om hiermee in een tweede fase een instrument te ontwikkelen om een efficiënte koppeling van doelgroepen en trajecten te ondersteunen. Op basis van de inventarisatie en analyse bleek het echter interessanter om in de zomer en het najaar van 2010 effectief experimenten met intensieve(re) trajecten op te starten en op te volgen. Zo kon proefondervindelijk vastgesteld worden of de aangepaste intakevoorwaarden en gewijzigde trajectparameters de beoogde doelgroepen aan haalbare intensievere trajecten koppelden. Daartoe werden in de tweede projectfase de slaag- en deelnamecijfers van de experimenten in kwestie opgevraagd, geanalyseerd en vergeleken met de bevindingen uit de literatuur en uit de cijfers van de trajecten in 2009. Bovendien werd de eventuele invloed van een selectie cursus- en cursistvariabelen op de slaagen deelnamecijfers onderzocht. Ook hier werd de analyse aangevuld met eerder kwalitatieve data. Dit gebeurde aan de hand van evaluatiefiches ingevuld door de betrokken lesgevers, coördinatoren en consulenten.
1
Looptijd OBIN: januari – december 2010, onderzochte trajecten: schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 Intensieve trajecten: Gewoon aanbod: 2 lesmomenten per week, gemiddeld 6u/week Gewoon aanbod verlengd traject: 3 lesmomenten per week, gemiddeld 9u/week Intensief aanbod: 4 lesmomenten per week, gemiddeld 12u/week Intensief verlengd aanbod: 6 lesmomenten per week, gemiddeld 18u/week Taalbad: 6 lesmomenten per week, gemiddeld 24u/week 3 Lesgevers en coördinatoren van CVO’s, CBA, VDAB, Linguapolis 2
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
2
2
INVENTARISATIE EN ANALYSE 2.1
Literatuuronderzoek
Om een referentiekader te schetsen voor het onderzoek naar behoeftegerichte en intensieve NT2 trajecten werden potentieel interessante artikels, projecten en studies opgelijst en doorgenomen. De bibliografie bevat algemene documenten over uitvalonderzoek, rendementsstudies, doorlichtingen, opleidingsplannen en meer specifieke documenten rond behoeftegerichte trajecten 4, maatwerk 5, alfabetisering 6 en inburgering 7. Uit het literatuuronderzoek van deze laatste topics kan in grote lijnen samengevat worden dat intensiteit alleen geen oplossing is, maar best gecombineerd wordt met behoeftegericht en zelfstandig werk en het begeleid in de praktijk brengen van het geleerde door participatie aan de maatschappij. Cursisten blijken immers betere leerresultaten te behalen als ze snel effect ondervinden in hun dagelijkse leven en als ze begeleid verantwoordelijkheid opnemen voor het eigen leerproces. Dit kan o.a. met behulp van - een portfolio 8 - computerondersteund taalleren (CALL) - een open leercentrum (OLC) - geïntegreerde trajecten - stage De aanbevelingen die in het uitvalonderzoek 9 geformuleerd worden om uitval te verminderen in algemene trajecten kunnen ook toegepast worden om deelnamepercentages in intensieve(re) trajecten te vrijwaren. - behoeftedekkend aanbod - variatie qua tijdstip, intensiteit en duur - focus op ‘toegepast’ Nederlands (voor werk/studie/…) - aangepaste intake, niveaubepaling, begeleiding, opvolging, doorstroming, doorverwijzing - mogelijkheid tot remediering en differentiëring
4
Liefaard, M., Tubbing, M. Eén in de WEB: Samenwerkingstrajecten educatie-beroepsonderwijs: modellen en voorbeelden. ’s-Hertogenbosch, CINOP (2002), p1, p7-13 Wijnants, L. Taalopleidingen Nederlands voor laaggeschoolde anderstaligen in Vlaams-Brabant: een analyse van vraag en aanbod. Leuven: CTM, ongepubliceerd onderzoeksrapport (januari 2000)
5
http://taalunieversum.org/onderwijs/nt2-beginnersdoelen/ Bultynck, K. Sneuveltekst Maatwerk NT2 en Inburgering. Leuven, Steunpunt NT2 (2005) Bultynck, K., Halewijn, E. Doelgericht uit de startblokken. In Les, jg 24, nr.141(2006), p6-9 6
Plichart, I. Eindrapport onderzoek trajecten alfabetisering NT2. Leuven, CTO/Steunpunt NT2 (2003), p31, p68, p82, p86, p94-95, p98, p104, p115 Kurvers, J., Wat werkt in Alfabetisering NT2? In: Alfa-nieuws, jg 12, nr.4 (2009) 7
Coumou, W., Maton, E., Peytier, E. m.m.v. Schuurmans I., Visietekst inburgering, Doelbewust inburgeren: een visie op de inburgering van nieuwkomers en oudkomers in Nederland en Vlaanderen. Den Haag, Nederlandse Taalunie (2002). p17, p21, p28, p32 Geets, J., Van den Eede, S., Wets, J., Lamberts, M., Timmerman, C. Hoe wordt het inburgeringsbeleid geapprecieerd? Evaluatie vanuit het perspectief van de Nieuwkomers. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Hoger instituut voor de arbeid (2007), p87-98
8
Voorbeeld: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/praktijkexamens/bewijzen_verzamelen.asp.
9
Berben, M. Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken. Onderzoeksrapport. K.U.Leuven/Centrum voor Taal en Migratie en Dienst Integratie Stad Antwerpen (2003), p115-116
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
3
Ook een aantal van de conclusies en aanbevelingen uit de rendementsstudie 10 kunnen gebruikt worden om haalbare, intensieve(re) trajecten te organiseren. - conversatiemodules, mondelinge zelfredzaamheid, omgaan met taalvarianten. - zomeraanbod, open leren - remediëren - doeltreffend cursistenvolgsysteem - ruimere en flexibele invulling van het begrip context - duale en geïntegreerde trajecten - taakgericht en levensecht leerklimaat, buitenschools leren structureel inbouwen - differentiatie, maatwerk, - vertrekken vanuit de leerbehoefte van de cursist, een goed onderbouwde behoefteanalyse - data als kwaliteitsindicator, benchmarks Al deze bevindingen zijn relevant bij het ontwikkelen, opstarten en opvolgen van intensieve, behoeftegerichte trajecten.
2.2
Focusgroepen lesgevers – Gesprekken coördinatoren
2.2. 1 Inleiding Een tweede onderdeel van de inventarisatie- en analysefase was het inzamelen van informatie bij een aantal mensen met ervaring in het geven of organiseren van intensieve(re) NT2-trajecten. In het voorjaar 2010 werden daartoe een aantal focusgroepen gehouden bij het Centrum voor Basiseducatie Antwerpen (CBA), de centra voor volwassenenonderwijs SCVO Sité, CVO Antwerpen-Zuid (CVO AZ), het universitair talencentrum Linguapolis en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) 11. Deze bestonden uit een gesprek van ongeveer 2 uur, met telkens een vijftal lesgevers met ervaring in de intensieve trajecten van 2009. Aansluitend werden ook gesprekken gevoerd met de NT2-coördinatoren over de praktische, organisatorische aspecten van de onderzochte intensievere trajecten en over de mogelijkheden en beperkingen van eventuele verdere intensiveringen. Op basis van deze gegevens werd een analyse uitgevoerd van intensieve trajecten om te komen tot een haalbare strategie voor de toekomst. 2.2.2
Analyse
Als sterktes van de intensievere trajecten halen de lesgevers aan dat de cursisten sneller vorderen binnen de cursus én in hun totaaltraject. Dit werkt sterk motiverend. Verder merkten de lesgevers op dat er naast de cursussen die samenvallen met de schooluren ook voor de andere lesmomenten specifieke doelgroepen bestaan. Sessies van 4 uur zijn volgens hen voor al deze doelgroepen goed mogelijk mits een aangepaste didactiek met gevarieerde werkvormen. Wel geven de lesgevers aan dat bepaalde trajecten veel uitval vertonen en dat de combinatie van afstandsleren én een verkort intensief traject te zwaar bleek. Voor de cursisten van de superintensieve trajecten is het soms moeilijk om deel te nemen aan ondersteunende activiteiten zoals conversatieklassen of studiegroepen wegens tijdsgebrek. Ze zouden hier nochtans baat bij hebben want de lesgevers merken dat in de superintensieve trajecten, vooral op de hogere niveaus, spreekvaardigheid niet volgt. De lesgevers uit de focusgroepen waren overwegend enthousiast over de intensievere trajecten. Ze moesten wel toegeven dat de werkdruk hoger ligt in dergelijke trajecten en dat in zo’n ‘snel’ traject lesgever noch cursist mag ziekvallen. De lesgevers zijn verder vragende partij voor meer uitgebreide 10
Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming – Onderwijsinspectie, Schuurmans I. en Steverlynck C. 'Professioneel geprofileerd?' Een rendementstudie van het NT2-aanbod binnen CVO met inbegrip van een evaluatie van de opleidingsprofielen. (juni 2008), p148-161 (p55, p79-82, p87-88, p106, p120). 11 Bijlage 1: overzicht NT2-centra
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
4
vormen van begeleiding en opvolging op voorwaarde dat dit geen administratieve overlast, technische problemen bij uitwisseling of privacykwesties veroorzaakt. Ze waren het er over eens dat in hun intensieve(re) cursussen overwegend sterk gemotiveerde cursisten zitten en dat door de intensiteit de groepsdynamiek extra sterk meespeelt. Volgens hen is de ideale groepsgrootte tussen de 12 en de 20 cursisten en heeft de eigenlijke groepsgrootte weinig invloed op de haalbaarheid van het intensievere traject. Wel vereist een intensieve cursus heel wat inzet en organisatie van de cursisten en moeten ze hun leven al wat op de rails hebben om een intensieve cursus te kunnen bolwerken. Ze mogen met andere woorden niet te veel andere problemen aan het hoofd hebben wat betreft papieren, kinderopvang, inkomen, psychologische verwerking,... Deze door de lesgevers aangehaalde factoren zijn zeer gelijklopend met de in het uitvalonderzoek vermelde redenen voor afhaken. Verder vermoeden de lesgevers dat oudere cursisten vaker falen in intensievere trajecten omdat ze meer herhaling nodig hebben en dat cursisten voor wie Nederlands een troef, maar geen noodzaak is, vaak minder gemotiveerd zijn en sneller afhaken. Oudkomers zijn dan weer vaker krompraters die moeilijker bij te sturen zijn en daardoor minder gebaat bij (super)intensieve cursussen. Lesgevers vermelden ook dat intensieve trajecten moeilijker een combinatie met werk toelaten. Vooral cursisten die (nog) niet aan het werk zijn, zouden hun voordeel doen met intensievere trajecten – ze hebben meer tijd en zijn vaak gemotiveerder. Ze hebben Nederlands nodig om een opleiding te volgen, om werk te vinden. Anderzijds tonen werkende cursisten soms meer discipline om bijvoorbeeld huiswerk te maken dan niet-werkende medecursisten. Werk is dus geen eenduidig negatieve factor om wel of niet intensief Nederlands te leren. De coördinatoren melden dat een intensivering van het aanbod (jaarrond, intensievere trajecten) een doorlopende intake vraagt, opvolging door de administratie, beschikbaarheid van de infrastructuur en aansluitend georganiseerde vervolgopleidingen, wat extra (personeels)kosten en planlast met zich meebrengt. Verder is het niet altijd evident om het aanbod gevuld te krijgen met de voorziene doelgroep. Ook het inplannen van de roosters van vaste werknemers wordt complexer naarmate er meer variatie is qua trajectduur (aantal uur per week, aantal weken per cursus). Idem voor wat de infrastructuur betreft: de lokaalbezetting door intensieve en minder intensieve trajecten is moeilijker op elkaar af te stemmen – met lokalenschaarste tot gevolg. Verder blijkt het wenselijk een open leercentrum (OLC) binnen de school ter beschikking te stellen van de cursisten – dit verhoogt de toegankelijkheid en betrokkenheid en komt het leerproces ten goede. Een OLC vereist een opstartinvestering in hard- en software en moet onderhouden worden. Er zullen verder opleidingen en bijscholingen nodig zijn en (fondsen voor) materiaalontwikkeling voor maatwerk en online leertrajecten. Uit de bevraging blijkt dat de meeste centra al experimenteren met verschillende vormen van intensivering, waaronder tijdstip, frequentie, aantal uren, OLC, portfolio, elektronisch leerplatform (ELO), alternatieve lesvormen, combinatie met andere leeractiviteiten, maar dat dit niet overkoepelend gebeurt en er weinig uitgewisseld wordt over de ervaringen.
2.3
Trajecten 2009
2.3.1
Inleiding
Een derde peiler van de inventarisatie- en analysefase, naast het referentiekader en de focusgroepen, is het onderzoek naar uitgevoerde intensieve(re) trajecten in 2009 bij de betrokken centra 12. Het databestand is opgebouwd uit cursist- en cursusgegevens van intensieve(re) trajecten in 2009 en leverde een totaal van 1229 CBA- / CVO-cursisten op, voor een aantal varibelen aangevuld met 253 Linguapolis cursisten en 2620 VDAB-cursisten. Deze cursisten zitten niet enkel verdeeld over verschillende centra, maar ook over verschillende cursussoorten. Hoe deze trajecten precies ingevuld werden door de centra qua aantal contacturen, 12
CBA, CVO AZ, CVO LBC-NVK, Linguapolis, SCVO Sité, VDAB
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
5
aantal lesuren per lesmoment, aantal lesmomenten per week en lesmateriaal staat beschreven in het overzicht van de onderzochte trajecten (Bijlage 2: Invulling trajecten 2009). Het totale ‘aantal’ cursisten uit het databestand betekent niet dat er ook evenveel individuen betrokken zijn. Bepaalde cursisten komen immers voor op meerdere klaslijsten na doorverwijzing of doorstroom. De opeenvolgende trajecten die hierbij doorlopen worden, komen in dit onderzoek niet aan bod. Het zwaartepunt van het onderzoek ligt op niveaus breakthrough en waystage met 87% van de populatie. De overige 13% cursisten zit in niveau threshold. Bevindingen bij breakthrough en waystage kunnen later volgens eenzelfde stramien getoetst worden aan gegevens van hogere niveaus. De cursisten werden wel op een uniforme manier, vanuit Huis van het Nederlands Antwerpen, op basis van de beslissingsboom (Bijlage 3: Beslissingsboom voor NT2-trajecten 2009), georiënteerd naar cursussen met minstens 12u les per week. Bovendien zijn van de betrokken cursisten en 13 cursussen gegevens beschikbaar via Matrix of via de centra zelf. De bekomen cijfers kunnen zo een ijkpunt vormen waarmee algemene gemiddelden van centra, bestaande trajecten en experimentele cursussen vergeleken kunnen worden. De resultaten kunnen dan later ingeschakeld worden om te bepalen welke marges er zijn om de trajecten aan te passen en welke gegevens bruikbaar zijn om cursisten naar een geschikt(er) traject te oriënteren. Er worden slaag- en deelnamecijfers geanalyseerd en niet uitval. Uitgangspunt is dat cursisten die deelnemen én slagen het traject waar ze inzitten aankunnen. Deelname en slagen is in de cijfers eenduidig bewijsbaar, in tegenstelling tot de uitval. De cursist heeft het examen afgelegd (of niet) – en is geslaagd (of niet). De uitvalredenen bij de niet-deelnemers uit 2009 waren echter niet te achterhalen in Matrix of bij de centra. Er kon dus niet in cijfers omgezet worden of de uitval een gevolg was van de intensiteit van de cursus of van klassieke niet-cursusgebonden omstandigheden (werk gevonden, naar het thuisland teruggekeerd, ziekte, zorg voor familieleden, bevallen,… ). Wanneer er conclusies getrokken werden uit de cijfers moet steeds in acht genomen worden dat het indicatieve uitspraken zijn die enkel betrekking hebben op de vermelde populatie en de betrokken cursussen. 2.3.2
Cijfers
Uit het overzicht van algemene cijfers blijkt dat het merendeel van ingeschrevenen deelneemt aan het examen. Van de cursisten die het examen afleggen, slaagt ook een ruime meerderheid. Het aantal ingeschreven cursisten dat slaagt, ligt iets lager – wat logisch is omdat hier zowel de uitvallers als de niet-geslaagden meegeteld worden als tegenpool voor wie geslaagd is. Aantal cursisten
% geslaagd / deelgenomen
% geslaagd / ingeschreven
% deelgenomen / ingeschreven
CBA CVO Linguapolis VDAB
419 810 253 2620
79% 85% 68% 97%
62% 66% 62% 84%
78% 78% 91% 87%
Eindtotaal Algemeen
4102
91%
77%
85%
Eindtotaal zonder VDAB Eindtotaal CVO + CBA (zonder VDAB en Linguapolis)
1482
80%
64%
80%
1229
83%
64%
78%
Centrum
Tabel 1 - Overzicht resultaten per centrum - 2009
13
Matrix is het registratie- en cliëntvolgsysteem van de Vlaamse overheid voor elektronische uitwisseling van cursist- en cursusgegevens tussen de NT2-centra, Onthaalbureaus, Huizen van het Nederlands en VDAB.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
6
Het aantal deelnemers dat slaagt en het aantal ingeschrevenen dat deelneemt in de onderzochte intensieve(re) trajecten ligt vrij hoog zowel voor de totaalpopulatie als voor de deelpopulatie CBA en CVO. Deze populatie wordt afzonderlijk bekeken hier omdat ze als vergelijkingspunt voor de experimenten zal dienen. De andere cijfers (VDAB en Linguapolis) dienen als algemeen referentiekader. Een volgende stap is de algemene, gemiddelde cijfers vergelijken met de cijfers per cursussoort en/of per centrum. Uit de cijfers (Bijlage 4 - Overzicht per cursussoort - OBIN intensieve trajecten 2009) van de onderzochte intensieve trajecten blijkt dat zowel bij de trajecten van Basiseducatie (ruime populatie) als bij de verlengd intensieve trajecten ((te)beperkte populatie) de slaag- en deelnamecijfers net onder het gemiddelde liggen. Hierbij moet opgemerkt worden dat de cursisten in de NT2-trajecten van Basiseducatie wél meer dan gemiddeld deelnemen én slagen. Verder vertonen de afzonderlijke cijfers van de technische, functionele en mondelinge modules van Alfa en Alfa-werk trajecten van CBA zeer grote, inhoudgebonden schommelingen terwijl de algemene slaag- en deelnamecijfers zeer vergelijkbaar zijn met de niet-modulaire cursussen. Dit gegeven kan opgenomen worden als aandachtspunt voor de vaardigheidscomponenten in andere trajecten, vooral voor het ‘functionele’, toegepaste aspect. Bij de VDAB-cursussen met uitgebreidere selectie en omkaderingsinitiatieven (perspectief werk, contract, trajectbegeleiding,…) slagen opvallend meer cursisten maar is er wel ongeveer evenveel (vergeleken met taalbad 120u trajecten) tot meer uitval (vergeleken met Linguapolis en taalbad 80u trajecten). In de intensieve 120u trajecten wordt een vrij laag deelnamecijfer gecombineerd met meer dan behoorlijke slaagcijfers. Meer in detail bekeken zijn het vooral de 16u trajecten (CVO LBC-NVK) waar veel uitval is en ligt het slaagcijfer opmerkelijk lager in de 12u trajecten (CVO AZ) van deze cursussoort. Of de cijfers zo uiteenlopen omdat er al dan niet 4u extra per week lesgegeven wordt, of doordat de cursussen in een verschillend centrum gegeven werden, valt hier niet uit de cijfers af te 14 leiden . Zowel bij de (verkorte) taalbaden van CVO AZ en SCVO Sité als bij de taalbaden van Linguapolis liggen de deelnamecijfers boven het gemiddelde 15. De slaagpercentages worden blijkbaar kleiner naarmate de trajecten intensiever en korter worden. Linguapolis heeft het meest intensieve aanbod en de laagste slaagcijfers. Kanttekening hierbij is dat het inschrijvingsgeld bij Linguapolis erg hoog is waardoor . Wat de hogere niveaus betreft, worden bij Linguapolis grotendeels vergelijkbare deelnamecijfers gecombineerd met opvallend hogere slaagcijfers vanaf Threshold. De taalbad 120u-populatie vertoont een gelijkaardig patroon. Bij taalbad 80u zijn zowel de deelnameals slaagcijfers veel wisselvalliger. Hoewel er slechts zeer weinig cursisten lijken door te stromen van Breakthrough naar Threshold 2 (12%) naar Threshold 4 (18% in taalbad 80u), is dit waarschijnlijk niet te wijten aan de intensiteit van de trajecten, aangezien de doorstroomcijfers in algemene trajecten 16 vergelijkbaar zijn (13% van Breakthrough naar Threshold 4). Het gaat echter telkens over een te klein aantal cursisten uit hogere niveaus om conclusies te kunnen trekken. 2.3.3
Variabelen
Slaag- en deelnamekansen worden blijkbaar niet enkel bepaald door type, intensiteit, inhoud en/of omkadering van het traject, anders zouden vergelijkbare cursussen al dan niet uit een zelfde centrum minder afwijking in slaag- en deelnamekansen vertonen.
14
Ook in de experimentcijfers duiken dergelijke verschillen op – en daar blijkt (een deel van) de afwijking centrumgebonden te zijn. 15 Er werd geopperd dat de trajecten zo snel gaan, dat de cursist ‘geen tijd’ heeft om uit te vallen. 16 Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming – Onderwijsinspectie, Schuurmans I. en Steverlynck C. 'Professioneel geprofileerd?' Een rendementstudie van het NT2-aanbod binnen CVO met inbegrip van een evaluatie van de opleidingsprofielen (juni 2008), p142.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
7
Er werd dus verder onderzocht of een aantal cursistgebonden variabelen - covaarscore, opleiding, leeftijd, geslacht en moedertaal - invloed hebben op de slaag- en deelnamekansen van de cursisten. Deze selectie is eerder beperkt omdat de data relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en volledig (en vlot) beschikbaar moesten zijn. Covaarscore en opleiding moesten zeker mee onderzocht worden. Ze vormen samen immers de basis van de intakevoorwaarden voor de betrokken trajecten. Bij de ‘betrouwbaarheid’ van de variabele opleidingsniveau moeten wel een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Cursisten verklaren een bepaalde opleiding te hebben, zonder daar bewijsmateriaal van aan te leveren. Bovendien zit er mogelijk variatie op het ‘gewicht’ van de opleiding naargelang het land van herkomst. 17 Voor een vlottere verwerking werd de covaarscore ingedeeld in covaargroepen , die gelijklopen met de voor doorverwijzing gebruikte vereisten (Bijlage 3: Beslissingsboom voor NT2-trajecten 2009).
Leeftijd, geslacht en moedertaal werden geselecteerd omdat dit objectieve variabelen zijn en in onderzoek en in de focusgroepen vermeld werden als mogelijk relevant qua impact op slaag- en deelnamecijfers. De invloed van een aantal potentieel interessante variabelen, zoals de andere talenkennis van de cursisten kon niet onderzocht worden omdat ze op dit moment niet betrouwbaar, vergelijkbaar of volledig (en vlot) beschikbaar zijn. •
Covaarscore
covaargroep
ingeschreven
% geslaagd / deelgenomen
% geslaagd / ingeschreven
% deelgenomen / ingeschreven
91 28 93 252 408 872
87% 76% 75% 80% 91% 85%
76% 57% 44% 62% 73% 67%
87% 75% 59% 78% 81% 78%
0-21 22-30 31-37 38-44 45-48 Eindtotaal
Tabel 2 - Overzicht resultaten per covaargroep - 2009
Uit de algemene cijfers blijkt geen eenduidig verband is tussen slaag- en deelnamecijfers en covaarscore: de deelname- en slaagcijfers zijn niet rechtevenredig met de covaargroepen. Qua deelnamecijfers vallen vooral de lage uitval bij de covaargroep 0-21op en de lage deelname bij de covaargroep 31-37 18. Ook qua slaagcijfers blijkt deze laatste covaargroep zwakst. centrum cursussoort
ingeschreven
% geslaagd / deelgenomen
Breakthrough Intensief 120u (16u/week) 0-21 22-30 31-37 38-44 45-48
1 8 76 119 166
100% 83% 85% 84% 91%
100% 63% 46% 58% 63%
100% 75% 54% 69% 70%
Eindtotaal
370
87%
58%
66%
covaargroep
% geslaagd / % deelgenomen ingeschreven / ingeschreven
Tabel 3 - Overzicht resultaten per covaargroep – Intensief 120u (16u/week) - 2009
17
Covaarscore 0 tot 21, Op dit moment niet duidelijk of deze cijfers (intensiteits)gebonden zijn. Covaargroep 0-21 zijn CBA-cursisten, covaargroep 31-37 in deze populatie voor 80% CVO LBC-NVK-cursisten. Een mogelijke centrumgebonden vertekening van de cijfers komt later nog ter sprake. 18
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
8
Op cursussoortniveau bekeken zitten er in het databestand een kleine 400 cursisten uit intensieve cursussen met instroom vanaf covaarscore 31. Uit de analyse blijkt geen noemenswaardig onderscheid tussen slaagcijfers van cursisten uit covaargroep 31-37 ten opzichte van cursisten met een covaarscore van 38 of meer. Van de ingeschreven cursisten met covaarscore 31-37 nemen er wel opvallend minder deel aan het examen dan van de andere covaargroepen. Een vergelijkbare bevinding leveren de gegevens van 5 identieke intensieve cursussen waar enkel cursisten met covaarscore van 38 of meer aan deelnamen. De slaag- en deelnamepercentages van deze cursussen zijn zeer vergelijkbaar met de cijfers van de cursussen met een instroom vanaf covaarscore 31 (iets hoger dan gemiddeld slaagcijfer en iets meer uitval). Blijkt bovendien dat cursisten met een covaarscore van minder dan 38 die sporadisch naar een intensief traject met instroom vanaf covaarscore 38 doorverwezen worden, daar ongeveer even vaak slagen, en dus ook hier met recht naar georiënteerd werden. In de intensief 120u trajecten met een instroom van cursisten met covaarscore vanaf 31 duikt meestal een verhouding op van 30% cursisten met covaarscore onder de 38 en 70% cursisten met 19 covaarscore vanaf 38. Andere verhoudingen die sporadisch voorkomen , geven soms lagere slaagen deelnamepercentages, maar die populatie is voorlopig te klein om hier uitsluitsel over te geven. Op cursusniveau valt verder op dat er geen lijn zit in het aantal uitvallers per covaargroep per traject. Enerzijds zijn er trajecten waar tot 6 van de 12 cursisten uit de hoogste covaargroep 44-48 niet deelnemen terwijl cursisten met lagere scores wel deelnemen. Anderzijds zijn er trajecten waar maar 3 van de 7 cursisten met covaarscore tussen 31-37 deelnemen terwijl slechts enkele cursisten met hogere covaarscores afvallen. •
Opleidingsniveau in combinatie met covaarscore
opleiding Andere Geen Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor Master Doctoraat Eindtotaal
ingeschreven 16 197 160 126 327 204 146 2
% geslaagd / deelgenomen 93% 74% 75% 80% 85% 87% 94% 50%
% geslaagd / ingeschreven 81% 57% 56% 56% 65% 69% 80% 50%
% deelgenomen / ingeschreven 88% 78% 74% 71% 76% 80% 86% 100%
1178
83%
64%
78%
Tabel 4 - Overzicht resultaten per opleidingsniveau – 2009
Het opleidingsniveau van cursisten heeft algemeen bekeken geen eenduidige impact op hun deelnamecijfers. Bij cursisten met opleidingsniveau lager secundair blijkt er meest uitval te zijn. Het aantal geslaagde cursisten neemt wel licht toe naarmate ze een hoger opleidingsniveau hebben. De covaarscore en het opleidingsniveau spelen allebei een rol in het oriënteren van de cursist naar intensieve trajecten. Daarom werden de cijfers van beide variabelen ook samen onderzocht. Uit de analyse van de slaag- en deelnamekansen per opleidingsniveau, gegroepeerd per covaargroep (Bijlage 5 – OBIN populatie 2009 - Opleidingsniveau per covaargroep) blijkt dat voor de onderzochte
19
Eén zomercursus 2009 bij CVO AZ, 12 van de 20 cursisten met covaarscore 31 tot 37, algemeen deelnamecijfer 100%, slaagcijfer 45%. Ook bij de cursisten met hogere covaarscore slaagde maar de helft.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
9
intensieve trajecten de cesuur qua slaag- en deelnamecijfers per covaargroep een opleidingsniveau lager ligt dan wat momenteel in de beslissingsboom gebruikt wordt. Opgesplitst in covaargroepen en opleidingsniveaus worden de cursistaantallen uiteraard te klein om met zekerheid conclusies te trekken, maar de cijfers kunnen toch indicaties opleveren over een mogelijkheid tot intensiveren van het traject voor cursisten met een bepaald profiel. •
Leeftijd
leeftijdsgroep 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 70-74 75-79 Eindtotaal
% geslaagd / deelgenomen 87% 80% 82% 83% 78% 68% 84% 81% 82% 67% 100% 0% 81%
ingeschreven 46 255 431 316 177 104 50 41 22 9 2 1 1454
% geslaagd / ingeschreven 72% 61% 68% 66% 64% 50% 62% 63% 64% 67% 50% 0% 64%
% deelgenomen / ingeschreven 83% 76% 83% 79% 81% 73% 74% 78% 77% 100% 50% 100% 80%
Tabel 5 - Overzicht resultaten per leeftijdsgroep – 2009
In de opgelijste populatie zijn de leeftijdsgroepen 25-29 en 30-34 best vertegenwoordigd. Verder hebben ook volgende leeftijdsgroepen in verhouding relevante populaties: 20-24, 35-39 en 40-44. Deze leeftijdscategorieën hebben vrij vergelijkbare slaag- en deelnamepercentages. Enkel bij 40-44 zien we een dip voor beide cijfers. Leeftijd is dus niet eenduidig bruikbaar als intakevoorwaarde. De impact van de variabele leeftijd op de slaagcijfers wordt wel verder opgevolgd bij de experimenten. •
Gender
geslacht M V Eindtotaal
ingeschreven 705 772 1477
% geslaagd / deelgenomen 78% 82% 80%
% geslaagd / ingeschreven 59% 68% 64%
% deelgenomen / ingeschreven 76% 83% 80%
Tabel 6 - Overzicht resultaten per geslacht – 2009
In de onderzochte cursussen zijn ongeveer evenveel vrouwen als mannen ingeschreven. Vrouwen hebben in het algemeen en in alle centra (behalve bij CBA) hogere slaagcijfers dan mannen. De deelnamecijfers liggen ook iets hoger voor vrouwen in het algemeen voor alle cursussen en in alle centra. De reden voor bovenstaande afwijkingen is niet duidelijk. Aangezien de algemene slaag- en deelnamecijfers van zowel vrouwen als mannen binnen aanvaardbare grenzen liggen, is geslacht geen variabele die als intakevereiste gebruikt kan worden. De impact zal wel verder opgevolgd worden in de voorziene experimenten.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
10
•
Moedertaal
Door EU- en niet-EU-moedertalen afzonderlijk te analyseren, blijkt een licht positieve invloed maar geen grote wijzigingen in slaag- en deelneempercentages naarmate moedertaal nauwer aanleunt bij Nederlands. Deze variabele speelt zoals verwacht wel een bepaalde rol en wordt dus verder opgevolgd. Het verband is op dit moment echter niet sterk genoeg om in een experiment op te nemen of als instapvereiste te gebruiken.
2.4
Conclusies 2009
Veel van de knelpunten en uitdagingen die in de literatuur vermeld worden in verband met algemene NT2-trajecten, alfabetisering en behoeftegericht werken, spelen ook een, misschien zelfs grotere, rol wanneer de trajecten intensiever worden. De bevindingen uit de focusgroepen en coördinatorgesprekken werden in een stellingenlijst gegoten. Deze lijst 20 zal dienen als evaluatiefiche voor de lesgevers en coördinatoren die bij de experimenten betrokken zijn. Zo kan nagegaan worden of de aangehaalde sterktes en knelpunten van intensieve trajecten bevestigd, genuanceerd of weerlegd worden na de ervaringen met de experimenten. In de onderzochte trajecten uit 2009 blijkt het aantal deelnemers dat slaagt en het aantal ingeschrevenen dat deelneemt vrij hoog, ook voor de deelpopulatie van CBA en CVO. Vooral deze groep cursisten en cursussen zal als referentiepunt voor de experimenten dienen, aangezien zowel de trajecten als de beschikbare variabelen best vergelijkbaar zijn. Uit opgebouwde ervaringen met intensieve trajecten werd eerder door de Antwerpse CVO’s een minimumcovaarscore van 38 vastgelegd voor intensieve 120u cursussen. Op basis van de cijfers per covaargroep kan nu verantwoord worden om als experiment een instroom vanaf covaarscore 31 toe te laten zonder de slaag- en deelnamecijfers van de cursisten in de intensieve 120u trajecten (te) negatief te beïnvloeden. Om zicht te krijgen op de oorzaak van de variatie in deelnamecijfers per cursussoort en per centrum kunnen de variabelen gecombineerd bekeken worden. Maar zoals reeds eerder aangehaald is een zo volledig mogelijke registratie van uitvalredenen noodzakelijk vóór kan nagegaan worden of de uitval aan een (of meerdere) variabele(n) gelinkt kan worden en/of veroorzaakt wordt door de intensiteit van het traject. Voor de cursisten met hogere covaars vanaf 38 zijn er in de cijfers aanwijzingen om binnen de covaarexperimenten ook het vereiste opleidingsniveau één stap te verlagen zonder de slaag- en deelnamekansen van de betrokken cursisten te veel te hypothekeren. Vanuit eenzelfde redenering kan ook voor de cursisten uit andere covaargroepen de opleidingsvereiste één stap verlagen. Door een verlaging van zowel covaarvoorwaarden als vereiste opleidingsniveau krijgt een grotere groep cursisten toegang tot de bestaande intensieve experimenten. Uit de analyse van de uit te voeren experimenten zal moeten blijken of beide aanpassingen nadien behouden kunnen blijven – d.w.z. of een aanvaardbaar aantal cursisten blijft deelnemen en slagen in deze trajecten.
20
met keuzemogelijkheden: volledig oneens, eerder oneens, neutraal, eerder eens, volledig eens en niet van toepassing
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
11
3
OBIN EXPERIMENTEN 3.1
Inleiding
Op basis van de bevindingen uit het inventarisatie- en analyseluik werd er gekozen om in het verdere onderzoek te focussen op experimentele trajecten die tegen de zomer en het najaar van 2010 gerealiseerd konden worden, zonder de deelnemende centra te veel te belasten of middelen/mensen te ontnemen van hun eigen lopende projecten rond portfolio, OLC, maatwerk, opvolging, behoeftegericht werken… Bovendien moesten de experimenten ook praktisch gezien vlot opvolgbaar en objectief vergelijkbaar zijn, met zo weinig mogelijk variatie binnen eenzelfde experiment en cursussoort in de verschillende centra. Gevolg hiervan is dat er vooral met bijkomende instroom in bestaande trajecten geëxperimenteerd wordt (cursisten die niet aan de vroegere voorwaarden voldeden, maar voor wie het traject waarschijnlijk wel haalbaar is), en met een aantal bestaande trajecten waar het aantal uur wordt vermeerderd (zodat de cursisten sneller hun traject afronden). Een onderzoek naar meer inhoudelijke behoeftegerichtheid was binnen de looptijd van dit project niet realiseerbaar qua praktische aanmaak en implementatie in de centra en qua objectief vergelijkbare opvolging. Aspecten van de behoeftegerichte component werden wel in een ‘pakket’ gegoten, om zo 21 variatie toe te laten tussen centra zonder de objectieve vergelijkbaarheid aan te tasten .
3.2
Algemeen
De experimenten zijn telkens afgebakende variaties op al bestaande (intensieve) trajecten. Per experiment worden maximum 1 à 2 variabelen aangepast. Dit om de impact van deze aanpassingen eenduidiger te kunnen meten. Indien er teveel wijzigingen ineens worden doorgevoerd, kan immers niet meer met zekerheid gezegd worden welke variabele effectief impact gehad heeft. Er worden enkel trajecten opgevolgd van minstens 12u per week aangezien dit algemeen in de literatuur aangehaald wordt als minimum voor intensieve cursussen. Het aantal uur wordt waar mogelijk opgetrokken of aangevuld tot dit minimum. Voor de trajecten die al minstens 12u per week aanbieden wordt gezocht naar mogelijkheden om de instroom te vergroten. De impact van een experiment en van de variabelen wordt gemeten aan de hand van de al dan niet wijzigende slaag- en deelnamepercentages van de cursisten. De graadmeter voor een succesvol experiment is of het traject ‘haalbaar’ blijft voor de betrokken cursisten, of ze aanvaardbare deelname- en slaagcijfers behouden. Aanvaardbare cijfers betekenen dat er minstens evenveel cursisten slagen en deelnemen als bij al ingeburgerde trajecten.
21
Zie beschrijving pakketexperimenten.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
12
Om daar concrete minima op te plakken werden cijfers van algemene trajecten (schooljaar 20062007) 22 geplaatst naast de cijfers van de onderzochte intensieve trajecten uit 2009: algemene trajecten 2006-2007 totaal 4191 cursisten
% geslaagd / deelnemers 63%
% geslaagd / ingeschreven 49%
% deelgenomen / ingeschreven 70%
intensieve trajecten 2009 totaal 1451 cursisten
% geslaagd / deelnemers 81%
% geslaagd / ingeschreven 64%
% deelgenomen / ingeschreven 80%
=> cesuur haalbaarheid trajecten 2010 totaal 5642 cursisten
% geslaagd / deelnemers 68%
% geslaagd / ingeschreven 53%
% deelgenomen / ingeschreven 73%
Tabel 7 - Cijfers voor bepaling vereiste minimum slaag- en deelnamecijfers – 2006-2007 - 2009
Aangezien de algemene cijfers een paar jaar ‘ouder’ zijn dan de cijfers van intensieve trajecten en de cursisten uit de intensieve trajecten opmerkelijk vaker deelnemen en slagen, kan best wat marge genomen worden op de minimale vereisten. Het lijkt vrij waarschijnlijk dat de cijfers van algemene trajecten over de jaren ook mee geëvolueerd zijn naar hogere deelname- en slaagcijfers, gezien de inspanningen van de centra en de cijfers van de intensieve trajecten. Wanneer de cijfers gecombineerd en naar boven afgerond worden, kan zo een cesuur voor haalbaarheid van (experimentele) trajecten vastgelegd worden op volgende gemiddelde slaag- en deelnamecijfers voor de totaalpopulatie per cursussoort: Cesuur: • Minimum 75% deelname aan het examen door ingeschreven, gestarte cursisten, d.w.z. maximum 25% uitval bij de cursisten die effectief gestart zijn 23. • Van de cursisten die het examen afleggen moet minimum 75% slagen, d.w.z. maximum 25% niet-geslaagd. Tabel 8 - Vereiste minimum slaag- en deelnamecijfers
Om van een haalbaar traject te mogen spreken, mag de totaalpopulatie van een experimentcursussoort dus niet minder vaak deelnemen of slagen dan vastgelegd in de bovenstaande OBINminima. Naast slaag- en deelnamecijfers is er een poging gedaan om voor de OBIN-trajecten in de mate van het mogelijke ook uitval te documenteren. Lesgevers gaven aan waarom mensen niet deelnamen, doorverwezen werden, afhaakten. Bij de opstart van de experimenten (en bij uitbreiding voor alle andere cursussen) moest er verder ook voor gezorgd worden dat niet-starters uit de deelnemerslijsten (in de centra én in Matrix) geschrapt worden. Anders vertekenen ze de deelnamecijfers.
22
'Professioneel geprofileerd?' Een rendementstudie van het NT2-aanbod binnen CVO met inbegrip van een evaluatie van de opleidingsprofielen. Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming – Onderwijsinspectie, Redactie: Schuurmans I. en Steverlynck C (juni 2008), p139, 160. 23
Ingeschreven niet-starters worden verder niet meegerekend om het onderscheid tussen ‘ingeschreven nietstarter’ of ‘uitgevallen starter‘ duidelijker te stellen.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
13
3.3
Concreet
De OBIN experimenten zijn allemaal niveau Breakthrough. Bij de CVO’s gaat het om Breakthrough en Waystage in afzonderlijke trajecten, bij Linguapolis om Breakthrough + Waystage in één traject en bij CBA om Breakthrough in trajecten met verschillende modules. Op basis van de bevindingen uit de inventarisatie en analysefase werden er in totaal drie soorten experimenten uitgetekend: covaarexperimenten, uurexperimenten en pakketexperimenten 3.3.1
Covaarexperimenten
Bij de covaarexperimenten wordt de covaar-intakevereiste verlaagd in bestaande intensieve trajecten, al dan niet in combinatie met een verlaagd opleidingsniveau. Uit de onderzochte trajecten van 2009 bleek namelijk dat er nog marge zit op de slaag- en deelnamecijfers met de bestaande voorwaarden en dat er dus een bijkomende cursistenpopulatie toegang kan krijgen tot intensievere trajecten zonder dat dit hun slaagkansen teveel zou hypothekeren. De grootste groep opgevolgde cursussen/cursisten valt onder deze noemer. Er moesten bij de centra geen wijzigingen aan de trajecten gebeuren, enkel de consulenten van het Huis van het Nederlands moesten rekening houden met de nieuwe intakevoorwaarden. Het gaat hier ten eerste om alle intensieve cursussen 120u aan 12, 15 of 16 uur per week waarbij de covaarvereiste verlaagd wordt van een covaarscore vanaf 38 naar een covaarscore vanaf 31. Dit OBIN-covaarexperiment werd ingericht door en opgevolgd bij volgende aanbodverstrekkers: CVO AZ, SCVO Sité, CVO LBC-NVK. De zomercursussen intensief 120u bij CVO AZ werden ook mee opgevolgd. Een bijkomende vorm van intensivering bij deze trajecten is de uitbreiding naar een doorlopend aanbod van 120u-cursussen, jaarrond, door toevoeging van een (voorlopig beperkt) aantal zomercursussen. Een tweede groep covaarexperimenten zijn de taalbaden 120u aan 24 uur per week, ingericht door de volgende aanbodverstrekkers: CVO AZ en SCVO Sité. Hierbij wordt de covaarvereiste ook verlaagd van een covaarscore vanaf 38 naar een covaarscore vanaf 31, in combinatie met een minimum opleidingsniveau. Dit vereiste opleidingsniveau wordt één stap mee verlaagd van hoger onderwijs naar hoger secundair voor cursisten met covaarscore 31-44 en van hoger secundair naar lager secundair voor cursisten met een covaarscore vanaf 45. Voordeel van de dubbele verlaging covaarscore én opleidingsniveau: meer potentiële cursisten voor deze superintensievere trajecten. Nadeel is een minder eenduidige impact. Als de slaag- en deelnamecijfers variëren, is dat dan door de verlaging van de covaarscore, van het opleidingsniveau of door de combinatie van beide? 24 In antwoord hierop moeten naast de totaalcijfers ook verschillende experiment- en risicoprofielen afzonderlijk opgevolgd worden. 3.3.2
Uurexperimenten
Bij de uurexperimenten wordt de intensiteit van bestaande intensieve trajecten opgetrokken door meer uur les per lesmoment en/of meer lesmomenten per week te organiseren. De instapvoorwaarden blijven ongewijzigd bij deze trajecten. Hier wordt dus geen extra cursistenpopulatie aangesneden, maar zullen de voordien ook toegelaten cursisten wel sneller hun traject kunnen afwerken. Praktisch gezien vergde dit van de centra wel enig gepuzzel en ook van de 24 Experimentprofiel intensief 120u: cursisten met covaarscore 31-37 Experimentprofiel taalbad 120u: cursisten met covaarscore 31-37 en opleidingsniveau hoger onderwijs of master/doctoraat covaarscore 38-44 met opleidingsniveau hoger secundair covaarscore 45-48 met opleidingsniveau lager secundair Risicoprofiel taalbad 120u: cursisten met covaarscore 31-37 met opleidingsniveau hoger secundair
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
14
lesgevers een extra aanpassing en inspanning. Van deze experimentvorm konden er tijdens OBIN minder trajecten opgevolgd worden. Er werden minder opgestart en een aantal trajecten was nog niet afgerond op het moment van eindrapportage. Om organisatorische redenen wordt het aantal uur bij CVO en Linguapolis opgetrokken tot het dubbel – anders kan er geen aansluiting op de vaste opstartmomenten gegarandeerd worden. Een verdubbeling van het aantal uren biedt het bijkomende voordeel dat het experiment een duidelijker profiel krijgt. Alle bij OBIN betrokken aanbodverstrekkers engageerden zich om uurexperimenten in te richten. CBA zet een aantal reeds bestaande experimenten verder, namelijk NT2 240u aan 15u per week, Alfa 240u aan 12u per week, Alfa-werk 240u aan 12/15u per week (i.s.m. VDAB) en ZA 180u aan 12u per week. CVO AZ, SCVO Sité en CVO LBC-NVK verdubbelen de uren per week van het 180u traject. Bij SCVO Sité en CVO AZ wordt 9u per week verdubbeld tot 18u, bij CVO LBC-NVK wordt 12u per week verdubbeld tot 24u. Linguapolis zou het aantal uur per week van de 90u trimesteropleiding verdubbelen van 9u per week naar 18u per week maar er waren tijdens de OBIN-looptijd niet genoeg inschrijvingen voor zo’n traject. 3.3.2 Pakketexperimenten Bij de pakketexperimenten wordt de intensiteit van bestaande trajecten vergroot door een extra aanbod naast de lesuren. Het opzet van dit experiment is om een individueel door de cursist in te vullen pakket aan te bieden naast het vastgelegde aantal lesuren en na te gaan wat de impact is van deze extra ‘persoonlijke’ uren op de slaag- en deelnamecijfers van de cursisten binnen deze trajecten. In het kader van de OBIN experimenten gaat het om een ‘pakket’ van 3 uur per week, aangeboden via portfolio en/of afstandstaken en/of OLC en/of vrijwilligerswerking. Er wordt van de cursisten verwacht dat ze de afgesproken 3 uur per week zelfstandig invullen met een op de eigen behoeften afgestemde keuze uit het aanbod. De invulling van het pakket mag variëren van centrum tot centrum, van traject tot traject, van week tot week zolang het maar om een aantoonbaar uitgevoerd extra aanbod gaat. De cursist moet dus een bepaald bewijs van de gepresteerde taken kunnen voorleggen. Dit kan variëren van bewezen uren in een OLC tot een zelfgeschreven brief, een geluidsfile van een zelfgevoerd gesprek, een deelnamebewijs aan een bepaalde activiteit… In praktijk worden portfolio, afstandstaken en/of OLC waarschijnlijk niet strikt gescheiden aangeboden: afstandstaken en OLC-aanbod kunnen via portfolio opgelijst aangeboden en opgevolgd worden. Zoals al vermeld is niet zozeer de specifieke invulling van het pakket maar wel de impact van de keuze-uren onderwerp van het onderzoek. Daarom is het zo belangrijk dat er bewijzen zijn dat de cursisten effectief 3 uur extra presteerden. Per centrum/per cursus wordt vastgelegd wat de precieze invulling en keuzemogelijkheden zijn en op welke manier het pakket opgevolgd wordt. Voor OBIN wordt dan op basis van deze informatie het volgende geïnventariseerd: • Er wordt algemeen beschreven wat ieder pakket inhoudt. • Per cursist wordt op het einde van de cursus genoteerd of er aan de voorwaarde (= 3 uur extra verricht) voldaan werd. Er kunnen indien gewenst scores toegekend worden voor taken uit het pakket, maar dit is geen vereiste voor het experiment. Voor OBIN zullen enkel de algemene slaag- en deelnamecijfers gebruikt worden om de vastgelegde cesuur te kunnen hanteren en vergelijkbaar te blijven met de andere trajecten en experimenten. Op basis van deze algemene slaag- en deelnamekansen kan dan gemeten worden of dit experiment met behoeftegericht en begeleid verantwoordelijkheid nemen over het eigen leerproces goede resultaten oplevert voor de betrokken cursisten. Bij alle betrokken aanbodverstrekkers lopen al initiatieven die aansluiten bij de doelstellingen van de pakketexperimenten: ontwikkeling en implementatie van OLC, portfolio, afstandstaken, leerplatform, extra activiteiten, vrijwilligerswerking, behoeftegerichte ondersteuning… Er was dan ook zeker
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
15
interesse en bereidheid om mee te stappen in de OBIN pakketexperimenten, alleen bleek het in de meeste gevallen niet haalbaar om een pakkettraject op te starten én af te ronden binnen de projecttermijn. Deze aanzetten tot pakketexperiment worden hieronder kort besproken, maar de cursus- en cursistgegevens ervan zijn niet mee opgenomen in de verdere analyse. CVO AZ engageerde zich om avondgroepen 120u van 6u per week naar 9u per week te intensiveren door een combinatie met afstandstaken. Dit werd uiteindelijk in 1 cursus Waystage uitgeprobeerd – het traject was nog niet afgelopen op het einde van de projecttermijn maar verliep om meerdere redenen moeizaam. Het bleek een zwakke groep, met o.a. een opvallend hoog aantal cursisten die niet computervaardig genoeg waren om vlot zelfstandig met afstandstaken om te gaan. De bedenking werd geopperd dat dit concept misschien haalbaarder is in Threshold 1 dan in 1. SCVO Sité stelde voor vertraagde trajecten 180u van 9u per week naar 12u per week te intensiveren met een portfoliomethodiek, maar dit werd uitgesteld tot een later opstartmoment. CBA intensiveert een NT2-groep van 240u van 12u per week naar 15u per week met behulp van vrijwilligers door een combinatie van o.a. één week 3u OLC, één week 3u uitstap, … Dit werd in één cursus uitgeprobeerd. Het traject is niet vlot verlopen door problemen om een vrijwilliger te vinden en te houden. Er werden niet steeds 3u extra per week aangeboden, de impact op slaag- en deelnamecijfers was dus niet meetbaar.
3.4
Opvolging OBIN experimenten
3.4.1 Methodiek Van de vooropgestelde experimenten worden zoals reeds beschreven een aantal variabelen opgevolgd. Wat de cursusgegevens betreft gaat het over cursuscode, cursussoort, experimentsoort, niveau, begin- en einddatum, centrum, lesgever(s), lesmoment(en), aantal uur per lesmoment, aantal lesdagen per week, aantal ingeschreven cursisten, aantal gestarte cursisten. Qua cursistgegevens worden covaarscore (> covaargroep), opleidingsniveau, geboortedatum (> leeftijdsgroep), geslacht en moedertaal (> moedertaalgroep) opgelijst en wordt het volgende genoteerd: gestart, afgelegd, geslaagd of niet geslaagd. De gegevens worden verzameld uit Matrix en uit de administratie van de centra, deels na intake en deels na opstart en na afloop van de cursussen. Deze data worden dan in een excelbestand samengevoegd zodat er op basis van draaitabellen en formules een analyse kan op uitgevoerd worden om de impact van de variabelen op slaag- en deelnamecijfers na te gaan. Eventuele correlaties tussen variabelen worden aanvullend met behulp van SPSS opgespoord. De resultaten van deze analyse tonen aan welke experimenten al dan niet haalbaar zijn volgens de vooropgestelde OBIN-normen, welke aanpassingen moeten, welke uitbreidingen kunnen, welke cursisten een ‘risicoprofiel’ of een ‘succesprofiel’ hebben. Om naast de cursus- en cursistgegevens ook de ervaringen van betrokkenen een plaats te geven in het onderzoek werd na afloop van de eerste reeks experimenten een bevraging van centra, coördinatoren, lesgevers en consulenten georganiseerd om te kunnen rapporteren welke gevolgen de intensieve experimenten gehad hebben op de planlast, de administratieve belasting, de infrastructuur, het lesgebeuren, de werkdruk, de motivatie,… De hiervoor gebruikte evaluatiefiches zijn korte enquêtes plus ruimte voor bemerkingen aan de hand van een open vragenlijst.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
16
Door de bemerkingen uit de focusgroepen en coördinatorgesprekken te koppelen aan een meerkeuzeschaal (helemaal eens, eerder eens, eens noch oneens, …), kunnen de knelpunten van intensieve/behoeftegerichte trajecten uit inventarisatiefase door de experimenten bevestigd of weerlegd worden. 3.4.2
Details - Voorbeelden
Bijlage 7 – dataset SPSS experimenten Bijlage 8 – evaluatiefiche lesgevers Bijlage 9 – open vragen lesgevers Bijlage 10 – evaluatiefiche coördinatoren
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
17
4
ANALYSE EXPERIMENTEN 4.1
Algemeen kader
Om de cijfers van de experimenten en de betrokken cursistpopulaties te kaderen, plaatsen we er de algemene cijfers van de referteperiode naast. niveau Breakthrough en Waystage
algemene populatie
OBIN-populatie
OBIN % algemene populatie
2757
799
29%
Tabel 8 - Overzicht periode juli-november 2010
In de periode juli-november 2010 zijn 2757 cursisten in een NT2 traject Breakthrough en Waystage gestart. Het OBIN-databestand 2010 telt in totaal 967 cursisten waarvan 701 CVO-cursisten en 98 CBAcursisten aangevuld met 168 Linguapolis cursisten. De 799 CVO- en CBA-cursisten die startten in intensieve OBIN-trajecten Breakthrough en Waystage zijn dus goed voor 29% van deze algemene populatie. Om na te gaan in hoeverre de vooropgestelde doelgroepen bereikt en bediend werden, is voor de cursussoorten intensief 120u en taalbad 120u ook opgelijst hoe de OBIN-populaties zich verhouden tot de potentiële populaties van cursisten met een geschikt profiel. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen cursisten met een algemeen profiel of een experiment25 of risicoprofiel . Cursisten met een algemeen profiel hadden ook voordien toegang tot deze intensieve trajecten, terwijl cursisten met experiment- of risicoprofiel door de aangepaste instapvoorwaarden toegelaten werden. Bij experimentprofielen werd 1 instapvariabele aangepast (covaarscore of opleidingsniveau). Bij risicoprofielen zijn twee instapvariabelen verlaagd (covaarscore en opleidingsniveau). cursussoort Intensief 120u Taalbad 120u
potentiële populatie 1349 625
OBIN-populatie 541 112
OBIN % beschikbare populatie 40% 18%
Tabel 9 - Cursisten met een geschikt algemeen profiel - 2010
cursussoort Intensief 120u Taalbad 120u
potentiële populatie 485 728
OBIN-populatie 94 29
OBIN % beschikbare populatie 19% 4%
Tabel 10 - Cursisten met een geschikt experimentprofiel - 2010
Uit deze cijfers blijkt dat de effectieve populaties die instromen in de voorziene intensieve trajecten maar een fractie zijn van de potentiële populaties. Het is niet duidelijk of dit zo is omdat de betrokken cursisten door randvoorwaarden voor andere, minder intensieve trajecten kiezen dan deze waar ze door hun profiel in mogen. Het is ook mogelijk dat er niet voldoende aanbod is van dergelijke trajecten om alle geïnteresseerde cursisten een plaats te bieden, alle trajecten zijn immers vlot opgevuld geraakt. Waarschijnlijk gaat het om een combinatie van beide factoren 26. 25
Experimentprofiel intensief 120u: cursisten met covaarscore 31-37 Experimentprofiel taalbad 120u: cursisten met covaarscore 31-37 en opleidingsniveau hoger onderwijs of master/doctoraat covaarscore 38-44 met opleidingsniveau hoger secundair covaarscore 45-48 met opleidingsniveau lager secundair Risicoprofiel taalbad 120u: cursisten met covaarscore 31-37 met opleidingsniveau hoger secundair 26 De consulenten rapporteerden dat hoewel cursisten vaak intensiever wilden leren dan mocht of kon, er zeker zo vaak ook voor een minder intensief traject gekozen werd dan toegelaten en beschikbaar.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
18
4.2
Aandachtspunten cijfers
De conclusies getrokken uit de cijfers zijn indicatieve uitspraken die enkel betrekking hebben op de vermelde, in verhouding vrij beperkte, populatie van de OBIN-cursussen. Maar aangezien alle cursisten op basis van de voor OBIN aangepaste beslissingsboom (Bijlage 11: Beslissingsboom 2010) georiënteerd werden naar de 55 betrokken experimenten kunnen de bekomen cijfers toch gebruikt worden om zoals voorzien te vergelijken met de voordien gemeten waarden en de vooropgestelde minima. Bij het beschrijven van de cursusgegevens werd het aantal ingeschreven cursisten en het aantal starters genoteerd. In het eigenlijke cursistenbestand werden enkel gegevens van effectieve starters opgenomen. De reden waarom cursisten niet starten kon vaak niet achterhaald worden – dus er kan niet gerapporteerd worden of dit al dan niet met de intensivering van het traject te maken had. De redenen waarom mensen uitvielen of naar een ander traject doorverwezen werden, werden bevraagd bij de lesgevers in kwestie. Ook hier betekent het totale ‘aantal’ cursisten uit het databestand niet dat er ook evenveel individuen betrokken zijn. De opeenvolgende trajecten die eventueel doorlopen worden, komen in dit onderzoek niet aan bod. Er worden enkel experimenten opgevolgd in Breakthrough en Waystage. De bevindingen kunnen later volgens eenzelfde stramien onderzocht worden in hogere niveaus en/of andere trajecten. Zoals reeds vermeld wordt een intensief traject als haalbaar beschouwd als de er naartoe 27 georiënteerde cursisten aanvaardbare deelname- en slaagcijfers behouden. Voor OBIN werden hiervoor volgende minima 28 vastgelegd: • minstens 75% van de gestarte cursisten moet ook effectief het examen afleggen en mag niet uitvallen tussen opstart en afronden van de cursus • minimum 75% van de cursisten die het examen afleggen moet slagen.
centra CBA + CVO + Linguapolis
aantal
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
967
79%
70%
88%
CBA + CVO
799
82%
72%
88%
CVO
701
83%
72%
87%
Tabel 11 - Cursisten met een geschikt experimentprofiel - 2010
Het aantal deelnemers dat slaagt en het aantal ingeschrevenen dat deelneemt, ligt vrij hoog – en sowieso boven de OBIN minima - voor de totaalpopulatie en deelpopulaties van de onderzochte intensieve(re) trajecten. Er wordt verder nagegaan hoe de verschillende cursussoorten (en daarmee samenhangend de verschillende experimentsoorten) zich verhouden tot deze algemene cijfers en tot de vooropgestelde minima. Zoals bij de 2009 trajecten vertonen de cijfers redelijk grote verschillen bij cursussen van eenzelfde soort en/of eenzelfde centrum maar verder worden hoofdzakelijk de totaalcijfers per soort en/of per centrum bekeken, niet per individueel traject, om vanuit relevante(re) populaties tot representatieve bevindingen te komen.
27
Het gaat hier om de effectieve slaag- en deelnamecijfers van de onderzochte trajecten, niet om het berekenen van slaag- of deelnamekansen voor toekomstige populaties. 28 Zie paragraaf 3.2
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
19
4.3
Slaag- en deelnamecijfers per centrum en per cursussoort
centrum
aantal
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
98 53 31 14
75% 79% 57% 100%
67% 70% 52% 93%
90% 89% 90% 93%
taalbad 180u taalbad 120u intensief 120u
253 17 35 201
75% 73% 82% 75%
66% 65% 66% 66%
87% 88% 80% 88%
taalbad 180u intensief 120u
113 14 99
80% 89% 80%
69% 57% 71%
86% 64% 89%
intensief 90u taalbad 90u
168 62 106
69% 76% 65%
62% 68% 58%
90% 89% 91%
taalbad 180u taalbad 120u intensief 120u
335 17 77 241
89% 79% 90% 89%
78% 65% 81% 78%
88% 82% 90% 88%
967
79%
70%
88%
cursussoort
CBA CBA NT2 intensief 240u CBA ZA intensief 180u CBA Alfa intensief 240u CVO AZ
CVO LBC-NVK
Linguapolis
SCVO Sité
Eindtotaal
Tabel 12 – Slaag- en deelnamecijfers per centrum en per cursussoort - 2010
De slaag- en deelnamecijfers per centrum vertonen overal hoge tot zeer hoge deelnamecijfers, vooral bij CBA en Linguapolis. In slaagcijfers is er wat meer variatie: bij Linguapolis net onder het voor de totaalpopulatie vereiste minimum, bij CBA en CVO AZ net het minimum. Bij CVO LBC-NVK en SCVO Sité slagen algemeen bekeken 5% tot 15% meer cursisten.
cursussoort
aantal
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
taalbad 180u
48
79%
63%
79%
taalbad 120u
112
88%
76%
87%
intensief 120u
541
82%
72%
88%
intensief 90u
62
76%
68%
89%
taalbad 90u
106
91%
65%
58%
CBA NT2 intensief 240u
53
79%
70%
89%
CBA ZA intensief 180u
31
57%
52%
90%
CBA Alfa intensief 240u
14
100%
93%
93%
967
79%
70%
88%
Eindtotaal
Tabel 13 – Slaag- en deelnamecijfers per cursussoort - 2010
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
20
Per cursussoort ook hoge deelnamecijfers, met een kleine dip bij de taalbad 180u populatie – maar dit is een zeer kleine groep met voor één van de twee trajecten een zowel door lesgevers als consulenten als ‘moeilijk’ bestempelde combinatie van lesmomenten ‘s namiddags en ‘s avonds. In de slaagcijfers een grotere variatie per cursussoort. In de opgevolgde module van CBA ZA intensief 180u en de taalbaden 90u slagen (te) weinig cursisten. De cursisten van de andere cursussoorten halen wel het voor de totaalpopulatie vooropgestelde minimum. Bij intensief 90u, taalbad 180u en CBA NT2 intensief 240u nipt, bij de twee grootste populaties taalbad 120u en intensief 120u met een wat ruimere marge. Op basis van deze cijfers kunnen we stellen dat taalbad 120u en intensief 120u ook met experimentinstroom haalbare trajecten voldoen aan de vooropgestelde normen. Bij taalbad 120u met wat meer voorbehoud, want het gaat over een relatief kleine populatie. Bij intensief 120u gaat wél over een redelijk grote populatie – met enkele kanttekeningen bij de homogeniteit. Het gaat om 3 verschillende centra met tot 10% variatie op het slaagcijfer in trajecten met eenzelfde inhoud en instroom. Er is bovendien ook variatie in de verdeling van lesuren over de lesmomenten (3 lesmomenten x 4u of 4 lesmomenten x 3u), en qua de lesmoment(en) (voormiddag en/of namiddag en/of avond). Bij taalbad 180u zijn de slaagcijfers voldoende, maar de populatie te klein om al te besluiten dat het traject haalbaar is, m.a.w. of er een aanvaardbaar percentage slaagt van de betrokken cursisten. Bij CBA moeten er nog meerdere aansluitende modules opgevolgd worden om een algemeen beeld te krijgen van de haalbaarheid van de totale intensieve NT2, Alfa en ZA trajecten.
4.4
Analyse cursusvariabelen
Er wordt voor elke (combinatie van) variabele(n) berekend • hoeveel deelnemers 29 er zijn in deze populatie, • hoeveel gestarte cursisten slaagden en • hoeveel deelnemende cursisten slaagden. Dit wordt zowel algemeen als per centrum en per cursussoort bekeken. 4.4.1
Aantal lesuren per lesmoment
aantal lesuren per lesmoment minder dan 3 3 tot 3u30 Eindtotaal
aantal 128 839 967
% geslaagd van afgelegd 93% 78% 79%
% geslaagd van gestart 77% 69% 70%
% afgelegd van gestart 84% 89% 88%
centrum CBA SCVO Sité CVO LBC-NVK Eindtotaal
lesuren < 3u
aantal 14 100 14 128
% geslaagd van afgelegd 100% 92% 89% 93%
% geslaagd van gestart 93% 78% 57% 77%
% afgelegd van gestart 93% 85% 64% 84%
centrum SCVO Sité CVO AZ Eindtotaal
lesuren 3u < 3u30
aantal 157 201 358
% geslaagd van afgelegd 87% 75% 80%
% geslaagd van gestart 78% 66% 71%
% afgelegd van gestart 90% 88% 89%
29
starters die het examen afleggen
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
21
cursussoort
aantal lesuren per lesmoment
% % % geslaagd geslaagd afgelegd van van van gestart afgelegd gestart gestart
minder dan 3u 3 tot 3u30
48 31 17
79% 83% 73%
63% 61% 65%
79% 74% 88%
minder dan 3u 3 tot 3u30
541 83 458
82% 94% 80%
72% 81% 71%
88% 86% 89%
3 tot 3u30
112 112
88% 88%
76% 76%
87% 87%
3 tot 3u30
62 62
76% 76%
68% 68%
89% 89%
3 tot 3u30
106 106
65% 65%
58% 58%
91% 91%
CBA NT2 intensief 240u 3 tot 3u30
53 53
79% 79%
70% 70%
89% 89%
CBA ZA intensief 180u 3 tot 3u30
31 31
57% 57%
52% 52%
90% 90%
CBA alfa intensief 240u minder dan 3u
14 14
100% 100%
93% 93%
93% 93%
967
79%
70%
88%
taalbad 180u
intensief 120u
taalbad 120u
intensief 90u
taalbad 90u
Eindtotaal
Tabel 16 - Slaag- en deelnamecijfers - aantal lesuren per lesmoment - 2010
Op de deelnamecijfers lijkt het aantal uur per lesmoment weinig invloed te hebben. Algemeen bekeken zijn cursisten in een traject met minder dan 3 lesuren per lesmoment in de minderheid bij de onderzochte populatie. Ze slagen wel vaker dan de cursisten in trajecten met 3 tot 3u30 per lesmoment. In de intensief 120u trajecten met minder dan 3u per lesmoment slagen in vergelijking meer cursisten dan bij meer dan 3u les per lesmoment. Bij SCVO Sité gaat het in het geval van meer dan 3u les om ochtendcursussen, een lesmoment dat nochtans uit de docentenbevraging vaak als het “beste” lesmoment naar voor komt. Ook voor de cursussoorten taalbad 180u en intensief 120u lijkt een aanbod met minder uur per lesmoment hogere slaagcijfers op te leveren. Het gaat wel om een te beperkt aantal cursisten om hier meer dan een op te volgen indicatie in te zien. •
Conclusie
Aangezien een aanbod met minder uur per lesmoment hogere slaagcijfers en gelijkaardige deelnamecijfers lijkt op te leveren kan eventueel overwogen worden om het aantal uur per lesmoment rond de 3u te houden, en bijvoorbeeld eerder 4 x 3u per week aan te bieden in plaats van 3 x 4u per
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
22
week (Zie volgende paragraaf - bij intensief 120u trajecten slagen meer cursisten aan 4x3u per week dan aan 3x4u per week). 4.4.2
Aantal lesdagen per week
aantal lesdagen 3 4 5 Eindtotaal
aantal 176 685 106 967
% geslaagd van afgelegd 83% 81% 65% 79%
% geslaagd van gestart 73% 71% 58% 70%
% afgelegd van gestart 89% 87% 91% 88%
Tabel 17 - Slaag- en deelnamecijfers - aantal lesdagen per week - 2010
De overgrote meerderheid van cursisten uit de experimentpopulatie volgen 4 dagen les per week en halen hierbij zeer aanvaardbare slaag- en deelnamecijfers. Of cursisten 3 of 4 dagen les volgen per week lijkt algemeen bekeken geen effect te hebben op hun slaag- of deelnamecijfers. Enkel de cursisten die 5 dagen per week les volgen vertonen een (te) laag slaagcijfer, in combinatie met een hoog deelnamecijfer. Alleen Linguapolis en CBA hebben trajecten met 5 lesdagen per week.
cursussoort centrum Intensief 120u CVO AZ CVO LBC-NVK SCVO Sité SCVO Sité
aantal aantal % geslaagd % geslaagd % afgelegd lesdagen cursisten van afgelegd van gestart van gestart 4 201 75% 66% 88% 4 99 80% 71% 89% 4 127 92% 80% 87% 3 114 86% 76% 89%
Tabel 18 - Slaag- en deelnamecijfers - aantal lesdagen per week – intensief 120u - 2010
Naar cursussoort uitgesplitst, biedt alleen het intensief 120u traject vergelijkingsmateriaal voor deze variabele: daar worden immers zowel trajecten van 3 dagen per week als van 4 dagen per week aangeboden. Algemeen bekeken lijken bij de (kleinere) groep die 3 dagen per week les krijgt meer cursisten te slagen. Gezien de verschillen in slaagcijfers tussen de centra is het hier echter aangewezen om centrumintern bij intensief 120u trajecten te bekijken of het aantal lesdagen per week invloed heeft. Enkel bij SCVO Sité werd voor dit traject zowel 4x 3u per week (6 cursussen) aangeboden als 3x 4u (5 cursussen). De cijfers van deze vergelijkbare populaties tonen dat er aan 4 lesmomenten per week tot 6% meer cursisten slagen. •
Conclusie
Men zou kunnen stellen dat voor de cursisten meer contactmomenten met 4 in plaats van 3 dagen per week, waarschijnlijk interessanter is. De stap naar 5 dagen per week is dan misschien wat te ver, zoals uit de cijfers van Linguapolis zou kunnen blijken. Hierbij mag niet vergeten worden dat dit een niet alleen qua aantal dagen per week maar ook qua aantal uren per dag en qua hoeveelheid leerstof een intensiever traject is voor een andere doelgroep.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
23
4.4.3
Lesmomenten
lesmomenten Voormiddag (VM) Namiddag (NM) Avond (AV) VM + NM NM + AV Eindtotaal
aantal 408 132 116 294 17 967
% geslaagd van afgelegd 80% 79% 78% 79% 79% 79%
% geslaagd van gestart 72% 67% 68% 70% 65% 70%
% afgelegd van gestart 89% 86% 87% 88% 82% 88%
Tabel 19 - Slaag- en deelnamecijfers - lesmomenten - 2010
De grootste groep cursisten volgt ’s ochtends les, de tweede grootste groep volgt zowel ’s ochtends als ’s namiddags les. Er is geen noemenswaardig verschil in deelname- of slaagcijfers op basis van het lesmoment voor de totaalpopulatie. Er slagen tot 10% meer cursisten uit de twee intensief 120u trajecten bij SCVO Sité met lesmoment voormiddag + namiddag dan bij andere vergelijkbare cursussen binnen deze cursussoort (algemeen en centrumintern). Hoewel alweer gebaseerd op een kleine populatie, toch een bijkomende indicatie dat een spreiding van het aantal uur over meer lesmomenten een positieve impact zou kunnen hebben. Hoewel het taalbad 180u met lesmoment namiddag en avond door lesgevers en consulenten als moeilijk gerapporteerd werd, is hier minder uitval (verschil van 5%) en een identiek slaagcijfer als bij de twee trajecten met ‘beter’ lesmoment voormiddag + namiddag. Alweer gebaseerd op een (zeer) kleine populatie, maar toch relevant als kanttekening bij de algemene perceptie. 4.4.4
Richtgraad
niveau CBA 1 Breakthrough Waystage Linguapolis 1 Eindtotaal
aantal cursisten 98 428 273 168 967
% geslaagd van afgelegd 75% 83% 82% 69% 79%
% geslaagd van gestart 67% 73% 71% 62% 70%
% afgelegd van gestart 90% 87% 88% 90% 88%
Tabel 19 - Slaag- en deelnamecijfers - niveau - 2010
De kleine CBA populatie, enkel Breakthrough, heeft een iets hoger dan algemeen deelnamecijfer in combinatie met (te) laag een slaagcijfer. Idem voor de populatie van Linguapolis die Breakthrough en Waystage in één traject doorlopen. Een meerderheid van CVO-cursisten (61%) uit de OBIN populatie volgt een cursus Breakthrough. De cursisten van Waystage hebben op 1 % na identieke, hoge slaag- en deelnamecijfers. Breakthrough en Waystage blijken in de opgevolgde CVO-trajecten dus even haalbaar voor de betrokken cursisten.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
24
aantal cursisten
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
Breakthrough Waystage
48 34 14
79% 76% 89%
63% 65% 57%
79% 85% 64%
Breakthrough Waystage
541 333 208
82% 83% 80%
72% 73% 71%
88% 88% 88%
Breakthrough Waystage
112 61 51
88% 88% 87%
76% 74% 78%
87% 84% 90%
intensief 90u
Breakthrough + Waystage
62
76%
68%
89%
taalbad 90u
Breakthrough + Waystage
106
65%
58%
91%
CBA NT2 intensief 240u CBA ZA intensief 180u CBA Alfa intensief 240u
Breakthrough Breakthrough Breakthrough
53 31 14
79% 57% 100%
70% 52% 93%
89% 90% 93%
967
79%
70%
88%
cursussoort
niveau
taalbad 180u
intensief 120u
taalbad 120u
Eindtotaal
Tabel 20 - Slaag- en deelnamecijfers - niveau – per cursussoort - 2010
Op cursussoortniveau bekeken heeft de (zeer kleine) populatie van cursisten van Waystage uit de taalbaden 180u een meer dan 10% hoger slaagcijfer, maar wel gecombineerd met een veel lager deelnamecijfer. Hier spelen vermoedelijk andere factoren dan enkel niveau, want een soortgelijk verschil in slaagcijfers duikt niet op bij de grotere populaties uit de cursussoorten intensief 120u en taalbad 120u. De deelnamecijfers bij intensief 120u zijn vergelijkbaar voor Breakthrough en Waystage, bij de taalbad 120 cursussen is er wel een iets hoger deelnamecijfer bij de cursisten van Waystage.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
25
4.5
Analyse algemene cursistvariabelen
Slaag- en deelnamecijfers worden niet enkel bepaald door type, intensiteit, inhoud en/of omkadering van het traject, anders zouden de onderzochte percentages van vergelijkbare cursussen, al dan niet uit eenzelfde centrum, minder afwijking vertonen. De mogelijke impact van de voor OBIN opgelijste cursistgebonden variabelen - covaar, leeftijd, geslacht, opleiding, moedertaal - op de slaag- en deelnamecijfers werd dan ook in deze experimentpopulatie verder onderzocht. 4.5.1
Covaargroep
covaargroep 0-21 22-30 31-37 38-44 45-48 geen # # Eindtotaal
aantal cursisten 57 45 106 273 249 193 2 42 967
% geslaagd van afgelegd 83% 73% 72% 81% 90% 68% 100% 78% 79%
Tabel 21 - Slaag- en deelnamecijfers - covaargroep - 2010
% geslaagd van gestart 67% 64% 59% 70% 82% 62% 100% 69% 70%
% afgelegd van gestart 81% 89% 82% 87% 91% 91% 100% 88% 88%
30
Algemeen bekeken zitten de meeste cursisten in covaargroep 38-44 en 45-48. De cursisten uit deze twee groepen hebben zeer aanvaardbare slaag- en deelnamecijfers. Valt op te merken dat cursisten uit covaargroep 45-48 zelfs opvallend hoge slaagcijfers hebben (bijna 10% meer cursisten die slagen dan in covaargroep 38-44). In de groep zonder covaarscore zit een combinatie van CBA-cursisten en Linguapoliscursisten. Bij deze populatie een hoog deelnamecijfer maar (te) laag slaagcijfer. Cursisten uit de covaargroep 31-37 hebben ook een combinatie van vrij laag slaagcijfer met een aanvaardbaar deelnamecijfer. Idem voor de (veel) kleinere groep met covaarscore 22-30. Dit in tegenstelling tot de bijna even grote groep cursisten met covaarscore 0-21 die een bijna 10% hoger slaagcijfer hebben dan de covaargroepen 22-30 en 31-37. Een slaagcijfer dat vergelijkbaar is met de slaagcijfers van de grotere covaargroep 38-44. •
Conclusie
Uit deze cijfers blijkt dat cursisten uit de covaargroepen 22-30 en 31-37 (te) vaak in trajecten zitten die (te) nipt haalbaar lijken te zijn. Toch slaagt zelfs in deze ‘risicogroepen’ nog 7 op 10 van de deelnemende cursisten. Er wordt verder onderzocht in welke cursussoort(en) ze niet voldoende deelnemen en slagen en indien mogelijk waarom. Uit de cijfers van de (weliswaar kleine) onderzochte populatie kunnen we voorlopig met enig voorbehoud stellen dat de cursisten met covaarscore 0-21 in goed haalbare trajecten zitten. Waarschijnlijk is er voor deze cursisten zelfs nog marge voor intensivering van hun traject. Voor de grote groep cursisten uit covaargroep 45-48 geldt zeker dat er nog ruimte is voor intensivering gezien de zeer hoge slaag- en deelnamecijfers in hun huidige traject. Voor een cursussoortgelinkte bespreking van de voor intake gebruikte variabele covaargroep, zie 4.7 Experiment- en risicoprofielen per cursussoort. 30
Bij de cursisten met # stonden voor deze variabele geen of verkeerde waarden in het databestand.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
26
4.5.2
Opleidingsniveau
opleidingsniveau Geen Lager Onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs / Bachelor Master / Doctoraat Andere # # Eindtotaal
aantal cursisten 33 67 136 397 177 118 28 10 1 967
Tabel 22 - Slaag- en deelnamecijfers - opleidingsniveau - 2010
% geslaagd van afgelegd 69% 75% 74% 83% 81% 78% 75% 70% 100% 79%
% geslaagd van gestart 61% 66% 63% 73% 73% 70% 64% 70% 100% 70%
% afgelegd van gestart 88% 88% 86% 87% 90% 90% 86% 100% 100% 88%
31
De grootste groep cursisten uit de onderzochte populatie heeft een opleidingsniveau hoger secundair. Hierbij geen problemen qua slaag- of deelnamecijfers. Ook in de opleidingsniveaus hoger onderwijs / bachelor en master / doctoraat zitten vrij grote groepen cursisten, allebei met aanvaardbare slaag- en deelnamecijfers. De groep cursisten met opleidingsniveau lager secundair is ongeveer even groot, maar zij hebben naast een aanvaardbaar deelnamecijfer wel een (te) laag slaagcijfer. •
Conclusie
Uit de algemene cijfers lijken cursisten met opleidingsniveau lager secundair (te) vaak in trajecten te zitten die (te) nipt haalbaar zijn. Idem voor de kleinere groepen van cursisten met opleidingsniveau lager onderwijs, zonder opleiding of met een ‘andere’ opleiding (afstandsonderwijs, religieus onderwijs,...). Ook hier wordt bekeken in welke cursussoort(en) deze cursisten niet deelnemen of slagen om waar nodig de intakevoorwaarden te verfijnen, de trajecten aan te passen of extra te ondersteunen. Voor een cursussoortgelinkte bespreking van de voor intake gebruikte variabele opleidingsniveau, zie 4.7 Experiment- en risicoprofielen per cursussoort. 4.5.3
Geslacht
geslacht M V (leeg) Eindtotaal
aantal cursisten 463 503 1 967
% geslaagd van afgelegd 77% 82% 0% 79%
% geslaagd van gestart 67% 73% 0% 70%
% afgelegd van gestart 87% 88% 100% 88%
Tabel 23 - Slaag- en deelnamecijfers - geslacht - 2010
Er zijn bijna evenveel mannelijke dan vrouwelijke cursisten in de totaalpopulatie van de experimenten. Beide groepen hebben even hoge deelnamecijfers – de slaagcijfers lopen iets meer uiteen. Bij de vrouwen slagen er tot 5% meer.
31
Bij de cursisten met # stonden voor deze variabele geen of verkeerde waarden in het databestand.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
27
Per cursussoort bekeken (Bijlage 12 - Slaag- en deelnamecijfers - geslacht – per cursussoort – 2010), nemen er in de taalbad 180u cursussen ongeveer evenveel mannen als vrouwen deelnemen, maar blijkt dat er een 10% meer vrouwen deelnemen en slagen. Het slaagcijfer bij de mannen valt samen met het voor de totaalpopulatie vastgelegde minimum. In het taalbad 120u een gelijkaardig patroon met evenveel mannelijke als vrouwelijke cursisten en bijna 10% meer vrouwen die deelnemen en slagen. Verschil is dat de percentages van beide groepen ook bijna 10% hoger liggen, en dus ook de mannen ruim boven de vooropgestelde minima blijven. In de intensief 120u trajecten alweer een gelijke verdeling mannelijke en vrouwelijke cursisten, maar hier minder dan 5% verschil zowel qua deelname als qua slaagcijfer. Iets minder mannen slagen, er nemen er wel iets meer deel. Bij de intensief 90u trajecten is er een duidelijk overwicht van meer dan dubbel zoveel vrouwen. Ze nemen vaker deel en slagen ook iets vaker (slechts 2% verschil). Bij de taalbad 90u trajecten zien we ook een overwicht van bijna dubbel zoveel vrouwen, met veel hogere slaagcijfers (30% meer) en iets lagere deelnamecijfers als bij de mannen. De slaagcijfers van deze (weliswaar kleine) groep mannen zijn zeer laag: minder dan de helft van hen slaagt. Een bijna gelijkaardig beeld bij de veel kleinere populatie van de twee intensief 180u trajecten voor zwakgealfabetiseerde cursisten: hogere deelnamecijfers voor de mannen, maar zeer lage slaagcijfers. Bij de intensief 240u cursussen andersom: bij een ongeveer gelijk aantal vrouwelijke en mannelijke cursisten nemen meer vrouwen deel, maar er slagen meer mannen. In de zeer kleine groep alfacursisten uit het intensief 240u traject zitten meer dan dubbel zoveel mannen, met bijna identieke en zeer hoge slaag- en deelnamecijfers voor zowel mannen als vrouwen. •
Conclusie:
Naar cursussoort uitgesplitst weerspiegelen de cijfers toch vooral de bevindingen bij de totaalpopulatie voor deze variabele: de deelnamecijfers voor zowel mannelijke als vrouwelijke cursisten zijn zeer aanvaardbaar terwijl de slaagcijfers vaak iets lager zijn bij de mannen. 4.5.4
Leeftijdsgroep
leeftijdsgroep 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 # Eindtotaal
aantal cursisten 38 181 285 193 109 68 37 27 14 4 11 967
% geslaagd van afgelegd 83% 80% 82% 77% 83% 72% 73% 75% 69% 50% 82% 79%
% geslaagd van gestart 76% 72% 71% 66% 78% 63% 59% 67% 64% 25% 82% 70%
% afgelegd van gestart 92% 90% 87% 85% 94% 88% 81% 89% 93% 50% 100% 88%
Tabel 24 - Slaag- en deelnamecijfers - leeftijd - 2010
De grootste groep cursisten zit in de leeftijdsgroep 25-29 jaar. Algemeen bekeken zijn de slaag- en deelnamecijfers voldoende hoog. Bij uitbreiding vallen de meeste cursisten in de categorie 20-39. Enkel de leeftijdsgroep 30-34 heeft hier een iets lager slaagcijfer, maar niet problematisch. De (zeer) kleine groep cursisten onder 20 jaar heeft even hoge slaagcijfers als de grootste leeftijdsgroep en zelfs hogere deelnamecijfers. In de kleinere groepen oudere cursisten (40+) zien we een even hoog deelnamecijfer in combinatie met een lager slaagcijfer.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
28
Per cursussoort bekeken (Bijlage 13 - Slaag- en deelnamecijfers - leeftijdsgroep – per cursussoort – 2010) valt in het intensief 120u traject valt vooral het lage slaagcijfer en iets lagere deelnamecijfer van de nochtans vrij grote leeftijdsgroep 30-34 jarigen op. Ook in de intensief 90 trajecten zien we in de grootste leeftijdsgroep 30-34 zo’n dip. In de leeftijdsgroepen van de taalbad 180u cursussen ligt die terugval in slaagcijfers eerder in de leeftijdsgroep 35-39. Er werd geopperd dat voor cursisten tussen 30 en 40 jaar misschien meer randvoorwaarden spelen (carrière, kleine kinderen,...) die een intensiever traject bemoeilijken. Een onderbouwde reden voor de lagere cijfers van deze groep werd echter niet gevonden in de data of in de literatuur. •
Conclusie
Hieruit kan voorzichtig geconcludeerd worden dat intensievere trajecten voor jongeren minder een probleem vormen maar in bepaalde gevallen wel voor cursisten die iets ouder zijn. 4.5.5
Moedertaal
moedertaalgroep Nederlands EU-moedertaal niet EU-moedertaal Eindtotaal
aantal cursisten 9 257 701 967
% geslaagd van afgelegd 89% 81% 79% 79%
% geslaagd van gestart 89% 71% 69% 70%
% afgelegd van gestart 100% 88% 88% 88%
Tabel 24 - Slaag- en deelnamecijfers - moedertaal - 2010
Een ruime meerderheid van cursisten blijkt een niet EU moedertaal te hebben, maar dit lijkt algemeen bekeken nauwelijks invloed te hebben op de slaag- en deelnamecijfers van de betrokken cursisten. Per cursussoort bekeken geeft de variabele moedertaal volgend beeld: Bijlage 14 – Slaag- en deelnamecijfers – moedertaal – per cursussoort – 2010. Bij de cursussoorten van CBA hebben bijna alle cursisten een niet EU-moedertaal, dus kan verder niets gerapporteerd worden wat betreft impact van deze variabele. In de taalbad 180u en intensief 120u populaties heeft de meerderheid van de cursisten een niet EUmoedertaal maar ook hier beïnvloedt dit de cijfers nauwelijks. Bij de taalbad 120u populatie zien we wel dat de cursisten met een niet EU-moedertaal iets minder deelnemen en slagen. Toch blijven de cijfers nog ruim boven de vooropgestelde minima. Deze intensieve cursussoort blijft dus ook voor cursisten zonder EU-moedertaal zeker haalbaar. Bij de intensief 90 trajecten heeft een niet EU-moedertaal wel meer impact. Er slagen tot 25% minder cursisten dan bij wie wel een EU-moedertaal heeft. Ook de deelnamecijfers worden negatief beïnvloed, maar in iets mindere mate. Bij de taalbad 90u trajecten zijn de cijfers bij beide groepen laag, onafhankelijk van moedertaal. •
Conclusie
Deze cijfers weerleggen voor een stuk de verwachtingen: een met Nederlands verwante moedertaal levert nauwelijks betere cijfers op. Anderzijds blijkt uit de analyse wel hoe intensiever het traject, hoe zwaarder het mogelijke ‘nadeel’ van een minder nauw verwante moedertaal doorweegt. Kanttekening hierbij: in het meest intensieve traject halen cursisten geen voordeel meer uit een verwante moedertaal.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
29
4.6
Analyse correlaties variabelen
Voor de algemene OBIN populatie (Bijlage 15 - Correlaties variabelen – experimenten OBIN 2010) zijn er geen sterke verbanden 32 te rapporteren tussen individuele variabelen en slaag- of deelnamecijfers. Er is maar één en ook slechts zwak-positief verband (-,336) tussen variabelen en dat is tussen covaargroep en opleidingsniveau. Dit betekent dat net iets vaker wel dan niet een cursist met een hogere covaarscore ook een hoger opleidingsniveau heeft. Het verband is echter te zwak om van een echte samenhang te kunnen spreken en bijvoorbeeld één van beide variabelen te laten vallen als intakevoorwaarde. Een combinatie van beide variabelen blijft nodig om het profiel van de cursist te bepalen, om zo cursisten naar een geschikt traject door te verwijzen. Covaarscore lijkt net iets meer impact te hebben op de slaagcijfers dan opleidingsniveau (,139 tov ,059 voor geslaagd en ,083 tov ,028 voor afgelegd). Tussen leeftijdsgroep en de andere variabelen toont de correlatietabel een zeer zwak negatief verband. Dit betekent dat hoe hoger de leeftijdsgroep (= hoe ouder de cursist) hoe lager de waarde van de andere variabele. Het verband tussen leeftijdsgroep en covaargroep is ‘sterkst’: hoe ouder de cursisten, hoe meer kans dat ze een lagere covaarscore hebben. (maar zoals gezegd: een zeer zwak negatief verband = -,152) Een (zeer) zwak verband ook tussen geslacht en moedertaalgroep, tussen geslacht en opleidingsniveau maar niet tussen geslacht en covaargroep: Vrouwen hebben iets vaker een EUmoedertaal en/of een hoger opleidingsniveau, mannen iets vaker een niet EU-moedertaal en/of een lager opleidingsniveau. Of de cursisten man of vrouw zijn, heeft geen invloed op hun covaarscore. Verder ook een (zeer) zwak verband tussen moedertaalgroep en opleidingsniveau maar niet tussen moedertaalgroep en covaargroep: Cursisten met een EU-moedertaal hebben iets vaker een hoger opleidingsniveau dan cursisten met een niet EU-moedertaal. Een EU-moedertaal heeft weinig of geen invloed op een hogere of lagere covaarscore. De intensief 120u trajecten zijn de enige cursussoort met een populatie (nipt) groot genoeg om correlaties bij te berekenen. Een analyse van de correlaties voor de variabelen binnen deze cursussoort (Bijlage 16 - Correlaties variabelen – intensief 120u experiment - OBIN 2010) geeft een soortgelijk beeld met enkel hoogstens zwakke verbanden. In deze populatie correleert moedertaal veel minder met opleidingsniveau dan in de algemene trajecten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de invloed bij de algemene populatie van de CBA-populatie die bijna allen een laag opleidingsniveau combineren met een niet EU-moedertaal. Om te onderzoeken of er sterkere verbanden opduiken als de correlaties per centrum berekend worden, zijn de beschikbare populaties momenteel eigenlijk te klein. Een snelle blik op de twee grootste populaties per centrum (SCVO Sité en CVO AZ) toont toch een zeer vergelijkbaar beeld met de algemene cijfers en met de cijfers van de grootste cursussoort. •
Conclusie
De vrij grote verschillen in slaag- en deelnamecijfers tussen de centra onderling hebben dus blijkbaar op zich geen al te grote vertekende invloed op de berekening van de correlaties. Het is dus niet zo dat een bepaalde variabele in een bepaald centrum veel meer impact heeft op de slaag- en deelnamecijfers of op de andere variabelen dan in andere centra. Bovendien wijst het feit dat opleidingsniveau en covaargroep – zelfs gecombineerd - ook binnen eenzelfde cursussoort of centrum niet sterker correleren met slaag- en deelnamecijfers erop dat mensen die op basis van de covaar- en opleidingsvoorwaarden naar een traject verwezen worden, daar ongeveer even vaak deelnemen en slagen. Dit betekent met andere woorden dat de instapvoorwaarden vrij goed afgestemd zijn om cursisten naar een haalbaar traject te leiden, onafhankelijk van hoe hoog of hoe laag hun covaarscore of opleidingsniveau is. 32
Correlaties: -1 = maximum negatief verband, 0 = geen verband, 1 = maximum positief verband
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
30
4.7
Analyse profielen per cursussoort
4.7.1
Experiment- en risicoprofielen – Intensief 120u
Experimentprofiel intensief 120u: cursisten met covaarscore 31-37
cursussoort opleidingsniveau intensief 120u Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor Master / Doctoraat Andere Geen
aantal cursisten
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
541 21 101 242 101 51 19 6
82% 78% 74% 85% 84% 90% 69% 50%
72% 67% 63% 74% 77% 84% 58% 50%
88% 86% 85% 87% 92% 94% 84% 100%
Tabel 25 - Slaag- en deelnamecijfers – opleidingsniveau – intensief 120u - 2010
Voor het intensief 120u traject liggen de deelnamecijfers voor alle opleidingsniveaus ruim boven het voor de totaalpopulatie vereiste minimum liggen. Er stelt zich wel een probleem qua slaagcijfers voor de cursisten die enkel lager secundair behaalden: van deze groep slaagt slechts 74%.
cursussoort
covaargroep
intensief 120u
algemeen 0-21 22-30 31-37 38-44 45-48 #WAARDE! #N/B
aantal cursisten
% geslaagd van afgelegd
541 7 13 94 233 186 4 2 2
82% 60% 75% 71% 80% 90% 75% 100% 100%
% geslaagd % afgelegd van gestart van gestart 72% 43% 69% 59% 71% 81% 75% 100% 100%
88% 71% 92% 82% 89% 90% 100% 100% 100%
Tabel 26 - Slaag- en deelnamecijfers – covaarscore – intensief 120u - 2010
Binnen deze cursussoort heeft 17% van de populatie een covaarscore tussen 31 en 37. Dit betekent dat in deze populatie net geen 1/5 van de cursisten ingestroomd is door de van 38 naar 31 verlaagde covaarscore. Deze cursisten met experiment-profiel hebben aanvaardbare deelnamecijfers, maar de slaagcijfers liggen wel opvallend laag: 10% onder de algemene slaagcijfers voor dit traject – en met 71% zelfs onder het voor de totaalpopulatie vooropgesteld minimum. De 4% cursisten met scores tussen 0 en 30 hebben eigenlijk een té lage covaarscore om in dit traject te zitten, aangezien in de intakevoorwaarden een minimale covaarscore van 31 vereist wordt. De slaagcijfers van de populatie uit covaargroep 0-21 liggen 15% onder het vereiste minimum. De slaagcijfers van covaargroep 22-30 halen net het minimum van 75%. Qua deelnamecijfers is er enkel een mogelijk probleem bij cursisten met een covaarscore lager dan 22. Bij de cursisten met een covaar tussen 22 en 30 liggen de deelnamecijfers echter ruim boven het vereiste minimum. Uit de (zeer) kleine populatie met een covaarscore tussen 22 en 30 blijken dus, ondanks het feit dat ze niet aan de officiële instroomnormen voldoen, een (nipt) aanvaardbaar aantal cursisten deel te nemen te slagen.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
31
Wanneer voor de intensief 120 trajecten de “intakevariabelen” opleidingsniveau en covaarscore in combinatie bekeken worden (Bijlage 17– Slaag- en deelnamecijfers – covaar- en opleidingsniveau – intensief 120u – 2010), geeft dit volgende resultaten: Cursisten met een experimentprofiel met covaarscore tussen 31 en 37 in combinatie met hoger secundair hebben vrij lage slaagcijfers: met 73% net onder het voor de volledige populatie vereiste minimum. In combinatie met lager secundair en lager onderwijs zelfs nog slechtere slaagcijfers: met 64% en 67% ongeveer 10% onder het voor de volledige populatie vereiste minimum. Dit ziet er op zich slecht uit voor de experimentpopulatie, maar deze resultaten moeten toch eerst naast volgende cijfers geplaatst worden: cursisten met een gewoon instroomprofiel aan voorgaande intakevoorwaarden van covaarscore plus38 halen ook slechts vrij lage slaagcijfers, opvallend zelfs in combinatie met een hoger opleidingsniveau. Zo halen cursisten met een covaarscore tussen 38 en 44 in combinatie met lager secundair amper 78% qua slaagcijfers, terwijl cursisten met covaarscore tussen 38 en 44 in combinatie met bachelor / hoger onderwijs amper 74% halen qua slaagcijfers. •
Conclusie
Het is een mogelijke optie naar intake toe om voor deze intensief 120u trajecten een opleidingsvereiste in te stellen van minimum hoger secundair voor covaargroep 31-37, aangezien hun slaagcijfer onder het voor de totaalpopulatie vereiste minimum valt, maar daarbij de volgende twee kanttekeningen. Ten eerste: toch nog 6 à 7 op 10 cursisten met dit profiel halen het wél, en die “succesvolle” cursisten wordt dan toegang ontzegd tot deze intensieve trajecten. Ten tweede: dan zou ook een beperking moeten ingesteld worden voor de qua aantal vergelijkbare populatie met de combinatie van covaarscore tussen 38 en 40 en een opleidingsniveau bachelor/hoger onderwijs, terwijl cursisten met eenzelfde covaarscore 38-44 en een lager opleidingsniveau (hoger secundair) wel zouden mogen inschrijven. Op voorwaarde dat cursisten die instappen en het toch niet halen (doorverwijzing of niet geslaagd) zonder al te lange wachttijden in een voor hen geschikter traject terecht kunnen, lijkt het interessanter om cursisten met covaarscore vanaf 31 toch toegang te blijven gunnen tot de intensieve 120u trajecten – anders zijn er meer cursisten geschaad dan gebaat bij een aanpassing van de toelatingsvoorwaarden. Er is gekozen om de trajecten ongewijzigd te laten doorlopen, voorlopig echter zonder garantie op een vangnet voor cursisten die het niet halen. De trajecten worden verder opgevolgd tot het einde van schooljaar 2010-2011. 4.7.2
Experiment- en risicoprofielen – Taalbad 120u
De onderzochte populatie van de Taalbaden 120u ( 3 x Breakthrough + 3 x Waystage ) is aanzienlijk kleiner dan bij de voorgaande cursussoort, de analyse kan dus hoogstens aanwijzingen opleveren, geen bewezen tendensen.
covaargroep opleidingsniveau 0-21 lager onderwijs 31-37 lager onderwijs hoger secundair bachelor master/doctoraat 38-44 lager onderwijs hoger secundair
aantal cursisten 1 1 10 1 4 2 3 37 1
% geslaagd % geslaagd van van afgelegd gestart 0% 0% 75% 60% 0% 75% 75% 0% 0% 100% 100% 83% 68% 100% 100%
15
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
75%
60%
% afgelegd van gestart 0% 0% 80% 0% 100% 50% 100% 81% 100% 80%
32
bachelor master/doctoraat 45-48 lager secundair hoger secundair bachelor master/doctoraat Eindtotaal
15 6 58 8 18 22 10 106
85% 100% 93% 86% 94% 91% 100% 88%
73% 67% 86% 75% 83% 91% 90% 76%
87% 67% 93% 88% 89% 100% 90% 87%
Tabel 27 - Slaag- en deelnamecijfers – covaarscore en opleidingsniveau – taalbad 120u – 2010
Experimentprofiel taalbad 120u: cursisten met covaarscore 31-37 en opleidingsniveau hoger onderwijs of master/doctoraat covaarscore 38-44 met opleidingsniveau hoger secundair covaarscore 45-48 met opleidingsniveau lager secundair Risicoprofiel taalbad 120u: cursisten met covaarscore 31-37 met opleidingsniveau hoger secundair In deze taalbad 120u trajecten zijn 30 van de 106 cursisten met experiment- of risicoprofiel ingestroomd. Daarvan hebben 18 cursisten een experimentprofiel (1 variabele met 1 stap verlaagd: covaar of opleidingsniveau) Voor deze beperkte populatie met experimentprofielen vormen deelnamecijfers nooit een probleem. Slaagcijfers zijn een mogelijk probleem wanneer cursisten een covaarscore tussen 31 en 37 combineren met een opleidingsniveau vanaf hoger onderwijs/bachelor of een covaarscore tussen 38 en 44 combineren met een opleidingsniveau hoger onderwijs. (een populatie van 18 cursisten op 112, 16%) De populatie van de risicoprofielen binnen de taalbad 120u cursussoort is zeer beperkt: slechts 4 cursisten stroomden in met een lagere covaarscore én opleidingsniveau. Deze cursisten die een covaar score tussen 31 en 37 combineren met een opleidingsniveau hoger secundair hebben allen het examen afgelegd en halen nipt de drempel van slaagcijfers. . • Conclusie Het is een eventuele optie om voor in de taalbad 120u-trajecten het opleidingsniveau voor covaar 3137 en 38-44 weer op te trekken naar hoger onderwijs/bachelor om geen risico te nemen op een bestendiging van het probleem. Andere optie is nog even de huidige voorwaarden voor taalbad 120u aan te houden om te zien of de problemen zich effectief voortzetten als het om een grotere populatie gaat, of ze eventueel uitgevlakt worden als er cijfers over meer cursisten beschikbaar komen. Er is voorlopig voor de tweede optie gekozen: de trajecten lopen door en worden verder opgevolgd tot eind schooljaar 2010-2011.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
33
4.7.3
Experiment- en risicoprofielen – Taalbad 180u
covaargroep 0-21
opleidingsniveau
aantal cursisten
3
% geslaagd van afgelegd 80% 100% 75% 100% 50% 100% 74% 50% 100% 50% 83% 100% 100% 100% 100%
1 1 1 45
100% 77%
14 lager onderwijs lager secundair hoger secundair bachelor master/doctoraat
2 5 3 3 1
27
22-30 geen lager onderwijs lager secundair hoger secundair master/doctoraat
2 2 7 15 1
1
31-37 lager onderwijs 38-44 lager secundair hoger secundair bachelor Eindtotaal
1
% geslaagd van gestart 57% 100% 60% 33% 33% 100% 63% 50% 100% 43% 67% 100% 100% 100% 33% 0% 0% 100% 60%
% afgelegd van gestart 71% 100% 80% 33% 67% 100% 85% 100% 100% 86% 80% 100% 100% 100% 33% 0% 0% 100% 78%
Tabel 28 - Slaag- en deelnamecijfers – covaarscore en opleidingsniveau – taalbad 180u – 2010
De Taalbaden 180u-populatie ( 2 x Breakthrough à 18u/week en 1x Waystage à 24u/week) is nog kleiner dan bij de voorgaande cursussoorten,, dus ook hier hoogstens indicaties, geen bewezen conclusies. In de onderzochte taalbad 180u trajecten zitten heel wat cursisten met een covaarscore tussen 18 en 22. Deze cursisten worden normaal naar Basiseducatie doorgestuurd, tenzij ze aan een aantal voorwaarden voldoen. Als ze een covaar van minimum 18 combineren met meer dan 8 jaar scholing, kennis van meerdere talen, al andere taal gestudeerd, en/of al wat Nederlands spreken op korte tijd, dan kunnen ze toch naar een vertraagd traject doorverwezen worden. Naast deze cursisten zijn er bovendien ook nog 5 cursisten met een covaar lager dan de vooropgestelde minimumcovaarscore 18. De totaalcijfers voor de cursisten uit de covaargroep 0-21 liggen zowel voor deelname als voor slaagkansen boven de OBIN-vereisten voor de totaalpopulatie. Opgesplitst naar cursisten met covaarscore 0-17 en 18-21 ligt voor de eerste groep het deelnamecijfer een paar procent onder het minimum ligt in combinatie met een zeer goed slaagcijfer. Voor de tweede groep is dat net omgekeerd en slaagt nipt 75% van de cursisten die het examen afleggen. • •
Covaargroep 0-17: 60% neemt deel, waarvan 100% van de deelnemers slaagt Covaargroep 18-21: 80% neemt deel, waarvan 75% slaagt
•
Conclusie
Cursisten met de laagste covaarscores blijken hier dus toch deel te nemen én te slagen, zelfs (en soms beter) in combinatie met een laag scholingsniveau. Hier is dus eventueel marge om een bijkomende groep cursisten, die nu al deels ‘officieus’ deelneemt en slaagt, ook ‘officieel’ toe te laten in dit taalbad 180u traject.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
34
Op basis van deze gegevens is het een eventuele optie om de intakevoorwaarde voor het taalbad 180u standaard te verlagen naar een covaarscore van minimum 18 (in plaats van nu minimum 22) zonder de nu vereiste voorwaarden en eventueel zelfs lagere covaars mét de bijkomende voorwaarden. De populatie waarover we spreken is uiteraard te klein om al van een tendens te spreken, maar op basis van deze cijfers kan zeker, ook als de intake (nog) niet verandert, verder opgevolgd worden of bij volgende trajecten met een soortgelijke instroom ook een aanvaardbare slaagkans blijft voor deze cursisten met lage covaar. Ook hier werd er voor gekozen de trajecten voorlopig op dezelfde manier te laten doorlopen en de cijfers en bemerkingen verder op te volgen tot eind schooljaar 2010-2011.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
35
5
EVALUATIE 5.1
Lesgevers
De bevraging van de bij de experimenten betrokken lesgevers gebeurde op basis van een enquêteformulier met een aantal uit de focusgroepen gefilterde hypothesen aangevuld met een openvragendocument. 5.1.1
Evaluatiefiches (Bijlage 8)
De resultaten van de meerkeuzevragen uit het enquêteformulier werden statistisch verwerkt met behulp van het programma SPSS. Een samenvatting van de bevindingen: De meeste lesgevers van intensieve cursussen zijn het erover eens dat de voormiddag als lesmoment een positieve invloed heeft op de haalbaarheid van hun traject. In de namiddaglessen is die invloed iets minder merkbaar, en bij avondsessies vervalt die positieve invloed zelfs helemaal. (Wat nog niet wil zeggen dat avondsessies een negatieve invloed hebben op haalbaarheid). Het aantal uur dat de betrokken lesgevers nu geven en het aantal dagen waarover deze uren nu gespreid worden, wordt door de lesgevers niet als teveel ervaren, maar ze geven wel aan dat een verhoging van aantal uur en/of aantal dagen niet haalbaar zou zijn. De cursisten houden in deze trajecten meestal nog voldoende tijd over voor extra ondersteuningsactiviteiten. Het inoefenen van de vier vaardigheden is ook in een intensief traject haalbaar. Er kan wel een gradatie uit de antwoorden afgeleid worden: spreekvaardigheid blijkt het moeilijkst voldoende in te oefenen, gevolgd door schrijfvaardigheid (de actieve vaardigheden dus). De passieve vaardigheden luisteren en lezen zijn iets makkelijker in te oefenen in intensieve trajecten. Lesgevers vinden niet dat er bij meer variatie in trajectduur te veel flexibiliteit van hen verwacht wordt. De werkdruk ligt volgens hen wel iets hoger in intensieve trajecten. Over extra belasting door een doorlopend aanbod zijn de lesgevers het ook eerder eens. Bijna alle lesgevers zijn het er helemaal mee eens dat een openleercentrum (OLC) – bij voorkeur in de school – nodig en nuttig is voor toegang en betrokkenheid tot afstandstaken en remediëring. De lesgevers zijn het er ook over eens dat er nood is aan uitwisseling van expertise en opleiding in verband met intensief en behoeftegericht werken. Intensieve trajecten werken motiverend zowel op cursisten als op lesgevers. Intensieve cursussen vragen ook meer motivatie én organisatie van cursisten. Wie heeft er meest baat bij intensieve trajecten? Volgens de bevraagde lesgevers bestaat de doelgroep van intensieve trajecten vooral uit cursisten waarvoor Nederlands een must is en die nog niet aan het werk zijn. Een combinatie van intensief traject met werk wordt als moeilijk beschouwd. Op de vraag of oudkomers en krompraters baat hebben bij intensieve trajecten antwoorden de lesgevers eerder neutraal, en met betrekking tot oudere cursisten eerder negatief. De intensiteit van de cursus heeft volgens de lesgevers absoluut een positief effect op de groepsdynamiek. De groepsgrootte speelt hierbij een rol - beter kleiner dan in andere trajecten – rond de 16 is ideaal.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
36
De lesgevers zijn het er eerder mee eens dat cursisten, algemeen, ongeacht het traject, meer begeleiding en opvolging nodig hebben. Ze antwoorden eerder neutraal of cursisten van intensieve trajecten hier meer nood aan zouden hebben dan andere cursisten. Volgens de lesgevers is het essentieel dat cursisten voor ze inschrijven een correct beeld hebben van de inhoud, intensiteit, verwachtingen, vereisten van hun intensief traject. 5.1.2
Open vragen (Bijlage 9)
Uit de bemerkingen die de lesgevers in aanvulling van de evaluatiefiches terugstuurden, kunnen we een aantal terugkerende knelpunten en sterktes samenvatten. Een groot aantal van deze vermelde aspecten duiken niet enkel nu pas op in en/of door de experimenten maar gelden ook voor (al dan niet intensieve) trajecten in het algemeen. De lesgevers rapporteren vooral problemen met enerzijds de beschikbaarheid van (even intensieve) vervolgtrajecten voor cursisten die de intensieve trajecten succesvol afronden, en anderzijds de beschikbaarheid van trajecten voor heroriëntering van cursisten die moeilijkheden krijgen tijdens de cursus of die niet slagen. Er is met andere woorden nood aan een gerichtere afstemming van het aanbod van cursussoorten en opstartmomenten op de noden van de cursisten uit (intensieve) trajecten. Een aantal lesgevers geeft aan dat teveel “cursisten niet in de juiste groep zitten”, maar zeker zoveel lesgevers geven geen wezenlijk verschil aan met voorgaande klasgroepen (voor de experimenten doorgevoerd werden). Sommige lesgevers vermoeden dat de lage(re) covaarinstroom van de experimenten hier (mee) oorzaak van is, maar andere lesgevers die de covaarscores van hun cursisten nakeken stellen voor hun eigen cursus vast wat ook uit de analyse van de cijfers kwam: covaar is niet steeds een indicatie voor slechte resultaten of doorverwijzing – er zijn binnen een cursus telkens evengoed cursisten met hogere covaar die niet slagen en omgekeerd. Er is ook bezorgdheid over de heterogeniteit van de klasgroepen door de ruimere instroom. Lesgevers vrezen dat risicoprofielcursisten meer van de lesgever vragen ten koste van de andere cursisten en dat dit demotiverend werkt zowel voor beide groepen cursisten als voor de lesgevers. Door enkele lesgevers werden er problemen gesignaleerd met niveauverschillen tussen cursisten vanuit doorstroom of instroom, vanuit een (neven)instroom of doorstroom in Waystage met onvoldoende basis vanuit Breakthrough. Na de zomer is dit nijpender omdat het Nederlands van de cursisten dan wat onder het stof zit. In een aantal gevallen rapporteren de lesgevers dat cursisten het in intensieve trajecten moeilijk hebben om hun productieve vaardigheden gelijke tred te laten houden met hun receptieve vaardigheden. Cursisten verwerven op korte tijd veel vaardigheden die hen toelaten in (basis)Nederlands te functioneren, maar na verloop van tijd zitten ze aan hun limiet qua verwerking. De opeenstapeling van leerstof wordt dan teveel. Door intensief naar de les te gaan, blijft te weinig tijd over om leerstof te laten bezinken, om te oefenen op probleemvlakken, om buitenschoolse contacten Nederlands op te bouwen, om Nederlands te onderhouden, te oefenen. Minder lesuren per week in combinatie met meer contacten met Nederlands buiten de schoolmuren lijkt de lesgevers dan een ideale combinatie voor laaggeschoolde cursisten om hun verwerkingscapaciteiten niet te overbelasten – een bevinding in lijn met de analyse van het vrijwilligerspakket-experiment binnen CBA. Er wordt door een aantal lesgevers een discrepantie gemeld tussen het aantal effectieve uren en het aantal voorzien uren van een traject (bijvoorbeeld soms 95u in plaats van 120u door omstandigheden – verlofdagen…) Zoals gezegd zijn er ook een aantal weerkerende positieve bemerkingen. Een grotere variatie in aanbod van trajecten komt de cursisten ten goede – op voorwaarde dat de cursisten goed gescreend zijn en goed ingelicht over de trajecten. Intensieve trajecten zijn vaak zowel voor de lesgevers als voor de cursisten zeer motiverend – een intens(er) groepsgevoel – een groot succesgevoel door de snelle vooruitgang. De invoering van de cursussoort taalbad 180u (verlengd traject 180u à 4x week) krijgt positieve commentaar, evenals het pakketexperiment met inschakeling van een vrijwilliger – hoewel dit praktisch niet zo makkelijk bleek om te organiseren en voor de lesgever in kwestie veel extra werk
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
37
meebracht. Verder werd ook aangehaald dat een duobaan in intensieve trajecten zowel voor de lesgevers als voor de cursisten een voordeel kan betekenen: minder werkdruk, meer afwisseling – hoewel er natuurlijk ook een extra (tijds)investering moet gebeuren in overleg en afspraken tussen beide lesgevers De bevraging waarom cursisten afhaakten, leverde een variatie aan redenen op, die even vaak nietals wel trajectgebonden waren. Dit is een verhouding die ook in algemene trajecten terug te vinden is, met soortgelijke uitvalredenen. De meeste lesgevers gaven trouwens als grootste knelpunt niet zozeer dat cursisten niet meekonden, maar wel dat ze nergens terecht konden vanuit het intensief traject als het niet lukte.
5.2
Coördinatoren
5.2.1
Evaluatiefiches (Bijlage 10)
De evaluatiefiche die naar de NT2 coördinatoren van de betrokken centra gestuurd werden, is net zoals bij de lesgevers een enquête met meerkeuze-antwoorden 33. Hier werden de opgelijste hypothesen in verband met intensieve trajecten geformuleerd op basis van topics die naar boven kwamen tijdens de coördinatorgesprekken en stuurgroepvergaderingen. Een samenvatting van de reacties na afloop van - en naar aanleiding van - de experimenten: De coördinatoren vinden niet dat een intensief aanbod veel extra kosten meebrengt of belastend is voor de administratie. Ze waren het er echter wel over eens dat een intensief aanbod belastend is voor de infrastructuur en voor de algemene planning qua aansluiting en doorverwijzing vanuit de verschillende trajecten. Extra investeringen – van lokalen over hard- en software voor het OLC tot opleiding en materiaalontwikkeling - lijkt hen dan ook eerder nodig om intensieve trajecten verder aan te bieden en uit te bouwen. De coördinatoren zijn het er niet over eens of meer variatie qua trajectduur het inplannen van de werkroosters en lokaalbezetting te complex maakt of te veel flexibiliteit eist van de lesgevers. Ze zijn het er wel over eens dat het moeilijk is lesgevers te vinden voor cursussen tijdens de zomermaanden, maar voor de rest is er weinig consensus over de noodzaak van of extra belasting door een doorlopend (zomer)aanbod. Een aanbod van intensieve én niet-intensieve trajecten is volgens de coördinatoren zeker haalbaar binnen één centrum en dit hoeft volgens hen niet perse overkoepelend gecoördineerd en opgevolgd te worden. Volgens de coördinatoren kan uitwisseling van expertise over intensivering en behoeftegericht werken eventueel nuttig zijn maar is er niet echt nood aan opleiding hierover. Ze bevestigen wel dat er nood is aan begeleiding en opvolging van cursisten, algemeen, in alle trajecten. Cursisten in intensievere trajecten zouden hier echter niet meer nood aan hebben dan de doorsnee cursist. Om de haalbaarheid van intensieve trajecten te garanderen, moeten cursisten er echter wel een correct beeld van hebben. 5.2.2
Open vragen
In de open vragen werden niet zoveel extra bemerkingen meer geformuleerd, behalve vanuit CBA. Of er nood is aan uitwisseling rond intensivering hangt voor hen af van de beoogde manier van intensiveren. Indien het gaat over meer module-uren per week, is er geen uitwisseling nodig. Indien het gaat over extra aanbod kan dit wel interessant zijn. De afgelopen cursussen hebben bevestigd dat intensivering van het aanbod niet voor alle cursisten kan. Voor zwakkere cursisten lijkt het beter om minder uren per week te hebben omdat ze te veel aanbod niet verwerkt krijgen. De randvoorwaarden moeten zeker in orde zijn voor intensieve cursussen omdat cursisten anders te vaak afwezig zijn omwille van ziekte, opvang kinderen, werk. gaande van volledig eens over eerder eens, neutraal, eerder oneens tot volledig oneens aangevuld met een ‘niet van toepassing’ veld.
33
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
38
Behoeftegericht werken heeft een grote meerwaarde, dit merken ze in het intensieve voortraject naar werk in samenwerking met de VDAB, in het aanbod Alfa bij de beroepsopleiding Professionele SchoonmaakTechnieken voor alfa cursisten en bij de KAAP-groepen. Het experiment in de intensieve NT2-groep die een 5de lesbijeenkomst kregen met een vrijwilliger bleek ook inhoudelijk zeer zinvol – maar een geschikte vrijwilliger vinden én houden was niet zo evident.
5.3
Consulenten Huis van het Nederlands Antwerpen
Doorlopende opstartmomenten zijn positief, anderzijds komen cursisten meestal niet met de verwachting dat ze onmiddellijk kunnen starten. Bij het moment van inschrijving heeft een groter en gevarieerder aanbod wel een positieve impact, aangezien de cursist dan zekerheid heeft te kunnen inschrijven in een traject naar keuze. Of er vanuit de cursisten veel vraag is naar intensiever Nederlands leren, daar zijn de consulenten het niet over eens. Er zijn natuurlijk cursisten die bijvoorbeeld naar een cursus van bijvoorbeeld 5 dagen vragen. In intensievere trajecten geïnteresseerde cursisten hebben niet altijd eenzelfde profiel, maar het zijn wel vaak jonge mensen, zonder kinderen, hoger opgeleid, pas in België, vaak nog student. Er zijn volgens de consulenten wel nogal wat cursisten die intensiever Nederlands willen leren dan ze nu kunnen. Vooral cursisten met een lage covaar die in een verlengd traject moeten starten aan twee à drie lesmomenten per week hebben vaak de wens om meer naar de les te mogen gaan. Er zijn er die zelfs een hele dag les willen volgen. Dat was met het huidige aanbod nogal moeilijk. In een klas van 4 maal per week in de namiddag en 2 maal per week ‘s avonds bijvoorbeeld, zijn de cursisten niet enthousiast over de uren, maar ze beginnen toch in dit traject omdat ze geen andere keuze hebben. De intensieve verlengde trajecten uit de experimenten vullen hier een leemte. Wat er volgens de consulenten verder nog ontbreekt zijn meer verlengde trajecten 4 x week in plaats van 3 x week, maar ze vragen zich daarbij wel af of deze mensen dan nog gemakkelijk aansluiting kunnen vinden bij volgende niveaus. Niet intensieve trajecten moeten ook blijven bestaan als ‘vangnet’ voor cursisten die de intensieve trajecten niet aankunnen. Anderzijds zijn er ook veel mensen die aan een minder intensief traject beginnen dan ze zouden mogen/kunnen. Veel cursisten kiezen uiteindelijk voor 2 maal per week in plaats van intensief 4 maal per week, omwille van uiteenlopende redenen. Als belemmerende randvoorwaarden hierbij vermelden de consulenten: werk, kinderen, combinatie met andere cursussen zoals MO, werkzoekenden die rekening houden met het feit dat ze werk vinden, de uren van bepaalde scholen die vaak moeilijk combineerbaar zijn met schooluren van de kinderen. Ook een grotere afstand tot een centrum waar ze intensiever les zouden kunnen volgen schrikt sommige cursisten af. De consulenten ervaren qua lesmomenten dat voormiddagklassen meestal snel vol zijn, en dat er ook naar avondcursussen veel vraag is. Verder willen veel cursisten liever niet op woensdag les volgen, en zijn de uren in de namiddag vooral moeilijk voor mensen met kinderen. Soms is er vraag naar zaterdag. De zaterdaggroep was in het verleden geen succes, maar misschien lag dat aan het feit dat het Breakthrough was en zouden cursisten uit hogere niveaus hier wel in geïnteresseerd zijn.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
39
6
CONCLUSIES 6.1
Conclusies inventarisatie en analyse
Een aantal aanbevelingen die in het uitvalonderzoek en de rendementsstudie beschreven werden, zijn ook voor de experimenten en evaluaties nuttig en nodig gebleken. De meerderheid van cursisten met experimentprofiel haalden het in de intensieve trajecten, maar toch zijn er een aantal aandachtspunten om het verantwoord te houden zowel voor cursisten, lesgevers, centra als consulenten. Zo bleek de noodzaak van een behoeftedekkend aanbod met aangepaste doorverwijs- en doorstroommogelijkheden en voldoende variatie qua tijdstip, intensiteit en duur zowel uit de focusgroepen als uit de analyse van deelnamecijfers als uit de evaluatiefiches en bemerkingen van lesgevers, coördinatoren en consulenten. Uit de bevraging van lesgevers, coördinatoren en consulenten kan verder geconcludeerd worden dat er nood is aan het uitbouwen en uitwisselen van expertise over intensivering en behoeftegericht werken. Het samenwerkingsverband tussen de centra en het Huis dat voor het OBIN-project tot stand kwam, kan hier hopelijk een stimulans voor betekenen. Naast een correcte afweging van toelatingsvoorwaarden is begeleiding en opvolging van cursisten, algemeen, niet enkel in intensieve trajecten noodzakelijk om cursisten in voor hen haalbare trajecten te plaatsen. Cursisten in intensievere trajecten zouden niet meer nood hebben aan begeleiding en opvolging dan de doorsnee cursist, maar om de haalbaarheid van intensieve trajecten te garanderen, is het wel essentieel dat de cursisten er een zo realistisch mogelijk beeld van hebben. Het buitenschools leren structureel inbouwen en bij de organisatie van het onderwijsleerproces meer vertrekken vanuit de leerbehoefte van de cursist is iets wat deels door de pakketexperimenten betracht werd en waar door werkgroepen in de centra en overkoepelend verder aan gewerkt wordt. Ook de meeste andere in de vermelde onderzoeken aangeraakte topics (uitval, OLC, portfolio, opvolging, maatwerk, buitenschools leren, behoeftegericht leren…) worden al in de mate van het mogelijke aangepakt. Dit gebeurt zowel centrumintern als centrumoverkoepelend, bijvoorbeeld onder coördinatie van het Huis. Er zijn werkgroepen, opleidingen, mensen en middelen die vrijgemaakt worden om zich toe te spitsen op onderzoek, ontwikkeling, implementatie. Nieuwe trajecten die uit deze impulsen ontstaan kunnen met behulp van het OBIN-stramien zonder probleem opgevolgd worden als en vergeleken worden met de reeds geanalyseerde cursussoorten.
6.2
Conclusies experimenten 2010
De opgezette experimenten hebben een grotere groep cursisten intensiever Nederlands laten leren zonder dat dit hun slaag- of deelnamecijfers te sterk hypothekeerde. Voor de totaalpopulaties van de onderzochte experimenten ligt het aantal deelnemers dat slaagt en het aantal cursisten dat deelneemt immers rond of boven de vooropgestelde minima. Dit bewijst dat zowel de intakeprocedure zoals ze nu verloopt via het Huis van het Nederlands als de doorverwijspraktijk via de lesgevers en centra, cursisten overwegend naar voor hen haalbare trajecten verwijst. De uitbreiding van het intensieve aanbod gebeurde binnen het OBIN-project hoofdzakelijk via de zogenaamde covaarexperimenten. Goed geselecteerde anderstaligen met een lagere covaarscore en/of opleidingsprofiel dan tot nu toe werd gehanteerd kunnen blijkbaar wel intensieve(re) trajecten aan. Bij de uurexperimenten werden er te weinig trajecten opgestart en afgerond binnen de projecttermijn om uitsluitsel te geven over haalbaarheid van een verdubbeling van het aantal lesuur per week. Er zijn wel indicaties dat ook hier nog ruimte is om aan de instapprofielen te sleutelen.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
40
Wat betreft de pakketexperimenten bleek het niet haalbaar om effectief opvolgbare trajecten te realiseren. Voorlopig dus geen cijfers over de impact van deze experimentsoort. Aanpassingen aan de instapvoorwaarden zijn voor de meeste cursisten uit de onderzochte cursussoorten niet nodig, aangezien een verantwoord aantal cursisten blijft deelnemen en slagen. Een eventuele verdere verfijning van instapvoorwaarden kan trouwens moeilijk op basis van de onderzochte cursistvariabelen leeftijd, geslacht of moedertaal aangezien die nauwelijks verband blijken te houden met de slaag-en deelnamecijfers. Ook de onderzochte cursusgebonden variabelen lesmoment, aantal uur per lesmoment, aantal lesmomenten per week en niveau beïnvloeden amper of de cursisten al dan niet deelnemen of slagen. Meer lesmomenten per week met minder uur per lesmoment lijkt een traject wel iets meer haalbaar te maken voor cursisten dan meer uur per lesmoment in minder lesmomenten per week Zelfs de cursistvariabelen covaarscore en opleidingsniveau die als instapvoorwaarde gebruikt worden correleren nauwelijks met de slaag- en deelnamecijfers. De combinatie van covaarscore en opleidingsniveau werkt wel om cursisten correct naar een cursussoort te verwijzen gezien de aanvaardbare slaag- en deelnamecijfers. Binnen de onderzochte trajecten hebben covaarscore of opleidingsniveau echter geen sluitende “voorspellende” waarde. Cursisten met lage covaarscore en/of laag opleidingsniveau namen niet systematisch minder deel of slaagden niet noemenswaardig minder procentueel eens ze op basis van deze variabelen in een passend traject geplaatst werden. Een verdere opvolging van de experimenten is evenwel noodzakelijk. Ten eerste omdat de cursistengroepen met een risicoprofiel (ondergrenzen van de instapvoorwaarden) vrij beperkt waren in de OBIN-populatie en er dus geen uitsluitsel gegeven kan worden over de uiteindelijke haalbaarheid van het traject voor hen. Ten tweede omdat er andere dan de onderzochte variabelen lijken te spelen die de haalbaarheid van een intensief traject beïnvloeden voor alle betrokken cursisten, niet enkel voor diegenen met een experiment- of risicoprofiel. Het is op dit moment niet duidelijk welke (combinatie van) andere variabelen oorzaak kan zijn van uitval en falen in bepaalde trajecten. Wel kan vermoed worden dat het zoals in algemene trajecten slechts deels gaat om cursus(intensiteit)gebonden redenen. Tenslotte is opvolging ook noodzakelijk omdat er blijkbaar een vrij grote potentiële populatie is van cursisten die niet instappen in een intensiever traject ondanks het feit dat ze voldoen aan de voorwaarden. De vraag hierbij is of ze niet intensiever willen leren of niet kunnen, door belemmerende randvoorwaarden of door een leemte in het aanbod.
6.3
Verder onderzoek
Er zijn een aantal aspecten die verder dienen onderzocht te worden voor er meer zekerheid kan gegeven worden over haalbaarheid van bepaalde trajecten voor bepaalde cursistprofielen. •
Een instroom van ‘zwakkere’ cursisten is niet alleen voor deze cursisten een risico. De ‘sterkere’ cursisten blijven misschien op hun honger doordat het traject wordt afgeremd, doordat de lesgever wordt ‘opgeëist’ door de zwakkere cursist. Het volstaat dus niet om enkel de experimentprofielen verder op te volgen. Het traject moet haalbaar blijft voor alle betrokken cursisten.
•
Er zijn centruminterne verschillen die een algemene beoordeling van haalbaarheid van trajecten voor bepaalde cursisten bemoeilijkt: de slaag- en deelnamecijfers variëren soms teveel. Ofwel moet er per centrum gedocumenteerd worden welk profiel welk traject aankan, en dan moet daar bij intake rekening mee gehouden worden. Ofwel moet er centrumintern en centrumoverkoepelend onderzocht worden welke factoren er ten grondslag liggen aan deze variatie in uitval en slaagpercentages. Deze afwijkingen in de cijfers kunnen dan opgevangen worden zodat men uniforme instapvoorwaarden kan blijven gebruiken.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
41
•
6.4
De intakevoorwaarden van CBA zouden zoals die van CVO opgelijst dienen te worden – een aantal extra takken aan de beslissingsboom. Dan kan beter ingeschat worden wie in welk traject meest op z’n plaats is, voor welke ‘profielen’ deze trajecten wel of niet haalbaar zijn en voor welke cursisten er eventueel marge is om in een CVO (vertraagd (intensief)) traject mee te kunnen.
Toekomstperspectief
Er zijn (voorlopig) geen sluitende profielen te plakken op welke cursisten het (niet) halen. De instapvereisten terugschroeven is niet echt een optie. Als er (terug) strengere voorwaarden gebruikt worden, vallen er teveel mensen uit de boot die het wel zouden halen als ze de kans kregen. Ze toelaten is echter pas verantwoord als gegarandeerd kan worden dat er een vangnet is, al dan niet in het betrokken centrum. Een aangepast ‘dekkend’ aanbod is dus noodzakelijk. Indien het niet mogelijk blijkt om per centrum voldoende variatie in (intensieve) trajecten aan te bieden om een vlotte instroom, doorverwijzing, doorstroom te garanderen, moet misschien overwogen worden om bepaalde centra te laten ‘specialiseren’ in bepaalde trajecten. Zo kunnen infrastructuur, knowhow, mensen en middelen misschien efficiënter, geconcentreerder gebruikt worden, dan bij spreiding van alle soorten trajecten over alle centra. De resultaten van de data-analyse, met name de slaag- en deelnamecijfers van de intensieve trajecten uit 2009 en de experimenten uit 2010, kunnen dienen als vergelijkingspunt om de huidige en toekomstige algemene en intensieve trajecten af te toetsen. De gebruikte onderzoeksmethoden en experimentprofielen kunnen verder als stramien gebruikt worden voor de opvolging en de verdere uitbouw van intensieve trajecten zowel in de onderzochte niveaus Breakthrough en Waystage als in de hogere niveaus. Het feit dat noodzakelijke gegevens niet vlot toegankelijk en/of onvolledig en/of slechts mits opvragen beschikbaar waren, is een niet te onderschatten extra administratieve belasting geweest voor het OBIN-project. Voor een haalbare voortzetting van de opvolging en voor elk toekomstig onderzoek is het essentieel om een groter aantal gegevens standaard beschikbaar te stellen voor alle betrokkenen (centra, huizen, overheid, onderzoekers,…). Dit kan enkel in een efficiënt, (technisch) vlot toegankelijk, gebruiksvriendelijk, met de andere administratieve tools en diensten compatibel systeem. Een systeem waar de gegevens steeds correct en volledig ingevuld worden én aangepast worden wanneer er zich wijzigingen voordoen. Uit de reacties in de open vragen die de betrokken lesgevers terugstuurden, bleek dat een aantal zaken ook via andere kanalen al aangekaart maar niet opgelost waren. Dit suggereert dat de bestaande communicatiekanalen niet volstaan om de ervaringen en suggesties van de lesgevers ten volle te benutten. Er is misschien nood aan een extra platform - aan een soort neutrale, overkoepelende “ombudsdienst”. Dat niet al deze aandachtspunten ineens aangepakt kunnen worden en dat er tijd en middelen nodig zijn om dit alles te realiseren, mag duidelijk zijn. Om enige vooruitgang te boeken, zal het dus nodig zijn prioriteiten vast te leggen. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek kunnen daartoe volgende keuzes onderbouwd worden: •
Nagaan waarom beschikbare populaties niet in de bestaande intensieve trajecten terechtkomen en hier waar mogelijk oplossingen voor creëren.
•
Het huidige aanbod optimaliseren, zodat verantwoord is om cursisten in intensievere trajecten te laten ‘proberen’. Er kan immers op basis van de onderzochte variabelen niet bepaald worden wie het wél of niet zal halen.
•
Nagaan welke variabelen centrumintern spelen, zodat dit mee ingecalculeerd kan worden.
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
42
34 35
•
Cursistprofielen per cursussoort proberen definiëren 34 met andere dan de hier onderzochte variabelen.
•
Onderzoeken of de instroomvoorwaarden aangevuld of aangepast kunnen worden wanneer er variabelen gevonden/gecreëerd zijn die wél verband houden met de slaag- en deelnamekansen.
•
De trajecten inhoudelijk kritisch beschouwen. Aangezien ‘externe’ cursus- of cursistgebonden variabelen nauwelijks invloed hadden op de slaag- en deelnamecijfers lijkt de cursusinvulling 35 (minstens deels) de sleutel tot haalbare (intensieve) trajecten met minder uitval en hoge slaagcijfers.
Bijvoorbeeld door het testen van de taalleercapaciteit van de cursist. Bijvoorbeeld behoeftegerichtheid, maatwerk, geïntegreerde trajecten, stages, portfolio, OLC…
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
43
7
LITERATUURLIJST Bultynck, K. Sneuveltekst Maatwerk NT2 en Inburgering. Leuven, Steunpunt NT2 (2005) Bultynck, K., Halewijn, E. Doelgericht uit de startblokken. In Les, jg 24, nr.141, p.6-9 (2006) Berben, M. Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken. Onderzoeksrapport. K.U.Leuven/Centrum voor Taal en Migratie en Dienst Integratie Stad Antwerpen (2003) Blommaert, J., van Avermaet, P. Taal, onderwijs en de samenleving: de kloof tussen beleid en realiteit. Berchem, EPO (2008) Boot, E., Koorn, A., Hendriks, F. Hadi Gidelim…! ‘Omgekeerd inburgeren’ dwingt tot zelfreflectie. In: Les, nr. 160, 27ste jg. (2009) Coumou, W., Maton, E., Peytier, E. m.m.v. Schuurmans I. Visietekst inburgering, Doelbewust inburgeren: een visie op de inburgering van nieuwkomers en oudkomers in Nederland en Vlaanderen. Den Haag, Nederlandse Taalunie (2002) Emmelot, Y., Van Schooten, E., van Timman, Y., Verhallen, S. Vraaggestuurd NT2-onderwijs voor oudkomers. Intern rapport. Amsterdam: ITTA/SCO (2001) Emmelot, Y., Van Schooten, E., van Timman, Y., Verhallen, M., & Verhallen, S. Nieuwe kansen voor taalonderwijs aan anderstaligen. WRR Werkdocumenten W 124. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2001) Emmelot, Y., Verhallen, S. Buitenschools leren in het NT2-onderwijs: theorie en praktijk. Deel van ITTA-reeks, Universiteit van Amsterdam. Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs Anderstaligen, Amsterdam vol. 1997, nr. 1 (1997) Geets, J., Van den Eede, S., Wets, J., Lamberts, M., Timmerman, C. Hoe wordt het inburgeringsbeleid geapprecieerd? Evaluatie vanuit het perspectief van de Nieuwkomers. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Hoger instituut voor de arbeid (2007), p87-98. Hanekamp, M. Waarom het nu wel lukt. In: Alfa-nieuws, jg 12, nr.3 (2009) Klaver, J. en M. Brink, Onderzoek naar de cursusbehoefte van oudkomers. Amsterdam: Regioplan (2002). Kurvers, J., Wat werkt in Alfabetisering NT2? In: Alfa-nieuws, jg 12, nr.4 (2009) Kurvers, J., Stockmann, W. Alfabetisering NT2: wie, wat en hoe lang duurt het? In: Alfa-nieuws, jg 12, nr.3 (2009) Kurvers, J., van de Craats, I. Leerlast via Haalbaarheidsonderzoek. In: Alfa-nieuws, jg 12, nr.3 (2009) Kurvers, J. m.m.v. van der Zouw, K. In de ban van het schrift: over analfabetisme en analfabetisering in de tweede taal. Amsterdam, Swets en Zeitlinger (1990) Liefaard, M., Tubbing, M. Eén in de WEB: Samenwerkingstrajecten educatie-beroepsonderwijs: modellen en voorbeelden. ’s-Hertogenbosch, CINOP (2002) Mohan, B. The second language as a medium of learning. Mohan, Leung & Davison (2001) Plichart, I. Eindrapport onderzoek trajecten alfabetisering NT2. Leuven, CTO/Steunpunt NT2 (2003) 'Professioneel geprofileerd?' Een rendementstudie van het NT2-aanbod binnen CVO met inbegrip van een evaluatie van de opleidingsprofielen. Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming – Onderwijsinspectie, Redactie: Schuurmans I. en Steverlynck C (juni 2008)
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
44
Van den Branden, K. Zet de taalleerder weer centraal. In: Taalschrift, feb. (2004) http://taalschrift.org/discussie/000475.html Wijnants, L. Taalopleidingen Nederlands voor laaggeschoolde anderstaligen in Vlaams-Brabant: een analyse van vraag en aanbod. Leuven: CTM, ongepubliceerd onderzoeksrapport (januari 2000)
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
45
8
BIJLAGEN Bijlage 1 – Overzicht Centra NT2 CVO Antwerpen-Zuid Distelvinklaan 22 2660 Hoboken Tel. 03 830 41 05 Contactpersoon: Hilde de Rijbel CVO LBC-NVK Sudermanstraat 5 2000 Antwerpen Tel. 03 220 89 00 Contactpersoon: An Wuyts SCVO Sité Kipdorpvest 24 2000 Antwerpen Tel. 03 292 31 00 Contactpersoon: Rika De Roover Centrum voor Basiseducatie CBA Vredestraat 93 2600 Berchem Tel. 03 230 22 33 Contactpersoon: Karen Laurent Universitair talencentrum Linguapolis Kleine Kauwenberg 12 2000 Antwerpen Tel. 03 265 48 03 Contactpersoon: Sabine Steemans Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Antwerpen VDAB Copernicuslaan 1 2018 Antwerpen Tel. 03 212 28 72 Contactpersoon: Marijke Ringoot
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
46
Bijlage 2 – Invulling trajecten 2009 CBA CBE (ism VDAB) Intensief Alfa Werk
Contact uren 240u
Frequentie
CBE Intensief Alfa
240u
CBE Intensief NT2 CBE Intensief ZA CVO’s verlengd intensief
240u 180u Contact 180u
intensief
120u 120u 120u 80u
12 – 15u / week Combinatie mondeling Alfa mod 2 en daarna mod 3 met technisch mod 5 en functioneel mod 6 4x3u => Eerst alfa start (mond.), dan alfa mod 1 (mond.), daarna combinatie alfa mod 2 (mond.) met alfa mod 5 (technisch) 5x3u 4x3u Frequentie 18 of 24u/week Afhankelijk van centrum 3 x 4 = 12/week 4 x 4 = 16/week 4 x 6u = 24/week 4 x 6u = 24/week
Lengte sessie 3u
Tijdstip
Tijdsduur traject
Materiaal
VM
5 maand
Eigen materiaal
3u
VM & NM
6 maand
Eigen materiaal
3u 3u Lengte 3x6 4x6 3/4u 4u 2 x 3u 2 x 3u
VM NM Tijdstip VM/NM
Handboek + eigen mat. Handboek + eigen mat. Materiaal -
VM/NM/AV VM/NM/AV VM & NM VM & NM
4,5 maand 4 maand Tijdsduur traject 10 weken 7.5 weken 10 weken 7.5 weken 5 weken 3 weken
handboek // handboek handboek+ afstandsleren Eigen cursusmateriaal
taalbad CVO AZ taalbad verkort SCVO Sité opstapjaar 3.1 - 4.2 Linguapolis Linguapolis intensief
120u
16/week => 12/week à 3 x 4u
4u
VM
10 weken
Contact 90u
Frequentie 3 x 3u = 9/week
Lengte 3u
Tijdstip VM/NM/AV
Tijdsduur traject 15 weken
Linguapolis taalbad
90u
4 x 6u = 24/week
2 x 3u
VM & NM
4 weken
OM* online
Linguapolis PAVO
510
15u = 11u taalverwerving; 1u fonetiek; 1u Nederlandenkunde 2u academische vaardigheden
11 u taalverwer ving in 3x 3u + 1x 2u
VM & NM
academiejaar met school- i.p.v. semestervakantie
Eigen materiaal en OM* online activiteiten
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
47
Materiaal OM* online
VDAB VDAB Maximarkt
Contact 396u
variabel
Frequentie 4 x 6u = 24/week > max 228 uur les, dit is 9 weken les a rato van 24u per week + vier terugkomdagen van 3u 168 uur stage = 6 weken aan 28u 3 x 3u klas + 3u keuze + 3u firmataken = 15u/week Min. 18u/week of 24u / week (Voor werkenden 12u / week) 24u/week waarvan 1/2 zelfstudie 78u contactleren NT2 30u contactleren soll. training 116u zelfstudie + 21u stage voorbereiding 4x/week – 12u week
VDAB Sector 2 (Technische) VDAB De Lift
180u
VDAB Hogerop
245u
VDAB startpakket VDAB remediëring
variabel
VDAB assessment
24
360u
Lengte 3u
Tijdstip VM & NM
Tijdsduur traject 9 weken les 6 weken stage = 15 weken
3u
VM & NM
12weken
3u
VM & NM
4,5 maand (24u)
3u
VM & NM
10 weken les + 6 weken stage
OM* + Online + soll. training + zelfstudie + stage
3u
VM/NM
Max.16 halve dagen
2 x 1u = 2/week
1u
VM/NM
Variabel
3u
VM/NM
Variabel Max 8 weken 8 x 3u
OM* Combi groepsleren en individueel maatwerk OM*
*OM = cursus of materiaal Op Maat Firmataken = cursisten lossen taken op uit de sector waarvan ze de vervolgopleiding zullen volgen. NODO alleen tijdens beroepsopleiding
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
48
Materiaal OM* + Werkplekleren + stage + persoonsgerichte vorming + sollicitatietraining OM* + firmataken oefeningen op pc OM*
OM* Rekenen + Basis ICT
Bijlage 3 – Beslissingsboom voor NT2-trajecten 2009 Fase 1: Moet de kandidaat een covaartest afleggen?
Heeft de kandidaat + 7 jaar scholing ?
J
Covaartest laten doen (ga naar fase 2)
JA
Covaartest laten doen (ga naar fase 2)
NEE
Is de kandidaat mogelijk doelgroep CVO ? Kan de kandidaat lezen en schrijven in een contacttaal of het Nederlands ? (na te gaan d.m.v. een eenvoudige lees- en schrijftest)
NEE
Afspraak maken voor intake BE
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
49
Fase 2: Covaar
Covaarscore: + 45
Taalstudie in West-Europese taal
Covaarscore + 45 en diploma secundair onderwijs Covaarscore + 38 en diploma hoger onderwijs Tijd hebben en bereid zijn om tijd te investeren in de opleiding Bereid tot zelfstudie Vlot gealfabetiseerd in het Latijnse schrift
Covaarscore: + 38
Info Universitair traject meegeven Let op: • hoge mate van zelfstudie • prijs ↑ opm. UT is mogelijk gratis voor PINA indien educatief perspectief én diploma hoger onderwijs
Inschrijven voor superintensief traject CVO (24u/week)
Inschrijven voor CVO intensief traject
Covaarscore: 31 - 37
Inschrijven voor CVO gewoon traject of intensief Deurne
Covaarscore: 22 - 30 opm. indien KW > 0,82: CVO gewoon
Inschrijven voor CVO verlengd traject andersalfabeten: +10 j scholing: CVO Sité andersalfabeten! Zoniet intake BE
Covaarscore: < 22
Intake basiseducatie Let op: covaar > 18 én: > 8 jaar scholing: CVO TT indien • meerdere talen kennen, of • op korte tijd vrij goed Nederlands spreken, of • andere taal gestudeerd hebben
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
50
Bijlage 4 – Overzicht per cursussoort - OBIN intensieve trajecten 2009 Cursussoort Breakthrough Alfa Breakthrough Alfa - Werk Breakthrough NT2 Breakthrough ZA CBA-trajecten Breakthrough Verlengd intensief Waystage Verlengd intensief Verlengd intensief 180u Breakthrough/Waystage Ling. Threshold Linguapolis Vantage Linguapolis Effectiveness Linguapolis Mastery Linguapolis Linguapolis trajecten Breakthrough Int. 120u (12u/week) Breakthrough Int. 120u (16u/week) Intensief 120u Breakthrough Taalbad 120u Waystage Taalbad 120u Threshold 1 Taalbad 120u Threshold 2 Taalbad 120u Taalbad 120u Breakthrough Taalbad 80u Waystage Taalbad 80u Threshold 1 Taalbad 80u Threshold 2 Taalbad 80u Threshold 3 Taalbad 80u Threshold 4 Taalbad 80u Taalbad 80u VDAB-trajecten Eindtotaal Eindtotaal zonder VDAB
Aantal geslaagd 132 34 62 30 258 11 6 17 49 41 30 17 19 156 34 220 254 105 54 16 16 191 17 19 20 6 5 3 70 2212
Aantal deelgenomen 169 47 71 38 325 14 8 22 84 53 43 26 25 231 47 253 300 121 64 18 17 220 19 25 23 11 6 3 87 2283
Aantal ingeschreven 226 59 79 55 419 19 9 28 91 55 48 31 28 253 60 378 438 142 72 20 17 251 22 26 23 12 6 4 93 2620
% geslaagd / deelgenomen 78% 72% 87% 79% 79% 79% 75% 77% 58% 77% 70% 65% 76% 68% 72% 87% 85% 87% 84% 89% 94% 87% 89% 76% 87% 55% 83% 100% 80% 97%
% geslaagd / ingeschreven 58% 58% 78% 55% 62% 58% 67% 61% 54% 75% 63% 55% 68% 62% 57% 58% 58% 74% 75% 80% 94% 76% 77% 73% 87% 50% 83% 75% 75% 84%
% deelgenomen / ingeschreven 75% 80% 90% 69% 78% 74% 89% 79% 92% 96% 90% 84% 89% 91% 78% 67% 68% 85% 89% 90% 100% 88% 86% 96% 100% 92% 100% 75% 94% 87%
3158
3468
4102
91%
77%
85%
946
1185
1482
80%
64%
80%
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
51
Bijlage 5 – OBIN populatie 2009 - Opleidingsniveau per covaargroep covaargroep
opleidingsniveau
% geslaagd / % geslaagd / deelgenomen ingeschreven
% deelgenomen / ingeschreven
80 3 27 29 19 2
86% 67% 85% 89% 92% 50%
78% 67% 85% 83% 63% 50%
90% 100% 100% 93% 68% 100%
28 6 4 15 3
76% 60% 67% 82% 100%
57% 50% 50% 60% 67%
75% 83% 75% 73% 67%
Geen Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor Master
92 2 15 19 33 20 3
74% 100% 50% 73% 80% 75% 100%
43% 50% 27% 42% 48% 45% 67%
59% 50% 53% 58% 61% 60% 67%
Geen Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor Master Doctoraat
248 3 13 37 103 61 30 1
80% 50% 67% 73% 86% 76% 87% 0%
62% 33% 46% 43% 71% 62% 67% 0%
77% 67% 69% 59% 83% 82% 77% 100%
Geen Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor Master Doctoraat
401 1 6 23 143 116 111 1
90% 100% 67% 81% 85% 95% 95% 100%
73% 100% 33% 57% 65% 78% 84% 100%
81% 100% 50% 70% 77% 82% 88% 100%
849
85%
67%
78%
0-21 Geen Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor 22-30 Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Bachelor Master 31-37
38-44
45-48
Eindtotaal
ingeschreven
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
52
Bijlage 6 – Overzicht aanbodverstrekkers, cursussoorten, niveaus, aantal trajecten en cursisten 2010 centrum CBA
Cursussoort (experimentsoort)
niveau Breakthrough Breakthrough Breakthrough
cursussen 6 1 3 2
cursisten 99 15 53 31
alfa intensief 240u (uur) NT2 intensief 240u (uur) ZA intensief 180u (uur)
Breakthrough Waystage
15 12 9 3
255 203 146 57
Breakthrough Waystage
2 1 1
35 21 14
Breakthrough
1
17
Breakthrough Waystage
6 5 3 2
113 99 54 45
taalbad 180u (uur)
Waystage
1
14
intensief 90u (pakket)
BT + WS
12 5
268 62
taalbad 90u (pakket)
BT + WS
7
106
Breakthrough Waystage
16 11 6 5
332 238 135 103
Breakthrough Waystage
4 2 2
77 40 37
Breakthrough
1
17
55
967
CVO AZ intensief 120u (covaar)
taalbad 120u (covaar)
taalbad 180u (uur) CVO LBC-NVK intensief 120u (covaar)
Linguapolis
SCVO Sité intensief 120u (covaar)
taalbad 120u (covaar)
taalbad 180u (uur) Eindtotaal
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
53
Bijlage 7 – Dataset SPSS experimenten
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
54
Bijlage 8 – Evaluatiefiche lesgevers
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
55
Bijlage 9 – Open vragen lesgevers
Cursuscode:
Centrum:
Naam respondent:
Datum:
Opmerkingen in verband met de bevraagde stellingen: (nuanceringen, bedenkingen,…)
Bijkomende bemerkingen: (persoonlijke bedenkingen bij intensivering, behoeftegerichte trajecten,…)
Had u voordien reeds ervaring met intensieve cursussen? (veel – weinig – geen?) Zo ja, waren er opmerkelijke verschillen tussen de vorige cursus(sen) en de huidige cursus? (persoonlijke bedenkingen bij het uitgevoerde traject: pluspunten, problemen, uitdagingen…)
Werden er cursisten uit deze cursus naar een andere cursus doorverwezen? (neen – ja, hoeveel, naar welke cursus?) Kan je per geval meer specifiek beschrijven waarom? Wat was de doorslaggevende reden? ( = nuttige info om cursistenprofiel te verfijnen, trajectgebonden vereisten te detailleren…)
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
56
Bijlage 10 – Evaluatiefiche coördinator
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
57
Bijlage 11 – Beslissingsboom 2010 Fase 2: Covaar Gesubsidieerd UT traject • Covaarscore +45 • Diploma hoger onderwijs • Instap Breakthrough • PINA contract + Educatief perspectief • Kennis West-Europese taal • Vlot gealfabetiseerd • Tijd voor zelfstudie Niet-gesubsidieerd UT traject • Covaarscore +31 • Diploma hoger secundair • Alle instapniveaus • Kennis West-Europese taal • Vlot gealfabetiseerd • Tijd voor zelfstudie Superintensief traject / Taalbad • Covaarscore +31 + diploma hoger onderwijs of hoger secundair of • Covaarscore +45 + diploma lager secundair • Kennis West-Europese taal • Vlot gealfabetiseerd
Covaarscore 31 - 37
Covaarscore 22 - 30 Opm. indien KW > 0,82 CVO gewoon
Covaarscore < 22
Inschrijven voor gewoon of intensief traject Voor superintensief traject en UT: zie voorwaarden
Inschrijven voor CVO verlengd traject of verlengd intensief traject (SCVO Sité & CVO Antwerpen-Zuid) Andersalfabeten: + 10 j scholing: SCVO Sité andersalfabeten! Zoniet intake BE
Intake basiseducatie Let op: covaar > 18 én: > 8 jaar scholing: CVO TT indien • meerdere talen kennen, of • op korte tijd vrij goed Nederlands spreken, of • andere taal gestudeerd hebben
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
58
Bijlage 12 – Slaag- en deelnamecijfers - geslacht – per cursussoort – 2010 aantal cursisten
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
M V
541 272 269
82% 80% 84%
72% 71% 73%
88% 89% 87%
M V
112 60 52
88% 84% 91%
76% 70% 83%
87% 83% 90%
M V
62 19 43
76% 75% 77%
68% 63% 70%
89% 84% 91%
M V
105 34 71
65% 44% 76%
59% 41% 68%
90% 94% 89%
CBE NT2 intensief 240u M V
53 25 28
79% 81% 77%
70% 68% 71%
89% 84% 93%
CBE ZA intensief 180u M V
31 16 15
57% 47% 69%
52% 44% 60%
90% 94% 87%
taalbad 180u
48 27 21
79% 75% 83%
63% 56% 71%
79% 74% 86%
14 10 4
100% 100% 100%
93% 90% 100%
93% 90% 100%
966
80%
70%
88%
cursussoort
geslacht
intensief 120u
taalbad 120u
intensief 90u
taalbad 90u
M V CBE Alfa intensief 240u M V Eindtotaal
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
59
Bijlage 13 – Slaag- en deelnamecijfers - leeftijdsgroep – per cursussoort – 2010 aantal cursisten
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60+
541 22 112 166 109 55 39 21 12 1 4
82% 81% 82% 83% 76% 94% 78% 78% 91% 100% 50%
72% 77% 73% 72% 64% 87% 72% 67% 83% 100% 25%
88% 95% 89% 87% 84% 93% 92% 86% 92% 100% 50%
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 55-59
112 7 26 35 25 12 2 2 3
88% 80% 83% 88% 95% 80% 100% 100% 100%
76% 57% 77% 80% 84% 67% 50% 50% 67%
87% 71% 92% 91% 88% 83% 50% 50% 67%
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 #WAARDE!
62 3 8 15 18 10 5 3
76% 100% 50% 92% 67% 80% 75% 100%
68% 100% 50% 73% 56% 80% 60% 100%
89% 100% 100% 80% 83% 100% 80% 100%
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 #WAARDE!
106 4 14 36 15 11 9 6 2 1 8
65% 100% 79% 69% 54% 55% 50% 67% 0% 0% 75%
58% 100% 79% 61% 47% 55% 44% 33% 0% 0% 75%
91% 100% 100% 89% 87% 100% 89% 50% 100% 100% 100%
53 7 15
79% 80% 86%
70% 57% 80%
89% 71% 93%
8
88%
88%
100%
cursussoort leeftijdsgroep intensief 120u
taalbad 120u
intensief 90u
taalbad 90u
CBA NT2 intensief 240u 20-24 25-29 30-34
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
60
35-39 40-44 45-49 50-54 55-59
3 7 2 3 8
100% 60% 50% 100% 63%
100% 43% 50% 67% 63%
100% 71% 100% 67% 100%
CBA ZA intensief 180u 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54
31 1 6 5 8 2 5 4
57% 75% 60% 63% 50% 60% 25%
52% 0% 50% 60% 63% 50% 60% 25%
90% 0% 67% 100% 100% 100% 100% 100%
taalbad 180u
48 2 13 10 11 8 1 1 1 1
79% 50% 82% 83% 88% 71% 0% 100% 100% 100%
63% 50% 69% 50% 64% 63% 0% 100% 100% 100%
79% 100% 85% 60% 73% 88% 100% 100% 100% 100%
14 2 2 2 3 5
100% 100% 100% 100% 100% 100%
93% 100% 100% 100% 100% 80%
93% 100% 100% 100% 100% 80%
967
79%
70%
88%
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 CBA Alfa intensief 240u 25-29 30-34 35-39 40-44 50-54 Eindtotaal
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
61
Bijlage 14 – Slaag- en deelnamecijfers – moedertaal – per cursussoort – 2010
aantal cursisten
% geslaagd van afgelegd
% geslaagd van gestart
% afgelegd van gestart
EU moedertaal niet EU moedertaal
48 17 31
79% 79% 79%
63% 65% 61%
79% 82% 77%
intensief 120u EU moedertaal niet EU moedertaal
541 111 430
82% 83% 82%
72% 72% 72%
88% 86% 89%
taalbad 120u EU moedertaal niet EU moedertaal
112 41 71
88% 95% 83%
76% 85% 70%
87% 90% 85%
Nederlands EU moedertaal niet EU moedertaal
62 4 26 32
76% 100% 88% 63%
68% 100% 81% 53%
89% 100% 92% 84%
Nederlands EU moedertaal niet EU moedertaal
106 5 60 41
65% 80% 63% 64%
58% 80% 55% 61%
91% 100% 87% 95%
CBE NT2 intensief 204u EU moedertaal niet EU moedertaal
53 2 51
79% 100% 78%
70% 100% 69%
89% 100% 88%
CBE ZA intensief 180u niet EU moedertaal
31 31
57% 57%
52% 52%
90% 90%
CBE Alfa intensief 240u niet EU moedertaal
14 14
100% 100%
93% 93%
93% 93%
967
79%
70%
88%
cursussoort moedertaalgroep taalbad 180
intensief 90u
taalbad 90u
Eindtotaal
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
62
Bijlage 15 – Correlaties variabelen – experimenten OBIN 2010 Leeftijdgroep Leeftijdgroep
Pearson Correlation
Geslacht
Moedertaalgroep
Covaargroep
-,074
-,093*
-,137**
,085
,030
541
541
1
**
,002
1
Sig. (2-tailed) N Geslacht
541
Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N
Moedertaalgroep
Pearson Correlation
541
Afgelegd
Geslaagd
,170**
-,031
-,016
,002
,000
,475
,707
533
522
541
541
,010
**
-,025
,021
,811
,006
,563
,620
541
533
522
541
541
1
-,084
-,084
,026
,002
,052
,056
,539
,958
533
522
541
541
1
**
,084
,179**
,000
,054
,000
517
533
533
1
,070
,137**
,111
,002
522
522
1
,591**
-,136
Sig. (2-tailed) N Covaargroep
Pearson Correlation
541
Opleidingsniveau
,120
,200
Sig. (2-tailed) N Opleidingsniveau
533
Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N
Afgelegd
522
Pearson Correlation Sig. (2-tailed)
,000
N Geslaagd
541
Pearson Correlation
541 1
Sig. (2-tailed) N
541
*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
63
Bijlage 16 – Correlaties variabelen – intensief 120u experiment - OBIN 2010 Leeftijdgroep Leeftijdgroep
Pearson Correlation
Geslacht
Moedertaalgroep
Covaargroep
-,074
-,093*
-,137**
,085
,030
541
541
1
**
,002
1
Sig. (2-tailed) N Geslacht
541
Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N
Moedertaalgroep
Pearson Correlation
541
Afgelegd
Geslaagd
,170**
-,031
-,016
,002
,000
,475
,707
533
522
541
541
,010
**
-,025
,021
,811
,006
,563
,620
541
533
522
541
541
1
-,084
-,084
,026
,002
,052
,056
,539
,958
533
522
541
541
1
**
,084
,179**
,000
,054
,000
517
533
533
1
,070
,137**
,111
,002
522
522
1
,591**
-,136
Sig. (2-tailed) N Covaargroep
Pearson Correlation
541
Opleidingsniveau
,120
,200
Sig. (2-tailed) N Opleidingsniveau
533
Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N
Afgelegd
522
Pearson Correlation Sig. (2-tailed)
,000
N Geslaagd
541
Pearson Correlation
541 1
Sig. (2-tailed) N
541
*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
64
Bijlage 17 – Slaag- en deelnamecijfers – covaar- en opleidingsniveau – intensief 120u – 2010
covaargroep opleidingsniveau
0-21
6 lager secundair hoger secundair
22-30
2 4
13 lager onderwijs lager secundair hoger secundair bachelor master/doctoraat
31-37 geen lager onderwijs lager secundair hoger secundair bachelor master/doctoraat
38-44
1 2 7 2 1 91 2 5 25 41 17 1
225 geen lager onderwijs lager secundair hoger secundair bachelor master/doctoraat
45-48
3 10 50 102 41 19
182 geen lager onderwijs lager secundair hoger secundair bachelor master/doctoraat
Eindtotaal
aantal cursisten
1 4 22 87 38 30 517
% geslaagd van afgelegd 75% 100% 67% 75% 100% 50% 67% 100% 100% 72% 50% 67% 64% 73% 81% 100% 81% 67% 80% 78% 85% 74% 82% 90% 0% 100% 80% 91% 94% 93% 82%
OBIN – Onderzoek Behoeftegerichte Intensieve Trajecten NT2
% geslaagd van gestart 50% 50% 50% 69% 100% 50% 57% 100% 100% 58% 50% 40% 56% 54% 76% 100% 72% 67% 80% 64% 77% 68% 74% 81% 0% 75% 73% 80% 84% 90% 73%
% afgelegd van gestart 67% 50% 75% 92% 100% 100% 86% 100% 100% 81% 100% 60% 88% 73% 94% 100% 90% 100% 100% 82% 91% 93% 89% 90% 100% 75% 91% 89% 89% 97% 88%
65