Obesitas en persoonlijkheidskenmerken
Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie Departement ontwikkelingspsychologie, klinische psychologie en crossculturele psychologie Universiteit van Tilburg
Auteur: Daniëlle Brinkhaus ANR: 350226 Begeleider: dr. M.A. Ouwens December 2010
1
Samenvatting In 2009 heeft 33 procent van de Nederlandse volwassenen ernstig overgewicht, ook wel obesitas. Over obesitas mag pas gesproken worden wanneer de BMI hoger is dan 30 kg/ m2. Aangezien het aantal mensen met obesitas ieder jaar toeneemt, is het van belang om te kijken naar factoren die meespelen bij obesitas. Een van die factoren zijn mogelijk de persoonlijkheidskenmerken. Deze literatuurstudie is erop gericht om een relatie tussen obesitas en persoonlijkheidskenmerken te verklaren, waarbij de persoonlijkheidskenmerken gemeten worden met behulp van de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI), NEO-PI en de Eysenck Personality Inventory (EPQ). Er werd gezocht in elektronische databanken en in totaal werden daaruit 15 studies geselecteerd, met elkaar vergeleken en geëvalueerd. Er kan met behulp van deze literatuurstudie geconcludeerd worden dat obesen hoger scoren op hypochondrie, paranoïde, psychastenie, neuroticisme en extraversie dan mensen met een normaal BMI.
Keywoorden: obesity, personality traits, personality, NEO-PI, MMPI-2 en Minnesota Multiphasic Personality Inventory 2.
Abstract In 2009, 33 percent of the Dutch adults are seriously overweighed, also called obesity. Someone is obese when the BMI (body mass index) exceeds 30 kg/ m2. As the number of persons with obesitas is increasing every year, it is important to look at factors involved in obesity. One of these factors is personality traits. This literature study aims to explain a relationship between obesity and personality traits. The personality traits are measured by the Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI), NEO-PI and the Eysenck Personality Inventory (EPQ). Electronic databases has been searched and in total 15 studies were selected, compared and evaluated. From this study it can be concluded that obese people have higher scores on hypochondriasis, paranoia, psychastenia, neuroticism and extraversion than those with a normal BMI.
Keywords: obesity, personality traits, personality, NEO-PI, MMPI-2 en Minnesota Multiphasic Personality Inventory 2.
2
Inhoudsopgave
1
Inleiding .............................................................................................................................. 4 1.1
Definitie en classificatie van obesitas .......................................................................... 4
1.2
Oorzaak en behandeling van obesitas .......................................................................... 5
1.3
Persoonlijkheidskenmerken ......................................................................................... 6
2
Methode .............................................................................................................................. 9
3
Resultaten .......................................................................................................................... 10
4
3.1
Onderzoeken die gedaan zijn met behulp van de MMPI........................................... 10
3.2
Onderzoeken die gedaan zijn met behulp van de NEO-PI en EPQ ........................... 12
Discussie ........................................................................................................................... 16
Literatuur .................................................................................................................................. 19
3
1 1.1
Inleiding Definitie en classificatie van obesitas
Volgens de Medisch Wetenschappelijke Raad van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (2007) (CBO) vormt overgewicht en dus ook obesitas een groot probleem voor de volksgezondheid in westerse landen. Obesitas kan worden omschreven als ‘een chronische ziekte waarbij een overmatige vetophoping in het lichaam aanwezig is, die kan leiden tot gezondheidsrisico’s’ (CBO, 2007). Volgens de statistieken van het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS, 2010) had in 2009 in Nederland 11 procent van de mannen en 12 procent van de vrouwen obesitas, ook wel ernstig overgewicht. Over ernstig overgewicht mag pas gesproken worden wanneer er een Body Mass Index (BMI) gevonden is, die hoger dan 30 kg/ m2 is. De BMI wordt berekend door het gewicht in kilo’s te delen door de lengte in het kwadraat. De berekende BMI kan opgezocht worden in een tabel, waar aan de hand van geslacht, leeftijd en etniciteit bekeken kan worden of er sprake van obesitas is en in welke mate dit is. In tabel 1 is de BMI-indeling te zien van blanke volwassen in de leeftijd van 18 jaar tot 70 jaar.
Tabel 1 BMI-indeling bij overgewicht en obesitas bij volwassenen. Klasse
BMI
Normaal gewicht
18.5-24.9
Overgewicht
25.0-29.9
Ernstig overgewicht/ obesitas
30.00-34.9
Ernstig obesitas
35.0-39.9
Morbide obesitas
>40
Naast de BMI wordt ook vaker de buikomvang of middelomtrek gemeten om een betere inschatting te maken van de vetverdeling. Bij de buikomvangmethode wordt de buik met een meetlint net onder de ribben gemeten. Een grotere buikomvang gaat gepaard met meer buikvet en minder spiermassa. Bij vrouwen mag de buikomtrek maximaal 88 cm zijn voor een gezond gewicht en bij mannen mag dit 102 cm zijn. Een combinatie van de BMI met de buikomvangmethode maakt een goede inschatting van de mate van overgewicht en de
4
vetverdeling. De vetverdeling is de belangrijkste risicofactor voor het optreden van gezondheidsproblemen (CBO, 2007). Mensen met obesitas hebben naast gezondheidsproblemen ook vaker een lagere kwaliteit van leven, psychische en sociale problemen. De gezondheidsrisico’s die volgens het CBO (2007) het meeste voorkomen bij obesitas zijn hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en galblaasproblemen. Naarmate het gewicht toeneemt, neemt het risico op deze ziekten ook toe (CBO, 2007).
1.2
Oorzaak en behandeling van obesitas
De afgelopen 25 jaar is het aantal mensen met obesitas in Nederland verdubbeld. De zittende leefstijl, hoog- energetisch en micro-nutriënt arme voeding hebben hierbij een rol gespeeld. Naast deze factoren spelen ook DNA, modeling door de ouders, de sociale omgeving en psychologische problemen een rol bij het ontwikkelen van obesitas. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die op jongere leeftijd al overgewicht hadden, op latere leeftijd een grotere kans op overgewicht hebben. Ook bij kinderen van ouders met overgewicht is gebleken dat deze een grotere kans op overgewicht hebben (CBO, 2007).
Bij de behandeling van obesitas is het van belang om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden, de gezondheid, het BMI en het dieetverleden van de obesen. Het belangrijkste bij de behandeling van obesitas is het veranderen van de leefgewoonten, wat inhoudt dat het eetpatroon verandert en tevens dat er meer aan lichaamsbeweging wordt gedaan. Naast het veranderen van de leefgewoonten is het aan te raden om psychologische hulp te zoeken. Wanneer men kiest voor een lagere energie-inname kan men het beste een dieet kiezen waarbij men 60 kilocalorieën minder nuttigt dan gebruikelijk. Uit een literatuurstudie van het CBO (2007) is namelijk gebleken dat een energiebeperkt dieet waarbij 600 kilocalorieën minder genuttigd word dan gebruikelijk, het effectiefste is bij obesen. Ook is gebleken dat bij dit energiebeperkt dieet 20 tot 30% binnen een jaar stopt met dit dieet. Bij een zeer laagcalorisch dieet stopt 50% binnen een jaar met het volgen van het dieet. Bij het zeer laagcalorisch dieet valt men in het begin meer af in korter tijdsbestek, maar komt men erna weer wat aan (CBO, 2007).
5
Wanneer iemand een BMI boven de 40 heeft, of tussen de 35 en 40 zit en last heeft van gezondheidsklachten als diabetes mellitus of hypertensie, komt deze in aanmerking voor bariatrische chirurgie. Welke bariatrische ingreep uitgevoerd zal worden hangt onder andere af van de mogelijke complicaties die op kunnen treden en de persoonlijke voorkeur van de cliënt (CBO, 2007). De resultaten van de bariatrische ingreep hangt af van de soort ingreep die er gedaan wordt. Uit een literatuuronderzoek van het CBO (2007) is gebleken dat een maagband zorgt voor een afname van het BMI van 20 tot 30% in de eerste twee jaar. De Roux-en-Y-bypass, een ander soort bariatrische chirurgie is effectiever dan de maagband. De Roux-en-Y-bypass zorgt namelijk voor een afname in het BMI van minimaal 30 tot 40%.
1.3
Persoonlijkheidskenmerken
Persoonlijkheid wordt omgeschreven als een set van psychologische eigenschappen en mechanismen binnen in het individu, die georganiseerd zijn, relatief stabiel zijn, de interacties beïnvloeden een aanpassingen doen aan de omgeving. Al in de klassieke oudheid probeerden de Grieken en Romeinen mensen met bepaalde eigenschappen in te delen in categorieën. Tegenwoordig bestaan er talrijke persoonlijkheidstheorieën. Een van die persoonlijkheidstheorieën is die van Catell, Catell’s taxonomie van 16 factoren. Zijn doel was het definiëren, beschrijven, verklaren en voorspellen van alle belangrijke manieren waarop individuen van elkaar verschillen. Omdat deze theorie erg breed was en de resultaten moeilijk te operationaliseren waren, kwam Eysenck met een nieuwe theorie. Deze theorie stelt dat er drie belangrijke persoonlijkheidstrekken zijn; extraversie - introversie, neuroticisme – emotionele stabiliteit en psychoticisme. Het model van Eyseneck heeft een hiërarchisch systeem, dat loopt van super-traits (de drie hoofdtrekken) naar narrower traits (specifieke trekken die vallen onder de supertrekken) naar habitual acts (gedragspatronen) met als laatste specific acts (specifiek gedrag, bij voldoende herhaling worden het habitual acts). Tegenwoordig heerst er overeenstemming dat er vijf factoren zijn die de persoonlijkheid kunnen samenvatten. Deze vijf factoren zijn; neuroticisme, consciëntieusheid, extraversie, openheid en altruïsme, deze factoren zijn opgenomen in de Big Five Inventory en in de NEOPI (Matthews, Deary & Whiteman, 2003).
6
Bij onderzoek naar de relatie tussen obesitas en persoonlijkheidskenmerken wordt vaak de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI) persoonlijkheidstest gebruikt. Er zijn verschillende MMPI-testen voor verschillende leeftijdscategorieën, voor volwassenen vanaf 18 jaar wordt de MMPI-2 gebruikt. De 567 vragen tellende MMPI-2 bestaat uit tien klinische schalen: hypochondrie, depressie, hysterie, psychopathische deviatie, mannelijkheidvrouwelijkheid, paranoïde, psychastenie, schizofrenie, hypomanie en sociale introversie. De test kan daarbij ook nog opgedeeld worden in drie validiteitschalen (de L-schaal, de F-schaal en de K-schaal). Verder kan de test opgedeeld worden in een aantal subschalen, deze subschalen nuanceren de interpretatie van de hoofdschalen. Naast de validiteits- en de hoofdschalen bevat de MMPI-2 nog 15 inhoudsschalen, 13 supplementaire schalen en vijf op de trektheorie gebaseerde 'Personality Psychopathology Five'-schalen (PSY-5) (Pearson, 2001). De vijf persoonlijkheidsschalen, die overlappen met de Big Five schalen zijn agressiviteit, psychoticisme, neuroticisme, introversie en openheid (Matthews, Deary & Whiteman, 2003).
Hoewel de MMPI-2 een veel gebruikte test is, wordt deze in 2004 door de Commissie testaangelegenheid Nederland (COTAN) omschreven als een test die alleen goed scoort op de kwaliteit van het testmateriaal. Een voldoende krijgt de MMPI-2 op de kwaliteit van handleiding en de betrouwbaarheid. Verder scoort de test op uitgangspunten bij de testconstructie, normen, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit onvoldoende (Evers, et al., 2009). De COTAN is niet de enige die de MMPI-2 geen goede test vindt (Evers et al., 2009). Zo deden Helmes en Reddon (1993) een literatuurstudie naar de theoretische en structurele tekorten en beperkingen van de MMPI-2. Helmes en Reddon (1993) concludeerden dat er een hoge inter-correlatie van de klinische schalen is, deze hoge inter-correlatie houdt in dat de schalen sterk samenhangen met elkaar. Daarbij meten de meeste schalen diverse eigenschappen wat de interpretatie bemoeilijkt. Ook is er enige culturele bias aangezien de groep proefpersonen slechts bestond uit mensen afkomstig uit Minnesota in Amerika. Ten slotte wordt er nog geconcludeerd dat de MMPI-2 niet gebaseerd is op een psychologische theorie (Helmes & Reddon, 1993).
De NEO-PI is ook beoordeeld door de COTAN, maar scoorde alleen op criteriumvaliditeit onvoldoende. Een voldoende scoorde deze test op uitgangspunten bij de testconstructie en op 7
kwaliteit van testmateriaal en handleiding. Goed scoorde de NEO-PI ook op normen, betrouwbaarheid en begripsvaliditeit (Evers, et al., 2009).
In 2009 heeft 33 procent van de Nederlandse volwassenen ernstig overgewicht, ook wel obesitas (CBS, 2006). Over obesitas mag pas gesproken worden wanneer de BMI hoger is dan 30 kg/ m2. Aangezien het aantal mensen met een obesitas ieder jaar toeneemt, is het van belang om te kijken naar factoren die meespelen bij obesitas. Een van die mogelijke factoren zijn de persoonlijkheidskenmerken. In dit literatuuronderzoek is geprobeerd met behulp van de MMPI-2 en NEO-PI antwoord te krijgen op de vraag: Hoe verschillen obesen van mensen met een normaal BMI op persoonlijkheidskenmerken?
8
2
Methode
De volgende zoektermen werden bij de zoekmachines gebruikt: obesity, personality traits, personality, NEO-PI, MMPI-2 en Minnesota Multiphasic Personality Inventory 2. Tevens werden deze zoektermen in het Nederlands gezocht en in combinatie met elkaar gebruikt.
Ook relevante referenties van de op deze manier gevonden artikelen werden, voor zover ze verkrijgbaar waren gebruikt. De resultaten werden handmatig doorzocht en onderzocht of de artikelen van toepassing waren op het onderwerp, de relatie tussen obesitas en persoonlijkheidskenmerken.
Bij onderzoeken waarbij gebruik gemaakt is van de MMPI, is er extra aandacht geschonken aan de versie van de MMPI die er is gebruikt. Zo zijn onderzoeken voor 1982 niet opgenomen, aangezien hierbij een andere, namelijk de eerste versie van de MMPI gebruikt is. Zo laat een review van O’Neill en Jarrel (1992) zien dat er met behulp van de eerste versie van de MMPI slechts kleine tot geen persoonlijkheidsverschillen zijn tussen obesen en proefpersonen met een normaal BMI. O’Neill en Jarrel (1992) concluderen dit aan de hand van diverse onderzoeken die er zijn gedaan met behulp van de MMPI bij obesen. Zo heeft Silverstone (1968, in O’Neill en Jarrel, 1992) een onderzoek gedaan met 344 proefpersonen maar vond geen significant verschil tussen obesen, proefpersonen met overgewicht en proefpersonen met een normaal BMI. Al het bovenstaande bewijs samengenomen, toonde de review waarbij gebruik gemaakt is van de eerste versie van de MMPI aan dat de obese populatie vergelijkbaar is met de algemene bevolking. Obesen verschillen volgens O’Neill en Jarrel niet op de eerste versie van de MMPI (O’Neill & Jarell, 1992).
9
3 3.1
Resultaten Onderzoeken die gedaan zijn met behulp van de MMPI
In 1996 heeft Lauer et al. onderzoek gedaan naar de relatie tussen clusters van de MMPI-2 en obesen die kandidaat waren voor bariatrische chirurgie. Bij dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van de MMPI-2, deze vragenlijst werd voorgelegd bij een consult voor de operatie aan alle proefpersonen. De groep proefpersonen bestond uit 163 Anglo-Amerikaanse vrouwen. Deze proefpersonen hadden een hogere score op subschaal depressie dan de normatieve populatie. Ondanks dat er een significant resultaat gevonden is, vindt Lauer et al. dat er onderzoek gedaan moet worden naar de invloed van de bariatrische chirurgie op persoonlijkheidskenmerken (Lauer et al., 1996).
Martins et al. (2001) onderzocht 60 vrouwelijk patiënten van een ziekenhuis met overgewicht en obesitas, vrouwen met een endocriene stoornis gerelateerd aan de hypothalamus-hypofyse -bijnieras (HPA) waren bij deze studie meegenomen. Alle proefpersonen moesten de MMPI-2 invullen, 30 van de proefpersonen moesten daarnaast ook nog Edinburgh Inventaris van Manual Preferente (EIMP) invullen, daarbij werd er bij alle patiënten gekeken naar het corticotrofine-releasing hormoon (CRH). De resultaten van de patiënten werd vergeleken met de normatieve populatie, uit deze vergelijking is gebleken dat de proefpersonen met obesitas hoger scoorden op hypochondrie, paranoïde, psychasthenie en schizofrenie en lager scoorden op sociale introvertheid en mannelijkheid-vrouwelijkheid. Een vergelijkbaar profiel werd ook gemeld door anderen (Crumpton et al., 1966; Pomerantz et al., 1977; Williamson, 1985 et al., in Martins et al., 2001), namelijk dat de laagste score op de MMPI-2 in de mannelijkheid-vrouwelijkheidschaal werd gevonden. De overheersende scores in de paranoïde-, psychasthenie- en schizofrenieschalen kunnen over het algemeen rechtstreeks gerelateerd zijn met een psychopathologische as, deze psychotische triade bestaande uit paranoïde, psychasthenie en schizofrenie, zoals blijkt uit de cluster analyse (Martins et al., 2001).
Greenbank (2006) heeft een meta-analyse gedaan van zeven studies die allen de MMPI hebben gebruikt om inzicht te verkrijgen in de persoonlijkheidskenmerken van proefpersonen met obesitas. De groep proefpersonen bestond uit 33 mannen en 158 vrouwen. Greenbank deed een meta-anlayse wegens de eerdere inconsistente bevindingen, zij heeft hiervoor de 10
MMPI uitslagen van voor 1982 gecorrigeerd met de K-correctie, die in de MMPI-2 wel is toegevoegd. Doormiddel van de toegevoegde K-correctie kwam zij tot significant resultaat. Greenbank kwam tot de conclusie dat de obesen proefpersonen verschilden van de normatieve populatie. Zo scoorden mannelijke obesen hoger op de subschaal lichamelijke klachten en vrouwelijk obesen op de klinische schalen hypochonder en hysterie (Greenbank, 2006).
Een onderzoek waarbij de algemene populatie vergeleken werd met morbide obesen heeft uitgewezen dat de groepen op verschillende MMPI-2-schalen van elkaar verschilden (de Bruijn, 2007). De 165 proefpersonen waren allen morbide obesen die in aanmerking kwamen voor bariatrische chirurgie, de vragenlijsten werden afgenomen in een gesprek dat plaatsvindt voor de operatie. Morbide obesen scoorden hoger dan de algemene populatie op hypochondrie, paranoïde, depressie, schizofrenie, mannelijkheid-vrouwelijkheid en sociale introversie. Dit onderzoek maakte naast de MMPI-2 ook gebruik van andere vragenlijsten zoals de EDI-II en SCL-90. De obesen scoorden hoger op de MMPI-schalen interpersoonlijke gevoeligheid, wantrouwen en psychopathologie dan op SCL-90 en de EDI-II. Tevens hadden de obesen een lager zelfvertrouwen op de MMPI dan op de NPV. Een mogelijke verklaring voor de verschillende resultaten op de verschillende tests is dat de MMPI-2 en de SCL-90 verschillende, specifiekere subschalen hebben en concepten meten (de Bruijn, 2007).
Uit het onderzoek van Davalos-Luna et al. (2007) is gebleken dat obesen in vergelijking met de normatieve populatie alleen hoger scoorden op hypochondrie. De steekproef bestond uit 100 proefpersonen, 69 vrouwen en 31 mannen. De 100 proefpersonen vulden allen de MMPI2 in tijdens vooronderzoek voor bariatrische chirurgie in een medisch centrum in Mexico Stad (Davalos-Luna et al., 2007).
In 2009 kwam Bardaro et al. (2009) met de conclusie dat morbide obesen niet verschilden van de normatieve populatie gemeten door de MMPI-2. De groep proefpersonen van 644 morbide obesen die allen kandidaat waren voor bariatrische chirurgie vulden tussen 2000 en 2005 allen de MMPI-2 in. De proefpersonen scoorden wel hoger dan de normatieve populatie op hysterie en hypochondrie maar dit verschil was niet significant (Bardaro et al., 2009).
11
3.2
Onderzoeken die gedaan zijn met behulp van de NEO-PI en EPQ
In een groot longitudinaal onderzoek met behulp van de Eysenck Personality Inventory (EPQ) heeft Faith et al. (2001) een significant verschil gevonden tussen het BMI van mannen en vrouwen op persoonlijkheidskenmerken. Bij een toename van BMI scoorden mannen hoger op extraversie en psychoticisme. Vrouwen scoorden bij een toename van BMI hoger op neuroticisme en extraversie. De 88141 proefpersonen waren allen wonende in Engeland en werden met elkaar vergeleken. De toenemende BMI werd in verband gebracht met een mogelijk slechtere aanpassing in sociale situaties onder vrouwen, maar een betere aanpassing bij mannen. Deze bevindingen zijn consistent met recente rapporten en samen genomen, suggereren deze bevindingen dat deze patronen niet alleen gelden voor de morbide obesen (Faith et al., 2001).
Uit onderzoek van Brummett et al. (2005) is gebleken dat vrouwelijke proefpersonen met een hoger BMI ook een hogere score op neuroticisme hadden. Mannelijke proefpersonen met een hoger BMI scoorden daarentegen hoger op extraversie. Op consciëntieusheid hadden alle proefpersonen met een hoger BMI een hogere score. Proefpersonen met een lagere score op consciëntieusheid hadden over het algemeen ook een lager BMI. De 3401 proefpersonen waren afkomstig uit de UNCAHS, de UNCAHS is een prospectieve studie van de verenigingen van psychosociale risicofactoren met gezondheid en ziekte. De persoonlijkheden van de proefpersonen werden gemeten met behulp van de NEO-PI. Hoewel neuroticisme geassocieerd werd met een hogere BMI onder vrouwen in dit onderzoek, werd dit persoonlijkheidskenmerk niet significant gerelateerd aan lineaire verandering in BMI. Mannen en vrouwen verschilden ook met betrekking tot het effect van extraversie op BMI. Het is echter mogelijk dat deze relatie niet statistisch significant was als gevolg van de kleinere steekproefomvang voor vrouwen, dat wil zeggen, een lagere statistische power. De UNCAHS bestaat uit 99% blanke deelnemers waardoor de UNCAHS geen op de populatie gebaseerde steekproef is, hierdoor konden de huidige resultaten niet gebruikt worden bij diverse bevolkingsgroepen (Brummett et al., 2005).
12
In het onderzoek van Rubinstein (2006) kwam naar voren dat er een verschil is tussen de gemeten door de NEO-PI persoonlijkheidskenmerken van proefpersonen die obesitas hadden, die obesitas hadden én op dieet waren en proefpersonen met een normaal gewicht. De groepen proefpersonen verschilden in de mate van neuroticisme, zo scoorden obesen zonder dieet hoger op neuroticisme dan de andere twee groepen. Daarentegen scoorden de obesen die op dieet waren en de obesen die niet op dieet waren hoger op extraversie, consciëntieusheid, openheid en altruïsme dan de proefpersonen met normaal gewicht. In de toekomst zou er onderzocht kunnen worden wat het effect van voeding op de verschillende groepen is, aangezien de proefpersonen met een dieet en proefpersonen met een normaal gewicht niet van elkaar verschillen. Hierbij moet men gebruik maken van een prepost-design voor het meten van de afhankelijke variabelen. Ter verhoging van de externe validiteit van de opgeleverde resultaten kunnen cross-culturele studies gedaan worden, waarbij extra persoonlijkheid variabelen toegevoegd worden (Rubinstein, 2006).
Ohmori (2007) kwam in zijn onderzoek tot de conclusie dat vrouwelijke obesen hoger scoorden op neuroticisme en openheid dan mannelijke obesen. Wanneer de proefpersonen vergeleken werden met de normatieve populatie die geen obesitas hebben, scoren de obesen hoger op neuroticisme en extraversie. Verdere uitspraken over de relatie tussen BMI en de NEO-FI deed Ohmori (2007) niet. De groep proefpersonen bestond uit 235 obesen met een BMI hoger dan 28, deze groep proefpersonen bestond uit 116 mannen en 119 vrouwen. De NEO-PI werd afgenomen tijdens hun laatste medische check-up in een ziekenhuis waar de proefpersonen waren om deel te nemen aan een gewichtsreducerend programma. Een discussiepunt volgens Ohmori was, dat volgens Costa en McCrae (Costa & McCrae in Ohmori, 2007) de persoonlijkheidsvragenlijst niet gebruikt kan worden om te beoordelen of iets goed of slecht is, maar alleen om normale persoonlijkheden te meten. Er was consistentie tussen de ingevulde vragenlijsten door familie en vrienden en de proefpersoon zelf (Ohmori, 2007).
Ook Provencher et al. (2008) kwam met zijn onderzoek tot de conclusie dat er een relatie is tussen obesitas en consciëntieusheid. De hogere score op consciëntieusheid neemt volgens Provencher et al. toe bij een hoger BMI. Het onderzoek is uitgevoerd op 154 vrouwen, deze vrouwen hadden allen obesitas, een stabiel gewicht gedurende tenminste 2 maanden, volgden 13
op het moment van afname geen gewichtsreducerend dieet, gebruikten geen orale anticonceptiva, waren niet zwanger, gaven geen borstvoeding, hadden geen psychische stoornissen en waren niet onder behandeling voor hart-en vaatziekten, diabetes, dyslipidemie, depressie of endocriene stoornissen. De NEO-PI werd bij dit onderzoek gebruikt om de persoonlijkheidskenmerken vast te stellen. Provencher et al. (2008) onderzocht tevens of er een verband was tussen obesitas en andere persoonlijkheidskenmerken zoals vastberadenheid en wilskracht. Provechner et al. concludeerde dat er significante bijdrage van zowel de zorgvuldigheid en neuroticisme was op cognitieve eetgedrag. Deze resultaten kunnen suggereren dat de aangetoonde correlatie tussen persoonlijkheidskenmerken en obesitas niet perse aanwezig hoeft te zijn. Deze correlatie kan namelijk betrekking hebben op zelfbeheersing, deze zelfbeheersing is weer afkomstig van de bewuste controle over voedselinname waarbij de aanwezigheid van consciëntieusheid nodig kan zijn (Provencher et al., 2008).
Terracciano et al. (2009) onderzocht de relatie tussen BMI en persoonlijkheidskenmerken, deze persoonlijkheidskenmerken werden gemeten met behulp van de NEO-PI. Het onderzoek werd gedaan onder 5693 inwoners van Sicilië. Aan de hand van de proefpersonen hun BMI werden de proefpersonen ingedeeld in groepen en werden hun persoonlijkheidskenmerken vergeleken. De controle groep bestond uit proefpersonen met een gezond BMI. Uit dit onderzoek is gebleken dat proefpersonen met overgewicht en obesitas hoger scoorden op impulsiviteit en lager scoorden op consciëntieusheid. Een tekortkoming in dit onderzoek was dat de groep proefpersonen afkomstig was uit een bepaalde streek, doordat de proefpersonen uit een bepaalde streek afkomstig waren is deze steekproef is niet representatief voor de gehele populatie (Terracciano et al., 2009).
In 2009 werd de data van de studie Miyagi Cohort Study geanalyseerd door Kakizaki et al. (2009). De 30722 proefpersonen van deze studie vulden allemaal de Japanse versie van de verkorte Eysenck Personality Questionnaire-Revised in, ook moesten ze in een vragenlijst hun leeftijd, gewicht, lengte en geslacht invullen. Kakizaki et al. haalde hier twee groepen proefpersonen uit die hij wilde vergelijken, de proefpersonen met ondergewicht en de proefpersonen met overgewicht. Bij de proefpersonen met overgewicht behoorden ook de obesen. Proefpersonen met overgewicht bleken hoger te scoren op extraversie en
14
psychoticisme dan proefpersonen met ondergewicht. Ook kwam Kakizaki et al. tot de conclusie dat proefpersonen met een hoger BMI een lagere score op neuroticisme hadden. Het viel Kakizaki et al. op dat dit de eerste studie was waarbij een grote groep van de populatie ondergewicht of overgewicht had. In tegenstelling van Faith et al. (2001) waarbij er gesproken werd van een sekseverschil bij obesen, werd er in deze studie geen verschil in sekse geconstateerd (Kakizaki et al., 2009). Van 2001 tot 2009 werden 243 obesitas patiënten van het St Columcille’s ziekenhuis in Dublin gevolgd (Murphy, 2009). De patiënten kwamen naar dit ziekenhuis voor een bariatrische operatie of een niet-chirurgisch gewichtsreducerend programma. De patiënten hadden een gemiddeld BMI van 51.27 en vulden allen de NEO-Revised in tijdens het intake gesprek. Uit de uitslag van de NEO-Revised is gebleken dat de obesen hoger scoorden dan de normatieve populatie op neuroticisme en lager scoorden op consciëntieusheid. Ook na de interventie moesten de patiënten de vragenlijsten invullen. Vrouwelijke obesen die wat gewicht waren verloren bleken na de interventie minder hoog te scoren op consciëntieusheid. Mannen die lichter waren geworden waren juist meer extravert dan voor de interventie. Murphy (2009) vond het interessant om te zien dat er sekse verschillen waren, hij vond het interessant omdat er weinig onderzoek naar het verschil tussen sekse is gedaan of dat deze verschillen niet mee waren genomen in het onderzoek. Daarbij vond Murphy dat mannelijke obesen vaak ontbraken bij onderzoeken naar obesitas en dat veel onderzoeken alleen gericht was op vrouwen (Murphy, 2009).
15
4
Discussie
In 2009 heeft 33 procent van de Nederlandse volwassenen ernstig overgewicht, ook wel obesitas (CBS, 2006). Over obesitas mag pas gesproken worden wanneer de BMI hoger is dan 30 kg/ m2. Aangezien het aantal mensen met obesitas ieder jaar toeneemt, is het van belang om te kijken naar factoren die meespelen bij obesitas. Een van die factoren zijn mogelijk de persoonlijkheidskenmerken. In dit literatuuronderzoek is geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag: Hoe verschillen obesen van mensen met een normaal BMI op persoonlijkheidskenmerken? In totaal zijn er 14 onderzoeken beschreven welke onderzoek hebben gedaan naar de relatie tussen obesitas en persoonlijkheidskenmerken, zes onderzoeken hebben gebruik gemaakt van de MMPI en acht onderzoeken hebben gebruik gemaakt van de NEO-PI. Bij vier onderzoeken waarbij gebruikt gemaakt is van de MMPI is gebleken dat obesen hoger scoren op hypochondrie dan mensen met een normaal BMI (Martins et al., 2001; Greenbank,2006; de Bruijn, 2007; Davalos-Luna et al., 2007). Ook scoorden obesen in eenonderzoeken hoger op paranoïde en psychastenie (Martins et al., 2001). Tevens is er gekeken naar acht studies die gebruik hebben gemaakt van de NEO-PI. Op de NEO-PI scoorden obesen bij drie onderzoeken hoger op extraversie (Brummett et al., 2005; Rubinstein, 2006; Ohmori, 2007) Bij vijf onderzoeken scoorden obesen hoger op neuroticisme (Brummett et al., 2005; Rubinstein, 2006; Ohmori, 2007; Provenchner, 2008; Murphy, 2009) dan personen met een normaal BMI. Ook scoorden obesen hoger dan mensen met ondergewicht op neuroticisme en extraversie op de Eysenck Personality Questionnaire (EPQ) (Faith et al., 2001). Er kan met behulp van deze literatuurstudie geconcludeerd worden dat obesen hoger scoren op hypochondrie, paranoïde, psychastenie, neuroticisme en extraversie dan mensen met een normaal BMI.
De controlegroepen die bij de onderzoeken werden gebruikt bestonden niet allemaal uit proefpersonen met een normaal BMI, maar ook uit personen met ondergewicht. Dit houdt in dat de resultaten niet goed te vergelijken zijn. Naast het feit dat de controlegroep niet overal uit dezelfde populatie bestaat is er ook nog de groep obesen zelf. Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar obesen die naar het ziekenhuis kwamen voor gewichtsreductie. In de toekomst kan er wellicht meer onderzoek gedaan worden naar obesen die niet ingeschreven staan voor gewichtsreductie en dit ook niet van plan zijn Het is namelijk mogelijk dat obesen 16
die wel af willen vallen andere persoonlijkheidskenmerken hebben dan obesen niet willen afvallen. De proefpersonen uit het onderzoek van Lauer et al. (1996) bestond uit AngeloAmericaanse vrouwen, hierbij rijst de vraag of deze groep vergelijkbaar is met de gehele populatie. Het onderzoek van Brummet bestond daarentegen uit een grote groep proefpersonen van 3401 personen afkomstig uit de gehele populatie (Brummett et al., 2005). Ook de grote groep proefpersonen van 30722 proefpersonen van Kakizaki was afkomstig uit de gehele populatie (Kakizaki et al., 2009). Bij de onderzoeken van Lauer et al. (1996), Martins et al. (2001), Greenbank (2006), Davalos-Luna et al. (2007) en Bardaro et al. (2009) zijn de resultaten van de proefpersonen vergeleken met de resultaten van de normpopulatie. De normpopulatie van de MMPI-2 bestaat uit Amerikanen vanaf de 18 jaar die afkomstig zijn uit verschillende etnische groepen (Pearson, 2001). Omdat de normpopulatie de MMPI-2 slechts bestaat uit Amerikanen is het mogelijk dat andere bevolkingsgroepen niet goed te vergelijken zijn met deze normen, waardoor de onderzoeken die gedaan zijn met de MMPI-2 waarbij de proefpersonen vergeleken worden met de normpopulatie niet geheel betrouwbaar zijn.
De normpopulatie van de NEO-PI bestaat uit een afspiegeling van de Amerikaanse bevolking (NEO- PI, 2010). Doordat drie van de acht onderzoeken gedaan zijn in Amerika zijn die proefpersonen goed te vergelijken met de normpopulatie (Brummet et al., 2005; Rubinstein et al., 2006; Provencher et al., 2008). De andere vijf onderzoeken zijn gedaan onder Europeese of Chineese proefpersonen, deze proefpersonen zijn vergeleken met hun eigen normpopulatie (Faith et al., 2001; Ohmori, 2007; Terracciano et al., 2009; Kakizaki et al, 2009; Murphy, 2009). De normpopulatie van China en van de Europeese landen, is een grote groep burgers wonende in het land van onderzoek. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de proefpersonen goed te vergelijken zijn met de normpopulaties. Het onderzoek van O’Neill en Jarrel (1992) heeft alleen gebruik gemaakt van de eerste versie van de MMPI, waardoor de resultaten anders geïnterpreteerd zijn dan de onderzoeken die gebruik hebben gemaakt van de MMPI-2. Daarbij is het ook opvallend dat er vele onderzoeken zijn gedaan bij vrouwelijke proefpersonen en maar weinig bij mannelijke proefpersonen. Wellicht zou er in de toekomst meer onderzoek gedaan kunnen worden bij mannelijke obesen. Opvallend bij dit literatuuronderzoek is het feit dat Kakizaki et al. (2008) concludeert dat proefpersonen met een hoger BMI een lagere score op neuroticisme hebben dan mensen met 17
een normaal BMI, dit is in tegenstelling met zes andere onderzoeken (Brummett et al., 2005; Rubinstein, 2006; Ohmori, 2007; Provenchner, 2008; Murphy, 2009 & Faith et al., 2001).
Met behulp van dit literatuuronderzoek kan geconcludeerd worden dat obesen hoger scoren op hypochondrie, paranoïde, psychastenie, neuroticisme en extraversie dan mensen met een normaal BMI. In de toekomst zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de relatie tussen persoonlijkheidskenmerken en obesitas, om mensen met obesitas beter te kunnen informeren en behandelen. Tevens kan hiermee de volksgezondheid in de westerse landen worden verbeterd.
18
Literatuur Bardaro, S.J., Patterson, E., Jan, J., July, L., Ude, L., Poole, R., & Hong, D. (2006). Description of psychological profile in the morbidly obese. Analysis of 644 mmpi-2 tests before bariatric surgery. Surgery for Obesity and Related Diseases, 2, 323-324.
de Bruijn, S.L (2007). Morbidly obese patients: A study on a diversity of psychological factors. Which factors are related to their psychological suffering? (Unpublished manuscript). Universiteit van Tilburg.
Brummet, B.H., Babyak, M.A., Williams, R.B., Barefood, J.C., Costa, P.T., & Siegler, I.C. (2006). NEO personality domains and gender predict levels and trends in body mass index over 14 years during midlife. Journal of Research in Personality, 40, 222-236.
Centraal Bureau voor de statistiek (2009). Gezondheid, leefstijl, gebruik van zorg. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen.
Davalos, J.L., Sanchez-Roman, S., Vargas-Martinez, A., Vazquez-Velazquez, V., GarciaGarcia, E., Brugmann-Garcia, A., Herrera-Hernandez, M., & Arcila-Martinez, D. (2007). Psychological profile of candidates to bariatric surgery through the minnesota multiphasic personality inventory. Surgery for Obesity and Related Diseases, 3, 349.
Evers, A., Braak, M.S.L., Frima, R.M., & Vliet-Mulder, J.C. (2009). Commissie Testaangelegenheden Nederland. Amsterdam: Boom uitgeverij.
Faith, M.S., Flint, J., Fairburn, C.G., Goodwin, G.M., & Allison, D.B. (2001). Gender differences in the relationship between personality dimensions and relative body weight. Obesity Research, 9, 647-650.
Greenbank, A. (2006). Psychopathology in individuals with severe obesity who seek weightloss surgery: An MMPI-2 study. (Unpublished manuscript). Fielding Graduate University.
19
Kakizaki, M., Kuriyama, S., Sato, Y., Shimazu, T., Matsuda-Ohmori, K., Nakaya, N., Fukao, A., Fukudo, S., & Tsuji, I. (2008). Personality and body mass index: A cross-sectional analysis from the Miyagi Cohort Study. Journal of Psychosomatic Research, 64, 71-80.
Lauer, J.B., Wampler, R., Lantz, J.B., & Madura, J.A. (1996). MMPI Profiles of Female Candidates for Obesity Surgery: A Cluster Analytic Approach. International Journal of Obesity,6,28-37.
NEO-PI, (n.d). Retrieved November, 10, 2010, from: http://www.unifr.ch/ztd/HTS/inftest/WEBInformationssystem/nl/4nl001/44c91c3890384282b71f445e4a48f0f5/hb.htm
Martins, J.M., Trinca, A., Afonso, A., Carreiras, F., Falco, J., Nunes, J.S., Dovale, S., & da Costa, J.C. (2001). Psychoneuroendocrine characteristics of common obesity clinical subtypes. International Journal of Obesity, 25, 24-32.
Matthews, G., Deary, I.J. & Whiteman, M.C. (2003). Personality traits. Cambridge: University Press.
Medisch Wetenschappelijke Raad van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (2007). Conceptrichtlijn diagnostiek en behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen. Utrecht: CBO.
Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2 (MMPI-2) (n.d). Retrieved September 20, 2010, from: http://psychcorp.pearsonassessments.com/HAIWEB/Cultures/enus/Productdetail.htm?Pid=MMPI-2&Mode=summary.
Murphy, C. (2009). Obesity: personality, eating behaviour and weight change. (Unpublished manuscript). The University of Dublin, Ireland.
O’ Neill,P.M. & Jarell, M.P. (1992). Psychological aspects of obesity and very-low-calorie diets. The American Journal of Clinical Nutrition, 56, 185-189. 20
Ohmori, Y., Suzuki, N., Morita, A., Aiba, N., Miyachi, M., Watanabe, S., Kikuchi, Y., & Kimira, M. (2007). Association of personality (NEO-Five Factor Inventory) with eating behaviors and physical activity levels in obese subjects in the Saku Control Obesity Program (SCOP). Anti-Aging medicine, 4, 43-50.
Provencher, V., Bégin, C., Gagnon-Girouard, M-P., Tremblay, A., Boivin, S., & Lemieux, S. (2008). Personality traits in overweight and obese women: Associations with BMI and eating behaviors. Eating Behaviors, 9 (3), 294-302.
Rubinstein, G. (2006). The big five and self-esteem among overweight dieting and nondieting women. Eating Behaviors, 7, 355-361.
Serafini, G., Pompili, M., Bancheri., L., Pucci, D., Rigucci, S., Forte, A., Angeletti, G., Girardi, P., & Taterelli, R. (2010). Profili di personalità in pazienti con bulimia nervosa e obesità: un’indagine con l’MMPI-2. Quaderni Italiani di Psichiatria, 29, 59-65.
Terracciano, A., Sutin, A.R., McCrae, R.R., Deiana, B., Ferrucci, L., Schlessinger, D., Uda, M., & Costa, P.T. (2009). Facets of personality linked to underweight and overweight. Journal of Psychosomatic Medicine, 71, 682-689.
21