De relatie tussen persoonlijkheidskenmerken en burnout
Bachelorthese Naam
: Sharon Lie A Tsoen
Studentnr
: 9116168
Begeleidster : Mw. Drs. H.H. Oberink
Samenvatting Er is veel onderzoek gedaan naar burnout; overspanning door problemen op het werk. In het begin richtte het onderzoek zich op contactuele beroepsgroepen. Later bleek dat burnout ook in andere beroepsgroepen voorkomt. Het is volgens velen niet de werkstress die leidt tot een burnout, maar de manier hoe men met die stress omgaat. Deze these gaat in op de vraag of persoonlijkheidskenmerken van invloed zijn op de manier van omgaan met stress (coping) en of er daaruit uiteindelijk geconcludeerd kan worden dat persoonlijkheidskenmerken van invloed zijn op het ontstaan van burnout. Hierbij wordt er gekeken naar het verband tussen de vijf persoonskenmerken van de Big Five en de drie dimensies van burnout: emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid. Uit de onderzoeken blijkt er inderdaad een verband te bestaan tussen persoonskenmerken en burnout en dat coping daarin een mediërende rol speelt.
1
Inhoudsopgave
1. Inleiding
3
2. De invloed van persoonlijkheidskenmerken op copingstrategieën
10
3. De invloed van persoonlijkheidskenmerken op burnout.
13
4. Conclusie
16
5. Literatuurlijst
17
2
1. Inleiding In de literatuur zijn er veel onderzoeken naar burnout te vinden. Er zijn onder andere onderzoeken gedaan naar de oorzaken van burnout, de gevolgen ervan en de behandelingsmethoden. Burnout kan ontstaan wanneer men overspannen raakt door veel stress op het werk (Hoogduin, Schaap & Methorst, 1996). Dit wordt vaak in verband gebracht met coping. Hoe gaat men met die stress om? Gebruiken ze bepaalde copingstijlen en worden die copingstijlen bepaald door hun persoonlijkheidskenmerken? De vraagstelling van deze these is: hebben persoonlijkheidskenmerken een voorspellende waarde voor het ontstaan van burnout? Burnout komt voor bij verschillende beroepen in zowel de hulpverlening als daarbuiten. Iedereen die zijn werk op verantwoordelijke wijze uitvoert kan daar het slachtoffer van worden (Hoogduin et al.,1996). Het zijn vaak mensen die jarenlang hun beste krachten hebben gegeven, altijd geprezen zijn voor hun werkinzet, bereid zijn extra te werken, die ten slotte nauwelijks meer vooruit kunnen. Volgens Bakker, van der Zee, Lewig en Dollard (2006) lopen hulpverleners in vergelijking met de andere beroepsgroepen een relatief hoog risico op burnout. Dit komt doordat ze vaak te maken hebben met relaties met hun cliënten waarbij emoties een grote rol spelen. De cliënten zijn mensen met problemen die zich daarvoor tot de hulpverlening hebben gewend. Het welzijn van de cliënten is (gedeeltelijk) afhankelijk van de inzet en de mogelijkheden van de hulpverleners. Burnout heeft nadelige gevolgen voor zowel het werk als de persoon (Maslach, Schaufeli & Leiter, 2001). Mensen die eraan lijden kunnen zich terugtrekken van het werk door thuis te blijven of de organisatie te verlaten. Degenen met burnout die wel aan het werk blijven zijn minder productief en efficiënt. Zij halen minder voldoening uit het werk en zijn minder betrokken bij het werk of de organisatie. Mensen met burnout kunnen een negatieve invloed hebben op hun collega’s doordat er vaker wrijvingen ontstaan zowel op het persoonlijk vlak als over het werk. Ook de gezondheid lijdt eronder vanwege de psychische gevolgen van de stress. De klachten die mensen met een burnout hebben zijn: uitputting, oververmoeidheid, hoofdpijn, maag- en darmklachten, slapeloosheid, prikkelbaarheid en snel geïrriteerd zijn, moeite om zich te concentreren en vaak ook vergeetachtigheid, terwijl ze vroeger alles goed
3
konden onthouden (Hoogduin et al., 1996). In het gebruikelijke classificatiesysteem van de DSM-IV is burnout niet opgenomen. Volgens de ICD-10-classificatie kunnen de verschijnselen van burnout als werkgerelateerde neurasthenie worden geclassificeerd. Hieronder vallen ook de verschijnselen van surmenage of overspanning. De diagnose burnout kan gesteld worden wanneer iemand voldoet aan de diagnostische kenmerken van de diagnose neurasthenie, de klachten werkgerelateerd zijn, er sprake is van een afgenomen professionaliteit en het beeld een resultaat is van een vaak jarenlang durend proces van relatieve overbelasting. Er is geen standaard definitie voor burnout (Maslach, et al., 2001). Er zijn verschillende meningen over wat het is en wat eraan gedaan kan worden. De term burnout werd voor verschillende dingen gebruikt. Wel was er consensus over de drie dimensies van burnout. Onderzoek heeft geleid tot de ontwikkeling van een multidimensionele theorie over burnout. Volgens Maslach en Jackson is burnout een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid. Emotionele uitputting is het meest kenmerkende aspect van burnout. Men voelt zich dan mentaal en fysiek uitgeput door het werk. Men heeft het gevoel helemaal “leeg” te zijn omdat alle reserves zijn verbruikt en voelt zich op maandagmorgen hetzelfde als vrijdagmiddag. Het feit dat uitputting een noodzakelijke voorwaarde is om burnout vast te stellen, wilt nog niet zeggen dat uitputting alleen al voldoende is. Uitputting kan leiden tot depersonalisatie. Om zichzelf te beschermen neemt men afstand van het werk en de mensen, zowel emotioneel als cognitief. Kenmerkend hiervoor is een cynische, negatieve en onverschillige houding ten aanzien van de mensen waarmee men werkt. De ander wordt dan niet meer als persoon maar als object behandeld. Men kan beter met de eisen van de ander omgaan wanneer de ander niet meer als persoon wordt gezien. Bij verminderde persoonlijke bekwaamheid voelt iemand zich minder competent. Men heeft het gevoel dat hij zijn beroep niet meer adequaat kan uitvoeren en niets heeft bereikt in het werk. Dit gaat gepaard met een negatief zelfbeeld, de eigen prestaties worden negatief beoordeeld. Wereldwijd is de Maslach Burnout Inventory (MBI), ontwikkeld door Maslach en Jackson, de meest gebruikte test om burnout vast te stellen. Oorspronkelijk was deze bedoeld voor beroepen in de hulpverlening. Daarna werd er een versie voor onderwijzers ontwikkeld. In de
4
90-er jaren werd burnout ook in andere beroepsgroepen gemeten zoals in de ICT, bij defensie en onder managers. De Nederlandse vertaling van de MBI is de Utrechtse Burnout Schaal (UBOS) (Taris, et al., 2001). Er bestaan drie versies van de UBOS: de UBOS-C voor contactuele beroepen, de UBOS-L voor gebruik onder leerkrachten en de UBOS-A voor algemeen gebruik. Uit onderzoek van Taris, Houtman en Schaufeli (2001) blijkt dat 5% tot 8% van de Nederlandse beroepsbevolking verschijnselen van klinische burnout vertoont. Omgerekend komt dat neer op ca. 340.000 personen. Onderzoek naar burnout begon in hulpverleningsberoepen waarin de relatie tussen hulpverlener en cliënt centraal stond. Burnout werd toen gezien als een gewone stressreactie op een bepaalde situatie. Er werd gekeken naar de relationele transacties van iemand in de werksituatie. Met name naar de emoties, en de motieven en waardering die iemand binnen zijn werk met cliënten heeft of legt. De meest voorkomende stressoren in de hulpverlening zijn de hoge caseload, vaak voorkomende negatieve feedback van cliënten en de weinige middelen die beschikbaar zijn om iemand te kunnen helpen. Behalve de relatie tussen hulpverlener en cliënt bleken ook de relaties tussen hulpverlener en de collega’s en die met gezinsleden een belangrijke rol te spelen. Deze relaties kunnen leiden tot zowel emotionele spanningen, maar ze kunnen ook leiden tot beloningen zoals sociale steun en zijn daardoor ook een middel om met stress om te gaan. Maslach et al., (2001) stellen dat naast persoonlijkheid ook situationele en organisatorische factoren een rol spelen bij burnout. Hieronder vallen werkdruk, controle, beloning, collega’s, eerlijkheid en waarden. Werkdruk is een probleem als het te hoog is of als de persoon niet capabel genoeg is. Werkdruk is direct gerelateerd aan emotionele uitputting. Controle wordt een probleem als men niet de controle heeft over de middelen die nodig zijn om het werk naar behoren uit te voeren of als ze een te grote verantwoordelijkheid voor het werk moeten dragen. Controle hangt samen met persoonlijke bekwaamheid. Bij beloning gaat het om het salaris en de vergoedingen, maar ook om de waardering die iemand krijgt voor het geleverde werk. Gebrek aan beloning leidt tot verminderde persoonlijke bekwaamheid. Men functioneert het best tussen collega’s waar ze goed mee kunnen opschieten en die ze respecteren. Hierdoor krijgt men het gevoel van sociale steun en van ergens bij te horen. Bij eerlijkheid gaat het om eerlijke en gelijke werkdruk, beloningen en promotiekansen. Oneerlijke behandeling kan leiden tot emotionele uitputting en cynisme over het werk wat 5
weer samenhangt met depersonalisatie. Waarden zijn een probleem wanneer men iets moet doen wat niet overeenstemt met de eigen waarden en normen, of als de eigen waarden niet overeenkomen met de doelstelling van het bedrijf. Deze zes potentiële stressoren hoeven niet elk op zich te leiden tot burnout. Men kan gewichten hangen aan het belang dat ze er persoonlijk aan hechten. Dan gaat het om de interactie tussen verschillende gebieden bijvoorbeeld: men kan genoegen nemen met een hoge werkdruk als ze daar de waardering en een goed salaris voor krijgen. Matheny, Gfroerer & Harris (2000) noemen als extra stressor nog het feit dat er geen duidelijk onderscheid meer is tussen het werk en privé-leven. Door de technologische ontwikkelingen kunnen werknemers thuis via het internet verder werken. De kwaliteit en kwantiteit van tijd die worden besteed aan het gezin en vrienden lijden daaronder, waardoor ze die sociale steun kwijtraken. Dit heeft voor een groot deel bijgedragen aan het wijdverspreid voorkomen van burnout onder werknemers. Er zijn 3 manieren om naar de oorzaken van burnout te kijken (Goffin, 1991): 1. Burnout als gevolg van het eigen handelen. De oorzaak wordt dan gezocht in de persoonlijkheid van iemand. Men moet dan wel bereid zijn om kritisch naar zichzelf te kijken. 2. De situatie waarin iemand werkt, zoals werkdruk, taakomschrijving en taakidentiteit. 3. Het gaat om de relaties tussen ‘opgebrand zijn’ en persoonlijkheidfactoren, de stress van de werkomgeving, de subjectieve beleving van de stress door de persoon en de reacties van die persoon op de stress, oftewel coping. Coping is de manier hoe mensen met problemen omgaan. Het gaat om het gedrag dat mensen in dit soort situaties vertonen. Er zijn vele verschillende copingstrategieën, maar geen eenduidig, alom geaccepteerd classificatiesysteem die ze allemaal beschrijft. In het algemeen wordt er onderscheid gemaakt tussen 2 soorten coping: probleemgerichte coping en emotiegerichte coping (de Vries & Hoogstraten, 2000). Bij probleemgerichte coping, ook wel actieve coping genoemd, gaat het om gedrag dat gericht is om het probleem zelf (de oorzaak van de stress) op te lossen. Emotiegerichte coping of passieve coping is vooral gericht om de emotionele reacties (de spanningen veroorzaakt door het probleem) te reguleren of te verminderen zoals ontwijkend gedrag, zelf-kritiek, wensdenken en dagdromen.
6
Volgens Van Heck & Vingerhoets (1989) zijn niet de stressoren of de probleemsituaties bepalend voor eventuele negatieve gevolgen (zoals burnout), maar wel de manier waarop men met de problemen omgaat oftewel coping. Burnout kan worden gezien als het eindstadium van een proces dat zich ontwikkelt vanuit dispositionele persoonskenmerken via copingstijl tot burnout (Wagenvoort, van Yperen, Hoogduin & Schaap, 1998). Copingstijlen hebben dus een mediërende rol tussen persoonskenmerken en burnout. Ondanks dat bovengenoemde factoren ook een grote rol spelen bij de ontwikkeling van burnout, heeft de behandeling ervan zich voornamelijk gericht op de persoon zelf (Maslach et al., 2001). Persoonsgerichte behandelingen, zoals het aanleren van effectieve copingstrategieën en ontspanningstechnieken, kunnen wel helpen bij het verlichten van emotionele uitputting, maar niet bij gevoelens van depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid. Dit soort interventies zijn relatief ineffectief omdat men minder invloed heeft op de stressoren in de werkomgeving dan die op andere gebieden binnen zijn of haar leven. Het is belangrijk dat de behandeling gericht is op een combinatie van de werkomgeving met de persoon daarbinnen. Dit wordt onder meer bevestigd door Schaap, Keijsers, Boelaars en Vossen (1996). Zij zijn van mening dat er drie elementen zijn die een belangrijke rol spelen in de behandeling van burnout: de klachten die iemand heeft, de persoonlijkheidsstructuur en de werksituatie. De pogingen die men onderneemt om iets aan de werksituatie of de omgeving te veranderen zodat die minder stressvol is, noemen Bunce & West (1994) “innovatieve coping”. Het is een vorm van probleemgerichte coping. Voorbeelden hiervan zijn: nieuwe werkmethoden invoeren, nieuwe werkindelingen maken, het leren van nieuwe methoden om met anderen om te gaan of het leren van nieuwe technische vaardigheden. Uit hun onderzoek bleek dit een effectieve manier van omgaan met stress te zijn in verschillende beroepsgroepen. Dit toont aan dat men bereid is en in staat is verder te gaan dan alleen maar zichzelf aanpassen aan de werkomgeving. Dit is een belangrijk gegeven in de behandeling van burnout waarbij de meeste interventies zich voornamelijk richten op de persoon. Bij veel onderzoek waarin persoonskenmerken zijn betrokken, is gebruik gemaakt van de indeling in de vijf basisfactoren van de Big Five: - Extraversie: de mate waarin een persoon behoefte heeft aan contact met anderen. Extraverte mensen zijn sociaal, actief, praatgraag, gericht op personen, optimistisch. Ze zijn optimistisch
7
over de toekomst. Het tegenovergestelde zijn introverte mensen die het liefst alleen zijn en in een rustige omgeving. - Vriendelijkheid: de mate waarin iemand zich meegaand, tolerant en hulpvaardig gedraagt. Of juist tegenovergesteld competitief en weinig meewerkend. - Zorgvuldigheid: de mate waarin iemand georganiseerd en doelgericht te werk gaat of juist ongestructureerd en doelloos. - Neuroticisme: neurotische mensen maken zich veel zorgen, zijn onzeker, angstig en nerveus. Het andere uiterste is emotionele stabiliteit. Emotioneel stabiele mensen zijn tevreden met zichzelf, ontspannen en weinig emotioneel. - Openheid voor ervaringen/ideeën: openheid in de zin van het op zoek gaan naar nieuwe ervaringen. Mensen die hoog scoren op deze schaal zijn nieuwsgierig en fantasievol. Mensen die laag scoren zijn erg nuchter en houden zich het liefst bezig met de feiten van het hier en nu. In Nederland is het niet gebruikelijk om een indeling in persoonskenmerken zoals in de Big Five te hanteren. De meest gebruikte vragenlijsten zijn: de Nederlandse Verkorte MMPI (NVM) en de Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV). De NVM bestaat uit de volgende vijf dimensensies: Negativisme, Somatisering, Verlegenheid, Psychopathologie en Extraversie. De NPV bestaat uit zeven schalen: Inadequatie (IN), Sociale Inadequatie (SI), Rigiditeit (RG), Verongelijktheid (VE), Zelfgenoegzaamheid (ZG), Dominantie (DO) en Zelfwaardering (ZW). De dimensies van deze twee vragenlijsten blijken wel overeenkomsten te hebben met de persoonskenmerken van de Big Five (Wagenvoort et al., 1998). Zo meet de dimensie Ina dequatie van de NPV Neuroticisme, vertoont de dimensie Sociale Inadequatie overeenkomsten met Extraversie en de dimensies Zelfgenoegzaamheid en Verongelijktheid lijken beiden samen te hangen met Vriendelijkheid van de Big Five. De dimensie Rigiditeit vertoont overeenkomsten met Zorgvuldigheid. De dimensies van de NVM die overeenkomen met die van de Big Five zijn Extraversie die vanzelfsprekend ook extraversie meet, Verlegenheid die ook overeenkomt met Extraversie en Negativisme die neuroticisme meet. Er is onderzoek gedaan naar bepaalde persoonlijkheidskenmerken om erachter te komen of bepaalde typen mensen een groter risico lopen op burnout. Volgens Maslach et al. (2001) zullen mensen die niet openstaan voor nieuwe ervaringen hoger scoren op burnout, vooral op emotionele uitputting. Ook degenen met een externe locus of control (schrijven
8
gebeurtenissen en prestaties toe aan anderen) scoren hoger op burnout dan die met een interne locus of control (schrijven prestaties toe aan zichzelf). Hetzelfde geldt voor verschillende copingstijlen. Degenen met een passieve, ontwijkende copingstijl hebben meer kans op burnout, terwijl degenen met een actieve probleemgerichte copingstijl daar minder kans op hebben. Uit verschillende onderzoeken bleek dat probleemgerichte coping het meest wordt gebruikt door hulpverleners (Thornton, 1992; Anderson, 2000).
9
2. De invloed van persoonlijkheidskenmerken op copingstrategieën Van Heck & Vingerhoets (1989) deden onderzoek naar copingstijlen en persoonlijkheidskenmerken. Wat de copingstijlen betreft hebben zij zelf een classificatiesysteem samengesteld die bestaat uit een combinatie van het schema van Houston die bestaat uit coverte en overte coping, en die van Lazarus & Folkman die bestaat uit de functionaliteit van coping namelijk het al eerder genoemde probleemgerichte en emotiegericht coping. Het schema van Van Heck et al. maakt onderscheid tussen “Covert/Emotieregulerende coping”: cognitieve activiteiten die gericht zijn op de regulatie van emotie, “Covert/Probleemgerichte coping”: cognitieve activiteiten gericht op het oplossen van problemen, “Overt/Emotie-regulerende coping”: overte reacties gericht op het reduceren van negatieve gevoelens en “Overt/Probleemgerichte coping”: overte reacties die een actief omgaan met de aversieve situatie inhouden en tot doel hebben om de bron van de stress te veranderen, verwijderen of vermijden. Voor het onderzoek maakten ze gebruik van de Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV). Om coping te meten gebruikten ze een gewijzigde Ways of Coping Checklist (WCC) die een breed scala van gedragsmatige en cognitieve copingstrategieën beschrijft. Bij de originele WCC gaat het om gedrag in een specifieke bedreigende situatie en bij de gewijzigde WCC moesten de proefpersonen aangeven in hoeverre ze de verschillende responses in het algemeen vertonen, gegeven stressvolle omstandigheden. Het bestaat uit zeven copingschalen: (1)Planmatig en rationeel te werk gaan, (2)Zichzelf beschuldigen, zich verwijten maken, (3)Afstand nemen, (4)Dagdromen en wegvluchten in fantasieën, (5)Gevoelens laten blijken, sociale steun zoeken, (6)Positief denken, persoonlijke groei en humor, (7)Wensdenken, emotioneel reageren”. De items van de schalen 2, 3, 4 en 7 vallen onder Covert/Emotie-regulerende coping, de items van schaal 5 onder Overt/Emotie-regulerende en Overt/Probleemgerichte coping en de items van schalen 1 en 6 onder Covert/Probleemgerichte en Overt/Probleemgerichte coping. Uit de resultaten bleek een hoge positieve correlatie te bestaan tussen de persoonlijkheidskenmerken: Inadequatie, Sociale Inadequatie, Rigiditeit en Verongelijktheid en Covert/Emotie-regulerende coping. Mensen die hoog scoorden op een van deze persoonlijkheidskenmerken gaven de voorkeur aan wensdenken, wegvluchten in fantasieën, afstand nemen, zelfbeschuldiging. Verder was er een hoge positieve correlatie tussen de schalen Dominantie en Zelfwaardering en Covert/Probleemgerichte en
10
Overt/Probleemgerichte coping. Hoogscoorders op Dominantie of Zelfwaardering gingen pakten problemen planmatig en rationeel aan. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat Neuroticisme en Extraversie belangrijke voorspellers zijn voor coping en stress (Vollrath & Torgersen, 2000). Mensen die hoog scoren op Neuroticisme hebben meer stressvolle ervaringen, terwijl extraverte mensen zowel meer stressvolle als leuke ervaringen hebben. Door Neuroticisme hebben die mensen een predispositie voor negatieve emoties en gevoelens van ongemak ongeacht het stressniveau. Extraverten hebben een predispositie voor het ervaren van positieve affecten. Degenen die hoog scoren op Neuroticisme hebben passieve en ontwijkende copingstijlen en degenen die hoog scoren op Extraversie gebruiken actieve copingstijlen en zoeken sociale steun. Uit recenter onderzoek blijkt dat Zorgvuldigheid ook sterk samenhangt met coping. Mensen die hoog scoren op Zorgvuldigheid hebben actieve en probleemgerichte copingstijlen. De samenhang tussen coping en de andere twee persoonlijkheidsfactoren, Vriendelijkheid en Openheid, zijn minder sterk. Vollrath et al. deden onderzoek naar copingstrategieën en de combinatie van drie persoonlijkheidskenmerken, Neuroticisme, Extraversie en Zorgvuldigheid, in één individu. Zij keken daarbij naar combinaties tussen hoog en laag Neuroticisme (N), Extraversie (E) en Zorvuldigheid (Z). Torgersen had hier al eerder onderzoek naar gedaan en kwam toen tot 8 typen die elk staan voor unieke combinatie van N, E en Z. Het toeschouwer type (laag E, Laag N, laag Z) staat nauwelijks open voor anderen of situationele stimuli, is weinig sociaal en weinig ambitieus in het werk. Het onzekere type (laag E, hoog N, laag Z) is verlegen, rekent op de mening van anderen, overgevoelig voor de mentale en lichamelijke sensaties en slecht georganiseerd. Het sceptische type (laag E, Laag N, hoog Z) is nogal gesloten, erg zelfverzekerd, emotioneel stabiel en goed in het organiseren van het eigen leven. Het tobbende type (laag E, hoog N, hoog Z) is verlegen en teruggetrokken, onzeker, tobt over elke beslissing en heeft de neiging op te geven zodra het wat moeilijker wordt. Het hedonistische type (Hoog E, laag N, laag Z) is erg sociaal, erg met plezier bezig, emotioneel en fysiek sterk, maar ook onbetrouwbaar. Het impulsieve type (hoog E, hoog N, laag Z) is erg gericht op plezier en aandachttrekkerij, heeft constant bevestiging nodig en komt vaak chaotisch over. Het ondernemende type (hoog E, laag N, hoog Z) is sociaal sterk, onafhankelijk, dominant, doelgericht en effectief. Het gecompliceerde type (hoog E, hoog N, hoog Z) is erg emotioneel, gevoelig, afhankelijk van anderen, zorgvuldig en netjes.
11
In het onderzoek maakten ze gebruik van 3 copingstijlen: probleemgerichte, emotiegerichte en disfunctionele coping zoals ontkenning, afleiding zoeken en uiten van emoties. Uit de resultaten bleken er significante verschillen in coping te bestaan tussen de 8 typen. Het ondernemende type gebruikte het vaakst probleemgerichte coping. Daarna volgden het gecompliceerde type en het sceptische type. Het onzekere en het impulsieve type scoorden significant lager op deze copingstijl. Hieruit concludeerden ze dat een combinatie van hoge Extraversie en hoge Zorgvuldigheid samenhangt met probleemgerichte coping en een combinatie van hoge Neuroticisme en lage Zorgvuldigheid samenhangt met een verminderd gebruik van probleemgerichte coping. Het ondernemende type scoorde ook op emotiegerichte coping het hoogst. Daarna volgden het impulsieve en het gecompliceerde type. Het onzekere type maakte het minst gebruik van emotiegerichte coping en daarna volgden het toeschouwer en het sceptische type. De conclusie hieruit was dat de combinatie van hoge Extraversie met hoge Zorgvuldigheid het vaakst gebruik maakte van emotiegerichte coping en de combinatie van lage Extraversie met lage Zorgvuldigheid het minst. Op potentieel disfunctionele coping scoorden het onzekere en het impulsieve type het hoogst. Het sceptische type scoorde het laagst gevolgd door het ondernemende type en het hedonistische type. De combinatie van hoge Neuroticisme en lage Zorgvuldigheid schijnen het meest gebruik te maken van disfunctionele coping.
12
3. De invloed van persoonlijkheidskenmerken op burnout Er is ook veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen burnout en de persoonskenmerken van de Big Five (Wagenvoort et al., 1998; Penley & Tomaka, 2002). Zo blijkt een laag niveau van Extraversie samen te hangen met een hoge mate van verminderde persoonlijke bekwaamheid. Personen die hoog scoren op Vriendelijkheid scoren laag op depersonalisatie. Hoge scores op Zorgvuldigheid gaan samen met hoge scores op persoonlijke bekwaamheid. Ook Openheid schijnt een kleine maar significante positieve relatie te hebben met persoonlijke bekwaamheid. Neuroticisme wordt gezien als de belangrijkste voorspeller van burnout. Hoge scores op Neuroticisme hangen sterk samen met hoge scores op emotionele uitputting en depersonalisatie en met lage scores op persoonlijke bekwaamheid. In het onderzoek van Wagenvoort et al. (1998) waren er drie groepen proefpersonen: een groep bij wie burnout is vastgesteld volgens de ICD-10-classificatie neurasthenie, een groep bij wie een andere stoornis dan burnout is vastgesteld en een groep personen zonder psychiatrische stoornis. Als meetinstrumenten voor persoonlijkheidskenmerken gebruikten zij de NPV en NVM, voor burnout de MBI en voor coping de Utrechtse Coping Lijst (UCL). Zij vonden dat personen met burnout zich onderscheiden op persoonskenmerken van personen met een andere stoornis. De burnout-groep bleek minder pathologisch te zijn dan de groep met een andere stoornis. De burnout-groep scoorde gemiddeld op Negativisme en Pathologie, terwijl degenen met een andere stoornis op beide dimensies hoog scoorden. Vergelijking tussen de burnout-groep en de groep zonder psychiatrische stoornis laat een mediërende rol van coping zien in relatie tussen persoonskenmerken en de diagnose burnout. De resultaten laten zien dat een passieve copingstrategie samenhangt met zowel de persoonskenmerken Verlegenheid, Rigiditeit, Verongelijktheid en Zelfwaardering, als met de psychiatrische diagnose burnout. Het lijkt erop dat een hoge mate van Verlegenheid, Rigiditeit en Verongelijktheid en lage Zelfwaardering, een passieve manier van omgaan met problemen in hand werken, waardoor men vatbaarder is om burnout te ontwikkelen. Een kritisch punt op deze gevonden resultaten is echter dat alle proefpersonen uit de verschillende groepen afkomstig zijn uit de klinische praktijk. Het is dus mogelijk dat er in de groep zonder psychiatrische stoornis personen zijn die niet helemaal naar behoren functioneren. Om deze resultaten te toetsen hebben Wagenvoort et al. een tweede onderzoek gedaan, waarbij gebruik werd gemaakt van de NPV, NVM, UCL en de Utrechtse Burnout Schaal (UBOS) die bestaat uit 3 subschalen: Uitputting, Distantie en Competentie. De UBOS is
13
algemeen toepasbaar ongeacht het beroep dat wordt uitgeoefend. De MBI is uitsluitend gericht op contactuele beroepen. In dit onderzoek werd er onderscheid gemaakt tussen twee groepen: een groep met de diagnose burnout en een controlegroep zonder klachten. Wat betreft de NVM scoort de burnout-groep hoger op Negativisme en Pathologie, in tegenstelling tot het eerste onderzoek waarbij ze gemiddeld scoorden. Wat betreft de verschillen tussen beide groepen op de NPV worden bij beide onderzoeken praktisch dezelfde resultaten gevonden. Uit beide onderzoeken blijkt dat personen uit de burnout-groep een passieve copingstijl hebben en dus veel sterker geneigd zijn zich volledig door de problemen in beslag te laten nemen, de zaak somber in te zien, zich piekerend in zichzelf terug te trekken, niet in staat zijn iets aan de situatie te doen en te piekeren over het verleden. Als algemene conclusie trekken zij dat van mensen bij wie burnout is vastgesteld het volgende prototypische beeld kan worden vastgesteld: mensen met burnout zijn verlegen, gesloten en weinig extravert, hebben lage zelfwaardering en een sterke neiging tot somatiseren. Verder hebben ze een gespannen, weinig flexibele en intolerante en negatieve instelling, wat duidt op een neurotische inslag. Ook zijn ze geneigd om op een passieve manier met problemen om te gaan. Tevens concluderen ze dat personen die aan dit prototypische beeld voldoen, met name zij die worden gekenmerkt door Verlegenheid en Verongelijktheid, geneigd zijn om op een passieve manier met problemen om te gaan. Burnout kan dan worden gezien als het eindstadium van een proces. Bakker et al. (2006) deden onderzoek naar de relatie tussen de drie dimensies van burnout en de vijf basisfactoren van de Big Five. Ook keken ze naar de persoonlijkheid en het aantal stressvolle of negatieve gebeurtenissen die iemand heeft ervaren. Om persoonlijkheidskenmerken van de Big Five te meten gebruikten ze de Five Factor Personality Inventory. Om burnout te meten werd een Nederlandse vertaling van de MBI gebruikt die enigszins werd aangepast aan het werk dat de hulpverleners in dit onderzoek deden. Om het stressniveau vast te stellen moeten de proefpersonen aan de hand van twee open vragen aangeven hoeveel positieve en hoeveel negatieve gebeurtenissen ze zich konden herinneren. De positieve gebeurtenissen werden dan van de negatieve afgetrokken en het verschil was dan het niveau van de stress die de personen hadden ervaren. Uit hun resultaten bleek ten eerste dat emotionele uitputting volledig wordt voorspeld door Neuroticisme. Ten tweede dat er een significant verband is tussen depersonalisatie en drie persoonskenmerken: Neuroticisme, Extraversie en Openheid. De hulpverleners die emotioneel minder stabiel, meer introvert en minder open waren, gedroegen zich negatiever 14
ten opzichte van hun patiënten. Ten derde dat Extraversie en Neuroticisme significante voorspellers zijn voor persoonlijke bekwaamheid. Vooral degenen die extravert en emotioneel stabiel waren, haalden voldoening uit hun werk. En ten vierde dat er geen relatie was tussen het aantal ervaren stressvolle gebeurtenissen en persoonlijkheid. Zellars, Perrewé en Hochwarter (2000) deden onderzoek naar burnout als gevolg van persoonlijkheidkenmerken. De vijf persoonlijkheidskenmerken werden gemeten met de NEO Five-Factor Inventory, die bestaat uit 12 items voor elk van de vijf dimensies. De MBI werd gebruikt om burnout te meten. De proefpersonen waren verpleegkundigen van verschillende niveaus op verschillende afdelingen van een ziekenhuis. Uit de resultaten bleek dat de personen die hoog scoorden op Neuroticisme ook hoger scoorden op emotionele uitputting. Degenen die hoog scoorden op Extraversie en Vriendelijkheid scoorden significant lager op depersonalisatie. Er bleek ook een verband te zijn tussen hoge scores op Openheid en lage scores op depersonalisatie maar dit verband was nog maar net significant. Proefpersonen die hoog scoorden op Extraversie en Openheid hadden hogere niveaus van persoonlijke bekwaamheid.
15
4. Conclusie Uit de onderzoeken blijken bepaalde persoonlijkheidskenmerken bepalend te zijn voor de copingstijl die iemand toepast om met problemen op het werk om te gaan. Door deze copingstijl loopt hij al dan niet het risico om burnt out te raken. De samenhang van de persoonlijkheidskenmerken Neuroticisme en Extraversie met copingstijl was het grootst. Hetzelfde geldt voor de samenhang tussen de twee genoemde persoonlijkheidskenmerken en burnout. De persoonlijkheidskenmerken Openheid en Zorgvuldigheid bleken ook een significant verband te hebben burnout. Uit de onderzoeken blijkt dat neuroticisme het meeste samenhangt met emotiegerichte coping en ook met de drie dimensies van burnout. Neurotische mensen gebruiken passieve, ontwijkende copingstrategieën, waardoor ze schijnbaar veel vatbaarder zijn voor burnout. Neuroticisme schijnt het meest samen te hangen met emotionele uitputting. Op de tweede plaats komt extraversie. Mensen die laag scoren op Extraversie en dus introvert zijn geven ook de voorkeur aan emotiegerichte coping en scoren hoog op depersonalisatie en laag op persoonlijke bekwaamheid. Het antwoord op de vraagstelling is dus dat persoonlijkheidskenmerken, met name Neuroticisme en Extraversie, een voorspellende waarde kunnen hebben voor het ontstaan van burnout. De resultaten lijken overeen te komen met de bevindingen van Wagenvoort et al. (1998) dat burnout kan worden gezien als het eindstadium van een proces dat zich ontwikkelt vanuit dispositionele persoonskenmerken via copingstijl tot burnout. Maar is het omgekeerde ook mogelijk, dat burnout leidt tot een bepaalde copingstijl? Onderzoek van Thornton (1992) wees uit dat hulpverleners voornamelijk probleemgerichte copingstijlen gebruikten en dat de mate waarin ze die toepasten gelijk bleef ongeacht de mate van burnout. Emotiegerichte coping nam wel toe naarmate het niveau van burnout steeg. Of burnout het gevolg was van coping of omgekeerd dat coping het gevolg was van burnout, werd in dit onderzoek niet duidelijk. Dit zou nog verder onderzocht moeten worden. Empirisch onderzoek naar burnout is voornamelijk correlationeel van aard, waardoor er geen conclusies getrokken kunnen worden over de oorzaken. Door longitudinaal onderzoek van meerdere jaren met een grote steekproef zou er meer duidelijk kunnen worden over de oorzaken, het ontstaan en het verloop van burnout. De persoonlijksheidskenmerken moeten dan van tevoren worden vastgesteld en de stressoren van het werk moeten regelmatig worden geïnventariseerd. Na een tijd moet worden nagegaan wie er burnout ontwikkelt en wat daar de oorzaken van zijn.
16
5. Literatuurlijst Anderson, D. G. (2000). Coping strategies and burnout among veteran child protection workers. Child Abuse & Neglect, 24(6), 839-848. Bakker, A. B., van der Zee, K. I., Lewig, K. A. & Dollard, M. F. (2006). The relationship between the Big Five personality factors and burnout: A study among volunteer counselors. The Journal of Social Psychology, 146, 31-50. Bunce, D., & West, M. (1994). Changing work environments: Innovative coping responses to occupational stress. Work & Stress, 8(4), 319-331. De Vries, T. A., & Hoogstraten, J. (2000). De samenhang tussen werkstress, coping en burnout bij fysiotherapeuten. Gedrag & Gezondheid, 28, 63-68. Goffin, J. J. M. (1991). “Burn-out” onder hulpverleners. Bewegen & Hulpverlening, 4, 291297. Hoogduin, C.A.L., Schaap, C.P.D.R. & Methorst, G.J. (1996). Burnout: Klinisch beeld en diagnostiek. In Cure & Care development, Behandelingsstrategieën bij burnout (pp. 33-41). Bohn Stafleu van Loghum. Maslach, C., Schaufeli, W. B. & Leiter, M. P. (2001). Job burnout. Annual Review of Psychology, 52, 397-422. Matheny, K. B., Gfroerer, C. A., & Harris, K. (2000). Work stress, burnout and coping at the turn of the century: An individual psychology perspective. The Journal of Individual Psychology, 56(1), 74-87. Penley, J. A. & Tomaka, J. (2002). Associations among the Big Five, emotional responses, and coping with acute stress. Personality and Individual Differences, 32, 1215-1228.
17
Schaap, C.P.D.R., Keijsers, G.J.P., Boelaars, V. & Vossen, C. (1996). De behandeling van burnout. Cure & Care development, Behandelingsstrategieën bij burnout (pp. 42-57). Bohn Stafleu van Loghum. Taris, A.W., Houtman, I.L.D. & Schaufeli, W.B. (2001). Risicogroepen en risicofactoren van burnout. Tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde, 9, 123-129. Thornton, P. I. (1992). The relation of coping, appraisal and burnout in mental health workers. The Journal of Psychology, 126(3), 261-271. Van Heck, G. L., & Vingerhoets, A. J. J. M. (1989). Copingstijlen en persoonlijkheidskenmerken. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 44, 73-87. Vollrath, M. & Torgersen, S. (2000). Personality types and coping. Personality and Individual Differences, 29, 367-378. Wagenvoort, M. A., Van Yperen, N. W., Hoogduin, C. A. L., & Schaap, C. P. D. R. (1998). Persoonskenmerken en burnout: De mediërende rol van coping-stijl. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 53, 128-143. Zellars, K.L., Perrewé, P.L. & Hochwarter, W.A. (2000). Burnout in health care: The role of the five factors of personality. Journal of Applied Social Psychology, 30, 1570-1598.
18