30620254-Consulting 07-0302
NWEA strategie stimulering windenergie – basisgegevens voor 2007-2020
Arnhem, 16 februari 2007 Auteurs: Hans Cleijne, Frits Verheij (beiden KEMA Consulting), Rogier Coenraads, Louis Coulomb, Max Rathmann, Pim Rooijmans (allen Ecofys)
In opdracht van NWEA
KEMA Nederland B.V. Utrechtseweg 310, 6812 AR Arnhem Postbus 9035, 6800 ET Arnhem T (026) 3 56 91 11 F (026) 3 89 24 77
[email protected] www.kema.com Handelsregister Arnhem 09080262
© KEMA Nederland B.V., Arnhem, Nederland. Alle rechten voorbehouden.
Het is verboden om dit document op enige manier te wijzigen, het opsplitsen in delen daarbij inbegrepen. In geval van afwijkingen tussen een elektronische versie (bijv. een PDF bestand) en de originele door KEMA verstrekte papieren versie, prevaleert laatstgenoemde. KEMA Nederland B.V. en/of de met haar gelieerde maatschappijen zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte, bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit dit document, of door de onmogelijkheid die informatie of gegevens te gebruiken. De inhoud van dit rapport mag slechts als één geheel aan derden kenbaar worden gemaakt, voorzien van bovengenoemde aanduidingen met betrekking tot auteursrechten, aansprakelijkheid, aanpassingen en rechtsgeldigheid.
-3-
30620254-Consulting 07-0302
INHOUD blz. SAMENVATTING – WINDENERGIE BINNEN 10 JAAR RENDABEL.................................... 5 1
Inleiding – startschot voor een nieuwe strategie..................................................11
2 2.1 2.2
Windenergie – hoeksteen van de duurzame energie portfolio .............................13 De vraag naar energie neemt nog steeds toe......................................................13 Energie staat in 2006 hoog op de politieke agenda’s ..........................................14
2.3 2.4 2.5 2.6
Gas domineert de brandstofmix in Nederland .....................................................15 Een groeiend aandeel duurzaam ........................................................................16 Energietransitie vraagt lange adem.....................................................................17 NWEA streeft naar 8000 MW wind in 2020 .........................................................17
3 3.1 3.2 3.2.1
Elektriciteitsprijs – gemiddeld bijna 60 EUR/MWh ...............................................19 De prijs van gas en CO2-rechten.........................................................................19 Elektriciteitsprijzen – scenario’s...........................................................................21 Ontwikkeling stroomprijs .....................................................................................22
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Groeipotentieel windenergie – 8000 MW in 2020 ................................................24 Historische ontwikkeling geïnstalleerd windvermogen in Nederland....................24 In perspectief: 8000 MW geïnstalleerd windvermogen in 2020............................25 Groeiscenario windenergie in Nederland.............................................................27 Conclusie ............................................................................................................28
5 5.1 5.2 5.3
Stimulering windenergie – drie wegen naar Rome ..............................................29 Vergelijking van stimuleringsinstrumenten ..........................................................29 Beoordeling van de MEP.....................................................................................30 Conclusie ............................................................................................................31
6
Kostprijs windenergie – gestage daling ...............................................................33
6.1 6.2 6.3
Huidig prijsniveau................................................................................................33 Kostprijsontwikkeling...........................................................................................34 Conclusie ............................................................................................................35
30620254-Consulting 07-0302
-4-
INHOUD (vervolg) blz. 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Maatschappelijke baten – wind is meer dan energie ...........................................36 Milieuvoordelen en vermeden maatschappelijke kosten......................................36 Risico- en prijsreductie........................................................................................37 Innovatie .............................................................................................................38 Werkgelegenheid ................................................................................................39 Ecologie ..............................................................................................................40 Conclusie ............................................................................................................41
8 8.1 8.2 8.3 8.4
Kosten minus baten – op weg naar break-even ..................................................42 Uitgangspunten van NWEA.................................................................................42 Het NWEA-ondersteuningsmodel........................................................................42 Overige aannamen voor de onrendabele top berekeningen ................................43 Kostenontwikkeling van windenergie – breakeven in 2014 voor onshore, 2021 voor offshore .......................................................................................................44 Onrendabele top .................................................................................................45 Benodigde MEP-bijdrage voor de ontwikkeling van windenergie.........................47 Conclusie ............................................................................................................48
8.5 8.6 8.7
REFERENTIES ....................................................................................................................50 DEFINITIES EN OMREKENFACTOREN .............................................................................51 Bijlage A Politiek zet (duurzame) energie op de agenda ....................................................52 Bijlage B Scenario's ontwikkeling opgesteld windvermogen in Europa...............................54 Bijlage C Doelstellingen duurzame elektriciteit ...................................................................56 Bijlage D Bijdrage wind aan elektriciteitsvoorziening 2020 .................................................57 Bijlage E Uitgangspunten NWEA-ondersteuningsmodel ....................................................59
-5-
30620254-Consulting 07-0302
SAMENVATTING – WINDENERGIE BINNEN 10 JAAR RENDABEL Dit rapport geeft een beknopt overzicht van de belangrijkste parameters die van invloed zijn op de ontwikkeling van windenergie in Nederland. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen onshore en offshore wind. NWEA stelt 8000 MW opgesteld windvermogen in Nederland als doel voor 2020: 4000 MW op land en 4000 MW op zee. Dit is in lijn met Europese ontwikkelingen. Om de doelstelling te realiseren is nog een aantal jaren financiële ondersteuning van de overheid nodig. De omvang en de termijn van deze ondersteuning is afhankelijk van enkele ontwikkelingen. De belangrijkste zijn: de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs, de kostprijsontwikkeling van windenergie en het stimuleringsmechanisme. De elektriciteitsprijs zal volgens ramingen van het Ministerie van Economische Zaken de komende jaren iets terugvallen naar een niveau van ruim EUR 50/MWh en dan tot 2020 langzaam stijgen naar bijna EUR 60/MWh (huidig prijsniveau). Windenergie is een van de snelst groeiende energiebronnen. De groei in Nederland is de laatste paar jaar echter achtergebleven ten opzichte van de EU25. Wanneer de doelstelling van 8000 MW wind in Nederland in 2020 in Europees perspectief wordt geplaatst, concluderen KEMA en Ecofys dat, op basis van de onderzochte scenario's voor de EU25, NWEA een ambitieuze maar haalbare doelstelling heeft. Het ambitieniveau van 8000 MW is vergelijkbaar met dat van het onlangs verschenen High Renewables scenario van de Europese Commissie. In deze studie zijn verschillende stimuleringsmechanismen met elkaar vergeleken op basis van vijf criteria: betaalbaar, maatschappelijk en politiek haalbaar, eerlijk, robuust en simpel. De onderzochte feed-in systemen in Duitsland, Spanje en Denemarken blijken effectief te zijn, zonder dat dit vanuit het oogpunt van de overheid en de maatschappij leidt tot overbetaling aan exploitanten. Een van de redenen voor de effectiviteit is het constante beleid dat door de overheid in de onderzochte landen is gevoerd. De effectiviteit van feed-in systemen blijkt ook significant hoger te zijn dan de effectiviteit van tendersystemen.
30620254-Consulting 07-0302
-6-
Ervaringen met verplichtingensystemen in België, Italië en het Verenigd Koninkrijk laten zien dat certificaatprijzen leiden tot een hoger rendement voor de investeerder dan noodzakelijk, en dus vanuit een maatschappelijk oogpunt de kostefficiëntie van een verplichting lager is dan van een feed-in systeem. Het in Nederland gehanteerde MEP-systeem kan worden gezien als een variant op het effectieve feed-in systeem, aangepast aan de Nederlandse politieke randvoorwaarden. Het huidige stimuleringsinstrument MEP is simpel en eerlijk. Bovendien blijkt de MEP zeer succesvol waardoor een groter beslag op de MEP is gedaan dan oorspronkelijk door EZ is voorzien, wat negatief scoort op het criterium betaalbaar (de MEP gaat feitelijk ten onder aan zijn eigen succes). Mede hierdoor is ook de wijze van (overheids)financiering veranderd, wat negatieve gevolgen heeft voor de politieke haalbaarheid en voor de robuustheid van de MEP. De huidige MEP scoort dus goed op twee van de vijf criteria. Een minder grote en in de tijd afnemende afhankelijkheid van overheidssteun lijkt een belangrijke voorwaarde om ook op de andere criteria positief, of in ieder geval positiever, te scoren. NWEA heeft mede op basis van deze bevindingen enkele voorstellen voor een aangepaste MEP gemaakt die door de auteurs zijn doorgerekend. NWEA meldt dat uit een recent onderzoek blijkt dat de investeringskosten voor onshore windenergie ongeveer EUR 1.270 per kW bedragen. Naar verwachting zullen de investeringskosten in 2020 met circa 45% zijn gedaald naar omstreeks EUR 700 per kW. De huidige kosten voor offshore windenergie liggen in de range van EUR 2.250 – 2.500 per kW. Indien wordt uitgegaan van EUR 2.250 per kW zullen deze investeringskosten in 2020 naar verwachting met circa 40% zijn gedaald naar EUR 1.400 per kW. Windenergie heeft naast het leveren van een substantiële bijdrage aan een duurzame energievoorziening nog een aantal voordelen. Zo draagt het bij aan een minder grote afhankelijkheid van geïmporteerd gas, kolen en uranium, is het minder gevoelig voor prijsschommelingen van fossiele bronnen en verlaagt het de macro-economische kosten van de elektriciteitsproductie. Studies laten zien dat het invoeden van windenergie op het elektriciteitsnet een drukkend effect heeft op de elektriciteitsprijzen op de stroombeurs doordat windenergie bij productie de duurste energiebron van dat moment verdringt. Daarnaast ontstaan innovaties in deze snel groeiende, internationale bedrijfstak.
-7-
30620254-Consulting 07-0302
Een ander belangrijk voordeel van windenergie is dat het de uitstoot van CO2 en andere emissies reduceert. De emissies van conventionele elektriciteitsproductie hebben een negatieve invloed op het klimaat en op de gezondheid van mensen. De kosten die hieruit voortvloeien worden (grotendeels) afgewenteld op de maatschappij. Gebruik van windenergie reduceert deze uitstoot, wat leidt tot minder maatschappelijke kosten. In 2005 zijn CO2emissieplafonds ingesteld voor de Europese industrie, waarmee (een deel van) deze kosten al worden doorberekend aan de eindgebruiker. Op basis van verschillende studies, waaronder het ExternE rapport van de Europese Commissie, gaat NWEA er van uit dat de toepassing van windenergie resulteert in een besparing van EUR 20/MWh op deze maatschappelijke kosten.
Onrendabele top wind op land [€/MWh] 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
jaar
Figuur S.1
Onrendabele top van wind op land bij vermeden maatschappelijke kosten van EUR 20/MWh
30620254-Consulting 07-0302
-8-
Onrendabele top wind op zee [€/MWh] 60
50
40
30
20
10
0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
jaar
Figuur S.2
Onrendabele top van wind op zee bij vermeden maatschappelijke kosten van EUR 20/MWh
In deze studie is de onrendabele top voor windenergie berekend. Dit is het verschil tussen de kostprijs van windenergie en de verkoopprijs van elektriciteit op de stroommarkt, het bedrag dat nodig is om een windenergieproject rendabel te maken. In de bovenstaande figuren is te zien hoe groot de berekende onrendabele top de komende jaren is voor zowel onshore als offshore windenergie. Onder de aanname van NWEA dat EUR 20/MWh vermeden maatschappelijke kosten aan windenergie kunnen worden toegerekend, is het de verwachting dat wind op land rond 2014 rendabel kan zijn. Tot die tijd heeft wind op land nog ondersteuning nodig. Bij een groei naar 4000 MW windvermogen in 2020 bedraagt deze bijdrage maximaal EUR 57 miljoen per jaar. Offshore windenergie wordt naar verwachting rendabel rond 2020, uitgaande van een vergoeding van de vermeden maatschappelijke kosten en de aanname dat de kosten voor de netaansluiting geen onderdeel vormen van de projectkosten. De onrendabele top van offshore windenergie neemt in de periode tot 2020 belangrijk af. Bij een geleidelijk groeiscenario van offshore wind naar 4000 MW in 2020, bedraagt de jaarlijkse
-9-
30620254-Consulting 07-0302
bijdrage maximaal EUR 235 miljoen per jaar. Dit niveau wordt in 2020 bereikt. De MEP is dan nog niet nul, maar dit niveau zal naar verwachting in 2021 worden bereikt.
Benodigde MEP gelden [x mln €] 350 300 250 200 150 100 50 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 Jaar onshore
verplichting voorgaande jaren
offshore
verplichting voorgaande jaren
In de bovenstaande figuur is te zien wat de jaarlijkse bijdrage van de overheid dient te zijn om de onrendabele top van windenergie te bekostigen. De benodigde middelen bestaan uit zowel verplichtingen die de overheid is aangegaan voor bestaande windparken die in voorgaande jaren zijn gebouwd als voor ondersteuning van nieuwe windparken. Kernpunten van onze bevindingen −
Er is een actiever duurzame energiebeleid in Nederland nodig om weer in de pas te lopen met de EU25. Als die slag op korte termijn wordt gemaakt (en volgehouden), is de NWEA-doelstelling van 8000 MW windenergie in 2020 – 4000 MW op land en 4000 MW op zee – realistisch.
−
Het huidige stimuleringsinstrument MEP scoort goed op enkele criteria: simpel en eerlijk. Een minder grote en in de tijd afnemende afhankelijkheid van overheidssteun lijkt een belangrijke voorwaarde om ook op andere criteria positief te scoren.
30620254-Consulting 07-0302
-10-
−
De maatschappelijke voordelen van windenergie zijn beperkt te kwantificeren. Een deel van deze voordelen zijn verwerkt in de prijs voor CO2-emissierechten. NWEA gaat er in haar nieuwe strategie van uit dat toepassing van windenergie resulteert in een besparing van EUR 20/MWh op (externe) maatschappelijke kosten.
−
Op basis van bovenstaande aanname is het de verwachting dat wind op land rond 2014, dus ruim binnen de zichttermijn van 2020, zonder subsidie kan concurreren met de energieopwekking uit fossiele bronnen.
−
Offshore wind wordt pas na 2020 concurrerend. Deze toepassing behoeft daarom nog overheidssteun oplopend tot EUR 235 miljoen in 2020.
-11-
1
30620254-Consulting 07-0302
INLEIDING – STARTSCHOT VOOR EEN NIEUWE STRATEGIE
NWEA wil een strategie formuleren voor de stimulering van windenergie – zowel onshore als offshore – die gebruikt kan worden richting politiek en rijksoverheid. Deze stimulering dient aan de volgende criteria te voldoen: −
betaalbaar
−
maatschappelijk en politiek haalbaar
−
eerlijk
−
robuust
−
simpel.
De strategie van NWEA dient onderbouwd te worden met feitelijke informatie, zoals: −
ontwikkeling van de elektriciteitsprijs
−
ontwikkeling van de groei van het windvermogen (wereld, Europa, NL)
−
ontwikkeling kostprijs windenergie (onshore en offshore)
−
onrendabele top (kostprijs minus baten)
−
maatschappelijke baten van windenergie
−
stimuleringsmaatregelen windenergie
−
kosten van deze stimulering.
NWEA heeft Ecofys en KEMA gevraagd de krachten te bundelen en hun gezamenlijke kennis in te zetten om een bijdrage te leveren aan de strategie van NWEA. Daarbij is gevraagd zoveel mogelijk gebruik te maken van beschikbare informatie. Tevens heeft NWEA gevraagd in de presentatie van de resultaten waar mogelijk aan te sluiten bij informatie en resultaten die ook al bekend zijn bij de overheid. ECN Beleidsstudies (ECN BS) heeft haar medewerking aan deze opdracht vooraf toegezegd en heeft de resultaten van enkele relevante studies aan KEMA en Ecofys ter beschikking gesteld. NWEA hecht hier veel waarde aan omdat ECN BS veel opdrachten verricht voor de Nederlandse overheid en de Europese Commissie. Naast de inzet van genoemde organisaties heeft Stichting We@Sea haar medewerking verleend om de resultaten van een parallelle studie naar de strategie voor offshore windenergie, uitgevoerd door ECN BS, beschikbaar te stellen voor de studie van NWEA.
30620254-Consulting 07-0302
-12-
Alle berekeningen zijn gebaseerd op modellen en scenario’s, zoals deze ook worden gebruikt door dan wel bekend zijn bij het Ministerie van Economische Zaken. Een aantal invoerparameters zijn door NWEA aan KEMA en Ecofys aangereikt. Dit rapport geeft feitelijke informatie – basisgegevens – voor het bepalen van de NWEA strategie. De zichttermijn is 2020.
-13-
30620254-Consulting 07-0302
2
WINDENERGIE – HOEKSTEEN VAN DE DUURZAME ENERGIE PORTFOLIO
2.1
De vraag naar energie neemt nog steeds toe
ExaJoules *)
De voorraden van fossiele energiebronnen zijn niet oneindig, al is dat slechts een van de redenen waarom er naarstig naar alternatieven wordt gezocht voor de mondiale energievoorziening. Vrijwel alle wereldbeelden (Energie en samenleving in 2050, EZ, december 2000), (Four Futures of Europe, CBP, 2004) en energiescenario’s (IEA, World Energy Outlook 2006), (EU DG Tren, Trends to 2030, 2006), (Shell, Global Scenarios, 2005) tonen een belangrijke positie van duurzame energie op de middellange en lange termijn. Dat kan alleen worden bereikt met een krachtige groei in het gebruik van duurzame energiebronnen. NWEA hanteert het Strong Europe-scenario voor haar strategie 2007-2020.
Ocean/Wave
1400
Solar Thermal
Solar PV
1200
Geothermal Wind
1000
Biomass Power Biofuels
800
Hydro Nuclear
600
Gas Oil
400
Coal CH4 Coal Tradn.
200
Traditional Fuels
0 1997
1980
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
2060
jaartal
Figuur 2.1
Shell-scenario “Spirit of the Coming Age” (bron: Shell) *) 1 ExaJoule = 1018 Joule, energiegebruik in Nederland is circa 3 ExaJoule
30620254-Consulting 07-0302
2.2
-14-
Energie staat in 2006 hoog op de politieke agenda’s
Energiebesparing en duurzame energie krijgen hoge prioriteit. Zo was energie een van de belangrijke agendapunten tijdens de laatste EU-top in oktober 2006. Sir Nicholas Stern, Afdelingshoofd van de Government Economic Service en voormalig topeconoom van de Wereldbank en adviseur van de Britse premier Blair, heeft recent sterk gepleit voor een snelle en daadkrachtige aanpak van het klimaatvraagstuk om de uitstoot van CO2 te beperken. Dat zou vanaf nu jaarlijks circa 1% van het GDP (“wereld-BNP”) aan investeringen vergen in bijvoorbeeld energiebesparing en duurzame energie. Doorgaan op de huidige weg leidt op termijn tot een jaarlijks verlies van 5% (mogelijk oplopend tot 20%) van het GDP. Premier Blair heeft samen met minister-president Balkenende eveneens in oktober 2006 een brief gestuurd naar de Finse minister-president Vanhanen (Finland was toen voorzitter van de EU) en naar voorzitter Barroso van de Europese Commissie (met een kopie aan de overige regeringsleiders) waarin ze pleiten voor snel handelen om te reageren op klimaatverandering en “… stappen te nemen die nodig zijn om te voorkomen dat we catastrofale keerpunten passeren”. In de Renewable Energy Roadmap (januari 2007) noemt de Europese Commissie een doelstelling van 20% duurzame energie (elektriciteit, verwarming en koeling en biobrandstof) in 2020. Dit is twee keer zo hoog als de geprognosticeerde 10% voor 2010. Op 8 mei 2006 heeft de Task Force Energietransitie het Transitie Actie Plan “Meer met Energie” aangeboden aan de minister van Economische Zaken. De ambities zijn als volgt verwoord: met het Transitie Actie Plan wil Nederland voorop gaan lopen in de overgang naar een duurzame energievoorziening. Concreet zijn de ambities voor 2050: −
efficiënter energiegebruik: besparing 1,5 à 2% per jaar tot 2050
−
substantiële inzet van groene grondstoffen en hernieuwbare energie
−
reductie van de CO2-emissie tot 50% van het niveau van 1990
−
versterking van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Ook de Verenigde Staten doet van zich spreken met de film “An inconvenient truth” van ex-vice-president Gore als sprekend voorbeeld. Mede dankzij Gore lijkt er in de Verenigde Staten een kanteling te ontstaan in het denken over het milieu in relatie tot het energiegebruik.
-15-
30620254-Consulting 07-0302
Tot slot heeft de IEA in haar World Energy Outlook 2006 voor het eerst haar zorgen uitgesproken over onze toekomstige energievoorziening. Het IEA-persbericht van 7 november 2006 opent met: “World political leaders have decided to act with resolution and urgency to change the energy future. The World Energy Outlook 2006 shows how to make that happen”. Verder stelt de IEA dat “… the energy future we are facing today, based on projections of current trends, is dirty, insecure and expensive. But it also shows how new government policies can create an alternative energy future which is clean, clever and competitive …”. De IEA pleit voor een krachtig beleid om te komen tot een meer duurzame energievoorziening. Met hun Alternative Policy Scenario laat IEA zien dat dit realiseerbaar is mits de overheden wereldwijd maatregelen implementeren die ze nu al in overweging nemen. Daarmee wordt de totale energievraag 10% minder in 2030 (ten opzichte van ongewijzigd beleid) en kunnen de CO2-emissies met 16% afnemen. In bijlage A is een beknopte onderbouwing gegeven voor de hernieuwde politieke aandacht voor (duurzame) energie.
2.3
Gas domineert de brandstofmix in Nederland
Een overzicht van de brandstofmix in Nederland (2004) is gegeven in onderstaande figuur. Op dit moment wordt de elektriciteitsvoorziening gedomineerd door gas en kolen en in mindere mate kernenergie.
30620254-Consulting 07-0302
Figuur 2.2
2.4
-16-
De energieproductiemix in Nederland (Bron: WISE (www.tegenstroom.nl) op basis van data (EnergieNed, 2005)
Een groeiend aandeel duurzaam
In 2005 was het aandeel van de binnenlandse productie van duurzame elektriciteit in het totale elektriciteitsverbruik 6,2% (CBS, 2006), (EnergieNed, Energie in Nederland, 2006)1. Met Nederlandse windparken opgewekte energie is met een bijdrage van 29% een van de hoekstenen van duurzame elektriciteit (dit komt overeen met 1,8% van het totale elektriciteitsverbruik in Nederland). Het heeft zich in ongeveer 20 jaar ontwikkeld van een technologie van pioniers tot een volwassen, internationale en innovatieve bedrijfstak. Zo nam in Nederland het opgestelde windvermogen toe van 300 MW in 1996 tot 1220 MW in 2005. In Europa groeide dit vermogen in deze periode van 3500 naar 40 000 MW. Wereldwijd groeit het opgesteld windvermogen al jaren met 20-30% per jaar.
1
In 2004 was dit nog maar 4,6%, zie figuur 2.2
-17-
30620254-Consulting 07-0302
In de periode 2001-2005 vertegenwoordigde windenergie 30% van het nieuw geïnstalleerde elektrisch vermogen in de EU-15. Gerenommeerde instellingen als EWEA en BTM Consult (Market Update, 2005) verwachten een blijvend hoog groeitempo voor windenergie, geheel in lijn met de eerder genoemde scenario’s voor duurzame energie. Windenergie heeft de potentie om binnen een à twee decennia uit te groeien tot een van de hoekstenen in de portfolio van de Nederlandse energiemix.
2.5
Energietransitie vraagt lange adem
Om de energietransitie naar een duurzame energievoorziening vorm te geven, zijn enkele platforms waaronder het Platform Duurzame Elektriciteit opgericht. Dit platform is van mening dat de Nederlandse ambitie minimaal moet zijn: 20% hernieuwbare elektriciteit in 20202. Men pleit voor het ombouwen van de MEP tot een beheersbaar en goedkoper systeem. Het platform verzoekt tevens om de vermeden maatschappelijke en milieukosten te internaliseren of te verrekenen. In dat geval is hernieuwbare elektriciteit uit onshore windenergie en biomassa al voor 2020 rendabel zonder subsidies. Het CPB en ECN stellen in de maatschappelijke kosten-batenanalyse voor windenergie op zee (Windenergie op de Noordzee – Een maatschappelijke kosten-batenanalyse, 2005) dat investeren in deze energiebron onder een aantal voorwaarden maatschappelijk rendabel is: een meer gefaseerde aanleg van offshore windparken en een stringent klimaatbeleid (het zogenaamde Strong Europe-scenario). Ook hogere prijzen voor brandstof en/of CO2emissiehandelprijzen zijn gunstig voor investeringen in (offshore) windenergie.
2.6
NWEA streeft naar 8000 MW wind in 2020
NWEA stelt 8000 MW opgesteld windvermogen in Nederland als doel voor 2020, gelijkelijk te verdelen over land en zee. Daarvoor is nog een aantal jaren financiële ondersteuning van de
2
Ter vergelijking: Het Europese Parlement heeft in december 2006 de Green Paper van de Europese Commissie besproken en daarin haar steun uitgesproken voor de doelstelling om te streven naar 25% duurzame energie in de energiemix tegen 2020. In januari 2007 heeft de Europese Commissie dit percentage bijgesteld naar 20%
30620254-Consulting 07-0302
-18-
overheid nodig. De omvang en de termijn van deze ondersteuning is afhankelijk van enkele ontwikkelingen. De belangrijkste zijn: de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs, de kostprijsontwikkeling van windenergie en het stimuleringsmechanisme.
-19-
30620254-Consulting 07-0302
3
ELEKTRICITEITSPRIJS – GEMIDDELD BIJNA 60 EUR/MWH
3.1
De prijs van gas en CO2-rechten
Voor de Nederlandse elektriciteitsprijzen zijn vooral de gasprijzen van belang. De gebruikte scenario’s geven een gematigde groei van de aardgasprijs over de volledige periode. De recente sterke stijging van de gasprijs werkt door in de gasprijsscenario’s zoals te zien is in figuur 3.1.
3
gasprijs (in €2000 per m )
30
25
20
15
10
5
0 2000
2010 Global Economy
Figuur 3.1
2020
2030
2040
Global Economy High Price
Gasprijsscenario’s in de periode 2000 – 2040, waarbij de prijs is uitgedrukt in euro’s van het jaar 2000 (bron: ECN Beleidsstudies)
De markt voor CO2-emissierechten is pas in januari 2005 van start gegaan. De emissieplafonds tot 2008 zijn helder. Er zijn aanwijzingen dat de emissieplafonds achteraf gezien te ruim zijn vastgesteld en dat de marktprijzen voor CO2 te hoog zijn (geweest). De nationale plafonds voor de periode 2008-2012 liggen nog niet vast, maar de verwachting is dat deze ambitieuzer zullen zijn dan de huidige niveaus. Voor de post-Kyoto periode (na 2012) zijn er
30620254-Consulting 07-0302
-20-
op dit moment geen beleidsdoelstellingen in internationaal verband vastgelegd. Het toekomstig succes van de CO2-emissiehandel hangt in hoge mate samen met de handhaving van de nationale emissiedoelstellingen en de marktverwachtingen in deze periode zijn daarmee zeer onzeker.
60
50
(€/ton CO2)
40
30
20
10
0 2000 Global Economy
Figuur 3.2
2010
2020
Regional Collaboration
2030 Strong Europe
CO2-prijsscenario’s (bron: ECN Beleidsstudies)
In figuur 3.2 is de prijsontwikkeling van CO2-emissierechten weergegeven die bij de scenario’s horen. Na 2020 treden grote verschillen op tussen de scenario’s. Deze variëren van afschaffing van de emissiehandel in de scenario’s Global Economy en Transatlantic Markets3, gematigd oplopende prijsniveaus in het scenario Regional Collaboration en sterk oplopende prijzen in het Strong Europe scenario. De kosten voor CO2-rechten worden doorberekend in de elektriciteitsprijs4.
3 4
Hier verder niet behandeld De invloed van de CO2-prijs op de elektriciteitsprijs bedraagt op dit moment 0,5 EUR/MWh bij een stijging met 1 EUR per ton CO2 (Sijm, 2006; CapGemini, 2006)
-21-
3.2
30620254-Consulting 07-0302
Elektriciteitsprijzen – scenario’s
De belangrijkste factoren die in Nederland de elektriciteitsprijs bepalen zijn: −
aardgas- en in mindere mate de kolenprijs
−
CO2-prijzen en de mate waarin deze doorwerken in de elektriciteitsprijzen
−
stijging in de vraag naar elektriciteit als gevolg van economische groei
−
marktgedrag en investeringsbeslissingen van producenten
−
interconnectiecapaciteit en elektriciteitsprijzen in het buitenland
−
rol van duurzame opwekking van elektriciteit en WKK.
90 85
Elektriciteitsprijs (€/MWh)
80 75 70 65 60 55 50 45 40 2005
2010 Global Economy
Figuur 3.3
2015 Strong Europe
2020
2025
2030
Regional Collaboration
Elektriciteitsprijsscenario’s (bron: ECN)
ECN heeft scenario’s doorgerekend voor de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs (figuur 3.3). De scenario’s zijn afgeleid van door het RIVM en CPB ontwikkelde toekomstbeelden5. Deze scenario’s zijn tot 2020 vrijwel identiek. Pas na 2020 ontstaan verschillen tussen de scenario’s als gevolg van het al dan niet slagen van internationale emissiehandel. Bij het bereke5
Bollen et al., 2004
30620254-Consulting 07-0302
-22-
nen van de elektriciteitsprijzen is rekening gehouden met de huidige hoge olie- en gasprijzen. Deze zijn verwerkt in het GEHP (Global Economy High Price)-scenario. Voor de periode tot 2040 wordt rekening gehouden met een olieprijs van gemiddeld 40 $2000 per vat.
3.2.1
Ontwikkeling stroomprijs
Bij de bepaling van de marktprijs voor windenergie is gebruik gemaakt van het scenario voor de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs, zoals dit door ECN wordt gehanteerd bij de berekening van de onrendabele top in hun studies voor het Ministerie van Economische Zaken. Voor de vaststelling van de onrendabele top wordt uitgegaan van de gemiddelde elektriciteitsprijs over de levensduur van de turbine (hier gesteld op 15 jaar). Uitgaande van de hierboven genoemde scenario’s volgt hieruit een verloop van de gemiddelde elektriciteitsprijs zoals wordt getoond in figuur 3.4.
Gemiddelde elektriciteitsprijs (€/MWh)
100
90
80
70
60
50
Regional collaboration
Figuur 3.4
2030
2025
2020
2015
2010
2005
40
Global economy high price
Gemiddelde elektriciteitsprijs berekend over de levensduur van een windturbine (15 jaar) volgens twee scenario’s
-23-
30620254-Consulting 07-0302
Bij de verdere berekeningen in deze studie wordt de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs volgens het Regional Collaboration scenario (RC) als uitgangspunt gehanteerd, zie ook figuren 3.3 en 3.4.
30620254-Consulting 07-0302
-24-
4
GROEIPOTENTIEEL WINDENERGIE – 8000 MW IN 2020
4.1
Historische ontwikkeling geïnstalleerd windvermogen in Nederland
In de periode 1996-2005 nam het totaal geïnstalleerde windvermogen in Nederland toe van 300 MW in 1996 tot 1220 MW eind 2005, zie figuur 4.1. Het totaal in de EU geïnstalleerde vermogen nam in dezelfde periode toe van 3,5 GW (3500 MW) tot meer dan 40 GW (40 000 MW) eind 2005.
Ontwikkeling cumulatief geinstalleerd windvermogen in Nederland 1996-2005 1400
Cumulatief geinstalleerd vermogen (MW)
1200
1000
800
600
400
200
0 1996
Figuur 4.1
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Ontwikkeling geïnstalleerd vermogen in Nederland (bron: EWEA)
Het Nederlandse aandeel van de in Europa opgestelde windcapaciteit nam af in de periode 1996-2005. Eind 1996 stond 9% van het totaal in de EU geïnstalleerde vermogen in Nederland, terwijl de laatste jaren dit aandeel rond 3% van het totaal in de EU ligt. Nederland zat 10 jaar geleden nog in de kopgroep, maar is langzamerhand teruggevallen naar de staart van het peloton. In figuur 4.2 is weergegeven wat het opgesteld windvermogen in Nederland zou zijn geweest indien hetzelfde groeitempo als in Europa was
-25-
30620254-Consulting 07-0302
gerealiseerd. Hieruit blijkt duidelijk dat het groeitempo in Nederland over deze periode sterk achterbleef ten opzichte van het tempo in Europa.
Europa versus Nederland 45.000
Cumulatief windvermogen (MW)
40.000 35.000
Europa NL (x 10)
30.000
NL (EU-tempo) x 10
25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Jaar
Figuur 4.2
4.2
Ontwikkeling geïnstalleerd windvermogen in Nederland en in Europa over de periode 1996-2005. Om het verschil in groeitempo tussen NL en EU beter zichtbaar te maken, is het windvermogen in Nederland met 10 vermenigvuldigd. In de laatste kolom in elk jaartal is te zien hoe dit vermogen in Nederland zich zou hebben ontwikkeld indien het groeitempo van Europa was gerealiseerd (bron: EWEA)
In perspectief: 8000 MW geïnstalleerd windvermogen in 2020
De door NWEA geformuleerde doelstelling van 8000 MW in 2020 wordt vergeleken met de meest recente ramingen voor de ontwikkeling van energiebronnen in de EU25 zoals deze zijn opgesteld door EWEA, de Europese Commissie en het IEA. Voor meer gedetailleerde informatie over deze ramingen wordt verwezen naar bijlage B.
30620254-Consulting 07-0302
-26-
De onderstaande tabel geeft aan hoeveel geïnstalleerd windvermogen in de EU in 2020 wordt voorzien volgens diverse recente scenario's van EWEA, de Europese Commissie en het IEA. Ter vergelijking is de NWEA doelstelling van 8000 MW omgerekend in percentage van het opgesteld windvermogen in de EU25.
geïnstalleerd windvermogen
aandeel Nederland (8 GW in 2020) ten
EU25 (2020)
opzichte van EU25
EWEA scenario EU25 (2006)
180 GW
4,4%
EC Baseline (2006)
128 GW
6,3%
EC High Renewables (2006)
209 GW
3,8%
IEA conventional scenario (2004)
132 GW
6,1%
IEA advanced scenario (2004)
145 GW
5,5%
143 GW
5,6%
146 GW
5,5%
IEA reference scenario (WEO 2006)
a
IEA alternative policy scenario (WEO 2006) a b
b
interpolatie van het Reference scenario (106 GW in 2015, 217 GW in 2030) interpolatie van het Alternative Policy scenario (108 GW in 2015, 223 GW in 2030)
Uit het overzicht blijkt dat een doelstelling van 8000 MW geïnstalleerd windvermogen in Nederland overeenkomt met een aandeel variërend van 3,8% tot 6,3% van het totale Europese windpark in 2020, afhankelijk van het scenario. Op basis van deze cijfers kan worden gesteld dat de NWEA-doelstelling vraagt om een relatieve versnelling van de ontwikkeling van windenergie in Nederland ten opzichte van de groei in de EU25. Op dit moment is het Nederlandse aandeel in het totale Europese windpark namelijk 3% en dat zou naar de genoemde 3,8-6,3% moeten groeien, vergelijkbaar met de percentages van eind jaren ‘90. Met een iets grotere ambitie van de overheid lijkt dit haalbaar. We hebben deze doelstelling ook op een andere manier getoetst door te kijken naar de vraagkant. Het huidige Nederlands aandeel in de totale elektriciteitsvraag van de EU25 is 3,7% (2005). Een evenredig aandeel windenergie zou dus eveneens 3,7% betekenen, wat dicht tegen het EC High Renewables en niet ver van het EWEA scenario ligt. Vanuit deze invalshoek is de conclusie dezelfde: de 8000 MW doelstelling is realistisch en staat in verhouding tot de Europese doelstellingen.
-27-
4.3
30620254-Consulting 07-0302
Groeiscenario windenergie in Nederland
NWEA gaat bij de ontwikkeling van onshore en offshore windenergie in Nederland uit van het volgende scenario. Bij het opgestelde windvermogen op land houdt NWEA rekening met omvang van de projecten die nu bij het IPO bekend zijn en als zodanig in de BLOW-monitor worden vermeld. In 2020 staat naar verwachting 4000 MW op land opgesteld. Voor offshore wordt rekening gehouden met een groei van 200 MW per jaar tussen 2009 en 2013, tussen 2014 en 2018 wordt een bouwtempo verondersteld van 400 MW/jaar, in 2019 en 2020 groeit het vermogen met 500 MW per jaar.
Ontwikkeling NL 4500 4000 3500
Vermogen (MW)
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 Offshore
Figuur 4.3
Onshore
onshore realisatie
offshore realisatie
Veronderstelde ontwikkelingsscenario van windenergie in Nederland volgens NWEA
30620254-Consulting 07-0302
4.4
-28-
Conclusie
Wanneer de doelstelling van 8000 MW wind in Nederland in 2020 in Europees perspectief wordt geplaatst, kan op basis van de onderzochte scenario's voor de EU25 gesteld worden dat NWEA een ambitieuze maar haalbare doelstelling heeft. Het ambitieniveau is vergelijkbaar met dat van het onlangs verschenen High Renewables scenario van de Europese Commissie.
-29-
5
30620254-Consulting 07-0302
STIMULERING WINDENERGIE – DRIE WEGEN NAAR ROME
Stimuleringsmechanismen voor duurzame energie zijn ruwweg onder te verdelen in: feed-in systeem: een producent ontvangt een vast tarief per kWh uit duurzame energiebronnen geproduceerde stroom. Een feed-in systeem kent twee varianten. Enerzijds kan een vast tarief bestaan voor de duurzame component van de stroom, waarnaast de producent de (grijze) stroom kan verkopen op de elektriciteitsmarkt (premie tarief). Anderzijds kan een vast tarief voor de som van duurzame en grijze component van de stroom worden vastgesteld. Verplicht aandeel duurzaam: energieleverende bedrijven worden door de overheid verplicht om een minimaal deel van de door hen op jaarbasis totale geleverde elektriciteit uit duurzame energiebronnen te leveren. Tenders: de overheid nodigt marktpartijen uit om voorstellen in te dienen voor de realisatie van een aangegeven geïnstalleerd vermogen, waarbij doorgaans ook de gewenste duurzame energietechnologie door de overheid wordt aangegeven. Daarnaast zijn er andere stimuleringsmaatregelen zoals investeringssubsidie (EIA) en de regeling Groen Beleggen, et cetera. In dit hoofdstuk wordt een vergelijking van de verschillende stimuleringsmechanismen voor duurzame energie gemaakt alsmede een beknopte kwalitatieve beoordeling gegeven van de MEP op basis van de door NWEA voorgestelde criteria.
5.1
Vergelijking van stimuleringsinstrumenten
In opdracht van de Europese Commissie is in het kader van het OPTRES project een analyse gemaakt van de effectiviteit van stimuleringsinstrumenten voor windenergie op land in de EU-15 landen in de periode 1998-2004 (EC, COM(2005)627 final; OPTRES interim report, januari 2006). Hierbij is voor elk land het stimuleringsniveau voor wind vergeleken met de in dat land geldende kosten voor de opwekking van windenergie, uitgedrukt in EUR/MWh. Voorts is bekeken welk aandeel van het aanwezige potentieel voor windenergie het stimuleringsinstrument heeft kunnen benutten. De analyse toont aan dat in drie van de vier onderzochte landen met een verplichting, België, Italië en het Verenigd Koninkrijk, de hoogte van de financiële stimulering ruim hoger is dan de opwekkingskosten. Voor het merendeel van de onderzochte landen met een feed-in
30620254-Consulting 07-0302
-30-
systeem blijkt de hoogte van stimulering dicht in de buurt van de opwekkingskosten te liggen. Het feit dat de hoogte van de stimulering in het geval van verplichtingen significant hoger is dan in het geval van een feed-in systeem zou kunnen worden verklaard doordat bij een verplichting investeerders een hogere risicopremie eisen, de administratiekosten hoger zijn of omdat er nog relatief weinig ervaring is met certificaatmarkten. Uit de analyse blijkt dat de feed-in systemen, zoals deze in Duitsland, Spanje en Denemarken zijn geïmplementeerd, het meest effectief zijn geweest voor de stimulering van windenergie in de periode 1998-2004. Hierbij moet worden opgemerkt dat in deze landen ook het gevoerde beleid constant is geweest, hetgeen de geobserveerde effectiviteit van het stimuleringsinstrument ten goede komt. De analyse geeft ook aan dat de landen met een tendersysteem, Ierland en Frankrijk, in de onderzochte periode significant lager scoren voor wat betreft de realisatie van nieuw windvermogen. Overigens zijn de systemen in beide landen inmiddels aangepast en wordt er geen tendering meer toegepast (Ierland), of minder tendering toegepast (Frankrijk). Zo is in Frankrijk tegenwoordig voor windenergie altijd het feed-in tarief van toepassing, waar dit voorheen alleen gold voor windenergieprojecten tot 12 MW.
5.2
Beoordeling van de MEP
In de onderstaande tabel is een kwalitatieve beoordeling gegeven van het huidige stimuleringsinstrument MEP op basis van de criteria uit hoofdstuk 1. Ter toelichting: de MEP is enkele jaren gefinancierd uit een bijdrage van EUR 52,-- per afnemer van elektriciteit. Vanaf 2005 wordt de MEP bekostigd uit de algemene rijksmiddelen. Deze wijziging is van invloed op de criteria “maatschappelijk en politiek haalbaar” en “robuust”. criterium
beoordeling
betaalbaar
negatief: de hoogte van de MEP wordt mede bepaald op basis van actuele investerings- en operationele kosten in plaats van gestaag afnemende kosten (incorporeren leereffecten) waardoor er onvoldoende prikkel is om naar steeds goedkopere oplossingen te zoeken (zie bijvoorbeeld het systeem in Duitsland) negatief: de MEP is de laatste jaren een zeer succesvol instrument gebleken waardoor er een groter beslag werd gelegd op de beschikbare overheidsmiddelen dan begroot (zie ook criterium “robuust”)
-31-
30620254-Consulting 07-0302
maatschappelijk
positief: tot het moment dat de financiering van de MEP volledig via het
en politiek haal-
afnemerstarief werd gedekt
baar
negatief: vanaf het moment dat de financiering van de MEP deels uit de algemene rijksmiddelen werd bekostigd
eerlijk
positief: het MEP-systeem is voor een iedere partij transparant en geeft vooraf duidelijkheid over de te ontvangen baten
robuust
positief: financiering via het afnemerstarief (EUR 52,-- per jaar per aansluiting tot en met 2005) negatief: doordat de financiering van EUR 52,-- via het afnemerstarief niet voldoende bleek te zijn om de kosten te dekken, is in december 2005 besloten de MEP deels uit de algemene rijksmiddelen te bekostigen (deze maatregel is eind 2006 weer teruggedraaid). Financiering via de algemene rijksmiddelen heeft de continuïteit van de MEP in negatieve zin beïnvloed. Vanaf 2007 is de MEP een post op de Rijksbegroting. De robuustheid van het stelsel komt, door de grotere politieke invloed, daarmee verder onder druk te staan
simpel
positief: een vaste premie per kWh opgewekte duurzame elektriciteit is transparant en eenvoudig voor zowel de producent van duurzame elektriciteit als voor de uitvoerder van de regeling
5.3
Conclusie
De onderzochte feed-in systemen blijken effectief te zijn, zonder dat dit vanuit het oogpunt van overheid en maatschappij heeft geleid tot overbetaling aan exploitanten. Een van de redenen voor de effectiviteit is het constante beleid dat door de overheid in de onderzochte landen is gevoerd. De effectiviteit van feed-in systemen blijkt ook significant hoger te zijn dan de effectiviteit van tendersystemen. Er van uitgaande dat de huidige (hoge) certificaatprijzen ook in de toekomst zullen gelden, kan worden gesteld dat het rendement voor de investeerder bij een verplichting hoger is dan bij een feed-in systeem, en dat derhalve vanuit het oogpunt van de maatschappij de kostefficiëntie van een verplichting lager is dan van een feed-in systeem. Het huidige stimuleringsinstrument MEP is simpel en eerlijk. Bovendien blijkt de MEP zeer succesvol waardoor een groter beslag op de MEP is gedaan dan oorspronkelijk door EZ is voorzien, wat negatief scoort op het criterium betaalbaar (de MEP gaat feitelijk ten onder aan zijn eigen succes). Mede hierdoor is ook de wijze van (overheids)financiering veranderd, wat negatieve gevolgen heeft voor de politieke haalbaarheid en voor de robuustheid van de MEP.
30620254-Consulting 07-0302
-32-
De huidige MEP scoort dus goed op twee van de vijf criteria. Een minder grote en in de tijd afnemende afhankelijkheid van overheidssteun lijkt een belangrijke voorwaarde om ook op de andere criteria positief, of in ieder geval positiever, te scoren. NWEA heeft mede op basis van deze bevindingen enkele voorstellen voor een aangepaste MEP gemaakt die door de auteurs zijn doorgerekend, zie hoofdstuk 8.
-33-
6
30620254-Consulting 07-0302
KOSTPRIJS WINDENERGIE – GESTAGE DALING
In dit hoofdstuk wordt de kostprijsontwikkeling van zowel onshore als offshore windenergie beschreven. Eerst zal er worden gekeken naar het huidige prijsniveau van onshore windenergie in Nederland en offshore windenergie in Europa. Vervolgens wordt de kostprijsontwikkeling onder de loep genomen.
6.1
Huidig prijsniveau
Wind op land In een literatuurstudie uit 2003 (Junginger) zijn de investeringskosten van een aantal in Nederland en in het buitenland gerealiseerde onshore en offshore windparken gerapporteerd (zie bijlage E). Hieruit blijkt dat de investeringskosten van onshore windparken in de range van EUR 780 – 1.200 per kW zouden liggen (prijspeil 2003). NWEA heeft recent (2006) onderzoek onder haar leden gedaan naar de investeringskosten voor windenergie op land. NWEA geeft aan dat de huidige gemiddelde investeringskosten voor onshore windenergie in Nederland circa EUR 1.270 per kW bedragen. Dit ligt iets hoger dan de bovenkant van de genoemde range. Een belangrijke reden is dat de netaansluitingskosten van enkele recente projecten in Nederland relatief hoog zijn. Bovendien zijn alle grondstofprijzen, waaronder de staalprijzen als gevolg van de exponentieel toenemende vraag vanuit China en India, de laatste twee jaar sterk gestegen en is er sprake van een “sellers market”, wat tot hogere prijzen leidt voor windturbines. Naar verwachting zal deze situatie nog enige tijd aanhouden. Wind op zee Voor offshore wind ligt het huidige niveau van de investeringskosten in de range van EUR 2.250 – 2.500 per kW (ECN BS, op basis van workshop met exploitanten en andere betrokkenen in We@Sea). De kosten voor offshore windenergie zijn nog met veel onzekerheid omgeven. Voor deze studie zijn de netaansluitingskosten geschat op EUR 250 per kW. Deze worden in deze studie geschaard onder de netinfrastructuurkosten met de bijbehorende afschrijvingskosten. NWEA is van mening dat deze kosten onderdeel (horen te) zijn van de totale netinfrastructuur en dus geen onderdeel zijn van de projectinvesteringskosten. Als uitgangspunt wordt dus een investeringsniveau van EUR 2.250 per kW gehanteerd.
30620254-Consulting 07-0302
6.2
-34-
Kostprijsontwikkeling
Aannames wereldwijde groei Voor de ontwikkeling van het wereldwijd opgesteld windvermogen wordt uitgegaan van de meest recente scenario's van de Global Wind Energy Council. Onderstaande figuur geeft de aanname voor de toekomstige ontwikkeling van het geïnstalleerd windvermogen wereldwijd volgens het windenergiescenario “Moderate” van de Global Wind Energy Council (GWEC). Het scenario “Moderate” gaat uit van een jaarlijkse groei van 19% tot 2010, een jaarlijkse groei van 16% in de periode 2011-2014 en een jaarlijkse groei van 15% in de periode 2015-2020. Het totale opgesteld windvermogen op land in 2020 komt daarmee uit op 560 GW (560 000 MW) wereldwijd, terwijl het wereldwijd opgesteld vermogen eind 2005 circa 59 GW (59 000 MW) bedroeg. Voor offshore zijn aparte scenario’s bekend. In dit rapport veronderstellen we dat de offshore ontwikkelingen overeenkomen met het EWEAscenario dat uitgaat van 75 GW (75 000 MW) in 2020.
600000
Opgesteld vermogen (MW)
500000
400000 Offshore Realisatie (MW) Offshore Scenario (MW) Onshore Realisatie (MW) Onshore Scenario (MW) Totaal Realisatie (MW) Totaal Scenario (MW)
300000
200000
100000
0 1995
Figuur 6.1
2000
2005
2010
2015
2020
Groeiscenario’s voor windenergie wereldwijd. GWEC scenario “Moderate”. Bron: Global Wind Energy Council, Global wind energy outlook 2006, September 2006
-35-
30620254-Consulting 07-0302
Aannames leercurve Wind op land Voor wind op land wordt geen opsplitsing gemaakt in progress ratio’s (PR’s)6 voor de turbine, de fundatie en de netaansluiting. In zijn studie hanteert Junginger twee verschillende waarden voor de progress ratio van wind op land. Het scenario “Sustained diffusion” gaat uit van een PR van 81%, terwijl het scenario “Stagnant growth” uitgaat van een PR van 85%. In deze analyse is gekozen om uit te gaan van een PR van 81% voor wind op land. In 2020 zijn de investeringskosten gedaald door EUR 660 per kW. Wind op zee Junginger heeft de kostprijsontwikkeling bij offshore windenergie bepaald door kostprijsreducties te bepalen voor verschillende componenten en activiteiten: turbine, ondersteuningsconstructie, elektrische componenten en installatiekosten. Omdat deze benadering voor dit rapport te gedetailleerd is, is een gemiddelde progress ratio bepaald voor de periode tot 2020. De kostprijsratio die in dit rapport wordt gebruikt bedraagt voor offshore windparken 86%. In 2020 zijn de investeringskosten gedaald tot EUR 1.390 per kW.
6.3
Conclusie
Voor de analyse van de onrendabele top van windenergieprojecten in Nederland wordt uitgegaan van de volgende gegevens: −
investeringskosten wind op land: EUR 1.270 per kW
−
investeringskosten wind op zee: EUR 2.250 per kW (exclusief netaansluiting)
−
progress ratio wind op land: 81%
−
progress ratio wind op zee: 86%.
6
Een PR van 90% geeft aan dat de kostprijs van een product na een verdubbeling van het productievolume 90% is ten opzichte van de oorspronkelijke kostprijs
30620254-Consulting 07-0302
7
-36-
MAATSCHAPPELIJKE BATEN – WIND IS MEER DAN ENERGIE
Windenergie heeft naast het leveren van een substantiële bijdrage aan een duurzame energievoorziening nog een aantal voordelen ten opzichte van conventionele opwekking van energie. Achtereenvolgens komen aan de orde: milieuvoordelen en vermeden maatschappelijke kosten, risico- en prijsreductie, innovatie, werkgelegenheid en ecologie. De auteurs zijn zich er van bewust dat er meer voordelen te benoemen zijn en dat met de realisatie van windparken anderzijds terdege rekening dient te worden gehouden met de lokale omgeving om eventuele negatieve effecten zoals geluidbelasting, visuele hinder en gevolgen voor vogels te voorkomen of tot een (wettelijk) minimum te beperken.
7.1
Milieuvoordelen en vermeden maatschappelijke kosten
Windenergie reduceert de uitstoot van CO2 en andere emissies. De hoeveelheid energie die nodig is om een windpark te realiseren, is in drie tot zes maanden opgewekt. Dit is circa 2,5% van de levensduur van 15 tot 20 jaar. In de overige 97,5% van de tijd wordt in Nederland ongeveer 450 g CO2/kWh windenergieproductie bespaard (EWEA, Wind Energy – The Facts, Volume 4, 2004)7. EnergieNed noemt vergelijkbare cijfers in haar recente jaaroverzicht van 2005 (Energie in Nederland, 2006): 443 g/kWh als gemiddelde voor de elektriciteitsopwekking in Nederland. De negatieve gevolgen van conventionele elektriciteitsproductie, inclusief de daarbij horende productie en transport van fossiele bronnen, zijn niet in de stroomprijs verwerkt en worden dus afgewenteld op de maatschappij. Deze maatschappelijke kosten noemt men externe kosten. Het EU-project ExternE8 werkt sinds 15 jaar aan de kwantificering van de externe kosten van elektriciteitsproductie in Europa. Zij maken daarbij onderscheid in de volgende effecten: kortere levensverwachting van mensen, gezondheidsproblemen en hogere ziektekosten, schade aan gebouwen, lagere opbrengst van landbouwgewassen, opwarming van de aarde, verlies aan leefbaarheid vanwege geluid(hinder) en schade aan ecosystemen. Voor Nederland worden de kosten geschat op EUR 30-40 per MWh voor stroom uit kolencentrales en EUR 10-20 per MWh voor stroom uit gascentrales.
7
8
In haar rekenmodellen verwacht EWEA dat de uitstoot in de Nederlandse energiemix in 2020 is verminderd naar 350 g CO2/kWh Zie voor opzet van het onderzoek en resultaten www.externe.info
-37-
30620254-Consulting 07-0302
In opdracht van de Duitse overheid heeft Hohmeyer9 het steunniveau voor duurzame elektriciteit in het Duitse stimuleringssysteem met de bespaarde externe kosten in Duitsland (onder andere uit ExternE) vergeleken. Hij komt tot de conclusie dat de aan duurzame elektriciteit verstrekte subsidies lager zijn dan de externe kosten die het gevolg zijn van de opwekking van dezelfde hoeveelheid elektriciteit met behulp van conventionele bronnen. In 2005 zijn CO2-emissieplafonds ingesteld voor de Europese industrie, waarmee een deel van de maatschappelijke kosten worden doorberekend aan de eindgebruiker10. NWEA heeft een berekening gemaakt van de vermeden maatschappelijke kosten die aan windenergie kunnen worden toegerekend, zie verder hoofdstuk 8.
7.2
Risico- en prijsreductie
Door een dalende binnenlandse en Europese productie van aardgas stijgt de afhankelijkheid van de elektriciteitssector van geïmporteerd gas, kolen en uranium uit niet-Europese landen in de komende decennia sterk. Deze afhankelijkheid kan verminderd worden door een stijgende productie van duurzame energie. Dit punt is in hoofdstuk 2 al genoemd (voorzieningszekerheid). De waarschijnlijkheid van een crisissituatie door de fysieke onderbreking van de import van gas, olie, kolen of uranium lijkt klein, maar de potentiële negatieve gevolgen voor bevolking en economie zijn groot. De negatieve economische gevolgen door stijgende prijzen of prijspieken voor fossiele bronnen zijn wel zeer waarschijnlijk. Awerbuch heeft in verschillende studies11 laten zien dat een groter aandeel duurzame energie in de elektriciteitsproductiemix (de “portfolio”) de gemiddelde macro-economische kosten van de gehele productie reduceert doordat het prijs-
9
10
11
Hohmeyer, O.: Vergleich externer Kosten der Stromerzeugung in Bezug auf das Erneuerbare Energien Gesetz, Umweltbundesamt, 2002 Een complete internalisatie van de externe kosten van CO2-emissies is pas dan gegarandeerd als de doelstellingen van de emissiehandel strikt genoeg zijn om klimaatverandering compleet te vermijden. Aangezien dit niet mogelijk is wordt door de emissiehandel maar een deel van de externe kosten geïnternaliseerd, zeker met de huidige – weinig ambitieuze – doelstellingen voor emissiereductie Awerbuch, S., and M. Berger: EU Energy Diversity and Security: Applying Portfolio Theory to Electricity Planning and Policy-Making, International Energy Agency, 2003. Awerbuch, S.: Portfolio-Based Electricity Generation Planning: Policy Implications for Renewables and Energy Security, Mitigation and Adaptation Strategies for Global Change
30620254-Consulting 07-0302
-38-
risico van het gehele productieportfolio daalt. ECN12 heeft dit effect in opdracht van EZ voor de Nederlandse situatie gekwantificeerd en komt tot de conclusie dat duurzame energie het prijsrisico van de Nederlandse elektriciteitsproductie inderdaad kan reduceren. Wiser en Bolinger hebben een review uitgevoerd naar verschillende studies over de effecten van een lager gasgebruik op de gasprijzen13. Hun conclusie is dat elke MWh die wordt opgewekt met duurzame energie een voordeel van USD 7,5-20 kan hebben voor consumenten in de USA doordat de gasprijs lager wordt. Recente publicaties in Duitsland tonen een vergelijkbaar, zij het iets bescheidener beeld. Twee onderzoeken naar het effect van windenergie (en andere duurzame bronnen) op de prijsvorming op de spotmarkt van de Leipziger Energiebeurs EEX tonen aan dat windenergie zorgt voor een verlaging van de stroomprijs. De verklaring is simpel: naarmate het harder waait worden de dure, gasgestookte piekcentrales minder ingezet en wordt de prijs meer bepaald door (veel) goedkopere kolen-, kern- en waterstroom. De spotmarktprijs voor levering op de volgende dag aan de beurs varieert tussen ongeveer EUR 40 en 60 per MWh. De onderzoekers van het Hamburgse Welt Wirtschaft Archiv (HWWA, Zur Wirkung des EEG auf den Strompreis, 2006) hebben berekend dat bij een gemiddeld windaanbod van 3000 MW de prijs daalt met EUR 1,70 per MWh. Per 1000 MW extra duurzaam vermogen komt daar circa EUR 0,55 per MWh bij. Voor de totale Duitse stroomconsumptie betekent dit momenteel een kostendaling van EUR 850 miljoen per jaar.Onderzoekers van energiebedrijf E.ON (Energiewirtschaftliche Tagesfragen, Beeinflussung der Spotmarktpreise durch Windstromerzugung, 2006) komen, in samenwerking met de Universiteit van Duisburg, nog tot een aanzienlijk hogere prijsdaling van EUR 1,90 per MWh bij 1000 MW windvermogen en tot zelfs EUR 7,60 per MWh bij een aanbod van 4000 MW windenergie. Dat zou overeenkomen met een besparing van EUR 3,8 miljard per jaar.
7.3
Innovatie
De Nederlandse windenergiesector bestaat uit innovatieve bedrijven en instellingen die wereldwijd hoogwaardige diensten en producten leveren aan klanten. Een goed ontwikkelde binnenlandse markt schept nieuwe kansen en (extra) exportmogelijkheden. Dit geldt overigens ook voor de andere duurzame energiesectoren.
12 13
ECN: Application of portfolio analysis to the Dutch generating mix, 2006 Can deployment of renewable energy put downward pressure on natural gas prices? (Energy Policy 35)
-39-
30620254-Consulting 07-0302
Een illustratief voorbeeld van de stimulerende rol die windenergie speelt voor innovatie in Nederland is We@Sea, een samenwerkingsverband van ruim 30 partijen, afkomstig uit offshore industrie, energiesector, windturbine-industrie, projectontwikkeling, consultancy, kennisinstellingen en belangenorganisaties. Deze partijen werken samen in onderzoeksprojecten waarin alle aspecten van offshore windenergie aan bod komen: technologie, milieu, ecologie, planologie, logistiek, economie en educatie. Het onderzoeksprogramma concentreert zich op het reduceren van risico’s in alle hiervoor genoemde aspecten. Dit zal op de (middel)lange termijn leiden tot kostprijsreductie. Enkele voorbeelden van innovaties die met steun vanuit het We@Sea-programma worden ontwikkeld zijn: −
Ampelmann (TU Delft en diverse offshore bedrijven), een systeem waarmee de toegang tot windturbines op zee zeer sterk wordt verbeterd
−
Energy Island (KEMA, Bureau Lievense en diverse energiebedrijven), een concept voor grootschalige energieopslag waarmee onder andere het verschil tussen werkelijke en voorspelde energieproductie van (offshore) windparken kan worden gebalanceerd
−
nieuwe funderingstechnieken (enkele offshore bedrijven), waarmee de kosten voor de installatie van windparken op zee wordt gereduceerd.
7.4
Werkgelegenheid
Directe werkgelegenheid ontstaat door de productie van windturbines en de planning, installatie en het onderhoud van windparken. Daarnaast is er werkgelegenheid in het onderzoek en indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers. Terwijl de windturbines momenteel vooral door buitenlandse producenten worden geleverd, zijn de overige activiteiten (onderzoek, advies, projectplanning, fundering, onderhoud, logistiek) vooral in Nederlandse handen. Ook voor toeleveranciers van componenten (funderingen, Offshore Access systemen, installatieschepen) zijn er mogelijkheden in nationale en internationale windenergieprojecten. In Duitsland is in opdracht van het Ministerie van milieu (verantwoordelijk voor DE) recent zeer gedetailleerd onderzoek gedaan naar de effecten van DE op werkgelegenheid14. Gebaseerd op enquêtes en input-output analyse komt het onderzoek tot het resultaat dat in
14
Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit, Erneuerbare Energien: Arbeitsplatzeffekte, 2006
30620254-Consulting 07-0302
-40-
2004 157 000 arbeidsplaatsen direct en indirect door de productie van DE bestaan, waarvan 64 000 arbeidsplaatsen in de windbranche. Voor het jaar 2020 wordt een verdubbeling van de werkgelegenheid verwacht. De werkgelegenheid kan ruwweg worden onderverdeeld in: productie van windturbines, installatie van windparken en onderhoud van windparken. Op basis van cijfers uit Wind Force 12 (EWEA, 2003, zie ook “Wind Energy, The Facts – Volume 3” van EWEA, 2004) kunnen de volgende gemiddelde cijfers worden ontleend (alles omgerekend per MW geïnstalleerd windvermogen): −
ongeveer zes mensjaren voor de productie van een windturbine
−
ongeveer twee mensjaren voor de installatie van een windpark op land (geen cijfers beschikbaar voor de installatie van een offshore windpark)
−
ongeveer 0,1 mensjaar per jaar voor het onderhoud en beheer van een windpark.
Deze cijfers zijn gebaseerd op statistiek van een groot aantal windparken op land. Er zijn geen publieke cijfers beschikbaar voor windparken op zee. De installatie en het onderhoud van offshore windparken zal naar verwachting echter beduidend meer werkgelegenheid per MW opleveren dan windparken op land. Uitgaande van de NWEA-doelstelling van 8000 MW in 2020 en de huidige circa 1500 MW, kunnen de bovenstaande cijfers van EWEA gebruikt worden als indicatie voor de werkgelegenheid die kan worden gecreëerd: −
ongeveer 40 000 mensjaren voor de productie van windturbines (deze zullen hoofdzakelijk buiten Nederland worden ingevuld)
−
ongeveer 13 000 mensjaren voor de installatie van windparken
−
ongeveer 800 mensen (fulltime, elk jaar) voor het onderhoud en beheer van het totaal aan windparken in Nederland.
7.5
Ecologie
De effecten van windenergie op vogels zijn uitgebreid bestudeerd. Ook de effecten op flora en fauna krijgen volop aandacht, zij het voor individuele windparken. Deze effecten zijn beperkt en zelfs verwaarloosbaar als ze worden vergeleken met andere activiteiten zoals het autoverkeer en de jacht (vele publicaties, zie onder andere Beurskens en Van Kuik, Alles in de wind, 2004).
-41-
30620254-Consulting 07-0302
Om de effecten van offshore windparken in kaart te brengen, heeft de overheid een uitgebreid monitoring- en evaluatieprogramma opgezet dat door Noordzeewind nader is ingevuld (MEP, SenterNovem, 2004). Ook in We@Sea is een groot deel van het budget ingevuld voor onderzoek naar milieu- en natuureffecten. Deze resultaten komen de komende jaren beschikbaar. Men verwacht onder andere positieve effecten voor het onderwaterleven en de aquacultuur omdat een offshore windpark een gesloten gebied in de Noordzee is. In andere landen lopen eveneens grootschalige onderzoeksprogramma’s op dit gebied, zie bijvoorbeeld de websites van COD (www.offshorewindenergy.org/index_cod.php), COWRIE (www.offshorewindfarms.co.uk) en het Deense DEA (www.ens.dk/sw42947.asp).
7.6
Conclusie
Windenergie heeft een aantal voordelen ten opzichte van conventionele opwekking van energie. In eerdere hoofdstukken is al duidelijk gemaakt dat windenergie een substantiële bijdrage levert aan een duurzame energievoorziening en dat het de energievoorziening minder afhankelijk maakt van geïmporteerd gas en kolen. Windenergie reduceert daarnaast een aantal externe kosten, zoals ziektekosten, schade aan gebouwen en aan ecosystemen – ook wel uitgedrukt in vermeden maatschappelijke kosten. Studies tonen aan dat windenergie leidt tot lagere elektriciteitsprijzen op de stroombeurs. Tot slot ontstaan innovaties in deze dynamische sector en creëert windenergie werkgelegenheid.
30620254-Consulting 07-0302
-42-
8
KOSTEN MINUS BATEN – OP WEG NAAR BREAK-EVEN
8.1
Uitgangspunten van NWEA
In deze paragraaf beschrijven we de uitgangspunten van de berekeningen zoals die door NWEA zijn gedefinieerd. Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van de standaard berekeningsmethodiek van de Onrendabele Top zoals die ook wordt gebruikt bij de advisering voor de vaststelling van de MEP (het OT-model).
8.2
Het NWEA-ondersteuningsmodel
NWEA heeft een voorstel uitgewerkt voor een verbeterde MEP-systematiek. Dit voorstel vormt het uitgangspunt voor de hier gepresenteerde berekeningen. We sommen hier de belangrijkste elementen van de uitgangspunten op. Het volledige voorstel is opgenomen in bijlage E. −
Systematiek verbeterde regeling •
De verbeterde regeling gaat uit van een vergoeding, die bestaat uit de som van de vermeden maatschappelijke kosten (VMK), de marktprijs elektriciteit en een MEPbijdrage.
•
Jaarlijks wordt een MEP-budget voor windenergie onshore en windenergie offshore vastgesteld dat aansluit bij het gedefinieerde groeiscenario. Aanvragen worden jaarlijks slechts gehonoreerd voor zover ze binnen dit budget vallen op basis van een eerst komt eerst maalt principe voor projecten die over alle vergunningen beschikken.
•
De MEP-bijdrage wordt gedurende een periode van 15 jaar uitgekeerd, doch jaarlijks voor ten hoogste 2000 (wind op land) respectievelijk 3600 (wind op zee) vollasturen.
•
De maximale MEP-bijdrage per kWh is vastgelegd in de MEP-beschikking.
•
Indien gedurende enig jaar de marktprijs elektriciteit stijgt (ten opzichte van de marktprijs ten tijde van de vaststelling van de MEP-bijdrage), neemt de MEP-bijdrage per kWh voor dat jaar af met eenzelfde bedrag. Indien de marktprijs elektriciteit in enig volgend jaar weer daalt, neemt de MEP-bijdrage weer toe. De MEP-bijdrage per kWh wordt echter nooit hoger dan de MEP-bijdrage per kWh, zoals die is vermeld in de MEP-beschikking.
-43-
•
30620254-Consulting 07-0302
Omdat NWEA uitgaat van dalende kostprijzen en stijgende energieprijzen geldt in elk geval dat de MEP-bijdrage per kWh zoals deze geldt voor toekenningen in jaar n, niet meer bedraagt dan 95% van de MEP-bijdrage per kWh zoals deze geldt voor toekenningen in jaar n-1. De hoogte van de MEP, zoals deze in beschikkingen wordt vastgelegd, daalt dus minimaal met 5% per jaar.
−
Vermeden maatschappelijke kosten (VMK) De Vermeden Maatschappelijke Kosten worden toegekend aan de producent voor elke aan het net geleverde kWh (dus niet beperkt tot 2000 respectievelijk 3600 vollasturen per jaar). De meting en vaststelling geschiedt door TenneT (c.q. EnerQ en CertiQ) volgens dezelfde methodiek als de meting, vaststelling en uitbetaling van de MEP-subsidie. De VMK voor windenergie worden door NWEA geraamd op EUR 20/MWh.
−
Marktprijs elektriciteit De vergoeding voor de fysieke stroom (= marktprijs elektriciteit) wordt bij vaststelling van de MEP-bijdrage (= ten tijde van de toekenning) bepaald door de verwachte gemiddelde elektriciteitsprijs gedurende de economische levensduur van de turbine (gedefinieerd op 15 jaar), verminderd met een risicoafslag van 15%. De marktprijs elektriciteit wordt elk jaar (“jaar y”) gedurende de looptijd van de MEP-periode bepaald door gemiddelde APXdagprijzen voor base load in de periode van 1 oktober jaar y-2 tot en met 30 september van jaar y-1 verminderd met een risicoafslag van 15%.
8.3
Overige aannamen voor de onrendabele top berekeningen
De MEP-bijdrage bij toekenning van de beschikking wordt bepaald met behulp van het OTmodel van ECN/KEMA. Verder zijn de bestaande parameters uit het OT-model aangehouden; alleen de investeringskosten en exploitatiekosten (onshore) zijn aangepast op basis van NWEA ervaringsgegevens uit 2006. −
Vollasturen: •
wind op land = 2000 uur/jaar
•
vollasturen wind op zee = 3600 uur/jaar.
−
Investeringskosten wind op land = EUR 1.270/kW.
−
Investeringskosten wind op zee, exclusief netaansluiting = EUR 2.250/kW (netaansluitingskosten wind op zee = EUR 250/kW; deze kosten worden door NWEA beschouwd als infrastructuurkosten met de bijbehorende afschrijvingstermijn en worden daarom buiten de projectinvesteringskosten gelaten).
30620254-Consulting 07-0302
-44-
−
Economische levensduur = Afschrijvingstermijn = 15 jaar.
−
Operationele kosten wind op land = EUR 39/kW en vanaf jaar 6 = EUR 45/kW.
−
Operationele kosten wind op zee = EUR 80/kW.
−
Vermeden maatschappelijke kosten = VMK = EUR 20 /MWh.
−
Kosten PV management en onbalans = 15% van de marktprijs elektriciteit.
−
Gedeelte van investering kwalificerend voor EIA = 90%.
−
Equity share wind op land = 20%.
−
Equity share wind op zee = 50%.
−
Return on equity = 15%.
−
Looptijd lening = 12 jaar.
−
Rente = 6%.
−
Leercurve (investerings- en operationele kosten) volgens Junginger onder toepassing van het GWEC-scenario “Moderate” voor de groei van het wereldwijd opgestelde windvermogen (zie hoofdstuk 6).
Bij de berekeningen is steeds uitgegaan van het prijspeil 2006.
8.4
Kostenontwikkeling van windenergie – breakeven in 2014 voor onshore, 2021 voor offshore
KEMA heeft een schatting gemaakt van de kostenontwikkeling op basis van de hierboven genoemde uitgangspunten en leereffecten zoals die zijn beschreven in Junginger15 en beschreven worden in hoofdstuk 6.
15
Junginger, Proefschrift
-45-
30620254-Consulting 07-0302
Kostprijs vs. waarde (VMK= 20 EUR/MWh) Scenario RC - 4000 MW offshore 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 2005
2010 waarde
Figuur 8.1
marktprijs
2015 kostprijs offshore laag
2020
kostprijs onshore hoog
Kostprijsontwikkeling van windenergie op land en op zee vergeleken met de elektriciteitsprijsontwikkeling in het Regional Collaboration scenario
De bovenstaande figuur geeft de marktprijs (de baseloadprijs) van de elektriciteit en de waarde die windenergie heeft. Door de vermeden maatschappelijke kosten heeft deze een hogere waarde dan de marktprijs. De kosten voor onbalans (15%) en risicoafslag (15%) zijn ook in deze kosten verwerkt. De figuur laat zien dat onshore wind in 2014 het breakeven punt bereikt. Voor offshore windenergie wordt dit punt kort na 2020 bereikt.
8.5
Onrendabele top
De onrendabele top van een windenergieproject is gedefinieerd als het verschil tussen de kostprijs van de met windenergie geproduceerde elektriciteit en de verkoopprijs elektriciteit in de markt. In deze studie zijn ook de vermeden maatschappelijke kosten (door NWEA geraamd op EUR 20/MWh) toegerekend aan wind en verwerkt in de verkoopprijs. Hiermee komen we aan het verloop van de onrendabele top van windenergie getoond door figuren 8.2 en 8.3.
30620254-Consulting 07-0302
-46-
Onrendabele top wind op land [€/MWh] 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2006
2007
2008
2009
2010 2011
2012 2013 2014
2015 2016
2017
2018
2019
2020
jaar
Figuur 8.2
Onrendabele top van wind op land bij vermeden maatschappelijke kosten van EUR 20/MWh
Onrendabele top wind op zee [€/MWh] 60
50
40
30
20
10
0 2006
2007
2008
2009
2010 2011
2012 2013 2014
2015 2016
2017
2018
2019
2020
jaar
Figuur 8.3
Onrendabele top van wind op zee bij vermeden maatschappelijke kosten van EUR 20/MWh
-47-
30620254-Consulting 07-0302
Op basis van de uitgangspunten berekenen we voor onshore windenergie een onrendabele top in 2007 van 30 EUR/MWh. In 2014 heeft een project naar verwachting geen onrendabele top meer. Voor offshore windenergie bedraagt de onrendabele top in 2007 ongeveer EUR 48/MWh. Tot 2020 blijft ondersteuning voor offshore windenergie noodzakelijk.
8.6
Benodigde MEP-bijdrage voor de ontwikkeling van windenergie
Op basis van het plaatsingsscenario voor onshore en offshore windenergie en de ontwikkeling van de onrendabele top is het mogelijk de jaarlijkse benodigde bijdrage van de overheid te berekenen. Figuur 8.4 geeft de jaarlijkse benodigde MEP-middelen om de geschetste groei te realiseren. Deze middelen komen boven op de verplichtingen die zijn aangegaan voor bestaande windparken. De jaarlijkse MEP-kosten voor onshore windenergie zijn maximaal EUR 57 miljoen per jaar. Dit niveau wordt bereikt in 2014. In dit jaar wordt de MEP voor onshore wind gelijk aan nul. Voor offshore windenergie bedraagt de maximale jaarlijkse MEP-bijdrage EUR 235 miljoen per jaar. Dit niveau wordt bereikt in 2020. De MEP is dan nog niet nul, maar dit niveau zal naar verwachting in 2021 worden bereikt. In 2020 bestaan de MEP-uitgaven voor het grootste gedeelte uit bestaande verplichtingen. Een MEP-beschikking wordt voor 15 jaar aangegaan en gedurende deze tijd moet de MEP worden uitgekeerd.
30620254-Consulting 07-0302
-48-
Benodigde MEP gelden [x mln €] 350 300 250 200 150 100 50 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 Jaar onshore
Figuur 8.4
8.7
verplichting voorgaande jaren
offshore
verplichting voorgaande jaren
Ontwikkeling van de onrendabele top. Dit is het bedrag dat een windenergieproject nodig heeft om rendabel te zijn
Conclusie
De kostprijs van windenergie kan de komende jaren belangrijk afnemen wanneer de wereldwijde ontwikkeling van windenergie zich voortzet. Daarnaast is te verwachten dat de elektriciteitsprijs zal stijgen. Het is de verwachting dat nieuwe windparken op land vanaf 2014 zonder MEP rendabel kunnen worden geëxploiteerd louter op basis van de waarde voor de geproduceerde elektriciteit en vergoeding van de vermeden maatschappelijke kosten. Tot die tijd heeft wind op land nog ondersteuning nodig. Bij een groei naar 4000 MW windvermogen in 2020 bedraagt deze bijdrage maximaal EUR 57 miljoen per jaar. Offshore windenergie wordt naar verwachting rendabel rond 2020, uitgaande van een vergoeding van de vermeden maatschappelijke kosten en de aanname dat de kosten voor de netaansluiting geen onderdeel vormen van de projectkosten.
-49-
30620254-Consulting 07-0302
De onrendabele top van offshore windenergie neemt in de periode tot 2020 belangrijk af. Bij een geleidelijk groeiscenario van offshore wind naar 4000 MW in 2020, bedraagt de jaarlijkse bijdrage maximaal EUR 235 miljoen per jaar. Dit niveau wordt in 2020 bereikt. De MEP is dan nog niet nul, maar dit niveau zal naar verwachting in 2021 worden bereikt.
30620254-Consulting 07-0302
-50-
REFERENTIES Ecofys en KEMA hebben gebruik gemaakt van bestaande, recente publicaties en rapportages van gerenommeerde instituties, organisaties en bedrijven zoals IEA, EWEA, overheden, universiteiten, ECN Beleidsstudies, BTM Consult en We@Sea. Deze informatie is aangevuld met beschikbaar materiaal van de uitvoerende partijen voor zover dit gebruikt mag worden voor derden. NWEA heeft enkele gegevens aangeleverd als invoerparameters voor de uitgevoerde berekeningen. Verwijzing van de gebruikte documenten is zoveel mogelijk in de tekst vermeld. Onderstaand geven wij nog enkele aanvullende relevante documenten die door de auteurs zijn gebruikt tijdens de uitvoering van de studie. EC, COM(2005)627 final The support of electricity from renewable energy sources, COM(2005)627 final, Europese Commissie, Brussel, 7 december 2005. OPTRES interim report, januari 2006 Assessment and optimisation of renewable support schemes in the European electricity market, OPTRES interim report, Fraunhofer ISI, EEG, Ecofys, Risoe, LEI, EnBW, Karlsruhe, januari 2006.
-51-
30620254-Consulting 07-0302
DEFINITIES EN OMREKENFACTOREN In dit rapport wordt veelvuldig gebruik gemaakt van MW, kWh en vergelijkbare eenheden. Voor de duidelijkheid staan hieronder de definities van deze eenheden en omrekenfactoren voor elektriciteit.
vermogen van een installatie
eenheid
omrekenfactor
MW
1 MW = 1000 kW 1 MW = 0,001 GW
hoeveelheid elektriciteit (energie)
kWh
investeringskosten
EUR/kw (of EUR/kW)
elektriciteitsprijs / productiekosten
EUR/MWh (of EUR/MWh)
1 kWh = 3600 kJ = 3,6 MJ 1 EUR/MWh = 0,1 EURct/kWh
30620254-Consulting 07-0302
BIJLAGE A
-52-
POLITIEK ZET (DUURZAME) ENERGIE OP DE AGENDA
De ontwikkeling naar een verduurzaming van de energievoorziening (energiebesparing, meer duurzame energie en schoon fossiel) wordt ingegeven door een drietal ontwikkelingen, zowel op nationaal, Europees als mondiaal niveau: −
bedreiging voor de opwarming van de atmosfeer en de stabiliteit van ecosystemen (klimaatbeleid, reductie CO2 en andere emissies)
−
kwetsbaarheid voor de levering van olie en gas uit politiek minder stabiele regio’s (voorzieningszekerheid)
−
de onzekerheid over de omvang van de wereldwijde olie- en gasvoorraden waarbij een sterk toenemende vraag uit landen als China en India extra druk legt op het zoeken naar nieuwe voorraden (leveringszekerheid op de langere termijn).
Het is op zijn minst een uitdaging om ervoor te zorgen dat energie betaalbaar blijft terwijl de energievoorziening in snel tempo wordt aangepast om bovenstaande ontwikkelingen het hoofd te bieden. Overheidsondersteuning is daarbij onontbeerlijk. Het Ministerie van Economische Zaken heeft enkele jaren geleden een vergelijkbare samenhang tussen genoemde ontwikkelingen gepresenteerd, zie onderstaande figuur.
-53-
30620254-Consulting 07-0302
Bijlage A blad 2 Begin 2005 is de Task Force Energietransitie opgericht om onder andere antwoord te geven op de vraag welke rol duurzame energie kan spelen in het realiseren van een gewenste toekomstige energievoorziening. In deze task force – en tevens opgerichte platforms – werkt de overheid samen met marktpartijen, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Eind mei 2006 publiceerde de Task Force Energietransitie het rapport “Meer met energie – kansen voor Nederland”. Behalve een ambitie voor verduurzaming, met lange termijn doelstellingen (tot 2050), worden ook de kansen voor het bedrijfsleven genoemd. De Task Force stelt dat de technologische ontwikkelingen en innovaties die de energietransitie mogelijk maken, Nederlandse bedrijven kansen bieden om nieuwe markten te veroveren met innovatieproducten die in de hele wereld bijdragen aan het terugdringen van CO2-uitstoot en het verduurzamen van de energiehuishouding. Met de realisatie van de nu geselecteerde transitiepaden kan worden bereikt: − een reductie in 2050 van 50% van de CO2-emissie ten opzichte van 1990 bij verdergaande
economische groei − een jaarlijks oplopende energiebesparing tussen de 1,5 à 2% per jaar − een progressieve verduurzaming van onze energiehuishouding tussen nu en 2050 − een versterking van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Bron: Task Force Energietransitie, “Meer met energie – kansen voor Nederland” (mei 2006)
30620254-Consulting 07-0302
BIJLAGE B
-54-
SCENARIO'S ONTWIKKELING OPGESTELD WINDVERMOGEN IN EUROPA
De meest recente lange-termijn scenario's voor de ontwikkeling van geïnstalleerd windvermogen in de EU opgesteld door EWEA, de Europese Commissie en het IEA luiden als volgt. EWEA Het 2006 EWEA-scenario voor de ontwikkeling van windenergie in de EU25:
Bron: EWEA (http://www.no-fuel.org/index.php?id=252) Europese Commissie Tabel Cumulatief geïnstalleerd windvermogen volgens het EU25 Baseline scenario en het EU25 High renewables scenario (in GW) GW EU25 Baseline scenario 16 (2006) wind totaal wind op land wind op zee EU25 High renewables 17 scenario (2006) wind totaal wind op land wind op zee
16 17
2000
2010
2020
2030
12,8 12,8 0
78,4 70,1 8,3
127,6 109,0 18,6
182,9 138,7 44,3
12,8 12,8 0
110,8 95,2 15,7
208,6 153,1 55,5
275,1 177,0 98,1
European Energy and Transport Trends to 2030 - update 2005, DG TREN, 22 mei 2006 European Energy and Transport - Scenarios on energy efficiency and renewables, DG TREN, 12 juli 2006
-55-
30620254-Consulting 07-0302
Bijlage B blad 2 IEA In de onderstaande tabel staat het cumulatief geïnstalleerd windvermogen in de Europese Unie volgens World Energy Outlook 2006 (in GW). GW
2004
2015
2030
34
106
217
34
108
223
reference scenario EU wind alternative policy scenario EU wind
30620254-Consulting 07-0302
BIJLAGE C
-56-
DOELSTELLINGEN DUURZAME ELEKTRICITEIT
Doelstelling 2010 De doelstelling voor Nederland zoals vastgelegd in Richtlijn 2001/77/EC is 9% duurzame elektriciteit in 2010. Doelstelling 2020 In de in januari 2007 verschenen Renewable Energy Road Map18 stelt de Europese Commissie een bindende doelstelling van 20% duurzame energie in de EU in 2020 voor. Het Europees Parlement en de Europese Raad zullen zich in het eerste kwartaal van 2007 over dit voorstel buigen. In het licht van een doelstelling van 20% duurzame energie in 2020 is een bijdrage van 35% van duurzame bronnen in de elektriciteitssector op Europees niveau aannemelijk. Een in het licht van deze aannames waarschijnlijke doelstelling voor Nederland is 20% duurzame elektriciteit. Ook door het Transitieplatform Duurzame Elektriciteitsvoorziening is een doelstelling van 20% duurzame elektriciteit in 2020 voorgesteld19.
18 19
COM(2006) 848 final Voorstel voor een nieuwe stimuleringsregeling hernieuwbare energie, Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening, 20 oktober 2006
-57-
BIJLAGE D
30620254-Consulting 07-0302
BIJDRAGE WIND AAN ELEKTRICITEITSVOORZIENING 2020
Voor de berekening van de bijdrage van windenergie aan de elektriciteitsvoorziening in Nederland in 2020 wordt uitgegaan van de huidige trends in Nederlands en Europees beleid op het gebied van duurzame energie. De in het kader van Europees beleid geformuleerde doelstellingen voor Nederland voor duurzame elektriciteit alsmede de door het Ministerie van EZ gehanteerde projecties voor 2010 zijn als uitgangspunt genomen. De uitgangspunten zijn: −
opgesteld vermogen van 4000 MW wind op land en 4000 MW wind op zee in 2020 (doelstelling NWEA)
−
doelstelling 9% duurzame elektriciteit in 2010 wordt gehaald (Richtlijn 2001/77/EC)
−
20% duurzame elektriciteit in 2020 wordt gehaald (Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening)
−
projectie voor 2010 gaat uit van door EZ gehanteerde scenario (SE scenario).
Met de NWEA-doelstelling van 8000 MW wordt de windenergieproductie in 2020 geschat op 22,4 TWh (22 400 000 MWh).
Tabel D.1
Cumulatief opgesteld vermogen in 2020 NWEA-doelstelling
wind op land wind op zee wind totaal a b
a
b
MW
TWh/j
4000
8
4000
14,4
8000
22,4
wind op land: 2000 vollasturen per jaar (aanname, zie H.8) wind op zee: 3600 vollasturen per jaar (aanname, zie H.8)
Met een cumulatief geïnstalleerd vermogen van 4000 MW op land en 4000 MW op zee bedraagt de bijdrage van windenergie aan de totale Nederlandse elektriciteitsvoorziening naar schatting ruim 16% in 2020, zie tabel D.2.
30620254-Consulting 07-0302
-58-
Bijlage D blad 2 Tabel D.2
Ontwikkeling windenergie in Nederland periode 2004-2020 a
2010
duurzaam totaal (TWh)
4,956
11,8
b
27,8
wind totaal (TWh)
1,876
4,3
c
22,4
3,5
c
8
0,8
c
14,4
125,3
d
2004
wind op land (TWh) wind op zee (TWh) elektriciteitsvraag (TWh) aandeel duurzaam
1,876 0 112,893
2020
139
e
f
4,39%
9,4%
20%
1,66%
3,4%
16,1%
totaal (%) aandeel wind totaal (%) a
rapportage in het kader van de Europese Richtlijn voor Hernieuwbare Elektriciteit (2001/77/EC), Ministerie van Economische Zaken, 2005
b
raming EZ (bron: Bijlage 1 “Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010” bij brief Minister van Economische Zaken, 11 september 2006)
c
raming Ecofys
d
SE scenario met gap (0,25) (bron: Bijlage 1 “Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010” bij brief Minister van Economische Zaken, 11 september 2006)
e f
aanname 20% duurzame elektriciteit in 2020 SE scenario; Referentieramingen p. 88
-59-
BIJLAGE E
30620254-Consulting 07-0302
UITGANGSPUNTEN NWEA-ONDERSTEUNINGSMODEL
Verbeterde MEP-regeling voor windenergie (op land en op zee)
Uitgangspunten voor de verbeterde regeling −
In tegenstelling tot de “oude” MEP-regeling betaalt de overheid uitsluitend MEP-bijdrage wanneer het milieuvoordeel/de CO2-emissiereductie is gerealiseerd.
−
Windenergie moet op termijn zonder MEP-bijdrage haalbaar zijn.
−
De vermeden maatschappelijke kosten (VMK) van windenergie komen ten goede aan de producent.
−
De MEP-bijdrage neemt af wanneer de marktprijs voor stroom stijgt.
−
De inputparameters van het OT-model worden jaarlijks door ECN/KEMA vastgesteld.
−
NWEA is geen voorstander van een tender op prijs en/of een quotasysteem. NWEA is vóór voortzetting van toewijzingsprincipe “wie het eerst komt, het eerst maalt”.
Voordelen van de verbeterde MEP-regeling −
Het maximaal benodigde subsidiebudget is bij aanvang van de MEP-periode bekend.
−
Zekerheid voor investeerders en financiers.
−
De systematiek is toepasbaar voor wind op land en wind op zee. In het OT-model (Onrendabele Top rekenmodel van ECN/KEMA) moeten voor wind op land andere inputparameters worden gebruikt dan voor wind op zee.
−
De systematiek is, mits aangepast aan de karakteristieken van andere duurzame energieopties, ook toepasbaar voor deze andere opties.
−
De regeling combineert de voordelen van vast feed-in tarief met de MEP systematiek.
Doelstelling en benodigd MEP-budget Om de NWEA-doelstelling van ten minste 4000 MW wind op land en ten minste 4000 MW wind op zee in 2020 te realiseren, is op basis van de hieronder beschreven, verbeterde MEP-regeling het volgende budget nodig. De MEP-bijdrage per kWh voor windenergie op land bedraagt voor nieuwe toekenningen vanaf 2014 nihil. Dat betekent dat vanaf 2014 wind op land concurrerend is met conventioneel opgewekte elektriciteit.
30620254-Consulting 07-0302
-60-
Bijlage E blad 2 Tot dat moment is voor wind op land maximaal een MEP-budget van EUR 57 miljoen per jaar nodig en totaal een MEP-budget van maximaal EUR 500 miljoen. De MEP-bijdrage per kWh voor windenergie op zee is voor nieuwe toekenningen vanaf 2021 nihil. Dat betekent dat vanaf 2021 wind op zee concurrerend is met conventioneel opgewekte elektriciteit. Tot dat moment is voor wind op zee maximaal een MEP-budget van EUR 200 miljoen per jaar nodig en totaal een MEP-budget van maximaal EUR 1,9 miljard. Het hoogspanningsnet op zee (een zogeheten “stopcontact op zee”) wordt, net als het hoogspanningsnet op land, aangelegd door en voor rekening van de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet TenneT. Systematiek verbeterde regeling De verbeterde regeling gaat uit van een vergoeding, die bestaat uit de som van de VMK, de marktprijs elektriciteit en een MEP-bijdrage. De MEP-bijdrage wordt gedurende een periode van 15 jaar uitgekeerd, doch jaarlijks voor ten hoogste 2000 (wind op land) respectievelijk 3600 (wind op zee) vollasturen. De maximale MEP-bijdrage per kWh is vastgelegd in de MEP-beschikking. Indien gedurende enig jaar de marktprijs elektriciteit stijgt (ten opzichte van de marktprijs ten tijde van de vaststelling van de MEP-bijdrage), neemt de MEP-bijdrage per kWh voor dat jaar af met een zelfde bedrag. Indien de marktprijs elektriciteit in enig volgend jaar weer daalt, neemt de MEP-bijdrage weer toe. De MEP-bijdrage per kWh wordt echter nooit hoger dan de MEPbijdrage per kWh, zoals die is vermeld in de MEP-beschikking. Omdat NWEA uitgaat van dalende kostprijzen en stijgende energieprijzen geldt in elk geval dat de MEP-bijdrage per kWh zoals deze geldt voor toekenningen in jaar n, niet meer bedraagt dan 95% van de MEP-bijdrage per kWh zoals deze geldt voor toekenningen in jaar n-1. De MEP-bijdrage per kWh zoals deze geldt voor toekenningen in jaar n+1 bedraagt niet meer dan 95% van de MEP-bijdrage per kWh zoals deze geldt voor toekenningen in jaar n. Enz., enz.
-61-
30620254-Consulting 07-0302
Bijlage E blad 3 De MEP-middelen, die vrijkomen als gevolg van de stijging van de marktprijs elektriciteit, worden in jaar n+1 toegevoegd aan het beschikbare MEP-budget voor nieuwe aanvragen. De (maximale) MEP-bijdrage De (maximale) MEP-bijdrage bij toekenning wordt bepaald met behulp van het OT-model van ECN/KEMA, waarbij de inputparameters zijn aangepast op basis van NWEA-ervaringsgegevens: −
vollasturen wind op land = 2000 uur/jaar vollasturen wind op zee = 3600 uur/jaar
−
investeringskosten wind op land = EUR 1.270/kW investeringskosten wind op zee, inclusief netaansluiting = EUR 2.500/kW (netaansluitingskosten wind op zee = EUR 250/kW)
−
economische levensduur = afschrijvingstermijn = 15 jaar
−
operationele kosten wind op land = EUR 39/kW; en vanaf jaar 6 = EUR 45/kW. operationele kosten wind op zee = EUR 80/kW
−
marktprijs elektriciteit = zie hierna
−
vermeden maatschappelijke kosten = VMK= zie hierna
−
kosten PV management en onbalans = 15% van de marktprijs elektriciteit
−
gedeelte van investering kwalificerend voor EIA = 90%
−
equity share wind op land = 20% equity share wind op zee = 50%
−
looptijd lening = 12 jaar
−
rente = 6%
−
leercurve (investerings- en operationele kosten) volgens Junginger onder toepassing van het GWEC-scenario voor de groei van het wereldwijd opgestelde windvermogen
−
prijspeil 2006.
Marktprijs elektriciteit De vergoeding voor de fysieke stroom (= marktprijs elektriciteit) wordt bij de vaststelling van de MEP-bijdrage bepaald door de forecast prijs, zoals berekend door ECN/KEMA op basis van de verwachte prijsontwikkeling verminderd met een risico-afslag van 15% (een en ander zoals nu ook door ECN/KEMA wordt gebruikt in de berekeningen met het OT-model uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken). De op deze wijze berekende marktprijs elektriciteit bedraagt voor 2006 Euro 49/MWh.
30620254-Consulting 07-0302
-62-
Bijlage E blad 4 De marktprijs elektriciteit wordt elk jaar (jaar y) gedurende de looptijd van de MEP-periode bepaald door gemiddelde APX-dagprijzen voor base load in de periode van 30 september jaar y-2 tot en met 30 september van jaar y-1 verminderd met een risicoafslag van 15%. Vermeden maatschappelijke kosten Toekenning van VMK aan de producent van windstroom is géén subsidie. Deze kosten (voor dijkverzwaring, gezondheidszorg, herstel van historische gebouwen, schoonmaakkosten na een olieramp, en dergelijke) worden nu ook door de burger betaald en worden nu ook betaald uit de algemene middelen. De VMK worden bepaald door ECN/KEMA. De VMK worden toegekend aan de producent voor elke aan het net geleverde kWh (dus niet beperkt tot 2000 respectievelijk 3600 vollasturen per jaar). De meting en vaststelling geschiedt door TenneT (c.q. EnerQ en CertiQ) volgens dezelfde methodiek als de meting, vaststelling en uitbetaling van de MEP-subsidie. De VMK voor windenergie bedragen EUR 20/MWh (bron: ECN/KEMA). Aanvraag en toekenning De wijze van aanvraag en toekenning wijzigt niet ten opzichte van de huidige procedure. NWEA wijst, ook voor wind op zee, een tender op prijs en/of een quotasysteem af. Uit diverse Europese en ECN-studies blijkt dat een feed-in systeem het meest kosteneffectief is en resulteert in de realisatie in de meeste duurzame energie (MWh) per geïnvesteerde euro. Een volgens dit NWEA-voorstel aangepaste MEP-regeling benadert een feed-in tarief, maar geeft het voordeel van marktontwikkelingen terug aan de overheid. Het nadeel van negatieve marktontwikkelingen blijft voor risico van de exploitant. NWEA is voorstander van een systeem op basis van “wie het eerst komt, het eerst maalt”, tot het beschikbare MEP-budget voor het betreffende jaar is benut. De niet gehonoreerde aanvragen worden doorgeschoven naar volgend jaar en komen in dat jaar als eerste aan de beurt. Op deze wijze kan een “stuwmeer” van MEP-aanvragen ontstaan. Indien een eventueel “stuwmeer van MEP-aanvragen” algemeen bekend is, is betrouwbaar te voorspellen wat er aan windenergie gerealiseerd gaat worden en kunnen initiatiefnemers en projectontwikkelaars hun ontwikkelactiviteiten in een vroegtijdig stadium hierop aanpassen.
-63-
30620254-Consulting 07-0302
Bijlage E blad 5 De datum van de MEP-beschikking bepaalt de maximale hoogte MEP-bijdrage. Ter voorkoming van claimgedrag, moet de installatie binnen drie jaar na de datum beschikking in bedrijf worden genomen. De MEP-periode van 15 jaar vangt aan op het moment dat voor de eerste keer elektriciteit in het net is ingevoed. De werkelijk uit te betalen MEP-bijdrage wordt elk jaar bepaald op basis van de werkelijke marktsituatie met als maximum de in de toekenning vermelde MEP-bijdrage. Jaarlijks plafond en schotten tussen categorieën Jaarlijks wordt per categorie (wind-op-land, wind-op-zee, en dergelijke) een maximum MEPbudget vastgesteld voor toekenningen aan nieuwe aanvragers. Omdat de ontwikkeling van windenergieprojecten een langjarig proces is, wordt het budget, wanneer dit in enig jaar niet is gebruikt, toegevoegd aan het budget van het volgende jaar. Dit “doorschuiven” van het subsidiebudget kan ten hoogste één keer worden herhaald.