Nu wat (lees)werk doen, geeft dat later een goed pensioen? Een onderzoek naar de invloed van leesvaardigheid bij het vinden en begrijpen van informatie in een startbrief
Xynthia de Graaff – 3788903 Communicatie- en Informatiewetenschappen Universiteit Utrecht Eindwerkstuk communicatiestudies Begeleider: Louise Nell 24-6-2014
Samenvatting Dit onderzoek houdt zich bezig met de startbrief, die werknemers krijgen bij indiensttreding van een nieuwe werkgever. In dat geval worden de werknemers namelijk deelnemer bij een pensioenregeling en krijgen ze van de pensioenuitvoerder een startbrief. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de startbrief onbegrijpelijk en onduidelijk is (Lentz & Pander Maat, 2013). Er zijn al enkele richtlijnen opgesteld om hier verandering in te brengen (SZW, 2012; AFM; 2012). Dit is echter tot op heden nog niet gelukt (Lentz & Pander Maat, 2013). In dit onderzoek worden twee versies van een startbrief van Zwitserleven onderzocht. Dit zijn een PDF-versie en een klikmodel. Er wordt gekeken naar de invloed van leesvaardigheid op het vinden en begrijpen van informatie in de twee versies van de startbrief. Aan dit onderzoek hebben honderd respondenten deelgenomen, die ieder vijf schriftelijke vragenlijsten (financiële kennistest, woordenschattest, pensioenkennistest en twee cloze-testen) hebben gevuld en één mondelinge vragenlijst (een begripstest) aan de hand de startbrief hebben beantwoord. Als eerste is gekeken of er een samenhang is tussen de woordenschattest en de cloze-testen, aangezien deze testen de leesvaardigheid zouden meten. Deze samenhang bestaat wel degelijk. Vervolgens is gekeken of respondenten die hoog scoren op de woordenschattest en/of cloze-testen ook hoog scoren op het vinden en begrijpen van informatie. Dit blijkt ook zo te zijn. Al lijkt er het erop dat bij het vinden van informatie ook nog andere aspecten van belang zijn. Daarnaast blijkt er een samenhang te zijn tussen het vinden en begrijpen van informatie in een startbrief. Dit betekent dat hoe meer informatie gevonden kan worden, hoe beter die informatie te begrijpen is. De vorm waarin de informatie wordt aangeboden maakt echter geen verschil. Het maakt dus niet uit of er een PDF-versie of klikmodel wordt gebruikt. Er zijn nog wel enkele aanbevelingen, waarmee de startbrief verbeterd zou kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is minder gebruik van vakjargon of het maken van een kortere startbrief waarin alleen de echte basisinformatie staat zonder allerlei scenario’s.
2
Inhoudsopgave Samenvatting
2
H1. Inleiding
5
H2. Theoretisch kader
6
2.1 Pensioencommunicatie
6
2.2 Vindbaarheid en begrijpelijkheid
7
2.2.1 Vindbaarheid
7
2.2.2 Begrijpelijkheid
8
2.3 Leesvaardigheid
9
2.4 Tekstversies
10
H3. Probleemstelling
12
H4. Methode
13
4.1 Proefpersonen
13
4.2 Materiaal
13
4.2.1 Woordenschattest
14
4.2.2 Cloze-testen
14
4.2.3 Tekstversies
15
4.2.4 Begripstest
15
4.3 Procedure
16
H5. Resultaten
18
5.1 Scores van respondenten op de testen
18
5.1.1 Woordenschattest
18
5.1.2 Cloze-testen
18
5.1.3 Begripstest
19
5.2 Verbanden tussen respondentkenmerken, woordenschattest, cloze-testen
20
en begripstest 5.2.1 Verband tussen respondentkenmerken
20
5.2.2 Verband tussen woordenschattest en cloze-testen
21
5.2.3 Verband tussen begripstest en andere testen
22
5.2.3.1 Vindscores
22
5.2.3.1.1 PDF-versie
22
5.2.3.1.2 Klikmodel
22
5.2.3.2 Goedscores 5.2.3.2.1 PDF-versie
23 23 3
5.2.3.2.2 Klikmodel 5.3 Regressieanalyses
23 23
5.3.1 Vindscores
23
5.3.2 Goedscores
24
H6. Conclusie en discussie
26
H7. Bronnenlijst
29
Bijlagen: 1. Startbrief (PDF-versie) 2. Demografische gegevens 3. Financiële kennistest 4. Woordenschattest 5. Pensioenkennistest 6. ClozeP-test 7. ClozeD-test 8. Begripstest 9. Observatieformulier
4
H1. Inleiding ‘Pensioen, daar kijk ik pas naar tegen de tijd dat ik eraan toe ben.’ Dit is een veel gehoorde uitspraak bij onderzoek naar pensioencommunicatie. Diverse respondenten hebben deze uitspraak of iets vergelijkbaars gedaan in dit onderzoek. Met name jongvolwassenen, die net beginnen met werken, zien op dit moment nog niet de noodzaak om zich bezig te houden met hun pensioen. Het duurt namelijk toch nog lang voordat ze pensioen krijgen. Daarnaast is de informatie die werkenden krijgen over het pensioen vaak niet te begrijpen en onduidelijk (Autoriteit Financiële Markten, 2010; Visser, Kloosterboer & Oosterveld, 2012). Bij werkenden leidt dit tot verkeerde verwachtingen over hun pensioen. Uit onderzoek is gebleken dat de verwachtingen van de meeste Nederlanders met betrekking tot de hoogte van hun pensioen niet overeenkomen met de daadwerkelijke hoogte van hun pensioen (Alessie, van Rooij & Lusardi, 2011). Daarom moet de pensioencommunicatie, met name de startbrief, aangepast worden. In de startbrief staat namelijk alle basisinformatie over het pensioen en de pensioenregeling en deze brief blijkt nog steeds onduidelijk en onbegrijpelijk te zijn (Lentz & Pander Maat, 2013). Om de startbrief te verbeteren zijn al door diverse instanties, zoals het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) (2012) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (2012), aanbevelingen gedaan of richtlijnen gegeven. Een voorbeeld van een aanbeveling is het geven van informatie die aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer (SZW, 2012). Uit recent onderzoek is gebleken dat de aanbevelingen voor de startbrief nog niet goed zijn toegepast (Lentz & Pander Maat, 2013). In dit onderzoek worden twee verschillende versies van een startbrief van Zwitserleven, een pensioenverzekeraar, onderzocht op de vindbaarheid en begrijpelijkheid van informatie. Er wordt gekeken naar in hoeverre leesvaardigheid daar op van invloed is. Daarnaast worden respondentkenmerken meegenomen in het onderzoek, omdat deze wellicht een rol kunnen spelen bij het vinden en begrijpen van informatie. De respondenten worden verder
zo
evenredig
mogelijk
verdeeld
over
verschillende
opleidingsniveaus
en
leeftijdscategorieën om de resultaten te kunnen generaliseren voor de gehele doelgroep. Uit dit onderzoek komen aanbevelingen, waarmee de startbrief nog meer zou kunnen worden verbeterd. In het komende hoofdstuk komt het theoretisch kader aan bod. Hierin wordt literatuur met betrekking tot pensioencommunicatie, vinden en begrijpen van informatie en leesvaardigheid besproken. In het derde hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag besproken. Hierna komt de methode aan bod (hoofdstuk 4), waarop de resultaten volgen (hoofdstuk 5). Als laatste wordt de conclusie en discussie besproken (hoofdstuk 6). 5
H2. Theoretisch kader In het theoretisch kader worden inzichten en theorieën besproken met betrekking tot de (huidige) pensioencommunicatie (paragraaf 2.1), de vindbaarheid en begrijpelijkheid van informatie (paragraaf 2.2), de leesvaardigheid van mensen (paragraaf 2.3) en de verschillende tekstversies (paragraaf 2.4).
2.1 Pensioencommunicatie Uit onderzoek van de afgelopen jaren blijkt dat het communiceren van informatie met betrekking tot het pensioen nog altijd lastig is (Lentz & Pander Maat, 2013; Visser, Kloosterboer & Oosterveld, 2012; Autoriteit Financiële Markten, 2010). Wat een grote rol speelt, is dat de informatie nog steeds niet overzichtelijk en begrijpelijk genoeg is voor de deelnemers van pensioenregelingen. Daar moet verandering in komen, vandaar dat er op steeds meer verschillende manieren geprobeerd wordt om de informatie op een duidelijke wijze met de deelnemer te communiceren. Als mensen gaan werken bij een nieuwe werkgever worden ze deelnemer bij een pensioenregeling en krijgen ze van de pensioenuitvoerder een startbrief. Hierin staat de belangrijkste basisinformatie die ze moeten weten over de pensioenregeling zoals de mogelijkheden die men heeft bij de pensioenuitvoerder en de risico’s die hierbij horen. De startbrief is een wettelijk verplicht document dat alle pensioenuitvoerders naar nieuwe deelnemers moeten sturen. Daarnaast wordt er jaarlijks een Uniform Pensioenoverzicht verstrekt en is er de website www.mijnpensioenoverzicht.nl waarop allerlei informatie over het pensioen te vinden is. Aangezien veel deelnemers op dit moment nog niet erg gemotiveerd zijn om deze informatie zorgvuldig te lezen, is het van belang dat de online informatie gepersonaliseerd en geïndividualiseerd wordt. Zo ontvangt de deelnemer alleen informatie die voor hem of haar relevant is, waardoor hij of zij meer geprikkeld raakt om de informatie zorgvuldig te lezen (Hoeken et al., 2011). Verder komen er steeds meer richtlijnen om ervoor te zorgen dat de pensioencommunicatie effectiever wordt (Autoriteit Financiële Markten, 2012). De belangrijkste punten daarbij zijn dat de verstrekte informatie begrijpelijk, juist en volledig moet zijn, zonder dat er te veel vakjargon wordt gebruikt. Ook moet rekening gehouden worden met de voorkennis en ervaring van de deelnemer. Door gebruik te maken van deze richtlijnen zou de pensioencommunicatie moeten verbeteren. Echter, tot op heden is dat nog niet het geval. Dit onderzoek draagt bij het verbeteren van de pensioencommunicatie.
6
2.2 Vindbaarheid en begrijpelijkheid Om pensioencommunicatie effectiever te maken, is het dus belangrijk dat deze wordt begrepen door de deelnemer. Voordat de informatie kan worden begrepen, moet deze eerst worden gevonden. Vindbaarheid speelt daarom een belangrijke rol bij begrijpelijkheid.
2.2.1 Vindbaarheid Het vinden van de (juiste) informatie is altijd al een moeilijke opgave geweest. Dit is soms zelfs moeilijker dan het begrijpen van informatie (Lentz & Pander Maat, 2010; Sanders & Jansen, 2011). Hierdoor is het dus van belang dat de vindbaarheid van de informatie voor de deelnemers geoptimaliseerd wordt. Besseling en Blokhuis (2012, in Van Arcken, 2013) hebben onderzoek gedaan naar de startbrief van Zwitserleven. Uit hun onderzoek is gebleken dat het soms moeilijk is om bepaalde informatie te vinden in de startbrief. Zo staat informatie over één onderwerp verspreid in de brief. De lezers van de startbrief verwachten dat de informatie over een bepaald onderwerp bij elkaar staat, waardoor lezers niet verder zoeken als ze (een deel van) de informatie gevonden hebben. Dit was bijvoorbeeld het geval met de informatie over de risico’s. Deze informatie stond zodanig verspreid in de brief dat het lastig was om alle informatie te verzamelen. Hierdoor kan het zijn dat deelnemers niet alle informatie goed begrijpen. Volgens Besseling en Blokhuis (2012, in Van Arcken, 2013) is de eenmaal gevonden informatie redelijk te begrijpen. In dit onderzoek wordt ook een startbrief van Zwitserleven gebruikt. Uit onderzoek van Lentz en Pander Maat (2013) is gebleken dat de vindbaarheid van informatie in het Uniform Pensioenoverzicht nog niet is geoptimaliseerd. De vindbaarheid van informatie wordt wel verbeterd door minder informatie te geven, maar waar precies welke informatie moet komen te staan is niet duidelijk. In het dagelijks leven speelt het vinden van specifieke, gewenste informatie ook een grote rol. Een voorbeeld hiervan is als men een bepaald recept zoekt in een kookboek. Het recept moet eerst gevonden worden in het boek, voordat het uitgevoerd kan worden. Dit geldt voor allerlei informatie. Eerst moet de informatie gevonden worden, voordat het kan worden gelezen, begrepen en gebruikt. Rouet en Coutelet (2008) hebben onderzoek gedaan naar de vindbaarheid van informatie. Uit hun onderzoek is gebleken dat leerlingen in de eerste jaren van de basisschool nog weinig zoekstrategieën hebben, maar de hoeveelheid zoekstrategieën van leerlingen ontwikkelen zich met de jaren. Al blijft het zelfs op latere leeftijd nog steeds erg moeilijk om in een complexe tekst specifieke informatie te zoeken over verschillende passages. Daarnaast hebben Rouet en Coutelet (2008) gevonden dat er een relatie is tussen het
7
kunnen vinden van relevante informatie in een complexe tekst en het kunnen begrijpen van een tekst. Uit de literatuur blijkt dat de nodige informatie nog niet goed genoeg kan worden gevonden. In dit onderzoek is daarom de vindbaarheid van informatie een van de aspecten waarnaar gekeken wordt om de pensioencommunicatie effectiever te maken.
2.2.2 Begrijpelijkheid Als de juiste informatie eenmaal gevonden is, is het ook belangrijk dat deze kan worden begrepen. Bij begrijpelijkheid gaat het namelijk om de effectiviteit en efficiëntie van het vinden, het interpreteren en het gebruiken van informatie (Sanders & Jansen, 2011). Volgens Kintsch (1998), zijn er drie niveaus van tekstbegrip. Dit zijn het oppervlakteniveau, het tekstbetekenisniveau en het situatiemodel. Deze niveaus volgen hiërarchisch op elkaar. Het eerste/tweede niveau moet afgerond worden, voordat verder kan worden gegaan met het tweede/derde niveau. Bij het eerste niveau, het oppervlakteniveau, kijkt de lezer naar de letterlijke zinnen van de informatie. Deze zinnen worden door de lezer ontleed in woorden. Deze letterlijke woorden en zinnen worden vervolgens een korte tijd onthouden. Bij het tweede niveau, het tekstbetekenisniveau, kent de lezer een betekenis toe aan de zinnen en woorden. In dit geval onthoudt de lezer het globale idee van de tekst. Bij het derde niveau, het situatiemodel, vult de lezer de betekenis die verkregen is in het tweede niveau aan met informatie uit het geheugen. Hierbij spelen (voor)kennis over het onderwerp, wereldkennis en kennis over de context een grote rol. Uiteindelijk zorgt dit voor een mentale representatie van de informatie in de tekst (Land, 2009; Zwaan & Rapp, 2006). Deze mentale representatie van bepaalde informatie kan verschillen per persoon, aangezien niet iedereen dezelfde kennis bezit en/of de informatie op een andere manier in combinatie brengt met de bestaande kennis. Dit geldt ook voor het begrijpen van pensioencommunicatie. Niet iedereen heeft namelijk dezelfde (voor)kennis, al is uit onderzoek van Lentz en Pander Maat (2013) gebleken dat pensioenkennis geen invloed heeft op het vinden en begrijpen van informatie in een pensioenoverzicht. Volgens hen zijn leesvaardigheid en opleiding wel van invloed bij het vinden en begrijpen van de pensioeninformatie. Uit hun onderzoek blijkt daarnaast dat op dit moment pensioencommunicatie een lage successcore heeft (Lentz & Pander Maat 2013). De successcore is een combinatie van een score voor het vinden van informatie en een score voor het begrijpen van informatie. De successcore van pensioencommunicatie is nu nog lager dan de successcore van medicijnbijsluiters, die over het algemeen ook vrij lastig zijn (Lentz & Pander Maat, 2013). De lage successcore van pensioencommunicatie ligt vooral aan het niet 8
goed begrijpen van de informatie, omdat de informatie nog steeds erg vaktechnisch is. Deze score is te verbeteren door veel (vaktechnische) informatie weg te halen en echt alleen de basisinformatie te noemen. Hierbij kan verwezen worden naar een website waar je de specifieke benodigde informatie voor jouw situatie kan vinden. Aan de begrijpelijkheid van pensioencommunicatie kan nog veel verbeterd worden. Vandaar dat in dit onderzoek wordt gekeken naar deze begrijpelijkheid.
2.3 Leesvaardigheid Leesvaardigheid is van belang bij het begrijpen van een tekst. Leesvaardigheid is het hebben van bepaalde semantische, syntactische en pragmatische kennis, die mensen kunnen gebruiken bij het lezen van teksten (Blom, 2013). Er zijn verschillende definities van leesvaardigheid, omdat veel verschillende aspecten ermee in verband kunnen worden gebracht (Robben et al., 2007). De definitie van leesvaardigheid uit onderzoek van het IAE (International Association for the Evaluation of Educational Achievement) is “de vaardigheid in het begrip en gebruik van teksten die voor de maatschappij en/of het individu belangrijk zijn” (De Glopper & Otter, 1993, 5). PISA (Program for International Student Assessment) definieert leesvaardigheid als “het begrijpen en het gebruiken van, het reflecteren op en het zich inlaten met geschreven teksten, zodat iemand zijn doelen kan bereiken, zijn kennis en capaciteiten kan ontwikkelen en kan participeren in de maatschappij” (Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD), 2003, 108). CITO (Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling) en LPC (Landelijk Pedagogisch Centra) hebben ook onderzoek gedaan naar leesvaardigheid (Robben, et al., 2007). Volgens hen bevat leesvaardigheid de aspecten: “het begrijpen van geschreven teksten, informatie uit een tekst halen, het kunnen interpreteren van geschreven teksten, gegevens uit een tekst combineren, het reflecteren op geschreven teksten, studerend lezen, hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden, opzoeken van informatie, woordenschat, leesattitude en leesgedrag” (Robben et al., 2007, 2). Robben et al. (2007) vinden daarnaast dat het kunnen hanteren van verschillende leesstrategieën een belangrijk aspect is van leesvaardigheid. Leesvaardigheid bestaat dus uit veel verschillende aspecten. Daarom kan leesvaardigheid op verschillende manieren gemeten worden. Landi (2009) heeft bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de relatie tussen leesvaardigheid en tekstbegrip met verschillende instrumenten. Haar eerste instrument was een begripstest. Hierbij moesten participanten een paragraaf lezen en daarover meerkeuzevragen beantwoorden. Vervolgens moesten participanten een woordenschattest voltooien. Participanten moesten binnen zeven en een 9
halve minuut zoveel mogelijk items proberen te maken. Haar derde instrument was een auteur-herkenningstest. Hiermee probeerde Landi te meten hoeveel haar participanten lazen. Daarna volgde een pseudohomofone keuzetaak, waarbij participanten geschreven pseudowoorden moesten uitspreken en daarbij moesten aangeven of het pseudo-woord dezelfde uitspraak had als het bestaande woord. Haar vijfde instrument was een spellingstest, waarbij participanten de juiste spelling van het woord moesten kiezen. De laatste test was een kleine non-verbale IQ-test. Bij deze test moesten participanten verschillende patronen aanvullen. Het resultaat van Landi’s onderzoek (2009) was dat woordenschat de sterkste voorspeller is van tekstbegrip. Hoe groter de woordenschat van de participanten, hoe beter de score op tekstbegrip. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat er een hoge correlatie bestaat tussen woordenschat en tekstbegrip (Stahl, 2003; Hacquebord, 2006). Woordenschat is dus een goede indicatie van leesvaardigheid, vandaar dat in dit onderzoek een woordenschattest een van meetinstrumenten van leesvaardigheid is. Er moet echter rekening gehouden worden met voorkennis. Dat kan namelijk ook een rol spelen bij woordenschat, omdat woordenschat afhangt van de kennis van de lezer (Stahl, 2003). Een ander meetinstrument van leesvaardigheid in dit onderzoek is de cloze-test. Hierbij krijgt de participant een tekst waarin een aantal woorden zijn weggelaten. De participant moet de lege plekken gaan opvullen. Uit onderzoek van Kamalski (2007) is gebleken dat deze test voornamelijk het oppervlakteniveau en tekstbetekenisniveau meet en niet zozeer het situatiemodel. Dat maakt dat deze test geschikt is voor het meten van leesvaardigheid, omdat daarbij met name de eerste twee niveaus een rol spelen. Bij het derde niveau, het situatiemodel, speelt vooral voorkennis een rol (Bos-Aanen, Sanders & Lentz, 2001). Bij beide testen, zowel de woordenschattest als de cloze-test, kan dus voorkennis een rol spelen. Vandaar dat bij het meten van leesvaardigheid aan de hand van deze testen rekening moet worden gehouden met een effect van voorkennis.
2.4 Tekstversies Er zijn verschillende opties om teksten weer te geven. Uit onderzoek blijkt dat de weergave van een tekst invloed heeft op het vinden en begrijpen van informatie in die tekst (Amadieu et al., 2009). Een van de weergavemogelijkheden is om de tekst in een lineaire volgorde weer te geven. Dit wil zeggen als een lopende tekst, welke zowel papier als digitaal aangeboden kan worden. De keuze van het medium, papier of digitaal, heeft ook al invloed op het vinden en begrijpen van informatie. Uit diverse onderzoeken blijkt dat mensen, zowel jong als oud, het 10
lezen van tekst op een scherm lastiger vinden dan het lezen van tekst op papier (Driessen, 2010). Mensen lezen een digitale tekst langzamer en globaler. Daarnaast missen mensen details van de tekst en krijgen ze er geen totaaloverzicht van in tegenstelling tot een papieren tekst (Driessen, 2010). Een andere mogelijkheid is om de tekst als hypertekst weer te geven. Hierbij kan de lezer zelf kiezen hoe hij of zij de tekst leest, omdat de lezer zelf door de tekst kan navigeren door middel van links. Dit verandert de manier van lezen van de lezer, omdat de lezers zelf bepalen hoe ze de tekst gaan lezen (Miall & Dobson, 2006). Volgens Mangen et al. (2013) zijn lineaire teksten beter te begrijpen dan hyperteksten. Uit andere onderzoeken blijkt echter dat hyperteksten beter te begrijpen zijn lineaire teksten (Rouet, 2003; Amadieu et al., 2010). Uit een onderzoek van Naumann et al. (2007) naar de tekstversie in combinatie met leesvaardigheid is naar voren gekomen dat hyperteksten beter te begrijpen zijn voor minder leesvaardige lezers dan lineaire teksten. Voor leesvaardige lezers is de tekstversie niet relevant. In dit onderzoek is gekozen voor de startbrief als een lineaire tekst en als een hypertekst om te kunnen kijken naar het verschil tussen de twee versies met betrekking tot het vinden en begrijpen van informatie. Daarnaast is er voor gekozen om beide tekstversies digitaal weer te geven. Op dit moment vindt er namelijk steeds meer digitalisering bij pensioenverzekeraars plaats, om zo te proberen om hun informatie overzichtelijk aan te bieden (Pols, 2011). Hierdoor is het van belang dat gekeken wordt naar het vinden en begrijpen van informatie in digitale context.
11
H3. Probleemstelling De onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek is: ‘In hoeverre heeft leesvaardigheid invloed op het vinden en begrijpen van informatie in twee versies van een startbrief?’ Iedereen krijgt namelijk, als hij of zij gaat werken, een startbrief thuisgestuurd. Deze brief zou iedereen moeten lezen om te zien wat er geregeld is voor zijn pensioen. Per persoon verschilt echter de leesvaardigheid. Daarom moet de startbrief van een zodanig niveau zijn dat deze voor iedereen te begrijpen is. In dit onderzoek wordt gekeken of leesvaardigheid invloed heeft op het vinden en begrijpen van bepaalde informatie in de startbrief. De leesvaardigheid wordt gemeten door de woordenschattest en de cloze-testen. Daarnaast worden twee versies van de startbrief gebruikt. Dit zijn een PDF-versie en een klikmodel. Op basis van de literatuur zijn vervolgens de volgende hypothesen opgesteld: Hypothese 1: Er is een samenhang tussen de woordenschattest en de cloze-testen. Hypothese 2: Respondenten die hoog scoren op de woordenschattest en/of cloze-testen scoren ook hoog op het vinden van informatie. Hypothese 3: Respondenten die hoog scoren op de woordenschattest en/of cloze-testen scoren ook hoog op het begrijpen van de informatie. Hypothese 4: Er is een samenhang tussen het vinden en begrijpen van de informatie. Dus hoe meer informatie wordt gevonden in de startbrief, hoe meer informatie vervolgens wordt begrepen. Hypothese 5: Voor respondenten met een goede leesvaardigheid (een hoge score op de woordenschat en/of cloze-testen) maakt de tekstversie geen verschil. Hypothese 6: Respondenten met een mindere leesvaardigheid (een lage score op de woordenschattest en/of cloze-testen) scoren hoger op de hypertekstvorm dan op de lineaire vorm.
12
H4. Methode In dit hoofdstuk worden de respondenten, het materiaal en de procedure besproken. 4.1 Respondenten In totaal hebben honderd respondenten deelgenomen aan dit onderzoek. Daarvan zijn er 46 van het mannelijke geslacht en 54 van het vrouwelijke geslacht. De minimale leeftijd van de respondenten is 21 jaar en de maximale leeftijd is 67 jaar. In het onderzoek is onderscheid gemaakt in vier leeftijdscategorieën en drie opleidingsniveaus. In onderstaande tabellen is te zien hoe de respondenten verdeeld zijn over de leeftijdscategorieën (tabel 1) en opleidingsniveaus (tabel 2). Er is geprobeerd om dit zo evenredig mogelijk te doen. Daarnaast is het grootste deel van de respondenten parttime of fulltime in loondienst (84,0%). Een klein deel ervan werkt als zelfstandige (4,0%) en een deel is werkzoekend (7,0%). Het onderzoek is afgenomen door zes bachelorstudenten/proefleiders, die ieder twintig respondenten hebben getest. Als dank voor hun deelname heeft iedere respondent een VVV-bon van €5,00 gekregen. Tabel 1. Verdeling respondenten in leeftijdscategorieën (N=100)
Leeftijdscategorieën 1 2 3 4
21 t/m 35 jaar 36 t/m 45 jaar 46 t/m 55 jaar 56 t/m 64 jaar
Aantal respondenten 31 20 26 23
Tabel 2. Verdeling respondenten in opleidingsniveaus (N=100)
Opleidingsniveaus Laag Midden Hoog
Opleidingen Basisschool, LBO, VMBO BKG, VMBO T, MBO 2 MBO 3, MBO 4, MULO, HAVO VWO, HBO, WO
Aantal respondenten 32 35 33
4.2 Materiaal Om een complete dataset te krijgen, zijn zes testen afgenomen. Dit zijn een financiële kennistest, een woordenschattest, een pensioenkennistest, twee cloze-testen en een begripstest. Van alle afgenomen testen zijn alleen de woordenschattest, de cloze-testen en de begripstest relevant voor dit onderzoek. Daarom worden deze testen in de komende subparagrafen toegelicht, waarbij er onder andere een voorbeeldvraag wordt gegeven. Daarnaast worden de verschillende tekstversies van de startbrief van Zwitserleven besproken. 13
4.2.1 Woordenschattest Er is een woordenschattest (bijlage 4) afgenomen om de woordenschat van de respondenten te meten. Daarnaast wordt deze test onder andere gebruikt om leesvaardigheid te meten. De (schriftelijke) test bestaat uit vijfentwintig items, waarbij de woorden worden aangeboden in korte zinnen. De respondent heeft vijf antwoordmogelijkheden, waaronder vier mogelijke betekenissen van het woord en de optie ‘ik weet het niet’. Deze optie is toegevoegd om gokken te voorkomen en er is nadrukkelijk verteld dat deze optie gekozen moest worden als de respondent het antwoord niet wist. Respondenten hebben vijf minuten de tijd gekregen om deze test te voltooien. Voorbeeldvraag woordenschattest Vraag 18: Hij is een erudiete man. a) aantrekkelijk b) belezen c) onverstandig d) dik e) ik weet het niet 4.2.2 Cloze-test Er zijn twee cloze-testen afgenomen om de leesvaardigheid van de respondenten te meten. De cloze-test zou ook gebruikt kunnen worden om de voorkennis van de respondenten te meten. Om dit (gedeeltelijk) uit te sluiten worden er twee cloze-testen afgenomen, waarbij respondenten een tekst krijgen die over het pensioen gaat (ClozeP, bijlage 6) en nog een andere tekst over een willekeurig onderwerp. In dit geval is dat onderwerp donorregistratie (ClozeD, bijlage 7). In beide teksten zijn vijfentwintig woorden weggelaten, die de respondent juist moet invullen. Hierbij bestaat de optie om geen woord in te vullen, als respondenten het woord niet weten bijvoorbeeld. Respondenten hebben per test tien minuten de tijd gekregen om deze te voltooien. Voorbeeldvraag clozeP-test Ouderdomspensioen verschaft een … voor de tijd dat men niet meer werkt op latere leeftijd. Voorbeeldvraag clozeD-test Op dit moment staan ruim vijf miljoen … in het Donorregister vastgelegd.
14
4.2.3 Tekstversies Er zijn twee versies van de startbrief van Zwitserleven gemaakt. De ene versie is een lopende tekst, waarbij de informatie lineair onder elkaar staat. Dit is een pdf-bestand (versie1) (te vinden in bijlage 1), wat gelezen gaat worden op het scherm van een laptop. De lezer moet in dit geval het gehele document lezen en hierin heen en weer scrollen om bij bepaalde informatie terecht te komen. De andere versie is een hypertekst ofwel een klikmodel (versie 2).
Deze
tekstversie
is
te
vinden
op
de
website
http://www.onderzoek-
pensioencommunicatie.nl. De lezer kan hierbij in het hoofdmenu kiezen uit twee links, welke leiden tot meerdere links waar informatie te vinden is. Vanuit één pagina met bepaalde informatie bestaat de mogelijkheid om door te klikken naar een andere pagina met gerelateerde informatie. Het grootste verschil tussen de twee tekstversies is dat bij het pdfbestand de gehele tekst gelezen moet worden, terwijl bij het klikmodel de lezer bepaalt welke informatie hij of zij wel of niet wil lezen. 4.2.4 Begripstest Er is een begripstest (bijlage 8) afgenomen om het begrip van de respondenten met betrekking tot de startbrief van Zwitserleven te meten. Er zijn in dit onderzoek twee versies van de startbrief gebruikt, die willekeurig over de respondenten verdeeld zijn. De startbrief is geanonimiseerd vanwege vooroordelen die mensen zouden kunnen hebben en privacyredenen. De geanonimiseerde startbrief is afkomstig van het fictieve pensioenfonds ABC Pensioenen, waarbij het fictieve bedrijf Huisman & Van den Assem B.V. de pensioenen regelt. De respondenten hebben, voor de afname van de begripstest, kort de tijd gekregen om de brief te bestuderen, waarna er twaalf mondelinge vragen aan hun worden gesteld. Bij de beantwoording van de vragen mogen respondenten de brief gebruiken. Respondenten krijgen daarnaast twee minuten de tijd om het antwoord op te zoeken in de brief en daarna het antwoord aan de proefleider uit te leggen. De tijd wordt gestopt als de respondent denkt het antwoord te hebben gevonden, als de respondent aangeeft het antwoord niet te kunnen vinden of als de twee minuten voorbij zijn gegaan. Bij de begripstest zijn verschillende soorten scenariovragen gebruikt. Er zijn vragen die direct vanuit de brief beantwoord kunnen worden en vragen waarbij de respondenten de inhoud van de brief moeten combineren met reeds eerder verkregen informatie. Hieronder is van beide soorten vragen een voorbeeld te zien.
15
Voorbeeld directe vraag Vraag 1: Marije werkte bij Huisman & Van den Assem B.V. en gaat pensioen opbouwen bij ABC Pensioenen. Wie dragen bij aan haar premie? Voorbeeld minder directe vraag Vraag 2: Stel, Marije krijgt een ongeluk en raakt voor 50% arbeidsongeschikt. Ze gaat halve dagen werken. a) Wordt er nog steeds premie afgedragen voor haar pensioen? b) Zo ja, door wie? 4.3 Procedure De gebruikte procedure, welke hieronder beschreven wordt, is eerst gepretest door alle proefleiders bij twee respondenten. Deze respondenten hoefden niet aan de restricties te voldoen voor de respondenten die deelnemen aan de rest van het onderzoek. De pretest is uitgevoerd om te oefenen met de procedure en om fouten eruit te halen. Er zijn geen fouten gevonden, dus de procedure is gelijk gebleven. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de eigen omgeving van de respondenten, waarbij er iedere keer één proefleider aanwezig is geweest. Het onderzoek is altijd begonnen met een korte inleiding, waarin het een en ander verteld is over het onderzoek zoals het onderwerp en de tijdsduur van het onderzoek. Tevens worden de respondenten bedankt voor hun deelname aan het onderzoek. Ook van belang is om te vertellen dat de brief getest wordt en niet of in mindere mate de deelnemer. Na de inleiding moeten respondenten een formulier over hun demografische gegevens invullen (bijlage 2). Hierna volgt de vragenlijst over financiële geletterdheid (bijlage 3) en daarna de vragenlijst met betrekking tot de woordenschat (bijlage 4). De pensioenkennistest (bijlage 5) en de cloze-testen (bijlage 6 en 7) worden in zes verschillende varianten afgenomen, om volgorde-effecten te voorkomen: 1) Pensioenkennis – ClozeP – ClozeD 2) Pensioenkennis – ClozeD – ClozeP 3) ClozeP – Pensioenkennis – ClozeD 4) ClozeP – ClozeD – Pensioenkennis 5) ClozeD – Pensioenkennis – ClozeP 6) ClozeD – ClozeP - Pensioenkennis Alle genoemde vragenlijsten zijn schriftelijk afgenomen en bij alle genoemde vragenlijsten, behalve de vragenlijst over de demografische gegevens, wordt gemeten hoelang de
16
respondent bezig is met het invullen ervan. Dit wordt ingevuld op een observatieformulier (bijlage 9). Vervolgens wordt de begripstest (bijlage 8) afgenomen. Er wordt aan de respondenten gevraagd om het antwoord op diverse (scenario-)vragen te zoeken in de startbrief, welke getoond wordt op een laptop. Hierbij wordt het scherm van de laptop gefilmd, zodat de proefleider naderhand nog eens kan bekijken hoe de respondent op zoek is gegaan naar de antwoorden op de vragen. Op een observatieformulier (bijlage 9) worden diverse aspecten bijgehouden tijdens het afnemen van de begripstest. Er wordt per vraag genoteerd hoe lang het duurt voordat de respondent het antwoord op de vraag heeft gevonden. Daarnaast noteert de proefleider of de informatie überhaupt wordt gevonden. Verder wordt gecontroleerd of de gevonden informatie juist is en of deze informatie met of zonder gebruik van de brief wordt gegeven. De proefleider noteert ook of de informatie wordt voorgelezen uit de brief of dat het antwoord in eigen woorden wordt verteld. Tijdens het afnemen van de begripstest is het de bedoeling dat proefleiders geen antwoorden op de vragen vertellen en er mag ook niet worden verteld of het gegeven antwoord juist of onjuist is. Verder wordt de begripstest mondeling afgenomen. Hierdoor hebben de proefleiders de mogelijkheid om te kunnen controleren of de informatie daadwerkelijk wordt begrepen. Er kan bijvoorbeeld gevraagd worden om informatie in eigen woorden uit te leggen, als de informatie letterlijk wordt voorgelezen van het scherm. Ook kan er gevraagd worden om informatie aan te wijzen in de tekst. Als respondenten dit niet kunnen maar wel het antwoord weten, dan is aan te nemen dat zij het antwoord al weten door voorkennis. De begripstest is de laatste test van het onderzoek. Hierna ontvangen de respondenten een VVV-bon van €5,00 als dank voor hun deelname.
17
H5. Resultaten In de komende paragrafen worden eerst de resultaten van de vragenlijsten besproken. Hierna volgen de verbanden tussen de respondentkenmerken, woordenschattest, cloze-testen en begripstest. Als laatste komen de regressieanalyses aan bod. 5.1 Scores van respondenten op de testen 5.1.1 Woordenschattest Het is van belang dat de items van de testen hetzelfde meten, anders ontstaan geen betrouwbare resultaten. De 25 items van de woordenschattest zijn betrouwbaar (α=.87). Daarom wordt vanaf nu de totaalscore gebruikt. In onderstaande tabel zijn de gemiddelde score (standaarddeviatie), minimum- en maximumscore te vinden. Tabel 3. Gemiddelde (standaarddeviatie), minimum- en maximumscore op de woordenschattest
Woordenschattest
Gemiddelde (Standaarddeviatie) 18.22 (4.96)
Minimum
Maximum
6
25
Er is een negatieve correlatie tussen de goedscore op de woordenschattest en de tijd die eraan besteed werd (r=-.53, p<.000). Dit betekent dat respondenten met een hoge goedscore significant minder tijd nodig hadden om de test in te vullen. Dit geldt andersom voor respondenten met een lage goedscore. Zij hadden significant meer tijd nodig voor het invullen van de woordenschattest.
5.1.2 Cloze-testen Bij de cloze-testen kan gebruik gemaakt worden van strikte goedscores. In dat geval is alleen het juiste antwoord goed. Een andere optie is het gebruik van ruime goedscores. In dat geval zijn de juiste antwoorden en synoniemen daarvan goed. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van ruime goedscores, omdat het juiste antwoord en het synoniem eigenlijk hetzelfde betekenen en daarom zijn ze naar mijn mening allebei goed. De 25 items van de clozeP-test zijn onderling betrouwbaar (α =.83), vandaar dat de totaalscore
gebruikt
wordt.
In
onderstaande
tabel
zijn
de
gemiddelde
score
(standaarddeviatie), minimum- en maximumscore terug te zien. Tabel 4. Gemiddelde (standaarddeviatie), minimum- en maximumscore op de clozeP-test
ClozeP-test
Gemiddelde (Standaarddeviatie) 12.10 (4.87)
Minimum
Maximum
0
20
18
Er is een positieve correlatie tussen de goedscore en de tijdscore op de clozeP-test (r=.21, p<.040). Dit wil zeggen dat respondenten met een hoge goedscore significant meer tijd nodig hebben gehad om de test in te vullen, in tegenstelling tot respondenten met een lage goedscore. Zij hadden significant minder tijd nodig voor het invullen van de clozeP-test. De 25 items van de clozeD-test zijn ook onderling betrouwbaar (α=.79). Daarom wordt de totaalscore gebruikt. In onderstaande tabel zijn de gemiddelde score (standaarddeviatie), minimum- en maximumscore te vinden. Tabel 5. Gemiddelde (standaarddeviatie), minimum- en maximumscore op de clozeD-test
ClozeD-test
Gemiddelde (Standaarddeviatie) 12.98 (4.20)
Minimum
Maximum
2
21
Er is een ook positieve correlatie tussen de goedscore en de tijdscore op de clozeD-test (r=.22, p<0.026). Dit betekent dat respondenten met een hoge goedscore significant meer tijd nodig hebben gehad om de test in te vullen, terwijl respondenten met een lage goedscore significant minder tijd nodig hebben gehad voor het invullen van de clozeD-test.
5.1.3 Begripstest Net als bij de cloze-testen, is er bij de begripstest ook sprake van strikte en ruime goedscores. Bij de strikte goedscores is het antwoord goed gerekend als het juiste antwoord is gevonden in de tekst en letterlijk is opgelezen of in eigen woorden is verteld. Bij de ruime goedscores is het antwoord goed gerekend als het antwoord juist is met of zonder gebruik van de tekst. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de strikte goedscores bij de begripstest, omdat het de bedoeling is dat respondenten het antwoord in de tekst kunnen vinden en begrijpen. Daarnaast zijn er twee tekstversies van de begripstest gebruikt, namelijk een PDF-versie (versie 1) en een klikmodel (versie 2). De scores op de verschillende versies worden apart besproken. De begripstest bevat in totaal 24 items, waarbij 38 steekwoorden kunnen worden genoemd. Deze 38 items zijn onderling betrouwbaar (α=.85), vandaar dat de totaalscore wordt gebruikt. Naast het noemen van het juiste antwoord (de goedscore), moet het antwoord ook in de tekst gevonden worden (de vindscore). De vindscores zijn onderling ook betrouwbaar (α=.75), vandaar dat de totaalscore wordt gebruikt. In onderstaande tabellen zijn de gemiddelde scores (standaarddeviaties), minimum- en maximumscores van de vind- en goedscores per versie te zien.
19
Tabel 6. Gemiddelden (standaarddeviaties), minimum- en maximumscores van de vindscore op de begripstest
Vindscore Begripstest versie 1 Begripstest versie 2
Gemiddelde (Standaarddeviatie) 13.44 (5.02) 14.33 (3.92)
Minimum
Maximum
3 4
23 21
Tabel 7. Gemiddelden (standaarddeviaties), minimum- en maximumscore van de goedscore op de begripstest
Goedscore Begripstest versie 1 Begripstest versie 2
Gemiddelde (Standaarddeviatie) 16.60 (6.97) 18.88 (6.35)
Minimum
Maximum
3 1
35 30
Daarnaast is er een positieve correlatie tussen de goedscore en de vindscore van de PDFversie (r=.82, p<.000). Dit wil zeggen dat respondenten die meer antwoorden hebben gevonden, meer antwoorden goed hebben in tegenstelling tot mensen die minder antwoorden hebben gevonden. Ook is er positieve, significante correlatie tussen de goedscore en de vindscore van het klikmodel (r=.80, p<.000). Hierbij geldt ook dat respondenten die meer antwoorden hebben gevonden, meer antwoorden goed hebben in tegenstelling tot mensen die minder antwoorden hebben gevonden. 5.2 Verbanden tussen respondentkenmerken, woordenschattest, cloze-testen en begripstest Ten eerste wordt er gekeken of er verbanden zijn tussen verschillende respondentkenmerken en de afgenomen testen. Vervolgens wordt gekeken of er een verband is tussen de woordenschattest en de cloze-testen, omdat deze testen de leesvaardigheid zouden meten volgens de literatuur. Als laatste wordt er gekeken of er een verbanden zijn tussen de begripstest en de andere testen.
5.2.1 Verband tussen respondentkenmerken Er is gekeken of er een samenhang is tussen verschillende respondentkenmerken, zoals geslacht, leeftijd en opleidingsniveau, en de goedscores op verschillende testen, zoals de woordenschattest, pensioenkennistest en de cloze-testen. Er is geen significante samenhang gevonden van de variabele geslacht met de goedscores van de woordenschattest (t(98)=.72, p=.47), clozeP-test (t(98)=.63, p=.53) en clozeD-test (t(98)=-1.10, p=.27). Dit betekent dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen bij de scores op de testen. 20
Er is wel een significante positieve samenhang gevonden bij de variabele leeftijd en de score op de woordenschattest (r=.38, p<.000) en clozeP-test (r=.23, p<.021). Dit betekent dat oudere respondenten significant hogere scores hebben dan jongere respondenten bij deze testen. Er is geen significante correlatie bij de variabele leeftijd en de score op de clozeD-test (r=.03, p=.79). Dit betekent dat er geen verschil in score is tussen de verschillende leeftijdsgroepen bij de clozeD-test. Met behulp van een one-way ANOVA is gekeken of er samenhang is tussen het opleidingsniveau en de woordenschattest. Dit blijkt zo te zijn (F(2, 79) = 7.57, p<.001). Uit een post hoc analyse blijkt dat er een verschil is tussen het lage en hoge opleidingsniveau (p=.001), maar er is geen verschil tussen het lage en midden opleidingsniveau (p=.09) en er is ook geen verschil tussen het midden en hoge opleidingsniveau (p=.24). De samenhang tussen opleidingsniveaus en de clozeP-test is wel significant (F(2, 79) = 18.29, p<.000). Uit een post hoc analyse blijkt dat er een verschil is tussen het lage en midden opleidingsniveau (p=.000) en er is een verschil tussen het lage en hoge opleidingsniveau (p=.000). Er is geen verschil tussen het midden en het hoge opleidingsniveau (p=.87). De samenhang tussen opleidingsniveaus en de clozeD-test is ook significant (F(2, 79) = 21.80, p<.000). Uit een post hoc analyse blijkt dat er een verschil is tussen het lage en midden opleidingsniveau (p=.000) en er is een verschil tussen het lage en hoge opleidingsniveau (p=.000). Er is geen verschil tussen het midden en het hoge opleidingsniveau (p=.07). Daarnaast is er gekeken of er een verband is tussen het opleidingsniveau en de vindscore op de begripstest per versie. Er is geen hoofdeffect van versie op de vindscore (F(1, 94) = .003, p=.95). Er is wel een hoofdeffect van opleidingsniveau op de vindscore (F(2, 94) = 12.18, p<.000). Hoger opgeleiden vinden het antwoord beter dan lager opgeleiden. Er is geen interactie-effect tussen de versie en het opleidingsniveau op de vindscore (F(2, 94) = .34, p=.71). Ook is er gekeken of er een verband is tussen het opleidingsniveau en de goedscore op de begripstest per versie. Er is geen hoofdeffect van versie op de goedscore (F(1, 94) = .37, p=.55). Er is wel een hoofdeffect van opleidingsniveau op de goedscore (F(2, 94) = 24.96, p<.000). Hoger opgeleiden geven meer goede antwoorden dan lager opgeleiden. Er is geen interactie-effect tussen de versie en het opleidingsniveau op de goedscore (F(2, 94) = .96, p=.39).
5.2.2 Verband tussen woordenschattest en cloze-testen Daarnaast is er een significante, positieve correlatie tussen de goedscore op de clozeP-test en de goedscore op de clozeD-test (r=.69, p<.000). Dit betekent dat mensen met een hoge 21
goedscore op de clozeP-test hoog scoren op de clozeD-test, terwijl mensen met een lage goedscore op de clozeP-test laag scoren op de clozeD-test. Ook is er een significante, positieve correlatie tussen de score op de clozeP-test en de score op de woordenschattest (r=.64, p<.000) en tussen de score op de clozeD-test en de score op de woordenschattest (r=.54, p<.000). Dit wil zeggen dat respondenten die hoog scoren op de woordenschattest ook hoog scoren op de clozeP-test of clozeD-test.
5.2.3 Verband tussen begripstest en andere testen De begripsscore bestaat dus uit twee aspecten, de goedscore en de vindscore. Eerst worden de correlaties tussen de vindscores en de testen per versie besproken. Hierna volgen de correlaties van de goedscores met de testen per versie. 5.2.3.1 Vindscores 5.2.3.1.1 PDF-versie Er is een significantie, positieve correlatie tussen de vindscore bij de PDF-versie en de score op de woordenschattest (r=.30, p<.030). Dit betekent dat bij de PDF-versie de respondenten met een hoge score op de woordenschattest ook hoog scoren bij het vinden van de antwoorden van de begripstest. Er is ook een significante, positieve correlatie tussen de vindscore bij de PDF-versie en de score op de clozeP-test (r=.25, p<.074) en dit geldt ook voor de clozeD-test (r=.42, p<.002). Dit wil zeggen dat bij de PDF-versie respondenten met een hoge score op de clozeP-test of clozeD-test hoog scoren bij het vinden van de antwoorden van de begripstest. 5.2.3.1.1 Klikmodel De correlatie tussen de vindscore bij het klikmodel en woordenschattest is niet significant (r=.22, p =.13). Dit wil zeggen dat er bij het klikmodel geen verband is tussen de score op de woordenschattest en de vindscore van de begripstest. De correlatie tussen de vindscore bij het klikmodel en de clozeP-test is wel significant en positief (r=.43, p<.003). Dit betekent dat bij het klikmodel respondenten met een hoge score op de clozeP-test hoog scoren bij het vinden van de antwoorden van de begripstest. Er is ook geen significante correlatie tussen de vindscore bij het klikmodel en de clozeD-test (r=.28, p=.055). Dit wil zeggen dat er geen verband is tussen de score op de clozeD-test en de vindscore bij het klikmodel van de begripstest.
22
5.2.3.2 Goedscores 5.2.3.2.1 PDF-versie Er is een significante, positieve correlatie tussen de goedscore bij de PDF-versie en de score op de woordenschattest (r=.56, p<.000). Daarnaast is er een significante, positieve correlatie tussen de goedscore bij de PDF-versie en de score op de clozeP-test (r=.53, p<.000). Tevens is er een significante, positieve correlatie tussen de goedscore bij de PDF-versie en de score op de clozeD-test (r=.58, p<.000). Dit betekent dat respondenten met een hoge score op de woordenschattest, clozeP-test of clozeD-test ook hoog scoren op het geven van het juiste antwoord bij de PDF-versie. 5.2.3.2.1 Klikmodel Er is een significante, positieve correlatie tussen de goedscore bij het klikmodel en de score op de woordenschattest(r=.32, p<0.025). Hetzelfde geldt voor de clozeP-test (r=.60, p<.000) en de clozeD-test (r=.41, p<.004). Dit wil zeggen dat respondenten met een hoge score op de woordenschattest, clozeP-test of clozeD-test ook hoog scoren op het geven van het juiste antwoord bij het klikmodel. 5.3 Regressieanalyse Aan de hand van een regressieanalyse wordt gekeken in hoeverre de gebruikte testen en respondentkenmerken de variantie van de vind- en goedscores op de begripstest verklaren. Eerst komen de vindscores aan bod en daarna worden de goedscores besproken. 5.3.1 Vindscores Met betrekking tot de vindscores van de PDF-versie op de begripstest is er een verband met scores op de woordenschattest, clozeP-test en clozeD-test. Daarom worden deze variabelen meegenomen in de regressieanalyse. Aangezien er verbanden zijn tussen verschillende testen en de variabelen leeftijd en opleidingsniveau, worden deze variabelen ook meegenomen. De regressieanalyse met als afhankelijke variabele de vindscore van de PDF-versie geeft aan dat de meest significante voorspeller van de vindscore op de begripstest het hebben van een lage opleiding is (ΔR²=.27, p=.000). De meeste variantie (27%) van de vindscore kan bij de PDFversie worden verklaard door het hebben van een lage opleiding. De bèta-waarde is negatief (zie tabel 8). Dit betekent dat hoe lager de opleiding van de respondent is, des te lager gescoord wordt op de begripstest. Tabel 8. Regressieanalyse van vindscore PDF-versie op begripstest
Model 1
Voorspellers Opleiding_laag
R (R2) .52 (.27)
Β -.52
T -4.25
p p=.000 23
Bij de vindscores van het klikmodel op de begripstest is er een verband met score op de clozeP-test, vandaar dat alleen deze variabele wordt meegenomen in de regressieanalyse. Aangezien er verbanden zijn tussen verschillende testen en de variabelen leeftijd en opleidingsniveau, worden deze variabelen ook meegenomen in de regressieanalyse. De regressieanalyse met als afhankelijke variabele de vindscore van het klikmodel laat zien dat de meest significante voorspeller van de vindscore op de begripstest de clozeP-test is (ΔR²=.18, p=.003). De meeste variantie (18%) van de vindscore kan bij het klikmodel worden verklaard door de clozeP-test. De bèta-waarde is positief (zie tabel 9). Dit wil zeggen dat een hogere score op de clozeP-test leidt tot een hogere score op de begripstest. Tabel 9. Regressieanalyse van vindscore klikmodel op begripstest
Model 1
Voorspellers ClozeP-test
R (R2) .43 (.18)
Β .43
T 3.19
p p=.003
5.3.2 Goedscores Met betrekking tot de goedscores van de PDF-versie op de begripstest is er een verband met scores op de woordenschattest, clozeP-test en clozeD-test. Daarom worden deze variabelen meegenomen in de regressieanalyse. Aangezien er verbanden zijn tussen verschillende testen en de variabelen leeftijd en opleidingsniveau, worden deze variabelen ook meegenomen. De regressieanalyse met als afhankelijke variabele de goedscore van de PDF-versie geeft aan dat een lage opleiding de meest significante voorspeller van de goedscore op begripstest is (ΔR²=.50, p=.000). Het hebben van een lage opleiding verklaart 50% van de variantie van de goedscore op de begripstest bij de PDF-versie. Aangezien er een negatieve bèta-waarde is (zie tabel 10), betekent dit dat hoe lager de opleiding van de respondent is, hoe lager de respondent scoort op de begripstest. Daarna is de woordenschattest de meest significante voorspeller (ΔR²=.05, p=.028). Samen verklaren deze testen 55% van de variantie. Bij de vindscore van de PDF-versie verklaart alleen het hebben van een lage opleiding de meeste variantie en bij de goedscore wordt er de woordenschattest aan toegevoegd. Tabel 10. Regressieanalyse van goedscore PDF-versie op begripstest
Model 1 2
Voorspellers Opleiding_laag Opleiding_laag Woordenschattest
R (R2) .71 (.50) .74 (.55)
Β -.71 -.57 .26
T 7.04 -4.98 2.26
p p=.000 p=.000 p=.028
24
Bij de goedscores van het klikmodel op de begripstest is er een verband met scores op de woordenschattest, clozeP-test en clozeD-test, vandaar dat
deze variabelen worden
meegenomen in de regressieanalyse. Aangezien er verbanden zijn tussen verschillende testen en de variabelen leeftijd en opleidingsniveau, worden deze variabelen ook meegenomen in de regressieanalyse. De regressieanalyse met als afhankelijke variabele de goedscore van het klikmodel laat zien dat de clozeP-test de meest significante voorspeller van de goedscore op begripstest is (ΔR²=.36, p=.000). De meeste variantie van de goedscore op de begripstest bij het klikmodel wordt verklaard door de clozeP-test (36%). Er is een positieve bèta-waarde (zie tabel 11). Dit betekent dat een hogere score op de clozeP-test leidt tot een hogere score op de begripstest. Daarna is de opleiding de meest significante voorspeller (ΔR²=.06, p=.031). Ook hierbij is de bèta-waarde positief (zie tabel 11). Dit wil zeggen dat hoe hoger de opleiding van de respondent is, des te hoger de score van de respondent op de begripstest. Samen verklaren de clozeP-test en opleiding 43% van de variantie. Tabel 11. Regressieanalyse van goedscore klikmodel op begripstest
Model 1 2
Voorspellers ClozeP-test ClozeP-test Opleiding_hoog
R (R2) .60 (.36) .65 (.43)
Β .60 .56 .26
T 5.10 4.84 2.22
p p=.000 p=.000 p=.031
25
H6. Conclusie en discussie In dit onderzoek is geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag: ‘In hoeverre heeft leesvaardigheid invloed op het vinden en begrijpen van informatie in twee versies van een startbrief?’ Leesvaardigheid is gemeten aan de hand van een woordenschattest en twee cloze-testen. Uit de literatuur is namelijk gebleken dat dit hiervoor goede meetinstrumenten zijn. De clozeDtest, clozeP-test en woordenschattest hebben een redelijk sterke samenhang met elkaar. Dit is een bevestiging van hypothese 1. Daarom is aan te nemen dat deze testen leesvaardigheid kunnen meten. Respondenten hebben wel aangegeven dat de woordenschattest te makkelijk is, vandaar dat voor vervolgonderzoek deze test aangepast zou kunnen worden. Daarnaast is er een samenhang tussen de woordenschattest, de cloze-testen en de begripstest bij de vindscore van de PDF-versie. Bij de vindscore van het klikmodel is echter alleen een samenhang te vinden met de clozeP-test. Er is daar geen samenhang tussen de woordenschattest en de clozeD-test. Deze resultaten bevestigen wel de tweede hypothese. Bij het vinden van informatie speelt leesvaardigheid dus een rol. Al lijkt deze rol bij de PDFversie groter te zijn dan bij het klikmodel. Bij de PDF-versie hebben namelijk alle testen die leesvaardigheid meten een verband met de vindscore, terwijl bij het klikmodel maar één van de testen een verband heeft met de vindscore. Dit suggereert dat bij het vinden van informatie in het klikmodel andere aspecten van belang kunnen zijn. Uit diverse onderzoeken blijkt dat bij hyperteksten, zoals het klikmodel, voorkennis een grote rol kan spelen (Mishra & Yadav, 2006; Amadieu et al, 2010). Vernooy (2013) beweert dat voorkennis en daarmee een relatie kunnen leggen met de inhoud van de tekst deel uit maakt van leesvaardigheid. Hierdoor ontstaat de vraag of leesvaardigheid en voorkennis eigenlijk wel van elkaar te scheiden zijn. Een mogelijkheid voor vervolgonderzoek is dan om te kijken in hoeverre voorkennis en leesvaardigheid met elkaar verbonden zijn en of ze überhaupt wel van elkaar te (onder)scheiden zijn. Verder is er bij de goedscore van de PDF-versie een samenhang te vinden tussen de woordenschattest, de cloze-testen en de begripstest. Deze samenhang is ook te vinden bij het klikmodel. Dit bevestigt hypothese 3. Bij het begrijpen van informatie speelt leesvaardigheid dus een rol. Van belang is wel dat de informatie eerst moet worden gevonden, voordat de informatie kan worden begrepen. Er is namelijk een samenhang tussen de vindscore en de goedscore op de begripstest. Dit is een bevestiging van eerder onderzoek (Rouet & Coutelet, 2008) en bevestigt hypothese 4.
26
De conclusie is dat leesvaardigheid van invloed is bij het vinden en begrijpen van informatie in de startbrief, zowel bij de PDF-versie als bij het klikmodel. Bij de PDF-versie verklaart het hebben van een lage opleiding de meeste variantie bij het vinden en begrijpen van de informatie. Hoe lager de respondenten opgeleid zijn, des te lager de score is bij het vinden en begrijpen van de informatie. Bij het begrijpen van de informatie speelt de woordenschattest ook nog een significante rol. Hoe hoger gescoord wordt op de woordenschattest, des te hoger de score bij het begrijpen van de informatie. Het opleidingsniveau van de respondenten speelt dus de grootste significante rol bij het vinden en begrijpen van informatie in de startbrief als PDF-versie. Leesvaardigheid, gemeten door de woordenschattest, speelt voornamelijk een rol bij het begrijpen van de informatie. Bij het klikmodel verklaart de clozeP-test de meeste variantie bij het vinden en begrijpen van informatie. Dit betekent dat bij het klikmodel leesvaardigheid, gemeten door de clozeP-test een significante rol speelt bij zowel het vinden als het begrijpen van de informatie. Daarnaast speelt bij het begrijpen van de informatie het hoge opleidingsniveau een significante rol. Naarmate de genoten opleiding van de respondenten hoger wordt, scoren zij hoger op het begrijpen van de informatie. Uit de resultaten blijkt verder dat er een samenhang is tussen leesvaardigheid, gemeten door de woordenschattest en de cloze-testen, en het opleidingsniveau. Mensen met een hoger opleidingsniveau scoren significant beter op de woordenschattest en de cloze-testen dan mensen met een lager opleidingsniveau. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben daarom een betere leesvaardigheid dan mensen met een lager opleidingsniveau. Toch is er zowel voor hoger opgeleiden als voor lager opgeleiden geen verschil in vind- en goedscore per versie. Het maakt dus geen verschil in welke vorm de startbrief wordt aangeboden. Dit bevestigt hypothese 5, maar hypothese 6 wordt hierdoor niet bevestigd. Dit is te verklaren, omdat volgens sommige onderzoeken de structuur van een digitale tekst weinig tot geen invloed heeft op het vinden en begrijpen van informatie. Andere factoren spelen in dat geval een rol, zoals voorkennis (Mishra & Yadav, 2006). Het is wel duidelijk geworden dat de startbrief nog flink verbeterd kan worden. Mensen met een mindere leesvaardigheid en lagere opleiding moeten de brief ook goed kunnen begrijpen. Een mogelijke aanpassing is om minder vakjargon te gebruiken in de brief. Er staan nog te veel woorden in waarvan mensen, met name lager opgeleiden, niet weten wat deze woorden betekenen en zodoende niets met die informatie kunnen doen. Daarnaast kan de structuur van het document duidelijker worden aangegeven om het vinden van informatie te vergemakkelijken. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een inhoudsopgave. Bij de pdf27
versie vonden respondenten het namelijk erg lastig om te beslissen waar ze moesten zoeken naar het antwoord, omdat ze niet goed wisten waar precies informatie over een bepaald onderwerp stond. Verder vonden respondenten dat er teveel informatie in de startbrief stond. Zo’n lange brief zouden ze zelf nooit helemaal lezen of ze zouden de brief pas lezen tegen de tijd dat men met pensioen zou gaan. Daarom zou ik adviseren om alleen de basisinformatie, die voor iedereen van toepassing is, in de brief te vermelden en alle scenario’s met betrekking tot bijvoorbeeld scheiden of overlijden vermelden in een bijlage. Al is uit eerder onderzoek van Lentz en Pander Maat (2013) gebleken dat het erg lastig is om te bepalen welke informatie precies waar moet komen te staan. Een andere mogelijkheid is om de uitgebreide informatie op een website weer te geven, zodat mensen specifiek naar benodigde informatie kunnen zoeken en daar alle informatie bij elkaar kunnen vinden. Hier zou in het vervolg onderzoek naar kunnen worden gedaan. Bij vervolgonderzoek moet tevens worden geprobeerd om het aantal vragenlijsten te verminderen. Respondenten hebben aangegeven dat ze het erg veel vragenlijsten vonden. Na de afname van de eerste drie vragenlijsten werd vaak al gevraagd hoeveel er nog ingevuld moesten worden. Daarnaast hadden ze veelal geen zin en motivatie meer om goed hun best te doen op de begripstest, aangezien deze pas als laatste werd afgenomen. Verder werden de observatieformulieren alleen ingevuld door één proefleider. Dit kan subjectief zijn, want respondenten konden antwoord geven in eigen woorden en dan is het aan de proefleider om te beslissen of het gegeven antwoord juist of onjuist is. In vervolgonderzoek is het van belang dat de beoordeling van antwoorden objectiever wordt. Bijvoorbeeld door meerdere beoordelaars naar de gegeven antwoorden in eigen woorden te laten kijken. Door de startbrief te verbeteren op de aangegeven aspecten, kan een startbrief ontstaan die voor iedereen te begrijpen is. Hierdoor kan iedereen de informatie lezen en ermee aan de slag om zo een goed pensioen voor later regelen.
28
H7. Bronnen Alessi, R., Rooij, M. van, & Lusardi, A. (2011). Financial Literacy, Retirement Preparation and Pension Expectations in the Netherlands. Journal of Pension Economics and Finance, 10 (4), 527-545. Amadieu, F., Tricot, A., Mariné, C. (2010). Interaction between prior knowledge and conceptmap structure on hypertext comprehension, coherence of reading orders and disorientation. Interacting with Computers, 22 (2), 88-97. Arcken, A.V. van. (2013). Pensioen: eerst begrijpen, dan genieten. Onderzoek naar de invloed van leesvaardigheid op het begrip van de startbrief (Scriptie). Ontleend aan: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/288131 Autoriteit Financiële Markten. (2010). Rapport veiligheid en begrijpelijkheid startbrief: Onderzoek naar de informatieverstrekking aan nieuwe deelnemers. Ontleend aan: http://www.afm.nl/~/media /Files/rapport/2010/rapport-volledigheid-begrijpelijkheid startbrief.ashx Autoriteit Financiële Markten. (2012). Leidraad Communicatie voor Pensioenuitvoerders: De regels in de praktijk (inclusief handige checklist). Ontleend aan: http://www.afm.nl/~/media/files/leidraad/communicatie-pensioenuitvoerders/leidraadcommunicatiepensioenuitvoerders-feb2012.ashx Blom, M.A. (2013). De Status Quo van het UPO. Onderzoek naar invloed leesvaardigheid op de gebruiksvriendelijkheid van het UPO (Scriptie). Ontleend aan: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/278556 Bos-Aanen, J., Sanders, T., & Lentz, L. (2001). Tekst, begrip en waardering: Wat vertelt onderzoek ons over het effect van tekstkenmerken op begrip en waardering van informerende teksten bij kinderen en tieners? Amsterdam: Stichting Lezen. Ontleend aan: http://www.lezen.nl/sites/default/files/Tekst,%20begrip%20en%20waardering.pdf Driessen, M. (2010). Lezen en leren zonder papier: Een eeuwige belofte?. Levende talen magazine, 97 (3), 4-7. Glopper, K. de & Otter, M.E. (1993). Nederlandse leesprestaties in internationaal perspectief. Amsterdam: Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek van de Universiteit van Amsterdam Hacquebord, H. (2006). Woordkennis als onderdeel van taaldiagnostisch onderzoek. Levende Talen Tijdschrift, 7 (1), 15-22. Hoeken, H., Geest, T. van der, Goot, M. van der, Hornikx, J., Jongenelen, M. & Kruikemeier, S. (2011). De rol van begrijpelijke taal in een digitale context. Ontwikkelingen op de 29
domeinen Leven Lang Leren, complexe financiële producten, bestuur en politiek, en gezondheid. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 33 (3), 266-286. Kamalski, J. M. H. (2007). Coherence marking, comprehension and persuasion. On the processing and representation of discourse (Vol. 158). LOT. Kintsch, W. (1998). Comprehension: A paradigm for cognition. Cambridge: Cambridge University Press. Land, J. (2009). Zwakke lezers, sterke teksten? Effecten van tekst- en lezerskenmerken op het tekstbegrip en de tekstwaardering van vmbo-leerlingen (Dissertatie). Amsterdam: Stichting Lezen. Ontleend aan: http://igitur-archive.library.uu.nl/dissertations/2009-0211203112/land.pdf Landi, N. (2009). An examination of the relationship between reading comprehension, higherlevel and lower-level reading sub-skills in adults. Reading and Writing: An Interdisciplinary Journal, 23 (6), 701-717. doi:10.1007/s11145-009-9180-z Lentz, L.R. & Pander Maat, H. (2010). Een leesbare bijsluiter. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 32 (2), 128-151. Lentz, L. & Pander Maat, H. (2013). De gebruiksvriendelijkheid van het Uniform Pensioenoverzicht. Netspar Occasional Paper. Mangen, A., Walgermo, B.R., & Brønnick, K. (2013). Reading linear texts on paper versus computer screen: Effects on reading comprehension. International Journal of Educational Research, 58, 61 – 68. Miall, D. & Dobson, T. (2006). Reading Hypertext and the Experience of Literature. Journal of Digital Information, 2 (1). Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (2012). Pensioen in duidelijke taal. Den Haag: Rijksoverheid. Mishra, P., Yadav, A., (2006). Using hypermedia for learning complex concepts in chemistry: a qualitative study on the relationship between prior knowledge, beliefs, and motivation. Education and Information Technologies, 11 (1), 33–69. Naumann, J., Richter, T., Flender, J., & Christmann, U. (2007). Signaling in Expository Hypertexts Compensates for Deficits in Reading Skill. Journal of Educational Psychology, 99 (4), 791- 807. OECD. (2003). The PISA 2003 Assessment Framework – Mathematics, Reading, Science and Problem Solving knowledge and Skills. Parijs: OECD. 30
Pols, W. (2011). Nieuwe Wft-module gaat pensioenadviesmarkt flink opschudden. Pensioen Advies, 22 (9), 16-19. Robben, C., Veghel, A. van. & Hartog, E. (2007). Leesvaardigheid in de (biologie)les. (Masterthese). Ontleend aan: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/22518 Rouet, J.F. (2003). What was I looking for? The influence of task specificity and prior knowledge on students’ search strategies in hypertext. Interacting with Computers, 15, 409 – 428. Rouet, J.F. & Coutelet, B. (2008). The acquisition of document search strategies in grade school students. Applied Cognitive Psychology, 22 (3), 389-406. doi:10.1002/acp.1415 Sanders, T. & Jansen, C. (2011). Begrijpelijke taal – fundamenten en toepassingen van effectieve communicatie. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 33 (3), 201-207. Stahl, S.A. (2003). Vocabulary and Readability: How knowing word meanings affects comprehension. Topics in Language Disorders, 23 (3), 241-247. doi:10.1097/00011363200307000-00009 Vernooy, K. (2013). Het verbeteren van de leesvaardigheid nader bekeken. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 52 (5), 210-223. Visser, J., Kloosterboer, P. & Oosterveld, M. (2012). Pensioencommunicatie: behoeften en barrières. Amsterdam: TNS NIPO. Zwaan, R.A., & Rapp, D.N. (2006). Discourse comprehension. In: M.A. Gernsbacher & M.J. Traxler (Eds.). Handbook of psycholinguistics, hoofdstuk 18 (pp. 725-764). San Diego, CA: Elsevier.
31
Bijlagen Bijlage 1– Pensioenbrief
Uw Pensioen bij ABC Pensioenen A. Wat moet u zelf doen? B. Wat is er voor u geregeld?
32
A. Wat moet u zelf doen? 1. Als u de beleggingen wilt wijzigen. U kunt kiezen voor een ander beleggingsprofiel dan het standaard beleggingsprofiel. Beleggingsprofielen ABC Pensioenen heeft drie beleggingsprofielen. U belegt standaard volgens HorizonBeleggen. U kunt ook kiezen voor ProfielBeleggen of VrijBeleggen. 1. Horizonbeleggen Wat moet u zelf doen? Dit is de standaardoptie. Als u in dit profiel wilt blijven beleggen, hoeft u niets te doen. Wat is er voor u geregeld? In dit profiel beleggen wij de pensioenpremie voor u. Daarbij nemen we een gemiddeld risico. Daarvoor hoeft u zelf niets van beleggen te weten. Hoe ABC Pensioenen belegt in Horizonbeleggen Wat moet u zelf doen? Als u een ander beleggingsprofiel wilt dan het standaard beleggingsprofiel, kunt u uw keuzes wijzigingen via u persoonlijke profielpagina. Lees meer over de beleggingsprofielen verderop op deze pagina. Wat is er voor u geregeld? • Wij beleggen standaard de pensioenpremie voor u. Daarvoor hoeft u zelf niets van beleggen te weten. Wat u wel moet weten, is dat de waarde van uw beleggingen voortdurend verandert. U loopt dus zelf het beleggingsrisico. • Als we winst maken, is de winst voor u. En als we verlies maken, is het verlies ook voor u. Daarbij nemen wij een gemiddeld risico: we beleggen neutraal voor u. En als u dichter bij uw pensioen komt, nemen we steeds minder risico. We noemen dat HorizonBeleggen. Let op: Beleggen met uw pensioengeld is altijd risicovol! Uw pensioen is niet gegarandeerd. Dit geldt voor alle beleggingsvormen. Wie geld belegt, neemt altijd een risico. Hoe meer risico je neemt, hoe meer winst of verlies je kunt maken. 2. ProfielBeleggen Wat moet u zelf doen? • Dit is een keuzeoptie. Als u in dit profiel wilt gaan beleggen kunt u deze keuze doorgeven op uw persoonlijke pagina via mijnpensioen.abcpensioenen.nl. • Bij ProfielBeleggen kunt u bepalen hoeveel risico u wilt nemen. U vult eerst het formulier Beleggerprofiel in. Uit uw antwoorden blijkt wat het beste bij u past. Wij weten dan hoeveel risico u wilt nemen met de beleggingen voor uw pensioen.
33
Wat is er voor u geregeld? • Het risico wordt ook afgebouwd als u dichter bij uw pensioen komt. • Het fondsaanbod en de fondskosten zijn gelijk aan HorizonBeleggen. • U vult eerst het formulier Beleggerprofiel in. Wij beleggen uw pensioenpremie op de manier die bij uw profiel past. Hoe ABC Pensioenen belegt in ProfielBeleggen Wat moet u zelf doen? Is uw financiële situatie veranderd? Of wilt u anders beleggen? Vult u dan het formulier Beleggerprofiel opnieuw in. Wat is er voor u geregeld? Er zijn 5 profielen bij ProfielBeleggen. We noemen dat lifecycles: van weinig risico tot veel risico. Uit uw antwoorden blijkt welke lifecycle het beste bij u past. Zo beleggen wij dan voor u. Hoeveel risico u loopt hangt af van de lifecycle die bij u past. Als u dichter bij uw pensioen komt, nemen we steeds minder risico.Wat u wel moet weten, is dat de waarde van uw beleggingen steeds verandert. Wij zijn niet verantwoordelijk voor de opbrengst van de beleggingen en of dit voldoende pensioen oplevert. 3. VrijBeleggen Wat moet u zelf doen? • Dit is een keuzeoptie. Als u in dit profiel wilt gaan beleggen kunt u deze keuze doorgeven op uw persoonlijke pagina via mijnpensioen.abcpensioenen.nl. • Bij VrijBeleggen kiest u zelf fondsen uit het fondsaanbod. U kiest uit ABC Pensioenen, SNS en ASN fondsen. Om u te helpen bij de keuze, vult u eerst het formulier Beleggerprofiel in. Uit uw antwoorden blijkt wat het beste bij u past. • U besluit zelf of u uw beleggingen wilt aanpassen. VrijBeleggen is alleen verstandig als u veel kennis van beleggen heeft. • Op ABC Pensioenen.nl/fondsen vindt u meer informatie over de ABC Pensioenen, SNS en ASN beleggingsfondsen. Beleggen is niet zonder risico’s. Om een verstandige beslissing te nemen is het belangrijk om u goed te informeren. We raden u daarom aan om de Prospectus, het Jaarverslag en de Financiële Bijsluiter goed te lezen. Uw werkgever, uw adviseur of onze werknemersdesk helpen u natuurlijk ook graag. Wat is er voor u geregeld? • Een keer per jaar bekijken we of uw beleggingen nog bij u passen. Natuurlijk ontvangt u hierover van ons een bericht. Hoe ABC Pensioenen belegt in VrijBeleggen Wat moet u zelf doen? U geeft het aan ons door als u uw beleggingen wilt veranderen. Dit kan via uw persoonlijke website. Wilt u meer of minder risico nemen, dan moet u zelf uw 34
beleggingen aanpassen. Ook als u dichter bij uw pensioen komt, neemt u niet . automatisch steeds minder risico. Dat moet u zelf regelen. Wat is er voor u geregeld? Wij beleggen de pensioenpremie helemaal zoals u dat wilt. Hoeveel risico u loopt hangt af van de beleggingen die u kiest. 2. Als u gaat trouwen, samenwonen of een geregistreerd partnerschap aangaat. U moet dan via uw werkgever de naam van uw partner melden. 3. Als u gaat scheiden of het samenwonen of geregistreerd partnerschap beëindigt. Uit elkaar gaan Wat moet u zelf doen? • Was u getrouwd of geregistreerd partners? Dan zijn er gevolgen voor uw eigen pensioen. o Heeft u afgesproken dat u uw pensioen verdeelt? Dan kunt u via het formulier ‘Mededeling van scheiding in verband met de verdeling van ouderdomspensioen’ u een aanvraag doen om de waarde van de beleggingen voor uw pensioen tussen u en uw ex-partner te verdelen. We kijken dan naar de periode dat u en uw ex-partner getrouwd of geregistreerd partner waren. De pensioenpremie die Huisman & Van der Assem B.V. in die tijd betaald heeft, hebben wij belegd. o Heeft u met uw ex-partner iets anders afgesproken? Dan volgen we de afspraken die u daarover heeft gemaakt toen u uit elkaar ging. Behalve als deze afspraken volgens de wet niet mogen. • Als u en uw partner uit elkaar gaan, blijft het bedrag dat u belegd heeft voor partnerpensioen na uw 65e voor uw ex-partner. Voor dit deel koopt u nog steeds voor hem of haar een partnerpensioen als u met pensioen gaat. Wat is er voor u geregeld? Het moment waarop uw ex-partner het pensioen ontvangt, verandert niet. Dat is altijd als u overlijdt nadat u met pensioen bent gegaan. 4. Als u gaat zorgen voor een stief- of pleegkind. U kunt dit via uw werkgever melden. 5. Als u geen nabestaandenpensioen wilt voor uw partner en/of kinderen. U kunt ervoor kiezen om van het nabestaandenpensioen voor uw partner en kinderen af te zien. U belegt dan meer pensioenpremie. Maar uw partner en kinderen krijgen dan niets als u overlijdt. U kunt uw keuze doorgeven op uw persoonlijke pagina via mijnpensioen.abcpensioenen.nl. 6. Als u verhuist naar het buitenland.
35
7. Als u stopt met werken voor Huisman & Van der Assem. • U kunt uw eerder opgebouwde pensioen meenemen naar uw nieuwe pensioenfonds of verzekeraar als u van baan verandert. Dit heet waardeoverdracht. Waardeoverdracht Wat moet u zelf doen? Gaat u ergens anders werken? Dan mag u het bedrag van uw beleggingen naar de pensioenregeling van uw nieuwe werkgever laten overmaken. Neem daarvoor contact op met ABC Pensioenen. Wat is er voor u geregeld? Bij waardeoverdracht verkopen we eerst uw beleggingen. Verkopen van beleggingen kost altijd geld. Bij ons betaalt u 0,5% van de waarde van de beleggingen. We trekken die kosten af van het bedrag dat we naar de pensioenregeling van uw nieuwe werkgever overmaken. Let op: Het is niet altijd voordelig voor u om de waarde van de beleggingen te laten overmaken naar een nieuwe pensioenregeling. Bespreek met uw pensioenadviseur of het in uw geval verstandig is. • U kunt ervoor kiezen om partnerpensioen te blijven verzekeren. Lees meer over het verzekeren van partnerpensioen op pagina 8. 8. Als u denkt dat uw pensioen niet genoeg is. Wat moet u zelf doen? Op mijnpensioen.abcpensioenen.nl kunt u zien wat de waarde van uw beleggingen op dit moment is. Ook kunt u laten uitrekenen wat de waarde ongeveer is als u met pensioen gaat als u ervan uitgaat dat u tot uw pensioen bij Huisman & Van der Assem B.V. blijft werken. Bedenk dat u naast het pensioen van Huisman & Van der Assem B.V. ook AOW krijgt. Maakt u zich zorgen of het wel genoeg is? Bespreek dan met een pensioenadviseur of het nodig is om extra te sparen of te beleggen. Uw adviseur kan u ook vertellen wat u mag sparen of beleggen zonder daarvoor belasting te betalen. 9. Als u met pensioen gaat. • U kiest bij welke verzekeraar u pensioen koopt. De verzekeraar doet u een voorstel voor een bedrag per maand. Dit krijgt u elke maand zo lang als u leeft. • U kunt kiezen voor eerst een lager pensioen, daarna een hoger pensioen of andersom. • U kiest of u eerder of later met pensioen wilt dan uw officiële pensioenleeftijd. Als u dat wilt, overleg dan met uw werkgever. • U kiest of u alvast minder wilt gaan werken. Dan kunt u voor een deel met pensioen gaan. Als u dat wilt, overleg dan met uw werkgever. • U kiest hoeveel pensioen u voor uzelf wilt en hoeveel pensioen u voor uw partner wilt als u overlijdt.
36
Neem contact met ons op als u vragen heeft of bij een van bovenstaande gebeurtenissen. B. Wat is er voor u geregeld? 1. U betaalt automatisch pensioenpremie en bouwt daarmee pensioen op. Hoe bouwt u pensioen op? U bouwt op drie manieren pensioen op: 1. AOW: dit pensioen krijgt u van de overheid. Op www.svb.nl/aow leest u meer over de AOW. 2. Pensioen bij pensioenverzekeraar ABC Pensioenen. U bouwt dit pensioen op via uw werk. Heeft u eerder bij een andere werkgever gewerkt? Dan heeft u via die werkgever misschien ook voor pensioen gespaard of belegd. 3. Pensioen dat u zelf regelt. Bijvoorbeeld als u meer inkomen wilt dan het pensioen van de overheid of het pensioen bij ABC Pensioenen, zoals met een lijfrente of banksparen. Wat moet u zelf doen? U betaalt elke maand premie voor uw pensioen. De hoogte van die premie is gebaseerd op uw bruto loon. Op uw pensioendatum koopt u van het geld uit uw pensioenpot een pensioenuitkering. Dit type overeenkomst heet een premieovereenkomst. Wat is er voor u geregeld? Uw werkgever betaalt mee aan de pensioenpremie. Bij ABC Pensioenen betaalt uw werkgever 85% van de premie en u 15%. Wij beleggen de pensioenpremie voor u. Daarvoor hoeft u zelf niets van beleggen te weten. Wat u wel moet weten, is dat de waarde van uw beleggingen voortdurend verandert. U loopt dus zelf het beleggingsrisico. Hoeveel er in uw pensioenpot zit hangt dus af van het resultaat van de beleggingen. Lees meer over de manier waarop ABC Pensioenen belegt op pagina 2. 6 Uw pensioenpremie Wat moet u zelf doen? U betaalt zelf een deel van uw pensioenpremie. Dat wordt automatisch ingehouden op uw salaris. Wat is er voor u geregeld? Huisman & Van der Assem B.V. betaalt uw pensioenpremie aan ABC Pensioenen. Hieronder staat hoeveel pensioenpremie Huisman & Van der Assem B.V. per jaar betaalt en hoeveel u daarvan zelf betaalt. Uw werkgever heeft de hoogte van de pensioenpremie en uw eigen bijdrage vast gesteld. Deze premies zijn voor: • uw ouderdomspensioen • de uitkering aan uw partner als u overlijdt. Dit noemen wij het partnerpensioen. • de uitkering aan uw wezen als u overlijdt. Dit noemen wij het wezenpensioen. • de extra uitkering aan uw partner tot uw partner 65 is, als u overlijdt. Dit noemen wij het 37
nabestaandenoverbruggingspensioen. • voortzetting van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid. Van uw fulltime jaarloon dat meetelt voor uw pensioen trekken we eerst €13.062,-(AOW franchise 2014) af. Dit gebeurt omdat u al AOW krijgt als u met pensioen bent. Het bedrag dat overblijft - de pensioengrondslag - wordt aangepast met uw parttimepercentage. Hiervan betaalt Huisman & Van der Assem B.V. een percentage aan pensioenpremie. In de tabel hieronder staat welk percentage van de pensioengrondslag Huisman & Van der Assem B.V. in totaal per jaar betaalt. U betaalt zelf ook een deel van de pensioenpremie. In de tabel hieronder staat ook hoeveel u zelf betaalt. Huisman & Van der Assem B.V. haalt dit deel van uw bruto loon af. Pensioenpremie als percentage van de pensioengrondslag: Uw leeftijd 21 t/m 24 jaar 25 t/m 29 jaar 30 t/m 34 jaar 35 t/m 39 jaar 40 t/m 44 jaar 45 t/m 49 jaar 50 t/m 54 jaar 50 t/m 65 jaar Vanaf 60 jaar Vanaf 21 jaar
Pensioenpremie werkgever 6,10% 7,30% 8,90% 10,90% 13,30% 16,30% 20,00% 24,80% 31,10% 6,10%
Hiervan betaalt u zelf 3,00% 3,00% 3,00% 3,00% 3,00% 3,00% 3,00% 3,00% 3,00% als stijgend 3,00% als gelijkblijvend
Rekenvoorbeeld: Uw fulltime jaarloon Franchise Pensioengrondslag Gecorrigeerd voor uw parttime percentage (80%)
€ 35.000 € 13.062 -/€ 21.938 € 17.550,40
Uw pensioenpremie (20,00% van €17.550,40) U betaalt hiervan zelf (3,00% van €17.550,40)
€ 3.510,08 € 526,51
Als Huisman en Van der Assem B.V. niet meer kan betalen Gebeurt er iets waardoor de situatie van Huisman & Van der Assem B.V. erg verandert? Dan mag Huisman & Van der Assem B.V. beslissen om minder pensioenpremie voor u te betalen, of helemaal te stoppen met betalen. Huisman & Van der Assem B.V. mag dan ook de pensioenregeling veranderen. Deze mogelijkheden heeft Huisman & Van der Assem B.V. alleen in heel bijzondere situaties. Als dit gebeurt, sturen wij u hierover een brief. 2. U ontvangt ouderdomspensioen. Gaat u met pensioen? Dan krijgt u ouderdomspensioen. Ouderdomspensioen is uw inkomen na uw 65e. Pensioen is dus geld voor later. U spaart of belegt via een pensioenregeling voor pensioen wat u later krijgt. 38
Ouderdomspensioen Wat moet u zelf doen? • Als u met pensioen gaat, koopt u een pensioen met het bedrag dat de beleggingen hebben opgeleverd. Dat doet u bij ABC Pensioenen of bij een andere verzekeraar. • Zodra u met pensioen gaat, betaalt u belastingen over uw pensioen. Wat is er voor u geregeld? • Huisman & Van der Assem B.V. betaalt ABC Pensioenen iedere maand pensioenpremie. U betaalt mee aan uw pensioen. Huisman & Van der Assem B.V. haalt uw deel van de pensioenpremie af van uw bruto loon. • ABC Pensioenen belegt de pensioenpremie. Lees meer over hoe ABC Pensioenen belegt op pagina 2. • U krijgt een bedrag. Als u met pensioen gaat, verkopen we de beleggingen. Hoeveel uw beleggingen opleveren, weten we nu nog niet. Want beleggingen kunnen meer waard worden, maar ook minder. U loopt dus een risico. • Nadat u uw pensioen heeft gekocht krijgt u iedere maand pensioen zo lang u leeft. 3. Uw partner ontvangt partnerpensioen bij uw overlijden. Blijft u bij deze werkgever werken? Dan krijgt uw partner levenslang een maandelijkse uitkering als u overlijdt. Dat heet partnerpensioen. Partnerpensioen Partnerpensioen is de levenslange uitkering aan uw partner als u overlijdt. Er zijn drie situaties: 1. U overlijdt voordat u met pensioen gaat. En u werkt op dat moment nog bij Huisman & Van der Assem B.V. 2. U overlijdt voordat u met pensioen gaat. En u werkt niet meer bij Huisman & Van der Assem B.V. 3. U overlijdt nadat u met pensioen bent gegaan. Wie er als partner telt • Een partner is de persoon met wie u getrouwd bent of een geregistreerd partnerschap heeft. • Is dit niet zo, maar woont u met iemand langer dan 6 maanden in dezelfde woning? En deelt u met hem of haar samen de kosten voor uw huishouden? Of is er voor u beiden een samenlevingsakte door een notaris opgemaakt? Dan is dat ook uw partner. • Als u samen met uw broer of zus, of met een van uw ouders in huis woont dan is die persoon geen partner. • U kunt maar één partner hebben. 1. Als u vóór uw pensioen overlijdt en u werkt nog bij Huisman & Van der Assem B.V. Wat moet u zelf doen? Partnerpensioen en wezenpensioen worden automatisch voor u meeverzekerd als u een partner en/of kinderen heeft. U kunt deze uitkeringen wijzigen.
39
Wat is er voor u geregeld? • Als u overlijdt, krijgt uw partner partnerpensioen zolang hij of zij leeft. Het partnerpensioen voor uw partner is bruto € 11.762,40 per jaar (bedrag 2014). De verzekeringspremie voor deze uitkering wordt iedere maand uit de waarde van uw beleggingen betaald zolang u in dienst bent bij Huisman & Van der Assem B.V. Berekening van het partnerpensioen Zolang u werkt bij Huisman & Van der Assem B.V., berekenen wij elk jaar het partnerpensioen. Van uw jaarloon dat meetelt voor uw pensioen, trekken we voor 2014 eerst €13.062,- afgifte af. Dat laatste bedrag verandert ieder jaar. Het bedrag dat overblijft noemen wij de pensioengrondslag. De pensioengrondslag corrigeren wij met uw parttimepercentage. Van het bedrag dat overblijft, nemen we 1,4%.(Dit percentage is door uw werkgever vastgesteld). Dit vermenigvuldigen we met alle jaren die u bij Huisman & Van der Assem B.V. werkt vanaf 01-02-2014 tot uw pensioen. Wat er uit deze berekening komt is de hoogte van het partnerpensioen. Als u de waarde van een vorige regeling heeft overgedragen dan kunnen de dienstjaren van vorige werkgevers meetellen. • Als u overlijdt, krijgt uw partner tot hij of zij 65 is een extra uitkering. Dat noemen we nabestaandenoverbruggingspensioen. Het nabestaandenoverbruggingspensioen is bruto €10.000,00 per jaar (bedrag 2014). Nadat uw partner 65 is stopt deze extra uitkering, maar krijgt uw partner een AOW-uitkering. De verzekeringspremie voor deze uitkering wordt iedere maand uit de waarde van uw beleggingen betaald zolang u in dienst bent bij Huisman & Van der Assem B.V. • Als u overlijdt ontvangen uw eventuele kinderen wezenpensioen. Lees meer over wezenpensioen op pagina 9. Zolang u werkt voor Huisman & Van der Assem B.V. zal ABC Pensioenen de bedragen van het partnerpensioen jaarlijks opnieuw berekenen. Dit komt omdat de bedragen afhankelijk zijn van uw inkomen. U ontvangt van ons jaarlijks een Pensioenoverzicht. Hier vindt u de actuele bedragen. 2. Als u vóór uw pensioen overlijdt en u werkt niet meer bij Huisman & Van der Assem B.V. Wat moet u zelf doen? Als u stopt met werken bij Huisman & Van der Assem B.V. moet u kiezen of u partnerpensioen wilt verzekeren. De verzekeringspremie om het partnerpensioen dan te verzekeren zal uit de waarde van de beleggingen worden betaald Wat is er voor u geregeld? Als u stopt met werken bij Huisman & Van der Assem B.V., ontvangt u alle informatie. 3. Als u na uw pensioen overlijdt Wat moet u zelf doen? Als u toen u met pensioen ging ook pensioen voor uw partner heeft gekocht, en uw partner 40
leeft nog als u overlijdt, dan krijgt uw partner nog steeds een pensioenuitkering. Ook dit noemen we een partnerpensioen. Het pensioen voor uw partner is meestal 70% van uw eigen pensioen. Maar u kunt zelf ook voor een ander bedrag kiezen. Uw partner krijgt dit partnerpensioen zolang hij of zij leeft. Soms ontvangt uw partner of kind geen uitkering, omdat er niet aan andere voorwaarden is voldaan. In uw pensioenreglement leest u hier meer over. Wat is er voor u geregeld? Als u na uw pensioen overlijdt, stopt uw pensioen. 4. Uw kinderen ontvangen wezenpensioen bij uw overlijden. Blijft u bij deze werkgever werken? Dan krijgen uw kinderen een maandelijkse uitkering als u overlijdt. Dat heet wezenpensioen. Wezenpensioen Wat moet u zelf doen? Voor het wezenpensioen hoeft u zelf niets te regelen. Wat is er voor u geregeld? Overlijdt u voordat u met pensioen bent? Dan ontvangen uw kinderen een maandelijkse uitkering van ABC Pensioenen. De uitkering voor uw kinderen noemen we wezenpensioen. Het wezenpensioen voor uw kinderen is bruto € 2.352,48 per jaar (bedrag 2014). Uw kinderen krijgen dit pensioen zolang ze jonger zijn dan 21 jaar. Zolang zij studeren of arbeidsongeschikt zijn, is 27 jaar de eindleeftijd. Berekening van wezenpensioen De uitkering voor uw kinderen is 20% van het partnerpensioen per kind. Zijn beide ouders van uw kind overleden? Dan is het bedrag twee keer zo hoog. Zolang u werkt voor Huisman & Van der Assem B.V. zal ABC Pensioenen de bedragen van het wezenpensioen jaarlijks opnieuw berekenen. Dit komt omdat de bedragen afhankelijk zijn van uw inkomen. U ontvangt van ons jaarlijks een Pensioenoverzicht. Hier vindt u de actuele bedragen. 5. Uw pensioenopbouw gaat door bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Wordt u gedeeltelijk arbeidsongeschikt? Dan blijft uw pensioenopbouw toch doorgaan. U betaalt dan zelf geen premie meer over het deel dat u arbeidsongeschikt bent. Arbeidsongeschiktheid Wat moet u zelf doen? • Voor het deel dat u wel arbeidsgeschikt bent en nog in dienst bent bij uw werkgever, blijft uw werkgever premie betalen. U blijft voor dat deel gewoon (automatisch) meebetalen. Wat is er voor u geregeld? • Voor het deel dat u arbeidsongeschikt raakt tijdens uw dienstverband, betaalt ABC Pensioenen de pensioenpremie en verzekeringspremie. 41
• Bij volledige arbeidsongeschiktheid of als u uit dienst gaat stopt uw werkgever met premie betalen. • Soms nemen wij het betalen van de premie niet over. Dat komt omdat er uitzonderingen zijn. In uw pensioenreglement leest u hier meer over. • Als u (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt raakt, krijgt u uit deze pensioenregeling geen uitkering. 6. Uw premie wordt belegd volgens het standaard beleggingsprofiel. Lees meer over de beleggingsprofielen op pagina 2. 7. Uw premies en uitkeringen worden automatisch herberekend bij meer of minder werken. Gaat u meer of minder werken? Dan berekenen wij opnieuw hoeveel pensioenpremie Huisman & Van der Assem B.V. ons moet betalen. Hoe meer u werkt, hoe meer premie Huisman & Van der Assem B.V. betaalt. Ook uw werkgever bepaalt dan opnieuw welk bedrag hij van uw brutoloon af moet halen voor uw pensioen. Als u meer gaat werken, betaalt u zelf ook meer mee. 8. Als u stopt met werken bij Huisman & Van der Assem B.V. voordat u met pensioen gaat: • Stopt Huisman & Van der Assem B.V. met betalen van pensioenpremie en verzekeringspremie. • Stopt u met betalen van de verzekeringspremie uit de waarde van uw beleggingen. • Vervalt de dekking zodra de premiebetaling stopt. Dus: o stopt de verzekering van partnerpensioen. Lees meer over het partnerpensioen op pagina 8. o stopt de extra verzekering van nabestaandenoverbruggingspensioen; o stopt de verzekering van wezenpensioen. Lees meer over het wezenpensioen op pagina 9. o stopt de verzekering van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid. Lees meer over arbeidsongeschiktheid op pagina 9. • Stopt uw eigen bijdrage. • Blijven uw beleggingen bestaan. De waarde van deze beleggingen kan hoger of lager worden. 9. U betaalt fondskosten aan ABC Pensioenen. Welke kosten maakt ABC Pensioenen? We maken de volgende kosten om de pensioenregeling uit te voeren: • Kosten voor de administratie. • Kosten om de premies te beleggen. Wat moet u zelf doen? U betaalt automatisch fondskosten en hoeft daarvoor zelf niets te doen.
42
Wat is er voor u geregeld? Beleggen kost geld. Want iemand moet bij de beleggingsfondsen het beleggen in de gaten houden. En op het juiste moment beleggingen kopen of verkopen. Daarom betaalt u automatisch fondskosten. Hoe deze kosten in rekening worden gebracht, leest u in uw pensioenreglement. De fondskosten kunnen elk jaar veranderen. Hieronder ziet u welk percentage u op dit moment voor de fondsen betaalt. De fondsen voor HorizonBeleggen: Fonds Totale fondskosten ABC Vastgoedfonds 1,04% ABC Wereld Aandelenfonds 0,54% ABC Creditsfonds 0,54% ABC Obligatiefonds 0,54% Uw deelname aan de pensioenregeling begint op 1 februari 2014.
43
Contact Wilt u contact met ons of wilt u meer informatie over uw pensioen? Dan kan dat altijd. U kunt met uw vragen terecht bij ABC Pensioenen. Lees hieronder wat voor uw vraag de beste manier is. Ga naar mijnpensioen.abcpensioenen.nl Wilt u weten hoeveel uw beleggingen op dit moment waard zijn? Ga dan naar uw persoonlijke overzicht op mijnpensioen.abcpensioenen.nl. Log in met uw Burger Service Nummer. Het wachtwoord krijgt u in een aparte envelop van ons. U vindt in uw persoonlijke overzicht bijvoorbeeld de volgende informatie. • De waarde van uw beleggingen op dat moment. • De pensioenen die voor uw partner en kinderen verzekerd zijn. • Hoeveel pensioenpremie uw werkgever tot dan toe heeft betaald. • Voorbeeldberekeningen van hoeveel pensioen u krijgt met een bepaalde beleggingsopbrengst. • Al uw persoonlijke documenten. Zoals waardeoverzichten, het pensioenreglement en al onze brieven aan u. Daarnaast kunt u daar de gevolgen van uw keuzes berekenen met een rekenhulp. U kunt bijvoorbeeld berekenen wat er gebeurt als u een jaar eerder met pensioen wilt. Heeft u geen internet, of kunt u niet met internet overweg? Dan mag u ons altijd bellen. Ons telefoonnummer staat hieronder. Bel ons Het telefoonnummer van onze Werknemersdesk is 020 - 347 8894. U kunt dit nummer bellen met vragen of klachten. Onze collega zal u vragen om de volgende gegevens. • uw contractnummer 250 • uw deelnamenummer 350 Met deze gegevens kunnen wij u snel helpen. Klachten Lukt het niet om uw klacht op te lossen? Schrijf dan een brief naar onze klachtencommissie. Zet in de brief uw contractnummer en uw deelnamenummer. De klachtencommissie probeert dan uw klacht alsnog op te lossen. Het adres is: ABC Pensioenen Klachtencommissie Postbus 6000 1280 KA UTRECHT E-mail:
[email protected]
44
Bijlage 2 – Demografische gegevens IN TE VULLEN DOOR PROEFLEIDER Nummer deelnemer ……………. Proefleider …………………………… Versie……………………………………. Testvolgorde ………………………… Relatie ……………………………..…… IN TE VULLEN DOOR DEELNEMER Geslacht 0 man 0 vrouw Leeftijd ……… jaar Hoogst voltooide opleiding 0 Basisschool 0 LBO, huishoudschool e.d. 0 VMBO Gemengde/ Kaderberoepsgerichte/ Basisberoepsgerichte leerweg 0 VMBO-T of MAVO 0 MBO niveau 2 0 MBO niveau 3 0 MBO niveau 4 0 MULO 0 HAVO 0 VWO 0 HBO 0 Universiteit 0 Anders, namelijk: ………………………. Aan het werk vanaf …………… (jaartal) Type dienstverband op dit moment
In loondienst, fulltime In loondienst, parttime Zelfstandige Werkzoekend Geen dienstverband, niet werkzoekend Anders, namelijk …………………………………………………………………………………………
Uw inkomensschaal op dit moment (nettobedragen)
Tussen €0,- en €25.000,- per jaar 45
Tussen €25.000,- en €40.000,- per jaar Tussen €40.000,- en €60.000,- per jaar Tussen €60.000,- en €80.000,- per jaar Meer dan €80.000,- per jaar
De branche waaronder uw werkgever valt
Advies, (commercieel) onderzoek en communicatie Agrosector Bouw en onderhoud Detailhandel, groothandel en ambachten Facilitaire dienstverlening en ICT Financiële dienstverlening Horeca, recreatie en catering Industrie Juridische, administratieve en fiscale dienstverlening Kunst, cultuur en media Onderwijs en kinderopvang Onroerend goed Overheid Vervoer en transport Wetenschap Zorg Anders, namelijk: …………………………………………………………………………………………
In hoeverre heeft u zich verdiept in de brief die u kreeg toen u pensioen ging opbouwen? Kruis het antwoord aan dat het meest overeenkomt met uw eigen situatie.
Ik heb nog nooit zo’n brief ontvangen. Ik heb de brief weggegooid. Ik heb er niet naar gekeken en de brief direct bij mijn administratie gestopt. Ik heb er globaal naar gekeken en de brief bij mijn administratie gestopt. Ik heb er grondig naar gekeken en de brief bij mijn administratie gestopt. Ik heb er grondig naar gekeken en de brief bij mijn administratie gestopt. Ik weet nu wanneer ik actie moet ondernemen.
Hoe zou u uw eigen begrip van economie beoordelen op een schaal van 1 (zeer laag) tot 7 (zeer hoog)? 1
2
3
4
5
6
7
In hoeverre heeft u nagedacht over uw pensioen?
Veel 46
Een beetje Weinig (Vrijwel) niet
47
Bijlage 3 – Financiële geletterdheidstest Nummer deelnemer………… Geachte deelnemer, Op de volgende pagina’s vindt u een vragenlijst met 14 vragen. Bij elke vraag mag u één juist antwoord omcirkelen. Als u het antwoord op een vraag niet weet, gokt u dan alstublieft niet, maar omcirkel dan ‘ik weet het niet’. Hartelijk dank!
48
A
De waarde van geld
1. De waarde van de euro wordt bepaald door: a. b. c. d. e. B
De regering De Nederlandsche Bank (DNB) Wat de internationale markt bereid is ervoor te betalen De voorwaarden van internationale handelsovereenkomsten Ik weet het niet Sparen en beleggen
2. Stel dat u €100,- op een spaarrekening heeft staan. De rente is 20% per jaar en u neemt nooit geld of rente op. Hoeveel heeft u na 5 jaar in totaal op uw rekening staan? a. Meer dan €200,b. Precies €200,c. Minder dan €200,d. Ik weet het niet 3. Wat is een obligatie? a. b. c. d.
Een bewijs van eigenaarschap van een (klein) deel van een onderneming Een lening aan de overheid of een onderneming in ruil voor een rentevergoeding Een risicovolle spaarrekening met een relatief hoge rente Een beleggingsfonds dat de inleg van meerdere beleggers samenvoegt en dit verdeelt over verschillende beleggingen e. Ik weet het niet 4. Als een investeerder zijn geld spreidt over verschillende aandelen en obligaties, wat gebeurt er dan met het risico om geld te verliezen? a. b. c. d.
Het risico stijgt Het risico daalt Het risico blijft gelijk Ik weet het niet
5. Als u wordt aangeboden om een investering te doen met een verwacht rendement van 15%, terwijl het verwachte rendement van gelijksoortige investeringen 10% is, dan is het risico van de investering waarschijnlijk: a. b. c. d.
Lager dan dat van gelijksoortige investeringen Hetzelfde als dat van gelijksoortige investeringen Hoger dan dat van gelijksoortige investeringen Ik weet het niet
6. Uitgaande van een lange periode (bijvoorbeeld 20 jaar), wat geeft normaalgesproken het hoogste rendement? 49
a. b. c. d. C
Spaarrekeningen Obligaties Aandelen Ik weet het niet Rente en inflatie
7. Stel dat het rentepercentage op uw spaarrekening 1% per jaar is, en de inflatie 2% per jaar. Hoeveel kunt u na 1 jaar kopen van het geld dat op deze rekening staat? a. Meer dan vandaag b. Precies hetzelfde c. Minder dan vandaag d. Ik weet het niet 8. Stel dat uw inkomen in het jaar 2030 25% hoger is ten opzichte van nu, en dat de prijzen van alle goederen met een kwart zijn gestegen. Hoeveel kunt u in 2030 van uw inkomen kopen? a. b. c. d.
Meer dan nu Hetzelfde als nu Minder dan nu Ik weet het niet
9. Inflatie kan verschillende problemen veroorzaken. Welke groep zou de grootste problemen hebben gedurende periodes met hoge inflatie? a. b. c. d. e.
Oudere, werkende stellen die sparen voor hun pensioen Oudere mensen die leven van een vast pensioeninkomen Jonge, werkende stellen zonder kinderen Jonge, werkende stellen met kinderen Ik weet het niet
10. Wie zijn het meest geholpen door inflatie? a. b. c. d.
Banken die geld hebben uitgeleend tegen een vast rentepercentage Mensen die geld hebben geleend tegen een vast rentepercentage Mensen die leven van een vast inkomen Ik weet het niet
11. Als de rentetarieven dalen die door banken worden geheven, zullen bedrijven waarschijnlijk: a. b. c. d.
Geen nieuwe werknemers meer aannemen De prijzen verhogen van de goederen die ze produceren Meer investeringen doen Ik weet het niet
50
D
Salaris en inkomstenbelasting
12. Op het salaris dat u verdient wordt iedere maand loonheffing ingehouden. Waaruit bestaat loonheffing? a. b. c. d. e.
Loonbelasting Loonbelasting en pensioenpremie Loonbelasting en premie voor volksverzekeringen Loonbelasting, premie voor volksverzekeringen en pensioenpremie Ik weet het niet
13. Maria verdiende tijdens haar studie jaarlijks €15.000 euro met een bijbaan. Nadat ze afstudeerde, vond ze een baan waarin ze €50.000 euro per jaar ging verdienen. Hoe hoog zal het totale bedrag zijn dat Maria nu aan inkomstenbelasting moet betalen? a. b. c. d. e. E
Meer dan 10x zo hoog als toen ze studeerde 10 x zo hoog als toen ze studeerde Minder dan 10x zo hoog als toen ze studeerde Net zo hoog als toen ze studeerde Ik weet het niet Verzekeringen
14. Wat is een levensverzekering? a. Een eenmalige uitkering aan je nabestaanden als je overlijdt vóór de einddatum van de verzekering b. Een eenmalige uitkering aan je nabestaanden als je overlijdt, zodat zij de begrafenis of crematie kunnen betalen c. Een periodieke uitkering aan een bepaalde begunstigde d. Een een- of meermalige uitkering aan een begunstigde vanaf het moment dat zich een vooraf bepaalde gebeurtenis voordoet e. Ik weet het niet
51
Bijlage 4 – Woordenschattest Nummer deelnemer………… Geachte deelnemer, Op de volgende pagina’s vindt u een vragenlijst met 25 vragen. Bij elke vraag mag u één juist antwoord omcirkelen. Mocht u het antwoord op een vraag niet weten, gokt u dan alstublieft niet, maar omcirkel antwoord e. Hartelijk dank!
52
Wat is de betekenis van de dikgedrukte woorden? 1. Er kwam een abrupt einde aan ons gesprek. a. b. c. d. e.
verrassend plotseling vervelend positief ik weet het niet
2. Zij was gisteren erg recalcitrant. a. b. c. d. e.
opgewekt geërgerd opstandig meegaand ik weet het niet
3. De gasten namen een aperitief. a. b. c. d. e.
drankje voor het eten nagerecht rookpauze voor de tweede keer opscheppen ik weet het niet
4. Zij staat bekend als filantroop. a. b. c. d. e.
iemand die heel rijk is iemand die haar mening door de wisselende omstandigheden laat bepalen iemand die slachtoffer is van oplichting iemand die veel aan armen geeft ik weet het niet
5. Zijn bijdrage aan het werk is marginaal. a. b. c. d. e.
groot klein positief negatief ik weet het niet
6. Die politicus heeft een markant gezicht. a. b. c. d.
lelijk knap opvallend onopvallend 53
e. ik weet het niet 7. Wat is nu de moraal van dat verhaal? a. b. c. d. e.
wat we ervan kunnen leren hoe het afloopt hoe het gewaardeerd wordt hoe lang het is ik weet het niet
8. Die jongen heeft een macaber verhaal geschreven. a. b. c. d. e.
griezelig onbegrijpelijk slecht sprookjesachtig ik weet het niet
9. Wat is de status quo in dit internationale conflict? a. b. c. d. e.
de toestand op dit moment het belangrijkste moment de voorgeschiedenis de vooruitzichten voor de toekomst ik weet het niet
10. Zij is de spil van de familie. a. b. c. d. e.
Zij is het buitenbeentje Zij is het ieders lievelingetje Zij speelt een centrale rol Zij is het meest succesvol Ik weet het niet
11. Hij is een demagoog. a. b. c. d. e.
iemand die veel doet voor de gewone man iemand die het volk laat mee beslissen iemand die het volk vertegenwoordigt in de Tweede Kamer iemand die het volk misleidt ik weet het niet
12. Zij heeft geen scrupules. a. b. c. d.
tegenslagen gewetensbezwaren stress verantwoordelijkheden 54
e. ik weet het niet 13. Dit gebouw is een labyrint. a. b. c. d. e.
belangrijk historisch monument doolhof waarin je makkelijk verdwaalt betonnen, vierkante kolos luxe uitgevoerd paleis ik weet het niet
14. Zijn uitspraken waren ondubbelzinnig. a. b. c. d. e.
duidelijk onduidelijk vriendelijk onvriendelijk ik weet het niet
15. Het is billijk dat hij dit terugbetaalt. a. b. c. d. e.
waarschijnlijk noodzakelijk redelijk onterecht ik weet het niet
16. Deze maatregel is pijnlijk voor forensen. a. b. c. d. e.
mensen die werkzaam zijn in de forensische sector mensen die heen en weer reizen tussen woon- en werkgemeente mensen die een hoog inkomen hebben mensen die net een huis hebben gekocht ik weet het niet
17. Toen hij dat zei, ontstond er tumult. a. b. c. d. e.
gelach gehuil rumoer blijdschap ik weet het niet
18. Hij is een erudiete man. a. b. c. d.
aantrekkelijk belezen onverstandig dik 55
e. ik weet het niet 19. Er ontstaat frictie tussen Jan en Maria. a. b. c. d. e.
begrip onenigheid verliefdheid concurrentie ik weet het niet
20. De segregatie in de Amsterdamse wijk de Bijlmer is toegenomen. a. b. c. d. e.
misdaad overlast van vandalen samenwerking tussen groepen gescheiden leven van groepen ik weet het niet
21. Het ontwerp ziet er in de maquette prachtig uit. a. b. c. d. e.
proefexemplaar schaalmodel plattegrond tekeningen ik weet het niet
22. Zijn komst in dit bedrijf heeft consequenties. a. b. c. d. e.
oorzaken voordelen nadelen gevolgen ik weet het niet
23. Zij is megalomaan. a. b. c. d. e.
heeft grootheidswaan is onzeker is somber is hyperactief ik weet het niet
24. Maria antwoordde gedecideerd. a. b. c. d.
vastberaden traag onverstaanbaar positief 56
e. ik weet het niet 25. Hij distantieert zich van de problemen. a. b. c. d. e.
neemt afstand van is niet geïnteresseerd in gaat gemakzuchtig om met bedenkt een oplossing voor ik weet het niet
57
Bijlage 5 – Pensioenkennistest Nummer deelnemer………… Geachte deelnemer, Op de volgende pagina’s vindt u een vragenlijst met 20 vragen. Bij elke vraag mag u één juist antwoord omcirkelen. Als u het antwoord op een vraag niet weet, gokt u dan alstublieft niet, maar omcirkel dan antwoord d. Hartelijk dank!
58
A
Wat is pensioen en wat is een pensioenregeling?
1. Op welke drie manieren kunt u een inkomen voor de oude dag opbouwen? a. AOW, pensioen voor zelfstandige ondernemers, eigen vermogen b. AOW, aanvullend pensioen vanuit de werkgever, eigen vermogen c. Pensioen vanuit de werkgever, pensioen voor zelfstandige ondernemers, pensioen van een buitenlands pensioenfonds d. Ik weet het niet 2. Anneke heeft in de pensioenregeling van het bedrijf waar ze werkt een zogenoemde uitkeringsovereenkomst. Hiernaast bestaat ook een zogenoemde premieovereenkomst. Wat is het verschil tussen deze twee? a. Bij een premieovereenkomst wordt het aanvullende pensioen opgebouwd, bij een uitkeringsovereenkomst wordt een aanvullende uitkering bij werkeloosheid opgebouwd b. Bij een premieovereenkomst hangt de hoogte van het pensioen af van de ingelegde premie, bij een uitkeringsovereenkomst hangt de hoogte van het pensioen af van het gemiddelde uitgekeerde salaris c. Bij een uitkeringsovereenkomst staat de pensioenuitkering waarnaar wordt gestreefd vast, bij een premieovereenkomst staat de hoogte van de in te leggen premie vast d. Ik weet het niet 3. Theo bouwt bij het bedrijf waar hij werkt pensioen op volgens het middelloonsysteem. Wat houdt dat in? a. Het pensioen wordt gebaseerd op het gemiddelde loon dat hij in zijn loopbaan heeft verdiend b. Het pensioen wordt gebaseerd op het loon dat hij in het midden van zijn loopbaan heeft verdiend c. Het pensioen wordt gebaseerd op het loon dat de gemiddelde werknemer in dezelfde functie verdient d. Ik weet het niet 4. Waarom beleggen pensioenfondsen geld in aandelen? a. Pensioenfondsen beleggen geld in aandelen om een zo hoog mogelijk rendement te behalen, zodat zij pensioenuitkeringen kunnen laten meestijgen met de inflatie b. Pensioenfondsen beleggen geld in aandelen om hun medewerkers en overige onkosten van te kunnen betalen, omdat de premie die een werknemer inlegt alleen voldoende is om zijn eigen pensioen van te bekostigen c. Pensioenfondsen beleggen geld in aandelen om hun vermogen te verspreiden, zodat ze minder risico lopen om al hun geld ineens te verliezen d. Ik weet het niet 5. Welke factoren zijn van invloed op de hoogte van uw pensioen? 59
a. Het salaris dat u per uur verdient, of u wel/niet AOW ontvangt, het aantal jaren dat u tot aan uw pensioen gewerkt heeft b. Het aantal uren dat u per week werkt, of u wel/niet AOW ontvangt, het aantal jaren dat u tot aan uw pensioen gewerkt heeft c. Het aantal uren dat u per week werkt, het salaris dat u per uur verdient, het aantal jaren dat u tot aan uw pensioen gewerkt heeft d. Ik weet het niet 6. Wie zijn deelnemers aan een pensioenregeling? a. b. c. d. B
Werknemers bij werkgevers die deelnemen aan een pensioenregeling Ex-werknemers die inmiddels pensioen krijgen Eventuele partners en kinderen waarvoor werknemers pensioen opbouwen Ik weet het niet Wie heeft recht op AOW en pensioen?
7. Michel bereikt de wettelijke AOW-leeftijd. Hij heeft de Franse nationaliteit, maar woont al ongeveer 25 jaar in Nederland. Hoe zit het met de AOW die Michel van de Nederlandse overheid ontvangt? a. b. c. d.
Michel krijgt geen AOW Michel krijgt alleen AOW voor de jaren die hij in Nederland heeft gewerkt Michel krijgt alleen AOW voor de jaren die hij in Nederland heeft gewoond Ik weet het niet
8. Hanna wint op haar 64e de jackpot in de Staatsloterij, waardoor ze ineens multimiljonair is. Heeft zij nog steeds recht op AOW wanneer zij de wettelijke AOW-leeftijd bereikt? a. Nee, haar eigen vermogen is te hoog geworden om nog AOW te ontvangen b. Ja, de AOW is een volksverzekering: iedereen die in Nederland woont of werkt bouwt AOW op c. Ja, de AOW betreft een vast percentage van het eigen vermogen: Hanna krijgt nu zelfs meer AOW d. Ik weet het niet C
De hoogte van pensioen en AOW
9. Als u bijverdient tijdens uw pensioen, worden de inkomsten dan afgetrokken van het pensioen? a. Ja, want deze inkomsten worden verrekend met de AOW die u ontvangt b. Misschien, want is afhankelijk van hoeveel geld u bijverdient en op welke manier u dit geld verdient c. Nee, want het pensioen heeft u al tijdens uw loopbaan opgebouwd en staat daarom vast d. Ik weet het niet 60
10. Krijgt iemand met een hoog pensioen minder AOW? a. Nee, de hoogte van de AOW is niet gerelateerd aan de hoogte van het pensioen b. Nee, de AOW betreft een vast percentage van het pensioen: iemand met een hoog pensioen krijgt meer AOW dan iemand met een laag pensioen c. Ja, wie een pensioen heeft van boven de 100.000 euro per jaar wordt met ingang van 2014 gekort op de AOW d. Ik weet het niet D
Levensmomenten die pensioen raken
11. Welke veranderingen in uw leven zijn van invloed op uw toekomstige pensioen? a. b. c. d.
Uw partner stopt met werken, u krijgt kinderen, u maakt promotie Uw partner stopt met werken, u maakt promotie, u gaat minder werken U krijgt kinderen, u maakt promotie, u gaat minder werken Ik weet het niet
12. Wat is waardeoverdracht? a. Het overdragen van uw pensioenrechten aan uw nabestaanden b. Het meenemen van pensioenrechten bij wisseling van werkgever c. Het omzetten van het partnerpensioen dat u heeft opgebouwd voor uw partner in een pensioensverhoging d. Ik weet het niet 13. Wanneer ontstaat een AOW-gat? a. b. c. d. E
Als het inkomen van een partner jonger dan 65 jaar afgetrokken wordt van de AOW Als de partnertoeslag voor AOW’ers met een partner jonger dan 65 komt te vervallen Als de prepensioenregeling eindigt op 65 jaar, terwijl de AOW dan nog niet ingaat Ik weet het niet Partnerpensioen
14. Voor wie is er, behalve uw partner, nog meer pensioen geregeld als u komt te overlijden? a. b. c. d.
Uw (studerende of invalide) kinderen jonger dan 27 of 30 jaar Dit is afhankelijk van de afspraken die u heeft gemaakt met uw werkgever Wanneer u komt te overlijden is alleen het pensioen van u en uw partner geregeld Ik weet het niet
15. Connie is gescheiden. Heeft zij recht op een partnerpensioen als haar ex-partner overlijdt? a. Nee, partnerpensioen geldt alleen voor de echtgenoot op het moment van overlijden b. Alleen wanneer zij niet opnieuw getrouwd is, want dan ontvangt zij al partnerpensioen van haar nieuwe partner c. Ja, behalve als het partnerpensioen op risicobasis was verzekerd d. Ik weet het niet 61
16. Theo is vijf jaar geleden gescheiden. Heeft hij recht op een deel van het pensioen van zijn ex-partner? a. Nee, partnerpensioen geldt alleen voor de huidige partner b. Alleen als dat bij de scheiding bepaald is c. Als hij niets anders heeft afgesproken, heeft hij recht op de helft van het ouderdomspensioen dat zijn ex tijdens hun huwelijk heeft opgebouwd d. Ik weet het niet F
Keuzemogelijkheden bij pensionering
17. Stel, u bent getrouwd en u wilt het pensioen dat u heeft opgebouwd voor uw partner inruilen voor eigen pensioen. Kan dat? a. Ja, dat mag, als uw partner daarvoor toestemming geeft b. Nee, dat mag niet, tenzij dat uitdrukkelijk in de pensioenovereenkomst geregeld is c. Nee, dat mag niet, u mag nooit partnerpensioen inruilen tegen eigen pensioen d. Ik weet het niet 18. Kunt u ervoor kiezen om uw pensioen te laten variëren in hoogte? a. Nee, de hoogte van het pensioen staat vast b. Ja, u kunt na uw pensionering uw gehele opgebouwde pensioen in één keer opnemen, of u kunt kiezen voor een maandelijkse uitkering c. Ja, u kunt in uw eerste pensioenjaren voor een lagere uitkering kiezen om deze daarna te laten stijgen, of andersom d. Ik weet het niet G
Pensioen en crisis
19. Welke maatregelen kunnen pensioenfondsen nemen als ze niet meer kunnen uitkeren? a. Premies verhogen, pensioenuitkeringen niet meer indexeren, korten op pensioenuitkeringen b. Premies verhogen, een extra bijdrage vragen van werkgevers, korten op pensioenuitkeringen c. Pensioenuitkeringen niet meer indexeren, een extra bijdrage vragen van werkgevers, korten op pensioenuitkeringen d. Ik weet het niet 20. Kan mijn pensioenfonds net als een bank in problemen komen omdat mensen hun geld weghalen? a. b. c. d.
Ja, mensen hebben altijd toegang tot hun ingelegde geld Ja, als een pensioenfonds ondergebracht is bij een bank Nee, bij een pensioenfonds kunt u uw geld helemaal niet weghalen Ik weet het niet
62
Bijlage 6 – Cloze-test Pensioen Nummer deelnemer………… Geachte deelnemer, Op de achterkant vindt u een tekst over pensioenen. In deze tekst is een aantal woorden weggelaten. Probeer bij elk ‘gat’ in de tekst te bedenken welk woord is weggelaten en vul dat in op de stippellijn. Hartelijk dank!
63
Pensioen Om de pensioenen betaalbaar te houden wil het kabinet het pensioenstelsel grondig veranderen. Zo gaat de leeftijd voor de .................................................................stapsgewijs omhoog naar 67 jaar in 2021 en worden de regels voor verzekeraars en ........................................................ strenger. Ouderdomspensioen verschaft een ...................................................................voor de tijd dat men niet meer werkt op latere leeftijd. Verder is er een mogelijkheid voor pensioen voor als men bijvoorbeeld door ziekte ............................................................................is geworden. Tot slot is er een pensioen mogelijk als uitkering voor de partner bij ........................................................... Dat zijn de pensioenvormen die deel uitmaken van een doorsnee ......................................................... In Nederland onderscheiden we voor het pensioen drie ................................................ Als u met ................................................................gaat, krijgt u een basisinkomen vande ...................................................................., dat noemen we de AOW. Daarnaast bouwt u meestal een aanvullend pensioen op bij uw ............................................................ U kunt ook zelf een particuliere .....................................................................afsluiten. Meestal draagt u bij aan uw pensioen tussen uw 21e en uw 65e. Uw ........................................................... en u dragen allebei pensioenpremie af. Hoeveel pensioenpremie ingelegd wordt, hangt af van uw persoonlijke leefsituatie en van uw ......................................................... Bij de ............................................................ van die premie blijft een deel van uw salaris buiten beschouwing. Premie heffen over dat deel is niet nodig, omdat u al ...................................................... ontvangt. Pensioenfondsen ............................................... de premies om later aanvullend pensioen uit te kunnen betalen. Tot slot is het mogelijk om vrijwillig extra pensioen te .................................................... Dit kan door middel van inkomsten uit eigen vermogen, levensverzekeringen, koopsommen en ................................................................... Dat is vooral van belang wanneer u een ..............................................................heeft, omdat u bijvoorbeeld eerder wil stoppen met werken. U kunt uw pensioen bij uw pensioenfonds of pensioenverzekeraar niet ................................................................., maar voor kleine bedragen (tot € 451,22) geldt een uitzondering. Door de economische crisis is een deel van de ............................................................................ in financiële moeilijkheden gekomen. De overheid eist van de fondsen dat zij voldoende ................................................................ hebben, zodat zij ook in de toekomst aan hun verplichtingen kunnen blijven voldoen. Als fondsen daar niet in slagen, verhogen zij soms de ............................................................................. Maar een fonds kan ook besluiten om geen rekening te houden met de jaarlijkse ..............................................., en dus niet te indexeren. Soms moeten zij de ............................................................................ zelfs verlagen.
64
Bijlage 7 – Cloze-test Donor Nummer deelnemer………… Geachte deelnemer, Op de achterkant vindt u een tekst over donorregistratie. In deze tekst is een aantal woorden weggelaten. Probeer bij elk ‘gat’ in de tekst te bedenken welk woord is weggelaten en vul dat in op de stippellijn. Hartelijk dank!
65
Donorregistratie In het Donorregister kunt u laten vastleggen of u uw organen na uw overlijden wel of niet beschikbaar stelt voor transplantatie. ............................................................................ kunt er ook voor kiezen uw nabestaanden of één ............................................................................ persoon te laten beslissen na uw ............................................................................. U kunt uw beslissing ............................................................................ vastleggen door het invullen en versturen van het ........................................................................... Dit kan online of per post. Het laten registreren van uw keuze in het Donorregister geeft ................................................... en zekerheid voor iedereen die bij orgaan en ................................................... betrokken is, zoals potentiële donoren, uw naasten, maar ook artsen en verpleegkundigen. ............................................................ in het Donorregister is niet verplicht. .......................... uw keuze niet ................................................. staat, betekent dit dat uw ................................. na uw overlijden moeten beslissen of u ............................................... bent of niet. Niet iedereen kan zich inschrijven in het Donorregister: u moet ............................................... twaalf jaar zijn; u moet ingeschreven staan bij een Nederlandse gemeente. Op dit moment staan ruim vijf miljoen ............................................................................ in het Donorregister vastgelegd. De meeste geregistreerden geven toestemming voor ............................................................................, al dan niet met uitsluitingen. Als u uw keuze heeft laten vastleggen, kunt u deze ..................................... wijzigen. Daarvoor moet u een ............................................................................ donorformulier invullen. Minderjarigen kunnen vanaf ................................................................ twaalfde hun wens in het Donorregister laten ....................................................... . Ouders of voogden hoeven hiervoor ............................................................................ toestemming te verlenen. Als ............................................................................ instemmen met donatie en voor hun zestiende overlijden, kunnen ouders of voogden ................................................................. weigeren. Ouders of ...................................................... kunnen géén toestemming verlenen voor donatie als de minderjarige ............................................................. heeft laten vastleggen juist geen donor te willen zijn. Vanaf zestien jaar heeft iemand volledige beslissingsbevoegdheid en ....................................................... de eigen wilsverklaring.
66
Bijlage 8 – Vragen & antwoorden begripstest Vraag 1 Marije werkt bij Huisman & Van den Assem B.V. en gaat pensioen opbouwen bij ABC Pensioenen. Wie dragen bij aan haar premie? Huisman & Van den Assem B.V. betaalt pensioenpremie aan ABC. Een deel daarvan wordt betaald door Marije. Huisman & Van den Assem B.V. houdt daarvoor een deel van Marijes bruto loon in. Vraag 2 Stel, Marije krijgt een ongeluk en raakt voor 50% arbeidsongeschikt. Ze gaat halve dagen werken. a. Wordt er nog steeds premie afgedragen voor haar pensioen? Ja. b. Zo ja, door wie? Voor het deel dat Marije arbeidsongeschikt is (de helft), betaalt ABC Pensioenen de pensioenpremie en de verzekeringspremies. Voor het deel dat Marije werkt betalen Huisman & Van den Assem B.V. en Marije de premies. Vraag 3 Marije wil weten hoe ABC Pensioenen aan de hoogte van haar pensioenpremie komt. a. Hoe bepaalt ABC Pensioenen de hoogte van de pensioengrondslag? Pensioengrondslag = het fulltime jaarloon – de franchise 2014 (€13.062,‐). Het bedrag dat overblijft wordt eventueel aangepast met het parttimepercentage. b. Welk bedrag van Marijes salaris houdt de werkgever aan pensioenpremie in? €526,51 c. Is dat per jaar, per maand of iets anders? Per jaar Vraag 4 a. Als de beleggingen van Marijes premies minder waard worden, wie draait daar dan voor op? Marije loopt het beleggingsrisico. b. Is het beleggingsresultaat voor Marije zekerder of minder zeker naarmate haar pensioen dichterbij komt? Zekerder, want ABC neemt minder risico als Marije dichterbij haar pensioen komt. Vraag 5 a. Mag Marije zelf bepalen hoe haar premies belegd worden? Ja. b. Kan Marije van tevoren bepalen hoe hoog haar pensioen wordt? Nee c. Gaat Marije belasting afdragen over haar pensioen? Ja 67
d. Moet Marije het bedrag van haar beleggingen over laten maken naar een nieuwe pensioenregeling als zij van baan verandert? Nee Vraag 6 Stel, Marije overlijdt als zij 61 is. Ze werkt dan nog steeds voor Huisman & Van den Assem B.V.. Haar partner Berend blijft achter met twee dochters, die 17 en 25 jaar oud zijn. a. Wie krijgen er na de dood van Marije een maandelijks bedrag? Berend en hun twee dochters, mits de oudste arbeidsongeschikt is of studeert b. Hoeveel ontvangt Marijes dochter van 17 per jaar? € 2.352,48 (per jaar) c. Tot wanneer ontvangt zij dat? Totdat ze 21 is, of totdat ze 27 is als ze arbeidsongeschikt is of studeert. d. Hoeveel krijgt deze dochter als datzelfde jaar ook haar vader overlijdt? 2x € 2.352,48 (per jaar) Vraag 7 Stel, Marije overlijdt als zij 69 is. Hebben haar partner en kinderen na haar dood recht op geld? Alleen de partner van Marije, mits ze partnerpensioen voor hem heeft ingekocht toen ze met pensioen ging. Vraag 8 Huisman & van den Assem b.v. komt in grote financiële moeilijkheden. Marije vindt dat haar werkgever toch door moet gaan met het betalen van haar pensioenpremie. a. Heeft Marije gelijk? Nee. b. Waarom wel of niet? Als er iets in de situatie van de werkgever erg verandert, mag deze beslissen om minder pensioenpremie te betalen of zelfs helemaal te stoppen. Vraag 9 Marije twijfelt hoeveel inspraak ze wil hebben in de beleggingen die ABC Pensioenen doet. Leg uit welke opties ze heeft en wat het verschil daartussen is. De opties zijn Horizonbeleggen, Profielbeleggen en Vrijbeleggen. Het verschil is de hoeveelheid inspraak die pensioendeelnemers hebben in de beleggingen die ABC Pensioenen met hun pensioenpremie doet: geen inspraak bij Horizonbeleggen, volledige inspraak bij Vrijbeleggen. Vraag 10 Marije verwacht dat zij een lage uitkering zal krijgen als ze gepensioneerd is. Wat kan zij doen? Ze kan dan contact opnemen met een pensioenadviseur en haar situatie bespreken.
68
Vraag 11 Stel, Marije en haar partner Berend, die samen een geregistreerd partnerschap hebben, verbreken hun relatie. a. Heeft Berend dan recht op partnerpensioen nadat Marije met pensioen is gegaan? Ja b. Welke eventuele gevolgen heeft de breuk voor het pensioen van Marije? Marije krijgt mogelijk minder pensioen, afhankelijk van de afspraken die gemaakt zijn over de verdeling van het pensioen.
Vraag 12 Marije gaat bijna met pensioen. Moet ze zelf bepalen welk deel daarvan voor haar partner is (als zij nog bij elkaar zijn)? Ja
69
Bijlage 9 – Observatieformulier begripstest
70
71