Nu moet het stoppen, dacht ik. Dit gaat
helemaal niet goed. Eindelijk is er rust.
24 Eindelijk van niemand last meer.
En niemand heeft last van mij.
Beste mensen Aan de Hengelosestraat in Enschede staat een bijzonder pand met 24 appartementen. Eigenlijk is het een heel gewoon pand waar 24 bijzondere mensen wonen. Wie zijn zij? En wat maakt hen zo bijzonder dat we hen omringen met zoveel aandacht?
Om u een kijkje te geven in hun wereld, vertellen de bewoners hun verhaal. Schrijnend, schokkend, soms vertederend, vaak zorgwekkend. Verhalen uit een rauwe wereld die nauw verweven is met de alledaagse werkelijkheid van u en mij. Kijk maar om u heen. In het park slaapt een man zijn roes uit. Even verderop graait een vrouw in een vuilnisbak. Waarom stappen sommigen die wereld binnen om er nooit meer uit te komen? Waarom blijven anderen er met het grootste gemak ver van? Daarop geeft dit boek geen antwoord. Wat het hopelijk wel duidelijk maakt, is dat al deze mensen mensen zijn. Beste mensen, zoals u en ik. Misschien hebben ze verkeerde keuzes gemaakt, maar ze hebben in hun leven ook veel pech gehad.
oog verliezen, kan desastreuze gevolgen hebben. Wat is er dan mooier dan hen een kans te geven die het leven weer beter leefbaar maakt. Niet alleen voor hen. Ook voor hun omgeving.
Hoe verleidelijk het ook is om te zoeken naar schuldigen, dat is wat wij niet doen. Wij zien hier mensen die het vermogen missen om op eigen kracht deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Sterker nog: die door hun onmacht goed voor zichzelf te zorgen, anderen flink tot last kunnen zijn. Want laten we eerlijk zijn: het zijn niet allemaal lieverdjes (geweest). Het gaat om alcohol- en drugsverslaafden die veelal dakloos waren. Het gebruik van verslavende middelen bepaalt al jaren hun leven, met voor velen een criminele carrière als gevolg. Hun gezondheid is slecht en afkicken is meestal te moeilijk gebleken. Sommigen mijden het liefst elke vorm van zorg, terwijl ze die keihard nodig hebben. Deze mensen uit het
Om voor een appartement in aanmerking te komen, moet men een indicatie hebben voor begeleiding. Bovendien moet men een contract ondertekenen waarmee men de huisregels onderschrijft. Die huisregels zijn heel basaal. Zo mag men drugs en alcohol gebruiken in de woning, maar er wordt niet gedeald. Men mag bijvoorbeeld bezoek ontvangen, maar de portier ziet erop toe dat het niet uit de hand loopt. Wie zich niet aan de regels houdt, wordt twee uren geschorst. En wie veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf zal die tijd gewoon uitzitten. Duurt detentie langer dan twee maanden, dan wordt naar een oplossing gezocht. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat iemand weer dakloos wordt. De boodschap is echter helder: we
2
Voor de medewerkers van Tactus is het een missie deze mensen bij te staan. Geen eenvoudige opgave. Allereerst moeten de bewoners overtuigd worden dat begeleiding noodzakelijk is. Maar velen zijn zo beschadigd dat communiceren moeizaam is. Het verhaal dat verteld wordt, is dan ook niet altijd gelijk aan dat wat de buitenwacht als waarheid zou bestempelen. Maar het is wél de waarheid zoals die op dat moment beleefd wordt. Daar moeten de hulpverleners het mee doen. Ook u als lezer zult het daarmee moeten doen.
onderkennen je verslaving, maar maak het niet te bont. In Utrecht en Groningen zijn eerder ervaringen opgedaan met een soortgelijk complex. Daar is aangetoond dat deze vorm van wonen drie fasen heeft. In de eerste fase is het complex vooral een “vluchtheuvel” die mensen een veilige leefomgeving biedt. In die periode worden zaken geregeld als een uitkering en een zorgverzekering. Vanuit de uitkering wordt de woonruimte betaald en worden eventuele
schulden afgelost. Van wat overblijft, wordt eeten kleedgeld verstrekt. Daarna komt men in de tweede fase: stabilisatie van het algeheel welzijn. Mensen krijgen een ritme, het gebruik van verslavende middelen neemt af en de gezondheid verbetert. Men leert met geld omgaan en neemt wat meer zelf de touwtjes in handen. In fase drie is de begeleiding erop gericht dat iemand leert zelfstandig te wonen. Dit is echter niet voor iedereen weggelegd. Vaak blijft
een vorm van ondersteuning noodzakelijk. Dat is ook niet erg. Dat moeten we accepteren. Maar ieder mens haalt graag het beste uit zichzelf. Dus, beste mensen, laten we anderen in staat stellen ook het beste uit zichzelf te halen.
Alfons Oostrik Projectleider Wonen Tactus Sociale Verslavingszorg Enschede
3
‘Ik kan geen nee zeggen’ nu gaat het beter. ‘Ik heb vier dagen niet gedronken; ik heb er net tien gekocht. Of ik die meteen opdrink? Ik kijk wel uit!’ Toen Bonnie voor het eerst in haar leven hoorde dat het mogelijk was een sekseoperatie te ondergaan, wist ze het meteen: ‘Dat doe ik ook.’ Dertien jaar geleden was het zover en sinds die tijd heet ze Bonnie. Haar moeder was de enige die haar altijd heeft begrepen. De rest van de familie heeft haar na de operatie verstoten.
Als kind al voelde Bonnie dat ze een meisje was in een jongenslijf. Haar “anders zijn” maakte haar een geliefd doelwit als vader
‘Ik kom uit een groot gezin’, vertelt ze. ‘Twaalf kinderen. Mijn vader was elke dag dronken. Als kind liet hij me soms in het duivenhok slapen, omdat ik iets aparts was, omdat ik zo vrouwelijk was.’ Bonnie moest het niet alleen binnenshuis ontgelden, ook op straat was ze het mikpunt van spot. ‘Ik durfde niet naar school, omdat ik gepest werd.’ Regelmatig kwam de politie aan de deur, maar op een bepaald moment gaven ze het op. Lezen en schrijven heeft Bonnie nooit geleerd.
dronken thuiskwam. Moeder accepteerde haar wel, maar die kreeg zelf ook klappen.
Bonnie (1946) vertelt haar verhaal terughoudend, de elf jaar oude kat op de achtergrond en een plastic bekertje bier op tafel. Ze is aan de alcohol sinds haar achttiende, maar
Vijf jaar bracht ze door in een kindertehuis, maar daar vond ze het nog erger. ‘Ik ben op de fiets naar huis gevlucht; ik had heimwee naar m’n moeder.’ Ze mocht thuis blijven, al kon moeder haar niet beschermen tegen haar vader. Het geld dat Bonnie verdiende met verschillende baantjes, zette hij om in drank. Ook de andere kinderen moesten het ontgelden. Maar toen pa-lief
4
bij één van zijn zonen een bijl in de borst zette, gooiden de broers hem het huis uit. Bonnie bleef altijd bij haar moeder wonen. Toen die een hersenbloeding kreeg, maakte Bonnie negen jaar lang elke dag de gang naar het verzorgingshuis om te helpen. ‘Mijn broers en zussen kwamen wel op bezoek, maar die hielpen niet bij de verzorging.’ Ze vindt het nog steeds moeilijk om erover te praten. Vijf jaar geleden overleed moeder. Een paar jaar later kwam het huis waar Bonnie nog altijd woonde op de nominatie voor sloop. Gelukkig mocht ze blijven totdat ze naar de Hengelosestraat kon. Haar leven lang heeft Bonnie in situaties verkeerd waar mensen misbruik van haar maakten. Ook nadat haar vader uit beeld was. ‘Ik kan geen nee zeggen’, geeft ze toe. Zogenaamde vriendjes wisten daar handig van te profiteren. Altijd moest ze op haar hoede zijn; 24 uur per dag was er de dreiging van verbaal, fysiek en mentaal geweld. De Hengelosestraat is een uitkomst voor haar. De portier laat alleen die mensen erin die zij binnen wil hebben. ‘Hier is het lekker rustig’, vertelt ze opgelucht. ‘Geen geschreeuw aan m’n kop. Ik slaap veel. Dat kon ik voorheen niet goed.’ Soms krijgt ze visite van medebewoners. Die accepteren haar zoals ze is. Eindelijk zit ze goed. ‘Godzijdank wel.’
‘Hier is het gezellig. Ik heb nog nooit zo’n mooie woning gehad.’
[Bonnie] 5
‘Ik zag de luchtbelletjes boven me’ Freddy (1958) is geboren en getogen in Enschede. In een gezin waar alcoholisme de norm was. Vader was lompenventer en een zware drinker. ‘Hij verzoop meer dan ’ie mee naar huis nam.’ Ook moeder dronk regelmatig. ‘Eten? Vaak kregen we een paar centen mee om een patatje te halen’. Op zijn elfde werd Freddy van de lagere school getrapt. En op zijn dertiende van de technische school. Dus ging hij werken, een jochie nog maar. ‘Eerst in de touwslagerij. Ik moest toch een zakcent hebben. Dan weer was ik inpakker bij de V&D. Maar ik pakte teveel ergens anders in, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Jarenlang was Freddy glazenwasser. Maar steeds dieper raakte hij in de problemen. ‘Ik snoof coke en rookte heroïne. Die drugs, het was echt niet leuk meer.’ Op zijn achtentwintigste stapte Freddy de afkickkliniek binnen. ‘Dat was maar goed ook. Na een half jaar was ik clean. Heroïne heb ik nooit meer gebruikt. Cocaïne nog wel eens maar ik werd zo ziek als een aap. Tja, de alcohol. Daar ben ik een beetje in blijven steken.’
Zo kalm als hij er nu bij zit, zo ruig kon hij vroeger tekeergaan. Freddy, samen met de fles een onafscheidelijk duo. ‘Op m’n negende begon ik met drinken. Kwam ik op de lagere school met vier of vijf biertjes op.’
Op zijn drieëndertigste was zijn arbeidsproductiviteit in één klap voorbij. Letterlijk. ‘Met tachtig kilometer per uur donderde ik van mijn brommer af. Mijn heup tegen een paal, de botten staken eruit. Ik werd afgekeurd. De hele dag thuis zitten, je wilt wel maar je kunt niks; zo frustrerend. Met alcohol schoof ik het van me af, het was een vlucht.’ Alsof de duvel ermee speelde, brak Freddy vorig jaar weer een heup. Een scooter reed hem aan, de dader reed door. Freddy kan nu weer lopen. Zij het met pijnstillers. De drank maakte hem niet altijd tot aangenaam gezelschap. Freddy weet ’t. ‘Ik ben niet altijd een lieverdje geweest. Een vervelend kereltje, praat me er niet van. Maar ik kan nu redelijk met mensen omgaan. Al vier jaar ben ik niet meer in de problemen geweest.’ Onder invloed haalde hij vroeger rare stunts uit. Zoals op die bloedhete dag. Hij en zijn maat lieten een opblaasbadje vollopen met water. En zichzelf met bier en jenever. ‘Ik zag de luchtbelletjes boven me. Dat is het laatste wat ik me ervan herinner.’ Het was kantje boord. Met gillende sirenes ging het richting ziekenhuis. ‘Ze hebben mijn maag moeten leegpompen.’ Het lijken fratsen van een andere persoon. Want vandaag in zijn nieuwe appartement aan de Hengelosestraat zijn het verstandiger dingen die hij zegt. ‘Ik kom nog wel elke dag in de alcoholruimte van Tactus. Daar maak ik ook schoon, met een pakje shag als loon. Maar ik heb nu een eigen gasstel. Dan ga ik mooi op tijd naar huis zodat ik niet doordrink. Eerst mijn kamer schoonmaken en dan zelf koken. Die regelmaat, daar wil ik naar terug. En dat lukt me honderd procent zeker.’
6
‘Ik heb m’n tv, radio, dit en dat.
[Freddy]
En binnenkort een dartboard. Het gaat me redelijk goed. Nee, ik heb geen moeilijkheden meer.’
7
‘Ik sliep altijd alleen, in het bos, in ’t park’ Stel je het eens voor: zeventien jaar op straat. In weer en wind. Dag en nacht. Geen twee nachten achtereen op dezelfde plek. Altijd op je hoede voor ongewenst bezoek. Dan is het wel even wennen met een dak boven je hoofd.
Natuurlijk is Karel (1959) blij met zijn appartement. Maar hoe gek het ook klinkt, hij moet ook inleveren. Een stukje vrijheid bijvoorbeeld. Dat heeft hij er wel voor over, maar er is één ding wat hij niet kan missen: de zon. Daarom mocht hij verhuizen naar de andere van het gebouw. Naar de zonkant. Karel wil best wat vertellen over vroeger. ‘Mijn vader heeft alles verzopen. Maar hij zorgde wel dat er brood op de plank kwam. Mijn moeder was een heel lieve vrouw. Ik moest altijd pleite. Naar tehuizen, vakantiekolonies. Tot ik een jaar of vijftien was. Ik herinner me nog de eerste keer. Ik was een jaar of zes. Mijn ouders brachten me weg. Zegt de directrice: “Zal ik je kamer laten
zien, Kareltje? Kom maar mee.” Toen ik weer beneden kwam, waren mijn ouders weg.’ Traumatisch moet dat zijn geweest, maar hij heeft het ze allang vergeven. Neen, geen kwaad woord over zijn ouders. Eenmaal volwassen woonde Karel tien jaar samen. Maar het lot was hem weer ongunstig gezind: aan de relatie kwam een eind. Tot overmaat van ramp moest hij ook nog zijn huis uit. ‘De rotzooi werd ontruimd en toen ben ik de straat op gegaan. Da’s zo’n zeventien jaar geleden. Ik sliep altijd alleen, in het bos, in ‘t park. Dit is voor het eerst dat ik weer wat heb.’ Eigenlijk is het een wonder dat hij er nog is. ‘Weet je hoeveel vrienden ik heb verloren? Dat kun je op die twee handjes niet tellen.’ Op de vraag waaraan, tilt hij veelzeggend zijn blikje bier omhoog. Ook zijn ouders zijn inmiddels overleden. ‘Voor mijn vader heb ik een grote zwerfkei gekocht. Die ligt op zijn graf. En voor mijn moeder een grote blauwe steen. Omdat ze van blauw hield. Als teken van dank. En als dank dáárvoor, zit ik nu hier.’ De Hengelosestraat is een gigantische omschakeling voor Karel. In het begin sliep hij met de matras op de grond en de buitendeur open. Terwijl het vroor dat het kraakte. Langzaam maar zeker ontdooide hij. De deur ging dicht en de matras op het bed. Hij ging ook vaster slapen,
8
want hij hoeft niet meer continu op zijn hoede te zijn. Met die diepere slaap komen ook de dromen. Alles wat er in zijn leven is gebeurd, passeert ’s nachts de revue. En dat is niet niks. Zo gaat het verhaal dat hij een tweelingbroer heeft. Maar waar is die nu? Karel is nog niet aan zijn nieuwe leven gewend. Soms, als hij ’s morgens wakker wordt, wil hij meteen weg. Dan staat hij naast zijn bed, kijkt om zich heen en realiseert zich plotseling dat hij helemaal niet weg hoeft. ‘Ik kán wel weg, maar weet je wat het punt is? Ik kan hier ook weer terugkomen.’
‘Als ik hier naartoe loop, kom ik soms van die kant, soms van die kant. Dat heb ik nog van toen ik op straat leefde. Net als een indiaan. Die volgt ook nooit hetzelfde pad. Dan weet niemand waar hij heen gaat.’
[Karel] 9
‘Ik krijg bijna een gouden horloge.’ als jongen van amper twintig in de ring stond als kickboxer. Dat was in Duitsland, waar hij opgroeide met zijn Nederlandse vader, zijn Hongaarse moeder en zes broers en zussen. Zigeuners waren het, kermisklanten, en die moesten het ontgelden in die tijd. ‘Zig, zag, Zigeuner’, riepen de jongens op straat hem na.
Zijn echte naam is Winfried, maar sinds hij in 1968 vanuit een Duitse gevangenis naar Nederland vluchtte, noemen ze hem Duutser Heinz. Toch heeft hij gewoon de Nederlandse nationaliteit. Daardoor kon hij niet worden teruggestuurd naar Duitsland.
Heinz (1941) heeft iets innemends. Hij is niet groot en oogt kwetsbaar. Maar het is ook een vechtersbaasje. De zwartrode zijden jas om zijn schouders stamt uit de tijd dat hij
‘Met twaalf jaar was ik aan de drank’, vertelt hij. ‘Met zestien zat ik voor ‘t eerst in de gevangenis. Kinderstreken: sigarettenautomaten van de muur aftrekken, geld eruit halen en dan de sigaretten weer verkopen. Toen kwam ik in de gevangenis met jongens… Van hen heb ik het vak geleerd: inbraak, bankkraak.’ Op zijn negentiende kreeg hij een dochter en was drie maanden getrouwd. ‘Het langst van de hele familie’, zegt hij lachend. Niet veel later stond hij tegenover de nieuwe vriend van z’n ex. ‘De man trok een mes en ik een pistool. Ik heb ‘m neergeschoten.’ Heinz werd veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf, maar toen de helft erop zat, wist hij te vluchten naar Nederland. Drie maanden later werd hij alweer opgepakt voor een kraak. Vanwege zijn Nederlandse nationaliteit en het ontbreken van een uitleveringsverdrag met Duitsland werd hij niet uitgewezen. Al liep hij in de jaren die volgden, regelmatig tegen de lamp. ‘Alles bij mekaar heb ik misschien wel 25 jaar gezeten. Ik krijg bijna een gouden horloge.’
10
Toch is er ook een andere Heinz. De Heinz die alles overhad voor zijn moeder, die zijn echte vrienden altijd trouw blijft, die nooit zal bedelen bij een kind. En die zielsveel hield van de vrouw waarmee hij 27 jaar getrouwd was. In 2003 overleed ze aan een hersenbloeding. Het was in de nacht van 24 op 25 december. Tranen staan in zijn ogen als hij vertelt over de liefde van zijn leven. Hij mist haar enorm. Net als zijn dochter die hij voor het laatst zag toen ze vier was. Wat zou hij ervoor over hebben om haar nog één keer zien... Jarenlang zwierf Heinz rond, totdat hij naar de Hengelosestraat kon. Hij sliep bij vrienden, op straat en de laatste weken in een klein schuurtje. ‘Ik heb altijd een slaapzak bij me; mijn slaapplek is overal. Ook met zeven, acht graden onder nul. Ik rook wiet en drink bier. Als ik ondersteboven ben, maakt het niet uit waar ik lig. Maar ’s ochtends was het altijd: snel weg, voordat iemand me vindt.’ Ook nu verdooft hij zich nog elke avond om te kunnen slapen. Toch zijn er ook lichtpuntjes. Met het appartement bijvoorbeeld, is hij blij als een kind. ‘Hier is m’n nest, daar is de koelkast en ik kan slapen zolang ik wil.’
[Heinz] ‘Hier heeft niemand last van mij. Ik wil hier nog wel twintig jaar zitten.’
11
‘Bier, dat is ‘t beste medicijn’ Zelfstandig wonen is voor sommige mensen een hele toer. Boodschappen doen, koken, wassen, met geld omgaan… Het is niet zo
net was, kwam ze op een dag geld ophalen om eten te kopen. Ze wilde graag alleen gaan en zou later de bonnetjes inleveren van de gekochte waar. De volgende dag wist ze daar niets meer van. ‘Hoezo heb ik geld gekregen? Mooi niet. Waar is het dan?’ Het lijkt erop dat Els het eetgeld heeft uitgegeven aan drank. Daarmee heeft ze een huisregel overtreden, en daarom mocht ze voortaan niet meer alleen inkopen doen. Els vond het maar niks. ‘Ik zorg al dertig jaar voor mezelf. Niemand hoeft mij bij het handje te nemen.’
vanzelfsprekend als het lijkt. Daarom krijgt men aan de Hengelosestraat begeleiding waar nodig. Maar wat als dat niet genoeg is?
Die nacht ging het nog verder mis. Rond twee uur rook de portier een kooklucht. Els was aan het koken geslagen. Ze was zich van geen kwaad bewust. ‘Ik moet toch eten van jullie. Wat doe ik nu? Ben ik eten aan ’t maken, is ’t weer niet goed!’ De volgende dag was het muisstil op haar kamer. Ze sliep. Toen haar begeleider haar wekte, was ze helemaal in de war. Op de vraag of ze wist hoe laat het was, raakte ze bijna in paniek. Een uur later lukte het haar nog niet om de klok te lezen.
Zoals bij Els.
De Els in dit verhaal is een fictieve persoon. Maar mensen zoals Els zijn er wel. Sommigen komen te wonen aan de Hengelosestraat. Over hen gaat dit verhaal. Eén van de voorwaarden om hier te wonen, is dat het geld van de bewoners wordt beheerd door een bewindvoerder. Toen Els er
In de weken daarna werd duidelijk dat Els de meest basale vaardigheden mist om zelfstandig te kunnen wonen. Ze heeft een slecht kortetermijngeheugen. Van het geld dat ze meekreeg, was ze na enkele uren simpelweg vergeten dat het voor eten bedoeld was. Ook heeft ze een verstoord dag- en nachtritme. En regelmatig weet ze niet waar ze is. Op een dag ging ze van de alcoholruimte van Tactus naar het Leger des Heils voor de nacht. Ze was vergeten dat ze een eigen appartement had aan de Hengelosestraat… Hoe zuur het ook is, Els kan niet blijven. Ze heeft echt zorg nodig en dat kunnen de medewerkers van Tactus hier niet geven. Gelukkig heeft Els ook contact met de geestelijke gezondheidszorg. Onderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat jarenlang alcoholgebruik haar brein onherstelbaar heeft beschadigd. ‘Geef mij maar bier, dat is ‘t beste medicijn.’ Na intensief overleg tussen instanties is besloten dat Els beter af is met een plek in een Korsakovinstelling. Het liefst wil je natuurlijk dat iemand meteen goed terecht komt. Daarom worden alle mensen gescreend voordat ze een appartement kunnen krijgen. Maar het is niet altijd meteen duidelijk wat haalbaar is. Dan hoop je dat de geboden begeleiding voldoende is om iemand op het goede spoor te brengen. Soms moet je mensen vierentwintig uur per dag in beeld hebben, voordat je kunt ontdekken of het werkt. Bij Els werkte het dus niet. Helaas.
12
‘Ze zeggen dat hier niet zoveel regeltjes zijn,
[Els]
maar ’t is mij veel te ingewikkeld.’
13
‘Ze noemden me rijkeluiskindje’ kamer vol zat met visite, flapte ze het eruit: ‘Hé mam, ik ben zwanger.’ Ze beviel van een dochter, maar de grootste schok voor haar ouders moest nog komen. ‘Ze zagen dat ik gebruikte.’
Cherrona komt uit een welgestelde familie. Op school deed ze het uitstekend en ze kreeg
Cherrona vertelt haar schrijnende verhaal aan de Hengelosestraat, waar ze samenwoont met vriend Gert-Jan en hond Ziggy. Ze praat in flarden; de drugs hebben hun werk gedaan. De vader van haar dochter is ze echter allesbehalve vergeten. ‘Ik vond hem leuk, een lekkere vent. Hij rookte. Van folie. Dan kreeg ik het buitenste randje. Ik wist helemaal niet wat heroïne, cocaïne, was.’ Zo naïef kan een meisje van vijftien dus zijn. Ze volgde haar lief zelfs met hun pasgeboren dochter naar Spanje. ‘Hij was een Spanjaard. Hij wilde persé naar z’n ouders.’ Daar begon de nietsvermoedende puber aan een uiterst wrang avontuur.
een heel beschermde opvoeding. ‘Ze noemden
En binnen een maand was ze zwanger.
Al snel kreeg de romantiek gemene barsten. Letterlijk en figuurlijk. ‘Hij heeft m’n kaak gebroken; alles is wel een keer gebroken geweest.’ Toen ze na drie jaar terugkwamen in Nederland werd ook nog hun dochter uit huis geplaatst. ‘Omdat ik mishandeld werd, dachten ze dat zij ook mishandeld werd. Toen stortte m’n wereld in.’
‘Ik kwam erachter op m’n moeders verjaardag.’ Cherrona (1967) herinnert het zich nog goed. Terwijl de huis-
Daarna wilde haar vriendje naar Griekenland. Ze ging weer mee. Een andere uitweg zag ze niet; ze was verslaafd en hij hielp haar aan drugs. Aan dat laatste kwam echter een abrupt
me rijkeluiskindje.’ Maar het kan verkeren. Op haar vijftiende werd ze hopeloos verliefd op een jongen die gebruikte. Cocaïne, heroïne.
14
einde toen hij haar volkomen berooid achterliet. ‘Toen moest ik zelf voor de dope zorgen. Bibberen! Ik had het koud, warm. Maar daar kennen ze folieroken niet. Toen heb ik meteen gespoten.’ Het was het begin van het einde. Met hulp van haar ouders kon ze terug naar Nederland, maar de drugs bleven haar leven beheersen. En ze bleef afhankelijk van mensen die het niet goed met haar voor hadden. Op een dag zat ze verloren met haar puppy Ziggy op de trappen van het station in Enschede. Ze wachtte op de trein en zag een paar jongens dealen. En zij zagen haar. Een makkelijke prooi. Hé, dacht één van hen, we kunnen haar wel voor ons laten hoeren. Maar dat was een brug te ver, vond een ander. Hij besloot zich over haar te ontfermen. Voor het eerst trof Cherrona een man die geen misbruik van haar wilde maken. En nu - tien jaar later - is ze nog steeds met Gert-Jan samen. Van hun appartementen hebben ze een woonkamer en een slaapkamer gemaakt. Het is er netjes, huiselijk. Samen zijn ze goed op weg. De medicinale heroïneverstrekking is hun keerpunt geweest. De Hengelosestraat is weer een stap in de goede richting. De weg is nog lang, maar Cherrona durft weer te dromen. Heel voorzichtig. Van een hereniging met haar dochter, straks, als het nog wat beter gaat.
‘Hier komen we tot rust. Stapje voor stapje. Elke dag is er één.’
[Cherrona & Gert-Jan] 15
‘Als je alles hebt verknald wat je kunt verknallen’ ‘Ik was een laatbloeier. Al mijn vrienden heb ik af zien glijden. Ik heb ze altijd gewaarschuwd dat ze niet aan drugs moesten beginnen. Om er een kort verhaal van te maken: ik zit nu hier en de anderen zijn er allemaal vanaf.’ Net als zijn vriendin Cherrona komt Gert-Jan (1965) uit een keurig gezin. ‘Bovenmodaal. Ik ben gaan werken in het familiebedrijf. Daar ben ik veel meer geld gaan verdienen dan goed voor me was. Ik wou alles wel een keer proberen. Ik dacht: ik doe het één keer. Cocaïne.’ Hij kan zich wel voor zijn kop slaan als hij eraan terugdenkt. ‘Binnen driekwart jaar was ik zo verslaafd als de pest. Ik raakte zó opgefokt. Toen werd me aangeraden heroïne te gebruiken. Daar word je lekker rustig van. Ik dacht weer: dat probeer ik één keer. Hetzelfde verhaal. Ik wilde het verborgen houden voor m’n familie. Maar je komt je afspraken niet meer na.’
Langzaamaan gaat het beter met Gert-Jan. De medicinale heroïneverstrekking was zijn redding. Hij dealt niet meer, steelt niet meer en heeft een ritme gekregen. ‘Het gebruik is een stuk minder geworden. En de cocaïne is er af.’
Spijt heeft hij nu. Als haren op zijn hoofd. ‘Ja, natuurlijk! Als je alles hebt verknald wat je kunt verknallen… Als ik zie wat mijn moeder eronder geleden heeft. En mijn vader. Nee.’ Hoofdschuddend zit hij aan tafel. Zijn ouders, zijn broer en zijn vrouw hebben alles geprobeerd om hem te laten stoppen. Tevergeefs. Toen de situatie onhoudbaar werd, ging zijn vrouw bij hem weg. Hun dochtertje van achttien maanden nam ze mee. ‘In diezelfde tijd kreeg ik ontslag. Ik zat toen alleen en ging heel veel gebruiken. Toen ben ik gaan dealen. Ik wilde geen oude omaatjes van de fiets trekken.’ ‘Ik heb wel periodes gehad dat ik eraf ben geweest. Maar je komt weer met mensen uit de scene in contact. Om er helemaal vanaf te komen, is voor ons denk ik niet meer weggelegd.’ Met “ons” bedoelt hij zichzelf en Cherrona. Acht jaar lang runden ze samen hun ‘tweemansbedrijfje’ in drugs. Ze vulde hem perfect aan. ‘Cherrona komt uit het westen. Daar is de scene veel harder. Ik heb veel van haar opgestoken. Het enige nadeel als je samen gebruikt: dan moet je dubbel scoren. Daar heb je een dagtaak aan. Ik had de winkel 24 uur per dag open. En toch blijven doen. Onbegrijpelijk…’ Hoe anders is het nu. Sinds het begin van de medische verstrekking van heroïne maken ze driemaal daags hun gang naar de Ripperdastraat. Ze hoeven niet meer te scoren. Niet meer bang te zijn om zonder te zitten. Of om voor de zoveelste keer uit huis te worden gezet. Nu is er tijd om samen boodschappen te doen, te koken, schoon te maken. Ja, en om na te denken. Dan denkt Gert-Jan over zijn dochter, met wie hij dolgraag meer contact wil. Maar dat benauwt hem tegelijkertijd. ‘Er komt een tijd dat ze verhaal komt halen.’ Inderdaad, die kans is groot. Wat moet hij dan zeggen?
16
‘Zo mooi hebben Cherrona en ik het in tien jaar niet gehad. Dit hadden we met z’n beiden nooit kunnen verwezenlijken.
[Gert-Jan & Cherrona] 17
‘Ik had wel veertig auto’s op naam’ hersenbloeding. Ik heb ook evenwichtsstoornis. Als ik spiernuchter ben, denken mensen nog dat ik bezopen ben. Heel raar is dat. Het is gekomen door een steen. Er viel een steen van boven op m’n hersens.’ Even later in het gesprek komt hij op het verhaal terug. ‘Ik had ruzie met iemand. Ik denk dat hij ’m gegooid heeft.’ Zeker weet hij dat niet. ‘Ik kan ook hard liegen’, zegt hij met een grote lach. Later in het gesprek zal hij vrolijk het tegendeel beweren: ‘Ik lieg nooit!’
Het is drie uur in de middag. Tony heeft zijn achtste pilsje van vandaag voor zich staan. De drank is er bij hem bijna letterlijk met de paplepel ingegoten. Als kind moest hij al bier ophalen voor zijn verslaafde moeder. ‘Dan kreeg ik een meier.’
Tony (1965) zit op de praatstoel. De drank heeft hem los gemaakt. Een beetje té los misschien; hij springt van de hak op de tak. ‘Ik heb hersenvliesontsteking gehad. En een
Zijn wieg stond in een woonwagenkamp in Enschede. ‘M’n moeder zat nog in zo’n “Pipo de Clown wagen”. Ik heb twee zussen en ’n broer. Gisteren ben ik nog bij hem geweest. Mooie jas hè.’ Tony pakt de warme winterjas die over z’n stoel hangt en trekt hem aan. ‘Die was m’n broer te groot.’ Hij neemt een slok. ‘Gisteren heb ik maar drie pilsjes gehad. En eergisteren helemaal “nada”. Dit is m’n achtste vandaag. Dat geef ik eerlijk toe. Ik was nog maar dertien, toen dronk ik m’n eerste pilsjes. Dan was ik zó dronken. Toen zat ik nog op de basisschool. Daar heb ik tot m’n zeventiende gezeten. Waarom? Omdat ik daar zo goed gewend was.’ Een harde lach klinkt door de kamer. Een dronken moeder, die stierf op zijn achttiende, en vele verhuizingen tekenden Tony’s jeugd. Toen enkele jaren geleden ook zijn vader overleed, nam hij zijn intrek in een schuur. ‘In de winter kon je de dekens zó tegen de muur
18
zetten.’ Hij gebaart met zijn arm omhoog. ‘Dan bleven ze rechtop staan, net planken, zo koud.’ Het waren de mensen van het Leger des Heils die hem daar weg haalden en zorgden dat hij het overleefde. Maar Tony kreeg zijn leven niet op de rit. Om aan geld te komen, liet hij in het criminele circuit voor twintig euro auto’s op zijn naam zetten. ‘Ik had wel veertig auto’s op naam’. Dus kwamen van evenzovele auto’s ook de belastingen en bekeuringen op zijn conto. Denk ervan wat je wilt, maar Tony is lang niet de enige ‘katvanger’. Ben je goed verslaafd, dan doe je alles voor een paar centen. Naast de drank is de enige constante factor in Tony’s leven zijn jeugdvriend Freddy. De alcohol is hun gezamenlijke interesse. Samen kwamen ze ook naar de Hengelosestraat. Tony prijst zich gelukkig. Als ze hier drinken, zijn ze niemand tot last. En elke nacht is er een warm bed. ‘Ik leef hier als God in Frankrijk. Ik ga hier niet weg. O, nee! Dan hang ik me nog liever op aan de lamp.’
[Tony] ‘Die lamp daarboven is van m’n oma geweest. Later van m’n moeder. En nu heb ik ‘m. Er zitten nog geen lampjes in, maar dat “kumt” nog. Alles “kumt” voor mekaar.’
19
‘Hangpeuter, hangkleuter, hangjongere’ Martin (1981) is van de initiatieven. Misschien niet altijd van het gewenste soort, maar al jong was hij ondernemend. Als puber ging hij aan de XTC en speed. Houseparty’s waren zijn ding. ‘Op mijn zestiende had ik zes tot tien man aan het werk. Ik stuurde ze naar een party met een treinkaartje, entreebewijs en honderd pillen. Mijn investering, aan het eind kreeg ik mijn winst.’ Bezocht hij zelf een houseparty dan kwam hij thuis met soms veertig adressen. Nieuwe klandizie.
‘Wiet maakt verdriet, bier plezier.’ De opmerking ver-
Thuis had hij weinig te zoeken. Zijn ouders scheidden vroeg. ‘Hangpeuter, hangkleuter, hangjongere; al mijn hele leven ben ik op straat. Ineens was mijn moeder vertrokken naar Houston, USA. Ik woonde bij mijn vader. Die werkte altijd. Had alleen tijd om eindeloos te zeuren.’ Zijn jeugd werd een zwerftocht. ‘Het werd een zootje. Dan weer Hilversum of Enschede, dan weer naar de USA of Rotterdam. ’Noem het een excuus. Maar op zijn vijftiende raakte hij zwaar geblesseerd. ‘Ik kreeg een plastic knie. Ik kon niet meer voetballen. In het weekend had ik niks te doen.’ Drugs en drank boden een nieuwe tijdbesteding. School steeds minder. Al rondde hij met gemak zijn MAVO af. ‘Ik spijbelde 83,7 procent van alle lessen. Een schoolrecord. Ik mocht blijven omdat ik goede cijfers haalde.’ Op de terugreis van school scoorde hij vaak een fiets. ‘Mijn vader was toch niet thuis. En ik had een vaste afnemer.’ De opbrengst ging in rook op.
raadt zakenkennis. Op zijn twaalfde begon Martin dan ook met blowen. Om de jaren daarna zijn lijst met verslavingen genadeloos uit te breiden. ‘Ik heb gevochten met mezelf. Niet met anderen.’
Heroïne werd de apotheose van zijn drugsgebruik. ‘Voor mijn vijfentwintigste gebruikte ik het nooit. Maar zodra ik het kon betalen, kocht ik het. Gewoon omdat het lekker was.’ Vooralsnog verandert zijn nieuwe woonsituatie aan de Hengelosestraat weinig aan zijn verslavingen. ‘Ik drink nog steeds veel. En ik zit in de methadonverstrekking. Laatst ging ik meer blowen omdat ik dacht daardoor minder te drinken. Maar toen deed ik beide. Dus ben ik weer gestopt met blowen. Het zit in je hoofd. Drugs zit tussen je oren. Je moet er tegen vechten.’ Of er iets creatiefs mee doen. Zoals de ketting van kroonkurken die hij momenteel maakt. Werken, Martin heeft het geprobeerd. Wat heet. ‘Ik had achtenzeventig banen in drie jaar tijd. Maar ik kan me niet aan mijn afspraken houden. Bij een dagbestedingproject zeiden ze: “Kom maar wanneer je wilt.” Maar drugs en drank, het lukte niet.’ Verslavingen of niet, zijn nieuwe thuis kwam geen moment te laat. Nadat Martin regelmatig dakloos was, verbleef hij de laatste tijd vaak bij Humanitas Onder Dak en bij het Leger des Heils. ‘Maar ik ben bij beide weggelopen. Dat was raar afgelopen. Ik was absoluut buiten gebleven. Misschien was ik wel doodgevroren.’ Typisch Martin, van alle bewoners heeft hij als enige een computer bemachtigd. Daarmee speelt hij de internetgame “Grand Theft Auto”. In die virtuele onderwereld is hij een grote drugsdealer. Ook heel typerend.
20
‘Ik hoop op meer jaren hier. Hopen ja. Ik heb zoveel
[Martin]
verloren in mijn leven, ik ben nog te bang om een bank te kopen, ik wil dit niet verliezen.’
21
‘Het is in m’n koppie gewoon chaos.’ Hij is druk. Heel druk. Als hij niet praat, neemt hij een trek van zijn sigaret en anders wel een slok bier. Bennie wil het heel graag goed doen, maar het lukt hem gewoonweg niet. ‘Ik wil de goeie jongen zijn die ik ben. Maar het is in m’n koppie gewoon chaos.’
‘Het pilsje is m’n probleem’, zegt Bennie (1960). ‘En m’n medicatie voor geestelijke moeilijkheden. Om rustig te blijven. Morgen wordt ik waarschijnlijk opgenomen. Ik moet even tot rust komen. Ik ben heel moe. Ik drink teveel. Ik heb medicijnen gevraagd om minder te kunnen drinken.’ Aan de andere kant van de tafel knikt zijn vriendin Corrie instemmend. Ze zijn vier jaar samen. ‘We kunnen niet met mekaar, we kunnen niet zonder mekaar’, zo vat ze hun relatie in één zin samen. Corrie woont bij het Leger des Heils. Ze komt Bennie op afgesproken tijden bezoeken. Niet teveel, want het
wordt al snel te druk voor hem. Dan slaat bij Bennie zomaar de vlam in de pan en is hij niet meer te handhaven. ‘Soms weet ik ’t niet meer. Dan word ik heel druk, chaotisch, agressief. Verbaal agressief. Drie keer ben ik er hier al uit gezet.’ Inderdaad, wie het aan de Hengelosestraat te bont maakt, wordt geschorst. Voor Bennie betekent dat: twee uur afkoelen buiten de deur. Toch heeft hij ook zijn heldere momenten. Zoals vandaag. Al lopen feit en fictie nog wel eens door elkaar. ‘Vanaf m’n zesde zat ik in kindertehuizen. Ik ben een jongen van het woonwagenkamp. Op m’n zevende jatte ik een brommer. Toen kwam ik in de bajes, in Het Poortje in Groningen. Ik ben de jongste die er ooit is geweest. Ik zuip al vanaf m’n achtste. Ik ben kapotgemaakt in mijn jeugd. M’n vader en moeder hadden altijd bonje met elkaar. Dan ging ik tussen hen in staan.’ Zijn moeder stierf jong. Een jaar geleden overleed ook zijn vader, compleet onverwacht. Dat hakte er flink in bij Bennie. Hij kampt met nogal wat lichamelijke ongemakken en is bang dat ze hem fataal worden. ‘Maar als ik dood moet, dan wil ik ’t hier. Dan is het goed.’ Even later voegt hij daaraan toe: ‘Ik ben hier in heel goede handen. Dat besef ik heel goed. De mensen hier doen hun stinkende best voor me.’
22
Bennies problematiek is complex. Maar is die het gevolg van de drank of juist omgekeerd? Het is lastig te zeggen. Feit blijft dat hij kan praten als brugman. Over het keiharde leven op straat. Over zijn tijd in de bajes. Over het Korps Mariniers, waar hij naar eigen zeggen twintig jaar heeft gediend. En over zijn kinderen, waarmee het niet botert. ‘Ik heb drie kinderen, maar háár dochter beschouwt me meer als haar pappa dan mijn eigen kinderen.’ Hij wijst naar Corrie. Vier keer was hij getrouwd. ‘Twee keer met dezelfde. Ja, ik ben vroeger een “player” geweest. Maar nu hou ik maar van één. Op 27 februari gaan we trouwen.’
‘Ik ben stinkend blij hier. Het is hier heel goed voor me. Maar ik moet wennen. Af en toe vraag ik veel aandacht. Ik ben een druktemaker.’
[Bennie] 23
‘Huis pleite, de kat in de gordijnen’ maanden, dan weer vier maanden. Soms voor openstaande boetes maar ook voor inbraak.’ Henry groeide op in Dordrecht. Maar na jaren van drank, drugs en criminaliteit had hij in zijn geboorteplaats niets meer te zoeken. ‘Mijn kind was me afgepakt. Ik zwierf. Mijn huis pleite, de kat in de gordijnen.’
De uitstraling van een rockmuzikant. Inclusief de bijbehorende levensstijl. Maar in plaats van sterrendom bracht het Henry de straat. En een gesloopte gezondheid. ‘Hier moet het stoppen, dacht ik. Ik woog nog maar zestig kilo. Dit gaat helemaal niet goed.’
Het was de reclassering die Henry (1962) in Enschede deed belanden. Op eigen verzoek overigens. ‘Een keer of acht zat ik vast, het kan ook tien keer zijn. De ene keer twee
Twee jaar leefde hij op straat. Vóór die tijd was zijn woon- en verblijfplaats al niet veel vaster. ‘Ik woonde in mijn auto. Ondertussen had ik nog wel een baan. Lamellen zagen in de Luxaflex-fabriek. Maar ik snoof coke en zette regelmatig een shot. Op een bepaald moment ging het werken niet meer. Wat doe je om toch aan geld te komen? Ik ging inbreken.’ In 1995 ging het goed fout. Henry kreeg een hartinfarct; een jonge vent van 32 nog maar. ‘Een verkeerd shot, misschien was het vervuild of zo.’ Sindsdien is hij aangewezen op hartmedicijnen. ‘Zwerven, drank en drugs, ik was het helemaal zat.’ Bij het Leger Des Heils in Enschede vond hij onderdak. En bovendien zijn nieuwe vlam Ineke, waarmee hij nu samenwoont aan de Hengelosestraat. Ook besloot hij af te kicken van de methadon die hij sinds enkele maanden gebruikte. ‘Drie dagen was ik ziek, toen was het voorbij.’ Zoals ook Henry’s nauwe contacten met justitie voorbij lijken. ‘De laatste vier jaar heb ik nog twee keer gezeten
24
voor openstaande boetes. Nu staat er niets meer open.’ Niet alleen de drugs hebben hun sporen nagelaten bij Henry. ‘Vijftien jaar lang dronk ik jenever. Nu hebben ze ontdekt dat ik een leverprobleem heb. Ik merk er zelf niets van, maar de arts zegt dat ik moet stoppen met drinken.’ De lege bierblikjes op het aanrecht vertellen hun eigen verhaal. ‘Het ligt er maar net aan. Samen met m’n kameraden bijvoorbeeld, dan drinken we stevig. Maar soms drink ik ook hele dagen niet.’ Zijn basgitaar hangt aan de wand. Beschadigd tijdens een ruzie, de hals gebroken en provisorisch gerepareerd met tape. Onbedoeld vertelt het instrument een levensverhaal. Maar het nieuwe leven aan de Hengelosestraat is goed voor Henry. ‘Op sommige plekken waar we eerst woonden, was het geen doen. Mensen scheten naast de pot, niks was er schoon. Ik heb zelfs eens iemand met een hamer achterna gezeten. Had ’ie geld van me gejat. Ineke en ik hadden ook constant ruzie. Ja, wat wil je. Hier is onze relatie stukken beter. Stabieler.’ Uitgemergeld is Henry ook niet meer, met dank aan Ineke’s kookkunsten. ‘Karbonades, lekker veel vlees. Ik mag graag lekker eten. Ik weeg nu 90 kilo.’ De liefde van de man gaat zoals altijd door de maag.
‘De alcoholruimte van Tactus? We komen er niet meer. Hier zit ik lekker. Die rust, wat wil je nog meer?’
[Henry & Ineke] 25
‘Oma moest afkicken’ Ineke (1956), alias Dientje, groeide op in Hengelo in een gezin met acht kinderen. Haar ouders waren fel tegen drank en drugs. Hoe anders kan het lopen. ‘Eén van m’n broers is onderdirecteur van een multinational. Ik ben het zwarte schaap van de familie. Contact heb ik niet meer met ze.’ Ze ontdekte de heroïne via haar eerste man, de zoon van een politieagent. ‘Hij gebruikte. Dus ik na een tijdje ook. Zo gaat dat. Je ziet het van een ander, je ziet het als een experiment. Hij was een crimineel. Ik na een tijdje ook. Ik begon thuis te dealen en moest zitten. Negen maanden, daar kwam ik nog goed mee weg. En toen ik thuiskwam? Een smeerbende had m’n man ervan gemaakt. Zelf lag hij tussen de oude kranten. De jaren daarna kreeg hij twee hersenbloedingen. Ik heb hem verzorgd, maar ik gunde ze hem.’
Getekend door het leven. En door de tatoeagenaald. Ineke heeft het hart op de tong. Over de drank en drugs in haar roerige leven is ze open en eerlijk. ‘Dat heb ik zelf gedaan. Daar geef ik m’n vrienden of omgeving niet de schuld van.’
Ineke vluchtte naar Enschede. Daar ging het turbulente leven verder bij haar tweede man. Een biker, de Harley stond in de kamer. Na twee jaar en de nodige ruzies verliet ze hem. Ineke heeft vier kinderen: de oudste is 32, de jongste 17. Bovendien is ze nu oma. ‘Voor m’n kinderen ben ik afgekickt. Die heroïne, die rotzooi. Een spijt dat ik daarvan heb. Altijd maar scoren, tien jaar lang door weer en wind. De laatste jaren gebruikte ik methadon. Via Tactus. Ik ben in één keer gestopt. Dat is nu drie jaar geleden. M’n kinderen zeiden: “Of je gebruikt dat spul niet meer óf je ziet je kleinkinderen niet meer.” Oma moest afkicken’. Drank is een ander verhaal. Ineke drinkt nog steeds. Bier om precies te zijn. ‘Elke dag wel. Ik heb daar geen problemen mee. Dat heb ik nu redelijk in de hand.’ Haar nieuwe thuis aan de Hengelosestraat deelt ze met haar partner Henry. ‘We woonden al een tijdje samen. Eerst in een kamertje bij het Leger des Heils. Daarna in een kamer aan de Toekomststraat. Daar moesten we nog alles delen met anderen. En onze kamer, wat een hok, tien keer niks. Blij dat we er weg zijn.’ Aan de Hengelosestraat is er zowaar rust in Ineke’s leven gekomen. ‘Al die jaren dat ik verslaafd ben geweest, heb ik gelukkig wel een dak boven m’n hoofd gehad. Maar eindelijk heb ik nu van niemand last meer. En niemand heeft last van mij. Ik kan lekker koken. Vrienden komen op bezoek en ik kan nu m’n kinderen ontvangen. Je komt gewoon weer aan een sociaal leven toe. Vroeger zaten Henry en ik dagelijks in de alcoholruimte van Tactus. Maar daar hebben we gewoon geen zin meer in, al die drukte daar. Ik kom nu echt tot rust.’
26
‘Voorlopig is het prima hier. Echt wel. En de toekomst? Dat zien we dan wel weer. Ik bekijk het realistisch.’
[Ineke & Henry] 27
‘Ik heb ’n aardje naar m’n vaartje’ Pierre (1956) is gevoelig. Hij wil het graag goed doen, maar als mensen hem dwarsliggen dan raakt hem dat diep. Onder invloed van alcohol is hij dan niet meer te houden. ‘Als ze mij voor de gek houden’, zegt hij met harde stem, ‘dan trek ik m’n bek open.’ Nee, Pierre laat niet met zich sollen. Hij balt zijn vuist.
Vraag Pierre naar vroeger en tranen rollen
Al jong moest Pierre het alleen zien te rooien. Dat heeft zo zijn sporen nagelaten. ‘Ik ben geboren in het land van Cuijck, Mill en St. Hubert. Ik heb vier zussen en zes broers. Een broer is overleden. In de oorlog. Hij ving een kogel op voor mijn moeder.’ Tranen springen in Pierre zijn ogen. ‘Hij was een held. Zonder hem was ik niet er niet geweest.’ Even is het stil… ‘Ik was drie jaar, toen verloor ik mijn moeder. Bij de geboorte van de broer die na mij komt. Een paar jaar ging het gezin van hobbeldebobbel. Toen trouwde mijn “va” een doktersassistente. Maar zij accepteerde ons niet. En wij accepteerden haar niet.’ Voor zijn vader haalde hij elke zondag een fles jonge jenever en een paar flesjes bier. ‘Wat over was, was voor ikke. Ik was nog geen tien!’ Op zijn dertiende overleed zijn ouweheer. Tussen Pierre en zijn stiefmoeder kwam het nooit goed, dus trok hij zijn eigen plan. Op zijn zeventiende ging hij het huis uit en tot zijn dertigste werkte hij bij een bakkerij in Helmond. Daarna had hij allerlei baantjes. Hij woonde in verschillende plaatsen. De laatste 24 jaar in Enschede.
over zijn wangen. ‘Hier doet het pijn’, zegt hij, met de hand op zijn hart. ‘Die pijn kan niemand eruit halen. Die zit er gewoon.’
Toch kwam hij op straat terecht. ‘Waarom? Door m’n eigen schuld. De huur kon ik wel betalen. Maar de drank! Geluidsoverlast. Trammelant met de buren. Ik verdedig mij. De woningbouw accepteerde het niet: meneer, u kunt vertrekken.’ Acht jaar lang leefde Pierre een zwervend bestaan. Hij sliep bij het Leger des Heils, bij Humanitas Onder Dak, bij een kennis of op straat. Heel wat nachten bracht hij door op het politiebureau en in de gevangenis. ‘In totaal heb ik wel tien jaar gezeten. Allemaal door de drank. Ik drink - ik zuip - al 40 jaar. Ik ben gewoon alcoholist geworden. Net als m’n vader.’ De alcohol in combinatie met zijn gevoeligheid leiden nogal eens tot confrontaties. Maar het is niet dat het Pierre allemaal niets kan schelen. Integendeel. Hij doet alles wat hij kan om aan de Hengelosestraat te kunnen blijven. Zijn financiën heeft hij keurig op orde. Is het geld op, dan pakt hij zijn mondharmonica en gaat naar de stad om wat bij te verdienen. ‘Ik ben zó blij dat ik nooit meer op straat hoef te slapen. En dat ik een familie terug heb. Ik ben geen Einzelgänger. Ik heb altijd mensen om me heen gehad. Dit wil ik niet kapot hebben.’
28
Of er nu iets is veranderd? Ja natuurlijk.
[Pierre]
Je wordt weer mens, je wordt opgevoed. This is my home.
29
‘In dit wereldje heb je geen vrienden’ Altijd mensen om je heen die zuipen, gebruiken, ruziemaken. Bezoekers die de deur intrappen als je niet opendoet. Nooit genoeg rust om te slapen. Soms alleen de houten vloer om op te liggen. Dat was jarenlang het leven van Jolanda.
Voordat het mis ging, werkte Jolanda (1962) zes, zeven jaar als Z-verpleegkundige. Daarna werd ze groepsleidster bij moeilijk opvoedbare kinderen. In het weekend gebruikte ze wel eens wat coke. Thuis, met z’n tweetjes. Maar toen haar relatie uit ging, nam haar ex wraak. ‘Die heeft m’n baas gebeld: “Je hebt iemand aan het werk die drinkt en zwaar aan de drugs is.” Ik moest direct m’n urine inleveren. Daar zat een restje cocaïne in. Ik ben op staande voet ontslagen.’ In haar functie moest ze natuurlijk van onbesproken gedrag zijn. Dat wist ze donders goed. Hoe kon ze alles zo op het spel zetten?
Eén ding moet ze eerst even kwijt: ‘Ik was nooit onder invloed met de kinderen’. Ze nam haar werk heel serieus. Maar toen ze haar baan verloor, knakte ze. ‘Het interesseerde me niet meer. Ik had een huurhuisje. Ik nam mensen in huis die verslaafd waren.’ Die zorg voor anderen is een rode draad in haar leven dat een slechte start kende. ‘Ik was een nakomelingetje. Ik ben een beetje verstoten. Mijn vader was een toffe kerel, maar toen ik achttien was, ging hij dood. Mijn moeder was een heel dominante vrouw. Ze zei: “Als ik ’t geweten had, dan was je nooit geboren.” Altijd had ik ‘t gevoel dat ik niet gewenst was.’ Nu krijgt ze haar leven weer op de rit, maar ze ging door een hel. Haar huisje raakte ze kwijt en ze vond onderdak in verschillende drugspanden. Vanwege de overlast werden die regelmatig ontruimd. ‘Ik heb ook wel in het bos geslapen.’ Ze herinnert zich ook nog hoe vreselijk ziek ze altijd was op zondag. ‘Dan slapen de dealers uit. Dan wachtte je tot elf uur, twee uur, vier uur.’ Al die tijd schreeuwde het lichaam om dope. Bij Tactus wist men dat Jolanda er genoeg van had om zich zo beroerd te voelen. Ze mocht in de medicinale heroïneverstrekking. ‘Dat heeft mij heel goed gedaan. Nu ben ik ’s ochtends half zeven op de methadonpost. Daarna ga ik meteen door naar Tactus. Daar doe ik de was, de boodschappen... Je kunt niet iedereen geld meegeven. Maar Jootje wel.’
30
Inderdaad, Jolanda kun je vertrouwen. Misschien is ze wel te goed voor de scene. Zogenaamde vrienden hebben voortdurend misbruik van haar gemaakt. ‘Je denkt dat je vrienden hebt, maar in dit wereldje heb je geen vrienden. Er was nooit iets voor Jootje. Om acht uur ’s ochtends was het: Jootje! Bier halen! Albert Heijn is open.’ Wat was ze graag vertrokken. Ze deed het niet, omdat ze een van haar huisgenotes niet alleen wilde achterlaten. Uiteindelijk konden ze allebei naar de Hengelosestraat. Jolanda naar het ruimste pand van het blok. Dolblij is ze met haar “penthouse”, dat ze smaakvol heeft ingericht. Wat een wereld van verschil. Hier komt ze eindelijk tot zichzelf. Boeddha is getuige.
[Jolanda] ‘Dit is van mij. Maar als ik voetstappen hoor op de gang, als iemand de deur dichtgooit, dan schrik ik nog steeds. Het duurt nog wel een jaar voordat ik echt tot rust ben gekomen.’
31
‘Vrijheid, blijheid’ ‘Regels, regels, regels. Ik mot geen regels. Ik wil vrijheid. Als ik die hier niet kan krijgen,
Jasper is een gefingeerde naam. En wat hij allemaal heeft uitgevreten voordat hij het pand moest verlaten, kunnen we ook niet op het conto van één persoon zetten. Maar dat er mensen zijn die het toch echt te bont hebben gemaakt, zoveel is duidelijk. Om een indruk te geven van hoe het zover kan komen, het verhaal van Jasper.
dan ben ik weg. Vrijheid, blijheid.’ Met die woorden pakte Jasper zijn spullen en vertrok uit de Hengelosestraat.
Het begon allemaal met een feestje. Jasper vroeg of hij twee vrienden mocht uitnodigen om zijn nieuwe huis in te wijden. Dat was goed. Maar toen ze op de afgesproken tijd niet waren vertrokken, ging de portier poolshoogte nemen. Eén van de twee deed de deur open. Hij had duidelijk gebruikt. De andere vriend en Jasper zelf waren ook onder invloed. Het kostte de portier moeite om de vrienden het pand uit te krijgen. Jasper kreeg de volgende dag een waarschuwing. Dit mocht niet weer gebeuren. Voorlopig even geen bezoek voor Jasper. De volgende dag stond er een andere vriend voor de deur. ‘Jasper heeft me gebeld.’ Maar de portier kent zijn pappenheimers. De man voor zijn neus stond bekend als dealer. En in het pand wordt niet gedeald, dat is een regel. Dus de portier belde Jasper met de boodschap dat er bezoek was, maar dat hij dat bezoek weg zou sturen. Jasper kwam woedend verhaal halen: ‘Jij bepaalt niet wie er bij mij komt.’ Hij gaf de portier een duw, pakte een prullenbak en smeet hem door de ruimte. Zijn begeleider werd erbij gehaald en Jasper kon buiten gaan afkoelen. De eerste twee uur mocht hij zijn kamer niet in. In de hoop dat hij ervan zou leren. Een week later was ineens een deel van de inboedel verdwenen. Iedereen die in de Hengelosestraat komt wonen, krijgt een kamer die eenvoudig is ingericht met een tafel, een paar stoelen, een bed, een kookstel en een tv. Tactus deed aangifte van diefstal en voor de rechter bekende Jasper schuld. Voor Jasper, die nog altijd zijn heroïne scoort op straat, bleek de verleiding om de boel te verpatsen te groot. Hij werd veroordeeld voor nog een aantal misdrijven en moest zes weken zitten. Iemand die een korte straf uitzit, mag na afloop terugkomen. Iedereen hoopt dat Jasper ervan heeft geleerd. Ze gunnen hem een kans, want Jasper heeft veel ellende meegemaakt. Dat hij moeilijk met regels kan omgaan, is niet zo gek. Maar om zijn plekje te behouden, zal hij dat toch echt moeten leren. Eenmaal terug in zijn appartement, gaat hij echter op de oude voet verder. Na het zoveelste incident, de zoveelste waarschuwing en de zoveelste schorsing is de maat vol. Jasper kan vertrekken. Er zijn regels opgesteld ter bescherming van de bewoners, het personeel en de omgeving. Kan of wil iemand zich niet aanpassen? Dan is het over en uit.
32
‘Ik vond ’t prachtig.
[Jasper]
Maar als ik niet een paar maten kan uitnodigen, dan hoeft het voor mij niet meer.’
33
‘Ik was helemaal ondervoed en uitgedroogd’ Hans (1956) kon linea recta naar een kliniek voor alcoholverslaafden. Om clean te worden. Niet dat hij daar veel voor voelde. Maar als hij zich niet eerst liet opnemen, was er geen plek voor hem aan de Hengelosestraat. En dat wilde hij wél. Dus Hans hield vol. Negen maanden lang. Clean blíjven, was geen optie. Dat wist iedereen. Maar om te voorkomen dat het weer uit de hand zou lopen, werd hij aan de Hengelosestraat op rantsoen gezet. Hans mocht drie biertjes op een dag drinken. Niet meer. En alleen ’s avonds. Hij ging akkoord.
Bijna een jaar geleden werd Hans van de straat gehaald. Hij was er slecht aan toe. En dat is
Het viel hem vies tegen. ‘Ga ik bij iemand een sjekkie halen. Zit ’ie aan ’t bier. En dan mag ik niet. Dat is niet eerlijk.’ Het liefst wilde hij alles terugdraaien: ‘We hebben verkeerde afspraken gemaakt. Anderen drinken wat ze willen en ik mag er maar drie. Ik wil niet veranderen dat anderen mogen drinken. Maar ik moet dat ook mogen.’ De afspraak is echter niet zomaar gemaakt. Laat je Hans zoveel drinken als hij wil, dan gaat hij eraan onderdoor. ‘Ik begrijp ‘t wel. Maar ik wil ’s middags gewoon een biertje kunnen drinken in het park.’
zacht uitgedrukt. ‘Ik was helemaal ondervoed en uitgedroogd.’ Het was vijf voor twaalf.
Hans drinkt al sinds zijn tienerjaren. Thuis werd ook gedronken: zijn moeder jenever, zijn vader af en toe een biertje. Op zijn twaalfde overleed zijn vader. Hans zat nog op de lagere school. Twee keer bleef hij zitten. Toen hij er vanaf kwam, ging hij meteen aan het werk. Samen met een broer zorgde hij voor het huishoudgeld. Hij was thuis echter niet te handhaven en op zijn achttiende moest hij het huis uit. Hij zocht een kamer en werkte overal en nergens: op de binnenvaart, in een slachthuis, in een spinnerij… Een poosje woonde hij samen. ‘Toen ik bij haar weg was, is het mis gegaan.’ Het zou heel goed kunnen dat Hans in de Hengelosestraat niet op zijn plek zit. Kun je als alcoholverslaafde de drank laten staan wanneer je maten voor je neus een blikje open trekken? Voorlopig is voor Hans de verleiding in elk geval te groot; ondanks de afspraken is hij regelmatig overdag aan het bier. Misschien is hij beter af op een plaats waar iedereen een deel van de dag droog staat. Maar Hans wil niet weg uit de Hengelosestraat. ‘Ik wil er alles aan doen om te kunnen blijven.’ Na veel heen en weer gepraat, krijgt hij een herkansing. Want het gaat hier niet om botte onwil. Neen, het is vooral ook onmacht. Om de nieuwe poging enige kans van slagen te geven, moet hij wel weer eerst naar een detox-afdeling. Dan kan hij daarna met een schone lei beginnen. Hans wil het proberen. Aan de Hengelosestraat duimt iedereen voor een goede afloop.
34
‘Ik heb ervoor gevochten om hier te kunnen komen.’
[Hans] 35
‘Anders zetten die jongens je aan de kant’ moraal thuis kon het beter. ‘Mijn vader was gokverslaafd. Had hij verloren dan kreeg ik klappen. Alleen Jalal, de anderen waren te groot of te klein. Die teringlijder. Jaren heeft hij via de reclassering geprobeerd mijn geld af te pakken. Nu zit hij mijn moeder op te fokken, probeert hij haar geld af te troggelen.’
Hij oogt vermoeid. Zijn levensverhaal, dat begint in Marokko, speelt zich sinds zijn
Om de thuissituatie te ontlopen, ging hij de straat op. ‘Ik had dealers als vrienden. Ze waren jaloers op mij. Ik had een vriendin, ik had geld. Ik bracht dingen voor ze rond, ik had altijd dingen voor ze op zak. Vier jaar lang vroeg ik wat het was. Ze hebben me gebruikt. Vanaf mijn dertiende, veertiende begon ik zelf te nemen. Thuis hadden ze niks in de gaten. Dan zat ik tv te kijken, en als mijn vader thuiskwam, ging ik naar mijn kamer. Ik heb nog nooit naast hem gezeten.’
jeugd af in Enschede. In een nevel van drugs en zijn eigen versie van de realiteit. ‘Ik heb een stuk van m’n leven gemist.’
Jalal (1974) is kort en krachtig over zijn leven. ‘Altijd stelen, altijd gebruiken.’ Dat het nest waarin hij opgroeide ontwricht was, hielp niet bepaald. Slechts een deel van het gezin emigreerde met vader en moeder mee naar Nederland. Ook met de
Het straatleven van Jalal kende ijzeren wetten. ‘Wil je roken? Dan moet je er iets voor doen. Anders zetten die jongens je aan de kant.’ Dat “iets” was niet niets. Stelen, inbreken. ‘Ik heb zo vaak in de bajes gezeten. Op een gegeven moment stop je met werken en ga je alleen nog stelen.’ Dat was toen hij twintig was. Aan sommige van die vroegere baantjes bewaart hij schitterende herinneringen. ‘Het allermooist was de bosbouw. Bomen omzagen met de motorzaag, je ging er echt wel doorheen als boter. Of met de trekker op de achterwielen over de bomen heen. Kicken.’
36
Dealen heeft Jalal nooit gedaan. Hij is ervan overtuigd. ‘Dat kan niet, ik rookte alles zelf op. Eén keer per maand kocht ik in. Voor mezelf. Maar als de bruin opraakte, schreeuwde ik van de pijn. Dan moest ik stelen. Als je dope nodig hebt, ga je dingen kapotmaken. Ik was altijd in de binnenstad, dan ga je mensen lastigvallen om aan geld te komen.’ Al te vaak besloot hij af te kicken. ‘Wel twintig, dertig keer. Maar je pakt je oude leven weer automatisch op.’ Niet dat de verslaving uit zijn oude leven voorbij is, maar er is nu ook een nieuw leven. Met een dak boven zijn hoofd aan de Hengelosestraat. Zonder de criminaliteit van vroeger. ‘Ze zagen bij Tactus dat ik werk wilde maken van mijn leven. Het is nu afgelopen met alles: omdat ik hulp krijg. Ik maak geen problemen meer, ik denk nu wel drie keer na voordat ik dingen doe. Anders raak ik alles kwijt. Ook het vertrouwen van de mensen hier die mij helpen. Ik ben nog nooit geholpen.’
‘Altijd stelen, altijd problemen. Maar nu, sinds ik hier ben niets meer.’
[Jalal] 37
‘Ik doe dit voor m’n dochters’ ‘Ik deed m’n oudste broers na; ik begaf me op het verkeerde pad. Limonadeflessen jatten. “Mevrouw, zal ik uw tas dragen?” En dan maakte je dat je weg kwam. Waarom? Omdat je geen geld had. We hadden geen cent. Het meeste werd op de pof gekocht. Ik droeg de maillot van m’n zus.’
Het liefst wil hij over drie jaar van de drank, de methadon, de medicijnen en zelfs van het roken af zijn. ‘Ik wil dat mijn dochters me
Toen hij uit de gevangenis kwam, mocht hij terug naar school. ‘Maar ik wou niet meer. Ik gooide er met de pet naar. M’n gymleraar was heel boos. Ik kon salto’s. Met schroef. M’n vader was ook heel kwaad. Hij zei: “Jouw carrière lag bij het boksen”.’ Het duurde niet lang of Thijs begon met drugs: stuff, speed, amfetamine. ‘Toen ik achttien was, ging ik te ver. Ik kreeg een bloedneus en mij stokte de adem. Toen kreeg ik een kalmeringsmiddel. Daar ben ik nooit meer vanaf gekomen.’
vader op. ‘Ze doen het heel goed. De één is verpleegkundige, de ander zit in de computers.’ Thijs is zichtbaar trots; familie is belangrijk voor hem. Nadat hij alleen kwam te staan, woonde hij een tijd bij zijn ouders. Hij zorgde lang voor zijn zieke moeder en toen beide ouders overleden waren, trok hij in bij zijn oudste broer. Maar dat beviel op den duur niet meer; hij kon er niets voor zichzelf opbouwen. ‘In maart word ik 50. Ik wilde zelfstandig.’ Het werd de Hengelosestraat. Dat is flink wennen, want nooit eerder woonde Thijs alleen. En hij is juist een gezelschapsmens. Zijn broers en zijn zus bezoekt hij dan ook nog regelmatig. ‘Maar ik heb geen spijt. Straks, als ik gewend ben, ga ik een dagindeling maken. Bij Tactus kun je werken, klussen, meedoen aan activiteiten.’
helemaal clean zien.’ Thijs, de family-man.
Hoe anders had het kunnen lopen. Alles wijst erop dat Thijs (1959) helemaal verkeerd zat op de technische school, die hij niet eens afmaakte. ‘Ik had een negen voor sport. Ik zat bij turnen en boksen. En ik had een negen voor wiskunde.’ Maar als tiener belandde hij al in jeugdgevangenis Het Poortje in Groningen.
Niet lang daarna ontmoette hij een leuk meisje. ‘We kregen een duplexwoning. Alles leek goed te gaan.’ Maar in de disco legde hij het ook aan met een vriendin van haar. En ja hoor, negen maanden later had Thijs twee dochters. Bij twee verschillende moeders! Dat was in 1981. Zijn eerste vriendin verliet hem en met de tweede kreeg hij nog een dochter. Maar ook die relatie liep spaak. Ondanks alles, hielden de twee vriendinnen wel contact met elkaar. Sterker nog: hun oudste dochters raakten ook bevriend en een paar jaar geleden zochten ze samen hun
38
De grote vraag is of hij clean kan worden. En blijven. Hij zit nu in elk geval op een goede plek en hij heeft een sterke stok achter de deur. Of eigenlijk drie: ‘Ik doe dit voor m’n dochters’. Even is het stil. ‘Dat zit heel diep in m’n ziel.’
‘De kerstdagen heb ik met Bonnie doorgebracht. We deden of we iets met elkaar hadden. Net alsof, voor de anderen. We hadden heel veel plezier.’
[Thijs] 39
‘Ik zag het geld makkelijk binnenkomen’ Hij was de dealer. De “gangsta”. Met Jeffry moest je niet klooien. Hij genoot van zijn aanzien in de scene. Van het geld en van de vrouwen. Maar dat
geld makkelijk binnenkomen. Spijt heb ik er niet van. Ik heb genoten.’ De feiten zijn hard. Jeffry kreeg zware geldproblemen. Tien jaar geleden raakte hij daardoor zijn huis kwijt. ‘Vaak vond ik onderdak bij kennissen. Kregen ze dope als tegenprestatie.’
was toen. Vóór de metamorfose. ‘Geen leugens meer. Daar ben ik te oud voor.’
Jeffry (1964) groeide op de Antillen op. Toen zijn moeder hem vertelde over de emigratie verschool hij zich in het bos. Hij wilde niet. Maar ze gingen wel. Een foto uit die eerste Nederlandse jaren toont een modieuze Jeffry. Stropdas, wet look, kek als Michael Jackson. Maar schijn bedriegt. ‘Op mijn achttiende dealde ik hasj. Een jaar eerder was ik getrouwd; mijn moeder moest tekenen want ik was minderjarig. Op mijn negentiende zat ik vast voor mijn eerste steekpartij.’ Het zou niet zijn laatste zijn. ‘Ik ging gevangenis in en uit. Steekpartijen, dealen, “Afrikanen” rippen. Via mijn vrouw begon ik coke te basen. Daarna heroïne. Ik zat helemaal in de scene. Ik dealde coke en zag het
Niet dat het rechte pad onbekend is voor Jeffry. Na zijn opleiding LTS werkte hij als machinebankwerker. Hij hield het tweeënhalf jaar uit. ‘Ik zag dat ik geen kansen kreeg. Anderen kregen steevast de baan waarvoor ik gewoon beter was. Ik raakte teleurgesteld in de maatschappij.’ Een carrière als dealer leek lonender. Financieel én qua status. De dealer Jeffry ondervond aan den lijve het lot van zijn klanten, de gebruikers. Meerdere keren kickte hij af. ‘Ik ben vaak genoeg clean geweest. Maar steeds weer viel ik in een zwart gat. Dan stond ik weer bij mijn moeder voor de deur.’ Nog steeds gebruikt hij methadon. Maar de dosering is laag, daarop gaat hij prat. Net als op het feit dat hij nu al twee jaar geen politiecontact heeft gehad. Praten over zijn verleden gaat hem makkelijk af. ‘Vroeger praatte ik nóóit. Ik ben nu heel open. Ik zie nog wel mensen van vroeger. Maar ik zeg “hi” en loop door. Vaak bieden ze me ook nog wat aan. Dan zeg ik ook wel eens nee. Dat heb ik wel geleerd in de afkickkliniek.’
40
Trots prijkt in zijn nieuwe huis aan de Hengelosestraat het “Certificaat pc-gebruik”. Jeffry wil vooruit. ‘Ik werk via Tactus in de keuken van een buurthuis. Eén dag in de week koken en één dag voorbereiden. Op de pc maak ik de menu’s en doe ik de bestellingen.’ Hij maakt weer plannen. En hij heeft het woord vertrouwen herontdekt. ‘Ik heb een hele goeie casemanager. De schulden die ik nu nog heb, proberen we op te lossen. En hij zoekt voor mij een participatiebaan als hulpkok bij een ROC.’ Hij neemt zelfs de woorden “zelfstandig wonen” weer in de mond. ‘Waar ben je mee bezig Jeffry, dacht ik op een bepaald moment. Nu kom ik mijn afspraken na. Ik ben trots op mezelf.’
[Jeffry] ‘Niet meer die druk. Eindelijk. Ook voor mijn moeder valt er nu een hele last van de schouders af.’
41
‘Ik kom niet graag tussen de mensen’ Het begon bij Roelof (1973) vroeg. Op zijn tiende was moeder al spoorloos verdwenen en belandde vader in de gevangenis. Roelof en zijn twee zussen gingen naar een internaat. Hij voelde zich daar absoluut niet thuis en zodra hij de kans kreeg, ging hij er vandoor. Al snel werd hij gevonden en weer teruggebracht. Zo ging het keer op keer. Omdat het zo moeilijk was de jongen binnen te houden, werd hij een paar keer overgeplaatst naar een steeds strenger internaat. ‘Het laatste was een half open gevangenis’, zo herinnert hij zich.
Op zijn voordeur zit een sticker: stop zinloos
Toen hij op zijn achttiende weer vluchtte, hoefde hij niet meer terug. Hij kon het nauwelijks geloven. ‘Ik ben in die tijd heel wantrouwig geweest. Ik was zo vaak weggelopen en weer teruggebracht. Ik ben voor de zekerheid op straat gaan leven. Zeven jaar heb ik gezworven.’ In die tijd ging hij ook gebruiken: heroïne en cocaïne. Soms spoelde hij zijn spuit schoon in een plas water op straat. Dat hij aan zijn ongezonde leefstijl geen ernstige ziekte heeft overgehouden, mag een wonder heten. ‘M’n tanden ben ik wel verloren.’Gelukkig kreeg de hulpverlening hem in het vizier. Zijn maatschappelijk werker vond het vreemd dat hij geen woning kreeg en spande een kort geding aan. Zo kon het gebeuren dat Roelof eindelijk zijn eerste echte stekje voor zichzelf kreeg. In de Fazantstraat in Enschede. Een ongelukkige plek, zo zou drie jaar later blijken.
geweld tegen dieren. Het typeert Roelof, de dierenvriend. Hij heeft meer met dieren dan met mensen. Mensen hebben zijn vertrouwen te vaak beschaamd.
Een hoge fluittoon trok zijn aandacht. Veel tijd om na te denken, had hij niet. ‘Alle ramen sprongen uit de muur. Een gigantisch stuk gewapend beton vloog door de lucht.’ Roelof vluchtte het huis uit. ‘Overal vlogen stenen in het rond. Ik zag mensen die rondliepen met bebloede gezichten. Ik had een vriendin en wist niet waar ze was. Ik raakte in paniek. Dat zoeken en zoeken…’ Gelukkig vond hij haar ’s avonds terug. Tegen die tijd wist heel Nederland dat zich in Enschede een ramp had voltrokken: middenin de woonwijk was een enorme partij vuurwerk tot ontploffing gekomen. Nauwelijks tweehonderd meter van Roelof zijn huis. Hoe het precies kwam dat hij daarna tussen de wal en het schip raakte, is moeilijk te zeggen. Feit blijft dat hij weer op straat belandde en geen hulp had om deze traumatische ervaring te verwerken. Vrienden om bij aan te kloppen waren er ook niet, want in de loop der jaren was hij steeds meer mensenschuw geworden. Zijn grootste vriend was zijn hond, die tegenwoordig bij een kennis woont. De hulpverleners verloren hem echter niet uit het oog. Inmiddels maakt Roelof gebruik van de medicinale heroïneverstrekking en sinds een maand woont hij in de Hengelosestraat. Na vijf jaar kan hij eindelijk een nieuwe start maken. Vanuit twee aquaria houden de vissen hem gezelschap. ‘En als ik me rot voel, dan haal ik m’n hond op. Dat geeft troost.’
42
‘Ik probeer er het beste van te maken.
[Roelof]
Een jaar geleden ben ik begonnen met schrijven. Straks wil ik weer gaan schilderen.’
43
‘Het was de Zaanse verhoormethode’ Mounir (1977) heeft het zweet op het voorhoofd staan. Zijn levensverhaal, zíjn realiteit, brengt radeloosheid boven. Ondertussen schenkt hij koffie. Met cake erbij natuurlijk. Want zo is Mounir. Hartelijk. ‘Tukker for life. Ik ben in Enschede geboren. Maar als jochie werd ik naar Marokko gestuurd, dat had met de kinderbijslag te maken. Na een paar jaar werd ik teruggehaald. Het was een multiculturele shock.’
Van geëngageerde Marokkaanse jongere naar onthutste drugsverslaafde. Wat was er eer-
De tiener Mounir was sociaal bewogen. Hij wierp zich op als aanspreekpunt binnen de Marokkaanse jongerengemeenschap. Tien jaar lang deed hij vrijwilligerswerk in jongerencentrum De Bijenkorf, tegenwoordig De Rots. ‘Ik kan goed luisteren naar mensen. Via een petitie met 250 handtekeningen pingelde ik bij de gouverneur een half miljoen los voor jongerenprojecten.’ Mounir deed alles om de overlast van Marokkaanse hangjongeren terug te dringen. Maar het ging mis. Radicaal. ‘Ik ben erin geluisd. Ik kwam een jongen tegen die over een moord praatte. Ik heb hem aangegeven bij de politie. Maar ik werd zelf opgepakt. Dertien dagen lang werd ik verhoord. Het was de Zaanse verhoormethode. Ik was compleet in de war. Daar is het begonnen. Ik kwam in een spiraal. Wegens gebrek aan bewijs werd ik vrijgesproken, maar ik mocht vier jaar lang het land niet uit. Die moordzaak is opgelost dankzij mij!’ Des te groter is zijn verontwaardiging dat er van zijn verhoor geen politiedossier is te vinden.
der, drugsgebruik of psychische problemen? De kip of het ei? Feit is dat de vele psychoses bij Mounir een ravage aanrichtten. ‘Ik raakte de weg kwijt. Gezakt. Mijn leven verwoest.’
Het nestelde zich in zijn hoofd. Het heeft hem gebroken. ‘Een móórdzaak. Niet zomaar een zaak. Iedereen kijkt me aan. En alle risico’s, de bedreigingen. Mijn moeder, mijn broertje, ik draaide door. Mijn broer is vermist. Is het een wraakactie? Ik kreeg angstaanvallen, ik sliep niet meer. Ik ging er helemaal onderdoor.’Nogmaals kregen zijn onrust en paranoia dramatisch voeding, ditmaal door de vuurwerkramp. Het werd zijn tweede rode draad, het geheel verwarde tot een kluwen. Na de ramp deed het woonruimtegebrek zijn gejaagde geest geen goed. ‘Soms lag ik met twintig man op een kamer. Een hel. Steeds werd ik bestolen. Zag ik op straat een zwerver lopen: in míjn trui.’ Zeker, zijn gemoedsrust verbeterde niet door zijn drugsgebruik. Ook niet door zijn methodes om ervan af te komen - auto’s kraken om in detentie af te kunnen kicken. De veelbelovende start van de jonge Mounir ten spijt. ‘Toen ik jong was, deed ik als iedereen. Ik was wel eens dronken. En soms nam ik een snuifje. Maar daarna… Ik zit nu in de heroïneverstrekking. En ik base nog wel coke. Maar ik begin minder te gebruiken. En ik leer nu met geld omgaan.’ Nachtmerries heeft hij nog steeds, maar de rust en de regelmaat in zijn nieuwe thuis aan de Hengelosestraat zijn een weldaad voor Mounir. In zijn casemanager herkent hij een vaderfiguur. ‘Hij is de beste, hij geeft me structuur, eerlijkheid en respect. Hij raakt mij.’
44
‘Niemand die dronken binnenstormt.
[Mounir]
Niemand die mij gek maakt. Beter dan dit bestaat niet.’
45
‘Daar heeft niemand iets mee te maken’ De meeste bewoners aan de Hengelosestraat zijn heel open over hun verleden. Toch zijn er ook die ervoor kiezen hun verhaal niet te vertellen. Dat is hun goed recht natuurlijk. Daarom is op deze bladzijden Arie aan het woord. Een fictieve bewoner die duidelijk maakt waarom hij zijn verhaal liever voor zich houdt.
Nee, nee, en nog eens nee. Arie is heel duidelijk: ‘Ik hoef niet met m’n kop in een boek. Dat heb ik nergens voor nodig.’ Arie is gewend om te doen wat hij wil en heeft helemaal geen zin om mee te werken. Zijn nieuwe appartement is een enorme verandering. Daaraan heeft hij zijn handen vol. ‘Wat heb ik eraan? Moeten de mensen medelijden met me krijgen? Liever niet. Respect misschien? Vergeet het maar! Dat heb ik nog nooit gehad en dat zal ik ook nooit krijgen. De enige die respect voor mij heeft, dat ben ik zelf. Hoe het is gekomen dat ik hier nu zit? Daar heeft niemand iets mee te maken.’ Wil hij buitenstaanders niet de kans geven meer begrip te krijgen voor zijn situatie? Wil hij niet laten zien wat de positieve effecten zijn van deze woonruimte? Voor alle argumenten om zijn verhaal wel te vertellen, heeft Arie geen oor. ‘Ik zit hier niet voor andere mensen, ik zit hier voor mezelf. Ik hou me aan de regels en ben niemand tot last. Ik mag hier toch gewoon rustig wonen! Niet dan?’ Hij draait zich om, loopt naar de koelkast en pakt een pilsje. Discussie gesloten. Arie zijn stemming wil nog wel eens wisselen. Dat hij vandaag ergens niet aan mee wil werken, wil niet zeggen dat hij dat morgen ook niet wil. Maar de volgende dag blijft hij bij zijn standpunt en dat geldt ook voor de dagen erna.
46
Naar het verleden van Arie is het dus gissen. Maar is het slim om dat te doen? Voor je het weet, plak je een etiket op iemand dat ver van de waarheid is. En stop je hem in een hokje waarin hij totaal niet thuishoort. Nee, dan is het beter te accepteren dat het verleden van Arie een grote blanco bladzijde is. Zelf moet hij ook heel wat “blanco’s” accepteren, als gevolg van jarenlang drugsgebruik. Ook de casemanager van Tactus, die Arie begeleidt, weet niet alles van hem. Dat is ook niet nodig, want de hulp is heel praktisch en gericht op het hier en nu. Heb je vandaag gegeten? Moeten we even mee boodschappen doen? Ben je naar de methadonpost geweest? Wil je dat er iemand meegaat naar de tandarts? Heb je geld nodig voor de trein om je moeder op te zoeken? Dat zijn de dingen waar het primair om gaat; mensen de hulp bieden die ze nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij. Over welke hulp we het dan precies hebben, dat ligt voor iedereen anders. En als Arie daar niets over kwijt wil, dan wordt dat gerespecteerd.
‘Ik zit hier goed. Basta!’
[Arie] 47
‘Dat heb ik mijn moeder beloofd’ Ricardo (1969) - geboren als Roediga - heeft het voor elkaar. Eindelijk, na al die jaren. Huisje boompje beestje. Net terug van zijn werk bij het Uurwerkproject, neemt hij graag de tijd. Koffie en koekjes komen op tafel. ‘Wat ik kan missen, krijg je.’ Het gesprek komt op zijn jeugd. Met een groep caravans zwierven ze van plek naar plek in Nederland. Uiteindelijk kregen zijn ouders een huis in Oldenzaal. Ricardo hield het er vol tot zijn achttiende, toen werd hij eruit gezet. ‘Ik was op mijn zeventiende getrouwd. Met een Nederlandse. Daar was mijn vader het niet mee eens.’ Op zijn achttiende was het ook met school gedaan. De taal bleef zijn probleem, Nederlands lezen en schrijven kon hij nog steeds niet. Al jaren eerder had hij op straat de drugs ontdekt. ‘Ik was veertien. Marihuana en hasj, een vriend had ervaring met die shit. Coke en heroïne zijn daar later bij gekomen. Al mijn vrienden van toen zijn ermee gestopt. Ik niet.’ Zijn avontuurlijke aard zit in z’n genen. Typerend voor de Roma. Samen met tientallen zigeunerfamilies kwam het gezin van Ricardo vanuit Joegoslavië. Kansarm vanaf de start, bleek vaak in de praktijk. Alhoewel. ‘Van ons gezin ben ik de enige die gebruikt.’
Hij is een actief baasje, altijd al geweest. Van uitbener tot schoonmaker, hoeveel baantjes had hij niet? Ook toen al stond alcohol op zijn lijst met gewoonten. ‘Maar op mijn werk was ik altijd nuchter. Broodtrommeltje mee, netjes op tijd. Pas als ik thuis kwam, nam ik een jointje en een biertje. Vroeger dronk ik wel tien, vijftien blikjes per dag. Toen vroeg ik mezelf: waarom zuip je zoveel? Nu drink ik nog drie blikjes per dag. Met heroïne ben ik al een paar jaar gekapt. En coke gebruik ik recreatief; af en toe. Sommigen hebben dag en nacht nodig, dat heb ik niet meer. Ik ben bezig met minderen. Dat heb ik mijn moeder beloofd.’ De gastvrijheid die Ricardo siert, speelde hem vaak parten. Altijd stonden er vrienden voor de deur. Hadden ze geld en een slaapplek nodig. En drugs natuurlijk. ‘Ik liet ze nooit in de steek. Maar dan waren er de volgende dag weer spullen weg.’ Het bracht geen rust in zijn toch al roerige bestaan. ‘Ik dacht alleen aan geld en gebruiken.’ Om in beide behoeftes te voorzien, verkoos hij de criminaliteit. Nee, een onschuldige jongen was hij niet. ‘In totaal heb ik zo’n zes jaar gezeten. Maar ik heb alles terugbetaald. En de laatste paar jaren? Helemaal niks, ik doe het rustig aan. Vroeger heb ik nooit geluisterd. Maar nu weet ik: eerlijkheid duurt het langst.’ Steeds weer komt zijn moeder ter sprake. Familie is alles voor Ricardo. ‘Zij is zo blij dat ik hier zit. Ik heb veel contact met mijn moeder, broer en zus en zwager. Ze komen hier regelmatig langs. En vorige week was mijn zoon hier. Hij is bij zijn moeder opgegroeid. Hij is nu negentien. En twee koppen groter dan ik.’
48
‘Ooit weer op mezelf wonen. Waarom niet.
[Ricardo]
Zelfstandig, dat hóóp ik jongen.’
49
‘Ik wou gelijk terug naar Suriname’ Zijn vader had een prima baan bij de gemeente, maar wilde zijn geluk beproeven in Nederland. Kumar (1965) was toen een jaar of acht, negen. Zijn ouders waren kort daarvoor gescheiden. De kinderen waren toegewezen aan vader, maar omdat die naar Nederland vertrok, ging Kumar met zijn broer en twee zussen naar moeder. Dat was ook wat Kumar het liefst wilde. Twee jaar later besloot vader de kinderen over te laten komen. ‘Moeder dacht ook dat ze meeging. Maar op de dag dat we naar Nederland vlogen, moesten we afscheid nemen.’
Het was op de dag dat hij bij zijn vader in
De eerste indruk van Nederland herinnert hij zich nog goed: ‘Ik vond het maar niks. Ik wou gelijk terug naar Suriname.’ Al snel ging het mis. Brieven van moeder kreeg hij nooit te lezen en met vader had hij altijd ruzie. De man dronk teveel en had losse handjes. Kumar vocht terug. Figuurlijk, maar ook letterlijk. Op zijn zestiende ging Kumar te ver. Hij kwam bij het RIAGG in een jeugdgroep. Daarna leek het beter te gaan. Hij volgde een technische opleiding, had verschillende baantjes en wist contact te leggen met zijn moeder. Op zijn twintigste liet hij haar naar Nederland komen. Hij trouwde met een Hindoestaanse en op zijn 25e had hij een zoon en een dochter.
Nederland zou gaan wonen. Pas toen hoorde Kumar dat zijn moeder in Suriname zou achterblijven. Niemand zal weten hoe het de jongen
Er was één “maar”: op zijn 27e lieten een paar vrienden hem heroïne roken. ‘Dat heb ik vier dagen gedaan en dan ben je meteen nat.’ Een paar jaar hield zijn vrouw het vol, maar toen trok ze het niet meer. De scheiding was één van de moeilijkste momenten uit zijn leven. ‘Ik wilde het mijn kinderen niet aandoen.’ Maar het was onvermijdelijk. Kumar gleed verder af. ‘Ik móest drugs hebben. Ik was niet de… eh... makkelijkste. Bajes in, bajes uit. Tussendoor huurde ik een kamer.’
was vergaan als ze mee was gekomen. Na enige aarzeling vertelt hij wat er wél gebeurde.
Toen de kick van de heroïne eraf was, ging Kumar over op cocaïne. Een paar jaar geleden kwam hij alsnog in de medicinale heroïneverstrekking, maar tegenwoordig krijgt hij methadon. Met dank aan die projecten heeft hij nooit meer vastgezeten. ‘Ik heb ook geen schulden meer; ik heb toen alles afbetaald.’ De Hengelosestraat is voor hem de volgende stap in de goede richting. ‘Er is nu geen gejaag meer. Maar ik moet wel wat te doen hebben. Ik probeer elke dag te bewegen. Een eindje fietsen. Gisteren heb ik in de tuin gespit. En samen met Mounir ga ik de gangen hier doen.’ Zijn kamer staat vol met oude spullen die hij opknapt en verhandelt. ‘Als alles goed loopt, wil ik een huisje zoeken. Met drie kamers, zodat mijn kinderen bij me kunnen komen.’ Ja, het contact met zijn familie heeft hij wonderwel kunnen behouden. Ook met zijn vader. ‘Hij is oud nu. Zit in een verpleeghuis. Ik heb hem vergeven. Maar het is moeilijk.’
50
‘Ik was één van de eersten die hier wilde wonen.
[Kumar]
Ik wilde m’n eigen stekje hebben om te kunnen koken. Dat is heel belangrijk voor me.’
51
Tot slot Tijdens het lezen van de verhalen in dit boek hebt u vast wel af en toe de wenkbrauwen gefronst. Misschien verbaast u zich erover hoe ontzettend mis het kan gaan in een mensenleven. Of vraagt u zich af of het appartementencomplex wel de juiste oplossing is voor mensen met deze problemen. Graag leg ik u uit waarom we juist deze vorm van wonen aanbieden.
Sinds lange tijd vinden dak- en thuislozen in Twente tijdelijk onderdak bij instellingen voor maatschappelijke opvang als het Leger des Heils, Humanitas Onder Dak Twente en De Wonne. Gebleken is echter dat een steeds grotere groep deze huisvesting permanent gebruikt. Door tal van problemen blijken deze mensen namelijk niet in staat om de draad weer op te pakken. De geboden hulp ten spijt. Het gevolg is dat
de instellingen voor tijdelijke opvang verstopt raken. Ze kunnen hun eigenlijke functie niet voldoende uitvoeren, want voor mensen die tijdelijk onderdak nodig hebben, is soms geen plaats meer. Bovendien komen mensen die hier permanent verblijven niet verder met het oplossen van hun problemen. De instellingen zijn er namelijk niet op toegerust om hen de begeleiding te geven die ze nodig hebben. Ondertussen veroorzaken dakloze alcohol- en drugsverslaafden overlast in de omgeving. Denk maar aan openbare dronkenschap en allerlei vormen van criminaliteit. Maar ook de kwaliteit van het leven van de daklozen zelf laat steeds meer te wensen over. Als je dit constateert, móet je iets doen om de neerwaartse spiraal te doorbreken. Op 1 april 2009 schreef het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de “Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang 2008”: ‘Het is de taak van de overheid om burgers te steunen om de regie over hun eigen leven (weer) te kunnen nemen.’ In de gegeven situatie ligt het voor de hand om nieuwe woonvormen te creëren voor mensen in de tijdelijke opvang die geen zicht hebben op iets anders. Woonvormen waar zij wel de nodige aandacht krijgen. Waar deze woonvormen aan moeten voldoen, is afhankelijk van de problematiek. Zo hebben mensen met voornamelijk psychische problemen andere begeleiding nodig dan mensen bij wie een alcohol- of drugsverslaving de boventoon voert.
52
Als één van de 43 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang, verslavingszorg en openbare geestelijke gezondheidszorg werkt Enschede hard aan het realiseren van die nieuwe woonvormen. Daarbij worden locaties gezocht die enerzijds geschikt zijn voor de mensen zelf en waar anderzijds de komst van de betreffende groep niet teveel impact heeft op de omgeving. Voor dak- en thuislozen met een ernstige verslavingsproblematiek is de Hengelosestraat zo’n nieuwe vorm van wonen. De eerste bewoners kwamen in november 2008 en een maand later waren nagenoeg alle appartementen bewoond. Alle bewoners zijn cliënt bij Tactus. Sommigen hadden weliswaar onderdak voordat ze hier kwamen, maar daar waren de omstandigheden zo slecht dat verhuizing bittere noodzaak was. De eerste resultaten zijn hoopgevend. U hebt zelf kunnen lezen hoezeer de leefsituatie van de mensen is verbeterd. Ondanks de dagelijkse strubbelingen zijn zij dankbaar voor de kans die hen hier is geboden. De rust die ze hebben gevonden, heeft duidelijk een positief effect op hun gemoedstoestand. En ze doen allemaal hun uiterste best om deze kans tot een succes te maken. Ook het effect op straat was al snel zichtbaar; het dagblad Tubantia kopte op 6 maart 2009: “Minder overlast door zwervers”. We zijn blij dat we dit woonproject - en ook dit boek - hebben kunnen realiseren. Met dank aan de goede samenwerking tussen de diverse in-
stanties en instellingen als de maatschappelijke opvang, gemeente, politie en woningcorporatie Domijn. In de laatste vonden we een goede (sociaal bewogen) huisvester die ook voor deze doelgroep haar nek wilde uitsteken. De bewoners willen we graag bedanken voor hun openheid die dit boek tot een uniek document heeft gemaakt.
De tijd zal leren op welke punten deze vorm van wonen geslaagd is te noemen en op welke punten verbeteringen mogelijk zijn. Dat laatste heeft permanent onze aandacht. Want wij doen er alles aan om de ambitie “Niemand hoeft op straat te slapen” in Twente waar te maken. Dan hoeft daar straks ook niemand meer wakker van te liggen.
Ans Spexgoor Circuitmanager Sociale Verslavingszorg Tactus - Twente
53
Colofon Uitgave Tactus Sociale Verslavingszorg Enschede www.tactus.nl Productiebegeleiding Tactus Rogier Boers
Teksten Rieky Takken Herman Mulder Siegerswoude Fotografie Julius Visser Visser & de Graef Communicatie Enschede | Leeuwarden
Concept en vormgeving Visser & de Graef Communicatie Enschede | Leeuwarden Druk Hellinga Grafische Specialisten Leeuwarden Oplage: 1500
Niets uit deze uitgave mag worden gebruikt of gereproduceerd worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de makers van dit boek. Alle rechten voorbehouden.