NSCR JAARVERSLAG 2014
2
3
Voor u ligt het jaarverslag over 2014 van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). Het NSCR doet onderzoek op een aantal snijvlakken: van wetenschap en beleid, van meerdere disciplines, van het heden, de toekomst en het verleden. Doel van het onderzoek van het NSCR is allereerst te begrijpen hoe en waar crimineel gedrag ontstaat. Ten tweede hoe er wordt gereageerd op dat gedrag, en ten derde hoe dit gedrag, en de reactie op erop, verband houdt met verschillende levensloopdomeinen. In het onderzoek zien we veel verschillende wetenschapsgebieden en -methoden: bij het NSCR werken onder meer juristen, antropologen, criminologen, sociologen, psychologen en wiskundigen. Dit jaarverslag geeft een overzicht van de soms bonte verzameling van onderzoek dat het afgelopen jaar aan het NSCR werd verricht, gelardeerd met meer technische informatie, zoals over de staf, het budget, aantallen publicaties en de formele structuur. In 2014 heeft een directiewisseling plaatsgevonden. Na een directeurschap van 15 jaar heeft Gerben Bruinsma in augustus het stokje overgedragen aan Catrien Bijleveld. Catrien Bijleveld Directeur
4
Thema 1: Mobiliteit en Spreiding van Criminaliteit Binnen het thema Mobiliteit en Spreiding van Criminaliteit staat de vraag centraal waar en wanneer criminaliteit gepleegd wordt. Verklaringen richten zich met name op de wijze waarop de ruimte is ingericht en hoe deze gedurende de dagelijkse routines door potentiële daders, potentiële slachtoffers en formele en informele toezichthouders wordt gebruikt. Speciale aandacht gaat uit naar de wijze waarop situaties van elkaar verschillen. Geen dader pleegt immers 24/7 delicten. Een belangrijke vraag is daarom waarom een dader in de ene situatie wel toeslaat terwijl hij het andere moment afziet van het plegen van een delict. Coördinator: Stijn Ruiter
Virtuele agressietraining voor het openbaar vervoer Professionals met een publieke taak worden regelmatig geconfronteerd met verbaal agressief gedrag. Denk bijvoorbeeld aan een conducteur die bedreigd wordt omdat iemand niet wil betalen in het openbaar vervoer, of parkeerwachters tegen wie wordt gescholden omdat ze een bekeuring uitdelen. Zulke confrontaties met verbale agressie kunnen
bij
medewerkers
o.a.
leiden
tot
psychische
problemen
en
verminderd
functioneren. Om deze professionals te trainen goed met agressie om te gaan en te zorgen dat situaties niet escaleren, werkt het NSCR aan het STRESS-project. In dit project wordt een op Virtual Reality gebaseerde training ontwikkeld voor medewerkers van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam (GVB) en de Politieacademie. Het belangrijkste leerdoel van de training is om verschillende typen agressie te herkennen en de daarbij passende handelswijze te kiezen.
Screenshots van de virtuele trainingsomgeving. Links is een tram van buitenaf te zien en rechts een agressieve reiziger. De omgeving is ontwikkeld door IC3D Media
5
Virtuele training is een innovatieve onderzoeksmethode die veel voordelen heeft ten opzichte van traditionele trainingsmethoden. De training is flexibel, relatief goedkoop, gemakkelijk te manipuleren en af te stemmen op de leerdoelen van het individu. Hierdoor is het leereffect optimaal. Virtuele training vormt daarom een zeer geschikte aanvulling op bestaande methoden. Het ontwikkelen van virtuele training vereist inzet van artificial intelligence (AI) gecombineerd met wetenschappelijke kennis over soorten agressie en de functionaliteit van verschillende reacties daarop. Tijdens de training worden gesimuleerde scenario’s aangeboden waarin een dialoog wordt gevoerd tussen de menselijke trainee en een virtueel karakter. Hierbij vertoont het virtuele karakter op een zeker moment agressief gedrag, de trainee dient dit te deescaleren door acties te selecteren uit een meerkeuzemenu. Tijdens de training worden verschillende fysiologische indicatoren (zoals hartslag en huidgeleiding) van de trainee gemeten, om inzicht te krijgen in zijn of haar stressrespons. Op basis van deze metingen en een analyse van de keuzes van de trainee kan het systeem gepersonaliseerde feedback geven. Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met de faculteit Wiskunde en Informatica van de Vrije Universiteit. http://stress.few.vu.nl
Bosse, T., Gerritsen, C., Man, J. de, and Treur, J. (2014). Towards Virtual Training of Emotion Regulation. Brain Informatics: Brain Data Computing and Health Studies. Springer Verlag, pp. 27-37. Bosse, T., Gerritsen, C., and Man, J. de 2014). Agent-Based Simulation as a Tool for the Design of a Virtual Training Environment. In: Proceedings of the 14th International Conference on Intelligent Agent Technology, IAT'14. IEEE Computer Society Press, pp. 40-47.
NSCR Staf (in fte) 2014 gemiddelde bezetting Directeur PhD's/Postdocs
In dienst van NWO vast dienstverband 0,95
In dienst In dienst van NWO van VU tijdelijk dienstverband 0,00 0,00
Externe inhuur
0,00
Totaal 0,95
12,25
5,32
2,00
0,00
19,57
Promovendi
0,00
5,00
6,00
1,00
12,00
Junior onderzoekers
0,00
2,42
0,00
0,00
2,42
2,35 15,54
1,31 14,05
0,00 8,00
0,70 1,70
4,35 39,28
Ondersteunend personeel Totaal
6
Geografische criminologie en wildlife crime Het
beschermen
van
dieren
in
wildparken
is
geen
gemakkelijke
opgave
voor
parkwachters. Stropers jagen op nijlpaarden, buffels, antilopen en andere diersoorten en dringen ’s nachts de beschermde gebieden binnen om dieren te doden voor hun vlees. Stropers zetten vaak vallen van ijzerdraad op de looppaden van de dieren, anderen gebruiken speren, netten en ook geweren bij het jagen. De beschermde gebieden zijn zeer uitgestrekt en ver afgelegen, zodat parkwachters de routes van stropers, hun verblijfplaatsen en geplaatste vallen te voet moeten opsporen. De ‘stille slachtoffers’, de wilde dieren, kunnen niet zelf de hulp van de politie inroepen, dus de parkwachters zijn cruciaal voor de opsporing en bestrijding van ‘wildlife crime’.
Het WILD LEO project van Andrew Lemieux heeft als doel om het rapporteren van dit soort 'wildlife crimes' gemakkelijker te maken voor de bewakingspatrouilles en kennis en capaciteit op te bouwen om gegevens van de patrouilles te analyseren en in kaart te brengen. Het Wildlife Intelligence and Leadership Development (WILD) project voor Law Enforcement Officers (LEO’s) gebruikt digitale camera’s met GPS om de bewegingen van de patrouilles te volgen en waarnemingen van illegale activiteiten vast te leggen via ‘geotagged’ foto’s (foto’s waarbij de locatie met behulp van GPS is geregistreerd).
7
Aan het eind van elke maand brengen de verkenningspatrouilles de camera’s naar hun hoofdkantoor zodat de WILD LEO-analisten de informatie over dekking van de patrouilles in beeld brengen en de plaatsen waar illegale activiteiten zich concentreren verwerken. Bovendien worden de geo-tagged foto’s gebruikt als bewijs om tijdens een rechtszaak aan te tonen dat overtreders binnen de beschermde gebieden zijn geweest en in het bezit waren van verboden artikelen zoals ‘bushmeat’, speren en dierenvallen. In het project worden twee criminologische concepten geïntegreerd: het 'silent victim' probleem en 'triple foraging'. Met 'triple foraging' wordt bedoeld dat in de wildparken dieren voedsel zoeken (fourageren), stropers dieren zoeken, en rangers stropers zoeken. De interactie over ruimte en tijd beschrijft deze processen. Als de dieren alleen stropers maar geen rangers tegenkomen, is er het 'silent victim' probleem, dat de registraties van stroopactiviteiten vooral patrouille-activiteiten weergeven. De gegevens die in dit project worden verzameld maken het mogelijk het 'silent victim' probleem beter te onderzoeken. Het project begon in 2013 als een pilotstudie met 10 bewakingspatrouilles in Queen Elizabeth National Park. Sindsdien is het goed ontvangen door de Uganda Wildlife Authority en is uitbreiding gesponsord in het Murchison Falls National Park zodat er nu bijna 50 WILD LEO verkenningseenheden zijn die in de twee parken patrouilleren. In beide parken zijn de vervolgingscijfers gestegen dankzij het sterkere juridische bewijs dat wordt geleverd door geo-tagged foto’s. De rijke dataset die in Oeganda is verzameld heeft veel potentie voor wetenschappelijke studies naar de effectiviteit van afschrikking en rechtshandhaving. Maar net zo belangrijk is de bruikbaarheid van het project in de natuurbeschermingspraktijk. Lemieux, A. M. (2014). Situational Prevention of Poaching. Abingdon, Oxon, Routledge. In 2014 werden naast de hier afgebeelde publicaties vijf PhD theses afgeleverd, een oratie, werden er 121 presentaties op congressen gegeven, in totaal 75 valorisatieactiviteiten ontplooid, gaf de staf 21 maal college of werd er een scriptie begeleid. De staf gaf daarnaast veelvuldig ondersteuning in de vorm van reviews, deelname aan begeleidingscommissies, en lidmaatschap van wetenschappelijke commissies en redacties.
8
DNA-sporen om 'onbekende daders' te onderzoeken In Nederland wordt bij een kwart van de delicten een dader gearresteerd. Bij de overige driekwart blijft het daarmee onduidelijk wie het delict heeft gepleegd. Veel criminologisch onderzoek richt zich op de daders die wél bekend zijn geworden bij de politie: met behulp van politieregistraties of strafbladen wordt onderzoek gedaan naar de levenslopen van deze 'gepakte' daders, hun achtergronden en waar zij toeslaan. Veel theorieën zijn dan ook op deze gearresteerde daders gebaseerd. Het is echter de vraag of de bevindingen voor deze gepakte daders wel generaliseerbaar zijn naar niet-gepakte daders. Het vermoeden bestaat dat de 'slimme' daders die ontdekking
hebben
weten
te
voorkomen
mogelijk
anders
opereren,
en
andere
kenmerken hebben dan de 'domme' daders die gepakt zijn. Bij gebrek aan kennis over de onbekende daders is het echter erg lastig daar iets over te zeggen. Marre Lammers vond een uitweg uit dit probleem door gebruik te maken van DNAsporen. Ze maakte gebruik van DNA-sporen die zijn veiliggesteld op plaatsen delict in geheel Nederland. Als een dader bij meerdere delicten een DNA-spoor achterlaat, is bekend waar en wanneer deze dader delicten heeft gepleegd en wat voor type delicten het waren, ook als de dader niet gearresteerd is. Zo kunnen verschillende delicten aan elkaar gekoppeld worden tot een serie gepleegd door dezelfde, onbekende persoon. Hoewel we de niet-gepakte daders niet kennen, kunnen we
op
deze
manier
hun
criminele gedrag wel op een aantal
kenmerken
vergelijken. Zo kunnen we kijken of ze evenveel delicten plegen,
of
carrière
hun zich
ontwikkelt
en
pleeglocaties
criminele hetzelfde of
hun
hetzelfde
ruimtelijk patroon laten zien. Met behulp van DNA-sporen kunnen
daardoor
series
delicten van niet gearresteerde daders vergeleken worden met series delicten van wel gearresteerde daders. Door het criminele gedrag van beide groepen daders te vergelijken kan ook onderzocht worden welke kenmerken van het criminele gedrag invloed hebben op de kans dat een
9
dader gearresteerd wordt. Marre Lammers verrichtte zo haar onderzoek en concludeerde over de criminele carrière dat hoe meer delicten daders plegen, hoe groter de kans is dat ze gearresteerd worden; dat de ernst van de gepleegde delicten geen invloed heeft op die arrestatiekans en dat daders die zich specialiseren in het plegen van één delicttype een kleinere kans hebben om gearresteerd te worden dan daders die verschillende typen delicten plegen. Wat betreft het ruimtelijk gedrag vond Lammers dat daders die in meerdere politieregio’s delicten plegen een kleinere kans hebben gearresteerd te worden dan daders die in het gebied van één korps delicten plegen en dat de gemiddelde afstand tussen delicten geen invloed heeft op de kans op arrestatie. Hoewel Lammers verschillen vond in de criminele carrières en het ruimtelijke gedrag van gepakte en niet-gepakte daders, blijken deze verschillen niet erg groot. Dit in tegenstelling tot wat wetenschappers eerder veronderstelden. In de toekomst zal bij criminologisch onderzoek dat gebruik maakt van politieregistraties dus wel enigszins rekening moeten worden gehouden met een zekere mate van selectiviteit, maar de gearresteerde daders lijken grotendeels wel degelijk ook representatief voor de nietgearresteerde daders. Dit onderzoek werd verricht in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut, het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), de politiekorpsen Haaglanden en Hollands-Midden en de politie Haarlem.
Lammers, M. (2014). Are arrested and non-arrested serial offenders different? A test of spatial offending patterns using DNA found at crime scenes. Journal of Research in Crime and Delinquency, 51(2), 143-167.
Samenwerking met de VU NSCR geniet sinds 2009 gastvrijheid op de Vrije Universiteit. NSCR is niet alleen gehuisvest in het Initium, het gebouw van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, maar werkt samen met onderzoekers uit diverse Faculteiten. In 2014 werd, naast de in dit jaarverslag reeds vermelde samenwerkende faculteiten, ook onderzoek verricht met de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, o.a. in onderzoek naar de langetermijngevolgen van slachtofferschap van seksueel misbruik, naar onderzoek naar beschuldigingen van seksueel misbruik bij echtscheiding, onderzoek naar kwetsbare slachtoffers, naar de effectiviteit van voorwaardelijke straffen en naar de relatie tussen werk en criminaliteit. Met de Faculteit Sociale Wetenschappen werd onderzoek verricht naar het verband tussen relatievorming en criminaliteit. Met de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek werd onderzoek gedaan o.a. naar guardianship, het bystander-effect en naar de effecten van verschillende aspecten van detentie op het functioneren van gedetineerden. NSCR draagt bij aan het onderwijs van de sectie Strafrecht en Criminologie, en verzorgt ook stageplaatsen en scriptiebegeleiding. 10
Thema 2: Burger en strafrechtelijk systeem In het onderzoeksprogramma van Themagroep 2, Burger en Strafrechtelijk Systeem, staan de volgende onderwerpen centraal: de werking en effectiviteit van het strafrechtelijk systeem, de gevolgen van het systeem voor samenleving, slachtoffer en dader, de betrokkenheid en deelname van burgers in het systeem en de maatschappelijke steun voor rechtshandhaving. Deze aspecten dragen bij aan de legitimiteit van het strafrechtelijk systeem, die onontbeerlijk is voor een effectieve rechtshandhaving. Vanuit verschillende invalshoeken wordt de wisselwerking tussen burgers en het strafrechtelijk systeem bestudeerd. Er wordt onderzoek verricht naar de openbaarheid van het strafrechtelijk systeem, de punitieve kloof tussen burgers en het rechtssysteem en deelname van leken in de rechtspraak. Ook komen percepties aan bod van veroordeelden, burgers en rechters over verschillende straffen en wordt onderzoek gedaan naar beslissingen en de kwaliteit van onderliggend bewijs, processen-verbaal en verhoor. Weer een andere onderzoekslijn richt zich op de effecten van sancties en interventies, zoals vrijheidsstraffen, voorwaardelijke straffen en reclasseringstoezicht. Hierbij gaat het niet alleen om recidive, maar ook om bedoelde en onbedoelde effecten van dergelijke sancties op de levensdomeinen gezondheid, sociale netwerken en werk. Coördinator: Peter van der Laan
Beeld en geluid van verhoor van belang voor strafproces Processen-verbaal van de politie geven slechts een deel van het verdachtenverhoor weer: processen-verbaal laten bijvoorbeeld niet zien of er druk op de verdachte is uitgeoefend. Dit blijkt uit onderzoek van Malsch en haar collega's. In dit onderzoek werd van 55 verdachtenverhoren een beeld- of geluidsopname met het proces-verbaal van het verhoor vergeleken. Als processen-verbaal het verdachtenverhoor niet goed weergeven, kan dat van invloed zijn op de rechterlijke beslissing over de schuld. Door deze vergelijking van de opname met het proces-verbaal, kon worden vastgesteld wat er werd weggelaten en of anders geformuleerd bij het opmaken van een procesverbaal. Ook zijn interviews met rechercheurs, officieren van justitie, advocaten en rechters gehouden en is een experiment uitgevoerd om de invloed van het kennisnemen van beeld en geluid bij verdachtenverhoren vast te stellen. Uit het onderzoek blijkt dat slechts ongeveer een kwart van het verhoor in het procesverbaal terugkomt. De hoofdvragen van een verhoor worden meestal wél weergegeven (63%), maar van de vervolgvragen en de antwoorden die zijn gegeven, komt slechts een kwart terug in het proces-verbaal. Het proces-verbaal blijkt daarmee het verhoor zeer sterk samen te vatten.
11
Het weglaten van informatie in processen-verbaal heeft risico’s. In verhoren kan druk opgebouwd worden op de verdachte om een verklaring af te leggen zonder dat dit duidelijk uit het proces-verbaal blijkt. Ook emoties en spanning of aarzelingen bij de verdachte blijken vaak niet uit het proces-verbaal. In het proces-verbaal komt de verdachte daardoor veel zekerder over dan tijdens het verhoor.
Het
proces-verbaal
vertekent
het
verhoor
daardoor; er komt een ander beeld van de verdachte naar voren dan als naar opnamen van het verhoor wordt gekeken
of
geluisterd.
Over
het
gedrag
van
de
verhoorder staat niets in processen-verbaal, terwijl dit gedrag wél van invloed kan zijn op de uitspraken van de verdachte. In zwaardere zaken worden verdachtenverhoren tegenwoordig daarom opgenomen. Een keerzijde daarvan kan zijn dat beelden dominant zijn en andere informatie verdringen bij de ontvanger. Dat is een risico omdat uit het onderzoek blijkt dat verdachten sneller schuldig worden gevonden als hun non-verbale gedrag zichtbaar is op beeld. Dit geldt overigens ook als non-verbaal gedrag van de verdachte in het proces-verbaal beschreven wordt (“verdachte huilt”, “stilte”). Er wordt in strafzittingen nog weinig gebruik gemaakt van opnamen. Het kost te veel tijd, zeggen officieren van justitie en rechters. Rechters vinden het wel van belang om opnamen achter de hand te hebben, maar zij kijken er zelden naar. Het Nederlandse strafproces wordt vooral op basis van het schriftelijk dossier gevoerd, en er wordt vanuit gegaan dat schriftelijke stukken ‘de werkelijkheid’ goed weergeven. Uit het onderzoek blijkt dat dat niet het geval is. De onderzoekers bevelen aan om standaard opnamen van verdachtenverhoren in het dossier te voegen. Op de zitting kan zo gebruik worden gemaakt van beeld en geluid.
Over de bevindingen van het onderzoek is op 2 december 2014 de conferentie Het verdachtenverhoor: op proces-verbaal of op een opname? georganiseerd.
Malsch, R. Kranendonk, J. de Keijser, H. Elffers, M. Komter en M. de Boer. (2015). Kijken, luisteren, lezen. De invloed van beeld, geluid en schrift op het oordeel over verdachtenverhoren. Politiewetenschap 79, Politie en Wetenschap, Apeldoorn; Reed Business, Amsterdam 2015.
12
Kinderen van gedetineerde moeders Als vaders de gevangenis ingaan, blijft in veel gevallen de moeder thuis achter met de kinderen. Als moeders een gevangenisstraf moeten ondergaan, blijkt uit buitenlands onderzoek dat er in veel gevallen geen vader is om de zorg voor de kinderen over te nemen. De moeder kan niet meer voor haar kinderen zorgen en dan moeten de kinderen dus vaak elders ondergebracht worden. Dat kan zijn bij de grootmoeder, bij een familielid, bij pleegzorg, en soms zorgen kinderen een tijd voor zichzelf. Broertjes en zusjes worden vaak gescheiden. Hoe gaat het met de kinderen van deze moeders? Eerder onderzoek vroeg vooral aan de gedetineerde moeders hoe het met de kinderen ging. Sanne Hissel ondervroeg de kinderen van gedetineerde moeders zelf. Uit het onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de kinderen van gedetineerde moeders kampt met complex probleemgedrag. Dit is sterk verhoogd ten opzichte van gemiddelde Nederlandse kinderen. Veel moeders bleken vóór hun detentie de enige verzorger van hun kinderen. Hissel constateerde dat problemen in de verzorgingssituatie ook vaak al vóór de detentie bestonden: in de levens van deze kinderen hebben zich naast detentie van de moeder vaak al meer problemen voorgedaan, zoals huiselijk geweld en drugsgebruik.
13
Een belangrijke vraag is daarbij, of de problemen van deze kinderen toe te schrijven zijn aan de instabiele situatie vóór detentie, of vooral aan de 'turbulentie' van de detentie zelf. Hissel liet zien, na gedetailleerde reconstructie van de levens van de kinderen, dat de gevangenschap van de moeder gemiddeld wel degelijk leidt tot nog meer instabiliteit. Ook zorgt detentie er voor dat de moeders hun opvoedersrol moeten afstemmen met (soms meerdere) andere verzorgers. Dat blijkt lastig, mede door het beperkte contact dat mogelijk is met het thuisfront. Moeilijkheden bij het onderhouden van contact tussen moeders en kinderen spelen een grote rol bij het slechte functioneren van de kinderen. Hissel betoogt dat bij uitvoering van de straf aan vrouwen die moeder zijn van minderjarige kinderen, de dagelijkse routine van die kinderen in aanmerking moet worden genomen. Dat kan bijvoorbeeld door verruiming van bezoekmogelijkheden en mogelijkheden voor telefonisch of e-mailcontact met moeder direct na school of voor het slapen gaan. Bezoekruimten kunnen zo ingericht worden dat moeders en kinderen op een zo natuurlijk mogelijke manier contact kunnen hebben.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek van de Vrije Universiteit.
Hissel, S. (2014). Mum’s the Word. A study on children of incarcerated mothers’wellbeing, psychosocial functioning, and caregiving situation. Amsterdam: NSCR.
NSCR en de topsectoren Naast al het fundamenteel-wetenschappelijk onderzoek en het onderzoek met een duidelijke maatschappelijke impact, participeert NSCR ook in topsectorenonderzoek, binnen de topsector Life Sciences & Health en het topsectorendoorsnijdende thema ICT. In Liza Cornets promotieonderzoek, passend binnen Life Sciences & Health, waarin NSCR samenwerkt met het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie, wordt onderzocht welke neuropsychologische factoren bepalend zijn voor de mate waarin gedetineerden baat hebben bij cognitieve vaardigheidstraining. Serious gaming, virtual reality en de mogelijkheden die smartphones bieden, staan centraal bij onderzoek dat binnen de topsector ICT past. Charlotte Gerritsens onderzoek (p. 4-5), samen met de faculteit Exacte Wetenschappen van de VU, is een eerste voorbeeld daarvan. Binnen ICT vallen ook de onderzoeken naar smartphone applicaties voor smartphone surveyonderzoek naar tijdbesteding en risico op slachtofferschap, en het onderzoek naar virtual reality 360° criminaliteitsscenario's gefilmd om meer realistisch criminologisch scenario-onderzoek te kunnen doen, zoals inbreken.
14
Detentie, procedurele rechtvaardigheid en architectuur
De architectuur van gevangenissen beïnvloedt de wijze waarop gedetineerden hun detentie beleven. Karin Beijersbergen onderzocht welke factoren in de gevangenis invloed hebben op misdragingen door en psychische problemen bij gedetineerden. Uit haar onderzoek blijkt allereerst dat gedetineerden die vinden dat ze minder rechtvaardig en respectvol worden behandeld, zich later in detentie vaker misdragen en meer
psychische
problemen
hebben.
Verder
blijken
kenmerken
van
het
gevangenispersoneel en de gevangenisarchitectuur samen te hangen met de manier waarop gedetineerden zich bejegend voelen. Op afdelingen waar meer vrouwelijke personeelsleden werken, op afdelingen waar het personeel positiever aankijkt tegen resocialisatie en op afdelingen waar in verhouding meer personeel werkzaam is, vinden gedetineerden dat ze rechtvaardiger en humaner worden behandeld. Gedetineerden op afdelingen met veel meerpersoonscellen zijn negatiever over hun omgang met personeel. Opvallend genoeg speelt het ontwerp van de gevangenis ook een rol. Gedetineerden in koepelgevangenissen
oordelen
negatiever
over
hun
omgang
met
personeel
dan
gedetineerden in andere typen gevangenissen. De koepelgevangenis is gebouwd volgens het panopticum principe dat door de beroemde Britse rechtsfilosoof Bentham is bedacht: in een panopticum is het mogelijk vanuit een centraal punt de omgeving in de gaten te houden. Specifieke bouwkenmerken, zoals een groter aantal ringen en een groter
15
aandeel meerpersoonscellen op de afdeling, blijken ook samen te hangen met een minder positieve detentiebeleving. Het onderzoek heeft implicaties voor de praktijk van penitentiaire inrichtingen: als het personeel gedetineerden met respect en waardigheid behandelt en het personeel op basis van regels handelt en deze consistent en eerlijk toepast zonder vooroordelen, hebben gedetineerden minder gedrags- en psychische problemen. Een juiste verhouding tussen mannelijk en vrouwelijk personeel is bevorderlijk, en een juiste getalsverhouding tussen personeelsleden en gedetineerden. Verder is het aan te bevelen om nieuw te bouwen gevangenissen te laten bestaan uit kleine afdelingen met goede zichtlijnen. Dit onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht.
Beijersbergen, K.A. (2014). A study on the determinants and consequences of a procedurally just treatment of prisoners [PhD. Dissertation]. Amsterdam, Free University Amsterdam, Criminal Law & Criminology. Leiden: Mostert & Van Onderen.
Verhouding mannelijke/vrouwelijke staf NSCR, aantallen over 2014
16
Thema 3: Levensloop, Criminaliteit en Interventies De themagroep Levensloop, Criminaliteit en Interventies doet onderzoek naar het ‘wie en waarom’ van crimineel gedrag en veranderingen daarin over de levensloop. Hoe kan de ontwikkeling van crimineel gedrag tijdens het leven worden verklaard? Hoe heeft crimineel gedrag, en contact met justitie weer gevolgen voor de verdere levensloop van mensen? Wat zijn de gevolgen van justitiële interventies voor de levensloop van mensen en voor hun criminele gedrag? Speciale aandacht wordt besteed aan de sociale omgeving van mensen op verschillende momenten in de levensloop (gezin, vriendengroep, relaties) en aan belangrijke transities in de levensloop zoals gaan werken, trouwen of samenwonen en het krijgen van kinderen. Ook wordt onderzocht in welke mate criminaliteit zich uitstrekt over meerdere generaties, en hoe dat is te verklaren. Speciale aandacht wordt in het onderzoek besteed aan mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen in de ontwikkeling van criminaliteit gedurende de levensloop. Coördinator: Catrien Bijleveld, vanaf augustus 2014: Frank Weerman
"We zijn geen padvinders" Outlaw motorclubs zoals Hells Angels, Satudarah, Trailer Trash en No Surrender worden door politie en justitie herhaaldelijk in verband gebracht met
(georganiseerde)
criminaliteit. De clubs op hun beurt stellen dat hun leden ‘geen padvinders’ zijn, maar ook geen zware criminelen. Van 601 personen die bij de politie bekend staan als lid van een outlaw motorclub werd het strafblad in kaart gebracht.
Ruim 82% van de leden
bleek tenminste eenmaal als verdachte te zijn geregistreerd. Een op de vijf outlaw bikers (22.8%) had meer dan tien registraties op zijn naam staan. Deze veelplegers zijn verantwoordelijk voor bijna 60% van alle voor de steekproef geregistreerde criminaliteit. De
meeste
bikers
werden
geregistreerd
voor
verkeersdelicten,
vernieling
en
geweldpleging. Meer dan een derde bleek ooit veroordeeld tot een vrijheidsstraf. 100% 90%
22,8
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
22,6
59,9
11 of meer 6-10 3-5
20,0
1-2 17,0
25,3
17,6
11,3 3,5
% leden
% criminaliteit
0%
0
De linker kolom geeft het percentage leden naar aantal registraties op het strafblad, de rechter kolom geeft voor elk van de onderscheiden groepen het aandeel in de totaal voor deze steekproef bekende criminaliteit.
17
De analyses laten daarmee zien dat er aanmerkelijke verschillen zijn tussen de verschillende motorclubs. Voor generiek beleid dat alle clubs in gelijke mate treft, zoals een algeheel verbod, of een verbod op het dragen van kleding of 'insignia', geven de hier verzamelde gegevens weinig ondersteuning. Toekomstig onderzoek zou moeten bezien in hoeverre toetreden tot een motorclub de kans op crimineel gedrag vergroot.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).
Blokland, A., Soudijn, M. & Teng, E. (2014). "We zijn geen padvinders". Een verkennend onderzoek naar de criminele carrières van leden van één procent motorclubs. Tijdschrift voor Criminologie, 56, 3-28.
18
Werkloosheid en criminaliteit sinds 1920 Het verband tussen de arbeidsmarkt en criminaliteit is al enige tijd onderwerp van onderzoek in de sociale wetenschappen. Alhoewel het vanzelfsprekend lijkt dat een gunstige arbeidsmarkt de criminaliteit zal doen afnemen, is daarvoor slechts beperkte empirische evidentie aangedragen, voor het merendeel betrekking hebbend op de periode na de Tweede Wereldoorlog. Analyses hebben vaak geografische variatie in arbeidsmarktkansen gebruikt om het effect van werkloosheid te onderzoeken, daarbij controlerend voor een reeks van verstorende variabelen of gebruikmakend van allerlei combinaties van instrumentele variabelen om het causaal verband te kunnen bepalen. In Nederland zijn er in de vorige eeuw sterke fluctuaties geweest in arbeidsmarktkansen. Tijdens de crisis van de jaren dertig was het werkloosheidspercentage ongeveer 20%, waarna het zakte tot ongeveer 3% in de jaren 50, 60 en 70 van de vorige eeuw. In de jaren 80 begon de werkloosheid te stijgen, tot een piek van ongeveer 10% in 1985. Geert Mesters analyseerde het effect van het landelijk werkloosheidspercentage op veroordelingen voor gewelds- en vermogenscriminaliteit, waarbij hij gebruik maakte van een dataset met gegevens over 200 families over vier opeenvolgende generaties. Mesters vond, gebruikmakend van een recent uitgebreide variant van gegeneraliseerde dynamische panel data modellen, controlerend voor familiale confounders, macro-trends, dynamische 'common effects' en ge-'lag'de gevolgen van crimineel gedrag, dat veroordelingen in families niet in alle historische perioden worden beïnvloed door het werkloosheidscijfer, en dan alleen voor bepaalde delicten.
19
Uit de analyses bleek dat alleen vermogenscriminaliteit werd beïnvloed door het werkloosheidscijfer, en alleen in de naoorlogse periode. Er waren geen effecten waarneembaar in de periode van grootschalige werkloosheid tijdens de crisis van de jaren dertig. Op basis van eerder onderzoek nemen onderzoekers en beleidsmakers veelal aan dat een neergaande conjunctuur de criminaliteit opdrijft. Mesters' onderzoek laat zien dat dit niet altijd het geval is, en niet voor alle soorten criminaliteit. De bevindingen zijn direct relevant voor de actuele debatten over de ongelijke verdeling van rijkdom, criminaliteitscijfers en werkloosheid. In het bijzonder nodigen zij uit tot nieuwe theorievorming over de relatie tussen de conjunctuur en criminaliteit.
Deze studie werd uitgevoerd in samenwerking met de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Vrije Universiteit.
Mesters, G., Bijleveld, C.C.J.H. & Huschek, D. (2014). The effect of unemployment on crime in high risk families in the Netherlands between 1920 and 2005. In: Weerman, F. & Bijleveld, C.C.J.H. (Eds.). Criminal behaviour from school to the workplace. Untangling the complex relations between employment, education, and crime. London: Routledge, pp. 142-165.
Inkomstenbronnen van NSCR in 2012, 2013 2014 Inkomsten 2012-2014 in k€ NWO VU, cash & in-kind contributions* Ministerie van V&J Basisfinanciering NWO Overige subsidieverstrekkers Doelsubsidies Contractonderzoek Overige Totaal
2012 1.008 760 511 2.279 397 207 604 54 150 3.087
2013 1.493 895 426 2.814 763 139 902 108 52 3.876
2014 1.685 925 341 2.951 611 166 777 112 136 3.976
*vanaf 2013 conform contract, geïndexeerd per jaar
20
Deelname problematische jeugdgroepen vaak kort, maar met veel gevolgen Frank Weerman onderzocht, in samenwerking met collega’s uit de Verenigde Staten, wat er gebeurt als jongeren zich aansluiten bij een problematische jeugdgroep. Voor dat onderzoek zijn gegevens gebruikt van meer dan 1000 vmbo-scholieren die drie keer een jaarlijkse vragenlijst invulden over hun gedrag, sociale relaties en lidmaatschap van problematische jeugdgroepen. Hoewel er al wel onderzoek is gedaan naar langetermijngevolgen van lidmaatschap van ‘gangs’, was tot nu toe nog weinig bekend over de directe consequenties van het aansluiten bij en weer verlaten van deze groepen, in het bijzonder voor de Nederlandse situatie. In dit onderzoek is daarom, gebaseerd op het theoretische perspectief van de levensloopcriminologie, onderzocht wat de gevolgen zijn van groepslidmaatschap voor relaties met ouders, school en vrienden, en voor middelengebruik en delinquent gedrag, zowel voor Nederlandse problematische jeugdgroepen als voor Amerikaanse ‘gangs’. Uit het onderzoek bleek dat deelname aan een problematische jeugdgroep vrijwel altijd van voorbijgaande aard is. Van alle ondervraagde jongeren bleek bijna niemand alle drie de jaren lid te zijn geweest, een minderheid (ongeveer een op de vijf) in twee van de drie jaren. De meerderheid van de jongeren (ongeveer 80%) was slechts in een van de drie onderzoeksjaren aangesloten bij een problematische jeugdgroep. Aansluiten bij een problematische jeugdgroep of juist eruit weggaan bleek samen te gaan met forse veranderingen in het persoonlijke leven van jongeren. Degenen die zich in een bepaald
jaar
hadden
aangesloten
bij
een
problematische
jeugdgroep,
hadden
bijvoorbeeld een slechtere band met hun ouders gekregen. Zij gingen zich (nog) minder inzetten voor school dan andere jongeren en kregen slechtere cijfers. Ook kregen toetreders meer delinquente vrienden, gingen meer alcohol gebruiken en raakten ook vaker zelf betrokken bij of werden pleger van delinquent gedrag. Bij de groepsverlaters was juist vaak sprake van een positieve ontwikkeling. De resultaten zijn samengevat in de figuren. Op dit moment bestaan in Nederland verschillende interventieprogramma’s om overlast en criminaliteit van problematische jeugdgroepen aan te pakken. Er is nog weinig bekend over de effectiviteit van deze programma’s. De resultaten van dit onderzoek wijzen erop dat het van belang kan zijn om bij de aanpak ook aandacht te besteden aan de persoonlijke achtergronden van de groepsleden en mogelijke negatieve veranderingen die daarin optreden tegen te gaan.
21
Veranderingen bij groepstoetreders en groepsverlaters met betrekking tot ouders en school (Nederlandse studie) 0,8 0,6 0,4 0,2
groeps toetreders groeps verlaters
0 -0,2
Band met ouders
Toezicht op jongere
Inzet op school
Slechte cijfers
rest
-0,4 -0,6 -0,8 Veranderingen bij groepstoetreders en groepsverlaters met betrekking tot vrienden en gedrag (Nederlandse studie) 1,5
1
0,5 groeps toetreders groeps verlaters
0
Delinquente Groepsdruk Delinquent vrienden gedrag
Alcohol gebruik
Softdrugs gebruik
rest
-0,5
-1
-1,5
Weerman, F., T. Thornberry & P. Lovegrove (2014). Gang membership transitions and its consequences: Exploring changes related to joining and leaving gangs in two countries. European Journal of Criminology. Weerman, Frank (2014). Jongeren en ‘gangs’: Lidmaatschap heeft negatieve gevolgen, maar is meestal kortdurend. http://www.kennislink.nl/publicaties/jongeren-en-gangs
22
Namenlijst medewerkers 2014 NSCR P.G.M. Aarten MSc S. Alberts M.L. van Bavel, MSc J.E.H. Beijers MSc C.J.W. van den Berg MSc Prof. dr. W. Bernasco Prof. dr. mr. C.C.J.H. Bijleveld Prof. dr. mr. A.A.J. Blokland M. van Bommel MSc A. van den Broek Prof. dr. G.J.N. Bruinsma L. Cornet MSc Drs. G.M.E.M. Custers R. de Cuyper MSc Dr. A.J.M. Denkers N. Dijkman MSc T.M. Dijks Dr. J.E. Dirkzwager Dr. V.I. Eichelsheim Prof. dr. H. Elffers Dr. V.R. van der Geest Dr. mr. J.L. van Gelder Dr. mr. C. Gerritsen Dr. J.M. Harte J.M. Hill MSc Drs. S.C.E.M. Hissel E.M. Hoeben MSc J.M. van Hoek MA S. Jaghai-Nejal H. Janssen MSc Dr. K.J. Joosen Dr. M.L. Komter R. Klarenberg R. Kranendonk MSc Dr. C. Kreis Prof. dr. P.H. van der Laan M. Lammers MSc Dr. A.M. Lemieux Dr. M. Lindegaard Mr. dr. M. Malsch J. de Man MSc Dr. B. Menting G. Mesters MSc L. Noyon MSc, LLM A.H. van Poppel- Van Dijk Dr. J.W. van Prooijen Dr. A.J. Rijken E. Rodermond MSc
Promovendus Junior onderzoeker Promovendus Promovendus Promovendus Senior onderzoeker Themacoördinator/Senior onderzoeker; directeur vanaf aug. 2014 Senior Onderzoeker Promovendus Financieel medewerker Directeur; vanaf aug. 2014 senior onderzoeker Promovendus Communicatiemedewerker/bibliothecaris Promovendus Senior onderzoeker Junior onderzoeker Secretaresse Senior onderzoeker Onderzoeker Senior onderzoeker Onderzoeker Onderzoeker Postdoc Senior onderzoeker Promovendus Promovendus Promovendus Junior onderzoeker Financieel medewerker Promovendus Postdoc Gastonderzoeker Controller Junior onderzoeker Postdoc Themacoördinator/senior onderzoeker Postdoc Onderzoeker Onderzoeker Senior onderzoeker Promovendus Postdoc Promovendus Junior onderzoeker Secretaresse Senior onderzoeker Postdoc Promovendus 23
J. Rokven MSc Prof. dr. S. Ruiter H. Smallbone MSc A. Smit MSc Dr. W. Steenbeek P.J.J. van der Voort (tot april 2014) Dr. F.M. Weerman Prof. dr. B.C. Welsh M. Weulen Kranenbarg MSc A. Zijlstra MSc M.V. Zoutewelle MSc
Promovendus Themacoördinator/senior onderzoeker promovendus Promovendus Onderzoeker Bibliothecaris Senior onderzoeker/themacoördinator Senior onderzoeker Promovendus Personeelsadviseur Promovendus
Disciplines staf, aantallen over 2014
24
Bestuur NSCR Prof. mr. Y. Buruma (voorzitter) dr. K. van Beek prof. dr. C. van der Vijver prof. mr. A. Akkermans prof. dr. K. Brants
Wetenschappelijke adviescommissie NSCR
Professor Henk van de Bunt
Erasmus Universiteit Rotterdam
Professor Philip Cook
Duke University, USA
Professor Francis Cullen
University of Cincinnati, USA
Professor Maja Deković
Universiteit Utrecht
Professor Pär Anders Granhag
Göteborgs Universitet, Zweden
Professor Martin Killias
Universität Zürich, Zwitserland
Professor Candace Kruttschnitt
University of Toronto, Canada
Professor Friedrich Lösel
University of Cambridge, UK & Universität ErlangenNürnberg, Duitsland
Professor Dan Nagin
Carnegie Mellon University, USA
Professor Joan Petersilia
Stanford University, USA
Professor Paul Ponsaers (chair)
Universiteit Gent, België
Professor Julian Roberts
Oxford University, UK
Professor Rick Rosenfeld
University of Missouri-St. Louis, USA
Professor David Smith
London School of Economics, UK
Professor Tom Snijders
University of Oxford & Universiteit Groningen
Professor Terence Thornberry
University of Maryland, USA
Professor David Weisburd
Hebrew University, Israel & George Mason University, Verenigde Staten
25
Formele structuur NSCR
26