p laamse Gemeenscha O n d e rw i j s va n d e V
Blad voor Verbazend Interessante Persoonlijkheden
Jaargang 1 / nr 2 april 2008
Nederlands voor baby’s Hoe ongelijk is het onderwijs? Pedagogische Begeleidingsdienst: niet langer de Touring Wegenhulp van het onderwijs De actief pluralistische school in de praktijk DOSSIER Algemeen Strategisch Plan 2007-2011
AGENDA
INHOUD
Op de agenda
Voor het GO! vormt diversiteit al jaren een uitdaging. Het wil de verscheidenheid dan ook op een actief pluralistische wijze benaderen. Op woensdag 30 april organiseert de reflectiegroep Diversiteit van het GO! het congres: ‘Actief Pluralisme: een uitdaging tot dialoog’. GO!&co sprak met Ludo Abicht, congresvoorzitter, voorzitter van de reflectiegroep Diversiteit en ondervoorzitter van de Raad van het GO! over het belang van deze gebeurtenis. Ludo Abicht:“Ons streefdoel is om onze leerlingen op een actief pluralistische wijze te leren omgaan met de diversiteit in onze samenleving. Dus niet alleen de andere ervaren zoals hij is, maar ook van elkaar leren. Respect voor elkaar hebben is een kwestie van dialoog, van elkaar kennen en begrijpen. Onze leerkrachten spelen hierbij een cruciale rol. Wij willen hen dan ook bewustmaken van het feit dat het GO! een open net wil zijn waar elke levensbeschou-
gedwongen, gezellige en informele dialoog met elkaar kunnen voeren over een aantal stellingen. Sami Zemni (UGent), Eva Brems (UGent), Eric Tooman (KULeuven) en Saïd El Khadraoui (sp.a, Europees Parlementslid) zullen de tafelgasten aan het denken zetten over een aantal stellingen rond vier thema’s: hoe verhoudt actief pluralisme zich tot ethiek, symboliek, maatschappij en wetenschap?” Het congres staat open voor iedereen die begaan is met het actief pluralisme. Daarnaast verwelkomen wij vooral alle onderwijzers derde graad basisonderwijs, alle leerkrachten levensbeschouwelijke vakken, humane wetenschappen, geschiedenis en biologie en hun directeurs. En natuurlijk ook alle collega’s van de andere onderwijsnetten. Het congres vindt plaats op woensdag 30 april 2008 van 9.30 tot 16.30 uur in Auditorium Hadewych, Hendrik Consciencegebouw, Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel.
‘De toekomst van ons onderwijs’
02
- april 2008
V O LWA S S E N E N O N D E R W I J S
Voorstelling van de ploeg en zijn werking > p. 8
Het volwassenenonderwijs onder de loep > p. 18
het laboratorium voor een beter GO!
wing zich thuis voelt.” “Met dit congres willen wij de eerste stap in de richting van een dialoog zetten. We willen ook de buitenwereld tonen dat respect en aandacht voor diversiteit in het GO! geen dode letter blijft. We zien het als onze taak om diversiteit in onze scholen en instellingen wakker te houden. Voor ons was het Jaar van de Diversiteit (2006) geen lege doos, maar het begin van een nieuw tijdperk.” “Volgens mij is dit congres op zich al een unicum in de hele onderwijsgeschiedenis. Het GO! durft het hier als eerste onderwijsnet aan om vertegenwoordigers van alle erkende levensbeschouwingen aan het woord te brengen om te komen ‘getuigen’ over hun levensbeschouwing en hun mening te geven over actief pluralisme en de interculturele dialoog. In de namiddag kunnen alle congresgangers zelf deelnemen aan het ‘World Café’. Zij zullen zelf een on-
Op dinsdag 6 mei wordt het boek ‘Toekomst Onderwijs’ door auteur en voorzitter van de Raad, Paul De Knop, aan het publiek voorgesteld. Het GO! voerde de afgelopen maanden diverse panelgesprekken die aan de basis liggen van het boek. Tijdens deze gespreksbijeenkomsten kwamen negen onderwerpen aan bod die ook in het boek opgenomen zijn. Op de avond van de boekpresentatie wordt na de inleiding door de auteur een laatste slotdebat gehouden met een aantal belangrijke namen uit het
PBD
onderwijsveld. Frank Vandenbroucke, Mieke Van Hecke, Urbain Lavigne, Patrick Weyn, Patrick Delbaere en een aantal onafhankelijke onderwijsverstrekkers zullen onder leiding van politiek hoofdredacteur Yves Desmet over een vijftal ideeën discussiëren. Daarna kan het publiek zijn vragen kwijt. Alle deelnemers ontvangen na afloop een exemplaar van het boek.
GO! DOSSIER
HET EERSTE LEERJAAR
Alles over het Strategisch Plan 2007-2011 > p.27
Drie leerkrachten uit drie landen vergelijken > p.42
algemeen strategisch Plan
Over de landsgrenzen heen
Strategische keuzes voor de toekomst
Dit tijdschrift is een uitgave van het go! onderwijs van de Vlaamse gemeenschap Communicatiedienst, Alhambragebouw, Emile Jacqmainlaan 20, 1000 Brussel - Tel.: 02 790 93 00, Fax: 02 790 95 06 frequentie: GO! & co verschijnt viermaal per jaar oplage: 41.000 exemplaren info:
[email protected] Je vindt GO! & co ook op www.g-o.be
04 K I N D E R O P V A N G Nederlands voor baby’s
07 S T A N D P U N T Spijbelen Ruimte om te groeien
p 30 Ruimte voor persoonlijkheidsvorming p 32 13 S T A N D P U N T Ruimte voorHBO professionaliteit p 34 Ruimte voor gelijke kansen p 36
redactiecomité: Lucas Brion, Hélène De Keyser, Koen Denolf, Marc Devaere, Urbain Lavigne, Lut Stroobants, AnSofie Van Den Noortgate, Ann Van Driessche, Willem-Jan van Ekert, Luc Van Gasse, Cynthia Vanhee. Werkten mee aan dit nummer: Femke Coopmans, Aart De Zitter, Barbara Vandenbussche, Bavo Dhooge, Kiki Feremans, Kaat Caluwaerts, Daisy Denolf en Ingrid Verstrepen.
/NZE¬MISSIE
redactie en vormgeving: Het Salon - www.het-salon.be fotografie: Thomas De Boever, Eric De Mildt, Rudi Fransens, Jonas Lampens, Greg Smolders Druk: Roto Smeets
13 B O E K E N R U B R I E K Boeken in de kijker
14 P R O J E C T Het schoolteam maakt het verschil (ET¬'/ ¬HET¬ONDERWIJS¬VAN¬DE¬6LAAMSE¬'EMEENSCHAP ¬IS¬ACTIEF¬PLURALISTISCH¬
Verantwoordelijke uitgever: Urbain Lavigne, afgevaardigd EN¬STREEFT¬BIJ¬IEDEREEN¬MAXIMALE¬LEERWINST ¬TOTALE¬PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING ¬ bestuurder
20 P R O J E C T MAATSCHAPPELIJKE¬VERANTWOORDELIJKHEID¬EN¬INDIVIDUEEL¬WELBEVINDEN¬NA reclameregie: Media Surplus - tel. 0497 48 15 17 De actief pluralistische school in de praktijk 7IJ¬WILLEN¬DIT¬REALISEREN¬DOOR s¬ VOOR¬IEDEREEN¬EEN¬GEDIVERSIl¬EERD¬EN¬VOLDOENDE¬GEOGRAl¬SCH¬GESPREID¬ 22 V O L W A S S E N E N ONDERWIJSAANBOD¬VAN¬HOGE¬KWALITEIT¬TE¬ORGANISEREN¬EN¬TE¬WAARBORGEN¬ ONDERWIJS s¬ OP¬EEN¬ACTIEVE¬WIJZE¬EN¬MET¬ALLE¬BELANGHEBBENDEN¬hDE¬BREDE¬SCHOOLv¬TE¬ CVO’s en klantenbinding BEWERKSTELLIGEN¬ s¬ DE¬GEDECENTRALISEERDE¬ORGANISATIE¬VAN¬ONS¬ONDERWIJS¬DEMOCRATISCH¬UIT¬ TE¬BOUWEN¬EN¬VOORTDUREND¬TE¬OPTIMALISEREN s¬ VOOR¬ZOVER¬HET¬VERANTWOORD¬EN¬REALISTISCH¬IS¬EN¬DE¬BASISOPDRACHT¬BEVORDERT ¬
consortia volwassenenonderwijs
INTERVIEW
hoe ongelijk is het onderwijs? Professor Ides Nicaise over zijn nieuwste boek > p. 52
23 I N T E R V I E W Minister Vandenbroucke over het GO! 26 C O L U M N Marleen Vanderpoorten 39 E E N D A G IN HET LEVEN VAN… Buschauffeurs 48 I N T E R V I E W Karen Spruyt over slaapproblemen bij kinderen 51 S T A N D P U N T E N Maximumfactuur & Seks en relaties 59 M A K I N G O F Iedereen VIP deel 3
Congres: ‘Actief Pluralisme: een uitdaging tot dialoog’
- april 2008
03
K I N D ERO P VAN G
Nederlands voor baby’s Eind vorig jaar boog de Stuurgroep Kinderopvang zich over taalontwikkeling bij de allerkleinsten. De aanwezigen waren er al van overtuigd dat crèches een hefboom kunnen zijn voor gelijke kansen, nu werd duidelijk hoe het Nederlands daarin een grote rol speelt.
D
e stap van thuis naar school is heel groot. Zeker als je kijkt naar het formaat van de kleuterklassen tegenwoordig. De stap is nog groter voor een kind dat de taal van die school niet spreekt. Werkelijk alles wat het kende van thuis, lijkt ineens heel anders. Anderstaligen die hun kinderen al lieten wennen aan een groep leeftijdsgenootjes en aan de nieuwe taal hebben daarom een stapje voor. “Meer en meer kinderen beginnen in het kleuteronderwijs met taalachterstand”, merkt Anja Ginckels op. “Hoe sneller we erbij zijn in die gevoe-
“Taalstimulering is pas de tweede stap. De opvang moet er allereerst voor zorgen dat kinderen zich veilig en geborgen voelen.” lige periode voor taal, hoe meer we onze eigen leerlingen kansen geven.” Anja Ginckels coördineert het project Kinderopvang. Zij bekijkt hoe het GO! kan samenwerken met de sector en hoe de scholengroepen zelf opvanginitiatieven kunnen uitwerken. Taalstimulering is een onderdeeltje van dat project. Het afgelopen jaar werkte de pedagogische begeleidingsdienst aan een visie, straks is het tijd voor acties.
Auto’s eerst Taalstimulering blijft niet beperkt tot Nederlands leren aan anderstalige kinderen. Ook bij andere peuters is er vaak een grote kloof tussen de thuistaal en de schoolse taal. “Vooral kansarme ouders spreken vaak uitsluitend dialect of hebben een nogal beperkte woordenschat. Met taalstimulerende acties kunnen wij erover waken dat hun kinderen een minder ongelijke strijd zullen voeren eens ze op school terechtkomen”, legt Anja Ginckels uit. Dat betekent niet dat ze droomt van een juf in de crèches die twee keer per week Nederlands oefent. Boeken en taalspelletjes horen erbij, maar op deze jonge leeftijd is dat niet het allerbelangrijkste. Dat weet ook Sandra Van der Mespel van het VBJK, verbonden aan de vakgroep Sociale Agogiek van de UGent. “Opvoeders moeten Anja Ginckels: “Het gaat om verrijking, om voor wat het kind al kan.” 4
- april 2008
alle kansen grijpen om te praten met de kinderen. Kijken naar wat ze doen, luisteren en daarop inspelen. Als een peutertje zijn interesse toont voor auto’s, heb je het ideale moment vast om een paar woorden bij te leren die daarmee te maken hebben. Die les blijft veel langer bij dan wanneer het kind van die auto’s weggerukt wordt omdat het toevallig tijd is om de namen van alle groenten leren.”
Lekker in hun babyvelletje Dat anderstalige baby’s, kruipers of peuters in een Nederlandstalige crèche onthaald worden met ‘hallo’ is heel normaal. Maar taalstimulering is eigenlijk pas de tweede stap. De opvang moet er allereerst voor zorgen dat kinderen zich veilig en geborgen voelen. “Dat impliceert ook dat je respect moet hebben voor de eigenheid van elk kind. Een kind dat behandeld wordt als minderwaardig omdat het geen Nederlands kent, voelt zich niet lekker in zijn vel en zal daardoor ook minder snel een nieuwe taal leren”, gelooft Anja Ginckels. Zij stimuleert de GO! crèches om mee te stappen in het project ZIKO, een zelfevaluatie-instrument voor de kinderopvang dat focust op betrokkenheid en welbevinden. Voor Sandra Van der Mespel mag dat respect voor de eigenheid erg ver gaan: “Je kunt ouders enkele belangrijke woordjes vragen waarmee je het kindje kan troosten. Of misschien hebben ze wel kleren die in de verkleedkoffer mogen? Of varieer in het eten en geef de kinderen af en toe iets dat ze kennen van thuis. Diversiteit moet doorsijpelen in alle aspecten van de werking.”
Meertalig Dat aanvaarden van diversiteit geeft niet alleen de kinderen, maar ook hun ouders een fijn gevoel. Verder mogen die ouders weten hoe belangrijk een goede beheersing van het Nederlands is voor hun kroost, maar ook dat niemand van hen verwacht dat ze samen met hun kinderen Nederlandstalige boekjes gaan lezen. Daarvoor zijn ze de taal niet genoeg machtig. Als zij thuis consequent voor hun eigen taal kiezen en als de crèches zich zo goed als altijd aan het Nederlands houden, zijn jonge kinderen perfect in staat om zich twee of meer talen eigen te maken. De eerste vijf levensjaren zijn hierbij cruciaal. Anja Ginckels: “Het gaat dus niet om verandering, maar om verrijking. Om respect voor de identiteit, om de uitbreiding van wat het kind al kan. Om meertaligheid.” - april 2008
5
K I N D ERO P VAN G
School voorbeeld Kinderdagverblijf ’t Plant’Zoentje in Laken is gekleurd, maar Nederlandstalig. Er is plaats voor 31 peuters, kruipers en baby’s. Op dit moment telt het zeven nationaliteiten. Dat is veel, maar niets in vergelijking met de 32 nationaliteiten die rondlopen op de bijhorende kleuter- en lagere school.
D
Ingrid Clynhens: ‘Mama Italiaans, papa Kosovaars en Nederlands in de kribbe. Structuur. Anders wordt een kind tureluurs!’
irecteur Ingrid Clynhens begon vorig jaar met een nieuwe verpleegster en heeft er plezier in als ze ziet met hoeveel meer zelfvertrouwen de peuters uit het dagverblijf naar hun zomerklasje gaan. “We hebben kinderen uit de rand van Brussel die naar hier gebracht worden door ouders op weg naar hun werk. En we hebben kinderen uit de onmiddellijke buurt. Italianen, Russen, Armeniërs … Een mengelmoes. Wie de kribbe binnenkomt, wordt meteen met het Nederlands geconfronteerd. De verpleegster zal aan je noden tegemoetkomen als je aangeeft dat Frans voor jou de enige optie is, maar je moet goed beseffen waar je terecht komt. Je kinderen zullen hier alleen maar Nederlands horen. Al van bij het onthaal beginnen de verzorgsters een vertrouwensband op te bouwen. Dat doen ze door te praten. Door de baby bij naam te noemen, door te vertellen wat ze doen. Kinderen beginnen meteen de taal op te slorpen, hoe klein ze ook zijn. Na een tijdje reageren ze, herkennen ze klanken en nog iets later gaan ze ook na-apen. De verzorgster zal elke activiteit taalkundig ondersteunen. Het eten, het toiletbezoek, bewegingen …”
Hoe voelt het? De kribbe heeft drie afgescheiden stukjes. Een voor baby’s, een voor kruipertjes en een voor peutertjes. Voor de baby’s zingen de verzorgsters een Nederlandstalig liedje als het slaaptijd is. De kruipertjes kunnen al met versjes beginnen en worden gestimuleerd om te vertellen wat ze allemaal zien en doen. Omdat de peuters zich al echt op school mogen voorbereiden, komt voor hen elke week de kleuterjuf langs. Die heeft een koffer vol creatieve, voedende en begripsvormende activiteiten mee. Onlangs liet juffrouw Sofie de kindjes schilderen met hun handjes, met hun grote vinger, met hun kleine vinger … Ondertussen moesten ze vertellen hoe het voelde: koud, nat, glibberig, zacht. Zo maken ze zich spelend een ruime woordenschat eigen.
Blijf bij je taal “Voor de ouders maken we een boekje waarin we bijhouden wat we gedaan hebben en hoe het kindje zich daarbij voelde. De verzorgsters geven nog een woordje extra uitleg en als ze twijfelen of het ook echt gelezen zal worden, lezen ze het zelf voor. Het is soms wel grappig om de ouders te horen oefenen: ‘groot’, ‘klein’. Wij proberen ouders al van bij de inschrijving duidelijk te maken dat ze structuur moeten brengen in hun taalgebruik. Als mama thuis zowel Italiaans spreekt, haar moedertaal, als Kosovaars, de moedertaal van haar man, of het Frans dat ze in Brussel op straat oppikte en het Nederlands van op school, dan wordt het kind tureluurs. Als het kind de structuur begrijpt, kan het makkelijk meerdere talen aan. Maar alle partijen moeten zich daaraan houden. Acht keer op tien loopt het daar mis.”
Vroeg naar de kribbe
“In de zomerklasjes zie je heel goed welke peutertjes uit de kribbe komen. Zij die altijd thuisbleven hebben het
moeilijk met afscheid nemen, huilen vaak of trekken zich helemaal terug in hun eigen ikje. Dat is normaal. Ze voelen zich gedumpt tussen een hele hoop kinderen. En dan komt daar nog eens bij dat ze niemand begrijpen. We merken ook hoe goed het Nederlands van de peuters uit de kribbe al is. Ze begrijpen de opdrachten en doen veel meer moeite om te praten in meerwoordzinnen. We horen hen zelfs in het Nederlands met mekaar communiceren.” “Ouders hebben er dus alle belang bij dat hun kinderen zo vroeg mogelijk naar de kribbe komen, zeker als die verbonden is aan een school. En toch blijven ze vaak twijfelen, zelfs aan de kleuterklas. Nochtans proberen we hen thuis, in hun eigen omgeving, warm te maken. Want het is de verantwoordelijkheid van ons en van de ouders om hen op te voeden tot zelfstandige volwassenen.”
GO! STAND· PUNT Spijbelen, wie is verantwoordelijk?
In de Vlaamse secundaire scholen spijbelden vorig schooljaar 4.142 leerplichtige jongeren hardnekkig. Dit komt overeen met ongeveer 1% van alle leerplichtige leerlingen in het secundair onderwijs. Voor minister Frank Vandenbroucke is elke spijbelende leerling er één teveel. Met zijn actieplan tegen spijbelen wil hij het schoolverzuim aanpakken. Spijbelende leerlingen hebben veel minder kans op een succesvolle schoolloopbaan en bovendien heeft spijbelen een negatieve invloed op de goede werking van de scholen. Vaak zijn het sociaal achtergestelde leerlingen en leerlingen met leermoeilijkheden die vlugger spijbelen en die vroegtijdig de school verlaten zonder diploma. Een succesvolle aanpak van de spijbelproblematiek is dan ook wenselijk. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap vindt het ‘Actieplan spijbelen’ van minister Vandenbroucke heel waardevol omdat het er diverse actoren bij betrekt en het gedifferentieerde doelstellingen bevat. Niet alleen de school, leerlingen of jongeren en hun ouders, en het CLB, maar ook artsen, de jeugdrechtbank, het lokale beleid en het departement moeten gecoördineerd samenwerken. Alleen die samenwerking biedt een oplossing voor de spijbelproblematiek .
- april 2008
7
PBD
Pedagogische Begeleidingsdienst helpt onderwijs constant verbeteren Zelfs wie net als leerkracht is afgestudeerd, merkt dat de maatschappij razendsnel evolueert. En dus heeft elke leerkracht continu nood aan pedagogische en didactische begeleiding. Want ook in het onderwijs betekent stilstaan achteruitgaan. Scholen zelf kunnen dan weer een behulpzame hand gebruiken om hun visies duidelijker te formuleren. Welkom bij de Pedagogische Begeleidingsdienst, het laboratorium voor het betere GO!.
V
ijf hoog in het Brusselse Alhambragebouw lopen naarstig werkende zielen van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap heen en weer door de gangen. Een gewijde stilte, de ideale biotoop voor de Pedagogische Begeleidingsdienst (PBD) van het GO!. Onder de stuwende leiding van Lut Stroobants wordt hier getimmerd aan de moderne onderwijsweg. Stroobants, adviseur-coördinator en hoofd van de dienst, komt net terug van een strategische vergadering. Ze gaat meteen van start: “Wij ondersteunen en begeleiden scholen om kwaliteitsvol te kunnen werken en hun onderwijs te optimaliseren. Dat moet leiden tot betere resultaten voor alle leerlingen in de breedste zin van het woord.”
‘We zijn niet langer de Touring Wegenhulp van het onderwijs’ 8
- april 2008
Haar dienst geeft onder meer ondersteuning bij het uitwerken en realiseren van leerplannen, vakspecifieke en vakoverschrijdende eindtermen. Met zo’n 50 eigen mensen en nog eens zo’n 20 projectgebonden medewerkers is de Pedagogische Begeleidingsdienst actief in het basis- en secundair onderwijs, maar evenzeer in het volwassenenonderwijs, het buitengewoon en het kunstonderwijs én de centra voor leerlingenbegeleiding. Er wordt gewerkt op het niveau van de leerkrachten, maar evenzeer op het niveau van teambegeleiding en schoolbegeleiding. Vooral het beleidvoerend vermogen wordt daar aangescherpt.
Noodzaak
Van individu naar groep
Een dikke boterham, maar er is dan ook behoorlijk wat werk aan de onderwijswinkel. Stroobants: “Je mag niet zeggen dat leerkrachten in hun pedagogische bekwaamheid tekortschieten. Ze zijn professioneel geschoold als ze aan hun loopbaan beginnen. Maar toch hebben zowel beginnende als ervaren leerkrachten heel wat vragen. Neem nu de visie op taalbeschouwing: die is de laatste jaren erg sterk geëvolueerd. Dat zorgt voor een duidelijke vakdidactische nood. De begeleiding die wij met onze dienst leveren, is zowel pedagogisch als didactisch, maar daarnaast ook systeemgericht.”
Maar naast de begeleiding van zowel startende als ervaren leerkrachten, levert de Pedagogische Begeleidingsdienst ook nog andere hulp. Zo is de PBD actief op het vlak van leerplanontwikkeling. En helpt hij mee op ‘systeemniveau’: de school als organisatie versterken. Stroobants: “Onze dienst begeleidt ongeveer zevenhonderd scholen. Mede daardoor verschuift de klemtoon van individuele begeleiding naar begeleiding op het niveau van werkgroepen, vakgroepen, teams en schoolinterne ankerfiguren. Het principe van de mentoren die jonge leerkrachten ondersteunen, is nog maar net uit de startblokken. Dat zijn schoolinterne begeleiders die jonge leraars helpen bij vragen over vakdidactiek maar evenzeer over klasmanagement en schoolorganisatie. We willen de werking van die mentoren sterker gaan ondersteunen.”
Geen hapklare brokken “Bovendien mag een startend leraar dan wel de basiskennis pedagogie hebben, toch moet hij zich aanpassen aan het type van school waar hij aan de slag gaat.” En die scholen kunnen nogal eens sterk uit elkaar lopen qua pedagogisch project, qua instroom van leerlingen en qua methodiek. Om de leerkrachten met de neuzen in dezelfde richting en aanpak te krijgen, kan begeleiding dan ook een sterke ondersteuning bieden. Stroobants: “Het is evident dat een startend leerkracht ondersteund moet worden. We leren ze liever vissen dan ze een vis te geven. Geen hapklare Captain Iglobrokken maar op maat gemaakte begeleiding, met een sterke klemtoon op reflectie en leren van elkaar. En dat is niet altijd een makkelijke opdracht.”
Herprofilering Ook de directies kunnen hun voordeel halen uit de activiteiten van het team van Stroobants. “Het onderwijs evolueert in een zeer hoog tempo. Scholen zelf hebben daardoor soms nood aan een herprofilering. Soms verliezen ze leerlingen, en voelen ze de nood aan om hun pedagogisch project te herdefiniëren.” Net als bij de individuele begeleidingen gaan de specialisten van de Pedagogische Begeleidingsdienst ook hier via een vast stramien te werk. Alles begint bij een - april 2008
9
PBD
grondig intakegesprek. Nadien wordt een op maat gemaakt traject opgesteld, dat dan samen doorlopen wordt. Boter bij de vis? Stroobants geeft een concreet voorbeeld: “Neem nu het taalbeleid op school. Minister Vandenbroucke gaf al aan dat dit een speerpunt moet zijn. Wel, scholen roepen onze hulp in om zo’n concreet taalbeleid op poten te zetten. Na een intake organiseren we voor alle leerkrachten van de school een studiedag. Die kan bijvoorbeeld starten met een presentatie, maar nadien gaan we de discussie aan. Daarna doorlopen we gezamenlijk een traject, dat typisch uit een drietal extra dagen bestaat. Essentieel voor het slagen van zo’n aanpak is dat we een vertrouwensband met de school en haar leerkrachten kunnen hebben.’ Begeleiding is één zaak, de noden detecteren een andere. Hoe komen de specialisten uit de Alhambratoren te weten wat de vragen van de scholen zijn? Volgens Stroobants zijn daar drie kanalen voor. “Enerzijds lopen we natuurlijk zelf rond in het veld, en we luisteren naar vragen van scholen en leraren. We houden onze ogen en oren open en voelen dus wat leeft, en waar de noden liggen. Daarnaast krijgen wij ook de rapporten van de onderwijsinspecteurs. Ook daaruit kunnen we veel leren qua noden. En ten derde zijn er natuurlijk de beleidsnota’s van de minister en het centraal beleid van ons net. Die sluiten nauw aan bij maatschappelijke evoluties die we natuurlijk ook sterk mee in de gaten houden. Uit die nota’s blijkt bijvoorbeeld heel duidelijk het belang van de competentieagenda, en natuurlijk alomvattend, de gelijke onderwijskansen voor iedereen.”
Speerpunten Op basis van die verschillende inputniveaus werken de respectieve specialisten van de PBD specifieke programma’s uit, die dan op maat van de scholen verder gecoiffeerd worden. Stroobants: “Daarnaast komen er bij ons ook specifieke vragen van scholen binnen. Zo willen scholen onze hulp bij het uitwerken van een transparant evaluatiebeleid en zelfevaluatie. Scholen in het technische en het beroepsonderwijs willen dan specifieke begeleiding rond samenwerking met het 10
- april 2008
bedrijfsleven, bijvoorbeeld het organiseren van stages voor leerlingen én leraren. Da’s trouwens een ander speerpunt waar de minister veel belang aan hecht.” Rond bepaalde themata wordt verder ook een beroep gedaan op externe specialisten. Stroobants: “Denk daarbij aan de invoering van ICT in het wetenschapsonderwijs, of aan het werken rond de typische problemen van concentratiescholen.”
Meten is weten Noden detecteren, aanbod op punt stellen, begeleiding geven op verschillende niveaus: dat is allemaal mooi, noodzakelijk, en zelfs edel werk. Maar wat doe je dan met het aloude adagium ‘meten is weten’? Stroobants wist dat die vraag zou komen. “Onze minister hecht veel belang aan meten. En ik hoor de bekommernis om resultaten te meten ook sterk bij ons centraal beleid van het net. Maar het is bijzonder moeilijk, omdat er enorm veel parameters meespelen die objectief vergelijken tot een zware klus maken.” Toch kan ze een concreet voorbeeld aanhalen. Het gaat over een projectopdracht in zeventien scholen in de Brusselse Rand (128 over de netten heen). In september 2006 startte het project en gekoppeld daaraan kregen de Universiteit van Antwerpen en het CTO een onderzoeksopdracht om het effect te meten van de extra injecties qua taalvaardigheidsbegeleiding. Stroobants: “Ze meten vooral de overgang van kleuteronderwijs naar lager onderwijs. Vier jaar na de start van het project (waarbij een nulmeting werd uitgevoerd) willen de onderzoekers de effecten meten op het niveau van de leerlingen, de vaardigheden van leraren en het beleidvoerend vermogen van scholen.”
Specialisten aan het woord De Pedagogische Begeleidingsdienst telt een aantal competentiepolen. We laten uit die polen kort een specialist aan het woord. Uiteraard komen hier niet alle vakgebieden van SO aan bod. Welke begeleiding leveren zij, wat zijn de specifieke noden in hun domein? Maar ook: wat is vandaag ‘in’?
Toch weet Stroobants dat louter theoretisch het effect van een goede pedagogische begeleiding zichtbaar moet zijn bij de uitstroom van leerlingen : “Het aantal C-attesten zou bijvoorbeeld moeten dalen indien de school een begeleidingstraject rond evaluatiebeleid en –vaardigheden heeft. Alleen moeten we dringend investeren in verzamelen van data en goede meetinstrumenten.” Maar met een geolied werkend team kan het niet anders dan dat de effecten van een pedagogische begeleiding zichtbaar zullen worden. - april 2008
11
GO! STAND· PUNT
PBD
Methodeonderwijs Stefaan D’Hondt “Ons team van vier ondersteunt leerkrachten in de verschillende methodescholen zowel pedagogisch als didactisch. Jaar na jaar komen er nieuwe methodescholen bij, en binnenstromende leerkrachten moeten zich aanpassen aan de specifieke methodiek en projectmatige aanpak van die scholen. Daar helpen wij hen bij. Het gaat dus vooral om steun bij de visievorming en de vertaling van die visie naar de dagelijkse klaspraktijk. ‘In’ vandaag is het klasmanagement. Vooral de heterogeniteit van graadklassen zorgt voor spanning, omdat klassiek onderwijs leermethoden volgt die op leerjaren gebaseerd zijn. Wij helpen de leerkrachten om dat allemaal georganiseerd te krijgen.”
Secundair onderwijs Valentijn Van Hootegem Evaluatiebeleid “Wij leggen vandaag veel nadruk op het evaluatiebeleid. Want dat vormt een integraal deel van een goed kwaliteitsmanagement van een school. Ons team helpt zowel de school op zich als de leraars zelf bij het op punt stellen van de relatie tussen hoe je lesgeeft en hoe je de resultaten daarvan evalueert. ‘In’ is tegenwoordig de evolutie binnen technisch en beroepsonderwijs naar permanente evaluatie. Wij helpen daarbij met het uitbouwen van een instrumentarium om vaardigheden continu te rapporteren én te remediëren.” Wiskunde-wetenschappen “De begeleiding van de gemeenschappelijke vakken blijft belangrijk. Recente peilingen zijn ongetwijfeld een inspiratiebron om het geïntegreerd werken te ondersteunen. ‘In’ is ook de integratie van ICT en de aandacht voor taalgericht vakonderwijs.” 12
- april 2008
Systeembegeleiding Willy Steensels “Onze groep begeleidt de scholen op het vlak van het onderwijskundig en organisatorisch beleid. De integratie van beide is essentieel. We doen dat zelfs op het niveau van scholengroepen en campussen. Vroeger werden wij nog te veel gezien als Touring Wegenhulp, die uitrukte bij concrete problemen. Vandaag werken we vanuit een ontwikkelingsperspectief en helpen we scholen om hun beleidsvoerend vermogen te versterken. ‘In’? Er is vrij veel vraag van directeurs om hen te helpen bij het ontwikkelen van een visie. En eenmaal zo’n visie er is, willen ze ook onze hulp om die visie door het hele team te laten dragen en om te zetten in concrete acties.”
Buitengewoon onderwijs Joke Pauwels “Buitengewoon onderwijs heeft zijn specifieke problemen, en dat op alle niveaus. Wij begeleiden scholen, vakgroepen en individuele leerkrachten. Een voorbeeld? Hoe moet je als leerkracht inspelen op leerlingen met gedragsmoeilijkheden? ‘In’ is het leerzorgkader. Doel daarvan is dat zoveel mogelijk leerlingen in een zo breed mogelijk algemeen onderwijs hun plekje vinden. Leerlingen die anders in het buitengewoon onderwijs terechtkomen, hebben een betere ondersteuning nodig in het algemeen onderwijs.”
Moderne talen Dilys Vyncke “Het talenbeleid dat we op scholen ondersteunen, valt uiteen in twee gebieden: taalvakken- en taalbeleid. Dat laatste gaat over de verbetering van de taalvaardigheid in de onderwijsleertaal, zowel bij de leerlingen als bij de leraren. Zo moet een niet-taalleraar, pakweg een leraar houtbewerking, het Nederlands zelf goed beheersen én aandacht schenken aan het Nederlands van zijn leerlingen. Dat is niet makkelijk, omdat dit voor vele leraren nog niet vanzelfsprekend is en omdat de grote diversiteit aan leerlingen heel veel flexibiliteit en aandacht voor differentiatie vraagt. Wel, daar kunnen wij hem bij begeleiden. Voor de moderne talen levert onze vakgroep vooral didactisch en inhoudelijk advies. ‘In’ is vandaag de verhouding tussen de taalkennis en de taalvaardigheid. Wij stimuleren leraren moderne vreemde talen om de communicatieve taalvaardigheid centraal te stellen en taalstructuren in het vaardigheidsonderwijs te integreren door ze in levensechte situaties aan te brengen, in te oefenen en te evalueren.”
Hoger BeroepsOnderwijs Het GO! vindt dat het hoger beroepsonderwijs (HBO) mensen kwalificaties moet aanreiken met een duidelijke waarde op de arbeidsmarkt. Daarom moet er meer en intensiever samengewerkt worden met de beroepswereld zodat meer cursisten, na een opleiding in het HBO, op de arbeidsmarkt aan de slag kunnen (het civiel effect). Naast samenwerking zijn ook flexibiliteit, werkplekleren en transparantie essentieel bij een HBO-opleiding. Wat ‘samenwerking’ betreft zal het GO! de scholen en centra ondersteunen, onder meer via structurele samenwerking met VDAB, Syntra, hogescholen en sectoren. Ook samenwerking tussen scholen en centra onderling willen we gemakkelijker maken. ‘Flexibiliteit’ - waarbij cursisten onder meer via eerder verworven competenties een kwalificatie kunnen behalen in een verkort traject - wordt als essentieel erkend. Maar het GO! wijst erop dat flexibiliteit slechts mogelijk is indien scholen en centra over de middelen beschikken om dat te realiseren. ‘Werkplekleren’ ondersteunen we volledig, maar voor cursisten met een dagtaak in een andere sector dan degene waarin ze opleiding volgen, is een alternatieve invulling van het zuivere werkplekleren noodzakelijk. Met het oog op het civiel effect van HBO-opleidingen moet de overheid werk maken van transparantie en goede communicatie met het afnemend veld, vooral met betrekking tot de benaming ‘graduaatdiploma’.
Kansen en opportuniteiten voor scholen en centra Basisonderwijs Alain Clits “Op basis van het werkplan van de school krijgen wij vragen tot begeleiding, en dit zowel van de directeur en zijn team als van de individuele leerkrachten. Dat kan gaan over de implementatie van taalvaardigheid bijvoorbeeld in de lessen wereldoriëntatie of muzische vorming. Maar ook het ontwikkelen van het beleidvoerend vermogen van de scholen zelf is vandaag een hot topic. Wij werken dus vraaggericht, maar we hebben ook een ruim aanbod dat we jaarlijks in ons begeleidingsplan opnemen en waaruit scholen kunnen kiezen op basis van de prioriteiten die ze zelf leggen.”
In het volwassenenonderwijs komt het HBO tegemoet aan de vraag van cursisten die met een postsecundaire opleiding hun kansen op de arbeidsmarkt willen verhogen, maar die niet of niet meteen verder willen studeren in de BaMa-structuur. Anderzijds biedt het een antwoord op de groeiende vraag van werkgevers naar werknemers met een kwalificatie op het niveau 4 of 5 van het - nieuwe - Europese kwalificatiekader (EQF). Voor onze scholen secundair onderwijs kan het HBO een flinke opwaardering betekenen van de 7e jaren TSO. Om deze jaren én ook de 4e graad BSO, nog aantrekkelijker te maken kunnen de scholen hun kandidaat-leerlingen best helder informeren over de mogelijke verkorte en flexibele trajecten naar een professionele bachelor in het hoger onderwijs. Ook voor het DKO biedt het HBO kansen! Een aantal opleidingen in het DKO zijn zeer duidelijk gericht op de arbeidsmarkt en reiken competenties aan die zich situeren op een niveau 4 of 5 van het kwalificatiesysteem. Denk bijvoorbeeld aan de opties architectuurtekenen en kunstambacht steen/beeld voor restauraties in de bouwsector; de optie edelsmeedkunst voor juweelontwerp; de opties textiele kunst, video- en filmkunst, … Het GO! vraagt dat de overheid deze opleidingen ook de mogelijkheid zou bieden om zich te laten erkennen als HBO-opleiding en vraagt dat het DKO ook nieuwe HBO-opleidingen moet kunnen laten erkennen en programmeren.
Dolgedraaid. Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren?
Deze bundel met discussiebijdragen van deskundigen uit onderwijs, pedagogiek, ontwikkelingspsychologie en medische wetenschappen, vraagt aandacht voor de positie en identiteit van peuters en kleuters in het onderwijs. De bijdragen trachten een antwoord te formuleren op vragen als ‘Wordt er wel rekening mee gehouden dat peuters en kleuters zich ontwikkelen door te spelen en niet door te leren? Worden peuters en kleuters nog wel beoordeeld als volledige kinderen, of wordt er door deskundigen steeds naar een klein stukje van de ontwikkeling gekeken? Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren?’ Sieneke Goorhuis-Brouwer & Bas Levering (red.), Dolgedraaid. Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren? Uitgeverij SWP, 17,90 euro, ISBN: 9789066657021.
- april 2008
13
PROJECT
Zoveel mogelijk lesgeven
Bouwen aan een aangename school
Het schoolteam maakt het verschil Er waait een nieuwe wind door het GO!. Verschillende scholen werken aan een vernieuwde leer- en werkomgeving, en bouwen zo aan hun imago. Met succes, want hun leerlingenaantal nam de laatste jaren zienderogen toe. Hier vind je enkele inspirerende praktijkvoorbeelden. Investeren in omgeving “Eén van de grootste problemen waar technische en beroepsscholen mee te kampen hebben, is de studieattitude”, stipt directeur Rouby Toch van het KTA Brugge aan. “Sommigen hebben slechte studiegewoontes, leerproblemen,… Daarom krijgen alle titularissen uit de eerste graad één uur vrij in hun opdracht om leerlingen te leren leren. We hebben ook een nieuwe agenda met tijdstabellen ontworpen om leerlingen te leren plannen. Hun werk wordt gecontroleerd en getoetst aan hun cijfers. Besteedde iemand veel tijd aan een vak, maar haalt hij toch een onvoldoende, dan wordt hij intensiever begeleid in zijn studie.” Het KTA Brugge werkt via de Proeftuin Scharnier ook samen met studenten van de hogeschool, die als stage leerlingen thuis helpen met hun taken. Een ander hulpmiddel is het uitgebreide elektronische attituderapport, dat bijhoudt hoe vaak een leerling boeken vergeet, taken niet afgeeft of zijn agenda niet invult. “Dertig procent van de punten voor dagelijks werk komt uit de attitude”, vertelt Toch. “Plannen, orde en alles goed bijhouden vormen immers een belangrijk deel van het leerproces. Ouders worden heel nauw betrokken bij onze werking. We nodigen hen zelfs uit op klassenraden, om moge-
lijke problemen met hun kind te bespreken.” Op het Brugse KTA werken twee directeurs: Geert Verbruggen is pedagogisch directeur, Rouby Toch houdt zich bezig met personeel en financiën. “We hebben daarnaast ook iemand fulltime in dienst om te werken aan pedagogische vernieuwing”, geeft Rouby Toch nog mee. “Hij bekijkt hoe andere scholen dingen aanpakken en bouwt aan goede contacten. We investeren ook veel in machines, onderhoud en schoonmaak. Een propere school maakt het immers aangenamer om te studeren.”
KTA Brugge Aantal leerlingen: 1165 (voltijds), 112 (deeltijds) Aantal leerkrachten: 160 Directie: Rouby Toch Contact: Rijselstraat 7, 8200 Sint-Michiels (Brugge) tel: 050 388 288 fax: 050 381 706 e-mail:
[email protected] web: www.ktabrugge.be
Praktijkvoorbeeld? Eén adres:
[email protected]
Dat een aangename schoolomgeving met frisse kleuren en moderne materialen een betere leeromgeving creëert, is ook de overtuiging van directrice Adrienne Van Mechelen van het KTA Brasschaat. “Automatisch houden de leerlingen daardoor alles mooier en netter. Bovendien doet het veel goeds voor hun zelfbeeld.” Het KTA Brasschaat, dat TSO en BSO aanbiedt, is de laatste vijf jaar gigantisch gegroeid. “We zijn volop bezig onze structuren uit te bouwen om ons aan te passen aan die groei”, legt het schoolhoofd uit. “Daarvoor hebben we in de eerste plaats gewerkt aan een stevig middenkader en aan de uitbouw van een interne leerlingenbegeleiding op socio-emotioneel en op studievlak. We houden daarbij steeds onze visie voor ogen: onze leerlingen proberen zover mogelijk te krijgen in hun leertraject. Vanuit zelfevaluatie gaan we een beetje onze eigen weg, waarbij we een flink pak GOK-uren en uren uit het lespakket investeren in de verdere afstemming van ons beleid.” Om het werk van het lerarenkorps bij afwezigheden van collega’s wat te verlichten, voerde het KTA van Brasschaat ook Jokers in. Dat zijn extra leerkrachten die voornamelijk ter beschikking staan voor lessen waarbij in blok wordt lesgegeven, zoals huishoudkunde, PAV of opvoedkunde. “De leerlingen hoeven niet in de studie te gaan zitten maar krijgen gewoon les, en de andere leerkrachten worden minder belast met vervangingen”, somt Van Mechelen de voordelen op. “We mikken in ons beleid vooral op duidelijkheid, structuur en zoveel mogelijk lesgeven aan de leerlingen. We benadrukken daarbij dat BSO en TSO er ook mogen zijn, en maken geen onderscheid tussen beide richtingen.” Het KTA stuit op talrijke problemen met jongeren: moeilijke thuissituaties, zelfmoord, leerproblemen,… Om daarmee om te gaan, verzorgen drie voltijdse mensen op school permanente opvang en begeleiding van de 780 leerlingen. “Het is belangrijk dat onze leerlingen graag naar school komen”, benadrukt Adrienne Van Mechelen. “Nieuwe leerlingen vangen we op, en we reageren heel snel op pesten, spijbelen en dergelijke. Om onze jongeren op school te kunnen houden, ook al lukt het niet in een bepaalde richting, voorzien we een zekere continuïteit. Naast elke TSO-richting vind je een BSO-opleiding: basismechanica
naast elektromechanica en verzorging naast gezondheidswetenschappen bijvoorbeeld. Met straffen proberen we creatief om te gaan. Wordt er gepest, dan brengen we beide partijen samen in een lokaal om hun problemen op te lossen en wie een brandje sticht moet een bezoek brengen aan het centrum voor brandwonden van Greet Rouffaer. Dat heeft meer effect dan straf schrijven.”
KTA Brasschaat Aantal leerlingen: 774 Aantal leerkrachten 150 Directie: Adrienne Van Mechelen Contact: Prins Kavellei 98, 2930 Brasschaat tel: 03 651.55.71 fax: 03 653.12.38 e-mail:
[email protected] web: http://www.ktabrasschaat.be
- april 2008
15
PROJECT
KA Geraardsbergen Aantal leerlingen: 650 Aantal leerkrachten: +/- 100 Directie: Marcel Baetens Contact: Papiermolenstraat 103 9500 Geraardsbergen tel: 054 41 21 88 e-mail:
[email protected] web: www.ka-geraardsbergen.be
16
- april 2008
Kleur uitstralen Marcel Baetens bouwde als leerkracht een carrière van 25 jaar op aan het Koninklijk Atheneum van Geraardsbergen. De omgeving was hem dus niet onbekend, toen hij drie jaar geleden zijn eerste stappen zette als directeur. “Vanuit mijn jarenlange ervaring kon ik nieuwe accenten leggen in het beleid”, vertelt Baetens. “Prioriteit was daarbij een nieuw elan geven aan de reputatie van onze school. Het schoolgebouw was grijs en kleurloos, terwijl een school juist kleur moet uitstralen. Daarom schilderden we alle gangen en gaven we de traphallen thema’s als de 60’s of exotisme. Wanneer je onze school binnengaat, zie je meteen onze grote blikvanger: de leerlingenhal. De afdelingen Humane Wetenschappen, Elektrische Installaties en Houtbewerking bundelden hun krachten om er de sfeer van Piet Mondriaan tot leven te brengen.” Andere initiatieven zijn de invoering van de elektronische leeromgeving Smartschool en de invoering van middagsporten. Zolang het weer het toelaat is er in de school elke middag voetbal en volleybal. In de winterperiode kunnen de leerlingen ’s middags deelnemen aan ‘streetsoccer’ en tafeltennis. “Al onze projecten en verwezenlijkingen zijn niet de verdienste van de directeur, maar worden gedragen door heel het schoolteam. We organiseerden al enkele pedagogische studiedagen rond het beleidvoerend vermogen, waar we de missie en doelstellingen uitgezet hebben en een sterkte-zwakteanalyse maakten. Door een visie op de toekomst uit te werken, lopen we niet achter de feiten aan, maar hebben we een basis waar we onder meer ons rekruteringsbeleid en de opleiding op kunnen afstemmen.” Het KA Geraardsbergen omvat zowel ASO, BSO als TSO, en is in feite ontstaan uit een fusie van atheneum en RITO. “Eén van mijn voorgangers droomde van een ‘comprehensive school’, een afspiegeling van de hele maatschappij. Het is onze taak niet alleen een goed evenwicht te vinden in de waaier van persoonlijkheden op onze school, maar ook in die van de mogelijkheden. We houden bij het uitbouwen van bepaalde afdelingen ook rekening met de noden van de stad Geraardsbergen. Zo was er een grote vraag naar elektrotechnici en is het aantal leerlingen in die richting nu bijna verdubbeld.”
Virtueel kantoor Ook het KTA2 uit Hasselt kende de laatste jaren een aanzienlijke groei. “In de eerste plaats dankzij een goede ploeg”, benadrukt directeur Jean-Louis Vanhelmont. “Onze school heeft een gemotiveerd team dat ondersteund wordt door een sterk middenkader. Een tweede pijler in ons beleid richt zich tot de leerling. Deelname aan wedstrijden, projectweken, activiteiten buiten de muren van onze school en eigentijdse onderwijsmiddelen weten de leerlingen te motiveren. Onze leerlingen publiciteitsgrafiek namen bijvoorbeeld deel aan de wedstrijd ‘Getekend door AIDS’, en hun affiches verschenen in verschillende kranten, tijdschriften en websites. Het ontwerp van één van onze zesdejaars werd dit jaar zelfs gekozen als logo voor Hasselt Studentenstad. Daarnaast zijn we dit jaar gestart met het virtueel kantoor, een nabootsing van een echt bedrijfskantoor. Na een sollicitatieprocedure voor verschillende functies kunnen de leerlingen aan de slag in een eigen kantoorruimte, volledig ingericht en met telefoon- en faxnummer, e-mailadres en website. We zoeken nog een peterbedrijf, dat hen wil opnemen als virtuele afdeling.” Het KTA2 richt zich met dergelijke initiatieven sterk naar de buitenwereld, en neemt ook deel aan activiteiten van beroepsverenigingen. “Tijdens de infodagen van de Bouwunie in de Grenslandhallen beelden leerlingen een ‘werf in actie’ uit. Via de Kamer van Koophandel kan een klas een attitudetraining volgen, om te werken aan stiptheid of klantvriendelijkheid. Leerlingen haartooi of schoonheidsverzorging gaan op bedrijfsbezoek bij Schwarzkopf of L’Oréal. Regelmatig nodigen we ook gastsprekers uit, zoals de vakbonden, om de leerlingen uitleg te komen geven over wat er na school komt. Zo vormen we als school een band met de buitenwereld.”
KTA 2 Hasselt Aantal leerlingen: 1050 (gewoon), 100 (deeltijds) Aantal leerkrachten: 140 Directie: Jean-Louis Vanhelmont Contact: Vildersstraat 3, 3500 Hasselt tel: 011 21 10 92, fax: 011 21 15 64 e-mail:
[email protected] web: www.kta2hasselt.be
Praktijkvoorbeeld? Eén adres:
[email protected] - april 2008
17
V O L W A S S E N E N O N D E R W I J S
Samen sterk
“Durven over de netten heen te denken en de middelen samen te leggen.”
in de consortia volwassenenonderwijs De centra voor basiseducatie (CBE) en centra voor volwassenenonderwijs (CVO) groeperen zich vanaf 1 september 2008 in dertien regionale netoverschrijdende samenwerkingsverbanden, de zogeheten consortia. Aanbieders van volwassenenonderwijs kunnen zo het opleidingsaanbod beter afstemmen op regionale noden.
“W
ij zien de consortia als regionale samenwerkingsverbanden met een vzw-statuut waarin de centrumbesturen van de streek zich verenigen,” zegt Jeroen Backs, beleidsadviseur volwassenenonderwijs bij minister Frank Vandenbroucke. De toetredende besturen blijven verantwoordelijk voor hun kerntaken, zoals de inrichting van het onderwijs en de aanwerving van personeel. Maar bevoegdheden van eerder organisatorische of administratieve aard - zoals het behoefteonderzoek naar opleidingsnoden - die niet aan de vrijheid van onderwijs raken, worden wel gebundeld in de consortia. “Met de vorming van de consortia doen wij geen afbreuk aan de vrijheid van onderwijs of van vereniging,” zegt Backs nog. “De specifieke onderwijsbevoegdheden blijven bij de centra en die krijgen – ongeacht of zij tot een consortium toetreden of niet – een gelijke basisfinanciering of basissubsidiëring. Ik wil hier wel bij opmerken dat de centra die niet aansluiten bij het consortium een veel 18
- april 2008
hogere rationalisatienorm hebben.”
Het volwassenenonderwijs wordt volwassen In Oost-Vlaanderen, waar drie consortia actief zullen zijn, ging in de regio GentEeklo het eerste consortium van start op 1 september 2007. Lesley Arens, beleidsmedewerker bij CVO IVV Avondschool van het GO!, is intussen afgevaardigd bestuurder van Consortium Volwassenenonderwijs 11. “Al in februari 2006, naar aanleiding van de toenmalige conceptnota over het nieuwe decreet volwassenenonderwijs, zetten de CVO’s en CBE’s uit de regio Gent-Eeklo een eerste stap naar samenwerking,” licht Arens de beslissing tot samenwerken toe. “De coördinator van basiseducatie Gent, Rein De Ryck, nu ook voorzitter van het consortium in Gent-Eeklo, heeft hierin een sturende rol gespeeld. We hoopten met deze opstart ook een positief signaal te sturen naar andere centra en regio’s, een signaal dat we geloven in het innovatieve beleid van de minister.” Met succes, want in januari 2008 zijn al 12 van de 13 op te richten consortia gestart. De samenwerking heeft dan ook verscheidene voordelen: het
volwassenenonderwijs krijgt een duidelijk gezicht en aanspreekpunt, zonder te raken aan de eigenheid van de centra die deel uitmaken van het consortium. Die pluralistische aard vindt Arens erg belangrijk. “Ook al zullen er zich wellicht nog meningsverschillen en discussies aandienen, we zijn ervan overtuigd dat, als ze gevoerd worden in de sfeer van vertrouwen die de afgelopen maanden gegroeid is tussen de centra in dit consortium, ze zullen leiden tot constructieve resultaten. Zoals een directeur van een Gents CVO van het GO! het mooi samenvatte: Het volwassenenonderwijs is volwassen geworden…”
Netoverschrijdend Niet alle consortia zijn even groot. In Antwerpen werken ze samen met veel partners, en bevat het consortium 22 centra uit alle netten. De Algemene Vergadering bestaat zelfs uit 43 leden. Niet zo eenvoudig om een structurele samenwerking uit te werken, zou je zeggen, maar toch gaat het overleg er de goede richting uit. “We werkten al verscheidene jaren samen met heel wat CVO’s in Antwerpen-stad, de districten en de provincie,” licht directeur Sophie Van der Avort van het CVO Antwerpen-Zuid toe. “Het is een initiatief dat spontaan gegroeid is, vanuit de wens een gemeenschappelijke marketing uit te bouwen. Samen maakten we brochures en een website. Vele directeurs kenden elkaar al van het NT2-overleg, en de samenwerking in het Huis van het Nederlands. Vroeger hadden we een
heel concrete aanleiding en duidelijke doelstellingen om samen te komen, nu is het nog wat zoeken in het consortium. We bekijken nog hoe we alles georganiseerd krijgen, maar ik veronderstel dat we met werkgroepen aan de slag zullen gaan.”
Dynamiek van de optelsom In de samenwerking met het centrum voor basiseducatie Hageland heeft het CVO De Oranjerie een goede dynamiek gevonden. Samen richtten ze al twee open leercentra op in Diest en Aarschot. In de lente komt er zelfs een derde bij in Scherpenheuvel. “Ik wilde bouwen aan een leerlijn die volwassenen, net als jongeren, van begin tot eind kunnen volgen,” legt directeur Lut Lippeveld van het CVO De Oranjerie uit. “Het traject aanvatten is soms niet vanzelfsprekend door leerhinder zoals laaggeletterdheid. Nu worden mensen in het volwassenenonderwijs doorverwezen naar basiseducatie wanneer ze problemen hebben met geletterdheid, en omgekeerd kunnen deelnemers van basiseducatie na het beëindigen van hun cursus naar ons komen, om hun traject hier soepel verder te zetten.” CVO De Oranjerie is al in de herfst van 2004 begonnen om een samenwerking uit te bouwen. “We waren toen al overtuigd van de meerwaarde voor de cursist,” zegt Lippeveld. “Je moet durven over de netten heen te denken en de middelen die je hebt gewoon samen te leggen. Het volwassenenpubliek verwacht in de eerste plaats een goed geolied dienstverlenend bedrijf, waar ze met hun leerproblemen terecht kunnen en dat soepel kan inspelen op hun behoeften. De sterkte van de consortia zal volgens mij vooral afhangen van de dynamiek van de optelsom en de coherentie van de individuele centra. Het consortium zal moeten inspelen op de regionale noden en witte vlekken in het opleidingsveld wegwerken, maar ook durven snoeien in overlappingen. Een gedurfde maar op termijn lonende onderneming waar de nodige inzet, moed en doorzettingsvermogen van de partners cruciaal zal zijn.”
Ñ - april 2008
19
PROJECT
De actief pluralistische school in de praktijk
200 jaar Koninklijk Atheneum Antwerpen Met de viering van zijn 200-jarig bestaan staat het Koninklijk Atheneum aan de Antwerpse Rooseveltplaats in het voetlicht omwille van zijn rijke geschiedenis. Toch speelt de school ook nu nog een voortrekkersrol, dankzij een actief diversiteitbeleid waarvan het hele instituut – vanaf de basisschool tot in de lerarenkamer – doordrongen is.
H
et Koninklijk Atheneum was al van bij zijn start een buitenbeentje. “Napoleon richtte het in 1807 op als eerste overheidsschool, als een reactie tegen het onderwijsmonopolie van de clerus”, vertelt directeur Karin Heremans. “Het Atheneum was altijd al een voortrekker in het emancipatieproces. Enerzijds was het een school waar destijds het pluralisme ‘avant la lettre’ ontstond, anderzijds speelde de school een belangrijke rol bij het ontstaan van de Vlaamse Beweging. Antwerpen telt als wereldstad vele nationaliteiten, en dat weerspiegelt zich ook in het Atheneum. Vandaag zitten er vijftig nationaliteiten op de school, met negentig procent leerlingen van niet-Belgische origine. Er is altijd al een diversiteitbeleid geweest, maar nog nooit zo gestructureerd als nu.” De beleidsvisie van de school steunt op drie pijlers: samenleven in diversiteit, de proeftuin ‘Over_bruggen’ en het partnernetwerk.
Samenleven in diversiteit… in tijd, keuze, ruimte en mens “Om te studeren moeten jongeren zich goed en veilig voelen, een gevoel van welbevinden hebben”, legt Heremans de eerste pijler uit. “Binnen ‘samenleven in diversiteit’ hebben we door de jaren heen vier universele thema’s - tijd, keuze, ruimte en mens - uitgewerkt en verdiept. Die lopen als een rode draad door de schooljaren en over de vakken heen. Het thema tijd is een punt waarop veel culturen botsen. Westerlingen denken heel getimed en vooruitziend, in andere culturen denkt men eerder cyclisch - volgens maanstanden bijvoorbeeld - zodat het moeilijk wordt om de vrije dag voor het offerfeest vooraf te plannen. Ook zaken als op tijd komen of taken plannen zijn soms moeilijk. Daarom voeren we een strikt spijbelbeleid en maakten we speciale agenda’s met een weekoverzicht voor een beter timemanagement en studieplanning. Het thema tijd is een universeel thema, hierdoor kunnen we het in alle lessen integreren.”
“Als de jongere de voor hem gepaste keuze kan maken, kan hij ook evolueren naar een universele wereldburger.” 20
- april 2008
Het maken van keuzes Het tweede thema gaat over keuze. Het Atheneum wil leerlingen opvoeden tot mondige mensen met een degelijk onderbouwde mening die persoonlijke keuzes kunnen maken. Om hen te helpen bij hun studiekeuze zijn er uitwisselingen met het Atheneum van Mortsel, bezoeken aan de universiteit, gastsprekers, enzovoort. Enkele jaren geleden brandde de historische voorbouw af, waardoor de school plots kampte met een ruimtetekort. “We ervoeren dat ruimte heel bepalend is voor het functioneren van mensen, zodat hieruit ons derde thema ontkiemde. Veel jongeren hebben thuis geen eigen ruimte om te studeren. De schoolse ruimte en de grootstedelijke context spelen dan ook een belangrijke rol bij hun ontwikkelingsproces. Daar wilden we de aandacht op vestigen. We koppelden daar een ‘sokkel van waarden’ aan, met gemeenschappelijke basiswaarden die voor ons onomkeerbaar zijn, zoals gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, respect, wetenschappelijk onderzoek,… Van daaruit kwamen we vanzelf uit bij ons laatste thema: de mens. Als de jongere in tijd en ruimte de voor hem gepaste keuzes kan maken, kan hij ook evolueren naar een universele wereldburger. Iedereen mag zijn eigen levensbeschouwing hebben en die beleven, maar voor ons staat de leerling zelf - de mens dus - centraal.”
Proeftuin: een brug tussen school en maatschappij De tweede pijler binnen het Koninklijk Atheneum bestaat uit de proeftuin Over_Bruggen, die met verschillende deelprojecten de doorstroming tussen de verschillende onderwijsniveaus wil optimaliseren en mogelijke leerachterstanden wegwerken. Zo’n deelproject is bijvoorbeeld ’10 voor taal’: een taalbeleid met onder meer bijlessen en extra lessen Nederlands. “Elke leerkracht is tegelijk taalleraar, en geeft voor zijn vak begrippenkaders en woordenlijsten”, vult Heremans aan. “Op het rapport krijgen de leerlingen voor elk vak naast de gewone punten een beoordeling van taalvaardigheid.”
Andere ‘speelse’ deelprojecten Het taalbeleid is niet het enige deelproject binnen de proeftuinen. Bij ‘Rummikub’ werken de leraars aan een leerlijn voor wiskunde en werken ze samen over de verschillende onderwijsniveaus. ‘Vier op een rij’ is dan weer een nauwe samenwerking tussen vier klassen van 10 tot 14 jaar, die de doorstroming van de basisschool naar het secundair vloeiender wil laten verlopen. Het deelproject ‘Levensweg’ sluit aan bij het thema van studiekeuze, door te werken aan talentontwikkeling en het vermijden van het watervalsysteem. ‘Zeeslag’ ten slotte slaat een brug tussen het aanbod van economische richtingen en de logistieke en maritieme wereld, met onder meer stages bij Antwerpse bedrijven en sinds kort een zevende jaar logistieke en maritieme administratie. Een boeiende opdracht waarvoor de school kan bouwen op haar hechte netwerk van onder meer bedrijven, overheden en verenigingen. - april 2008
21
VOLWASSENENONDERWIJS
INTERVIEW
CVO’s en klantenbinding Volwassenen zijn niet verplicht om opleidingen te volgen, dus moeten CVO’s ervoor zorgen dat ze ‘klanten’ winnen. Een sterke klantenwerking leverde al een aantal vernieuwingen op, waaronder de openleercentra.
K
oen De Pryck is coördinerend directeur van het volwassenenonderwijs in Scholengroep ANT1GON en voornamelijk bezig met onderwijsvernieuwing. Dat steeds meer mensen kiezen voor volwassenenonderwijs, ligt volgens hem aan een aantal zeer belangrijke troeven.
Wat verwacht de minister van netten en leerkrachten?
Het GO! heeft nog een lange toekomst
Traject verkort “Een eerste is, dat we bijna voor 100 procent gemodulariseerd zijn. In plaats van met vaste trajecten werken we met niveauproeven en met elders verworven competenties (EVC) en eerder verworven kwalificaties (EVK). Zo heeft een cursist nooit het gevoel dat hij zijn tijd zit te verdoen met leerstof die hij al kent. Het traject wordt daardoor ook heel sterk verkort. Dat is belangrijk, want al onze cursisten hebben verschillende achtergronden en kwalificaties.”
Minister Vandenbroucke is formeel. Onderwijsnetten met hun specifieke pedagogische projecten vormen een toegevoegde waarde voor het Vlaamse onderwijslandschap. Informeler wordt hij wanneer het gaat over de verwachtingen die samenleving en onderwijsbeleid hebben van de leerkracht.
“W
Afhaken vermijden Een groot deel van de klantenbinding van het CVO bestaat dus uit het op maat maken van trajecten. De Pryck beaamt dat de cursisten wettelijk gezien geen les moeten komen volgen, maar nuanceert dat sterk. “Diplomatrajecten, zowel op het niveau hoger beroepsonderwijs als op het niveau secundair onderwijs (tweedekansonderwijs), zijn zeer belangrijk in het volwassenenonderwijs. Dat mensen niet moeten komen is technisch wel juist, maar de vraag is of ze veel opties hebben. Wat doe je wanneer je dat diploma nodig hebt? Ik merk overigens dat veel mensen niet alleen komen om economische redenen, maar vanuit een behoefte om te leren. De kern van de zaak is de mensen zo aan te spreken dat ze ook blijven komen. Het afhaakeffect, dat er meestal de oorzaak van is dat ze op latere leeftijd hun diploma secundair onderwijs nog moeten halen, mag hen niet opnieuw de das omdoen.”
Marktleider GO! Een voorbeeld van de inspanningen om cursisten aan te trekken en behouden, is het openleercentrum. “Zo’n centrum vormt zowel inhoudelijk als fysiek de kern van de school, en is een ontmoetingsplaats voor cursisten, niet-cursisten en docenten. We hebben 22
- april 2008
er een aantal functies aan gekoppeld zoals boekenverkoop, een computerruimte, het lerarenlokaal, studiegroepen, de ontwikkeling van lesmateriaal, begeleiding, leermappen met oefeningen en theorie, maar evengoed een rustplek voor een kopje koffie. Ik ben van mening dat klantenbinding binnen het volwassenenonderwijs van het GO!, dat marktleider is, uitstraalt naar heel het net. Als ouders hier ’s avonds les komen volgen, en we zitten zoals hier op een campus die we delen met een secundaire school, dan is de kans bijzonder groot dat hun kinderen hier ook naartoe komen. Zo krijg je kruisbestuivingen in alle richtingen.”
anneer je goed onderwijs wil bieden dan heb je ook engagement nodig, bezieling. En die gaat verder dan alleen het vak dat men onderwijst. Je hebt een visie op de samenleving nodig om het kader te scheppen waarbinnen het onderwijs wordt gegeven. In ons land hebben wij vrijheid van onderwijs zowel voor de aanbieder als voor diegene die een school kiest. Hoe je het draait of keert, dat is een verrijking.” “De vrije keuze is ook een missie van het GO! waarvoor het als onderwijsnet extra werkingsmiddelen krijgt. We maken daarbij een onderscheid tussen levensbeschouwelijke diversiteit en anderzijds de bijkomende opdracht die het GO! heeft om die welbepaalde missie – garant staan
voor vrije keuze – te kunnen waarmaken. En dat vraagt globaal meer inspanning van een onderwijsnet dan louter het aanbieden van meer dan één godsdienst in het lessenpakket van scholen.”
Confrontatie met diversiteit “Een organisatie als het GO! heeft nog een lange toekomst, juist omdat er een wezenlijk verschil tussen de netten is. Het gaat daarbij over een manier van denken en de samenleving te benaderen. Mensen die bewust een keuze maken voor de school van hun kinderen houden daar rekening mee. Misschien niet alle ouders, maar een bepaalde groep mensen zal dit altijd als een keuzebepalende factor zien. Als minister van Onderwijs ben ik natuurlijk neutraal en zal ik mij niet uitspreken over het meest waardevolle pedagogisch project. Maar ik zie heel duidelijke verschillen, in som-
mige onderwijsnetten gaat het pedagogisch project uit van één welbepaalde inspiratie. In het GO! worden kinderen geconfronteerd met de diversiteit van de samenleving. Dus ook met de verschillen in levensbeschouwing en filosofische overtuiging. Het GO! koos ervoor om naar een actief en tolerant burgerschap te komen net door de confrontatie met de diversiteit aan te gaan.”
Netoverstijgend samenwerken “Ik denk dat het belangrijk is dat de netten vanuit hun pedagogisch project een keuzemogelijkheid bieden. Dit is erg waardevol en ik ga ervan uit dat wij dat in de toekomst behouden. Wij gaan zeker niet naar een vervlakking met één onderwijsverstrekker en één project. Maar aan de andere kant mag dit niet tot segregatie leiden, mensen verwachten terecht dat onderwijsnetten op verschillende domeinen meer gaan samenwerken. Neem nu het gebruik van allerlei gesofisticeerde technologische uitrusting. Die is voor individuele scholen onbetaalbaar. Het is dan ook evident dat alle scholen de mogelijkheid krijgen om daar via netoverstijgende samenwerkingsverbanden gebruik van te maken. De regionale technologi- april 2008
23
INTERVIEW
“De schoolstrijd is voorbij, je kan nu bezig zijn met het toetsen van de relevantie van het eigen project en de eisen die de samenleving stelt.”
levantie van het eigen project en de eisen die de samenleving stelt.”
De lat voor de leerkracht “De samenleving verwacht steeds meer een opvoedende rol van de leerkracht. Leerlingen komen steeds vaker naar school met problemen in hun boekentas die thuis niet opgelost raken. Ze rapen ook vragen van straat op waar je vroeger niet mee in aanraking kwam. Hiermee worden directie- en leerkrachtenteams geconfronteerd. Dat legt de lat voor hen bijzonder hoog.”
sche centra zijn daar het schoolvoorbeeld van. Het verhogen van de efficiëntie kan trouwens de basis vormen voor een uitgebreidere netoverstijgende aanpak. Ik denk daarbij ook aan taalstimulering of anti-spijbelacties.” “Beleidsbepalers kunnen wel besluiten tot een verhoogde samenwerking tussen de netten, maar wij mogen ook niet blind zijn voor de concurrentie die zich aandient. Mijn advies zou daarom zijn: begin bij die uitdagingen waar samenwerking een duidelijke toegevoegde waarde biedt. Dat kan gaan over lokaal onderwijsbeleid en bondgenootschappen rond scholen, lokaal bestuur, bedrijfsleven, welzijn, justitie, … Daar kunnen scholen beter de krachten bundelen en een luidere stem 24
- april 2008
laten horen. De samenwerking tussen het GO! en het bedrijfsleven heb ik enorm toegejuicht.”
De lat voor het kind “Met het nieuwe financieringsakkoord hebben we nu voor 100% een politiek draagvlak in Vlaanderen voor het naast elkaar bestaan van de netten, inbegrepen voor de specifieke missie van het GO!. Bij de oprichting indertijd van de Argo was dat er eigenlijk niet. Er was toen vooral een grote roep om de lat gelijk te leggen zonder dat er rekening gehouden werd met objectiveerbare verschillen. Het akkoord is revolutionair omdat we juist wel nadenken over verschillen, maar nu over verschillen tussen scholen. Met name het sociale profiel van een school krijgt veel
aandacht. Daarbij gaat het om de afstand die leerkrachten met hun leerlingen moeten afleggen om de kloof tussen school en thuis te overbruggen. Het GO! speelt hierin absoluut zijn rol. We sluiten met het nieuwe akkoord een periode van discussie en onzekerheid af en luiden er een in van stabiliteit. Dat biedt het noodzakelijke draagvlak voor de rol van vrije keuze, voor de eigen missie van het officieel onderwijs en van het GO! in het bijzonder. Nu de lat gelijk ligt voor elk kind biedt dat een grote opportuniteit voor èlk net. Het debat zal nu eindelijk gedomineerd worden door de maatschappelijke missie van het onderwijs. Het GO! heeft daar ook een duidelijke visie op. De schoolstrijd is voorbij, je kan nu bezig zijn met het toetsen van de re-
“Anderzijds leggen we vanuit het beleid de lat ook hoog voor het beroepsprofiel van de leerkracht en meer bepaald in de omschrijving van de basiscompetenties die de leerkrachten moeten hebben als ze uit de opleiding komen. Omgaan met taal is bijvoorbeeld een competentie die wij voor alle leerkrachten erg belangrijk vinden. Ook omgaan met verschillen in de klas zien wij als een basiscompetentie voor elke leerkracht. Voor de leraren SO eerste graad verwachten wij ook meer vakinhoudelijke verdieping, daarom zijn we van drie naar twee specialisatievakken gegaan.”
Eisen aan de samenleving “Tegenover de eisen die de samenleving stelt aan de school, mag de school ook wel wat van de samenleving verwachten. En dat draait vooral rond respect. Respecteer de leerkracht, respecteer zijn stielkennis, respecteer ook het gezag dat hij nodig heeft om zijn taak te kunnen uitoefenen. Ondermijn dat gezag niet, niet als samenleving, niet als ouders. Respect voor de stielkennis is een van de onderliggende doelstellingen in het Jaar van de Kleuter. In het filmpje ‘Als ik een vlieg was’ (www.klasse.be, rubriek klasse tv) zie je hoe een kleuterleidster
in een doordeweekse scène niet zomaar wat doet. De kleuterjuf is daar met veel methodiek en stielkennis aan de slag. Die boodschap moeten wij ook aan ouders duidelijk maken.”
CAO VIII “CAO VIII heeft een sociaal akkoord tot stand gebracht met een veralgemeende methode voor functiebeschrijvingen voor leerkrachten, evaluatie op basis van functioneringsgesprekken en dus op basis van duidelijke afspraken. Ik hoop dat dit echt gaat bijdragen tot interessantere loopbanen en dat het daardoor voor leerkrachten gemakkelijker wordt om de complexe opdracht die de samenleving hen geeft te beheersen. Ik ben daarin optimistisch gestemd, al moeten we voorzichtig blijven. Het systeem van functiebeschrijvingen en -evaluaties wordt nu uitgerold, we hebben een belangrijke hervorming binnen de lerarenopleiding, zodat we van bij de start sterker staan. Het akkoord moet leiden tot het ontstaan van goede schoolteams die met vertrouwen en bezieling aan hun opdracht werken. Dat is natuurlijk een dagelijkse zorg.”
Over de muur kijken “Ik heb één zorg, een punt dat wij duidelijk nog niet hebben bereikt. Leerkrachten moeten in voldoende mate over het muurtje kijken en ervaringen opdoen buiten de schoolpoorten. Dit geldt voor alle leerkrachten, voor leerkrachten technische vakken is het zelfs een absolute voorwaarde, maar toch merken we dat ze te weinig uit de school stappen om praktijkervaring op te doen. Leerkrachten zijn enorm benomen door de school, ze moeten ook benomen zijn door de evolutie van hun sector. Daarom pleit ik ook heel erg voor bedrijfsstages. Wij hebben een heel genereus aanbod van de Vlaamse werkgevers met 6000
stageplaatsen voor leerkrachten per jaar. Vandaag zijn er slechts enkele honderden die wij kunnen invullen. Ik vind dat het onderwijs die uitgestoken hand moet aannemen, daar wil ik echt een doorbraak realiseren. Het financiële aspect speelt daarbij geen rol meer, de stagedoende leerkracht wordt gesubsidieerd door de overheid. Maar het is moeilijk vervangers te vinden en complex om te organiseren. De leerkracht zit in een vast lessenrooster, het ontbreekt de schoolorganisatie aan souplesse om leerkrachten er een tweetal weken uit te kunnen halen. Daarom probeert een gemengde werkgroep samen met de vakbonden een oplossing hiervoor te vinden.”
Probleem met instroom “Een groot probleem waar we mee kampen is de beperkende regelgeving die de valorisatie van ervaring opgedaan in een andere hoedanigheid dan die van leerkracht, niet laat meetellen als anciënniteit. Ik kreeg dit tot op heden niet opgelost. Ik zou niet liever zien dan dat leerkrachten kunnen instromen met al hun ervaring. Een van de struikelblokken is dat je dan elke anciënniteit zou moeten meenemen voor iedereen. En dat zou leiden tot een ongelooflijk hoge factuur.” De visie van minister Vandenbroucke is duidelijk. Ook wanneer het gaat over de specifieke rol die het GO! kan vervullen met zijn pedagogisch project. Niet voor niets refereerde hij naar de lange toekomst die het GO! heeft. En het zijn juist de doelstellingen van het pedagogisch project die de toekomst van het net moeten verzekeren. Dankzij dit waardevol project kan het GO! kinderen opleiden met een sterke persoonlijkheid. Om dat te bereiken hebben we elkaar nodig. Binnen én buiten de schoolmuren. - april 2008
25
DOSSIER
COLUMN
een leerling met een
‘gebrek’
Marleen Vanderpoorten
voorzitster vlaams Parlement
Heb ik als ex-leerling ergens spijt van? Ben ik in mijn schooltijd ooit uit de bocht gegaan? Niet dat ik weet. Ik ben altijd graag naar school gegaan. Ik was het type leerling dat half augustus haar boekentas klaarzette en heel vaak na schooltijd aan de schoolpoort bleef hangen om na te praten over wat er op school allemaal gebeurde of niet gebeurde. Niet dat ik in alle vakken een superijverige leerling was (misschien heb ik daar wel wat spijt van), maar het liep allemaal vrij leuk en ontspannen. Maar als ik dan toch ergens met enige spijt op terugkijk, dan is het de manier waarop ik de muziekles heb ervaren. In de lagere school hadden wij een leerkracht muziek (wat een luxe!). Een zeer gedreven vrouw, mevrouw Huvel, die overigens ook een eigen schoollied had gecomponeerd: ‘Wij zijn meisjes, blije meisjes uit ons middelbare school’ of zoiets…
een bloedhekel aan want ik bakte er niets van en had voortdurend de indruk dat heel de klas met mij lachte. Toppunt was dat een andere leerling, die wel een mooie stem had, naast mij moest komen staan en noot per noot moest voorzingen. Op een maandag had ik mij voorgenomen aan dit scenario niet meer mee te werken. Als mevrouw Huvel mij zou roepen zou ik blijven zitten en weigeren in actie te treden. Wat ik ook deed. Met alle gevolgen van dien natuurlijk. Ik maakte het probleem veel groter dan het was. Door mijn halsstarrig weigeren om een bevel van de leerkracht op te volgen waren zeker alle ogen van de klasgenoten op mij gericht. Ik gaf niet toe maar de leerkracht ook niet. Met als gevolg dat ik uiteindelijk toch probeerde te zingen maar er door de woede en ergernis nog veel minder van terecht bracht dan anders… Dit verhaaltje heeft zich wel enige keren herhaald!
Mevrouw Huvel had een probleempje met mij en ik met haar. Oorzaak van het probleem: ik kon en kan absoluut niet zingen. Als ik het toch probeer, zing ik vals. Ik herken slecht noten en kan moeilijk toon houden. Allemaal dingen die we toen echt wel moesten kennen, volgens mevrouw Huvel. Af en toe hadden we ‘notendictee’: een ramp!
Ik vind nog altijd dat de leerkracht mij toen verkeerd aanpakte. Niet echt pedagogisch verantwoord om leerlingen met hun ‘gebreken’ voortdurend voor de klas te brengen. Maar ik heb vooral zelf spijt van het feit dat ik daardoor een totale aversie kreeg tegenover alles wat met muziek te maken had. Ik nam de moeite niet meer om alle mooie dingen die met muziek te maken hebben te waarderen of te leren waarderen. Het is pas veel en veel later dat ik dat wel heb leren doen en dat ik er, eerst tot mijn verwondering, echt van ben gaan genieten. Dit voorval is mij altijd bijgebleven om aan te tonen hoe belangrijk ogenschijnlijk onschuldige ‘ingrepen’ van leerkrachten soms kunnen zijn in de opvoeding van jonge kinderen …
Op andere maandagen, want die dag hadden we muziekles, moesten leerlingen vooraan in de klas op de tonen van de piano hun stem komen oefenen. Ik had er natuurlijk 26
- april 2008
Strategische keuzes voor de toekomst Ruimte om te groeien p 30 Ruimte voor persoonlijkheidsvorming p 32 Ruimte voor professionaliteit p 34 Ruimte voor gelijke kansen p 36
/NZE¬MISSIE (ET¬'/ ¬HET¬ONDERWIJS¬VAN¬DE¬6LAAMSE¬'EMEENSCHAP ¬IS¬ACTIEF¬PLURALISTISCH¬ EN¬STREEFT¬BIJ¬IEDEREEN¬MAXIMALE¬LEERWINST ¬TOTALE¬PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING ¬ MAATSCHAPPELIJKE¬VERANTWOORDELIJKHEID¬EN¬INDIVIDUEEL¬WELBEVINDEN¬NA 7IJ¬WILLEN¬DIT¬REALISEREN¬DOOR s¬ VOOR¬IEDEREEN¬EEN¬GEDIVERSIl¬EERD¬EN¬VOLDOENDE¬GEOGRAl¬SCH¬GESPREID¬ ONDERWIJSAANBOD¬VAN¬HOGE¬KWALITEIT¬TE¬ORGANISEREN¬EN¬TE¬WAARBORGEN¬ s¬ OP¬EEN¬ACTIEVE¬WIJZE¬EN¬MET¬ALLE¬BELANGHEBBENDEN¬hDE¬BREDE¬SCHOOLv¬TE¬ BEWERKSTELLIGEN¬ s¬ DE¬GEDECENTRALISEERDE¬ORGANISATIE¬VAN¬ONS¬ONDERWIJS¬DEMOCRATISCH¬UIT¬ TE¬BOUWEN¬EN¬VOORTDUREND¬TE¬OPTIMALISEREN s¬ VOOR¬ZOVER¬HET¬VERANTWOORD¬EN¬REALISTISCH¬IS¬EN¬DE¬BASISOPDRACHT¬BEVORDERT ¬ ONDERWIJSVERNIEUWEND¬DENKEN¬TE¬STIMULEREN
Onze visie s¬ s¬ s¬ s¬
)N¬HET¬'/¬IS¬IEDERE¬LEERLING¬EN¬CURSIST¬EEN¬6)0 !LLE¬MEDEWERKERS¬ZIJN¬TROTS¬OM¬VOOR¬HET¬'/¬TE¬WERKEN (ET¬'/¬WIL¬EEN¬STEEDS¬BELANGRIJKER¬SPELER¬ZIJN¬IN¬HET¬ONDERWIJSGEBEUREN (ET¬'/¬HEEFT¬EEN¬VOORTDURENDE¬ZORG¬VOOR¬KWALITEIT¬EN¬KWALITEITSVOL¬ONDERWIJS
- april 2008
27
DOSSIER
Het strategisch plan 2007-2011
CREATIVITEIT RESULTAATGERICHTHEID INTEGRITEIT
SOLIDARITEIT
Paul De Knop: “Het strategisch plan geeft onze missie en visie weer. Maar je moet het veld wel concrete middelen geven, richtlijnen waar het mee verder kan. Die middelen hebben we daarom vertaald in vier strategische opties.”
Het nieuwe strategisch plan spreekt veel ambitie uit. Afgevaardigd bestuurder Urbain Lavigne en voorzitter van de Raad Paul De Knop geven toelichting.
Waarom dit nieuw algemeen strategisch plan?
urbain lavigne: “Elke ambitieuze organisatie heeft nood aan richting, overleg en consensus om dingen in beweging te brengen. Het vorige algemeen strategisch plan was een amalgaam van projecten die weinig gestructureerd en niet altijd even consistent naast elkaar bestonden. Er was ook te weinig afstemming op issues die van strategisch belang zijn voor het net. Doordat iedereen zijn eigen agenda bepaalde, los van die issues, was er ook weinig gemeenschappelijke mobilisatie mogelijk. Bij het opstellen van het strategisch plan 2007-2011 was de intentie om als een sterk net op te treden zeer expliciet aanwezig. Er waren voldoende thema’s waarover een gemeenschappelijke visie bestond. Daarom maakten we duidelijke keuzes voor doelstellingen waar iedereen achter kan staan. Daar gingen veel grondige discussies aan vooraf: onder meer over onze missie, de visie en de grote strategische keuzes en doelstellingen van het GO!. We stappen niet alleen in een vernieuwd strategisch plan, maar ook in een systeem van strategisch denken en handelen. Dat impliceert dat dit plan nooit ‘af’ is. Onder invloed van maatschappelijke en andere
ontwikkelingen worden mechanismen ingebracht die bijsturing waarborgen.” en de school zelf? Welke rol kan die spelen?
paul De knop: “We leerden in de afgelopen vier jaar dat er veel dynamiek op het niveau van de scholen was. Dit strategisch plan moet gemeenschappelijk gedragen strategische posities innemen die een lokale inkleuring mogelijk maken. Binnen de krachtlijnen van het strategisch plan kunnen scholen en scholengroepen dan ook eigen accenten leggen. Onze scholen en instellingen zijn autonome entiteiten en vormen het speerpunt voor de realisatie van onze missie en visie. Om alle leerlingen en cursisten in het GO! maximale ontwikkelingskansen te bieden, zullen zij een stevig en breed netwerk vormen met ouders en organisaties voor jongeren, cultuur, sport, milieu, welzijn en opvang. Daarnaast zullen ook bestuurlijke instellingen bereid zijn onze kernwaarden uit te dragen. De centrale administratieve en pedagogische diensten helpen die samenwerking te realiseren en te ondersteunen, ze nemen initiatieven, stimuleren, faciliteren en richten zich op randvoorwaarden om de strategische werking mogelijk te maken.” hoe kwam het plan tot stand?
Urbain Lavigne: “We wilden absoluut geen top-down benadering, wel een van wisselwerking en dialoog tussen alle geledingen.“
28
- april 2008
RESPECT
urbain lavigne: “We wilden absoluut geen top-down benadering, wel één van wisselwerking en dialoog tussen alle geledingen. Daarbij luisterden we goed naar de heersende verwachtingen van ons net en van externe en interne personen. Uit verschillende workshops met verte-
genwoordiging van onder meer directies, ouders, administratie, PBD, algemeen directeurs, Raad destilleerden we de contouren, de grote lijnen waarbinnen het strategisch plan gestalte moest krijgen. En na overleg met directieverenigingen, afdelingen, Co-wwRA en de Raad kwamen we tot een strategisch plan dat veranderinggericht is en mobiliserend moet werken in de hele organisatie. Wat me vooral verheugt, is dat het geen papieren plan is geworden dat rigide moet worden uitgevoerd. Integendeel: het biedt mogelijkheden tot bijsturing en houdt rekening met de autonomie van de verschillende entiteiten.” hoe kunnen de verschillende niveaus er zich in terugvinden?
paul De knop: “Het strategisch plan geeft onze missie en visie weer. Maar je moet het veld wel concrete middelen geven, richtlijnen waar het mee verder kan. Die middelen hebben we daarom vertaald in vier strategische opties waaruit verschillende strategische doelstellingen naar 2011 geformuleerd werden. Voor het schooljaar 2008-2009 leverde dat al heel duidelijke operationele doelstellingen op. Het strategisch plan geldt ook voor het net op centraal, meso en lokaal niveau. Het centraal niveau is de motor en monitor, het stimuleert en ondersteunt. Het beleid van de scholengroep blijft autonoom, maar we vragen wel een groot engagement naar het strategisch plan. De school staat natuurlijk centraal in dit plan: we kunnen als net alleen sterker worden door onze scholen optimaal te versterken.” - april 2008
29
DOSSIER
ruimte om te groeien De eerste doelstelling in het strategisch plan is het waarborgen van een onderwijsaanbod dat voldoende geografisch gespreid is over heel Vlaanderen en Brussel. Initiatieven voor voorschoolse kinderopvang, basis- en secundaire scholen, kunst- en muziekacademies, centra voor volwassenenonderwijs, open leercentra,… moeten zowel kwalitatief als economisch voldoen aan de rendabiliteitsnormen.
H
et GO! wil samen met de 28 scholengroepen nadenken over het huidige aanbod. We moeten dat aanbod immers garanderen over heel Vlaanderen, rekening houdend met lokale entiteiten en specifieke toestanden. Antwerpen heeft bv meer nood aan havengerichte opleidingen dan Limburg. Enerzijds moeten we in een regio voldoende GO! scholen hebben om het aanbod te waarborgen, anderzijds moet het studieaanbod van die scholen goed op elkaar afgestemd zijn om complementair te werken. We moeten dus samen bekijken of er binnen de scholengroepen een gediversifieerd onderwijsaanbod is dat toekomstperspectieven aan de leerlingen biedt. Een ander punt van aandacht is de evolutie van de leerlingenpopulatie in bepaalde studierichtingen. In een grote scholengroep kan meermaals eenzelfde studierichting aangeboden worden. Wanneer het leerlingenaantal in een dergelijke richting daalt, moeten we de vraag stellen of we die kunnen behouden. Maar de vrije keuze in alle Vlaamse regio’s moet gevrijwaard blijven. Zodra er een beeld gevormd is van de situatie, moeten de scholengroepen het beleid omzetten in een herprofilering. Dat kan op twee manieren. Als een school het al jaren slecht doet, dringt de keuze zich op of je nog een laatste keer investeert, nog een laatste kans geeft. Eén van de uitgangspunten daarbij moet een uitgebreide omgevingsanalyse zijn: een onderzoek naar onder andere de demografische en industriële ontwikkelingen in de regio. De toekomstperspectieven voor de school
30
- april 2008
moet je in kaart brengen. De andere optie is meer geld vrijmaken voor die scholen die al over een beter beleidvoerend vermogen beschikken. Die twee opties zijn de fundamentele beleidskeuzes die scholengroepen zullen moeten maken. Frank Van Massenhove is als Raadslid nauw betrokken bij het beleid rond deze strategische doelstelling. “Met het rendabiliteitinstrument willen we een dynamiek ontwikkelen op elk niveau. Daarbij moet je twee vragen voor ogen houden: hoe kunnen we de scholen helpen? En hoe kunnen we het GO! helpen om een goede afweging te maken tussen rendabiliteit en aanbod? Die vragen zorgen voor een dubbel moeilijke opdracht voor de scholengroepen: er moet veel meer geluisterd worden naar de directies en soms zullen de belangen van één scholengroep moeten wijken voor die van een andere, omdat die, op basis van de resultaten van het instrument, meer of beter in staat is de combinatie rendabiliteit/aanbod aan te bieden. Dit klinkt erg theoretisch maar iedereen in het veld begrijpt direct dat vele heilige huisjes zullen moeten sneuvelen, willen we dit kunnen bereiken. Zelf heb ik een eenvoudig voorstel om te meten of het rendabiliteitinstrument echt zijn doel bereikt. Een school die niet in staat is een project op te zetten dat potentieel wervend is (een operationele doelstelling voor scholengroepen), zou ook door het instrument aangeduid moeten worden als niet tegemoetkomend aan de criteria. Natuurlijk kan het beperkte beleidvoerende vermogen van de directie
daarvoor aan de basis liggen. Maar dat is dan weer een indicatie voor het evaluatiesysteem voor directies. Het is duidelijk dat die twee instrumenten naadloos op elkaar moeten aansluiten om tot een coherente bedrijfsvoering te komen.”
Het heeft ook weinig zin om de zwakkere scholengroepen bij elkaar te steken, want dat levert weinig vooruitgang op.”
Leerwinst is de core business
Breder geografisch gebied “Ik begrijp niet waarom de scholengroepen niet samenvallen met de onderwijszones,” vervolgt Van Massenhove. “Dit is niet alleen energieverlies maar ook contraproductief. Daarom moeten we de definiëring van scholengroepen herbekijken. Die zijn er indertijd gekomen op basis van traditie en geografische spreiding. Het is de vraag of dit de criteria zijn om het middenniveau uit te bouwen. Aan de basis voor de keuze voor een geografisch criterium was de, valse blijkt nu, hoop op een betere doorstroming binnen ons net. Uit de gegevens waarover we beschikken, blijkt dat de doorstroming uitsluitend in een campusomgeving verbetert. Anderzijds zitten in eenzelfde scholengroep een pak scholen die, buiten de infrastructuur, niets met elkaar te maken hebben. We kunnen, denk ik, beter de scholengemeenschappen en de scholengroepen laten samenvallen in een breder geografisch gebied.” “Is onderwijs überhaupt meetbaar?”, vraagt Van Massenhove zich af. Eén van de misvattingen over ‘meten’ is dat het enkel over cijfers zou gaan. De tweede misvatting is dat een simpele meting het effect van een guillotine zou hebben. In goede indicatoren zitten kwalitatieve, kwantitatieve en gedragsgegevens. Een goede indicator maken, dat duurt een tijdje. De eerste evaluaties op basis van indicatoren moeten indicatief zijn en alle resultaten moet je nog eens afzonderlijk bestuderen. Pas na enkele jaren kan je ‘daden stellen’. Maar éénmaal op punt gesteld, en mits periodiek nazicht, is het een formidabel systeem om een organisatie strategisch te beheren. En het zal vele mensen raar in de oren klinken,
het is ook een democratisch instrument omdat je een pak subjectieve factoren die anders onbewust in je beslissingswijzen opduiken, elimineert.”
Solidariteit opbrengen met zwakkeren Voor Jacky Goris, algemeen directeur van Scholengroep Brussel, betekent rendabiliteit leerwinst in termen van gelijke kansen, maar daarvoor moet er wel een kritische massa zijn om een school op te bouwen. “Op dat vlak hebben we in Brussel een ietwat bevoorrechte positie”, benadrukt Goris. “Om historische redenen hebben we hier een marktaandeel van dertig procent, doordat vele gemeenten nooit een eigen Nederlandstalig onderwijs hebben uitgebouwd. Wanneer scholen te weinig leerlingen hebben en er met moeite in slagen het basisaanbod aan te bieden, hebben ze geen ruimte om een middenkader te creëren, en dreigt hun pedagogische opdracht te mislukken. Gelukkig hebben we binnen de scholengroepen het geluk dat we solidariteit kunnen opbrengen voor de zwakkere entiteiten. Dat is uiteindelijk ook de verant-
woordelijkheid van de scholengroepen. Voorwaarde is dan wel, dat die scholen geen bodemloze putten zijn, maar via een strategisch plan recht kunnen krabbelen en opnieuw uitgroeien tot een volwaardige school. Om dit te bereiken moeten de scholen een analyse maken van hun situatie en daar zelf verder op werken. De scholengroep heeft de taak hen daarin te ondersteunen, binnen bepaalde marges. Ook de systeembegeleiding van de Pedagogische Begeleidingsdienst kan hier ondersteunend werken.” Mogelijk wordt de samenstelling van de scholengroepen in de toekomst herzien, zodat ze eventueel samenvallen met de onderwijszones. Maar dat is volgens Goris niet de eerste prioriteit. “Onze scholengroepen bestaan tien jaar. Het lijkt me nog wat vroeg om nu al een herstructurering te organiseren. De scholengroepen zijn indertijd opgezet vanuit financiële, economische redenen. Die samenstelling is een heikel onderwerp, dus is er moed nodig om die te herzien. Deze denkoefening moet ook vanuit de basis komen, de scholengroepen zelf. Het is dus een werk van lange adem, dat je niet zomaar even afhandelt.
Om aan de rendabiliteitsnormen te voldoen, pleit Jacky Goris in de eerste plaats voor een sterk onderwijskundig leiderschap. “Het GO! moet onder meer investeren in trainingen, vooropleidingen en ondersteuning voor directeurs. We hebben leiders nodig, geen mensen die alle regeltjes en decreten vanbuiten kennen. Daar heb je stafmedewerkers voor. Ook het type van managers zoals ze in het begin van de jaren negentig werden bewierookt, hoeven we niet. Een directeur moet in de eerste plaats weten hoe je de leerwinst van de leerlingen kan verhogen. Dat is de core business van de school. Daaraan gekoppeld moet men meer focussen op competentiedenken in het opstellen van de functiebeschrijvingen en het vastleggen van de evaluatieprocedures. Ik hoop hier op enig eigentijds denken van de vakbonden. Wanneer dit wordt opgebouwd, betekent dat een sterke stap vooruit. Rendabiliteit betekent ook kwaliteit. Wie te weinig leerlingen heeft kan geen kwaliteit meer bieden, en ouders zullen dan niet zo snel geneigd zijn nog voor die school te kiezen. We moeten er goed voor opletten dat we de maatschappelijke dualisering niet verder versterken binnen het onderwijs. Zorgzame scholen trekken meer zorgbehoevende kinderen aan, terwijl prestatie- en outputgerichte scholen goede resultaten kunnen voorleggen en een heel ander soort leerlingen aantrekken. Die pervertering van het gelijkekansenbeleid moeten we tegengaan, omdat dit een gevaar betekent voor het gelijkekansenproject, en voor een evenwichtige verdeling van alle verschillende groepen over de scholen.”
- april 2008
31
DOSSIER
ruimte voor persoo nlijkheidsvorming Het GO! stelt zich tot doel het secundair onderwijs optimaal af te stemmen op vervolgstudies en op de arbeidsmarkt. Het kiest ervoor een rationeel onderwijsaanbod te ontwikkelen dat vernieuwend is en rekening houdt met de vrije schoolkeuze en de maatschappelijke relevantie van de studiegebieden.
“W
e moeten in de eerste plaats duidelijk stellen wat we precies verstaan onder die afstemming op de arbeidsmarkt”, stelt Jan De Maeyer, algemeen directeur van Scholengroep Panta Rhei. “Je kan kant-en-klare leerlingen afleveren, die onmiddellijk kunnen ingeschakeld worden op de arbeidsmarkt, maar daar geloof ik niet in. Wel kan je hen zo opleiden, dat ze zich snel inwerken in een nieuwe situatie. De opleiding moet specifiek zijn, binnen een bepaalde branche, en tegelijk heel algemeen, met aandacht voor bredere competenties dan enkel techniek of kennis. Ik vind bovendien dat je ook in het TSO of BSO algemene cultuur moet opdoen. Een loodgieter heeft geen cultuur nodig om zijn werk te doen, maar zijn interesse voor toneel of opera kan hem een ruimer blikveld geven en zo naar andere jobs leiden. Dit niet meegeven vanaf het begin, kan dus een hypotheek leggen op zijn vorming.”
Regelgeving vormt vaak een rem
Nadruk op talentontwikkeling
“Het is belangrijk dat we werken aan de doorstroming van alle categorieën”, zegt Dirk Franco, lid van de Raad van het GO! en algemeen directeur van de Xios Hogeschool Limburg. “Niet iedereen wil voortstuderen op 18 jaar. Voor wie wil werken, moeten we een goede coaching en opvolging bieden. Wil iemand naar het hoger onderwijs, dan moet die overgang zo efficiënt mogelijk gebeuren.” Hogescholen en universiteiten kunnen volgens Franco heel wat doen om leerlingen uit het middelbaar naar zich toe te halen. “Een voorbeeld van goede samenwerking kan ik geven vanuit mijn eigen hogeschool, waar we gastlessen organiseren voor hoogbegaafde leerlingen uit Tongeren. Daarnaast geven onze studenten uit de lerarenopleiding studiebegeleiding voor zwakkere leerlingen uit het secundair. We willen bovendien de begintermen van het hoger onderwijs zo goed mogelijk laten aansluiten met de eindtermen van het secundair, om zo een naadloze instroom te creëren. Dat kan door het curriculum aan te passen in het eerste jaar hoger onderwijs, of door onze begintermen duidelijker te communiceren naar middelbare scholen. Zo weten zij op welk niveau en welke topics ze de leerlingen moeten voorbereiden.”
Een van de instrumenten om het onderwijs af te stemmen op vervolgstudies en de arbeidsmarkt is de competentieagenda. Die bevat tal van acties die mensen weerbaar moeten maken tegen veranderingen in hun werkomgeving. “De nadruk ligt daarbij op talentontwikkeling, zowel in het onderwijs als op de werkvloer”, verduidelijkt beleidsadviseur Luc Brion. Aan de uitvoering van de competentieagenda werd een aantal prioriteiten gekoppeld, waarvan de eerste vier betrekking hebben op het onderwijs. “Het eerste daarvan, een geïnformeerde studie- en beroepskeuze, houdt in dat kinderen studiegebieden leren kennen en hun keuzebekwaamheid verhogen. Dat kan door een uitgewerkt oriëntatiebeleid, door projectmatig en vakoverschrijdend te werken, en door samenwerking met de bedrijfswereld. Een tweede punt is werkplekleren. Het GO! wil zijn scholen stimuleren om een beleid rond lerarenstages uit te bouwen, en schaart zich achter de activiteiten die de begeleiding van leerlingen in de bedrijven zelf ondersteunen. De overheid kan hier een bijdrage leveren door onder meer de kwaliteitscriteria hiervoor uit te bouwen en oplossingen aan te reiken om leerkrachten die stage volgen te vervangen. Ten derde moet het onderwijs de ondernemingszin bij jongeren stimuleren, bijvoorbeeld door middel van bepaalde werkvormen, zoals de leeronderneming. “Het GO! is ook bereid mee te werken aan de uitbouw van een kwalificatiestructuur voor EVC-procedures en ondersteunt het gebruik van certificaatsupplementen in het secundair onderwijs, voor zover die een beschrijving zijn van de door de leerling verworven competenties tijdens de opleiding.”
32
- april 2008
“In regionale technische centra, waar ook het GO! in vertegenwoordigd is, kunnen bedrijven met scholen in dialoog gaan en hun noden kenbaar maken”, zegt De Maeyer nog. “Door in dergelijke commissies te zetelen, kan een school nauwe banden opbouwen met het bedrijfsleven. In Gent is er bijvoorbeeld al een intense samenwerking met Volvo. Het bedrijf geeft de school nieuwe wagens of afgedankte onderdelen uit het magazijn, zodat de leerlingen daarop kunnen oefenen. Leerplannen afstemmen op de wensen van het bedrijfsleven is nog moeilijk, omdat de regelgeving vaak een rem vormt. Het zou mogelijk moeten zijn snel in te spelen op knelpunten en dringende tekorten in het bedrijfsleven. En eventueel dan uitzonderingen toestaan voor bijvoorbeeld een acute nood in het bedrijfsleven.”
Naadloze instroom creëren
- april 2008
33
DOSSIER
ruimte voor professi onaliteit Het GO! streeft ernaar, het beleidvoerend vermogen van scholen te versterken, onder meer door de directeurs te ondersteunen in hun vak. De scholen kunnen een sterker beleid voeren als ze samengebracht zijn in campussen of samenwerkingsverbanden aangaan.
“W
e moeten er zorg voor dragen dat de kwaliteit van de leidinggevenden in de scholengroepen zo hoog mogelijk is, en alles doen om mensen beter voor te bereiden op hun job”, vindt Eddy Baldewijns, lid van de Raad van het GO!. “De directie heeft een opleiding gekregen om les te geven, en heeft dus een grondige pedagogische en didactische achtergrond, maar moet dan plots management gaan uitvoeren over een organisatie. Die is bovendien heel anders dan andere ondernemingen, want je werkt met levende ‘producten’.” Een directeur heeft veel werk. Daarom ziet Baldewijns er een groot nut in hem het administratieve werk uit handen te nemen. “Zo kan hij zijn beleid en pedagogische werking versterken. Door alle afspraken, regels, taken,… krijgt dat pedagogische soms wat minder aandacht, terwijl het toch tot de kern van het onderwijs behoort.”
Directeurs ontlasten Dirk Van de Vondel, algemeen directeur van Scholengroep ANT1GON, benadrukt hier de rol van de inrichtende macht, dus van de scholengroep zelf. “Het beleidvoerend vermogen van scholen wordt bijna altijd gezien vanuit de school zelf, hoogstens met verwijzingen naar de randorganisaties”, verduidelijkt Van de Vondel. “Scholengroepen kunnen de 34
- april 2008
directeurs echter in hun taken ontlasten door meer gecentraliseerd diensten te verlenen aan de scholen. Een voorbeeld daarvan is een centraal ICT-beleid, met een platform over alle niveaus om bijvoorbeeld lesopdrachten centraal door te geven. Ook juridisch-administratief advies, preventie en gezondheidsbeleid kan op het niveau van de scholengroep georganiseerd worden. Enerzijds voorzie je zo een vlottere transfer van knowhow, anderzijds kan de directeur zich zo meer richten op zijn core business: zijn taak als onderwijskundig leider.”
Begeleiding door externen Van de Vondel haalt ook het personeelsbeleid aan als motor voor een professionalisering van het GO! “We kunnen gezamenlijke functiebeschrijvingen opstellen, ervaringen doorgeven over functioneringsgesprekken of evaluatie, of bij slecht functionerende leerkrachten juridisch advies geven vanuit de scholengroep die op zijn beurt ondersteund wordt door de centrale diensten. Het personeelsbeleid kan zo meer uniform gemaakt worden, maar met respect voor de autonomie van de individuele directeur: hij of zij heeft het best zicht op de lokale eisen aan de leerkrachten. Daarnaast moeten we overwegen externen in te schakelen voor begeleiding van directeurs. Dit staat nu nog in zijn kinderschoenen. Het is al voorgekomen dat mensen met een goed dossier, die een goed sollicitatiegesprek hebben gehad, later toch niet zo geschikt bleken eens ze in functie waren. Daarom zou het een voordeel zijn als de raad van bestuur bij de selectie van directeurs begeleid wordt door een externe partij.”
Korte communicatielijnen Baldewijns beseft dat een goede kennis van de gemeenschappelijke visie cruciaal is: “We moeten goed beseffen dat we aan hetzelfde project werken. Maak daarom de communicatielijnen tussen scholen-
groepen en de Raad zo kort mogelijk. Want een intense dialoog opbouwen en goed samenwerken is niet altijd even gemakkelijk. Gelukkig heeft het GO! hier een sterk punt, dat als een rode draad doorheen het hele project loopt: van opvangcentrum over kleuter-, lager en secundair onderwijs, en bijna tot de hogeschool, leeft er dezelfde filosofie en doelstellingen wat mens- en maatschappijbeeld betreft. We hanteren die troef goed wanneer scholen en scholengroepen elkaar een helpende hand reiken over de grenzen heen. Op het lokale niveau zijn we daar niet altijd zo mee bezig, dus moet het centrale niveau er meer oog voor hebben en de lijnen mee uitzetten, zodat we die gemakkelijk kunnen toepassen. Zo helpt de sterkere de zwakkere, wat een sneeuwbaleffect op gang brengt.
Strategisch denken stimuleren Dat effect kan immers ook in de andere richting werken. Wanneer een school problemen heeft, en jaren of richtingen moet schrappen, heeft dat zijn gevolgen voor de hele scholengroep.” Er zijn meer voorbeelden van deze praktijk dan we denken. In bepaalde steden is er een sterke poot die kleinere broertjes binnen de scholengroep onder zijn vleugels neemt. Zo’n samenwerking vraagt erg veel strategisch denken en dat stimuleren we vanuit de Raad. De bevoegdheid stopt bij de scholengroep, de Raad kijkt verder.”
Grote flexibiliteit gevraagd Lut Stroobants is adviseur-coördinator van de Pedagogische Begeleidingsdienst van het GO! en leidt het project rond professionaliteit. “Het is belangrijk dat scholen beleidskrachtig zijn, en voortdurend de kwaliteit van hun onderwijs onder de loep nemen. Geven we goed onderwijs voor onze leerlingen, leren we ze vaardiger worden om de juiste keuze te maken voor een onderwijsloopbaan die aansluit bij hun talenten? Zorgen we
ervoor dat ze later de persoonlijkheid hebben om gelukkige mensen te worden die houden van hun beroep, maar die ook betrokken zijn bij wat er in de samenleving gebeurt? Elke dag school maken in een almaar veranderende omgeving, betekent creatief inspelen op nieuwe maatschappelijke vragen. Die hebben onder andere te maken met een steeds grotere diversiteit van leerlingen, maar ook met vragen vanuit de arbeidsmarkt, de hogescholen en universiteiten en met accenten die het beleid uitzet. Dat vergt grote flexibiliteit van het hele schoolteam en van al wie samen onderwijs vorm geeft in de school en in de klas. Scherp staan, alert zijn en open oog hebben voor de eigen werking en voor de omgeving en dus ook stap voor stap groeien en beter worden. Daarbij kan zelfevaluatie een sterke motor zijn om als team en als individuele leerkracht te ontwikkelen. Scholen helpen
bij het kiezen en gebruiken van de juiste instrumenten, ze als kritische vriend ondersteunen, en er samen attent op zijn dat dit een cyclisch proces is dat nooit stilvalt is belangrijk in de professionalisering van een schoolteam. Een krachtig beleid voeren betekent dat er in de school permanente aandacht is voor professionele ontwikkeling van al wie bij de school betrokken is. Natuurlijk denken we dan aan de directeur. Een opleiding van directies als inspirerende, onderwijskundige en leiders is zeker nodig. Ook het coachen van directeurs in service is nu al een kerntaak van de systeembegeleiding en dat willen we de volgende jaren nog versterken. Het ontwikkelen van beleidvoerend vermogen is evenwel meer dan het ondersteunen van de directeur. Zonder gedreven en professionele leraren, geen kwaliteitsvol onderwijs. Een krachtig én warm personeelsbeleid, een open schoolcultuur creëren waar
ruimte is voor inspraak en verantwoordelijkheid, maar die ook de lat hoog legt op het vlak van professionele ontwikkeling, dat zijn pijlers die een daadkrachtig beleid kenmerken. Dat wil zeggen samen werken als team, samen een doelgericht nascholingsplan ontwikkelen, ruimte maken voor overleg en van elkaar leren, de vakgroepen sterker maken zodat ze mee het beleid van de school kunnen vormgeven. En ook: samenwerking over de scholen heen, krachten bundelen om bijvoorbeeld de aanvangsbegeleiding van nieuwe leraren efficiënt te organiseren en inhoudelijk gelijkgericht te ontwikkelen op het niveau van de scholengroepen. Maar ook samenwerken met de lerarenopleidingen van de hogescholen om stage- en aanvangsbegeleiding goed op elkaar af te stemmen. Het zijn een aantal speerpunten waar we bij de begeleiding van scholen de schouders zullen onder zetten met het begeleidingsteam.” - april 2008
35
DOSSIER
ruimte voor gelijke kansen Het GO! zal de verschillende onderwijsniveaus pedagogisch-didactisch op elkaar doen aansluiten. Een sterk talenbeleid in alle niveaus, meer continuïteit in de leerplannen van de onderwijsniveaus en nauwe samenwerking tussen kinderopvanginitiatieven en kleuterscholen moeten dit in de hand werken. Het GO! zal ook de doorstroming tussen de onderwijsniveaus optimaal uitbouwen.
“D
eze doelstelling begint bij de band tussen kleuterscholen en de voorschoolse kinderopvang, die op verschillende manieren uitgebouwd kan worden”, zegt Marc Smets, hoofd van de afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel. “Enerzijds kunnen scholen een samenwerking aangaan met externe kinderdagverblijven die in de omgeving van de school liggen, anderzijds kunnen zij initiatieven nemen om zelf een opvang op te richten. Dit lijkt me een cruciale stap voor de rekrutering, omdat de opvang van kleine kinderen steeds minder door de ouders of grootouders zelf gebeurt. Wanneer een kind van zijn zes maanden tot zijn twee, drie jaar al ergens opvang krijgt, is het niet evident dat hij daarna nog verhuist.” In de overgang van kleuter- naar lagere school ziet Smets minder een probleem, omdat dat in veel scholen al vlot verloopt. “De doorstroming van basis- naar secundaire scholen kan echter wel veel beter. Hun band moet versterkt worden door hechtere contacten, niet alleen tussen de directies, maar ook bij personeelsleden en leerlingen. Bij kinderen van twaalf jaar nemen de ouders nog altijd de eindkeuze, maar de impact van de leerling zelf valt niet te onderschatten.”
Samenwerking tussen alle niveaus “Zoals in alle organisaties moet er in de eerste plaats een transparantie zijn”, zegt Arlette Verkruyssen, ondervoorzitter van de Raad van het GO!. “Vandaag wordt er nog te veel in vakjes gedacht. We moeten de muren slopen tussen kleuter- en lager onderwijs, en een continuïteit opbouwen tussen lager en secundair, en van secundair naar hoger onderwijs. Dat vraagt een goede samenwerking tussen alle niveaus, maar ook tussen diverse scholengemeenschappen en -groepen. Vele basisscholen gaan al eens met hun zesdejaars op bezoek naar een middelbare school. Helaas gebeurt dat vaak nog te geïsoleerd, terwijl dat een algemene praktijk moet worden. ”
Open dialoog maakt opgang Om het verlies van leerlingen bij de overgang van basis- naar secundair onderwijs te verminderen, pleit Luc Van Gasse, algemeen directeur van Scholengroep Rivierenland, voor een beleid 36
- april 2008
op meerdere sporen. Met enerzijds een betere samenwerking tussen de scholen en de leerkrachten over de scholen en niveaus heen, en anderzijds het engagement in woorden en daden van ieder personeelslid. “Ik ben heel tevreden met de aandacht die het algemeen strategisch plan schenkt aan het afstemmen van en de doorstroming tussen de verschillende onderwijsniveaus. De ambitie om de leerplannen pedagogisch-didactisch op elkaar af te stemmen gaat over de kern van ons onderwijs: het werk van de leraar in de klas. De algemeen directeurs hebben bij de voorbereiding van het strategisch plan hier sterk de nadruk op gelegd, en vertolken hiermee wat leeft op de werkvloer. Het feit dat de Raad deze ambitieuze, maar tegelijkertijd concrete operationele doelstellingen heeft opgenomen in het strategisch plan, is ook een illustratie van de open dialoog die in het GO! opgang maakt.” Een ander belangrijk punt, dat Marc Smets aanhaalt, is het vlot in elkaar overgaan van de inhoud van de leerplannen, en dat dit voldoende gecommuniceerd wordt naar de ouders. Ook Arlette Verkruyssen dicht een open communicatie een primordiaal belang toe. “We moeten horizontaal werken en iedereen hierbij betrekken, zodat alle betrokkenen op dezelfde lijn staan. Ook communiceren doe je het best systematisch en over alle grenzen heen. Ik denk bijvoorbeeld aan een website, studiedagen, platformen, task force, netwerk, enzovoort. De eerste stappen worden nu gezet, met het uitdragen en verspreiden van de doelstellingen. Je voelt dat de wil er is om ze in de praktijk om te zetten. Het wordt een zware taak voor iedereen, zowel de Raad als de scholengroepen en de directeurs. Maar als je de medewerkers kan overtuigen van de meerwaarde van het strategisch plan, dan lukt het.”
Historische banden aanhalen Tot slot kan ook de samenwerking tussen volwassenen- en dagonderwijs dikwijls nog beter; al is die vaak al hecht op campussen waar beide samenwerken. Marc Smets: “Het is van belang dat we die nauwe samenwerking tussen beide blijven stimuleren. Een grote opportuniteit biedt het hoger beroepsonderwijs. Dat geeft leerlingen van het secundair die niet verder voltijds willen studeren, de mogelijkheid toch een bijkomend diploma te verwerven. Hier kan veel gedaan worden door het verstrekken van informatie aan leerlingen van het secundair onderwijs. Ook de banden met de Vlaamse autonome hogescholen kunnen we dieper aanhalen. We hebben immers een historische band, die in het verlengde ligt van het pedagogisch project. Het gaat dan om het pluralistische karakter, en openstaan voor alle ideeën. Ik zie dan ook toekomst in bijvoorbeeld uitwisselingen, of bezoeken aan de hogescholen.” Ook Arlette Verkruyssen hecht veel belang aan de voorbereiding van de jongeren op de overgang van secundair naar universiteit of hogeschool. “Dit pleit voor een verstekte samenwerking met deze instellingen, en kan een aanzienlijke meerwaarde betekenen voor alle partijen.” - april 2008
37
LEERLINGENVERVOER
DOSSIER
botst de bus
De aanpak
met de wetgeving?
Eric Vanderwegen was als medewerker van de stafdienst Strategisch Plan nauw betrokken bij de totstandkoming van het nieuw strategisch plan. Nu het plan er ligt ziet Vanderwegen vooral toe op de uitvoering ervan. Het plan is niet de verantwoordelijkheid van één persoon of één dienst. Het is een referentiekader om de hele organisatie en alle entiteiten en actoren binnen ons net richting te geven opdat we sterker zouden staan.
communicatiekanalen geopend worden. “Bedoeling is dat we alle actoren mobiliseren,” zegt Vanderwegen. ‘Dat doen we in eerste instantie via folders, dit katern in GO! & Co en de website.
Rol van actoren in kaart brengen
“H
et strategisch plan is voortdurend in beweging en vraagt dus om een continue afstemming en bijsturing. Vandaar dat we elk jaar gaan terugblikken op wat er in het voorbije jaar werd gerealiseerd. Op basis daarvan bepalen wij de streefdoelen voor het komende jaar. Daarom houden we jaarlijks een strategisch seminarie waarin alle geledingen van het GO! vertegenwoordigd zullen zijn. En we zullen werken in schooljaren en niet in kalenderjaren. Om de strategische keuzes te realiseren in de komende vier jaar wordt een aantal grote projecten opgezet die afdeling- en niveauoverstijgend zullen werken. Alle groepen en bestuursniveaus die hierbij betrokken zijn in het net worden dan ook gemobiliseerd. Om de dynamiek die het plan levend houdt te versterken zullen er 38
- april 2008
Maar ook door direct in communicatie te treden met scholengroepen, afdelingen, scholengemeenschappen, verenigingen. Want hier is reeds een hele dynamiek op gang en die dynamiek moet versterkt en verbreed worden. Het centrale niveau wil deze dynamiek faciliteren en over heel het net opentrekken in een intensieve samenwerking met het mesoniveau en het lokale niveau. Daarom is het belangrijk om de rol van alle actoren duidelijk in kaart te brengen. Voor het centrale niveau willen we heel zichtbaar maken wat we doen en wat onze basisopdracht is en dit zoveel mogelijk afstemmen op de strategische keuzes van het net. Daarom introduceert het centraal niveau de Balanced Scorecard en zal gestreefd worden naar een systeem van kwaliteitszorg dat de strategische werking van het net kan verankeren. Het strategisch plan en de verwezenlijkingen ervan meetbaar maken is een fundamentele keuze geweest in dit plan. Daarom is het van belang in kaart te brengen waar we vandaag staan en systematisch het gebruik van indicatoren te introduceren opdat we onze voortgang kunnen opvolgen en waar nodig tot fundamentele discus-
sies kunnen komen om onze keuzes en strategieën bij te stellen.
De school staat centraal Een andere fundamentele keuze is de wisselwerking en de afstemming tussen de niveaus. Op mesoniveau komt het strategisch plan op de agenda van de Co-RA. de raden van bestuur van scholengroepen worden veel nauwer bij het proces betrokken. Met de scholengroepen zal in kaart gebracht worden op welke wijze zij de strategische doelstellingen willen realiseren, rekening houdend met waar ze op dit ogenblik reeds staan op dat vlak. Door dit zeer zichtbaar te maken kan ook beter gedefinieerd worden waar ondersteuning en coördinatie nodig is. Zo wordt ook horizontale samenwerking tussen scholengroepen vergemakkelijkt. Vanderwegen: “Maar het is natuurlijk de school die centraal staat in het strategisch plan. Vanuit het strategisch plan wordt gewerkt op vele randvoorwaarden die van belang zijn om de school tot een warme en veilige omgeving te maken waar de leerlingen zich ten volle kunnen ontwikkelen. Daarom willen we ook een groter draagvlak bij de directies creëren. Het streefdoel is om de directieverenigingen en colleges van directeurs op regelmatige wijze feedback te geven zodat terugkoppeling mogelijk wordt.”
Meer lezen? www.g-o.be/strategischplan
Liliane en Luc zijn voor veel kinderen al jarenlang vertrouwde gezichten. Samen hebben ze al honderdduizenden leerlingen vervoerd met hun schoolbus. En daar zijn ze best wel trots op, zeker nu alle GO! bussen in een opvallend nieuw kleedje worden gestopt.
E
en eigen bus is een pluspunt voor de sterkte en de werking van de school. Maar anderzijds vormen de almaar stijgende kosten van onderhoud, brandstof en lonen een probleem. Het GO! is zich hiervan bewust en zoekt naar oplossingen.
Vrijheid, gelijkheid, vervoerschap Het leerlingenvervoer vindt eigenlijk zijn oorsprong in de grondwet, die iedere ouder het recht geeft om vrij een school te kiezen voor zijn kinderen. De grondwet verplicht de overheid om dit recht binnen een redelijke afstand te waarborgen, ofwel door scholen als zogenaamde vrije keuzescholen op te nemen in de financierings- of subsidiëringsregeling, ofwel door bij te dragen in de vervoerkosten naar dergelijke scholen. Dit is afzonderlijk geregeld voor het basis-, secundair en buitengewoon onderwijs. Om de vrije keuze via het leerlingenvervoer te
kunnen waarborgen, krijgt het GO! een extra dotatie, die echter niet volstaat om de reële kosten van het busvervoer te dragen.
STOP de bus? Het vervoer van leerlingen van het buitengewoon onderwijs van het GO! wordt verzorgd door de Lijn (door autobusbedrijven en soms ook GO! bussen in onderaanneming) in zonaal vervoer, samen met de andere netten. Voor sommige leerlingen wordt ook in individueel vervoer voorzien. Voor die leerlingen is het vervoer (als ze rechthebbend zijn) altijd gratis. Een aantal scholen van het gewoon onderwijs kan ook profiteren van zonaal vervoer. Maar er gaan stemmen op om het zonaal vervoer in het gewoon onderwijs te laten uitdoven en eerder te gaan naar vervoer volgens het STOP-principe. Dat staat voor eerst Stappen, dan Trappen, dan Openbaar vervoer en dan pas Privé vervoer. Wat de pilootprojecten netoverstijgend leerlingenvervoer betreft, constateerden de ministers van Onderwijs en Mobiliteit dat er te veel aandacht uitging naar het busvervoer en te weinig naar duurzame manieren om naar school te gaan, namelijk te voet of met de fiets. Daarom kiezen ze nu voor ‘Duurzaam naar school’, met meer aandacht voor Stappen en Trappen en slechts optioneel voor Openbaar vervoer en Privé vervoer. Momenteel zijn er al in negen gemeenten proefprojecten gestart, op 1 september 2008 volgen er nog een aantal.
enkele weetjes • Begin dit schooljaar werden een aantal wijzigingen aangebracht in de omzendbrief over het leerlingenvervoer. Op www.ond.vlaanderen.be/ edulex/ kan je de volledige omzendbrief raadplegen. • De kabinetten Onderwijs en Mobiliteit hebben een vernieuwde commissie Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs opgericht. In die commissie wordt het GO! door 2 personen vertegenwoordigd (een voor het centraal bestuur en een voor de ouders van het GO!). Daar worden algemene problemen van het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs besproken; onder andere ook wijzigingen in regelgeving of de uitwerking van een vernieuwd plan van leerlingenvervoer met alle netten. • Over het vervoer van de leerlingen buitengewoon onderwijs naar de opvangcentra werd met de beide kabinetten onderhandeld; hopelijk zal dit een positief resultaat opleveren voor de betrokken scholen en opvangcentra. • Leerlingenvervoer met een schoolbus is en blijft veiliger en milieuvriendelijker dan het individueel met de auto naar school brengen van leerlingen.
- april 2008
39
EEN DAG I N H E T L E VEN VAN
“Dat ouders het waarderen, vind ik super!” Liliane Cremers werkt als schoonmaakster in BS Boom Park van Scholengroep Rivierenland. Vijf jaar geleden vroegen ze haar om ook chauffeur van de schoolbus te worden.
“B
uschauffeur? Ik zag dat eerst helemaal niet zitten. Maar ik heb nog geen minuut spijt gehad van mijn beslissing. Ik had geen rijbewijs voor een bus. Toen ik voor de eerste keer die bus zag, dacht ik: ‘Wat een mastodont. Dat lukt me nooit.’ Maar mijn rijleraar zei: ‘Deze job is jou op het lijf geschreven.’ En hij had gelijk.”
“Rijden is gewoon plezant. Vroeger wou ik zelfs vrachtwagenchauffeur worden. De vrijheid vind ik het leukste. Je bent baas in je eigen bus. De begeleider houdt zich met de kinderen bezig. Natuurlijk, ik moet er wel voor zorgen dat ze de bus niet afbreken. Als het de spuigaten uitloopt, zet ik de bus gewoon aan de kant. Maar ik mag zeker niet klagen over de kinderen. Toen ik nog maar pas mijn rijbewijs had, kwamen zij mij geruststellen: ‘Liliane, je rijdt heel goed. Mijn papa vliegt er soms door, maar jij rijdt echt voorzichtig’. Met mijn verjaardag of op het einde van het schooljaar krijg ik wel eens een cadeautje of een kaartje van ouders. Dat vind ik natuurlijk super! Dat ze tonen dat ze het waarderen dat ik hun kinderen veilig thuisbreng.” “Ik sta elke dag op om zes uur, ik begin om kwart over zeven. In de winter, als het vriest, is dat wel zwaar. Je moet nog ijs krabben en het duurt lang eer je bus warm is. Nu combineer ik de bus met schoonmaakwerk op school. Maar als het zou kunnen, was ik het liefst voltijds chauffeur!” “Vorige maandag moest ik een dagje naar het ziekenhuis voor onderzoeken. Toen ik weer op post was, kwam een van de kinderen heel bezorgd vragen of alles wel goed was met mij. Weet je, ik heb al overwogen om bij De Lijn te solliciteren. Maar op zulke momenten ben ik blij dat ik dat toch niet gedaan heb. Want hoe graag ik ook met de bus rijd, dat contact met de kinderen is toch geweldig.” Harry Roelants, directeur BS Park in Boom, 500 leerlingen, over chauffeur Liliane Cremers: “Ik vind Liliane een heel goede buschauffeur: ze rijdt volgens de regels, is flexibel, schiet goed met kinderen op. En ze is een heel trotse chauffeur. Ze zit altijd netjes gekleed achter het stuur, nooit in stofjas of overall. Ze doet haar job graag, dat zie je gewoon. De chauffeur van de schoolbus is een uithangbord voor de school. Hoe die naar buiten komt, is erg belangrijk.” 40
- april 2008
“Je laat toch geen kleutertje voor de deur staan?” Luc Pauwels werkt al 30 jaar als onderhoudsman in BS De Klimroos in Temse. 23 jaar geleden begon hij met het vervoer van kinderen van en naar school.
“I
n mijn eerste busje vervoerde ik 9 kinderen. Nu rijd ik met een bus die 44 plaatsen heeft. Het werk is veel stresserender geworden. Meer kinderen, en vooral veel meer verkeer. Ik sta ook vaak in de file. Dan worden de kinderen wel eens ongeduldig. Maar ik vind niet dat kinderen zich vandaag slechter gedragen dan twintig jaar geleden. We maken duidelijke afspraken. Ze mogen bijvoorbeeld niet eten of drinken op de bus. En zo’n afspraak is nodig, anders wordt je bus meteen een vuilnisbelt.”
“Ik begin ’s morgens met de ophaaldienst, daarna vervoer ik de zwemmertjes, of klassen die op uitstap gaan. Er is altijd wel ergens vervoer voor nodig. De afwisseling van de job bevalt me het meest. Als je in een fabriek werkt, zie je elke dag dezelfde vier muren. Daarom vind ik de uitstappen het prettigst. Dan zie je iets, dan maak je wat mee. Sommige kinderen zitten twee uur op de bus. Elke dag. Meestal vallen ze snel in slaap. Maar ik vind dat toch lang. Als we een kind afzetten, wachten we altijd tot de deur opengaat, en het kind veilig binnen is. Je laat toch geen kleutertje voor de deur staan?” “De belangrijkste kwaliteiten voor een schoolbuschauffeur? Blijf kalm, toon verantwoordelijkheidszin en – als de kinderen veel lawaai maken – zorg dat je een knop kunt omdraaien. Blijf je gewoon concentreren op het verkeer. Vergeet nooit dat je op de baan bent met de kinderen van iemand anders. Jij bent verantwoordelijk voor hun veiligheid. Andere weggebruikers hebben daar weinig begrip voor. Als ik stop en kinderen stappen op of af, dan verspert mijn bus even de weg. En dan beginnen de auto’s achter je meteen te claxonneren. Dat vind ik wel jammer.” Rita Camerlinckx, directrice van De Klimroos in Temse, ongeveer 260 leerlingen, over chauffeur Luc Pauwels: “We hebben ongelooflijk veel geluk met Luc. Hij is zo precies, heel erg consciëntieus. Hij zorgt voor de bus alsof het zijn eigen auto is. En hij rijdt met de kinderen alsof het zijn eigen kinderen zijn.” In het startpakket met promotiematerialen voor de scholengroepen zaten nieuwe stickers voor de autobussen. Heb je ze nog niet aangebracht, dan kan je in een eenvoudige handleiding lezen hoe je de oude stickers verwijdert en de nieuwe aanbrengt. Die handleiding vind je op www.g-o.be/sites/Dagkrant/Documents/ bussenlogos4.pdf. Meer informatie: Willy Van Cauwenberge, 0495 32 72 84,
[email protected]
- april 2008
41
HET EERSTE LEERJAAR
het eerste leerjaar is in beweging Kinderen die voor het eerst naar de basisschool gaan, hebben vaak moeite met stilzitten. Begrijpelijk: de speelse fase is, gelukkig, nog lang niet achter de rug. Toch kan het geen kwaad deze tomeloze energie in goede banen te leiden en in sommige gevallen ‘nuttig’ aan te wenden. Twee GO! scholen geven het goede voorbeeld.
D
e West-Vlaamse BS Ter Molen in Lauwe draagt de waarden en doelstellingen van het GO! hoog in het vaandel. Beweging staat er centraal en gezondheids- en bewegingsopvoeding worden in de praktijk toegepast. En niet alleen op school. In deze kleine deelgemeente van Menen betrekt de school ook de plaatselijke rusthuizen hierbij. Directeur Didier Rogge en leermeester LO Martine Ostyn lieten de redactie een bewegingsactiviteit in rusthuis Sint-Gerardus meemaken.
Turnles met oma en opa Vandaag staat een bewegingsactiviteit met kranten op het programma. De kinderen nemen plaats in een kring tussen de bejaarden. De turnles onder leiding van Juf Connie vangt aan met een begroeting: kinderen en bejaarden werpen een dikke ‘smijtzoen’ naar elkaar. Eenvoudige oefeningen (springen, zwaaien, een evenwichtsoefening met de krant) maken vervolgens de gewrichten los. Tijd om te sporten! We zien oma’s en 042
- april 2008
Me e s te r v a n G O ! B Tim a s is s c De Zo n ne b h o o l lo e m
GO! Basis schoo l Ter Mole n op bewe gings les in Sint- Gerardus
e amus e H e n r ie t t
opa’s vals spelen en commentaar geven op elkaar. Hier en daar betrappen we een oma of opa die in slaap dommelt om dan vlug wakker gemaakt te worden door het kind ernaast: “Kijk, je moet het zo doen! Opletten hoor!”
wel vanuit een bewegingsactiviteit met kranten, maar eigenlijk komt er meer bij kijken. Er is participatie met de buurt en het rusthuis, iedereen leert om een ander te helpen én er wordt gewerkt aan wederzijds respect.”
Martine Ostyn: “Het is mooi om te zien hoe ze met elkaar omgaan. Na verloop van tijd ontstaat er echt een band. En alles gebeurt altijd heel spontaan. Vaak gaat het ook om heel kleine dingen, elkaar begroeten bijvoorbeeld. Zo leren we de kinderen ook kleine, sociale vaardigheden aan.” “Het doel is interactie creëren”, zegt Didier Rogge. “We vertrekken
En wat vinden de oma’s en opa’s er zelf van? Valère (92): “Ik heb een tijdje niet kunnen meedoen, maar gelukkig ben ik terug van de partij. Zo heb ik weer wat beweging en kan ik me amuseren. Het is leuk voor de kinderen, maar zeker ook voor ons. We kunnen elkaar dingen leren. ’t Is eens iets anders dan gewoon bingo of petanque, nietwaar?”
e rt z ich
Bs de Zonnebloem
n me t e m o k n re De k i n de me n v a n r o v e d n e t ve rs ch i l l n c o n t ac i g n i g e be w
Gek op mijn lijf in Temse Ook op BS De Klimroos en wijkschool De Zonnebloem in Temse wordt gewerkt rond sport en gezondheid. Naast de wekelijkse turnlessen en zwemuurtjes, loopt er het hele jaar door een groots sportproject waaraan alle leerlingen één keer per maand deelnemen. Meester Tim Stes: “Het sportproject bestaat drie jaar. Sinds kort werken we maandelijks met een doorschuifsysteem tijdens de lesuren, zodat iedereen kan
deelnemen. Elke klastitularis is verantwoordelijk voor een bepaalde sportdiscipline die hij telkens aan een nieuwe groep leerlingen geeft. Iemand geeft dans, een ander baseball of basketbal. Op deze manier komen de kinderen met veel sporten en verschillende vormen van beweging in contact. Aan het einde van elke activiteit ontvangen ze een stempel, waarvoor ze later een prijs ontvangen. We profileren ons echt als een sportieve school en daar zijn wij fier op!”
Vlaanderen Aantal leerlingen: 43 kleuters, 54 lagere school Aantal leerkrachten: 24 Directie: Rita Camerlinckx Contact: Eupenlaan z/n, 9140 Temse tel: 03/771 06 90, fax: 03/710 98 18 e-mail:
[email protected] web: http://www.klimroos-zonnebloem. be/indexzb.html
Bs Ter molen lauwe Vlaanderen Aantal leerlingen: 135 Aantal leerkrachten: 11 Directie: Didier Rogge Contact: Grote Molenstraat 113 8930 Lauwe tel: 056/413014 e-mail:
[email protected] web: http://bs.lauwe. gemeenschapsonderwijs.net/home/
- april 2008
043
HET EERSTE LEERJAAR
Drie leerkrachten uit
drie landen vergelijken Hoe gaat het er bij onze noorderburen aan toe in het eerste leerjaar? Hoe zien de lesdagen voor de kleintjes er in het verre Noorwegen uit? Kunnen wij iets van hen leren en zij iets van ons? Drie leerkrachten vertellen over hun eerste leerjaar.
I
kunnen beginnen.” Sofie: “Bij ons gaat het ook zo. Op maandag is er een uitgebreide gespreksronde met een praatpop waarbij iedereen aan bod komt. Praatrondes leren de kinderen vertellen en naar elkaar luisteren. Zo leren ze aan een groepsgesprek deel te nemen.” Inger: “Wij starten elke dag met muziek. Iedereen zit met de armen en benen gekruist Hoe ziet een modale schooldag te luisteren. De kinderen kunof week eruit? Gerda: “We beginnen ’s ochnen zo nadenken en wegdromen. Wij geloven dat dit hun tends om half negen en volgen gedachten opent en dat zo’n dagelijks min of meer hetzelfde begin van de dag de aandacht stramien. Dat is belangrijk want van de kinderen versterkt. het zorgt voor rust bij de kinGerda van de Velden: “Ook kinderen met specifieke deren. Taal en rekenen geef ik Daarna praten we over wat ze behoeften moeten naar onze school kunnen.” meegemaakt hebben, wat hen ’s ochtends omdat de kinderen bezighoudt.” dan het best opletten. Het middagprostoppen elke dag al om kwart over gramma varieert meer, met vakken als twaalf. In de namiddag zijn er dus geen Hoe leren de kinderen lezen en rekeverkeer, natuur, tekenen en knutselen of lessen. Vóór onze lunchbreak van 10u30nen? gym. Om kwart over drie is de school 11uur hebben wij meestal 2 lessen. Na Gerda: “We hanteren voor het aanleuit; de namiddagen zijn dus echt wel de lunchpauze is er speeltijd tot half ren van letters en spellingsregels een kort. Op woensdagnamiddag hebben de 12. Daarna volgt er nog één les. Daarna specifieke methodiek, ondersteund door kinderen, net als in België, vrij.” nemen we nog even plaats in een cirkel Sofie: “Wij starten ook om half negen gebaren. We zijn hier erg enthousiast om te bespreken wat we die dag geleerd over en merken dat we betere resultaten en we werken met lesmomenten van 25 hebben of maken we wat extra oefeninboeken. Onze rekenmethode, Wereld in minuten. Per week geef ik 250 minuten gen.” getallen, vertrekt vanuit de wereld van wiskunde, 450 taal en 300 wereldorihet kind, vol dingen die hen interesëntatie. De rest wordt aangevuld met Begint de dag met een gespreksronde? muzische vorming of LO.” seren.” Gerda: “Ja, op maandag. We nemen Sofie: “Voor het lezen gebruiken we plaats in een kring en praten samen over de poppen ‘Mol en Beer’. Vorig jaar het weekend. Op andere dagen beginprobeerden wij als pilootschool deze nen we meestal met een gewoon praatje Sofie Van Acker: ”De juf van het eerste leerjaar methode uit. We werken rond 12 zodat we zo snel mogelijk met de les blijft het meeste bij in hun geheugen.” nger Gro Sundby Bergsvand (40) staat al 10 jaar voor 20 kinderen in klas 1 op de Nanset Skole in Larvik, ten zuidwesten van Oslo. Gerda van der Velden (49) geeft zes jaar les aan groep 3a in de Beatrixschool in het Nederlandse Steenwijk. De Vlaamse Sofie Van Acker staat 5 jaar in het 1ste leerjaar van BS De Klimroos in Temse.
044
- april 2008
Inger: “Bij ons gaat het er heel anders aan toe en zijn de dagen veel korter. We beginnen ook om half negen, maar
- april 2008
045
HET EERSTE LEERJAAR
Nederland: “De kinderen krijgen twee keer per week gymles door de eigen leerkracht. Wij hebben de luxe een gymlokaal bij de school te hebben. Dat is in Nederland niet overal zo.”
thema’s, elk beginnend met een verhaal of spel. Ze worden afgerond met een poppenspel waarbij we de kinderen bijvoorbeeld woordenschat en zegswijzen aanleren. Kompas is onze nieuwe wiskundemethode waarmee we de kinderen op een heel speelse en kleurrijke manier wiskunde leren.” Inger: “Ook in onze klas ligt de focus hoofdzakelijk op lezen, schrijven en rekenen. We maken gebruik van boeken, figuurtjes, rijmpjes of raadsels. We laten ze naar de klanken van de letters in bepaalde woorden luisteren en leren hen om de letters te schrijven. We oefenen deze op het schoolbord met krijt, in de lucht met onze vingers, met hun vingers op de rug van hun vriendjes of we laten ze de letters boetseren met Play-Doh. Ook rekenen gaat op een gelijkaardige manier. We beginnen met heel praktische dingen en spelen spelletjes waar rekenen bij komt kijken. Voor we ze echt de cijfers leren schrijven, leren wij hen turven (tellen met streepjes in groepjes van vijf). We leren hen verder ook tellen aan de hand van dobbelstenen, prentjes en tekeningen. We hebben dus verschillende manieren om ze al spelende te leren tellen en lezen.” Hoe worden kinderen met een speciale behoefte opgevangen?
Gerda: “Bij ons op school loopt het project ‘Weer samen naar school’ waarbinnen we streven om ook kinderen met specifieke behoeften naar school te laten gaan. De zogenaamde ‘rugzakregeling’ maakt dit mogelijk. Dat is een leerling-gebonden financiering die ouders van leerlingen met een handicap of stoornis de mogelijkheid biedt om te kiezen tussen speciaal of regulier onderwijs. Er is een speciale toelatings46
- april 2008
Noorwegen: “Het uitgangspunt is dat alle kinderen naar dezelfde school moeten kunnen. Indien nodig worden school en lessen aangepast. Speciaal of buitengewoon onderwijs bestaat hier slechts op kleine schaal. ”
procedure om de kinderen die het echt nodig hebben financieel te steunen in het reguliere onderwijs. Met het geld kan de school dan aangepast materiaal aankopen. Op onze school zitten zo’n 8 à 9 rugzakkindjes.” Sofie: “Voor ons is elk kind gelijk en proberen we hen zo goed mogelijk te sturen en te begeleiden. Bij eventuele problemen zijn de school en de leerkrachten onmiddellijk aanspreekbaar.” Inger: “Ook in Noorwegen is de individuele aandacht voor de leerling op school groot. Het uitgangspunt is dat alle kinderen naar dezelfde school moeten kunnen. Indien nodig worden school en lessen aangepast. Speciaal of buitengewoon onderwijs bestaat hier slechts op kleine schaal. “ Is er genoeg tijd en ruimte voor lichamelijke opvoeding en beweging?
Gerda: “Als het buiten mooi weer is, durf ik even met de klas naar buiten te gaan. Die kleintjes hebben dat nodig. Verder krijgen de kinderen twee keer per week gymles door de eigen leerkracht. Wij hebben de luxe een gymlokaal bij de school te hebben. Dat is in Nederland niet overal zo.” Sofie: “Onze school profileert zich graag als sportschool. Naast de gebruikelijke twee lessen LO per week door de turnleerkracht, organiseren we één maal per maand een sportuur gegeven door de leerkrachten met doorschuifsysteem. Daarnaast zijn er ook geregeld sportnamiddagen. Genoeg beweging bij ons dus!” Inger: “Ook bij ons twee uur LO per Inger Bergsvand: “Eén dag per week naar het woud waar een permanent kamp staat. Op die dag geven we les in de natuur.”
week. Tijdens die lessen laten we verschillende sporten aan bod komen en spelen we verschillende soorten spelletjes. We gebruiken onze lichamen op bepaalde manieren en oefenen klimmen, kruipen, evenwicht bewaren, spelregels volgen, … En één dag per week is volledig gericht op beweging. We gaan dan te voet naar het woud; goed voor een fikse wandeling van een half uur. Daar staat permanent een kamp: een soort tipi met banken en een kampvuur. We legden er ook een speelplaats aan, gemaakt van hout en touwen. Op die dag kunnen de kinderen dus meer spelen dan gewoonlijk en geven we les in de natuur. Zo moedigen we de kinderen aan om hun lichaam op verschillende manieren te gebruiken. Verder leren wij hen ook praktische dingen: fluiten, een mes gebruiken, een kampvuur maken, eten, … Maar ook wiskunde, taal en lessen over de natuur komen op deze manier aan bod. Noren zijn nu eenmaal graag in de buitenlucht.”
BS De Klimroos Vlaanderen Aantal leerlingen: 50 kleuters, 105 lagere school Aantal leerkrachten: 24 Directie: Rita Camerlinckx Contact: Cl. De Landtsheerlaan 3, 9140 Temse tel: 03/771 07 12 fax: 03/710 98 18 e-mail:
[email protected] web: http://www.klimroos-zonnebloem. be/indexzb.html
Beatrixschool Nederland Aantal leerlingen: 435 Aantal leerkrachten: 34 Directie: Wim Meijers Contact: Middenweg 4, 8332 CZ Steenwijk tel: 0521-514198 e-mail:
[email protected] web: www.obsbeatrixschool.nl
Wat is het mooiste aan lesgeven?
Inger: “Ik geniet ervan om ze te zien evolueren. Er gebeurt zo veel vanaf de eerste dag dat ze hier aankomen tot ze de schoolpoort achter zich dichttrekken. Het zijn lieve en nieuwsgierige kinderen op die leeftijd en ze willen echt leren lezen en schrijven. En dat maakt het voor mij zo mooi en uitdagend.” Gerda: “Zeker, ik sta ook het liefst voor deze leeftijdsgroep. Het vormt voor mij de grootste uitdaging. De resultaten die je in het midden en op het einde van het jaar ziet, bezorgen je echt een kick!” Sofie: “De kinderen starten van nul en je leert ze echt rekenen, schrijven en lezen. De juf van het 1ste leerjaar blijft het meeste bij in hun geheugen. Daarvoor doe je het.”
Mijn groeiboekje
Nanset Primary School Noorwegen Aantal leerlingen: 350 Aantal leerkrachten: 26 Directie: Jostein Blikstad Assistant directeur Simen Aas Lower Contact: Postbox 2020, 3255 Larvik tel: (+ 47) 33 13 83 30 fax: (+ 47) 33 13 83 31 e-mail: nbu(a)larvik.kommune.no web: www.nanset.larvikgs.no
‘Mijn groeiboekje’ is een interactief doe-boekje door en voor de leerling. Het volgt het kind gedurende de lagere school. De kinderen kunnen er hun eigen evolutie in vastleggen: ze kunnen zichzelf voorstellen, hoe ze er uitzien, wat ze leuk vinden en wat niet, hun geliefde tvprogramma, hun favoriete zanger… Ook hun zwemprestaties en eigen groeicurve worden vastgelegd en dit van het eerste tot het zesde leerjaar. Het boekje groeit dus met de leerlingen mee. ‘Mijn groeiboekje’ is ontstaan vanuit de behoefte van scholen om kindeigen gegevens te hanteren als uitgangspunt om van daaruit wiskunde, wereldoriëntatie en andere leergebieden op een geïntegreerde manier te exploreren. Maar ook de sociale en emotionele ontwikkeling komt aan bod: de ontplooiing van zelfkennis, de ontwikkeling van een positief en realistisch zelfbeeld, de aanvaarding van de andere, … Bij elke rubriek zijn boeiende doeactiviteiten, leergesprekken en zoekopdrachten voorzien die de leerkracht flexibel kan inpassen in de klas. Mijn groeiboekje biedt een brede, veelzijdige aanpak waarbij het actief leren vanuit levensechte, betekenisvolle situaties vooropstaat. Bovendien is het een mooi aandenken bij het verlaten van de basisschool! Marc Boone, Mijn groeiboekje, Uitgeverij Abimo, 7,50 euro, ISBN: 9789059322080. - april 2008
47
INTERVIEW
“De nacht is even belangrijk als de dag.” Professor Karen Spruyt brengt slaapproblemen bij kinderen onder de aandacht Napoleon sliep amper drie uur per nacht, de oudste Japanse vrouw had als voornaamste hobby slapen en een giraffe heeft aan een halfuurtje pitten meer dan genoeg. Maar hoeveel uur slaap hebben mensen doorgaans nodig? En hoe zit het met de slaap bij jongeren en kinderen? Wat zijn de oorzaken van een slechte slaapkwaliteit en wat zijn de gevolgen voor het schoolgedrag en de schoolresultaten?
“Bij alle leeftijden is de rode draad: een goeie balans vinden tussen slaap en waak. Elk kind moet in gelijk welke fase van zijn leven leren om slaap en nacht aan elkaar te koppelen.”
P
rofessor Karen Spruyt kan ervan meespreken: zij is net overgevlogen uit Kentucky, U.S.A - waar ze zich sinds een klein halfjaar heeft gesetteld als professor aan de faculteit Psychology & Brain Sciences van de University of Louisville - en heeft te kampen met een hardnekkige jetlag. Wij houden haar alvast wakker met een interview over het recente slaaponderzoek - dat ze met de hulp van de Centra voor Leerlingenbegeleiding en gesteund door de VUB voerde bij vierduizend Vlaamse kinderen – en het bijhorende boek over slaapstoornissen.
Als slaapexpert vindt u uw materie wellicht niet slaapwekkend?
KAREN SPRUYT: Het fenomeen slaap heeft me altijd al gefascineerd omdat tijdens dat proces - in tegenstelling tot wat velen denken - de hersenen actief blijven. Er is voor mij niets mooier dan een kind dat slaapt. Als vrije student volgde ik destijds ook pediatrie en die bijkomende bagage zorgde voor een unieke invalshoek die ik kon gebruiken bij dit belangrijke veldwerk. Tijdens de slaap voltrekken zich vitale processen die hun invloed hebben op het menselijk gedrag overdag. En ook omgekeerd is er een interactie: wat je overdag meemaakt, wordt mee opgenomen in de slaap. Vele ouders laten er letterlijk en figuurlijk hun slaap niet voor, maar zeker bij kinderen - waar de hersenen in korte tijd nog zo snel ontwikkelen - is een goeie begeleiding heel belangrijk 48
- april 2008
om de rest van het groei- en leerproces vlot te laten verlopen.
Hoeveel slaap hebben jongeren vandaag nodig om goed te kunnen functioneren? Hebben zij genoeg aan het ‘magische cijfer’ van acht uur of mogen ze een gat in de dag slapen?
KAREN SPRUYT: Er zijn verschillende fases in de groei van een jongere, bijgevolg dus ook verschillende normen. Een kind in het lager onderwijs leert elke dag bij, maar ook bij baby’s en kleuters is dat het geval. Bij alle leeftijden is de rode draad: een goeie balans vinden tussen slaap en waak. In het prille begin - bij een baby - wordt dat slaappatroon sterk van binnenin gestuurd, maar zelfs dan kan je als ouder al begeleiden. Elk kind moet in gelijk welke fase van zijn leven leren om slaap en nacht aan elkaar te koppelen. Een kleuter is bijvoorbeeld al een stuk taliger en motorisch beweeglijker, wat het kind bij bedtijd ook actiever maakt. Een kleine rebel kan al uit zijn bed kruipen. Je ziet dus constant andere vormen van slaapproblemen die zich gaan vertakken zolang je niet resoluut voor een oplossing zorgt. Een slaapwandelaar had misschien al in een vroeger stadium een ander slaapprobleem. Zelfs een adolescent die een nachtje doorsteekt om te studeren of te feesten, functioneert niet volgens de slaapregels. Maar er zijn in alle leeftijden een paar paradigma’s: tijdens de eerste drie levensjaren varieert de slaap van 12 tot 16 uur, terwijl dat bij 14-jarigen al is teruggeschroefd tot 9 uur.
En professor Spruyt kan het weten. Als oud-leerling van het GO! ontwikkelde ze zich in geen tijd tot een echte slaapfee. Begin jaren negentig ging ze aan de VUB psychologie studeren. In 1997 legde ze zich in Amsterdam vervolgens toe op de neuropsychologie waarna al snel de vraag rees om een doctoraat te maken rond slaapproblemen. Daarvoor werkte ze onder meer samen met een Finse prof, alvorens koers te zetten naar de States waar er meer vraag is naar dit soort onderzoek. Dankzij een opleiding statistiek kon zij met de verworven data verschillende modellen maken voor baby’s tot en met kinderen van 12 jaar.
Maar concreet bestaat er dus geen gemiddeld aantal uur slaap waar iedereen zich aan moet houden?
KAREN SPRUYT: Elk individu heeft zijn eigen norm, dat kan je niet veralgemenen. Er zijn wel twee belangrijke factoren die de slaap bevorderen: regelmaat en slaaphygiëne. Dat laatste omvat alle mogelijke activiteiten die gerelateerd zijn aan de slaap. Het zijn factoren die ervoor zorgen dat je makkelijker inslaapt en je ook spontaan op het passende tijdstip doen ontwaken, zoals een stofvrije kamer, duisternis, stilte, goeie temperatuur. Als je bijvoorbeeld ’s middags een kopje koffie drinkt, heeft dat al invloed op je slaaphygiëne. Net voor het slapengaan zorg je dus best voor een slaapvriendelijke omgeving: geen discussies, geen wilde activiteiten, geen extreme invloeden uit de nabije omgeving zoals televisie - april 2008
49
GO! STAND· PUNT
INTERVIEW
Een maximumfactuur voor het secundair?
Het boek ‘Slaapproblemen bij kinderen’ is uitgegeven door Lannoo
of computer. Zeker bij jongeren en kinderen wordt de slaaphygiëne gekoppeld aan een vaste regelmaat omdat zij nog geen tijdsbesef hebben. De belangrijkste tijdsindicator is dan ook de ouder. Als een kind van vijf protesteert omdat hij binnen een kwartiertje moet gaan slapen, zal hij een gat in de lucht springen als je zegt dat hij pas binnen zestien minuten onder de wol moet. Zo relatief is het allemaal voor een kind.
Hoe weet je dan als ouder dat je kind voldoende slaapt als alles zo gevoelsmatig is?
KAREN SPRUYT: In het boek dat ik heb geschreven (Slaapproblemen bij kinderen) staan enkele richtlijnen en parameters. Als je eens rondvraagt hoeveel iedereen slaapt, zal je uiteindelijk al snel tot het gemiddelde van acht uur komen. Maar dat wil niet zeggen dat iedereen aan acht uur genoeg heeft. Veel hangt ook af van de opvoedingswijze, de geografische factor, het soort van samenleving. We moeten eerst onze inwendige klok zien te vinden en die daarna leren te respecteren. Vooral bij kinderen is dat moeilijk. Toch kunnen we stellen dat Vlaamse lagere schoolkinderen gemiddeld gaan slapen om 21u07 en opstaan om 6u57. Maar vooral bij het inslapen is er een groot verschil: het ene kind gaat slapen om 18u30, het andere pas om 23u03.
Het fabeltje dat mensen die langer slapen ook langer leven klopt dus niet?
KAREN SPRUYT: Daar is men nog niet over uit. Politici slapen bijvoorbeeld heel weinig. Je kan je lichaam daar dan wel op instellen, maar het gevaar bestaat dat je daardoor tot over je uiterste limieten zal gaan, wat vroeg of laat zijn weerslag heeft. Maar ook hier: de limieten zijn voor iedereen anders. Einstein was een 50
- april 2008
voorstander van veel slapen, net zoals mensen in het Zuiden fans zijn van siësta’s. Allemaal goed en wel: een kwartiertje slapen over de middag kan je er weer bovenop helpen, maar het mag de verloren nachtrust niet vervangen. Soms komt het voor dat mensen die aan acht uur slaap genoeg hebben een halfuurtje langer blijven soezen en daardoor met een veel onaangenamer gevoel het bed uit stappen dan wanneer ze onmiddellijk waren opgestaan.
“In Europa wordt het begrip ‘slaap’ nog steeds danig onderschat. Het is zo belangrijk in en voor alles wat we doen, en dat heeft men in de States wél goed begrepen. ” Ook de wederzijdse invloed van slaapkwaliteit op schoolgedrag en schoolprestaties werd tijdens het onderzoek van professor Spruyt geanalyseerd. In Amerika slapen kinderen en jongeren nu al twee uur minder dan Europeanen, voor een deel door de vroege aanvangsuren op school, maar ook door het algemene sociale en maatschappelijke kader dat danig verschilt. Het bioritme aan de andere kant van de oceaan - met 24/24 shoppen en een florissant nachtleven - heeft vaak een nefaste invloed op de slaapkwaliteit.
Moeten we ook in onze contreien slapeloze nachten hebben over dit nakend probleem?
KAREN SPRUYT: Adolescenten hebben net de grootste behoefte aan slaap omdat zij een vrij druk leven hebben door
de hoeveelheid aan naschoolse activiteiten. Daartegenover staat hun rebelse karakter. Slapen is in hun ogen helemaal niet ‘cool’, een nachtje doorsteken wel. Bij jongere kinderen is er nog te weinig onderzoek gedaan omdat het heel moeilijk is om gezonde kinderen te laten testen. Zo’n slaaponderzoek kost ook heel veel geld en wordt meestal enkel uitgevoerd als het gaat om slaapapneu of om medische oorzaken uit te sluiten. Wel is bewezen dat het leerproces van kinderen die slecht slapen, sterk verstoord wordt. Maar binnen dit en vijf jaar zouden de eerste belangrijke resultaten van dit onderzoek moeten bekend zijn, net zoals men tegenwoordig ook tracht te achterhalen of slaapstoornissen genetisch bepaald zijn.
Waarom zet u uw onderzoek eigenlijk verder in de Verenigde Staten?
KAREN SPRUYT: In Europa begint men het probleem aan te pakken, maar toch wordt het begrip ‘slaap’ nog steeds danig onderschat. Het is zo belangrijk in en voor alles wat we doen, en dat heeft men in de States wél goed begrepen. Wij werken in zogenaamde slaapklinieken met meer dan vijfduizend kinderen die zich laten testen in de beste omstandigheden, ervan uitgaande dat niet alleen 2 op 3 kinderen, maar iederéén zijn of haar slaap kan verbeteren. En ondanks de recente specifieke onderzoeken in Europa naar andere jongerenproblemen zoals ADHD en autisme, wordt zelfs in dit kader de slaap over het hoofd gezien. Toegegeven, wij zitten soms zelfs overdag te geeuwen door dit nachtelijke veldwerk, maar dat heb ik er graag voor over. Ik haal het trouwens snel in door iets vroeger in bed te kruipen, al ben ik door deze jetlag wel dubbel van slag (lacht).
Je kind inschrijven in de door de gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor voltijds of deeltijds onderwijs is kosteloos. Maar in het secundair onderwijs is er echter geen sprake van een absolute kosteloosheid. Voor bepaalde onderwijsactiviteiten en voor didactisch materiaal mogen bepaalde kosten worden doorgerekend. Het moet daarbij om effectieve, aantoonbare en verantwoordbare kosten gaan die in evenwichtige verhouding staan tot de eigenheid en de doelgroep van het secundair onderwijs. Een door de overheid vastgelegde maximumfactuur, zoals voorgesteld in het basisonderwijs, is geen evidente zaak gelet op de diversiteit van de studierichtingen ASO, TSO, KSO en BSO, en op het specifiek karakter van elke onderwijsinstelling (tuinbouwschool, hotelschool, technische school harde of zachte sector, ASO-school, middenschool, kunsthumaniora, …). Contextgebonden randvoorwaarden (een hotelschool heeft meer kosten dan bv. een ASO-school) spelen hierbij een grote rol. Wat wel kan, is dat de lijst van de bijdragen die aan ouders en meerderjarige leerlingen kan worden gevraagd door elke indi-
viduele school onder de vorm van een maximumfactuur wordt voorgelegd aan de ouders. De lijst van de bijdragen (effectieve kosten of maximumfactuur) wordt vastgelegd na overleg met de schoolraad. Het is ook mogelijk om van de bijdrageregeling af te wijken en specifieke maatregelen of tegemoetkomingen te voorzien voor financieel minder begoede gezinnen. Dit specifiek overleg is niet vereist wanneer de bijdrageregeling opgenomen is in het schoolreglement. In het GO! keurt de raad van bestuur van de scholengroep de schoolreglementen van zijn respectieve scholen goed en kan dus in dit verband voor al zijn scholen eenzelfde beleid voeren. De bijdrageregeling moet uiterlijk bij het begin van het schooljaar schriftelijk aan de belanghebbenden worden meegedeeld. Het schoolreglement is hiervoor het meest aangewezen instrument, doch een ander (schriftelijk) communicatiemiddel is evenzeer toegelaten. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap vindt het een goede zaak dat de bijdrageregeling voortaan verplicht zal worden opgenomen in het schoolreglement.
Op school leer je praten over seks en relaties Bij veel gezinnen zijn seks en relaties nog steeds taboe-onderwerpen. Toch is seksualiteit een niet te verwaarlozen facet van de opvoeding. Kinderen hebben nood aan seksuele opvoeding vanaf de kleuterklas, op maat van hun leeftijd en op basis van een geleidelijke benadering. Goede relationele en seksuele opvoeding is enorm belangrijk voor hun latere leven. Het stelt kinderen en jongeren in staat zich te ontwikkelen tot volwassenen die seks en relaties een zinvolle plaats kunnen geven in hun leven. Jongeren hebben recht op het nastreven van hun eigen relationeel en seksueel geluk maar worden daarbij gewezen op de verantwoordelijkheden die ze dragen inzake zorg en respect voor zichzelf en de anderen. Tevens leggen wij de nadruk op verdraagzaamheid ten aanzien van de individuele verschillen. Er is ook veel aandacht voor seksuele en relationele moraal en ontwikkeling, met respect voor culturele of godsdienstige achtergrond. In dit kader wil het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap beklemtonen dat zij het bestaan van holebi’s als een maatschap-
pelijk feit erkent en elke discriminatie op grond van seksuele geaardheid verwerpt. Kunnen omgaan met verschillen, verschillen aanvaarden, de diversiteit als een positieve factor in het leven en de maatschappij beschouwen, zijn sleutels tot een leefbaar schoolklimaat. Door een tolerant klimaat te scheppen en door te werken aan attitudevorming kan de school een belangrijke rol spelen in het tegengaan van vooroordelen. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap stimuleert scholen om het respect voor holebi’s op te nemen in hun curriculum. Wij zijn er ook voor leerlingen die om de een of andere reden niet in het gewoon onderwijs terecht kunnen. Ook leerlingen met een fysieke of verstandelijke handicap, leerlingen met autisme of gedragsproblemen zijn net als ieder ander mensen met gevoelens en verlangens. Dat wordt in onze maatschappij wel eens vergeten. Seksuele en relationele vorming voor die leerlingen vergt een specifieke aanpak en deskundigheid.
- april 2008
51
INTERVIEW
Professor Ides Nicaise over zijn nieuwste boek
“Landen met de grootste gelijkheid hebben ook de sterkste kopgroepen. Die landen investeren dan ook zwaar in onderwijs, een absolute noodzaak.”
Hoe ongelijk is het onderwijs? Het boek - over de ongelijkheid van het onderwijs - ligt amper in de boekhandel en de discussie barst in alle hevigheid los. “Dat was ook de bedoeling”, beweert coauteur Ides Nicaise. “Is het dan zo rampzalig?” wilden wij weten.
P
rofessor Ides Nicaise is hoofd van de onderzoeksgroep onderwijs en levenslang leren bij het HIVA (Hoger Instituut van de Arbeid) en hoofddocent aan het Departement Pedagogische Wetenschappen van de K.U. Leuven. Samen met Nico Hirtt en Dirk De Zutter schreef hij ‘De school van de ongelijkheid’, een boek dat niet mals is voor het huidige onderwijssysteem. Hun stelling luidt dat ons onderwijs zwaar tekortschiet als het over gelijke kansen gaat. “Volgens Unicef is België in het rijke Westen kampioen in sociale ongelijkheid op school,” zegt Nicaise. “Wij zijn het land met de grootste kloof tussen de gemiddelde en de zwakste presteerders op school. Die kloof houdt verband met sociale afkomst. Het wordt dus tijd dat we er wat aan doen.” Er is veel kritiek vanuit de onderwijshoek, van mensen die wel degelijk aan het probleem werken.
“Er zijn natuurlijk al stappen gezet, zoals GOK, het kleuterplan en de versterking van het beroeps- en deeltijds onderwijs. Ik heb zelf, in opdracht van de minister van Onderwijs, meegeholpen de indicatoren voor de nieuwe financieringsvoorwaarden voor scholen op te stellen. Daardoor worden scholen niet enkel gesubsidieerd op 52
- april 2008
basis van het aantal leerlingen, maar ook op basis van de buurt waar de leerling woont en het hoogst behaalde diploma van de moeder. Dat is al een grote stap in de goede richting omdat je hiermee scholen aanmoedigt om ook kansarme leerlingen op te nemen.”
“We hebben het meest vermarkte systeem van de wereld.” Moet je sterkere leerlingen afremmen om zwakkeren een kans te geven?
“Die vrees verraadt een bepaalde visie op onderwijs. Men creëert afzonderlijke stromen omdat men vreest dat sociaal gemengde scholen en klassen de elite gaan afremmen. In een meritocratisch onderwijssysteem deelt men jongeren op volgens hun vermeende talenten. Dit systeem bestendigt de sociale ongelijkheid want talent wordt deels door je sociale omgeving bepaald. Een andere visie is dat het recht op onderwijs een mensenrecht is. Deze egalitaire visie heeft te maken met rechtvaardigheid, met een evenredige participatie van alle lagen uit de bevolking. Kinderen die moeilijker leren worden hier extra begeleid, met een
gratis individuele ondersteuning. Hierbij bied je een gemeenschappelijke stam aan tot minstens 14 jaar, het comprehensive curriculum. En wat blijkt uit tal van Scandinavische studies? Hoe langer leerlingen samen blijven, hoe gelijker de uitkomsten. In die landen wordt op gemiddeld niveau niet slechter gepresteerd dan hier. Overigens, en dat staat haaks op de meritocratische visie – landen met de grootste gelijkheid hebben ook de sterkste kopgroepen. Die landen investeren dan ook zwaar in onderwijs, een absolute noodzaak.” Heeft elke maatschappij geen nood aan een elite?
“Absoluut. Egalitarisme betekent niet dat er geen elite is. Maar de reproductie van elites en ‘onderklassen’ van generatie op generatie zou doorbroken moeten worden. Dat is gedeeltelijk ook een kwestie van organisatie van het onderwijs. In landen met meer privaat (‘vrij’) onderwijs heb je in verhouding meer elitescholen en meer gettoscholen. De gelijkheid moet je dus bewaken en reguleren. Ik geloof daarom in de noodzaak van een sterke regulering van het onderwijs. De overheid zou het argument dat gelijkwaardigheid primeert op het vrijheidsidee moeten gebruiken. Dat kan onder meer door het vastleggen van een nationaal curriculum, het invoeren van overheidsexamens, een strengere controle op het recht op inschrijving en het systematisch aanpakken van discriminatie.”
Hebben onderwijsnetten in een egalitair systeem nog wel bestaansrecht?
“We kunnen in het huidige vermarkte systeem nog moeilijk over netten spreken. Het schoolpact is ondertussen al 50 jaar oud en werd opgesteld in een woelige periode vol ideologische tegenstrijdigheden om vooral vrede tussen de zuilen te stichten. Maar het is nu impliciet verworden tot een instrument dat aanleiding geeft tot het meest vermarkte systeem ter wereld. Je hebt de vrijheid van onderwijs, dus ook van eigen pedagogische projecten, en de vrij-
heid van schoolkeuze. Bovendien treedt de overheid op als derde betaler, die per kop subsidieert. De concurrentie die daardoor ontstaat is misschien goed voor de gemiddelde kwaliteit van het onderwijs, maar ze werkt ook afromingsgedrag in de hand: scholen werken zich op door kansarme en allochtone leerlingen te weren.” Als dat klopt, hoe leg je het marktsysteem dan aan banden?
“Een van de mogelijkheden is de vrije schoolkeuze te sturen, met opting-out mo-
gelijkheden vanaf 15 augustus. Een leerling kan dan pas vanaf die datum een andere school zoeken. Niet eerder, anders gaan ouders weer massaal voor de schoolpoort bivakkeren. Maar het beperken van de vrije schoolkeuze is in de huidige omstandigheden moeilijk en onpopulair. Je kan het ook anders aanpakken, gewoon door ervoor te zorgen (via regulering) dat alle scholen even goed zijn. Dan zal de vrije schoolkeuze niet meer zo’n heilige koe zijn.” Waar begint volgens u de ongelijkheid?
“In de kleuterschool – of zelfs al vóór het - april 2008
53
INTERVIEW
De reactie van Scholengroep Brussel op het boek.
onderwijs, buiten de schoolpoorten. Je ziet met name bij allochtone ouders dat er veel drempelvrees bestaat ten aanzien van het kleuteronderwijs: hun kindje komt in een voor hen totaal vreemde omgeving, waar een andere taal gesproken wordt.” Wat kan je daaraan doen?
“Je hebt een onthaalbeleid nodig, en een integrale en interculturele aanpak. Er zijn namelijk niet alleen taal-, cultuur- maar ook gezondheidsverschillen. Die moet je intensief opvolgen en aan preventie doen, thuis, in peuterspeelzalen. Momenteel is er een enorm tekort aan opvang in de drie eerste levensjaren, tussen de perinatale zorg en het kleuteronderwijs. Voor een goede oplossing is natuurlijk meer personeel nodig. Dat zie je bijvoorbeeld ook bij Kind & Gezin, dat duidelijk capaciteitsproblemen heeft.”
“Scholen zijn soms ook leerlingmoe, voor een deel uit onmacht. Met veel afhakers blijkt nauwelijks een gesprek geweest te zijn.”
falen. Ik geloof vanuit die optiek niet in dwangmaatregelen. Wat je wel kan doen is bijvoorbeeld de schoolplicht vervangen door een kwalificatieplicht. Voordat je van school mag, moet je een diploma halen, dat is een betere motivatie.”
Jacky Goris is algemeen directeur van Scholengroep Brussel en nam namens het GO! deel aan het onderwijsdebat naar aanleiding van de publicatie van het boek ‘De school van de ongelijkheid’.
Er zijn toch meer oorzaken voor het afhaken dan enkel de studiekeuze?
“De auteurs hebben zeer nobele ideeën, maar een groot aantal ervan is moeilijk in de praktijk te brengen. Ze zijn nogal radicaal in hun opvattingen over hoe het onderwijs te veranderen en zijn soms zelfs sloganesk bezig. Ik ben eerder een voorstander van een stap voor stap aanpak. Je moet niet vergeten dat we te maken hebben met een complexe situatie in België, met een groot, divers aanbod in het onderwijslandschap en met het in de grondwet ingebakken zuilensysteem.”
“Onderzoekers gaan er te vaak van uit dat jongeren kiezen. Zelfs kansrijke kinderen kiezen niet. Maar vooral kansarme jongeren worden door een trechter geduwd: ‘studiekeuze’ is voor hen eerder een selectie van wat er nog overblijft. Scholen zijn soms ook leerlingmoe, voor een deel uit onmacht. Het afhaken van jongeren is vaak het gevolg van geaccumuleerde frustraties, niet alleen door de school, ook door thuis, door de maatschappij. Zo komen ze in een neerwaartse spiraal terecht. Scholen moeten dan juist met zo’n leerling praten, dat wordt te weinig gedaan. Met veel afhakers blijkt nauwelijks een gesprek geweest te zijn. Een schooldirecteur vertelde me ooit dat hij een procedure van exit-gesprekken heeft opgestart voor leerlingen die er de brui willen aan geven. Het aantal afhakers was op korte termijn met 50% gedaald.” Gaat u er niet te veel van uit dat mens en maatschappij maakbaar zijn?
En ingrijpen op latere leeftijd, zonder direct het etiket ‘strafstaat’ opgekleefd te krijgen?
“Geen enkel systeem is waterdicht. Een aantal gedemotiveerde leerlingen blijf je altijd hebben. Maar de schaal waarop het nu gebeurt is bijna hallucinant. 18% haalt de eindmeet in het SO niet! En dit percentage is al 10 jaar lang hetzelfde. Vergis je niet, die leerlingen zijn zich over het algemeen wel bewust van het belang van een diploma. Het zijn overigens niet altijd de domsten die afhaken. Maar het systeem oriënteert je vaak naar een richting waarvoor je niet gekozen hebt, en die je voortdurend confronteert met je eigen 54
- april 2008
“Ongelijkheid in het onderwijs hangt natuurlijk samen met de ongelijkheid in de ruimere maatschappij. Sociale status, het tekort aan cultuur, de eisen van de arbeidsmarkt: eigenlijk is er op alle fronten ongelijkheid. Maar je kan wel beginnen bij het onderwijs. Veel heeft te maken met politieke wil. Er is geen gebrek aan kennis over de strategieën om tot grotere gelijkheid te komen, maar misschien wel nog een gebrek aan draagvlak. Daarvoor is onder meer dit boek bedoeld: om het middenveld te sensibiliseren.”
De samenleving is nu eenmaal ongelijk “Mijn grootste bezwaar tegen hun stelling is niet dat het onderwijs de ongelijkheid zou versterken want dat is voor een deel zo. Maar men mag niet vergeten dat de samenleving in haar geheel nu eenmaal ongelijk is. Het is onterecht om daar het onderwijs de schuld van te geven of ervan te verlangen die samenleving te veranderen. Je mag niet alles op de rug van de school schuiven! De school kan dit niet alleen oplossen en moet werken met het materiaal dat ze krijgt. En akkoord: daar moet ze haar best voor doen. En laten we ook niet vergeten dat niet voor elk kind the sky the limit is. In onze meritocratische samenleving moeten we daarmee rekening durven houden.” “Naïef zou ik de auteurs niet noemen, maar ze houden nauwelijks rekening met de onderwijskundige en politieke realiteit. Ze pleiten bijvoorbeeld voor het uitstellen van de studiekeuze. Prima, daar kan ik me best in vinden, want België is samen met Nederland, Duitsland
en Oostenrijk het enige land waar die studiekeuze zo vroeg gebeurt. Maar om nu ineens een ommezwaai te maken van 12 tot 16 jaar is zonder meer utopisch, onhaalbaar. Bij 14 jaar ben ik al tevreden. Dat is vanuit leertechnisch oogpunt een scharnierleeftijd. Op dat ogenblik, het begin van de puberleeftijd zeg maar, sluit zich een ontwikkelingsfase waarin het brein van het kind helemaal openstaat voor andere talen. Het zal bijvoorbeeld nadien moeilijk zijn om nog accentloos een vreemde taal te leren spreken. Dit betekent dat je van die periode die daaraan voorafgaat, grosso modo van 10 tot 14 jaar, dus over het basis- en secundair onderwijs heen volop gebruik moet maken om andere talen te leren. Vertrekkend van die vaststelling zou je kunnen opteren voor cycli van 3 maal 4 jaar, in de plaats van de huidige 2 maal 6.”
Iedereen moet meedoen “Hun idee over de comprehensive school is natuurlijk niet nieuw. Dat hebben we in de jaren zeventig al geprobeerd toen het VSO werd ingevoerd. Dat is geen succes geworden doordat het toenmalige rijksonderwijs (de voorloper van het GO! dus) als enige die onderwijsvorm invoerde. En wanneer een comprehensief systeem in concurrentie moet treden met een klassiek categoriaal systeem, zal dat comprehensieve model altijd, maar
volkomen onterecht, als minderwaardig beschouwd worden. De macht van de perceptie dus. Het kan alleen werken als iedereen, dus ook de andere onderwijsnetten, daaraan meedoet.” “In Alsemberg starten we met een proeftuin waarin we voor een blok van vier jaar een comprehensief model gaan opzetten, met aaneensluitende leerlijnen en individuele leertrajecten, beginnend van het vijfde leerjaar van het basisonderwijs en eindigend na het tweede jaar van de middenschool. Pas daarna kan een echte en gefundeerde keuze worden gemaakt tussen de onderwijsvormen. Een interessante case, de vraag is: krijgen we de ouders mee? Hopelijk blijven ze immuun voor de sirenenzang van het traditionele onderwijs met een hoog onderling competitief gehalte. Want anders houdt het natuurlijk op.” “Waar ik het wel met de auteurs eens ben is dat we moeten afstappen van de homogene klassen omdat die het dualisme in de samenleving nog versterken. Sterk en zwak moeten bij elkaar. Horen ook bij elkaar. Ik geloof namelijk sterk in peer tutoring. In het KA Etterbeek proberen we dat uit en ik ben (samen met het hele GO!) erg benieuwd naar de resultaten. Daar kunnen we iets uit leren.”
“In de voorgestelde verplichte toewijzing van leerlingen aan scholen zie ik dan weer niets. Dat is totaal tegengesteld aan onze onderwijstradities. Beter is een doorgedreven gelijkekansenbeleid met gegarandeerde voorrang aan GOK-leerlingen en kansarme kinderen. Die zouden zich als eerste kunnen inschrijven tot aan een vooraf bepaald percentage. Dat is een pragmatische houding die ertoe kan leiden dat de verschillen tussen de scholen worden verkleind.”
Rijkheid zou verschralen “Het boek bepleit ook de invoering van centrale examens. Maar ook dat strookt absoluut niet met onze onderwijscultuur. Het leidt tot een versmalling van het onderwijsgebeuren. De huidige rijkheid van ons aanbod zou verschralen omdat er dan alleen nog oog is voor de test die aan het eind van het schooljaar moet afgelegd worden. Het zal dus niet tot verbetering leiden, integendeel. Het zal ook leiden tot een ranking van de scholen en dat is, neem ik aan, toch het laatste waar de auteurs van het boek naartoe willen. Stel je voor: een jaarlijkse publicatie van de beste scholen! En beste betekent dan natuurlijk met de hoogste uitslagen. Want zo’n ranking houdt natuurlijk totaal geen rekening met de instroom van leerlingen. De leerwinst die een school gedurende het traject boekt wordt niet gemeten. En daar scoort het GO! trouwens heel goed in.” “Ik ben wel een voorstander van het aanreiken van genormeerd toetsmateriaal aan scholen die dat kunnen gebruiken om hun eigen pedagogischdidactische handelen bij te sturen. Op die manier kan de school aan zelf evaluatie doen en op die manier haar beleidvoerend vermogen vergroten. Daar kom je op lange termijn het verst mee en boek je op korte termijn de beste resultaten. Het veronderstelt wel een sterk onderwijskundig leiderschap van de directeur. En ook daaraan moeten we werken.”
Jacky Goris: “Sterk en zwak moeten bij elkaar. Horen ook bij elkaar. Ik geloof namelijk sterk in peer tutoring.” - april 2008
55
57
Op 7 april 2008 is de derde fase van de VIP-campagne gestart. Deze fase focust op de instapmomenten: 1ste kleuterklas, 1ste leerjaar, 1ste en 3de middelbaar. Sinds 7 april worden er tv-spots uitgezonden. In totaal zijn er 87 uitzendmomenten van 10” over een periode van 5 weken. Op VRT Eén worden in totaal 44 spots uitgezonden, waarvan 56% in prime time (= tussen 18.55 u. en 22.30 u.); op Canvas komen er 43 spots, waarvan 80% in prime time. Tegelijkertijd pakken de basis- en secundaire scholen uit met en 400-tal grote, goed zichtbare panelen aan hun buitenmuren, die dezelfde beelden en boodschap dragen als de tv-spots. Verder zijn er affiches, VIP-badges en VIP-deurhangers. Via www.g-o. be/huisstijl is het campagnemateriaal te downloaden. Vippie, onze waarden, affiches enz. zijn daar te vinden. Via www.g-o.be/ webwinkel wordt al dit materiaal toegankelijk gemaakt. De scholen zullen zelf ook promotiefolders verspreiden. Daarin staat informatie over wat een kind of jongere op een bepaald instapmoment van een GO! school mag verwachten. Net zoals de tv-spots nodigen de folders mensen uit om een kijkje te gaan nemen in een GO! school in hun buurt. Of om even binnen te stappen op de nieuwe website die gelanceerd werd: www.iedereenvip.be. Deze publiekssite bundelt alle scholen en instellingen van het GO!. Zo wordt het voor iedereen makkelijk om een GO! school in de buurt te vinden. Deze info correct krijgen is een werk
betekent voor hen een zeer grote stap. Ze komen vaak uit de beschermende wereld van hun kleine basisschool en de zorg van oom, tante, oma en opa en komen nu terecht in een grote school en een groot team van leerkrachten. Vaak zijn mensen zich niet bewust van deze cruciale veranderingen. Ik vind het goed dat de spots, de posters en de folders deze fases nog eens extra beklemtonen. Het is echt een hele grote stap in het leven van een kind.”
De rode loper Gedurende een aantal weken werden er tijdens castings kinderen en leerkrachten geselecteerd voor de filmpjes. Voor één dag waren zij de sterren en mochten ze schitteren voor de camera. Voor Arthur (6), Anaïs (5), Merel (5) en Aaricia (5) van de 3e kleuterklas was het een speciale dag. Zij speelden immers de hoofdrol in één van de filmpjes. Wanneer we vragen hoe ze het vonden, roepen ze in koor: “Leuk! We moesten veel lachen en op de rode loper lopen”. van links naar rechts : de directie van BS, MS en KA Voskenslaan - Gerda Postelmans, Anne Machiels, Katrien De Coninck en Hilde Kiekens
MAKING OF
van lange adem en vergt de inzet van velen. Aan alle GO! scholen en instellingen werd een banner bezorgd met de vraag die ook op hun website te plaatsen. Ga snel even kijken wat er over uw school staat. En er is nog veel meer. Wij vroegen aan al onze scholen om VIP’s op te lijsten in 4 categorieën: leerlingen/cursisten, oud-leerlingen/ cursisten, medewerkers en ouders. Zo kwamen we tot een lijst van meer dan 800 VIP’s. Daarvan worden er 200 geïnterviewd. Sinds 7 april verschijnt er elke dag een nieuwe VIP in beeld op www.g-o.be/dagkrant. Nieuwe VIP’s kunt u daar ook melden. Sinds 7 april verschijnt er elke week een rubriek ‘Onze scholen in beeld’ op de website met daarin een inhoudelijk persbericht over een vernieuwende pedagogische aanpak in een school. Onze proeftuinen, maar ook andere scholen komen hiervoor in aanmerking. Via de persmodule (aanklikbaar op de website) maken wij aan de hand van uw input een kant-en-klaar persbericht. Via de persmodule kunt u verder terecht om evenementiele en andere projecten aan te kondigen. Eerstdaags wordt ook www.go-jobs.be gelanceerd waarmee wij de maatschappelijke opdracht, het Pedagogisch Project en de aantrekkelijkheid van het GO! willen aantonen bij potentiele leerkrachten, directeurs e.a.
De make-up en de felle spots bevielen blijkbaar: de meisjes willen graag fotomodel of actrice worden, ook Arthur ziet wel iets in een filmrol. Dat filmen en fotograferen tijd vraagt beseffen de kleintjes maar al te goed: “Filmen is wachten, wachten, wachten, wachten en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw … en dan pas spelen.” Ook Vanessa uit het 6e leerjaar is één van de gelukkigen. Zij figureert in het filmpje met de leerkrachten. Vanessa heeft er zin in: “Ik moet eigenlijk gewoon fietsen. En lachen. Het is wel koud, maar daar heb ik het wel voor over. Al ben ik wel een beetje zenuwachtig.” Vanessa werd uitgekozen uit meer dan 400 kinderen tijdens de casting. “Op een dag stonden er mensen in de klas die vroegen wie wilde meespelen in een filmpje. Ik stak meteen mijn vinger op. Uiteindelijk werd ik uitgekozen.”
Enthousiasme
goed gedaan.” Ook Anja, leerkracht geschiedenis en economie aan de Middenschool, vond de opnames een leuke ervaring. “Zo leren we onze collega’s eens op een andere manier kennen. Het was een fijne ervaring voor ons.” Rik (14) speelt de hoofdrol in een vierde filmpje. “Het was tof, maar het heeft wel lang geduurd. Ik wist niet dat acteren zo moeilijk was. Het was enorm moeilijk om tijdens de vele takes mijn enthousiasme te bewaren. Ik kreeg ook kramp in mijn been door zo lang te moeten rechtstaan.”(lacht) Niet alleen leerlingen en leerkrachten beleefden die dag hun stermoment, ook directrice Hilde Kiekens stond voor de camera: “Ik werd op het nippertje nog gevraagd om mee te doen en dat wilde ik maar al te graag doen. Ik ben een GO! kind en ik ben ongelofelijk enthousiast over het GO! onderwijs. Ik sta ervoor en ik ga ervoor. Ik ben heel trots dat onze school hieraan mocht meewerken!”
Evi Peeters is opvoedster op de Middenschool: “Het was leuk om zoiets te mogen meemaken. Vooral voor Vanessa moet het enorm moeilijk geweest zijn om na zoveel takes nog te blijven glimlachen. Maar ze heeft dat heel
- april 2008
- april 2008
56
MAKING OF
iedereen Vip deel 3: ‘In het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is elke leerling een VIP.’ Deze boodschap vormt het credo van de VIP-campagne die momenteel in volle ontwikkeling is. De eerste twee fasen zijn achter de rug, de derde fase startte op 7 april.
the Making of Characte
r s I n or de
r of youth
3 ja ar e uterklas, hel - 1 kle ar e ja ar, 6 ja sse despeg rt - 1 leer jonas . . . . jo ia vervoo , 12 ja ar . . . a aric e iddelba ar margot . . ar omas - 1 m ba ar, 14 ja vanessa th 3de middel aisha . . . . . olyneux . . rik m ma x . . . . . . . .
De campagne past in de bredere herprofilering van het vroegere gemeenschapsonderwijs. Om van het GO! een sterk merk te maken en de perceptie en het imago te verbeteren, onderzochten we de merkidentiteit en de positionering in het onderwijsland. Die oefening bracht ons tot verschillende waarden waarnaar we moeten streven: kwaliteitsvol onderwijs bieden, zorg voor elk kind garanderen, maximale leerwinst realiseren, ontdekken van talenten, instaan voor veiligheid en persoonlijkheidsvorming. We dachten na over wat het GO! onderscheidend maakt en na tal van groepgesprekken kwamen we tot de vaststelling dat zorg en persoonlijkheidsvorming waarden zijn waar we in het GO! vooral mee willen uitpakken. De VIP-gedachte ontstond dus niet zomaar, die heeft een duidelijk fundament. De baseline - ‘In het GO! is iedereen een VIP’ - vertelt dat elke leerling en medewerker een persoonlijke VIP-benadering verdient. Een VIP krijgt immers alleen maar het beste en daarvoor wil het GO! veel inspanningen doen. Iedereen in het GO! krijgt de kans om zich maximaal te ontplooien, volgens zijn eigen talenten, ambities en interesses. En dat is de boodschap die onze campagnes in de verschil- april 2008
lende fasen moeten brengen.
Camera loopt… en GO! Eén van de actiemiddelen die tijdens de derde fase wordt ingezet, zijn de tvspots. Als locatie voor de opnames hiervoor diende het Koninklijk Atheneum in de Voskenslaan in Gent. De acteurs zijn leerlingen en leerkrachten van de school. De opnameploeg veranderde de school voor twee dagen in een filmset. Regisseur Kenneth Debacker en zijn filmploeg waren de hele dag in volle actie om de filmpjes op te nemen. “Op het programma stonden vier filmopnames en fotosessies. Vooral werken met kleine kinderen was geen evidentie!” De vier filmpjes hebben alle hetzelfde doel: leerlingen aantrekken naar het GO!. “We richten ons hiermee niet alleen tot de ouders, maar zeker ook tot kinderen. De filmpjes moeten warmte en rust uitstralen zodat leerlingen én ouders zich bij het GO! goed kunnen voelen.”
Instapmomenten De vier ‘goed gevoel’ spots focussen op de belangrijke instapmomenten in de schoolloopbaan van kinderen. Het zijn periodes waarbij ouders en leerlingen vragen en ongetwijfeld ook angsten en
twijfels hebben. De spots en de folders willen hen dan ook goed voorbereiden op wat komen gaat. Wij vroegen de directrices naar hun ervaringen met de instapmomenten. Katrien De Coninck, directrice van de Basisschool in de Voskenslaan: “Elk jaar zijn er weer nieuwe ouders die hun kleine spruit met een bang hartje voor het eerst naar de kleuterschool brengen. Voor de kleuter zelf is dat ook een grote stap. De school is een nieuwe wereld die voor hen opengaat. Globaal merken we echter dat het voor de kleintjes meestal zeer vlot verloopt. Veel vaker zijn het eigenlijk de mama’s die het wat lastiger hebben (lacht). Wij proberen hen allemaal op te vangen en dat verloopt bijna altijd zonder problemen. Als het tweede kind dan aan de beurt is, weten ze dat ze in goede handen zijn. De folders en de spots zullen de ouders zeker gerust kunnen stellen.” Ook Hilde Kiekens, directrice MS Voskenslaan kan ervan meespreken: “Als directrice van één van de grootste middenscholen in Vlaanderen besef ik maar al te goed het belang van deze instapmomenten. Uit meer dan 90 verschillende basisscholen komen er elk jaar kinderen bij ons binnen. Naar de grote school gaan
59
- april 2008
58
iedereen
VIP HEEFT ELKE LEERLING IN HET GO! ZIJN EIGEN FILMCREW?
NU OOK VIP’S IN HET ONDERWIJS GETUIGE JONAS BEVESTIGT:
‘Ik zit hier echt op mijn plaats!’ EXCLUSIEVE REPORTAGE OVER VIP-BEHANDELING VAN LEERLINGEN IN HET GO!
NEE, MAAR MAX KRIJGT ER WEL DE BESTE BEGELEIDING LIGT ER IN HET GO! EEN RODE LOPER VOOR ELKE LEERLING?
NEE, MAAR WE ZETTEN MARGOT WEL OP HET JUISTE SPOOR HEEFT ELKE LEERLING IN HET GO! EEN EIGEN OBER?
Verhaal In Primeur WIJ GINGEN VOOR U OP ONDERZOEK UIT: ONTDEK HET EXCLUSIEF IN DEZE ‘IEDEREEN VIP’!
NEE, MAAR ELKE LEERLING IS ER WEL EEN VOORAANSTAANDE EN INSPIRERENDE PERSOONLIJKHEID
Lees binnenin alles over de Voordelen, Inzichten en Prestaties van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Ontdek waarom iedereen er een VIP is, een Veelzijdige en Interessante Persoonlijkheid...
www.iedereenvip.be