Notitie Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool 1. Inleiding Opdracht De moderne media zijn belangrijke mede-opvoeders. Op het gebied van meningsvorming en andere zaken die horen bij de groei en ontwikkeling van kinderen, spelen ze een grote rol. De informatie die via de media dag in dag uit tot ons komt, is niet waardevrij. Meningen worden door middel van de media doorgegeven. De ontvangers doen er bewust of onbewust iets mee: accepteren, afwijzen of in overweging nemen. Die drie activiteiten hebben te maken met de vraag: Wat doen wij met de media? De keerzijde is: Wat doen de media met ons? Daarmee zijn we middenin de problematiek van de beïnvloeding. De twee gestelde vragen geven aan dat leren omgaan met de media een onderdeel is van opvoeding, toerusting en vorming van kinderen. Een belangrijk deel van die taak ligt bij ouders. Zij zijn de eerstverantwoordelijken. De school heeft in dit opzicht eveneens een opdracht. De Ds. Joh. Groenewegenschool beschouwt het als haar opdracht om leerlingen voor te bereiden op hun plaats in de samenleving. Dit aspect, toegespitst op het op verantwoorde wijze leren omgaan met de media, is het gebied van de media-educatie. Het zal duidelijk zijn dat bij media-educatie niet alleen de kwestie van beïnvloeding aan de orde komt. Aan de vraag op welke manier van de diverse media gebruik gemaakt kan worden, wordt eveneens aandacht besteed. Het Bijbelse waarde- en normenpatroon is daarbij leidend én begrenzend. Leren vormt mensen. Dat betekent dat leren en vormen niet los van elkaar staan. Onze school heeft met betrekking tot vorming de belangrijke taak kinderen voor te bereiden op een samenleving die een heel ander waarde- en normenpatroon hanteert dan het Bijbelse. Dat vraagt om bewustwording als eerste stap naar een verantwoorde voorbereiding. Als school benadrukken we daarbij het belang van: kennis van de eigen identiteit; attitudevorming; apologetische toerusting, waarmee in dit verband de verantwoording van de Bijbelse standpunten richting elkaar en andersdenkenden wordt bedoeld; communicatieve vaardigheden. Ieder die bij de school betrokken is voelt dat er spanning bestaat tussen het mediaaanbod en de identiteit van de school. Juist via de moderne media komen het denkklimaat en de uitingsvormen van de geseculariseerde westerse cultuur op ons en onze kinderen af. Om die reden ziet de school het als haar taak werk te maken van media-educatie ter wapening, toerusting, vorming en ontmaskering. Bijlagen De school heeft voor personeel en leerlingen een aantal kwaliteitsaspecten met indicatoren vastgesteld. Concreet betekent dit dat inzichtelijk wordt gemaakt over welke kennis, vaardigheden en houdingsaspecten personeelsleden moeten beschikken om op een goede en verantwoorde wijze een bijdrage te leveren aan media-educatie. Tevens zijn de doelen voor de leerlingen opgenomen in de bijlage. Een tweede bijlage bevat het Prococol ‘Email- en internetgebruik’. Tenslotte geeft bijlage 3 een korte karakteristiek van de methode voor mediaeducatie ‘MediaMaatje’ die de Ds. Joh. Groenewegenschool gebruikt.
-1Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
2. Tijdsbeeld Technicisme In de 20e eeuw hebben zich veel veranderingen voorgedaan. De gevolgen van deze veranderingen betreffen niet slechts een onderdeel van het leven, maar ze zijn in alle aspecten zichtbaar en merkbaar. Typerend voor de omstandigheden waarin kinderen opgroeien, zijn de grote en steeds snellere ontwikkelingen en veranderingen. Veranderingen op het terrein van cultuur, sociaal leven, wetenschap en technologie. Een belangrijke stimulans voor de veranderingen zijn de technische ontwikkelingen. Hierdoor is, vergeleken met het verleden, enorm veel mogelijk geworden, waardoor begrippen als verbetering en beheersbaarheid naar voren kwamen. Wetenschap en techniek namen zo’n hoge vlucht, dat in de gedachten van velen de greep van de mens op de natuur en alles wat daarmee samenhangt in de plaats is gekomen van de Goddelijke voorzienigheid. Verbetering en beheersbaarheid vormen het kader voor het technicisme; de mens heeft als heer en meester het vermogen om heel de werkelijkheid naar zijn hand te zetten, om zodoende alle problemen op te lossen en om een groeiende materiële welvaart en vooruitgang te garanderen. Dit alles heeft grote gevolgen voor het denken van mensen en voor het ervaren van de dingen om hen heen. Met de wetenschap en de techniek wil de mens de toekomst beheersen en veiligstellen. Besef van begrensdheid Door allerlei ontdekkingen en uitvindingen is de gerichtheid van de mens op de wereld en de veranderlijke dingen toegenomen. De term ‘aardsgezindheid’ past hierbij. Niet in de zin van een tegenstelling tot een verlangen om te leven tot eer van God, maar wel in de betekenis van het in beslag genomen worden door allerlei dingen die zich in de 21e eeuw aan mensen opdringen en waarover ze een mening moeten vormen. De mens verliest zijn begrensdheid en daarmee een belangrijk deel van zijn identiteit. Hij neemt dat wat voor ogen is –zichzelf- veel te serieus. Het creëren van een schijnwereld doet het besef van de eindigheid van het leven verdwijnen. De begrensdheid valt eveneens weg op het levensbeschouwelijk gebied. Door de secularisatie, de multiculturele samenleving en de mogelijkheden om via internet met uitingen van allerlei levensbeschouwingen kennis te maken, is de eigen overtuiging voor velen betrekkelijk geworden. Mensen kunnen uit tal van bronnen een eigen godsdienst construeren. Het eenduidige denken en redeneren vanuit een bepaald omlijnd Bijbels kader is geen vanzelfsprekendheid meer. Het kenmerkende van het christelijk geloof wordt dan minder gezien in het instemmen met bepaalde leerstellingen dan in het op de juiste wijze leven, in het goede gedrag. Twee werelden Door de genoemde ontwikkelingen wordt het voor steeds meer kinderen moeilijker om de Bijbelse levensstijl te betrekken op het totale leven. ’s Zondags in de kerk en door de week op de reformatorische school dient een consistente lijn te zijn. Daarbuiten bestaat de neiging de knop om te draaien en speelt de Bijbel geen of slechts een ondergeschikte rol. Christelijke mensen en kinderen leven dan in twee werelden. In de wereld van gezin, school en kerk gelden andere waarden en normen dan in het maatschappelijk verkeer. Een versterkend kenmerk in dit opzicht is het meer en meer ontbreken van levensernst. De sterke aardsgezinde gerichtheid wil allerlei zaken ‘opleuken’, alles moet leuk en fijn zijn en bij tal van gelegenheden moet er ruimte zijn voor gelach en vrolijkheid. Zaken die met levensernst te maken hebben worden verzwegen of verkleind. Reclame en commercie hebben hierin een sterke invloed. Als we de kenmerken van het tijdsbeeld laten doordringen constateren we dat deze haaks staan op het Bijbelse spreken over het leven. Toch is dát de realiteit waarin onze school staat en waarin ze een opdracht heeft te vervullen! -2Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
3. Verhouding beeld en werkelijkheid Woord en beeld Het is onmiskenbaar dat de beeldcultuur de woordcultuur verdringt en grotendeels verdrongen heeft. Beeldcultuur omvat een cultuur waarin beeldende middelen een belangrijke rol spelen, met name bij de informatieoverdracht. Woord en beeld moeten niet tegen elkaar uitgespeeld worden. Tussen woord en beeld kan juist een versterkende relatie bestaan. Het woord kan in veel gevallen beter tot zijn recht komen wanneer het wordt ondersteund door beelden. Woorden kunnen ook beelden oproepen. We zien dat bijvoorbeeld van oudsher in (Bijbelse) geschiedenislessen (wandplaten, illustraties e.d.). We kennen ook de zondige uitwassen van deze visualisering vanuit de kerkgeschiedenis, waarbij de beelden als ‘boeken der leken’ tot afgoderij leidden. In het onderwijs is de ondersteunende functie van het beeld aan het woord een van de belangrijke didactische uitgangspunten. Daaruit blijkt dat het woord niet het alleenrecht heeft om belangrijke informatie over te dragen. In de 21e eeuw gaat het beeld echter het woord verdringen in plaats van ondersteunen. Het beeld krijgt een dermate dominante plaats dat het woord op de achtergrond komt of overbodig raakt. De filmindustrie en de reclamewereld zijn hierin belangrijke aanjagers; de bedoeling is dat het beeld blijft hangen en een positieve impuls geeft aan het koopgedrag. Steeds dominanter verschijnen snelle foto’s en knallende reclames, afgewisseld door korte aansprekende teksten, die vooral niet te moeilijk moeten zijn. Verdringing van het woord door het beeld leidt onvermijdelijk tot vervlakking van de concentratie. Er wordt vluchtig kennisgenomen van de beelden, waarbij er minder appèl wordt gedaan op het bewust waarnemen en opnemen. De schadelijke gevolgen daarvan zijn duidelijk wanneer een actieve en langdurige luisterhouding vereist is, bijvoorbeeld bij veel mondelinge communicatie, kerkdiensten en onderling contact. Ds. Meeuse pleit in zijn boek ‘Schijn bedriegt’ nadrukkelijk voor het bevorderen van de leescultuur, omdat de beeldcultuur een ernstige versimpeling van de werkelijkheid teweeg kan brengen. Ook waarschuwt hij voor overmatige aandacht voor de beeldcultuur, omdat beelden en geluiden enerzijds tot een vluchtige kennisname leiden, maar anderzijds een diepere indruk achterlaten dan datgene dat gelezen wordt. De verdergaande ontwikkelingen van de informatie- en communicatietechnologie is daarbij van groot belang: steeds meer dingen worden mogelijk met steeds kleinere apparaten. Het beeld vervangt het woord Visualisering wordt toegepast in allerlei situaties. Pictogrammen op stations, in scholen, in kerken, in winkels e.d. geven met universeel herkenbare vereenvoudigde beelden bepaalde functies en doelen weer, zoals een vluchtroute. Het pictogram vervangt de woordboodschap. Dit verschijnsel heeft ook relaties met de multiculturele samenleving. Mensen raken van jongs af aan vertrouwd met de beeldcultuur. Hierbij kan gedacht worden aan de vele spelletjes die inspelen op het omgaan met en het interpreteren van beelden. Daarbij gaat het niet alleen meer om het zien van beelden als zodanig, maar het interactieve omgaan met het medium is een extra dimensie. Dit aspect gaat nog een stap verder: mensen zijn met behulp van de beeldcultuur in staat een eigen schijnwerkelijkheid te construeren. De beelden die gebruikt worden zijn geduldig, veranderbaar en inpasbaar in veranderde en veranderende omstandigheden. Virtual reality en Second life zijn hier voorbeelden van. Opmerkelijk hierbij is het veelvuldige gebruik van het woord ‘beeldvorming’. Het wordt vaak genoemd tegenover feit en werkelijkheid. Het is een subjectief geladen begrip. De voorstelling of beeldvorming van de een staat tegenover die van de ander. In zo’n situatie concurreren de feiten en de werkelijkheid met de subjectieve -3Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
interpretatie. Uiteindelijk blijft er maar één werkelijkheid over, namelijk die het individu zelf kent en ervaart. Hier zijn het subjectivisme en het individualisme in optima forma aanwezig, terwijl deze sterk samenhangen met de groeiende betekenis van het begrip ‘beeldvorming’. Het woord heeft immers een meer stabiel gezag dan het beeld. Dit gegeven heeft ook gevolgen voor onderwijsgevenden als voorbeeldfiguren in het onderwijs.
-4Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
4. Beeld en maatschappij Kwetsbaar De computer, het internet en het geheel van de informatie- en communicatietechnologie zijn niet meer weg te denken uit onze samenleving. Daarmee is de westerse samenleving uiterst kwetsbaar geworden. Onvoorspelbaar Individualisering heeft vooral betekenis in de zin van onvoorspelbaarheid. Daarmee bedoelen we dat mensen steeds minder denken en handelen vanuit vast omlijnde kaders. Er zijn dan geen richtinggevers meer, waardoor voor een groot deel het persoonlijk functioneren in de samenleving bepaald wordt; mensen worden onvoorspelbaar. De voorspelbaarheid op basis van de levensbeschouwing is bij velen afgenomen. Vanwege de grote diversiteit aan zienswijzen in onze multiculturele samenleving en het grote aantal keuzemogelijkheden, denken en handelen mensen veel minder dan vroeger vanuit vaste patronen. De vrijheid en de keuzemogelijkheden zijn op tal van gebieden toegenomen. Een voorbeeld zijn de vele samenlevingsvormen. Mensen maken een afweging en nemen een beslissing op basis van menselijke overwegingen. Het horizontale overheerst, overwegingen die te maken hebben met het gewijde en heilige karakter van de Heilige Schrift zijn naar de achtergrond verdwenen. Dat heeft ook grote gevolgen voor het gezin. De persoonlijke doelstellingen die een ouder heeft, mogen niet gehinderd worden door kinderen, zo menen velen. Daarbij verdwijnen belangrijke waarden als opofferingsgezindheid en wijding aan de opvoedingstaak naar de achtergrond. Juist in een gezin leert een kind de grondwet kennen van het sociale leven, namelijk geven en nemen. Het leert in die veilige beslotenheid vanzelfsprekend rekening houden met anderen. Het leven in een gemeenschap, het ervaren van de gemeenschapszin en de zinvolheid van het bestaan in relatie met anderen, zijn uitermate belangrijke aspecten die een kind van jongsaf aan moet leren. Gaan ouders aan die vruchtbare tijd voorbij, dan heeft dat gevolgen voor de vorming van het kind. Ontsporingen Een niet onbelangijk deel van reformatorische jeugd wordt geïnspireerd en gevormd door televisie, films, dvd en andere uitingen van de beeldcultuur. De geconstrueerde wereld die hierin getoond wordt is voor hen lang niet altijd meer alleen maar vermaak. Zij zetten de in het beeld gevormde wereld in hun leefcultuur voort. Virtual reality wordt dan reality. In dit opzicht is er sprake van ontsporingen op het gebied van seksueel gedrag en geweld, die zich niet meer beperken tot de fantasiewereld, maar die in praktijk worden gebracht. Men ziet vrouwen en meisjes als objecten die, zonder dat daar enige emotionele binding aan te pas komt, te gebruiken zijn. Dienstbaar Het opvoedingsdoel, zoals dat door ondermeer ds. M. Golverdingen omschreven is, legt andere accenten dan het opkomen door ouders voor de eigen rechten en ontwikkelingsmogelijkheden. In zijn omschrijving staat de dienstbaarheid centraal: ‘De vorming van de mens, in afhankelijkheid van de zegen des Heeren, tot zelfstandige, God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheid, geschikt en bereid om al de gaven, die hij van Hem ontving, te besteden tot Zijn eer en tot heil van het schepsel, in alle levensverbanden, waarin God hem plaatst.’ De dienstbaarheid betreft in de eerste plaats de Schepper, in de tweede plaats de medemens. Dat Bijbelse opvoedingsdoel wijst af van de mens zelf en is gericht op de Ander en de ander.
-5Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
5. Beeld en onderwijs School en vorming/opvoeding Binnen de school ontmoeten generaties elkaar. Het contact tussen de jongere generatie, de leerlingen, en de oudere generatie, de leerkrachten, is van wezenlijk belang voor de school. De opvoedende en vormende taak van de leerkrachten krijgt daar gestalte. De factor gezag is hiermee onlosmakelijk verbonden. Dit geeft een eigen dimensie aan de school als ontmoetingsplaats. Er is in die interactie geen vrijblijvendheid, evenmin gelijkheid. De Bijbelse normen voor gezag, zoals die onder andere in de Heidelbergse Catechismus kort zijn samengevat, zijn daarbij bepalend. De exclusieve autoriteit van de Bijbel als het geopenbaarde Woord van God is het uitgangspunt. De verantwoordelijkheid van de leerkracht voor de leerling in de opvoedings-, vormings- en leersituatie speelt daarbij een belangrijke rol. Leerlingen hebben leiding nodig. De leerkrachten vormen daarbij een sleutelpositie als identificatiefiguren. Behoefte aan leiding impliceert tevens structuur, regelmaat, duidelijkheid over grenzen in gedrag, uiterlijk, woord en daad. Bij de intensiteit van die leiding moet onderscheid gemaakt worden naar ontwikkelingsleeftijd van de leerlingen. Leerlingen moeten kunnen groeien naar zelfstandigheid; ook dat is een Bijbels gegeven. School als gemeenschap In de samenleving speelt de individualisering een belangrijke rol. Daarom moet meer dan vroeger de nadruk worden gelegd op gemeenschapsvorming, ook door de school. Het leren van gemeenschapszin is geen vanzelfsprekende zaak meer. Het is daarom van belang dat leerlingen de school ervaren als een gemeenschap met inspirerende voorbeelden. Personeelsleden moeten niet uit zijn op populariteit; dat is slechts een vorm van horizontale verantwoordelijkheid. In de eerder geciteerde doelomschrijving van de school komt met name de verticale dimensie naar voren. Dienstbaar zijn aan God en aan de medemens. De school-als-gemeenschap betekent dat de school meer moet zijn dan een leerinstituut. Het is een plaats waar kinderen zich thuis moeten voelen, waar ze erkenning en herkenning ervaren. Opvoeding en vorming, voorbereiding op de maatschappij, dient plaats te hebben vanuit een herkenbare en doorleefde identiteit, die meer is dan een formele definitie. Dat betekent dat de school zich inspant om op het gebied van de identiteit de vertaalslag te maken van de theorie naar de praktijk, dat dus bewust gewerkt wordt aan een pedagogisch klimaat dat overeenkomt met de uitgangspunten en doelstellingen van de school. Voor de leerkracht is daarbij het pedagogisch kwintet een belangrijk kader. Binnen het pedagogisch klimaat dient ruimte te zijn voor de basisbehoeften relatie, competentie en autonomie. Dat klimaat is duidelijk verbonden met leiding en daaraan verbonden gezag, structuur en helderheid; de leerling heeft duidelijke grenzen nodig. Daarnaast is het belangrijk dat ieder kind een zekere mate van zelfstandigheid krijgt, zodat het zich kan ontwikkelen op een eigen-tijdse wijze die elke leerling past. Iets zelf kunnen en willen doen stimuleert leren en is onmisbaar in de groei naar zelfstandigheid. Deze basisbehoefte mag niet ingevuld worden volgens het moderne denkpatroon, dat uitgaat van een autonome persoon die behoefte heeft om zich naar eigen inzichten en volgens eigen denken te ontwikkelen. De doelstelling van de school spreekt over zelfstandigheid, ingekaderd in de Bijbelse uitgangspunten. Een tweede basisbehoefte ligt op het gebied van de relaties. Een kind wil ergens bij horen. Niemand kan zonder relaties. Dat geldt voor gezin, kerk en school en andere organisaties waar kinderen verkeren. In relaties leren kinderen denken vanuit de gemeenschap. Aspecten van trouw, verbondenheid en inzet voor de gemeenschap waartoe je behoort, horen daarbij. In de derde plaats willen kinderen iets kunnen. Ze willen vaardigheden beheersen, zich competent voelen. De behoefte aan het leren van vaardigheden, kennis en toepassingsmogelijkheden is eveneens een stimulerende factor voor de groei en ontwikkeling van het kind. -6Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
Als het gaat over het zich competent voelen, het beheersen van vaardigheden, komen daar facetten van toerusting en vorming bij. Leerlingen leren hun standpunten te verdedigen en hun opvattingen te verwoorden. De kennis over allerlei ethische zaken dient naar bevattingsvermogen te worden overgedragen; de vaardigheid om daar over te spreken en de opvattingen te verwoorden is beduidend moeilijker. Vanuit die invalshoek is het aanleren van gespreksvaardigheden van belang. Daar waar de basisbehoeften functioneren kent de school een sfeer waarin onderlinge betrokkenheid gedijt. Dit vraagt van de school een evenwichtig beleid. Ruimte geven betekent namelijk niet dat de leerling de maatstaf van beleid is. Het is immers duidelijk dat de school een instituut is waar gezag wordt uitgeoefend. School als onderwijsinstituut Bij het begrip ‘school als leerinstituut’ past het begrip leren. Dat heeft betrekking op ondermeer kennis, vaardigheden, toerusting en vorming. In de voorgaande paragrafen 5.1. en 5.2. is iets gezegd over principiële uitgangspunten en doelstellingen van het onderwijs, die verbonden zijn met de leidende Bijbelse gebonden principes. Die uitgangspunten zijn eveneens leidend en begrenzend voor de praktijk van media-educatie. Deze verantwoordelijke opdracht staat los van allerlei veranderingen in de samenleving, het gebruikmaken van multimedia en de verdergaande toepassing van de informatie- en communicatietechnologie. Tegelijkertijd is het de opdracht van de school om kwalitatief goed onderwijs te geven. Dat zijn we verplicht aan onze leerlingen, hun ouders, het vervolgonderwijs, het bedrijfsleven en de samenleving. Het begrip maatschappelijke opdracht speelt hier een rol, evenals aspecten van sociale cohesie en goed burgerschap. De school dient zich daarom naar de betrokkenen te verantwoorden. Daarbij toont de school aan dat zij aan de door de samenleving opgelegde criteria, binnen haar eigen identiteit, voldoet. Met andere woorden: de school voert ook ten aanzien van mediaeducatie een kwaliteitsbeleid. Dat kwaliteitsbeleid is meetbaar via de opgestelde kwaliteitsaspecten. De kwaliteitsaspecten beslaan het gehele terrein van het onderwijsleerproces: pedagogisch klimaat, didactisch handelen, ouder- en leerlingbetrokkenheid enz. Een belangrijk onderdeel van de kwaliteitsaspecten bestaat uit de manier van leren. Het samen leren, onderdelen van activerend leren, vormen van zelfwerkzaamheid zijn niet meer uit de school weg te denken. Een groeiend aantal methodes verwijst naar internetsites om opdrachten te maken of informatie te zoeken. Daarbij staan leerkrachten en leerlingen instrumentele hulpmiddelen ter beschikking als computers, internetverbindingen, emailfaciliteiten, smartboards, beamers enz. In het voortgezet onderwijs hebben onderwijsvormen als probleemgestuurd leren en het werken in groepen aan bepaalde opdrachten een structurele plaats gekregen. Daaraan is het gebruik van media nauw verbonden. Gerichte zoekopdrachten en het uitwisselen van zoekresultaten behoren daarbij. In dit verband is het zinvol te wijzen op de toenemende digitale toetsafname, ook door leerlingen. Bij die vormen van toetsing wordt de computer en/of het smartboard gebruikt en krijgen leerlingen opdrachten waarbij videobeelden vertoond worden, die ze nodig hebben om de toetsen te kunnen maken. Het moge duidelijk zijn dat de school daarop kritisch moet inspelen. Als we kijken naar het beleid van de school waarbij distantie leidend is en een terughoudende en sobere omgang met alle moderne media wordt gepraktiseerd, én naar de eisen die het vervolgonderwijs, de onderwijsinspectie en de samenleving stellen, dan constateren we opnieuw spanning. Het is een voortdurende zoektocht om op verantwoorde wijze, in gebondenheid aan de identiteit, met deze spanning om te gaan.
-7Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
6. Beleidskeuzen Ds. Joh. Groenewegenschool – reactie op beeldcultuur Na de voorgaande analyses en beschrijvingen is de vraag welk concreet beleid de Ds. Joh. Groenewegenschool voert en welke keuzen worden gemaakt. In de eerste plaats moeten we constateren dat de tijdgeest iedereen beïnvloedt. Die beïnvloeding wordt versterkt door de sterke toename van de technische mogelijkheden. Alles vloeit in elkaar over. Televisie, video en internet zijn ook voor jongere kinderen bereikbaar op een mobiele telefoon. Daarbij zijn de gevaren groter dan bij de computer, omdat de sociale controle veel geringer is. De global village is een feit geworden. Dat is de wereld waarin wij en onze kinderen leven. Onze kinderen hebben over enkele jaren letterlijk de wereld in hun (broek)zak. Hieruit vloeit vanzelfsprekend voort dat de noodzaak tot verantwoording alleen maar groter wordt. Keuzen voor of tegen elk instrument moeten beargumenteerd worden weergegeven. We zijn er niet met een lijst van verboden instrumenten, zenders en providers. Het beeld van radioactiviteit dringt zich op: die gaat overal doorheen en heeft een beïnvloedende werking. Het zal duidelijk zijn dat negatie het schoolbeleid niet kan zijn. Dat is immers in strijd met de opdracht die de school heeft om leerlingen weerbaar te maken en voor te bereiden op vervolgonderwijs en samenleving. Er is echter meer dan die externe factoren. De media zijn zo intens verweven met het dagelijkse leven en werken van vrijwel ieder mens, dat een inbedding in het geheel van het onderwijsbeleid in het kader van toerusting, vorming en wapening onmisbaar is. Die aspecten toerusting, vorming en wapening, zijn gericht op gewetensvorming, beoordeling en innerlijke distantie. Inbedding is daarbij niet hetzelfde als acceptatie! De inbedding krijgt gestalte vanuit de identiteit op basis van het model van distantie. Met de bovenstaande meer algemene opmerkingen komen we tot een aantal concrete beleidskeuzen: 1. de school geeft gericht en gestructureerd binnen het curriculum aandacht aan media-educatie; 2. veiligheid en bescherming zijn belangrijke waarden die tijdens de schoolloopbaan van de leerling gestalte moeten krijgen. Het mediagebruik mag aan die twee waarden geen enkele afbreuk doen. Temidden van de vluchtigheid van onze samenleving, die wordt versterkt door de moderne media, zijn aandacht, binding en context belangrijke aspecten van het schoolklimaat, die passen bij veiligheid en bescherming. De school moet een veilige en rustige plek zijn. Vanuit die doelstelling is de omgang met de massamedia sober, matig en terughoudend. 3. video- en ict-gebruik zal altijd een aantoonbare meerwaarde voor het onderwijsleerproces moeten hebben. Volgens de afspraken worden video’s, dvd’s en alle andere informatiedragers door de directeur gescreend op taalgebruik, muziek, erotische aspecten, aspecten van geweld enz. Speelfilms of fragmenten daarvan worden nooit vertoond, ook niet als zij onderdeel vormen van documentaires of natuurfilms. Beelden kunnen nooit herleidbaar zijn als afkomstig van tv-programma’s: namen van omroepen, tv-zenders e.d. zijn nooit in beeld; een en ander ter beoordeling aan de directeur. 4. De directeur houdt een lijst van goedgekeurd beeldmateriaal bij, geordend per jaargroep. Deze lijst heeft een centrale plaats op het interne netwerk en de directeur verstrekt deze lijst jaarlijks in juni aan het bestuur. In de nabije toekomst zal alleen via de centraal toegankelijke lijst beeldmateriaal vertoond kunnen worden. Deze centralisatie zal tevens leiden tot meer bewust gebruik. 5. een digitale leeromgeving met digitale leermiddelen betekent niet dat de aandacht voor de basale vaardigheden mag verdwijnen. Het is van belang dat kinderen leren luisteren, mede met het oog op de zondagse kerkgang. Daarnaast moeten leerlingen de waarde van een boek en de rijkdom van andere niet-digitale cultuuruitingen leren waarderen. Tegenover het veelal versnipperde aanbod van informatie dat via de media tot de leerlingen komt, is context een belangrijk -8Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
aspect. Zijn zich-wijden-aan een opdracht is een vaardigheid die geleerd moet worden. Deze vormt een noodzakelijk tegenwicht tegen de knip-en-plak-cultuur waarin de leerlingen opgroeien. 6. internetgebruik wordt eveneens gekenmerkt door soberheid, matigheid en terughoudendheid. Leerkrachten en leerlingen maken er alleen gebruik van als het functioneel is of als de leerlingen een opdracht hiertoe krijgen. Surfgedrag, het spelen van niet-educatieve computerspelletjes, het zoeken van amusement of mediagebruik als attractie is nooit toegestaan. Daarbij zal een leerkracht bij videobeelden altijd een (principiële) toelichting moeten geven. 7. de school zal zich voortdurend beraden op het beleid en eventuele bijstellingen. Door middel van overleg met andere scholen en organisaties zal voortdurend de actuele en functionele vraag onder ogen worden gezien. Tegelijkertijd zal de school zich realiseren dat de school geen eiland is, maar middenin de samenleving opereert en een maatschappelijke opdracht heeft. Vanuit de samenleving kunnen echter impulsen uitgaan die niet sporen met de zienswijze van gezin en kerk. Die tegengestelde spanning vraagt een zorgvuldig overleg, waarin respect voor en erkenning van elkaars eigen opdracht en verantwoordelijkheid van belang zijn. 8. het bestuur evalueert jaarlijks, binnen het Bestuursplan en conform de Bestuursagenda, het vastgestelde beleid terzake.
Vastgesteld in de bestuursvergadering d.d. 9 september 2008
M. de Gelder, voorzitter
C. Hoogendoorn, secretaris
-9Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
Bijlage 1
Kwaliteitsaspecten en indicatoren voor media-educatie A. Leerlingen hebben voldoende kennis van de mogelijkheden van de moderne media. Indicatoren: 1. leerlingen van de bovenbouw hebben lessen gevolgd waarin de voortschrijdende technische mogelijkheden van moderne media aan de orde worden gesteld; 2. leerlingen van de bovenbouw hebben in de lessituatie mogelijkheden van media toegepast, aansluitend bij de reguliere lesstof. B. Leerlingen zijn in staat om hetgeen ze geleerd hebben op het gebied van invloeden van de moderne media in hun denken en geweten een plaats te geven en hun handelen daarnaar te richten. Indicatoren: 1. het deelvakgebied informatieverwerving bevat ethische aspecten betreffende de omgang met de moderne media; 2. leerlingen kunnen enigermate beargumenteren waarom ze gebruikmaken van digitale informatie boven andere informatie bij het uitvoeren van een opdracht; 3. leerlingen ontwikkelen tijdens de schoolloopbaan met behulp van de methode MediaMaatje kennis, vaardigheden en attitudes om de ethische problemen bij mediagebruik te analyseren. Leerlingen sluiten bij presentatievormen aan bij het Bijbelse waarde- en normenpatroon dat de school hanteert; 4. leerlingen hebben uitsluitend toegang tot de whitelist van gefilterd internet om een bepaalde opdracht uit te voeren. C. Leerlingen zijn enigermate in staat om hun opvattingen over mediagebruik en mediabeïnvloeding te communiceren met andersdenkenden op basis van argumenten. Indicatoren: 1. leerlingen verdedigen met behulp van de lessen MediaMaatje in een groep tegenover medeleerlingen een stelling over mediagebruik; 2. leerlingen van de bovenbouw hebben –zo mogelijk- één keer in hun schoolloopbaan een gesprek over mediagebruik en mediabeïnvloeding tijdens een contact in de samenleving; 3. leerlingen van de bovenbouw geven in het gesprek met de leerkracht blijk van het goed kunnen hanteren van argumenten voor een verantwoord mediagebruik. D. Leerkrachten zijn op de hoogte van actuele ontwikkelingen en technische mogelijkheden op het gebied van ict en media. Indicatoren: 1. de leerkracht staat qua kennis, vaardigheid en attitude boven de stof; 2. de leerkracht heeft de scholing MediaMaatje gevolgd en is daarbij gecoachd; 3. het team en het bestuur agenderen jaarlijks één keer het onderwerp moderne media, waarbij ethische en technische aspecten ter sprake komen. E. De leerkracht is in staat om een bijdrage te leveren aan opvoeding tot verantwoord mediagebruik. Indicatoren: 1. de leerkracht expliciteert aan de leerlingen zijn keuze voor moderne media, waarbij hij zich uiteraard conformeert aan het schoolstandpunt; 2. de leerkracht gaat vanuit zijn voorbeeldfunctie in de lessensituatie sober en terughoudend om met moderne media. F. De leerkracht is in staat om voor leerlingen effectief ict te verwerken in het didactisch handelen. - 10 Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
Indicatoren: 1. iedere jaargroep heeft in het curriculum minimaal twee activiteiten opgenomen die te maken hebben met vaardigheden op het gebied van ict; 2. de leerkracht stemt zijn didactisch handelen af ter voorbereiding op vormen van digitale toetsing.
- 11 Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool
Bijlage 3
MEDIAMAATJE, methode voor media-educatie in groep 6 t/m 8 Het toenemende gebruik van de moderne media en hun invloed in de ontwikkeling van kinderen geeft de school de opdracht om kinderen te leren hoe met deze middelen om te gaan. De methode MediaMaatje helpt leerkrachten met concrete handreikingen en lessen om media-educatie te realiseren. Jezelf de maat nemen MediaMaatje wil kinderen ‘mediageletterd’ maken. Kinderen moeten de (uit)werking van media gaan begrijpen. Dat leren ze in de lessen spelend door zelf met media te experimenteren. Ze maken bijvoorbeeld foto’s van het echte schoolleven, voeren campagnes voor verbeterplannen in de school, schrijven krantenartikelen en leven zich in in de hoofdpersoon van een boek. Tussentijds en achteraf worden reflectiegesprekken gevoerd, waarin de leerlingen leren nadenken over de werking en invloed van media. Het uiteindelijke doel van MediaMaatje is dat ze dat ook vertalen naar hun eigen mediagedrag. In de naam MediaMaatje is die gedachtegang in één woord samengevat. Media zijn je maatje. En je neemt jezelf de maat in de keuzes die je in verantwoordelijkheid maakt rond mediagebruik. De kracht van MediaMaatje de methode sluit aan bij de stadia van morele ontwikkeling van kinderen. MediaMaatje doet precies dát beroep op leerlingen dat past bij hun leeftijd; de lessen hebben een sociaal karakter. Mediageletterd-worden doe je niet in geïsoleerde situaties, maar via sociale (inter)acties. MediaMaatje komt daar ruimschoots aan tegemoet; de leerlingen vervullen de rol van mediaproducent, consument en criticus. Alleen met ervaring in die drie rollen kunnen ze een eigen mening vormen en gaan reflecteren op de invloed van de verschillende media; kinderen gaan zelf aan de slag met toepassingen die aansluiten bij hun beleveningswereld. Pas als ze zelf ervaren hoe iets werkt, gaan ze zien hoe media kunnen werken bij identiteitsgevoelige onderwerpen; ethische en esthetische waardering gaan bij MediaMaatje hand in hand. Het één kan niet zonder het ander. De leerkracht als spil MediaMaatje ziet de leerkracht als spil in de lessen. Vanuit het kader van normen en waarden van de school gaat de leerkracht met de leerlingen in gesprek over hun leerervaringen. Bij MediaMaatje gaat het om veel meer dan het overdragen van kennis. De methode MediaMaatje wordt gebruikt in de groepen 6, 7 en 8. MediaMaatje is ontwikkeld door een aantal reformatorische basisscholen, hogeschool Driestar Educatief en Noaber Foundation. De invoering van de methode vindt plaats in een gezamenlijk federatief traject van FPO.
- 12 Beeldcultuur en basisonderwijs Media-educatie op de Ds. Joh. Groenewegenschool