Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windenergie op bedrijventerrein De Wildert, Dongen
Opdrachtgever De Wildert Dongen BV
Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windenergie op bedrijventerrein De Wildert, Dongen
8 oktober 2012 Geactualiseerd op 23 oktober 2014
Bosch & Van Rijn Prins Bernhardlaan 63 3555 AC Utrecht Tel: 030-677 6466 Mail:
[email protected] Web: www.boschenvanrijn.nl © Bosch & Van Rijn 2013 Behoudens hetgeen met de opdrachtgever is overeengekomen, mag in dit rapport vervatte informatie niet aan derden worden bekendgemaakt. Bosch & Van Rijn BV is niet aansprakelijk voor schade door het gebruik van deze informatie.
Hoofdstuk: Inhoudsopgave
Auteurs Drs. Ing. Jeroen Dooper
2
Inhoudsopgave
2
3
4
5
Inleiding ..................................................................................................................4 1.1 Achtergrond 4 1.2 Doelstelling 4 1.3 Nut en noodzaak 5 1.4 Waarom een m.e.r.? 5 Beleidskader ...........................................................................................................6 2.1 Rijk 6 2.2 Provincie 6 2.3 Gemeentelijk beleid 8 Locatie en inrichtingsalternatieven ..........................................................................9 3.1 Het onderzoeksgebied 9 3.2 Randvoorwaarden van de alternatieven 10 3.3 Nulalternatief 10 3.4 Inrichtingsalternatieven 10 3.5 Voorkeursalternatief 10 Wet- en regelgeving ................................................................................................11 4.1 Landschap 11 4.2 Natuur 11 4.3 Externe veiligheid 12 4.4 Bodem, water, archeologie 13 4.5 Geluid 13 4.6 Slagschaduw 14 Mogelijke milieueffecten .........................................................................................15 5.1 Inleiding 15 5.2 Geluid 15 5.3 Slagschaduw 15 5.4 Bodem en water 16 5.5 Veiligheid 16 5.6 Landschap en cultuurhistorie 16 5.7 Ecologie 17 5.7.1 Gebiedsbescherming 5.7.2 Soortbescherming
6
17 17
5.8 Energieopbrengst en vermeden emissies 17 5.9 Beoordelingskader 18 Besluitvorming en procedures .................................................................................19
Gebruikte afkortingen en begrippen ..................................................................................20 Bijlage 1: Opstellingsalternatieven Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Hoofdstuk: Inhoudsopgave
1
3
1
Inleiding
1.1
Achtergrond Coca Cola, Ardagh Glass en Kondor Wessels hebben op het bedrijventerrein De Wildert een haalbaarheidsstudie uit laten voeren voor de plaatsing van windturbines. Hieruit bleek dat onder voorwaarden de plaatsing van windturbines mogelijk is. In samenspraak met gemeente Dongen is daarop besloten over te gaan tot een bestemmingsplanwijziging welke de plaatsing van windturbines mogelijk maakt. Vanwege een uitbreiding van het bedrijventerrein vindt er een bestemmingsplanwijziging plaats voor de gehele Wildert. Het plan om windturbines op te nemen haakt hierbij aan. Deze notitie R&D zal als bijlage van het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd om alle belanghebbenden in te lichten over dit voornemen.
Figuur 1: Plangebied De Wildert
Doelstelling Er wordt een MER (milieueffectrapportage) opgesteld welke voldoende onderbouwing geeft om te gebruiken als plan-MER en project-MER, die dienen respectievelijk voor de locatiekeuze voor de plaatsing van windturbines en de inrichting van de betreffende locatie. “In een milieueffectrapportage wordt onderzoek verricht. Dat onderzoek moet voldoende informatie op tafel brengen om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen in de besluitvorming over een plan of een project. Dit vereist een scherpe afbakening van ‘reikwijdte en detailniveau': waarop moet het onderzoek zich vooral gaan richten, wat is minder belangrijk, en wat kan zelfs helemaal buiten beschouwing blijven?”1
1
Bron: InfoMil
Hoofdstuk: Inleiding
1.2
4
1.3
Nut en noodzaak Mondiaal wordt met het oog op de afname van fossiele brandstoffen en de kooldioxide (CO2)-problematiek gestreefd naar meer duurzame energieproductie. Ook het nationaal beleid in Nederland richt zich op duurzaamheid en variatie in energiebronnen. Het realiseren van windturbines op land is essentieel voor het behalen van de doelstellingen voor de opwekking van duurzame energie. De Nederlandse overheid heeft de ambitie om 6.000 MW vermogen aan windenergie op land te realiseren voor 2020. Naast energieopbrengst draagt dit initiatief bij aan de reductie van CO2-emissie en kan het bijdragen aan het stimuleren van de regionale economie, vanwege werkgelegenheid.
Waarom een m.e.r.? Het windturbinepark past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. De windturbines dienen dus planologisch mogelijk te worden gemaakt middels een wijziging of afwijking van het bestemmingsplan. Voor 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windmolenpark' geldt op basis van het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsplicht (categorie D22.2 Besluit m.e.r)2. Omdat hiervoor een omgevingsvergunning nodig is waarbij een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt, en het bestemmingsplan (of afwijking) het kader vormt voor de omgevingsvergunning, geldt er een plan-m.e.r-plicht*. Voor de omgevingsvergunning geldt ingevolge het Besluit m.e.r. een m.e.rbeoordelingsplicht die wegens belangrijke nadelige gevolgen kan uitmonden in een project-m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt enkel een plan-m.e.r.-plicht. Vanwege het hoge detailniveau van het MER stelt de initiatiefnemer vrijwillig een gecombineerde plan- en project-MER op dat ook ten grondslag zal liggen aan het besluit over de omgevingsvergunning. In het MER worden de mogelijke milieugevolgen van verschillende alternatieven in beeld gebracht zodat deze volledig kunnen worden meegenomen bij het nemen van een besluit. Ten aanzien van een windturbinepark zijn de belangrijkste effecten te verwachten op de terreinen: geluid, slagschaduw, bodem, archeologie en water, veiligheid, landschap en cultuurhistorie, ecologie, energieopbrengst en vermeden emissies. De notitie Reikwijdte & Detailniveau (notitie R&D) beschrijft de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER en is daarmee een belangrijke stap in de procedure. Daarnaast beoogt de notitie R&D tevens om alle betrokkenen en geïnteresseerde partijen te informeren over de achtergrond en de aard van de voorgenomen activiteiten. De notitie R&D wordt ook voorgelegd aan alle adviseurs en bestuursorganen die op grond van de wet geraadpleegd moeten worden over de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Bij het opstellen van het MER zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de ingediende zienswijzen, de reacties van betrokken bestuursorganen, wettelijke adviseurs en het eventuele advies van de Commissie m.e.r. 2
*
Besluit milieueffectrapportage; als onderdeel van de wet Milieubeheer, 1994 N.b. de provinciale Verordening Ruimte is (nog) niet voorzien van een plan-MER.
Hoofdstuk: Inleiding
1.4
5
2
Beleidskader
2.1
Rijk Om tot een duurzame energiehuishouding te komen heeft het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) in het energierapport (2011)3 vastgelegd te willen investeren in duurzame energie. Dit heeft onder andere geresulteerd in de doelstelling om in 2020 minstens 6.000 Megawatt (MW) aan windenergie op land te hebben staan. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)4 geeft het rijk aan dat de overgang naar duurzame energie om meer ruimte vraagt. Om te waarborgen dat er in Nederland voldoende ruimte wordt gereserveerd voor windenergie, zijn in samenwerking met de provincies kansrijke gebieden aangewezen. Dat is gebeurd op landschappelijke en natuurlijke kenmerken enerzijds en het windaanbod anderzijds. In het recent gesloten SER akkoord5 zijn de doelen nog eens bevestigd en vastgelegd. In de Structuurvisie wind op land is -na overleg met de provincies- ook een doelstelling opgenomen voor de hoeveelheid gerealiseerd vermogen per provincie in 2020.
Provincie Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Hierin staat het volgende over windenergie: “Doordat fossiele energiebronnen uitgeput raken is het belangrijk dat de transitie naar andere duurzame energiebronnen stevig wordt ingezet en dat er zuinig wordt omgegaan met (bestaande) energiebronnen. De provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling en opwekking van duurzame energie, zoals uit wind, zon, bodem, biomassa en vergisting. De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie onder voorwaarden. Om versnippering van meerdere kleinere initiatieven tegen te gaan, kiest de provincie voor geclusterde opstelling van windturbines. Dat kan bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied. En in landschappen die daar voor wat betreft schaal en maat geschikt voor zijn. Dit betekent wel in de open zeekleigebieden en niet in de kleinschalige cultuurlandschappen. De provincie vindt het belangrijk dat windturbines na afloop van de gebruiksperiode worden gesaneerd. De provinciale doelstelling is om in 2020 320 MW aan vergund vermogen windenergie te produceren.”
3 4 5
Ministerie van EL&I, Energierapport 2011 (2011). Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 13 maart 2012. Sociaal Economische Raad, Energieakkoord voor Duurzame Groei, September 2013.
Hoofdstuk: Beleidskader
2.2
6
Verordening Ruimte In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen: “De provincie wil ruimte bieden voor het opwekken van duurzame energie. Omdat windturbines grote invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit, is het nodig om algemene regels te stellen. De regels in dit artikel hebben betrekking op de stedelijke structuur. Hierbij hanteert de provincie de volgende indeling: o Kleine windturbines: mast tot 15 meter hoog; o Middelgrote windturbines: mast van 25 tot 60 meter hoog, wiekdiameter van 10 tot 50 meter en een maximaal opwekkingsvermogen van 50 kW tot 1.000 kW; o Grote windturbines: mast vanaf 60 meter, wiekdiameter vanaf 50 meter en een maximaal opwekkingsvermogen vanaf 1.000 kW. De bouw van windturbines met een hoogte van minder dan 25 meter is een verantwoordelijkheid van gemeenten. In de verordening zijn alleen regels opgenomen voor (middel)grote windturbines. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is opgenomen dat de ontwikkeling van (middel)grote windturbines zo veel mogelijk dient aan te sluiten bij de karakteristiek van het landschap. Vanwege het grootschalige karakter, kiest de provincie ervoor de ontwikkeling alleen toe te laten bij zogenaamde grootschalige landschappen, zoals (middel)zware bedrijventerreinen, hoofdinfrastructuur en het grootschalige open polderlandschap in West-Brabant. Om verrommeling tegen te gaan kiest de provincie er voor om geen solitaire windturbines toe te laten. Voor opstellingen in de stedelijke structuur geldt dat er sprake moet zijn van minimaal drie windturbines in lijn- of clusteropstelling. De realisatie van de windturbines kan gefaseerd en door meerdere exploitanten geschieden. In het artikel is onder c bepaald dat moet zijn verzekerd dat windturbines die niet meer worden gebruikt, worden gesloopt. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente er voor te zorgen dat deze zekerheid is gegarandeerd.
“Het opgestelde vermogen in de provincie Noord-Brabant bedraagt op dit moment 70 MWe. Verschillende initiatieven zijn bij de provincie bekend. Als deze projecten inderdaad in ontwikkeling komen, zal het gerealiseerde vermogen worden uitgebreid naar 220 MWe. Daarnaast hebben we onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke locaties waar windturbines kunnen worden geplaatst en naar het realiseerbare vermogen. Naar aanleiding van deze studie heeft de provincie de ambitie opgenomen voor een vergund vermogen van 320 MWe in 2020.” “De provincie heeft de voorkeur voor bundeling van windturbines in het open poldergebied van West-Brabant en bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijke gebied……….”
Hoofdstuk: Beleidskader
Energie Agenda Brabant Op 20 juli 2010 hebben Gedeputeerde Staten ingestemd met de Energieagenda Brabant 2010-2020. Hierin staat het volgende over windenergie:
7
Gemeentelijk beleid De Structuurvisie Plus is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 december 2001. Het is een integrale beleidsvisie gericht op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de middellange termijn (tot 2015). Hierin staat over windenergie het volgende: “De gemeente Dongen wil bijdragen aan het stimuleren van duurzame energieproductie…….. In beginsel is de koppeling van windenergie aan bedrijventerreinen een goed uitgangspunt. Een punt van aandacht is echter het aspect van schaduw- en reflectiehinder door de draaiende wieken. Een belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling van windenergie is de invloed op het landschap. Moderne windturbines zijn erg hoog (ashoogte ongeveer 100 meter). Daarmee hebben windturbines een grote invloed op het omliggende landschap. In dat licht verdient plaatsing gekoppeld aan grootschalige lijnen in het landschap (bijvoorbeeld zware infrastructuur) of industrieterreinen de voorkeur boven plaatsing in het buitengebied. Op deze locaties voegen de windturbines iets toe aan het landschap, waardoor de herkenbaarheid wordt versterkt.”
Hoofdstuk: Beleidskader
2.3
8
3
Locatie en inrichtingsalternatieven
3.1
Het onderzoeksgebied
Figuur 2: Plangebied De Wildert
Reeds uitgevoerde studies zijn: “Haalbaarheidsstudie windenergie De Wildert” – april 2010 – Bosch & Van Rijn “Geluid, slagschaduw en risicoanalyse van mogelijke windturbineopstellingen op De Wildert” – september 2010 - Bosch & Van Rijn. “Aanvullend onderzoek; Geluid-, slagschaduw- en risicoanalyse Van mogelijke windturbineopstellingen op de Wildert” – juni 2011 – Bosch & Van Rijn.
Hoofdstuk: Locatie en inrichtingsalternatieven
Het onderzoeksgebied voor het windenergie-MER is het gehele bedrijventerrein De Wildert te Dongen, inclusief enkele aangrenzende percelen.
9
3.2
Randvoorwaarden van de alternatieven Het is in een MER gebruikelijk dat voor de voorgenomen activiteit enkele alternatieven worden geformuleerd en dat de milieueffecten van deze alternatieven met elkaar en met het nulalternatief (autonome ontwikkeling) vergeleken worden. De inrichtingsalternatieven in het MER zullen moeten voldoen aan de volgende randvoorwaarden:
3.3
exploitatie moet financieel-economisch haalbaar zijn, het alternatief is binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving uitvoerbaar en exploiteerbaar, alternatieven houden rekening met toekomstige ontwikkeling m.b.t. grootte en vermogen van windturbines. De alternatieve interfereren niet met (geplande) bedrijfsactiviteiten van de locatiehouders.
Nulalternatief Naast de twee inrichtingsalternatieven wordt ook het nulalternatief beschreven. Het nulalternatief is die situatie waarin de geplande bouw van windturbines niet doorgaat. Het betreft dan dus de huidige situatie met autonome ontwikkeling. Deze situatie dient als referentiekader voor de effectbeschrijving.
Inrichtingsalternatieven De inrichtingsalternatieven variëren in locaties en grootte van de windturbines (afmetingen en vermogen). Vanwege de reeds aanwezige kennis over waar windturbines technisch niet inpasbaar zijn en de beperkte ruimte op De Wildert zijn de variaties beperkt.
3.5
Voorkeursalternatief Na onderling vergelijk wordt door de initiatiefnemer een voorkeursalternatief gekozen. Dit voorkeursalternatief kan anders zijn dan de initiele inrichtingsalternatieven. Uit het MER kan immers blijken dat bepaalde windturbines niet voldoen aan de geldende normen en zodoende afvallen. Wanneer in een inrichtingsalternatief een of enkele windturbines niet mogelijk blijken kan het wenselijk zijn de gehele opstelling te wijzigen. Op basis van de resultaten in het MER wordt er een voorkeursalternatief opgesteld dat op dezelfde aspecten wordt onderzocht als de twee initiële inrichtingsalternatieven.
Hoofdstuk: Locatie en inrichtingsalternatieven
3.4
10
4
Wet- en regelgeving Op de ontwikkeling van windturbineparken zijn meerdere wetten en regels van toepassing. Ook zijn er provinciaal en lokaal regels en beleid gedefinieerd in verordeningen en besluiten. In dit hoofdstuk is een overzicht opgenomen van de relevante wetten, regels en besluiten.
4.1
Landschap Nationaal en provinciaal bestaan er landschapstyperingen zoals Nationale Landschappen en beschermde dorsgezichten. Een Nationaal Landschap is een gebied in Nederland waarvan is aangegeven dat er zich een unieke combinatie van agrarisch gebied, natuur en cultuurhistorie bevindt. In de Nota Ruimte van het Ministerie van VROM uit 20066 zijn twintig landschappen als zodanig aangewezen. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)7 heeft minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) aangegeven dat de verantwoordelijkheid van beleid over deze landschappen niet langer een rijksverantwoordelijkheid is, maar van de provincies is.
Natuur Natuurbeschermingswet In Nederland zijn de belangrijkste natuurgebieden (Natura 2000) beschermd in de Natuurbeschermingswet. Voor ruimtelijke ingrepen in of binnen de invloedsfeer van Natura 2000 moet worden onderzocht of de beoogde ingreep effect heeft op de natuurlijke kenmerken van de betrokken natuurgebieden. Daarvoor zijn de instandhoudingsdoelen in de aanwijzingsbesluiten maatgevend. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De actuele en potentiële waarden van een EHS-gebied zijn vastgesteld in de natuurdoelen voor dat gebied. De basis daarvoor ligt in de provinciale structuurvisie en de verordening Ruimte. Flora en Faunawet De bescherming van planten- en diersoorten is verankerd in de Flora- en faunawet. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is opgenomen in deze nationale wetgeving. De wet stelt hoge eisen. Elke verstoring of doding van individuen van de beschermde soorten en het verstoren van rustplaats, nest of eieren is verboden. Daarbij gaat het om bijna duizend beschermde diersoorten.
6 7
Ministerie VROM, nota Ruimte 2006 Ministerie IenM structuurvisie Infrastructuur en Ruimte13-3-2012
Hoofdstuk: Wet- en regelgeving
4.2
11
Externe veiligheid Vanwege de kans op falen kunnen windturbines een risico opleveren voor de omgeving. Bij de toetsing op veiligheidsaspecten wordt gebruik gemaakt van verschillende (wettelijke) kaders. Activiteitenbesluit De normen omtrent windturbines en bebouwing worden gegeven in het Activiteitenbesluit. De norm is als volgt: Het plaatsgebonden risico (PR) voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico (PR) voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-5 per jaar. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) In mei 2004 is het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Windturbines vallen niet onder de categorieën van inrichtingen waarop het Bevi zich richt. Windturbines kunnen wel resulteren in een risicoverhoging van een nabijgelegen Beviinrichtingen. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) Windturbines kunnen een risico vormen op buisleidingen. Indien windturbines nabij een buisleiding geplaatst worden moet getoetst te worden aan het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” (Bevb). Hierin zijn risiconormen opgenomen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in buisleidingen. Besluit externe veiligheid transportroutes en Regeling Basisnet In Staatscourant 2013, 32887 is het Besluit externe veiligheid transportroutes gepubliceerd. Dit besluit is van 11 november 2013 en betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het Basisnet is de afgelopen jaren ontwikkelt om dit vervoer van gevaarlijke stoffen te kunnen blijven faciliteren. Handboek Risicozonering Windturbines Recent heeft er een herziening van het “Handboek Risicozonering Windturbines8” plaatsgevonden. Deze geeft richtlijnen om de risico’s rond windturbines te toetsen rekening houdend met bovenstaande eisen. De risicocriteria in dit handboek dienen als richtlijn voor het bepalen van het risico na plaatsing van windturbines op een specifieke locatie. In aanvulling op het externe veiligheidsbeleid dat algemeen van toepassing is hanteert de Gasunie ten aanzien van gasleidingen een afstand (werpafstand bij nominaal toerental) waarbuiten geen negatieve invloed van een windturbine te verwachten is (Handboek Risicozonering Windturbines, 2013).
Hoofdstuk: Wet- en regelgeving
4.3
Infrastructuur 8
Handboek Risicozonering Windturbines 3.1, geactualiseerde versie september 2014.
12
In aanvulling op het externe veiligheidsbeleid dat algemeen van toepassing is, hanteren Rijkswaterstaat en ProRail eigen risicocriteria voor windturbines welke zijn opgenomen in de documenten “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken” en “Windturbines langs auto-, spoor-, en vaarwegen – Beoordeling van veiligheidsrisico’s”. Interne veiligheid (NVN en IEC) Buiten de eerdergenoemde eisen en richtlijnen omtrent externe veiligheid dienen windturbines ook te voldoen aan eisen omtrent interne veiligheid. Bij interne veiligheid gaat het om voorzieningen in en aan de windturbines zelf, die de kans op onveilige situaties (o.a. brand, elektrocutie, afwerpen van ijsafzetting) zo klein mogelijk maken. Dergelijke interne veiligheidsvoorzieningen gelden voor elk type turbine in elke willekeurige opstelling. Deze veiligheidsvoorzieningen zijn samengevat in een geobjectiveerd eisenpakket NVN 11400-0 “Windturbines, voorschriften voor typecertificatie, technische eisen” of IEC 61400-1 “Wind Turbine Safety and Design “. Alleen gecertificeerde windturbines voorzien van een geldig typecertificaat conform (een van) de hierboven genoemde normen komen in Nederland in aanmerking voor een bouw- en milieuvergunning. 4.4
Bodem, water, archeologie
Water Eind 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt de waterhuishouding, het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Archeologie De Wet op de archeologische monumentenzorg is uitgewerkt in de Monumentenwet, Ontgrondingwet, de Wet milieubeheer en de woningwet. 4.5
Geluid Sinds 1 januari 2011 vallen alle windturbines onder de geluidregelgeving voor windturbines van het Activiteitenbesluit. Het jaargemiddelde geluidniveau Lden als gevolg van een windturbine of windpark dient bij geluidsgevoelige bestemmingen niet meer te bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt een ten hoogst toelaatbare waarde voor het jaargemiddelde geluidniveau in de nachtperiode van 41 dB. Voor de huidige typen windturbines geldt in het algemeen dat deze laatste norm
Hoofdstuk: Wet- en regelgeving
Bodem De wet bodembescherming regelt in de eerste plaats de bewaking van de bodemkwaliteit en de bescherming van de bodem tegen vervuiling. Dit wordt uitgevoerd middels het Besluit bodemkwaliteit. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd naar of vanaf de projectlocatie, is sprake van roering van de bodem en kan een vergunning nodig zijn. Deze kan eisen verbinden aan de kwaliteit van de aan- en af te voeren bodem. Voor het afgraven van grond ten behoeve van de aanleg van de turbinefundamenten, bouw- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen is in sommige gevallen een vergunning nodig op grond van de Ontgrondingenwet.
13
minder relevant is. Als aan de Lden van 47 dB wordt voldaan dan wordt (‘automatisch’) ook aan de Lnight van 41 dB voldaan. In praktijk komt het niet of nauwelijks voor dat deze stelling niet opgaat. Hiervan kan namelijk alleen sprake zijn in situaties waarbij een turbine voornamelijk ’s nachts in bedrijf is en niet of nauwelijks in de dagperiode.
Slagschaduw In het activiteitenbesluit wordt verwezen naar de ministeriële regeling9. In deze regeling is in artikel 3.12 voorgeschreven dat een turbine is voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de turbine en de woning minder bedraagt dan twaalf maal de rotordiameter en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten slagschaduw kan optreden.
Hoofdstuk: Wet- en regelgeving
4.6
9
Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 november 2007, nr. DJZ 2007104180 houdende algemene regels voor inrichtingen
14
5
Mogelijke milieueffecten
5.1
Inleiding In het MER worden de effecten van de verschillende alternatieven beoordeeld en beschreven. Doelstelling hiervan is het MER toe te spitsen op de effecten die essentieel zijn voor de besluitvorming over het bestemmingsplan. De effecten worden per milieuaspect beschreven aan de hand van beoordelingscriteria. In paragraaf 5.9 is per milieuaspect aangegeven welke criteria worden gebruikt en de wijze waarop de effecten worden beschreven en beoordeeld (kwantitatief en/of kwalitatief). De effectbeschrijving wordt waar mogelijk en zinvol met cijfers onderbouwd. Indien het niet mogelijk is om de effecten te kwantificeren, zal de beschrijving kwalitatief zijn. De huidige situatie en autonome ontwikkeling (referentiealternatief) fungeert als referentie voor de beoordeling van de effecten. Per milieuaspect zal onderscheid worden gemaakt in het plangebied (het gebied van de ingreep) en het studiegebied (het gebied waar effecten op kunnen treden). De omvang van het studiegebied - het gebied waarbinnen zich mogelijke effecten kunnen voordoen – verschilt per milieuaspect. Zowel de positieve als de negatieve effecten worden aangegeven. Tevens zal worden aangegeven welke maatregelen mogelijk zijn om nadelige effecten te mitigeren dan wel te compenseren. In het navolgende wordt per aspect kort toegelicht welke zaken in beschouwing worden genomen in het MER.
5.2
Geluid
In het MER worden de effecten op geluidsgevoelige objecten beoordeeld, want op enige afstand van het plangebied staan woningen. De geluidseffecten worden kwantitatief vastgesteld door de geluidscontouren te berekenen van het windpark en het aantal geluidgevoelige bestemmingen (woningen van derden) binnen de contouren te bepalen. De contour betreft de wettelijke norm voor windturbinegeluid, Lden 47 dB. Tevens zal worden aangegeven of aan de wettelijke voorschriften voor geluid kan worden voldaan en of hiertoe mitigerende maatregelen vereist zijn. 5.3
Slagschaduw Windturbines veroorzaken als gevolg van de draaiende rotor een bewegende schaduw, de zogenoemde slagschaduw. Op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden kan de slagschaduw een hinderlijke wisseling van lichtsterkte veroorzaken. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie van passeren, door de blootstellingsduur en door de intensiteit van de wisselingen
Hoofdstuk: Mogelijke milieueffecten
Het geluid van windturbines is afkomstig van de bewegende delen die door de wind worden aangedreven (de drive train en de rotorbladen). Een deel van het geluid wordt veroorzaakt door de luchtverplaatsing tussen rotor en mast. De huidige generatie windturbines produceren veelal minder geluid dan oudere modellen.
15
in lichtsterkte. Daarnaast is de mate waarin hinder optreedt ook afhankelijk van de opstelling, het type windturbine en de kans op hinder (windrichting, kans op zon en kans dat de windturbine in bedrijf is). In het MER wordt ingegaan op de mate van slagschaduwhinder, door te bepalen waar de slagschaduwcontour ligt waarbinnen sprake kan zijn van slagschaduwhinder en te bekijken of daarbinnen objecten, die hiervoor gevoelig zijn, zijn gelegen. 5.4
Bodem en water Voor de plaatsing van de windturbines worden verhardingen aangebracht die effect kunnen hebben op de bodem en de waterhuishouding, onder andere fundatieoppervlak en kraanopstelplaatsen. De effecten op de waterhuishouding zullen in het MER beoordeeld worden. Hierbij worden zowel de effecten op grondwater als de effecten op oppervlaktewaterkwaliteit en kwantiteit beschreven.
5.5
Veiligheid Om de veiligheid in de omgeving van het windpark te kunnen garanderen, wordt onderzocht welke risico’s de windturbines veroorzaken. In het MER wordt een inventarisatie uitgevoerd van relevante objecten en activiteiten in de omgeving. De veiligheidsrisico’s wordt bepaald door zowel het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR) vast te stellen.
Landschap en cultuurhistorie In het MER worden de effecten van het windpark op het landschap beschreven, gevisualiseerd en beoordeeld. De plaatsing van een aantal turbines heeft invloed op het landschapsbeeld ter plaatse en vanuit de omliggende regio. Nagegaan zal worden in hoeverre de windturbines aansluiten bij bestaande landschappelijke structuren. Met de plaatsing van grote windturbines kunnen ruimtelijke kwaliteiten worden ontwikkeld, maar ook kwaliteiten worden aangetast. Aan de hand van beschrijvingen en fotovisualisaties (op ooghoogte en vanuit verschillende posities) zal in het MER een indruk worden gegeven wat het windpark en de verschillende alternatieven (opstellingen) betekenen voor het landschapsbeeld en de belevingswaarde. In het MER wordt aangegeven of er cultuurhistorische waarden aangetast worden. Daarnaast zal nagegaan worden of er archeologische relicten in de bodem ter plaatse van de windturbines aanwezig zijn en welke maatregelen genomen kunnen worden om eventuele waarden te beschermen.
Hoofdstuk: Mogelijke milieueffecten
5.6
16
5.7
Ecologie
5.7.1
Gebiedsbescherming Natura 2000 - Speciale aandacht zal uitgaan naar het effect van het windpark op vogels en andere fauna, die beschermd worden in het nabijgelegen Natura 2000gebieden. EHS – In het MER worden de effecten op EHS onderzocht.
5.7.2
Soortbescherming Flora- en faunawet - Bekeken zal worden wat de effecten van het windpark zijn op de flora en fauna, bijvoorbeeld als gevolg van hinder en verstoring door aanlegwerkzaamheden. Qua flora zal gekeken worden naar de voorkomende waarden ter plaatse van de ingreep en de herstelmogelijkheden. De effecten op vogels en vleermuizen dienen zorgvuldig vastgesteld te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om aanvaringsrisico voor (trek)vogels en vleermuizen, verstoring van foerageermogelijkheden en rustplekken voor vogels en barrièrewerking.
5.8
Energieopbrengst en vermeden emissies
Hoofdstuk: Mogelijke milieueffecten
Eén van de belangrijkste redenen om windenergie-initiatieven te realiseren is het opwekken van duurzame energie. Van de te onderscheiden alternatieven wordt daarom in het MER berekend hoeveel energie wordt opgewekt. Ook kan worden bepaald welke uitstoot van schadelijke stoffen (CO2, NOx, en SO2) het windpark bespaart in vergelijking met de situatie dat dezelfde energie wordt opgewekt volgens conventionele wijze, zoals kolenverbranding.
17
Beoordelingskader In onderstaande tabel is het beoordelingskader weergegeven voor de bepaling van de effecten van de alternatieven. Thema
Aspect
Beoordelingscriterium
Methode
Geluid
Benodigde mitigatie
Opbrengstderving vanwege benodigde geluidsmodi.
Kwantitatief
Slagschaduw
Benodigde stilstandvoorziening
Opbrengstderving vanwege benodigde stilstand.
Kwantitatief
Bodem
Effect op bodem en grondwater.
Kwalitatief
Archeologie
Archeologische trefkans
Kwalitatief
Water
Effect op oppervlakte water en waterkeringen.
Kwalitatief
Gasunie leiding
Ligging t.o.v. adviesafstanden.
Kwantitatief
Risicovolle inrichtingen.
Faalkansverhoging
Kwantitatief
Gebouwen
Ligging t.o.v. risicocontouren
Kwantitatief
Wegen
Risico op openbare wegen
Kwalitatief
Effect op skyline
Kwalitatief
Herkenbaarheid opstelling
Kwalitatief
Visuele rust
Kwalitatief
Cultuurhistorie
Effect op cultuurhistorische waarden
Kwalitatief
Impact op natuurwaarden
Effecten op beschermde gebieden Effecten op beschermde soorten
Kwalitatief en kwantitatief
Energieopbrengst
Energieopbrengst
Kwantitatief
Vermeden emissies
CO2-emissies
Kwantitatief
Bodem en water
Veiligheid
Landschap en cultuurhistorie
Ecologie
Energieopbrengst en vermeden emissies.
Landschap
Tabel 1: Beoordelingskader milieueffecten.
Hoofdstuk: Mogelijke milieueffecten
5.9
18
Besluitvorming en procedures Voor het gecombineerde m.e.r. geldt de uitgebreide m.e.r.-procedure. De procedurestappen van de uitgebreide procedure zijn: 1. kennisgeving en zienswijzen. Het voornemen om een windpark op te richten en hiervoor een m.e.r.-procedure te doorlopen wordt openbaar aangekondigd. Deze kennisgeving wordt gedaan door het bevoegd gezag; 2. raadpleging en advies reikwijdte en detailniveau. Bij de uitgebreide m.e.r.procedure raadpleegt het bevoegd gezag de adviseurs en andere betrokken bestuursorganen over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen milieueffectrapport (MER). Tijdens deze fase kan ook vrijwillig advies gevraagd worden aan de Commissie m.e.r.; 3. opstelling milieueffectrapport (MER). Het MER wordt opgesteld overeenkomstig de vastgestelde reikwijdte en het vastgestelde detailniveau en de inhoudsvereisten, zoals voorgeschreven in de Wet milieubeheer; 4. kennisgeving en zienswijzen en advies commissie m.e.r. Bij het doorlopen van de m.e.r.-procedure wordt in alle gevallen: openbaar kennis gegeven van het MER; het MER ter inzage gelegd; een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen over de inhoud van het MER naar voren te brengen; 5. besluit, motivering, bekendmaking en mededeling. Het bevoegd gezag geeft aan hoe met de resultaten van het MER, de zienswijzen en het mogelijk advies van de Commissie m.e.r. is omgegaan. Het herziene bestemmingsplan of inpassingsplan wordt pas vastgesteld door het bevoegd gezag als de m.e.r.-procedure tot aan deze stap correct en volledig is doorlopen en de gegevens in het MER redelijkerwijs aan het uiteindelijke herziene bestemmingsplan of inpassingsplan ten grondslag kunnen worden gelegd; 6. bezwaar en beroep. De mogelijkheden om bezwaar te kunnen maken en beroep aan te kunnen tekenen tegen het vastgestelde plan of tegen het besluit (in dit geval het bestemmingsplan) volgen uit de wettelijke bepalingen waarin de betreffende moeder- of basisprocedure is vastgelegd; 7. evaluatie. Na vaststelling van een m.e.r.-plichtig plan of het nemen van een m.e.r.-plichtig besluit moet het betreffende bevoegd gezag, de daadwerkelijk optredende milieugevolgen van de uitvoering van het plan monitoren en evalueren.
Hoofdstuk: Besluitvorming en procedures
6
19
AMvB: BEVI: CO2: EHS: ELI: EU: GIS: I&M: Infomil: Inrichtingsalternatief: IPR: KNMI: Lcum: Lden: Lnight: Locatie: m.e.r.: MER: Mitigatie:
N2000: NOx: NRD: Nulalternatief: n.v.t: SO2: VNG: Wabo: Wm:
Algemene Maatregel van Bestuur Besluit externe veiligheid inrichtingen Koolstofdioxide Ecologische hoofdstructuur Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Europese unie Geografisch Informatie Systeem Ministerie van Infrastructuur en Milieu Het informatiecentrum over milieuwetgeving en -vergunningen Mogelijke configuratie van molens op een gegeven locatie Individuele passanten risico Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Dosismaat cumulatief geluid Level day-evening-night (dosismaat voor geluid) Level night (dosismaat voor geluid) Binnen dit rapport wordt onder locatie verstaan: een van de gebieden waar windturbines geplaatst zouden kunnen worden. Procedure van de milieueffectrapportage Milieueffectrapport Onder mitigatie wordt verstaan het voorkomen of reduceren van de negatieve effecten van een besluit of feitelijk handelen door het treffen van maatregelen. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Verzamelnaam voor de mono-stikstofoxiden Notitie Reikwijdte en Detailniveau Situatie met slechts autonome ontwikkeling Niet van toepassing Zwaveldioxide Vereniging Nederlandse Gemeenten Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet milieubeheer
Hoofdstuk: Besluitvorming en procedures
Gebruikte afkortingen en begrippen
20
21
Hoofdstuk: Besluitvorming en procedures