NOTA MINIMABELEID 2009 “Evaluatie en vooruitzien”
Best, 02 december 2008
Inhoudsopgave 1. Inleiding ......................................................................................................................................3 2. Leeswijzer ...................................................................................................................................3 3. Armoede ......................................................................................................................................4 4. Politieke keuzes in Best...............................................................................................................6 A. Nota minimabeleid 2003 .....................................................................................................6 B. Coalitieprogramma 2006.....................................................................................................6 C. Kadernota 2007-2010..........................................................................................................7 D. Programmabegroting 2008..................................................................................................7 E. Begroting 2009 / financiële kaders & ruimte ......................................................................8 F. Andere beleidsvelden ..........................................................................................................9 5. Inkomensondersteunende maatregelen .....................................................................................11 A. Bijzondere bijstand algemeen ...........................................................................................11 B. Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar................................................................13 C. Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten > 65 jaar................................................................13 D. Regeling Schoolgaande kinderen ......................................................................................14 E. Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM) ...................................................................14 F. Regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen 2008-2011 ..................................15 G. Langdurigheidstoeslag ......................................................................................................16 H. Kwijtscheldingsregeling gemeentelijke heffingen en belastingen ....................................16 6. Kengetallen................................................................................................................................18 A. Kengetallen team Administratie Sociale Zaken gemeente Best........................................18 B. Omvang en samenstelling van doelgroep armoedebeleid 2008 ........................................22 C. Conclusies op basis van de kengetallen ............................................................................25 7. Voorstellen en vraagpunten.......................................................................................................28 A. Principiële vragen / keuzes................................................................................................28 B. Aanbevelingen...................................................................................................................36 Bijlage: landelijke ontwikkelingen en tendensen..........................................................................49
2
1. Inleiding Voor u ligt de nota minimabeleid 2009 met als ondertitel “evaluatie en vooruitzien”. Zoals deze ondertitel aangeeft heeft deze nota een tweeledig karakter. De nota geeft op de eerste plaats inzicht in de wijze waarop het minimabeleid in de gemeente Best op dit moment is vormgegeven. In dat kader worden niet alleen de in het verleden gemaakte beleidskeuzes benoemd, maar worden tevens de huidige minimaregelingen kort beschreven. Om de gemaakte beleidskeuzes en huidige regelingen in perspectief te kunnen plaatsen worden in deze nota de nodige kengetallen omtrent gebruik en armoede aangereikt. Ook worden om die reden (in een bijlage) landelijke tendensen en ontwikkelingen benoemd. Het beschrijvende gedeelte begint evenwel met aandacht voor het thema armoede in algemene zin. Armoede: waar en over wie praten we eigenlijk? Om de raad, vanuit de beschrijving/evaluatie zoals hierboven aangegeven in staat te stellen om, waar gewenst, tot (hernieuwde) keuzes c.q. bijstellingen te kunnen komen, worden in deze nota tot slot heel gericht een aantal vragen/keuzes aan de raad voorgelegd. De besluitvorming door de raad op basis van deze nota zal vervolgens de leidraad vormen voor de wijze waarop de komende jaren 2009-20111 verder gegaan zal worden met het thema armoede. In die zin dient deze nota te worden bezien als startpunt/vertrekpunt voor de wijze waarop in de uitvoeringspraktijk de komende jaren het thema armoede zal worden ingebed.
2. Leeswijzer Gestart wordt in paragraaf 3 met een algemene inleiding over het thema armoede. In paragraaf 4 wordt vervolgens een doorkijk gegeven van de huidige politieke uitgangspunten ten aanzien van minimabeleid inclusief het daarbij behorende financiële kader. In paragraaf 5 wordt vervolgens een overzicht gegeven van de huidige inkomensondersteunende regelingen van de gemeente Best waarna in paragraaf 6 aan de hand van kengetallen de regelingen in de praktijk worden geplaatst. In paragraaf 7, wordt, alles overziende, een aantal aanbevelingen en vragen aan de raad voorgelegd. In een bijlage worden tot slot een aantal landelijke ontwikkelingen en tendensen geschetst.
1
Gelet op de gemeenteraadsverkiezingen in 2010, is ervoor gekozen om het beleid te laten doorlopen tot en met 2011. Dat geeft de nieuw te vormen coalitie in 2010 de ruimte om zich in alle redelijkheid een beeld te kunnen vormen van het thema, een visie op het onderwerp te kunnen bepalen alsook de te varen koers. Ook geeft het de ruimte nu om een bestendig beleid te kunnen voeren. 3
3. Armoede Wat is armoede? Zijn er in Nederland, in Best wel echt arme mensen? Sommigen van ons hebben de armoede in de derde wereld gezien: mensen die letterlijk sterven van de honger. Dit gezicht van armoede kennen we gelukkig hier niet. Maar hoe ziet armoede er hier dan wel uit?2 Als we praten over armoede: over wie hebben we het dan ? We praten over vrouwen die gescheiden zijn en nu met hun kinderen van heel weinig geld moeten rondkomen. Mensen die door ziekte of een ongeluk niet meer kunnen werken en daardoor aangewezen zijn op een uitkering. Ondernemers die hard werken, maar desondanks niet veel overhouden om van te leven. Ouderen die alleen van een AOW moeten rondkomen. Mensen die zo in de problemen zitten dat ze het ene gat met het andere vullen. Mensen die er zelf een puinhoop van gemaakt hebben, etc.. De oorzaken waardoor mensen in de armoede geraken zijn divers en meestal is er ook niet één oorzaak. Vaak is het een opeenstapeling van gebeurtenissen, omstandigheden en het onvermogen om daar iets aan te doen. Soms is het ook niet willen, genoegen nemen met een uitkering en vinden dat anderen de problemen maar moeten oplossen. Moeders die er niet tegen kunnen altijd maar nee tegen hun kinderen te moeten zeggen, en dus maar op afbetaling spullen kopen en daardoor steeds verder in de schulden komen. Mensen die al zó lang op het minimum leven, dat er geen reserve meer is en als er dan een tegenslag komt er niets anders op zit dan schulden maken. Oudere mensen met een kale AOW en een eigen huis die een tweede hypotheek nemen op hun huis zodat zij af en toe de kinderen en kleinkinderen een cadeautje kunnen toestoppen etc.. De factoren die het risico vergroten om in de armoede terecht te komen zijn talrijk. Zes vormen van armoede. 1. de harde kern Enkele duizenden gezinnen leven al gedurende meerdere generaties in armoede. Deze groep omvat op de eerste plaats de zogenaamde “autochtone generatiearmen”, maar in toenemende mate gaan ook allochtone gezinnen tot deze groep behoren. Vaak doet zich hier een combinatie van factoren voor: lage opleiding, slechte gezondheid (zowel lichamelijk als geestelijk) en continue schuldenproblematiek. 2. langdurige uitkeringsafhankelijkheid Deze groep omvat vooral eenoudergezinnen en/of tienermoeders met een WWB-uitkering. Als deze situatie langer dan drie jaar duurt, wordt de binding met de maatschappij in tal van opzichten problematisch. Er is sprake van een aantal factoren dat elkaar versterkt, er ontstaat een negatieve spiraal: geen arbeidsparticipatie, weinig geld om mee te doen in termen van sociale contacten, opleiding, vrijetijdsbesteding etc.. 2
In deze paragraaf is informatie verwerkt uit het Tilburgse rapport “De cirkel doorbreken” (september 2006). De Tilburgse taskforce heeft in de zomer van 2006 onderzoek gedaan naar armoede. Vele gesprekken (200) werden gevoerd over armoede: ca. 100 mensen werden thuis bezocht, er volgden gesprekken bij organisaties, gesprekken op straat, discussie- en ideeënforum via internet. De bevindingen werden neergelegd in genoemd rapport en vormt de basis voor het nieuwe Tilburgse armoedebeleid. Hoewel het gaat om een Tilburgs rapport en beschrijving van de Tilburgse situatie, zou het beschrevene over armoede ook voor Best kunnen gelden. 4
3. werkende armen, hard werken voor weinig geld Meer dan de helft van de alleenstaande ouders heeft wel betaald werk, maar dit is vaak niet van voldoende omvang om mee rond te komen. Tot de groep stille armen behoren ook grote agrarische gezinnen en kleine middenstanders. Zelfs als hun inkomens feitelijk onder de armoedegrens liggen, doen zij toch vaak geen beroep op inkomensondersteunende maatregelen vanwege het taboe op armoede. 4. de nieuwe armen Een groeiende groep gezinnen krijgt te maken met een plotseling sterk veranderende financiële situatie, bijvoorbeeld door werkloosheid, faillissement of echtscheiding. Deze gezinnen hebben vaak problemen met budgettering en slagen er niet in hun uitgavenpatroon aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Daardoor ontstaan schulden en wordt armoede structureel. 5. frictiearmen: tijdelijke armoede Frictiearmoede doet zich voor als er sprake is van tijdelijke armoede. Veelal kunnen gezinnen hier wel mee omgaan, als het tenminste niet te lang duurt en ze voldoende reserves hebben. 6. psychologische armoede: het gevoel niet mee te kunnen doen Tenslotte kan er nog een groep gezinnen worden genoemd die in feite – volgens de normen van het Centraal Planbureau – niet arm is, maar zich wel arm voelt. Deze gezinnen vergelijken hun eigen consumptiepatroon met dat wat in de media als normale of zelfs onmisbare consumptie wordt gezien: merkkleding, hebbedingetjes, vakanties etc.. Het gevoel van ouders dat zij hun kinderen niet genoeg kunnen geven, kan aanzetten tot riskant financieel gedrag, zoals teveel lenen, wat weer leidt tot feitelijke armoede.
Kortom, armoede kent vele gezichten en laat zich moeilijk objectiveren. Het gaat ook om een subjectieve en relatieve beleving: wat de één als armoede ervaart, behoeft de ander zo niet te ervaren. Bij het ontbreken van een homogene doelgroep bestaat dé oplossing als zodanig niet. Vele acties zijn dan ook nodig om armoede tegen te gaan.
5
4. Politieke keuzes in Best A.
Nota minimabeleid 2003
In 2003 werd het minimabeleid volledig herijkt. Reden voor herziening was gelegen in de gedane constateringen in Abw-beleidsplan 2003: het bereik van het minimabeleid van de gemeente Best liet te wensen over; de regeling duurzame gebruiksgoederen had een onjuiste juridische vormgeving en het minimabeleid als geheel was aan herziening toe. N.a.v. een kaderstellende discussienota, werden door de raadscommissie MWCRS op 23 april 2003 de beleidskaders voor het minimabeleid opnieuw vastgesteld. Belangrijkste geformuleerde uitgangspunten waren: 1.
2. 3. 4.
5. 6.
B.
Tot de doelgroep van het minimabeleid worden de belanghebbenden gerekend met een inkomen tot maximaal 110% van het voor hem/haar geldende relevante bijstandsniveau. De keuze voor 110% en niet voor bijvoorbeeld 100% of 115 of 120% werd ingegeven door enerzijds de wens om betaalde arbeid aantrekkelijk te houden, - de zogenaamde problematiek van de armoedeval -, en anderzijds de wens om tegemoet te komen aan de bestedingsproblematiek van de doelgroep. Met 110% werd een goede mix tussen beide gevonden. Het begrip langdurige minima werd gedefinieerd als tenminste één jaar een inkomen hebben op bijstandsniveau. Ophoging van de bijdrage in het kader van de Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten 1998 van € 100,00 naar € 120,00 per persoon per jaar. De tegemoetkoming in de indirecte studiekosten voor kinderen jonger dan 12 jaar optrekken van € 68,07 per jaar naar € 100,00 en voor kinderen tussen de 12 en 18 jaar van € 136,13 naar € 200,00 per jaar. Totstandkoming van een regeling collectieve aanvullende ziektekostenverzekering.3 Publicitaire aandacht voor minimabeleid. Ontwikkeling van productencatalogus en informatiebrochure.
Coalitieprogramma 2006
Op 13 april 2006 werd door de raad het coalitieprogramma met als titel “Werken aan een sociaal Best met betrokken burgers” vastgesteld. Voor wat betreft minimabeleid (vakveld 1.4) werden de volgende uitgangspunten benoemd. -
Verheldering verordening bijzondere bijstand. Deze toegankelijker maken.4 Goede voorlichting over inkomenssteun en schuldsanering. Ondersteuning activiteiten voedselbank zo lang als nodig. Voedselbank wordt door beleidseffecten overbodig gemaakt. Afsluiting collectieve ziektekostenverzekering. Harde aanpak misbruik van uitkeringsgelden.
3
Gerealiseerd per 1 juli 2007. Dit uitgangspunt leidt tot verwarring. Een verordening bijzondere bijstand kent de gemeente Best niet. Ingevolge de Wet Werk en Bijstand (en daarop gebaseerde jurisprudentie) is beleid bijzondere bijstand aan het college en niet aan de raad. Een dergelijke verordening zou dan ook in juridische zin onverbindend zijn.
4
6
C.
Kadernota 2007-2010
Op 25 juni 2007 werd vervolgens door de raad de kadernota 2007-2010 vastgesteld. Daarin werd in inleidende zin (p. 3) het volgende gesteld over het beleid rond werk en inkomen: “Op basis van het beleid rond werk en inkomen wordt een eigen verantwoordelijkheid neergelegd bij elk individu dat zelf in zijn inkomen moet voorzien. We zullen ondersteunen en faciliteren door een kwalitatief goed pakket aan re-integratievoorzieningen aan te bieden. Het uiteindelijke doel is plaatsing op de arbeidsmarkt. Wel hebben we speciale aandacht voor de groeperingen die langdurig zijn aangewezen op een minimuminkomen. Naast de bijzondere bijstand en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen zullen we voor de groep minima een collectieve basisverzekering en een aanvullende ziektekostenverzekering afsluiten. Binnen deze doelgroep zullen we verder aanvullend beleid ontwikkelen, gericht op volwaardige deelname aan het maatschappelijk verkeer.” Vervolgens werden in paragraaf 1.4.2 (Minimabeleid en bijzondere bijstand) de volgende hoofdlijnen benoemd. -
-
Draagkracht wordt aanwezig geacht vanaf 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (incl. gemeentelijke toeslag). Bij ontwikkeling bijzondere bijstandsbeleid zal worden nagegaan welke eventuele verdere vergoedingen gewenst zijn om negatieve ontwikkelingen (o.a. noodzaak bestaan voedselbank) te voorkomen. Ontwikkeling productencatalogus en informatiebrochure. Daarnaast publicitaire aandacht voor alle producten minimabeleid. Totstandkoming van collectieve ziektekostenverzekering voor minima uiterlijk in 2007. Handhaving Regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen in de planperiode. Eenduidige inrichting van de integrale schuldhulpverlening. Dit onder regie van de gemeente in goede samenwerking met partners in de schuldhulpverlening (maatschappelijk werk, inkomensondersteuningsloket Eindhoven.) Alle inkomensondersteunende regelingen worden binnen 1 loket uitgevoerd.
D.
Programmabegroting 2008
-
-
In de programmabegroting 2008 werden vervolgens de volgende acties benoemd op terrein van minimabeleid (resultaatgebied 7.2 Inkomen). -
Handhaving Regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen in 2008. Voortzetting collectieve ziektekostenverzekering voor minima. Handhaving kwijtscheldingsregeling gemeentelijke belastingen. Handhaving draagkrachtgrens van 110% van de bijstandsnorm. Ontwikkeling diverse informatiebrochures incl. publicitaire aandacht. Alle inkomensondersteunende regelingen worden binnen 1 loket uitgevoerd. Aangeboden producten en de daarmee samenhangende procedures klantgerichter vormgeven.
7
E.
Begroting 2009 / financiële kaders & ruimte
Voor wat betreft minimabeleid/armoedebestrijding worden vanuit het Rijk gelden toegevoegd aan het gemeentefonds. Het gaat om niet geoormerkte gelden en in die zin is de keuze volledig aan de gemeente hoeveel gelden worden vrijgemaakt uit de algemene middelen. Een proces is in gang gezet onder de naam prioriteitendiscussie. Doel van proces is om te komen tot een sluitende begroting 2009-2012 en een gezonde financiële positie voor de gemeente. De resultaten van de discussie zijn neergelegd in Notitie “Eerste resultaten strategische prioriteitendiscussie”, d.d. 13 augustus 2008. De resultaten zijn verwerkt in de begroting 2009. In hoofdlijnen is de gedachtegang dat alleen financiële ruimte aanwezig is voor zogenoemde wettelijke en onvermijdelijke zaken en de in de notitie expliciet benoemde onderwerpen uit het coalitieprogramma. Financiële ruimte is in die zin niet aanwezig voor eventuele nieuwe beleidsvoornemens. De begroting 2009 toont voor wat betreft product minimabeleid (07.02.005) handhaving van bestaande inzet van middelen. Programma Productgroep Portefeuillehouder Budgethouder
07. Werk en inkomen 07.02 - Inkomen Wethouder Bisschops Cluster Sociale Zaken / Team Financiële Administratie (kwijtschelding gemeentelijke belastingen)
Product
07.02.005 - MINIMABELEID
In te zetten middelen Lasten in € Bijzondere bijstand onbelast Bijzondere bijstand belast Leenbijstand5 Bijdrageregeling welzijnsactiviteiten Sociaal fonds Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Gemeentelijke kredietbank Eindhoven Ondersteuning minima/minimabeleid6 Gemeentelijke apparaatskosten minimabeleid Collectieve zorgverzekering voor minima7 Totaal lasten Baten in €
rekening 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2008 207.000 5.100 0 18.720 4.500 94.100 12.900 30.000 273.059 60.000 705.379
2009 303.600 5.300 0 18.720 4.500 105.000 13.300 0 325.516 0 775.936
2010 309.200 5.500 0 18.720 4.500 106.700 13.700 0 337.077 0 795.397
2011 315.800 5.700 0 18.720 4.500 108.400 14.100 0 351.130 0 818.350
2012 322.500 5.900 0 18.720 4.500 110.100 14.500 0 364.978 0 841.198
rekening
Ontvangen verhaal bijzondere bijstand Vergoeding toetsing kwijtschelding Totaal baten
0 0 0
2008 5.000 2.044 7.044
2009 5.000 2.040 7.040
2010 5.000 2.040 7.040
2011 5.000 2.040 7.040
2012 5.000 2.040 7.040
Saldo
0
-698.335
-768.896
-788.357
-811.310
-834.158
5
De kostensoorten Leenbijstand, Ondersteuning minima/minimabeleid en Collectieve zorgverzekering staan op nihil. Deze kostensoorten zijn toegevoegd aan de post Bijzondere bijstand onbelast (de post Leenbijstand al langer en de andere 2 genoemde posten met ingang van 2009). 6 Betreft gelden voor regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Zie verder toelichting bij noot 5. 7 Zie toelichting bij noot 5. 8
De septembercirculaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft echter in financiële zin positief uitgewerkt voor Best waardoor extra (niet structurele) financiële ruimte is ontstaan. Op basis van deze financiële ruimte, heeft de raad besloten om voor het thema armoedebestrijding extra middelen vrij te maken. Deze extra middelen zijn gestort in de reserve “maatschappelijke participatie”. Het gaat om een eenmalige storting in 2009 waarbij de gelden over meerdere jaren kunnen worden besteed. De reserve bedraagt in totaal € 475.000,00 en is, zoals gezegd, bedoeld voor maatschappelijke participatie. Denk hierbij zeker niet alleen aan beleidsinitiatieven om de armoedeproblematiek te beperken, maar zeker ook aan beleidsvoornemens op terrein van jeugd en jongeren, mantelzorg en vrijwilligerswerk (uitvoering van het eerder door de raad vastgestelde WMO-beleidsplan). Kortom, de reserve zal gedeeld moeten worden.
F.
Andere beleidsvelden
- WMO- beleidsplan 2008 - 2011 In het Wmo – beleidsplan komt de relatie met armoedebeleid tot uitdrukking. De Wmo is een participatiewet. Bij participeren gaat het o.a. om deelnemen aan allerlei activiteiten zoals betaald werk hebben, lid zijn van verenigingen of evenementen bezoeken. Met name in prestatieveld 2, op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen, wordt de relatie tussen armoede en participatie gelegd: “Aandacht voor het bieden van participatiekansen aan kinderen uit gezinnen met een sociaal – economische achterstand zal zeker helpen de doelstellingen van prestatieveld 2 te bereiken. In het minimabeleid zal speciaal aandacht worden gegeven aan gezinnen met kinderen.“ - Nota Lokaal gezondheidsbeleid 2008-2011 In de nota Lokaal gezondheidsbeleid, zoals deze op 24 november jl. is vastgesteld door de raad, zijn de speerpunten neergelegd voor de jaren 2008-2011. Kort gezegd liggen de speerpunten op gezondheidsthema’s als overgewicht, alcohol-, roken- en drugsgebruik, diabetes, seksuele gezondheid, internetgebruik en depressie. Wat betreft integrale beleidsvorming worden, naast hinder/overlast van vliegtuigen en aanpak van binnen- en buitenmilieu (o.a. binnenklimaat scholen), sociaal-economische gezondheidsverschillen als thema benoemd. De minder goede gezondheid van mensen met een lage sociaal-economische status komt voor een deel door het verhoogd voorkomen van gezondheidsrisico’s. Uit onderzoek is gebleken dat zowel leefstijl als materiële omstandigheden (woon- en werkomstandigheden) zowel afzonderlijk als in combinatie een effect hebben op de gezondheidsverschillen. Geconcludeerd wordt vervolgens dat binnen het armoedebeleid het thema terugdringen van sociaal-economische gezondheidsverschillen aan de orde moet komen. Dit geldt ook voor de financiën: over de boeg van het Lokaal gezondheidsbeleid is niet specifiek geld gereserveerd voor dit thema. Bij het thema Overgewicht wordt in nota Lokaal gezondheidsbeleid expliciet de inzet van Jeugdsportfonds genoemd als instrument binnen het armoedebeleid teneinde het bewegen en sporten en de mogelijkheden daartoe van jongeren met een lage sociaal-economische status te bevorderen. - Schuldhulpverlening Op 16 juni jl. zijn door de raad een aantal keuzes gemaakt op het terrein van schuldhulpverlening. Doelstelling is om tot een verbetering van de schuldhulpverlening te komen. Directe aanleiding vormen de volgende ontwikkelingen: - toename problematische schuldensituaties; - signalen omtrent malafide schuldsaneerders; 9
-
wijzigingen Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen per 1 januari 2008 waardoor meer de nadruk is komen te liggen op het minnelijke voortraject; wens tot verbetering schuldhulpverlening (ook bij partners).
Inmiddels zijn nieuwe samenwerkingsafspraken gemaakt met de Dienst werk, zorg en inkomen van de gemeente Eindhoven (de Kredietbank) en Dommelregio (algemeen maatschappelijk werk). Er is periodiek regionaal overleg waar eventuele knelpunten en nieuwe ontwikkelingen worden besproken. Aanbod onder de aandacht brengen van alle inwoners, zorgdragen voor voldoende capaciteit om aanvragen / vragen van burgers te kunnen behandelen en het ontwikkelen van een schuldenpreventieprogramma staan in de werkplanning. Tot slot wordt in de notitie, wat betreft de samenhang met het minimabeleid, expliciet benoemd dat in het nieuwe minimabeleid aandacht geschonken zal worden aan de problematiek van de leenbijstand in relatie tot persoonlijke leningen bij de Kredietbank. - Sportbeleid In de startnotitie sportbeleid, zoals deze voor het einde van het jaar behandeld wordt in de raad, wordt de richting en het proces voor actualisatie van het lokale sportbeleid nader uiteengezet. Sport heeft zo zijn eigen intrinsieke waarde die maakt dat ruim acht duizend mensen in Best lid zijn van een sportvereniging en vele vrijwilligers zich hier belangeloos voor inzetten. Met haar sportbeleid wil de gemeente Best sport als doel handhaven. Tegelijkertijd wenst de gemeente Best zich met het sportbeleid te richten op de instrumentale waarde van sport. Kinderen die meer sporten en bewegen hebben een kleinere kans om (te) dik te worden en bij ouderen levert sporten en bewegen een bijdrage aan hun vitaliteit en weerbaarheid. Samen sporten en bewegen nodigt ook uit tot ontmoeting en maatschappelijke participatie. Sport kan als instrument een bijdrage leveren aan de realisatie van doelstellingen op een breder beleidsterrein, waaronder minimabeleid. Mensen met een hogere opleiding en een hoger inkomen sporten beduidend meer dan mensen met een lagere opleiding en inkomen. Middels gerichte maatregelen kan de sportparticitpatie onder mensen met een lagere sociaal economische status worden bevorderd. Hierbij kan worden gedacht aan een sportfonds om financiële drempels om te gaan sporten weg te nemen of een jeugdsportpas om kinderen kennis te laten maken met diverse vormen van sport. - Kunst en cultuur Het is de bedoeling dat in een nieuwe nota over kunst en cultuur aandacht besteed zal worden aan de inwoners, die nu niet of in beperkte zin gebruik maken van onze culturele voorzieningen. Eén van de oorzaken zou kunnen liggen in de inkomenspositie van deze inwoners. - Participatiebeleid / Visie op participatie De te ontwikkelen gemeentelijke visie op participatie moet er toe leiden dat menskracht en middelen optimaal worden ingezet ten behoeve van de participatie van individuen en groepen die nu nog onvoldoende meedoen in de maatschappij. De bedoeling is dat er meer resultaat wordt bereikt met dezelfde middelen. Dit betreft gemeentelijke – en subsidiemiddelen en gaat over werk en werkwijze van zowel de gemeentelijke – als gesubsidieerde organisaties als organisaties waar de gemeente mee samenwerkt. De landelijke voornemens m.b.t. het Participatiebudget waarin middelen van diverse wetten opgaan (re-integratie (Wwb), inburgering (Wi) en volwasseneneducatie (Web)), zal het vertalen van de gemeentelijke visie in de praktijk vergemakkelijken. De te ontwikkelen visie op participatie zal een bredere doelgroep betreffen dan de gezamenlijke doelgroepen van de drie genoemde wetten. De ontwikkeling van het participatiebeleid is ambtelijk in voorbereiding.
10
5. Inkomensondersteunende maatregelen Hierna wordt een beschrijving gegeven van alle minimaregelingen die de gemeente Best kent. Beschreven wordt de wijze waarop de regelingen momenteel in de praktijk worden uitgevoerd. Tot slot wordt in deze paragraaf ook ingegaan op de plaatselijke kwijtscheldingsregels van gemeentelijke belastingen/heffingen. Bij de beschrijving van de diverse regelingen wordt ook al een doorkijk gegeven op paragraaf 6: inventarisatie van Bestse kengetallen. Per afzonderlijke regeling is in deze paragraaf in die zin al wat getalsmatige informatie toegevoegd.
A.
Bijzondere bijstand algemeen
Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist, dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand. Bij een beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand dienen steeds de volgende vier vragen te worden gesteld: 1. 2. 3. 4.
Doen de kosten zich voor? Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?
Hetgeen gesteld onder vraag 1 is evident: géén kosten = géén bijstand. Wat betreft vraag 2 kan in algemene zin worden gesteld dat, uitgaande van het maatwerkprincipe, bijzondere bijstand wordt verleend aan personen bij wie is vastgesteld dat de betreffende kosten in het voorliggende individuele geval ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Er dient dus altijd een toetsing aan de omstandigheden van het individuele geval plaats te vinden. Bij vraag 3 dient getoetst te worden of sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Dit betekent dat niet de eisen van de samenleving in relatie tot de aard van de kosten bepalend zijn, maar de omstandigheden in het individuele geval. Het is dan ook niet mogelijk om bijzondere bijstand te weigeren voor kosten die naar de eisen van de samenleving in het algemeen niet als noodzakelijk worden beschouwd. Het is alleen van belang of zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de kosten noodzakelijk maken. Zo ja, dan bestaat er mogelijk recht op bijzondere bijstand. Voor de vaststelling van de draagkracht, - het bepalen of iemand wordt geacht de kosten uit eigen middelen te voldoen -, gelden in Best de volgende regels: -
Draagkracht in inkomen wordt aanwezig geacht vanaf 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de gemeentelijke toeslag en vakantietoeslag. De langdurigheidstoeslag, die mensen eventueel ontvangen, telt niet mee als inkomen; 11
-
Bij financiële draagkracht boven de gestelde norm van 110%, wordt een draagkrachtpercentage gehanteerd van 35%. Dit betekent dat 35% van de inkomsten boven de gestelde norm in mindering worden gebracht op de gevraagde voorziening8;
-
Wat betreft draagkracht in vermogen is aansluiting gezocht bij de WWBvermogensgrenzen. Dit betekent dat bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand het vermogen tot een bedrag van € 5.325,00 (alleenstaanden) resp. € 10.650,00 (gehuwden/eenoudergezinnen) niet in aanmerking wordt genomen9;
-
De periode waarover de draagkracht wordt vastgesteld, de draagkrachtperiode, is in beginsel een jaar, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de (oudste) kosten zijn gemaakt. Het moment van de aanvraag bijzondere bijstand is dus niet altijd doorslaggevend. Er moet over een jaar worden berekend hoe groot de ruimte in het inkomen en het vermogen is. Vervolgens moet op het totaal hiervan het draagkrachtpercentage worden toegepast.
Een rekenvoorbeeld: Een alleenstaande ouder heeft inkomen uit dienstverband ad € 1.375,00 (netto incl. vakantiegeld). De bijstandsnorm (per 1 juli 2008) voor een alleenstaande ouder bedraagt € 1.146,03 (netto incl. vakantiegeld). 110% van de norm bedraagt € 1.260,63 Financiële draagkracht van betrokkene is € 114,37 per maand (€ 1.375,00 -/- € 1.260,63) Van deze € 114,37 wordt 65% vrijgelaten. Een percentage van 35%, zijnde een bedrag van € 40,03 moet worden aangewend door betrokkene ter bestrijding van de bijzondere kosten. Gerelateerd aan draagkrachtperiode van een jaar, wordt betrokken op jaarbasis geacht om financiële ruimte te hebben van € 480,35 ter dekking bijzondere noodzakelijke kosten. Bijzondere bijstand (tabel 6 paragraaf 6)
8
Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept.
1134 1261 1012
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 840 889 663
Verstrekte bedrag in totaal € 174.474 € 189.796 € 132.697
Een uitzondering betreft bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag. Daarbij wordt een inkomensgrens gehanteerd van 100% bijstandsniveau. Voor wat betreft de hoogte van de te verstrekken bedragen wordt aansluiting gezocht bij de systematiek van de huurtoeslag zoals de belastingdienst die verstrekt. 9 Dit zijn de vermogensgrenzen zoals die gelden per 1 januari 2008. Jaarlijks worden de bedragen door de landelijke wetgever geïndexeerd. 12
B.
Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar
Voor de kosten van welzijnsactiviteiten, - activiteiten op gebied van cultuur, sport en recreatie -, kunnen mensen bijzondere bijstand ontvangen. Het gaat per gezinslid om maximaal € 120,00 per jaar. In aanvulling daarop worden voor kosten van zwemles (behalen diploma ABC) en (lokaal) muziekonderwijs (norm HAFA) separaat volledige vergoedingen verstrekt. De draagkrachtregels zijn gelijk aan de draagkrachtregels zoals beschreven onder A. Om in aanmerking te komen voor de bijdrage dienen mensen betaalbewijzen over te leggen. De vergoedingen binnen een huishouden zijn overdraagbaar. Daarmee wordt bedoeld dat de maximale vergoeding per gezin op jaarbasis € 120,00 maal aantal gezinsleden is. Heeft 1 gezinslid kosten groter dan € 120,00 dan kunnen die volledig vergoed worden mits het bedrag niet het totaalbedrag per gezin overstijgt. Binnen het bedrag van € 120,00 kunnen ook eigen bijdrage voor peuterspeelzaal en de abonnementskosten van telefoon/internet voor vergoeding in aanmerking komen. Gebruik Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar (tabel 7 paragraaf 6) Jaar
Aantal betalingen
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ
Verstrekte bedrag in totaal
2006 2007 2008 t/m sept.
407 434 330
352 377 285
€ 42.602 € 50.567 € 39.174
C.
Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten > 65 jaar
Zie hetgeen vermeld onder B. Er zijn echter de volgende belangrijke verschillen: -
-
mensen van 65 jaar en ouder behoeven geen betaalbewijzen over te leggen. Het behoren tot de doelgroep en het doen van een aanvraag, leidt na toekenning automatisch tot uitbetaling van het volledige bedrag; er geldt voor deze groep géén vermogenstoets. Wat betreft de vraag of mensen in aanmerking komen voor de regeling wordt puur naar inkomen gekeken en niet naar vermogen.
Gebruik Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten > 65 jaar (tabel 8 paragraaf 6) Jaar
2006 2007 2008 t/m sept.
Aantal betalingen
58
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ
13
Verstrekte bedrag in totaal € 6.062 € 10.431 € 10.514 13
D.
Regeling Schoolgaande kinderen
Deze regeling, ook wel in het verleden benoemd als regeling Indirecte school- of studiekosten, is bedoeld voor indirecte schoolkosten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kosten schoolkamp, schooltas, gymkleding. Voor schoolgaande kinderen van 4 tot 12 jaar bedraagt de bijdrage op jaarbasis maximaal € 100,00 per kalenderjaar en voor kinderen van 12 tot 18 jaar bedraagt de bijdrage maximaal € 200,00. De draagkrachtregels zijn gelijk aan de draagkrachtregels bijzondere bijstand. Zie onder A. Om in aanmerking te komen dienen mensen betaalbewijzen over te leggen. Regeling Schoolgaande kinderen (tabel 9 paragraaf 6) Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept.
110 134 127
E.
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 103 121 120
Verstrekte bedrag in totaal € 9.970 € 13.213 € 15.383
Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM)
Sinds 1 juli 2007 heeft de gemeente Best bij CZ een collectieve ziektekostenverzekering afgesloten. Deelnemers betalen de kosten van basisverzekering en aanvullende verzekering. Voor beide verzekeringen ontvangt de verzekerde een collectiviteitskorting van 6%. Daarnaast geeft de gemeente aan de deelnemers een bijdrage in de premiekosten van € 14,80 per maand. Deelname aan de collectieve verzekering is mogelijk wanneer men een (netto) inkomen heeft dat niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de gemeentelijke toeslag en vakantietoeslag. De langdurigheidstoeslag, die mensen eventueel ontvangen, telt niet mee als inkomen. Wat betreft bepaling van draagkracht in vermogen is aansluiting gezocht bij de WWBvermogensgrenzen. Zie daaromtrent onder A. Voor alle burgers/verzekerden in Nederland van 18 jaar en ouder geldt in de basisverzekering een verplicht eigen risico van € 150,00 op jaarbasis.10 Dit geldt onverkort ook voor alle minima. De minima worden evenwel via ontvangst van zorgtoeslag (van de belastingdienst) ad € 103,00 op jaarbasis deels gecompenseerd in deze kosten. Chronisch zieken en gehandicapten krijgen vervolgens via het CAK een extra tegemoetkoming van € 47,00 per jaar waardoor deze laatste groep volledig wordt gecompenseerd in de kosten van het eigen risico.
10
Eigen risico geldt niet voor: kosten huisarts, verloskundige zorg, kraamzorg en jeugdpakket tandheelkundige zorg voor jongeren tot 22 jaar. Eigen risico voor 2009 bedraagt € 155,00. Zie overigens in de bijlage (onderdeel 12) m.b.t. ontwikkelingen in fiscale aftrek ziektekosten.
14
Collectieve ziektekostenverzekering (tabel 10 paragraaf 6) Jaar
Per 01-07-07 Per 01-01-08 Per 01-09-08
Aantal uitkeringsgerechtigde deelnemers
Overige minima
Totaal aantal deelnemers
191 235 273
17 23 65
208 258 338
Toelichting: Het aantal deelnemers is niet hetzelfde als aantal leefeenheden. Iedere volwassene telt namelijk als deelnemer. Een huishouden dat bestaat uit 2 volwassenen, levert dus 2 deelnemers. Voor de goede orde: kinderen zijn gratis meeverzekerd en tellen niet mee als deelnemer.
F.
Regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen 2008-2011
De regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen is in Best geïntroduceerd in 2005. De regeling is in ieder geval voor de jaren 2008 tot en met 2011 verlengd. Bepaald is dat chronisch zieken, gehandicapten en 65-plussers jaarlijks een tegemoetkoming in de (extra) ziektekosten kunnen ontvangen ad € 200,00 per persoon. Per huishouden wordt maximaal € 300,00 verstrekt. De volgende categorieën van mensen kunnen in aanmerking komen: 1. Personen die minimaal één jaar arbeidsongeschikt zijn en een WAO/WIA-uitkering hebben berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 - 100 of die volledig arbeidsongeschikt zijn en een bijstandsuitkering hebben; 2. Personen met een WVG/WMO-voorziening. Dit kunnen rolstoel-, vervoers- of woonvoorzieningen zijn; 3. Personen die minimaal één jaar thuiszorg van een officiële zorginstelling hebben; 4. Personen van 65 jaar en ouder. De draagkrachtregels zijn gelijk aan de draagkrachtregels bijzondere bijstand. Zie onder A. Dit betekent dat een tegemoetkoming mogelijk is onder aftrek van draagkracht. Dus, ter illustratie, indien iemand op jaarbasis beschikt over financiële draagkracht van € 150,00, dan kan deze persoon voor € 50,00 tegemoetkoming in aanmerking komen. Evenals de regeling Welzijnsactiviteiten > 65 jaar betreft het hier een categoriale bijzondere bijstandsregeling. Dit houdt in dat na toekenning de bijdrage automatisch volledig wordt uitgekeerd. Het overleggen van bonnen ter staving van gemaakte (ziekte-) kosten is niet nodig. Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen (tabel 11 paragraaf 6) Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept
307 303 308
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 120 120 112
Verstrekte bedrag in totaal € 65.200 € 64.000 € 64.811 15
G.
Langdurigheidstoeslag
De financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen kan onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is door de landelijke wetgever de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het betreft een algemene inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die reeds vijf jaar een inkomen hebben van maximaal de bijstandsnorm en in die periode geen (of marginaal) inkomsten uit arbeid hebben gehad en zich wel voldoende hebben ingespannen om (betaald) werk te krijgen. Dit laatste is ter beoordeling aan de gemeente. De langdurigheidstoeslag bedraagt voor gehuwden € 486,00, voor een alleenstaande ouder € 436,00 en voor een alleenstaande € 341,00 per jaar (bedragen gelden per 1 januari 2008). Per 1 januari 2009 wordt de langdurigheidstoeslag drastisch gewijzigd. In het kader van decentralisering dienen gemeenten, middels de vaststelling van een verordening, criteria te stellen omtrent de langdurigheidstoeslag. Het gaat daarbij om de hoogte van de toeslagen en de toekenningscriteria; Een aantal wijzigingen worden centraal door de landelijke wetgever doorgevoerd. De belangrijkste is dat gemeenten vanaf 1 januari 2009 ook mensen met een baan die langdurig van een minimuminkomen leven en geen uitzicht op een hoger inkomen hebben financieel mogen steunen. Bijstandsontvangers hoeven dan ook niet meer de langdurigheidstoeslag kwijt te raken als ze een baan vinden. Hierdoor kunnen mensen die werken en toch van weinig geld moeten rondkomen er financieel op vooruitgaan. Werken kan hierdoor, gelet op de problematiek van de armoedeval, financieel aantrekkelijker worden gemaakt. Via een separaat voorstel wordt aan de raad de verordening langdurigheidstoeslag voorgelegd. Langdurigheidstoeslag (tabel 12 paragraaf 6) Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept.
128 189 148
H.
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 115 178 137
Verstrekte bedrag in totaal € 49.712 € 75.569 € 69.226
Kwijtscheldingsregeling gemeentelijke heffingen en belastingen
Volledige kwijtschelding van gemeentelijke belastingen (OZB, rioolrechten en hondenbelasting voor 1 hond) wordt verleend indien burgers onvoldoende inkomen en vermogen hebben. Van de afvalstoffenheffing wordt maximaal € 90,76 11 kwijtgescholden. Het restant bedrag afvalstoffenheffing, ad € 163,52, dient volledig te worden gedragen door de burger ongeacht hoogte inkomen/vermogen.
11
Bedrag van € 90,76 is gerelateerd aan bedrag van fl. 200,00. 16
Voor de bepaling of iemand in aanmerking komt voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen geldt de systematiek van de Invorderingswet (dwingend recht). Deze systematiek is een andere is dan ingevolge de systematiek zoals gehanteerd bij bijzondere bijstand en de plaatselijke minimaregelingen, waardoor verschillen in uitkomst kunnen ontstaan. De verschillen zijn gerelateerd aan het bepalen van draagkracht uit inkomen (gerelateerd aan 100% bijstandsnorm); de vermogenscriteria. De vermogensbepaling ingevolge de belastingwetgeving is een “krappere”. Hierdoor kan in de praktijk het volgende gebeuren. - Wél recht op een bijstandsuitkering, maar geen recht op kwijtschelding (vanwege vermogen); - Wél recht op de minimaregelingen, maar geen recht op kwijtschelding (vanwege inkomen). Automatische kwijtschelding Om de burger beter van dienst te zijn is per 1 januari 2008 automatische kwijtschelding ingevoerd. Dit betekent dat mensen die een gemeentelijke uitkering levensonderhoud ontvangen voortaan automatisch kwijtschelding van gemeentelijke belastingen/heffingen ontvangen. In formele zin ligt hier een spanningsveld tussen (landelijke) wetgeving en uitvoeringspraktijk. Immers kwijtschelding dient te worden verleend op aanvraag en niet automatisch. Dit geldt ook ten aanzien van vermogenstoets. De criteria voor vermogensvrijlating ingevolge de Invorderingswet zijn nu eenmaal krapper dan de WWB-criteria. Het systeem van automatische kwijtschelding gaat evenwel snel een formele basis krijgen. Zie daartoe ook onderdeel 3 van de bijlage. Daarnaast bestaat de landelijke tendens dat kwijtscheldingsbeleid steeds meer toegroeit naar armoedebeleid. In dat kader bestaat ook het voornemen in Den Haag om de vermogenstoets te koppelen aan de systematiek van de WWB. Kwijtschelding gemeentelijke belastingen (tabel 13 paragraaf 6) Jaar
Aantal aanvragen
Aantal toekenningen
2005 2006 2007 2008
447 430 417 458
407 407 384 446
Aantal huishoudens met gemeentelijke uitkering
263
Verstrekt bedrag in totaal € 124.202 € 93.710 € 88.367 € 103.711
Toelichting: Dat het totaalbedrag vanaf 2006 is gedaald houdt verband met het feit dat vanaf 2006 huurders van woningen niet langer OZB (gebruikersgedeelte) behoeven te betalen. Dat sinds 2008 meer kwijtschelding wordt verstrekt, is, zo wordt aangenomen, gerelateerd aan het feit dat m.i.v. 2008 automatisch kwijtschelding wordt verleend aan mensen die bij de gemeente bekend zijn als minima. Alleen mensen die als hoofdbewoner staan geregistreerd worden aangeslagen voor gemeentelijke belastingen. Uitkeringsgerechtigden die staan geregistreerd als inwonend of als woningdeler worden dus niet aangeslagen voor belastingen en ontvangen dus ook geen (automatische) kwijtschelding. Dit verklaart het verschil tussen het aantal mensen met een gemeentelijke uitkering op 1 januari 2008 (344) en het aantal uitkeringsgerechtigden (263) dat (automatisch) kwijtschelding van belastingen heeft ontvangen. 17
6. Kengetallen In deze paragraaf worden een aantal kengetallen getoond. Het betreffen grotendeels plaatselijke kengetallen zoals verzameld door team Administratie Sociale Zaken van de gemeente (onderdeel A), deels betreffen het (belangrijke) kengetallen afkomstige uit andere bron (B). Uit de kengetallen kan een aantal conclusies getrokken worden die van belang is voor paragraaf 7: de door de raad te maken keuzes. De te trekken conclusies worden verwoord in onderdeel C van deze paragraaf.
A.
Kengetallen team Administratie Sociale Zaken gemeente Best
1. Aantal uitkeringen naar leefvorm, peildatum: 01-09-08 Alleenstaand Alleenstaande ouder
van wie 65+
172 14
93 0
Gehuwd/ zonder kinderen 38 11
Gehuwd / met kind(eren) 40 0
Totaal
343 25
2. Aantal kinderen in de uitkering Totaal aantal mensen levend van periodieke gemeentelijke uitkering (per 01-09-08) 634
Van wie … > 18 jaar (= aantal klanten + partners) 421
Van wie … < 18 jaar (= aantal ten laste komende kinderen) 213
3. Uitkeringssoort en aantal klanten (excl. partner): ontwikkelingen 2006 - nu Regeling WWB 65WWB 65+ Inrichting IOAW IOAZ Bbz Totaal
Per 01-09-08 297 25 6 9 5 1 343
Per 01-01-08 304 24 7 4 5 0 344
Per 01-01-07 304 19 7 9 3 2 344
Per 01-01-06 313 16 7 11 4 6 357
4. Leeftijdscategorie van klanten (excl. partner) / ontwikkelingen 2006- nu Regeling < 27 jaar 27- 40 jaar 40- 50 jaar 50 – 65 jaar > 65 jaar Totaal
Per 01-09-08 30 69 107 112 25 343
Per 01-01-08 24 79 104 111 26 344
Per 01-01-07 27 87 96 113 21 344
Per 01-01-06 33 89 97 121 17 357
18
5. Uitkeringsduur van klanten (excl. partner) / ontwikkelingen 2006 - nu Regeling < 1 jaar 1 – 3 jaar 3 – 5 jaar 5 – 10 jaar > 10 jaar Totaal
Per 01-09-08 77 69 40 63 94 343
Per 01-01-08 78 64 51 58 93 344
Per 01-01-07 71 75 50 53 95 344
Per 01-01-06 71 90 48 53 95 357
6. Bijzondere bijstand Jaar
Aantal betalingen12
2006 2007 2008 t/m sept
1134 1261 1012
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 840 889 663
Verstrekte bedrag in totaal € 174.474 € 189.796 € 132.697
7. Gebruik Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar Jaar
Aantal betalingen
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ
Verstrekte bedrag in totaal
2006 2007 2008 t/m sept.
407 434 330
352 377 285
€ 42.602 € 50.567 € 39.174
8. Gebruik Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten > 65 jaar Jaar
2006 2007 2008 t/m sept.
Aantal betalingen
58
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ
13
Verstrekte bedrag in totaal € 6.062 € 10.431 € 10.514
12
In de tabellen 6, 7 en 9 wordt gesproken over aantallen betalingen. Hier kunnen dubbelingen inzitten per huishouden. Aan gezinnen kunnen immers (na overleg van bonnen) meerdere betalingen plaatsvinden in een jaar. Gevolg: de aantallen tonen dus niet aantal huishoudens dat gebruik maakt van regelingen. Deze relativering geldt niet voor de regelingen 8, 11 en 12 omdat het daar gaat om betalingen ineens van de som waar mensen recht op hebben. 19
9. Regeling Schoolgaande kinderen Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept.
110 134 127
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 103 121 120
Verstrekte bedrag in totaal € 9.970 € 13.213 € 15.383
10. Collectieve ziektekostenverzekering Jaar
Per 01-07-07 Per 01-01-08 Per 01-09-08
Aantal uitkeringsgerechtigde deelnemers
Overige minima
Totaal aantal deelnemers
191 235 273
17 23 65
208 258 338
Toelichting: Het aantal deelnemers is niet hetzelfde als aantal leefeenheden. Iedere volwassene telt namelijk als deelnemer. Een huishouden dat bestaat uit 2 volwassenen, levert dus 2 deelnemers. Voor de goede orde: kinderen zijn gratis meeverzekerd en tellen niet mee als deelnemer. 11. Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept
307 303 308
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 120 120 112
Verstrekte bedrag in totaal
Aantal betalingen aan huishoudens in WWB, IOAW, IOAZ, BBZ 115 178 137
Verstrekte bedrag in totaal
€ 65.200 € 64.000 € 64.811
12. Langdurigheidstoeslag Jaar
Aantal betalingen
2006 2007 2008 t/m sept.
128 189 148
€ 49.712 € 75.569 € 69.226
20
13. Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Jaar
Aantal aanvragen
Aantal toekenningen
2005 2006 2007 2008
447 430 417 458
407 407 384 446
Aantal huishoudens met gemeentelijke uitkering
263
Verstrekt bedrag in totaal € 124.202 € 93.710 € 88.367 € 103.711
Toelichting: Dat het totaalbedrag vanaf 2006 is gedaald houdt verband met het feit dat vanaf 2006 huurders van woningen niet langer OZB (gebruikersgedeelte) behoeven te betalen. Dat sinds 2008 meer kwijtschelding wordt verstrekt, is, zo wordt aangenomen, gerelateerd aan het feit dat m.i.v. 2008 automatisch kwijtschelding wordt verleend aan mensen die bij de gemeente bekend zijn als minima. Alleen mensen die als hoofdbewoner staan geregistreerd worden aangeslagen voor gemeentelijke belastingen. Uitkeringsgerechtigden die staan geregistreerd als inwonend of als woningdeler worden dus niet aangeslagen voor belastingen en ontvangen dus ook geen (automatische) kwijtschelding. Dit verklaart het verschil tussen het aantal mensen met een gemeentelijke uitkering op 1 januari 2008 (344) en het aantal uitkeringsgerechtigden (263) dat (automatische) kwijtschelding van belastingen heeft ontvangen.
21
B.
Omvang en samenstelling van doelgroep armoedebeleid 2008
Stimulansz heeft de zogenaamde Minimascan ontwikkeld waarmee eenvoudig een raming gemaakt kan worden van de doelgroep van het armoedebeleid. De methode is gebaseerd op landelijke gegevens van het CBS omtrent armoede in 2005. Door hier een aantal specifieke kengetallen gerelateerd aan de gemeente toe te voegen, wordt een schatting verkregen van het aantal minimumhuishoudens in de gemeente, uitgesplitst naar sociaal economische groep. Zie de gegevens hieronder, zoals berekend met de Stimulansz minimasite, getoond. Het gaat zoals gezegd om een schatting en niet om exacte cijfers. Na de tabellen wordt een toelichting getoond. Tabel 1: Omvang en samenstelling doelgroep armoedebeleid 2008 (cumulatief) Aantal huishoudens met een inkomen tot ...% van het sociaal minimum 101% 105% 110% 115% 120% Zelfstandigen 97 100 106 117 132
125% 150
130% 170
Werknemers
105
120
143
195
267
363
502
Bijstand/WW
118
143
164
184
194
203
209
Arbeidsongeschikten 44
68
88
123
153
188
217
Pensioenontvangers
88
191
281
473
646
816
972
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
0
0
Totaal
450
621
778
1090
1390
1718
2067
Tabel 2: Omvang en samenstelling doelgroep armoedebeleid 2008 (per inkomenscategorie) Aantal huishoudens per inkomenscategorie (Percentage van het sociaal minimum) 0% tot 102% 106% 111% 116% 121% 101% tot tot tot tot tot 105% 110% 115% 120% 125% Zelfstandigen 97 3 6 11 16 18
126% tot 130% 20
Werknemers
105
15
23
53
71
96
139
Bijstand/WW
118
24
21
20
10
9
7
Arbeidsongeschikten 44
25
20
34
30
36
29
Pensioenontvangers
88
103
90
193
173
170
156
Niet ingedeeld
0
0
0
0
0
0
0
Totaal
450
168
156
309
297
326
347
22
Toelichting op tabellen Stimulansz / Minimascan Toelichting categorie bijstand/WW Het CBS heeft de categorieën Bijstand en WW-gerechtigden samengevoegd. We vinden het onverantwoord om zelf deze categorieën toch te splitsen. U verwacht wellicht een groter aantal bijstandsgerechtigden in de verschillende inkomenscategorieën. Belangrijkste redenen waarom (a) het aandeel huishoudens met bijstandsuitkering per inkomenscategorie klein is en (b) ook op hogere inkomensniveaus huishoudens met een bijstandsuitkering aanwezig zijn: • Een deel van de huishoudens heeft een bijstandsuitkering als aanvulling op een ander inkomen. Het huishouden is in veel gevallen door het CBS daarom ondergebracht in de categorie van dat andere inkomen. • Het CBS kijkt naar het jaarinkomen. Wanneer een huishouden 5 maanden een bijstandsuitkering heeft ontvangen en in de overige 7 maanden een ander inkomen, dan is het huishouden in veel gevallen door het CBS ondergebracht in de categorie van dat andere inkomen. • Een deel van de huishoudens met een bijstandsuitkering heeft een hoger inkomen dan de norm, bijvoorbeeld als gevolg van inkomensvrijlating bij deeltijdwerk. • Een deel van de huishoudens met een bijstandsuitkering heeft een hoger jaarinkomen dan de norm, bijvoorbeeld door toeslagen of doordat er in dat jaar een aantal maanden een hoger inkomen is geweest uit bijvoorbeeld betaald werk. Sociaal minimum Het sociale minimum (of het beleidsmatig minimum) is het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld. Om te kunnen beoordelen of het inkomen van een huishouden onder het minimum valt, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een eenoudergezin met twee kinderen bedraagt bijvoorbeeld 90% van de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW-pensioen als norm gekozen. Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend zijn aangewezen op een uitkering op het niveau van het sociale minimum, wijkt soms in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zelfstandigen Inkomen uit onderneming is de bron waaruit een huishouden in een jaar het meeste inkomen ontvangt. Bij deze indeling worden de inkomensbestanddelen van alle leden van het huishouden samengeteld. Indien een van de leden van het huishouden inkomen uit eigen onderneming heeft, wordt deze bron ongeacht de hoogte van het bedrijfsresultaat (dus ook als er sprake is van een verlies) als voornaamste inkomensbron van het huishouden aangemerkt. Aan deze categorie zijn ook huishoudens toegevoegd waarvoor inkomen uit vermogen de voornaamste inkomensbron vormt. Werknemers Inkomen uit arbeid in loondienst is de bron waaruit een huishouden in een jaar het meeste inkomen ontvangt. Bij deze indeling worden de inkomensbestanddelen van alle leden van het huishouden samengeteld. Bijstand/WW Een bijstandsuitkering of werkloosheidsuitkering is de bron waaruit een huishouden in een jaar het meeste inkomen ontvangt. Bij deze indeling worden de inkomensbestanddelen van alle leden van het huishouden samengeteld. Het inkomen bestaat vooral uit een bijstandsuitkering (WWB) of uitkering WW (Werkloosheidswet) en Wachtgeld. 23
Arbeidsongeschikten Het inkomen bestaat vooral uit een uitkering ZW (ziektewet), WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering), WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) en uitkeringen van particuliere verzekering i.v.m. ziekte en arbeidsongeschiktheid. Pensioenontvangers Het inkomen bestaat vooral uit een uitkering AOW (Algemene ouderdomswet), Anw (Algemene Nabestaandenwet), pensioen, lijfrente. Overig / niet-ingedeeld Het inkomen bestaat vooral uit een studiebeurs en alimentatie ontvangen van de exechtgeno(o)t)e), een uitkering Wajong (Wet arbeidsongeschikt-heidsvoorziening jonggehandicapten), IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen) en BBZ (Bijstandsbesluit zelfstandigen)
24
C.
Conclusies op basis van de kengetallen
Gebruik minima-regelingen Het aantal mensen dat in de gemeente Best van een gemeentelijke uitkering leeft kent al de nodige jaren een constant karakter. Bedroeg dat aantal in 2006 357 huishoudens, in september jl. bedroeg dat aantal 343 huishoudens. Van deze huishoudens leeft bijna de helft al 5 jaar of langer van een uitkering. De groep met een inkomen op bijstandsniveau bedraagt in totaal 450 huishoudens (onderdeel B / Minimascan StimulanSZ). Van alle mensen die moeten leven van een minimuminkomen (100% bijstandsnorm), heeft dus 75% een uitkering van de gemeente en 25% (107 huishoudens) een inkomen anderszins. In Best leven 778 huishoudens van een inkomen gerelateerd aan 110% van de bijstandsnorm (onderdeel B / Minimascan StimulanSZ).13 Naast de 343 huishoudens in de uitkering, gaat het hier dus om 435 huishoudens met een inkomen anderszins. Nu de minimaregelingen van de gemeente Best gekoppeld zijn aan de inkomensgrens van 110%, kan hier de conclusie worden getrokken dat, op basis van inkomensgegevens, meer dan de helft van de doelgroep (55%) een inkomen anderszins heeft. Daarbij dient dan evenwel meteen een zeer belangrijke kanttekening te worden gemaakt ter relativering van de genoemde aantallen. Onderdeel B van de kengetallen geeft een schatting van de doelgroep op basis van inkomen. Niet wordt gesproken over vermogensgrenzen en in die zin dienen de totalen zoals genoemd, te weten 778 huishoudens die gelet op hun inkomen, aanspraak zouden kunnen maken op de minimaregelingen, direct qua omvang te worden gerelativeerd. Immers een deel van deze groep kan via aanwezigheid van eigen huis/spaartegoeden buiten de doelgroep vallen c.q. de vermogenstoets niet doorstaan. Aantal huishoudens met inkomen op 100% bijstandsniveau 450 Aantal huishoudens met inkomen op 110% bijstandsniveau 778
13
Van wie aantal huishoudens met gemeentelijke uitkering 343 / 75%
Van wie aantal huishoudens met inkomen anderszins
Van wie aantal huishoudens met gemeentelijke uitkering 343 / 45%
Van wie aantal huishoudens met inkomen anderszins
107 / 25%
435 / 55%
Het zou fraai zijn om het getal van 778 huishoudens af te kunnen zetten tegen het totaal aantal huishoudens dat in Best woont om vervolgens een percentage te kunnen noemen van het aantal huishoudens dat leeft op een inkomensniveau tot 110% van de bijstandsnorm. Een precieze becijfering van het totaal aantal huishoudens in de gemeente Best is evenwel niet te geven. Het totaal aantal particuliere woningen in Best bedraagt 11.620 (per 1 januari 2008). Omdat in 1 woning meerdere leefeenheden kunnen wonen (kamerbewoning / inwonende (volwassen) kinderen) alsook sprake kan zijn van leegstand of tweede woning, kan niet zondermeer gesteld worden dat in Best 11.620 huishoudens wonen. Dit getal dient dus in negatieve zin bijgesteld te worden. Op basis van de twee kengetallen (778 vs. 11.620) kan evenwel grofmazig gesteld worden dat in Best 7% van de huishoudens op minimum-inkomensniveau leeft. 25
De kengetallen relateren aan de minimaregelingen, levert een zeer duidelijke conclusie op. Het aantal huishoudens in de gemeente Best dat geen gebruik maakt van de minimaregelingen is zeer hoog. Bijzondere bijstand (onderdeel A, tabel 6) De betalingen van bijzondere bijstand vinden voor 65 tot 70% plaats aan huishoudens in de bijstand (onderdeel A, tabel 6). Er wordt dus relatief weinig gebruik gemaakt van de regeling door mensen met een andersoortig inkomen dan bijstand. Immers 45% van de doelgroep bestaat uit mensen met een bijstandsuitkering en de meerderheid, 55%, wordt gevormd door mensen met een inkomen anderszins. Welzijnsactiviteiten < 65 jaar (onderdeel A, tabel 7) De verstrekking/betaling van gelden vindt voor ruim 85% plaats aan huishoudens in de bijstand. Slechts in 15% van de gevallen vindt betaling plaats aan mensen met een inkomen anderszins. En dit terwijl 55% van de doelgroep bestaat uit huishouden die niet leven van een gemeentelijke uitkering. Welzijnsactiviteiten 65+ (onderdeel A, tabel 8) Deze tabel laat evenwel een ander beeld zien. Daar waar relatief veel gebruik wordt gemaakt van de regeling door mensen die geen bijstandsuitkering hebben (45 betalingen), zijn slechts 13 betalingen verricht aan mensen met een WWB-uitkering. Dit laatste terwijl 25 gezinnen van 65 jaar en ouder naast de (onvolledige) AOW een aanvullende bijstandsuitkering hebben van de gemeente (onderdeel A, tabel 1). Kanttekening hierbij is dat de gegevens gerelateerd zijn aan het lopende jaar (tot en met september) en het jaar dus niet nog is afgelopen alsook deze regeling geen vermogenscriterium kent. Regeling Schoolgaande kinderen (onderdeel A, tabel 9) De tabel toont heel duidelijk aan dat mensen die geen gemeentelijke uitkering hebben nauwelijks gebruik maken van de regeling. Ruim 90% van de betalingen vindt plaats aan mensen met een uitkering. Kijkend naar het aantal kinderen in de uitkering, te weten 213 op 1 september 2008 (onderdeel A, tabel 2) in relatie tot het totaal verstrekte bedrag in 2006/2007 en 2008 (tot 1 oktber) lijken ook binnen de bijstandsgroep niet alle ouders optimaal hun rechten claimen. Immers, gemakshalve, de 213 kinderen relateren aan de laagste bijdrage ad € 100,00 – terwijl van de 213 kinderen een gedeelte in de categorie 12 tot 18 jaar recht heeft op € 200,00 -, betekent op jaarbasis al een bedrag van € 21.300,00. Collectieve ziektekostenverzekering (onderdeel A, tabel 10) Ook de collectieve ziektekostenverzekering laat een hoog niet-gebruik zien. In totaal bedraagt het aantal deelnemers op 1 september 2009 338 personen. Van het aantal volwassenen dat leeft van een bijstandsuitkering, te weten 421 mensen op 1 september 2009 (zie onderdeel A, tabel 2), maakt op 1 september 2009 slechts een aantal van 273 mensen gebruik van de regeling (zie onderdeel A, tabel 12). Dat is dus slechts 65% van de bijstandspopulatie. Van de overige minima, nemen slechts 65 mensen deel. Categoriale bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen (onderdeel A, tabel 11) De aantallen tonen dat betalingen voor 35 tot 40% plaatsvinden aan mensen met een uitkering en dus voor 60 tot 65% aan mensen die geen gemeentelijke uitkering ontvangen. Het lijkt er dus op dat mensen met een inkomen anderszins deze regeling kennen en ook hun rechten claimen. In algemene zin bij deze regeling iets zeggen over niet-gebruik is een lastige nu geen kengetallen voorhanden zijn m.b.t. de totale populatie chronisch zieken, gehandicapten en ouderen binnen de doelgroep van 778 huishoudens
26
Langdurigheidstoeslag (onderdeel A, tabel 12) Ook deze tabel laat zien dat buiten mensen met een gemeentelijke uitkering, marginaal gebruik wordt gemaakt van deze regeling. Omdat deze regeling evenwel hele specifieke criteria kent, met name het criterium dat in een periode van 5 jaar betrokkene geen (of marginale) inkomsten uit arbeid heeft gehad -, is een conclusie over het niet-gebruik moeilijk te trekken. In die zin worden de getallen min of meer voor kennisgeving aangenomen. Kwijtschelding gemeentelijke belastingen (onderdeel A, tabel 13) De plaatselijke kwijtscheldingsregeling is in positieve zin een vreemde eend in de bijt: het gebruik van de regelingen is in vergelijking met de minimaregelingen erg hoog. In 2008 is aan 446 huishoudens kwijtschelding verleend, van wie 263 huishoudens in de uitkering. Gekeken naar aantal aanvragen versus toekenningen (458 vs. 446) alsook afgezet tegen het totaal aantal huishoudens levend op bijstandsniveau (450), kan hier geconcludeerd worden dat de doelgroep goed bereikt wordt. Dat kwijtschelding automatisch plaatsvindt zal daar zeker een wezenlijke bijdrage aan leveren.
27
7. Voorstellen en vraagpunten Middels bovenstaande paragrafen is getracht om een helder beeld te geven van het huidige minimabeleid in relatie tot met name in het verleden gemaakte politieke keuzes en kengetallen (ervaringscijfers). Dit alles als basis voor een nieuw te vormen minimabeleid voor de komende jaren. Onderstaande paragraaf zal uiteenvallen in twee onderdelen. -
In onderdeel A worden een aantal vraagpunten aan de raad worden voorgelegd. Zaken die een principieel karakter herbergen en in die zin vragen om een zeer expliciete keuze van de raad.
-
Vervolgens worden in onderdeel B concreet een aantal aanbevelingen voorgelegd (in willekeurige volgorde) die in het verlengde liggen van de principiële vragen en keuzes aan de raad. Voor zover de raad de aanbevelingen steunt en het college de opdracht geeft om de aanbeveling uit te voeren, zullen de aanbevelingen als SMART14 te formuleren acties worden opgenomen in een uitvoeringsplan dat dezelfde looptijd kent als de onderhavige nota (2009-2011). Dit uitvoeringsplan zal vóór 1 mei 2009 ter besluitvorming aan het college van burgemeester en wethouders worden voorgelegd. Van het uitvoeringsplan zal de raad op de hoogte worden gebracht en middels de afgifte van raadsinformatiebrieven per (afgewikkeld) actiepunt zal de raad op de hoogte blijven van de voortgang. Ook de mogelijke besluiten van de raad die voortvloeien uit onderdeel A, zullen onderdeel gaan uitmaken van het SMART te formuleren uitvoeringsplan zoals hierboven benoemd. Tot slot over het op te maken uitvoeringsplan: ook de wijze van evalueren en de rol van de adviesraad Sociale Voorzieningen bij de uitwerking van het minimabeleid zullen expliciet aan de orde komen.
A.
Principiële vragen / keuzes
I.
Tegengaan niet-gebruik als speerpunt
Op basis van de kengetallen zoals getoond in paragraaf 6 is de belangrijkste algemene conclusie dat het niet-gebruik van diverse minimaregelingen hoog is. Een conclusie die uit het oogpunt van bestrijding van armoede ongewenst is. Door maatregelen te nemen om het niet-gebruik van voorzieningen tegen te gaan vergroot de gemeente Best de financiële zelfredzaamheid van de burgers en kiest de gemeente voor een duurzame oplossing en het voorkomen van armoede en schulden. Het tegengaan van niet-gebruik impliceert een gewenste toename van de uitgaven zoals je die als gemeente hebt op het terrein van bijstandsverstrekking en minimaregelingen. De vraag is evenwel of je als gemeente in redelijkheid een becijfering kunt maken van de toename van uitgaven. 14
Het SMART-principe is managementjargon voor het eenvoudig en eenduidig opstellen en controleren van doelstellingen. Wanneer wordt gesproken over “SMART formuleren” van doelstellingen, wordt bedoeld dat doelen specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden moeten worden geformuleerd. 28
De vraag is feitelijk hoe succesvol de implementatie van de aanbevelingen zoals genoemd in onderdeel B zullen zijn. Temeer nu de ervaringen in andere gemeenten sterk verschillen. Waar de ene gemeente, vanwege allerlei acties om het niet-gebruik tegen te gaan, het aantal verstrekkingen in 2 jaar tijd zag verdubbelen (gemeente Alphen a.d. Rijn), zag een andere gemeente (Rotterdam) het aantal verstrekkingen stijgen met minder dan 10%. Welk percentage heeft voor Best te gelden? Gelet op de doorlooptijd van alle acties/aanbevelingen c.q. het feit dat de acties/aanbevelingen worden uitgesmeerd over 2 ½ jaar, lijkt het benoemen van een gefaseerde toename in ieder geval redelijk waarbij voor 2009, zijnde het startjaar, het minste groeipercentage heeft te gelden en voor 2011, zijnde het jaar dat het nieuwe minimabeleid in volle omvang al geruime tijd loopt, de grootste groei wordt voorspeld. Hoewel het een aanname blijft, is voor 2009 een toename becijferd van 10% van de minimaregelingen (ten opzichte van gemiddelde uitgaven 2006/2007/200815), voor 2010 een toename van 15% (ten opzichte van 2009) en voor 2011 een toename van 20% (ten opzichte van 2010). In totaal gaat het dus om een voorspelde toename in 2 ½ jaar tijd van ruim 50% (ten opzichte van gemiddelde uitgaven 2006/2007/2008).16 Vanaf 2012 vindt dan vervolgens kostentoename plaats gerelateerd aan reguliere indexeringen van e.e.a., waarbij, mede gelet op huidige begroting 2009 en de wijze van indexeren, uitgegaan is van 3 %. Kosten (afgerond op 100-tal) Bijzondere bijstand Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar Bijdrageregeling Welzijnsactiviteiten > 65 jaar Regeling Schoolgaande kinderen Collectieve Zorgverzekering Minima Regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen
2006-2008
2009
2010
2011
2012
€ 180.400 € 48.500
+ 10% + 10%
+ 15% + 15%
+ 20% + 20%
-
€ 10.200
+ 10%
+ 15%
+ 20%
-
€ 14.600
+ 10%
+ 15%
+ 20%
-
€ 5.00017
+ 10%
+ 15%
+ 20%
-
€ 71.900
+ 10%
+ 15%
+ 20%
-
SUBTOTAAL
€ 330.600
€ 363.700
+ 15%
+ 20%
-
Langdurigheidstoeslag
€ 72.500
95.00018
+ 15%
+ 20%
-
TOTAAL
403.100
€ 458.700
€ 527.500
€ 633.000
€ 652.000
15
Waarbij de bedragen bekend over 2008 (tot 1 oktober) zijn omgeslagen op jaarbasis. In het overzicht zijn de kosten gerelateerd aan verstrekken kwijtschelding gemeentelijke belastingen niet meegenomen. Dit om twee redenen: 1. de criteria inzake kwijtschelding zijn minder ruimhartig waardoor een dergelijke toename zoals becijferd voor de minimaregelingen lang niet aan de orde kan zijn. 2. de aparte vraag inzake kwijtschelding onder III. 17 Hierbij is het aantal deelnemers per 1 september 2009 als uitgangspunt genomen, vermeerderd met een bedrag van € 14,80 p.p. zijnde de bijdrage van de gemeente aan de premiebetaling. 18 Gelet op de veranderingen per 1 januari aanstaande (verordening langdurigheidstoeslag) is het niet reëel van de recente ervaringscijfers uit te gaan. Bedrag van € 95.000,00 is gebaseerd op becijfering zoals neergelegd in raadsvoorstel inzake vaststelling verordening langdurigheidstoeslag waarbij uitgegaan wordt van een referteperiode van drie jaar. 29 16
De te verwachten (meer-) kosten afgezet tegen de benoemde lasten in de begroting19 (onderdeel E paragraaf 4) toont het volgende: In te zetten middelen conform huidige begroting 2009 rekening Lasten in € Bijzondere bijstand onbelast Bijzondere bijstand belast Leenbijstand20 Bijdrageregeling welzijnsactiviteiten Sociaal fonds Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Gemeentelijke kredietbank Eindhoven Ondersteuning minima/minimabeleid21 Gemeentelijke apparaatskosten minimabeleid Collectieve zorgverzekering voor minima22 Totaal lasten
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2008 207.000 5.100 0 18.720 X X X 30.000 X 60.000 320.820
Lasten gebaseerd op nieuwe berekening bij keuze I: tegengaan niet-gebruik (tabel p. 30) Verschil (meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik), afgerond op 100-tal
2009 303.600 5.300 0 18.720 X X X 0 X 0 327.620
2010 309.200 5.500 0 18.720 X X X 0 X 0 333.420
2011 315.800 5.700 0 18.720 X X X 0 X 0 340.220
2012 322.500 5.900 0 18.720 X X X 0 X 0 347.120
458.700
527.500
633.000
652.000
-194.100
-292.800
-304.900
-131.100
Ingevolge het bovenstaande is de vraag aan de raad tweeledig: 1.
2.
19
Is de raad bereid om als speerpunt minimabeleid voor de komende jaren hoog in te zetten als het gaat om het tegengaan van het niet-gebruik van regelingen? Zie in dat licht ook de aanbevelingen zoals genoemd in onderdeel B van deze paragraaf. Is de raad bereid om de verwachte financiële consequenties daarvan te dragen?
Daarbij zijn de posten Sociaal Fonds, Kwijtschelding gemeentelijke belastingen, Gemeentelijke kredietbank Eindhoven en Gemeentelijke apparaatskosten buiten beschouwing gelaten. Dit ter voorkoming van het vergelijken van appels met peren. Deze kostensoorten zijn immers niet meegenomen bij tabel inzake berekening meerkosten op pagina 30. 20 De kostensoorten Leenbijstand, Ondersteuning minima/minimabeleid en Collectieve zorgverzekering staan op nihil. Deze kostensoorten zijn toegevoegd aan de post Bijzondere bijstand onbelast. De post Leenbijstand al langer en de andere 2 genoemde posten met ingang van 2009. 21 Betreft gelden voor regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Zie verder toelichting bij noot 21. 22 Zie toelichting bij voetnoot 20. 30
II.
Handhaving huidig instrumentarium
Kiezen voor hetgeen gevraagd onder I. betekent een focus op het tegengaan van het niet-gebruik van bestaande regelingen. De vraag is of de raad dat politieke ambitie genoeg vindt, ook gelet op de financiële situatie van de gemeente, of dat de raad haar ambities ruimer wil stellen door het thans optuigen van nieuwe minimaregelingen, bijvoorbeeld een PC-regeling voor gezinnen met kinderen of bijvoorbeeld een witgoed-regeling. Ingevolge het bovenstaande de volgende vervolgvragen aan de raad: 3.
Wil de raad haar focus totaal hebben op tegengaan niet-gebruik van bestaande regelingen of heeft de raad daarnaast de wens dat het college komt tot opmaak van een nieuwe minima-regeling? Indien de raad vraag 3 positief beantwoord. Hoeveel geld mag met een dergelijke regeling gemoeid zijn?
4.
III.
Verruiming kwijtscheldingsregels
Naast de eventuele opmaak van een nieuwe regeling, zoals genoemd onder II. kan de raad haar ruimhartigheid ook zoeken in de financiële uitbouw van (een) bestaande regeling(en), bijvoorbeeld de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. De huidige regeling: Volledige kwijtschelding van gemeentelijke belastingen (OZB, rioolrechten en hondenbelasting voor 1 hond) wordt verleend indien burgers onvoldoende inkomen en vermogen hebben. Van de afvalstoffenheffing wordt maximaal € 90,76 23 kwijtgescholden. Het restantbedrag afvalstoffenheffing, ad € 163,52, dient volledig te worden gedragen door de burger ongeacht hoogte inkomen/vermogen. Een optie is om ook de kwijtschelding van afvalstoffenheffing tot het niveau van 100% kwijtschelding op te trekken. De kosten die daarmee gemoeid zijn, kunnen, op basis van tabel 13 paragraaf 6, jaarlijks becijferd worden op € 73.000,00 (€ 163.52 x 446 toekenningen). In te zetten middelen conform huidige begroting 2009 rekening Lasten in €
2008 94.100
2009 105.000
2010 106.700
2011 108.400
2012 110.100
Lasten gebaseerd op III: 100% kwijtschelding afvalstoffenheffing
178.000
180.400
182.800
185.200
Verschil (meerkosten bij keuze III: 100% kwijtschelding afvalstoffenheffing), afgerond op 100-tal
-73.000
-73.700
-74.400
-75.100
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
0
Het voordeel voor de burger van een dergelijke verruiming is evident, namelijk een aanzienlijke lastenverlichting. Het praktische voordeel, voor zowel burger als voor de gemeente, is dat een dergelijke verruiming geen extra administratieve druk met zich meebrengt. Immers kwijtschelding wordt toch verleend, zij het nu voor een hoger bedrag.
23
Bedrag van € 90,76 is gerelateerd aan bedrag van fl. 200,00. 31
Als nadeel kan worden benoemd dat de omvang van de doelgroep kwijtschelding, gelet op de (wettelijke) criteria inzake draagkracht/betalingscapaciteit, van beperktere omvang is dan bij de reguliere gemeentelijke minimaregelingen (waarbij een percentage van 110% wordt gehanteerd). Met andere woorden, in vergelijking tot de reguliere minimaregelingen, profiteren minder mensen van de verruiming. Ingevolge het bovenstaande de volgende vragen aan de raad: 5.
6.
IV.
Heeft de raad de wens om de kwijtschelding van afvalstoffenheffing op te trekken tot 100% waarmee, zo mag worden aangenomen, in ieder geval een bedrag gemoeid is van € 73.000,00. Of heeft de raad de wens om een andere bestaande regeling qua hoogte verstrekking te verruimen en hoeveel budget wil de raad daarvoor beschikbaar stellen? Norm van 110% ophogen naar 115% of 120%
Veel gemeenten worstelen met de vraag of het door hen gehanteerde draagkrachtpercentage volstaat of dat een ophoging van het percentage gewenst is. Ook de gemeente Best heeft deze vraag herhaaldelijk aan de orde gehad. Zo werd op 25 juni 2007, bij de vaststelling van de kadernota 2007-2010 o.a. als hoofdlijn benoemd dat draagkracht aanwezig wordt geacht vanaf 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Zie ook paragraaf 4 van deze nota. Hierbij wordt de raad een financiële doorkijk gegeven over een eventuele ophoging van het percentage van 110% naar 115% dan wel 120%. Onderdeel B van paragraaf 6 toont de zogenaamde minimascan van StimulanSZ. Op basis van deze scan kunnen de volgende aannames worden gedaan. Aantal huishoudens met inkomen tot 110% Æ 778 Aantal huishoudens met inkomen tot 115% Æ 1090 Aantal huishoudens met inkomen tot 120% Æ 1390 In percentages uitgedrukt: Kiezen voor 115% leidt tot een verruiming van de doelgroep en dus ook van de kosten met 40% Kiezen voor 120% leidt tot een verruiming van de doelgroep en dus ook van de kosten met 79%. Relateren aan de becijfering zoals gedaan onder I., levert dan het volgende financiële kostenplaatje op: Kosten minimaregelingen, afgerond op 100-tal Lasten gebaseerd op nieuwe berekening bij keuze tegengaan niet-gebruik /keuze I (zie ook tabel p. 30)
2009
2010
2011
2010
458.700
527.500
633.000
652.000
642.200
738.500
886.200
912.800
821.100
944.200 1.133.100 1.167.100
Lasten gebaseerd op nieuwe berekening bij keuze I / tegengaan niet-gebruik PLUS ophoging draagkrachtpercentage naar 115% Lasten gebaseerd op nieuwe berekening bij keuze I / tegengaan niet-gebruik PLUS ophoging draagkrachtpercentage naar 120%
32
Afgezet vervolgens tegen de huidige begroting, levert de volgende meerkosten op: Totaal lasten huidige begroting meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik (zie ook tabel p. 30) meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik PLUS ophoging draagkrachtpercentage naar 115% meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik PLUS ophoging draagkrachtpercentage naar 120%
2009 327.620
2010 333.420
2011 340.220
2012 347.120
-131.100
-194.100
-292.800
-304.900
-314.600
-405.100
-546.000
-565.700
-493.500
-610.800
-792.900
-820.000
Bij het bovenstaande kostenplaatje dienen evenwel direct twee relativeringen gemaakt te worden: De gehanteerde kengetallen geven een schatting van de doelgroep op basis van inkomen. Niet wordt gesproken over vermogensgrenzen en in die zin dienen de totalen zoals genoemd, te weten 778, 1090 en 1390 huishoudens die gelet op hun inkomen, aanspraak zouden kunnen maken op de minimaregelingen, direct qua omvang te worden gerelativeerd. Immers een deel van deze groep zal via aanwezigheid van eigen huis/spaartegoeden buiten de doelgroep vallen c.q. de vermogenstoets niet kunnen doorstaan. Bij bovenstaande becijfering is de aanname gedaan dat bij ophoging van het draagkrachtpercentage alle huishoudens die vanwege het verhoogde percentage ook in aanmerking zouden kunnen komen voor de minimaregelingen, ook allemaal van alle regelingen gebruik gaan maken. Afgezien van het feit dat niet iedereen in aanmerking komt voor specifieke uitkeringen zoals regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen of regeling Schoolgaande kinderen, zal ophoging van percentage niet 1 op 1 leiden tot ophoging van de kosten. Om diverse redenen wordt immers niet iedereen bereikt c.q. doet niet iedereen een aanvraag. Tot slot nog in het algemeen over ophoging van draagkrachtpercentage. Hoe hoger je als gemeente het draagkrachtpercentage stelt, hoe ruimhartiger je feitelijk bent. Een belangrijke keerzijde van ophogen, afgezien van financiële consequenties, is de problematiek van de armoedeval, zijnde het effect dat optreedt wanneer iemand met een uitkering er in inkomen op achteruitgaat als hij of zij een betaalde baan krijgt. Dit effect wordt veroorzaakt doordat mensen met een zeer laag inkomen of een uitkering vaak recht hebben op subsidies en andere inkomensafhankelijke regelingen. Als ze een baan aanvaarden kan de inkomensverbetering zodanig zijn dat het recht op de subsidies en regelingen vervalt, waardoor het inkomenseffect grotendeels of geheel wegvalt. Door dit effect zijn mensen vaak niet of slechts in geringe mate in staat om hun maatschappelijke situatie te verbeteren. Belangrijker is echter dat de inkomensachteruitgang niet motiverend werkt. Men spreekt in dat geval vaak van een 'onvoldoende prikkel' om te participeren op de arbeidsmarkt. Ingevolge het bovenstaande de volgende vragen aan de raad: 7. 8.
Heeft de raad de wens om tot ophoging van draagkrachtpercentage over te gaan, zo ja, welk percentage? Indien ja: Is de raad bereid om de financiële consequenties daarvan te dragen?
33
V.
Verlenen van subsidie aan stichting Leergeld
Indien vraag 7 negatief wordt beantwoord door de raad, behoeft daarmee niet gezegd te zijn dat er bij de raad geen ruimte is, om verder te willen “kijken” dan de benoemde doelgroep van 110%. Kiezen voor 110% behoeft namelijk niet te betekenen dat je daarmee aanneemt dat iedereen met een hoger inkomen geen armoede zou kunnen voelen c.q. dat bij die mensen zich geen schrijnende situaties kunnen voordoen. Zie in die zin ook hetgeen gesteld over armoede in paragraaf 1. Binnen de gemeente Best is de stichting Leergeld actief. Zie over deze stichting, haar doelstellingen en de door haar gehanteerde criteria: hetgeen hierna gesteld bij aanbeveling 12 / onderdeel B van deze paragraaf. Doordat deze stichting op een ruimere basis met minder strikte regels kan werken dan de gemeente, is Leergeld in staat om onwenselijke “gaten te dichten” c.q. in acute financiële situaties op een flexibele manier bij te dragen aan een oplossing. De toegevoegde waarde van de stichting Leergeld is dan ook groot in de praktijk. Door Leergeld vanuit de gemeente een bijdrage toe te kennen, help je niet alleen de stichting om haar waardevolle taak richting kinderen te kunnen pakken, maar draag je als gemeente (indirect) ook bij aan het oplossen van problemen waar de gemeente als zodanig geen oplossing kan aanreiken. In die zin wordt uw raad bij deze gevraagd of u in principe bereid bent om de stichting Leergeld een subsidie toe te kennen? De vervolgvraag over de grote en frequentie (jaarlijks/eenmalig) van de subsidie, zal, voor zover u vraag 9 positief beantwoord, in een later stadium aan u worden voorgelegd namelijk bij de opmaak van het nieuwe subsidiebeleid in 2009. Op voorhand dient namelijk nadere inzicht verkregen te worden in kosten en exploitatie van Leergeld en dient ook uitgewerkt te worden of en welke voorwaarden worden verleend aan de subsidieverlening. Ingevolge het bovenstaande de volgende vragen aan de raad: 9.
Is de raad in principe bereid om een subsidie/bijdrage toe te kennen aan de stichting Leergeld?
34
Resumé: de financiële consequenties bij de onderdelen I-V Totaal lasten huidige begroting24
2009 327.620
2010 333.420
2011 340.220
2012 347.120
-131.100
-194.100
-292.800
-304.900
PM
PM
PM
PM
-73.000
-73.700
-74.400
-75.100
-314.600
-405.100
-546.000
-565.700
-493.500
-610.800
-792.900
-820.000
PM
PM
PM
PM
Vraagstelling I: meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik Vraagstelling II: meerkosten vanwege opmaak nieuwe minimaregeling Vraagstelling III: meerkosten vanwege verruiming kwijtschelding Vraagstelling IV: meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik onder I PLUS ophoging draagkrachtpercentage naar 115% Vraagstelling IV: meerkosten bij keuze tegengaan niet-gebruik onder I PLUS ophoging draagkrachtpercentage naar 120% Vraagstelling V: Subsidie aan stichting Leergeld
24
Daarbij zijn de posten Sociaal Fonds, Kwijtschelding gemeentelijke belastingen, Gemeentelijke kredietbank Eindhoven en Gemeentelijke apparaatskosten buiten beschouwing gelaten. Zie hiervoor ook onder vraagstelling I, tabel en toelichting p. 30. 35
B.
Aanbevelingen
Hierna worden 12 aanbevelingen uitgewerkt, te weten: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Uitvoering bijstand levensonderhoud voor 65-plussers door SVB; Digitale informatievoorziening; Vereenvoudiging en uniformering van procedures en werkprocessen Opmaak nieuwe regelingen Welzijnsactiviteiten (< en > 65 jaar) en regeling Schoolgaande kinderen; Verbetering schriftelijk voorlichtingsmateriaal en de verspreiding daarvan; Formulierenbrigade; Netwerken; Pro-actieve dienstverlening door bestandskoppelingen; Relatie Voedselbank Best; Samenwerking met stichting Leergeld; Gezondheids- en sportbeleid; Herijking beleid bijzondere leenbijstand – lening GKB als voorliggende voorziening.
In onderdeel 13 worden alle aanbevelingen tot slot in een totaal financieel overzicht geplaatst. 1.
Uitvoering bijstand levensonderhoud voor 65-plussers door SVB
De mogelijkheid bestaat om de bijstand voor levensonderhoud voor ouderen met een onvolledig AOW-pensioen rechtstreeks te laten uitvoeren door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB doet dit al voor vele gemeenten. Niet alleen door maatschappelijke organisaties maar ook door staatssecretaris Aboutaleb en de meerderheid van de Tweede kamer wordt deze uitvoeringswijze voorgestaan.25 Voor ouderen betekent het aanvragen van een aanvullende bijstandsuitkering een extra stap. De SVB is op de hoogte van de netto AOW-uitkering en beschikt daarmee over de belangrijkste gegevens om een uitkering te berekenen. Voor ouderen gelden geen arbeidsverplichtingen en er wordt feitelijk slechts toegezien op naleving van de informatieverplichting en woonsituatie. Indien Best de uitvoering naar SVB kan mandateren betekent dit een aanzienlijke vereenvoudiging voor de betreffende inwoner. Medio oktober 2008 heeft Best 25 huishoudens met een onvolledige AOW en aanvullende bijstand. Maar er wonen in Best meer mensen met een onvolledige AOW. Medio november 2008 bedraagt de groep met een onvolledige AOW die geen aanvullende uitkering van de gemeente ontvangt in totaal 260 personen26. Hieronder zullen echter ook veel mensen zijn die wél een aanvullend pensioen of vermogen hebben waarmee de omvang van de doelgroep direct gerelativeerd moet worden c.q. nog nader onderzocht dient te worden (bestandsvergelijking).
25
Zie de brief staatssecretaris Aboutaleb aan de Tweede kamer d.d. 19 november 2007 (SV/AB&C/2007/35414). Een wetsvoorstel inzake (verplichte) uitvoering WWB door SVB inzake 65-plussers is overigens in voorbereiding en zal binnen afzienbare tijd ter advisering worden voorgelegd aan de Raad van State. Het streven is om per 1 januari 2010 de verlening van algemene bijstand aan alle 65plussers aan de SVB over te dragen. 26 Personen is niet hetzelfde als huishoudens. Immers 2 AOW-gerechtigden kunnen samen een huishouden voeren. Gegevens over het aantal huishoudens dat gemoeid is met de genoemde 260 personen zijn niet voorhanden. 36
De groep 65-plussers met een onvolledige AOW in Best is wellicht nu beperkt van omvang maar zal de komende jaren aanzienlijk stijgen. Dit laatste met name door immigratie, maar denk ook aan de ontwikkeling inzake de AOW-toeslag voor partners < 65 jaar: deze vervalt per 1 januari 2015. Naar verwachting zal, landelijk gezien, de komende 10 jaar het aantal mensen met een AOW-gat meer dan verdubbelen. De meerwaarde van de SVB is ook gelegen in het feit dat de SVB een belangrijk kanaal is om niet-gebruik van minimaregelingen tegen te gaan. Via SVB kan informatie en aanvraagformulieren m.b.t. minimaregelingen verspreid worden onder alle 65-plussers in de gemeente Best. Aanbeveling 1: Het mandaat tot verstrekken van aanvullende algemene bijstand aan mensen van 65 jaar en ouder bij Sociale Verzekeringsbank leggen. Financiële doorrekening aanbeveling 1: De SVB brengt voor de uitvoering van bijstand voor levensonderhoud 65-plussers de volgende kosten in rekening: € 1000,00 per jaar (structureel) plus € 220,00 per jaar per huishouden.27 Door de uitvoering van bijstand levensonderhoud voor 65-plussers over te hevelen naar de SVB zal het aantal mensen aan wie een aanvullende bijstandsuitkering wordt verstrekt toenemen. In die zin zullen met de overheveling naar de SVB niet alleen de uitvoeringslasten SVB gemoeid zijn maar ook stijging van reguliere lasten WWB (I-deel). De SVB hanteert als indicatie voor de stijging een percentage van 8% (te relateren aan bestand dat onvolledige AOW heeft en momenteel geen aanvullende WWB-uitkering heeft). Uitgaande van 36 huishoudens bedragen de kosten SVB op jaarbasis: € 8.920,00 ( € 1.000,00 plus (36 x € 220,00)). 2.
Digitale informatievoorziening
De digitale informatievoorziening over minimaregelingen kan worden verbeterd. Via de gemeentelijke website (digitale balie) is weliswaar informatie te verkrijgen over diverse regelingen, maar het kan beter. Zo wordt bijvoorbeeld niet een totaaloverzicht aangereikt van alle inkomensondersteunende minimaregelingen van de gemeente Best. Een themapagina zou een oplossing kunnen bieden waarbij dan vervolgens ook linken gemaakt kunnen worden naar voor de burger relevante websites. Denk hierbij bijvoorbeeld aan www.zelfjeschuldenregelen.nl28 maar ook aan websites van participanten uit je netwerk bijvoorbeeld woningbouwvereniging Domein en DommelRegio. Een relatief nieuw fenomeen is de mogelijkheid om een digitale rekenmodule te koppelen aan de gemeentelijke website. Vele gemeenten zijn hier inmiddels toe overgegaan. Je geeft dan op je website niet alleen informatie over regelingen, maar mensen kunnen ook via een eenvoudige tool berekenen of ze, gelet op hun financiële situatie recht hebben op een bepaalde regeling. Het gaat dan niet alleen om plaatselijke regelingen, maar ook om landelijke regelingen. 27
Voor genoemde bedragen verricht de SVB alle voorkomende werkzaamheden gerelateerd aan de uitkeringsverstrekking. Denk hierbij niet alleen aan de aanvraagafhandeling, het bestandsbeheer en de betaling maar ook aan het verrichten van afdrachten, inhoudingen en doorbetalingen. Ook terugvordering en incasso (van eventueel ten onrechte betaalde bijstand) alsook afhandeling van bezwaarschriften en vertegenwoordiging in recht behoren dan tot de werkzaamheden van de SVB. Kortom het gaat om een zeer breed pakket van werkzaamheden dat je als gemeente overdraagt aan de SVB. In die zin staan kunnen tegenover de benoemde kosten van € 1000,00 p.j. en € 220,00 per huishouden p.j., een vermindering van de uitvoeringskosten. Hoeveel is evenwel zeer lastig te becijferen. 28 Deze website is bedoeld voor mensen die wel schulden hebben, maar (nog) niet in een problematische schuldsituatie verkeren. De website biedt o.a. voorbeeldbrieven en tips om de schulden zelf te regelen. 37
We moeten namelijk niet vergeten dat bij het tegengaan van niet-gebruik het niet alleen om plaatselijke regelingen gaat, maar zeker ook om landelijke regelingen29. Voorbeelden van een dergelijk ontwikkelde rekentools zijn: - www.berekenuwrecht.nl (ontwikkeld door StimulanSZ en Nibud) en - www.rechtopbijstand.nl (ontwikkeld door Schulinck). Deze vorm van informatievoorziening lijkt in eerste instantie vooral van belang voor mondige, vaak goed opgeleide, inwoners. Vanuit de wens om het niet-gebruik van regelingen tegen te gaan, dient de meerwaarde van een verbeterde informatievoorziening via internet, met name gekoppeld te worden aan de anonimiteit van het instrument. De schroom om de drempel van het gemeentehuis of een andere instantie over te stappen kan overwonnen worden door burgers eerder een idee te geven van de mogelijke regelingen waarvoor ze in aanmerking zouden kunnen komen. Bijvoorbeeld als mensen anoniem proefberekeningen kunnen maken. Daarmee kunnen mensen zelf of iemand in hun netwerk, een inschatting maken of er mogelijk recht is op financiële ondersteuning en om wat voor bedragen het dan gaat. Aanbeveling 2: Het verbeteren van de digitale informatievoorziening over minimaregelingen waaronder ook de aanschaf van een digitale rekenmodule. Financiële doorrekening aanbeveling 2: Uitgegaan is, ter indicatie, van kosten verbonden aan tool StimulanSZ/Nibud: € 3.375,00 (waarvan structureel op jaarbasis € 1.825,00 ex BTW). 3.
Vereenvoudiging en uniformering van procedures en werkprocessen
Het loont de moeite om te onderzoeken of de procedures voor aanvraag, toetsing en controle van alle minimaregelingen kunnen worden verkort en vereenvoudigd. Niet alleen vanuit het oogpunt van klantvriendelijkheid en tegengaan van niet-gebruik, maar ook om uitvoeringskosten te besparen. Natuurlijk is het nodig om gegevens te verzamelen bij aanvraag, maar de uitvraag van gegevens mag niet overbodig zijn. Gegevens die al voorhanden zijn, moeten niet opnieuw geleverd hoeven te worden. Natuurlijk is het nodig om in bepaalde gevallen te controleren of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Maar deze controle mag niet onnodig leiden tot drempelverhoging bij aanvragen en onnodige kosten voor de gemeente. In dat kader zal bekeken worden of een versnelde procedure haalbaar is alsook het aantal te leveren bewijsstukken dat de aanvrager moet overleggen verminderd kan worden. Bij de uitwerking van deze twee acties kan dan onderscheid gemaakt worden tussen aanvragers bekend bij Sociale Zaken (vanwege reguliere uitkering of eerdere aanvraag minimaregeling) en aanvragers die niet bekend zijn. Ook gaan we nadrukkelijk alle minimaregelingen in samenhang bekijken waarbij de uniformiteit van procedures centraal staat. Zoveel als haalbaar is zullen de procedures geüniformeerd worden. Bij het vereenvoudigen en uniformeren van de procedures dient tevens zeer nadrukkelijk gekeken te worden naar de interne werkprocessen. 29
Zie rapport Geld op de plank, SCP mei 2007. In 2003 werden 5 regelingen onderzocht op niet-gebruik.: niet-gebruik huursubsidie: 27%, Tegemoetkoming Schoolkosten (WTOS): 37%, kwijtschelding gemeentelijke heffingen: 45%, langdurigheidstoeslag 54% en tot slot het niet-gebruik van aanvullende algemene bijstand: 68%. 38
Ook deze zijn toe aan een herijking waarbij met name gekeken moet worden naar een koppeling tussen de afzonderlijke werkprocessen (en afdelingen). Bij de werkprocessen dient, meer dan nu, de klant leidend te zijn en niet de regeling. Aanbeveling 3: Vereenvoudiging en uniformering van procedures en werkprocessen.
4.
Opmaak nieuwe regelingen Welzijnsactiviteiten (< en > 65 jaar) en regeling Schoolgaande kinderen
De regelingen Welzijnsactiviteiten en de regeling Schoolgaande kinderen bestaan alweer de nodige jaren. In de loop der tijd hebben fragmentarisch aanpassingen van de regelingen plaatsgevonden en heeft de wijze waarop de regelingen in de praktijk worden uitgevoerd een bepaalde vorm gekregen. Omwille van de rechtszekerheid en eenduidigheid in de uitvoeringspraktijk is het van belang om de regelingen integraal onder de loep te nemen en opnieuw van een formele/juridische basis te voorzien. In dat proces, zie in dat opzicht ook aanbeveling 4, dient nadrukkelijk gekeken te worden naar mogelijke vereenvoudigingen. Als belangrijkste aanbeveling heeft in dat kader te gelden: heroriëntatie op bewijslevering door middel van bonnen/betalingsbewijzen. Bij de regelingen Welzijnsactiviteiten < 65 jaar en regeling Schoolgaande kinderen, dienen burgers, alvorens tot betaling wordt overgegaan, bewijs te leveren dat de kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Dit leidt, beredeneerd vanuit de organisatie, tot een aanzienlijke druk op de organisatie. Immers, niet kan worden volstaan met toekenning van een bepaalde regeling c.q. een bepaald bedrag. Feitelijke uitbetaling, in etappes, vindt plaats na overleg en controle van bonnen/betalingsbewijzen. Deze administratieve rompslomp heeft ook voor de burger te gelden. Voor de burger komt daar nog het volgende bezwaar bij: de burger dient altijd eerst de kosten te maken voordat vergoeding plaatsvindt. Zeker als het gaat om grote uitgaven, kunnen mensen met een minimaal inkomen voor een dilemma worden geplaatst. Voorschieten kan dan een aanzienlijk beslag leggen op de financiën en vanuit de praktijk zijn er ook geluiden dat er burgers zijn die om die reden geen gebruik maken van regelingen. Ook (procedurele) uniformiteit kan hier als argument worden benoemd. Waarom wel categoriaal verstrekken (dus zonder verplichting tot overleggen van bonnen) in geval van de regeling Welzijnsactiviteiten voor mensen van 65 jaar en ouder en de regeling Chronisch zieken, gehandicapten en ouderen en niet in geval van de regeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar en regeling Indirecte studiekosten. In het kader van vereenvoudiging/efficiency zal tevens worden gekeken naar de mogelijke samenvoeging van de 2 regelingen tot 1 regeling waarbij dan dus aan gezinnen met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar een hogere vergoeding zal worden betaald. Bij het onderzoek naar de haalbaarheid daarvan, zal niet alleen gekeken moeten worden naar de mogelijke meerwaarde van een dergelijke samenvoeging voor burger en organisatie, maar zal op voorhand tevens gekeken moeten worden naar de juridische haalbaarheid daarvan. Die ene regeling mag namelijk niet het karakter mag krijgen van ongerichte inkomenssuppletie, hetgeen louter voorbehouden is aan de landelijke wetgever. Het is dus gewenst om daarover vooraf e.e.a. kort te sluiten met de accountant. 39
Aanbeveling 4: Opmaak van nieuwe regelingen Welzijnsactiviteiten (< en > 65 jaar) en regeling Schoolgaande kinderen. Afschaffen van verplichting tot overleggen van betalingsbewijzen in geval van regeling Welzijnsactiviteiten < 65 jaar en regeling Schoolgaande kinderen.. Beide regelingen ombouwen tot categoriale regelingen dan wel inbouwen van systematiek steekproefsgewijze toetsing achteraf. Onderzoek naar mogelijk samengaan van de twee regelingen. 5.
Verbetering schriftelijk voorlichtingsmateriaal en de verspreiding daarvan
Om de inkomensondersteunende regelingen onder de aandacht te brengen van inwoners, is, goed en toegankelijk schriftelijk voorlichtingsmateriaal van belang. Uit een landelijk gehouden onderzoek waarbij voorlichtingsmateriaal van verschillende gemeenten over bijzondere bijstand is geanalyseerd op taalniveau30, kwam naar voren dat slechts 40% van de Nederlanders de teksten over bijzondere bijstand begrijpt. Ervan uitgaande dat de moeilijkheidsgraad van voorlichtingsmateriaal een belemmering kan vormen om gebruik te maken van regelingen, verdient het aanbeveling om het huidige voorlichtingsmateriaal onder de loep te nemen. Naast de ietwat uitgebreidere folders over afzonderlijke regelingen is het wenselijk om één professionele en uitnodigende folder op te maken waarin inkomensondersteunde mogelijkheden (zowel gemeentelijk als landelijk) in klare taal worden opgesomd. Een dergelijke folder zou vervolgens ook nog aangepast kunnen worden aan de diverse doelgroepen, bijvoorbeeld een folder ten behoeve van mensen met of zonder kinderen, een folder ten behoeve van 65plussers, een folder ten behoeve ondernemers31. Bij de opmaak van foldermateriaal, dient naast team Communicatie, de adviesraad Sociale Voorzieningen een rol te krijgen. Als het gaat om de leesbaarheid en duidelijkheid van schriftelijk materiaal, kan de adviesraad een hele goede rol vervullen. Het maken van een folder is één, maar hoe breng je je informatie aan de man ? Hiertoe zullen verschillende kanalen bewandeld worden. Te benoemen zijn (niet limitatief): gemeentehuis (folderrek); gemeentelijke website; folders verspreiden via/bij je netwerk; gemeentepagina Groeiend Best; alle burgers een persoonlijke brief sturen. Een dergelijke brief/folder kun je als gemeente jaarlijks verzenden waardoor de informatievoorziening een doorlopend karakter krijgt. Zie dit punt over verspreiding van informatie ook verder uitgewerkt onder aanbeveling 8. Aanbeveling 5: Aanpassen c.q. opmaak van nieuw schriftelijk voorlichtingsmateriaal in samenspraak met adviesraad Sociale Voorzieningen Verspreiden van voorlichtingsmateriaal (als repeterende actie)
30
Zie Eenvoudig Nederlands voor laaggeletterden is een grondrecht, in Sociaal Bestek, januari 2008, p. 29 Zie Armoedemonitor 2007, SCP. Nederland kent bijna 175.000 werkende armen met een baan. Het merendeel van deze groep (60%) werkt als zelfstandig ondernemer. 40 31
Financiële doorrekening aanbeveling 5: Bij de uitwerking van deze actie zal niet geschroomd worden om bij andere gemeenten te rade te gaan voor wat betreft de inhoudelijke herijking c.q. ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal. In die zin zullen de kosten in relatie tot de inhoud van het materiaal beperkt zijn. De te maken kosten zullen dus met name gerelateerd zijn aan opmaak, drukwerk en verspreiding, thans te benoemen als PM. 6.
Formulierenbrigade
Een belangrijke oorzaak van het niet-gebruik van voorzieningen is de onbekendheid van regelingen en de moeite die burgers vaak hebben met het invullen van formulieren. Via formulierenbrigades (ook wel bekend onder andere namen), tijdens spreekuren of huisbezoeken, kunnen potentiële rechthebbenden geattendeerd worden op regelingen en bovendien worden ondersteund bij het invullen van de aanvraagformulieren. Er zijn verschillende varianten van formulierenbrigades. Zo worden brigades bemenst door bijstandsgerechtigden (leer-werk- of activeringstraject) of door vrijwilligers, maar er zijn ook brigades die worden bemenst door mensen van de gemeente zelf of bijvoorbeeld het maatschappelijk werk. Via Bestwijzer (Welzijn Best) wordt op dit moment hulp geboden bij het invullen van formulieren. Deze dienst is beperkt van omvang en zal, wil het de naam van formulierenbrigade mogen dragen, veel verder uitgebouwd te worden. Zo wordt er geen actieve reclame gemaakt voor de faciliteit. Mensen die zich nu melden bij Bestwijzer komen daar na doorverwijzing vanuit Sociale Zaken. Het gaat veelal om het invullen van (belasting-) formulieren en dus niet zozeer om het actief wijzen op bestaande (landelijke en lokale) regelingen. Gelet op de ervaringen inmiddels in veel andere gemeenten,wordt hierbij de opzet van een formulierenbrigade als aanbeveling genoemd. De gedachte daarbij is om mensen in een uitkeringssituatie op te leiden tot brigadier. Vanuit deze training en de ervaring die mensen opdoen als hulpverlener voor “lotgenoten”, wordt de weg bereid naar regulier werk. De brigade zou mogelijk kunnen worden geleid c.q. begeleid door Welzijn Best. Daarnaast zou de locatie van Bestwijzer als “thuisbasis” kunnen dienen (fysiek loket). Een belangrijke voorwaarde bij de opzet van een formulierenbrigade met behulp van uitkeringsgerechtigden is uiteraard dat binnen het huidige cliëntenbestand mensen zijn met potentie op dit vlak. Dit zal als eerste onderzocht dienen te worden. Een onderdeel van het takenpakket van de formulierenbrigade zou, wellicht op termijn, ook hulp kunnen zijn bij de administratie. Los van het begeleiden van aanvragen en mensen wijzen op regelingen, zou dat betekenen dat mensen ook begeleiding krijgen bij het thuis inrichten en ordenen van hun administratie. Aanbeveling 6: Onderzoek naar opzet formulierenbrigade in Best Dit in samenwerking met Bestwijzer waarbij de kosten gerelateerd aan Welzijn Best worden gesteld op PM. Financiële doorrekening van aanbeveling 6: Dergelijke opleidingen worden (o.a.) verzorgd door StimulanSZ. De kosten van de (vijfdaagse) training bedragen € 7.340,00 per groep (te vermeerderen met enkele kleine PM-posten en BTW)). De groepsgrootte is maximaal 12 personen. Naast uitkeringsgerechtigden zouden ook andere vrijwilligers en/of professionals deel kunnen nemen aan de training. Voor wat betreft de kosten van de training gerelateerd aan uitkeringsgerechtigden: de training kan volledig worden bekostigd uit het re-integratiebudget van de WWB. 41
Een mogelijke uitbouw van deze taak door Welzijn Best, kan consequenties hebben voor het subsidiebedrag ten behoeve van Welzijn Best (ophoging daarvan) dan wel zou kunnen leiden tot een verschuiving/verandering van taken door Welzijn Best. Dit zal bij de uitwerking van deze aanbeveling door het college duidelijk worden. In die zin kan de raad thans geen financiële vingerwijzing worden gedaan en worden mogelijke kosten voor de gemeente gerelateerd aan Welzijn Best als een PM-post benoemd. 7.
Netwerken
Eén van beste methoden om het niet-gebruik van regelingen tegen te gaan is netwerken. Onder netwerken verstaan we het optimaal gebruiken van je contacten met als resultaat: in contact komen met de burger. Het sleutelwoord bij netwerken is samenwerken: samenwerken met de organisaties die een rol vervullen richting onze doelgroepen/of onze doelgroep kennen. Netwerken in de context van deze nota is dus op de eerste plaats vangnetwerken. Het is echter meer dan louter een instrument om het niet-gebruik tegen te gaan. Netwerken betekent ook: het verkrijgen van waardevolle input voor je beleid en uitvoering (ideeën opdoen en informatie uitwisselen). Netwerken als zodanig is niet nieuw voor de gemeentelijke organisatie als het gaat om de uitvoering van de sociale zekerheid. Zowel op beleids- als op uitvoeringsniveau zijn er vele relaties met externen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Bestwijzer, cliëntenraad, kennisuitwisseling met andere gemeenten, overleg met woningbouwvereniging, ziektekostenverzekeraar en ga zo maar door. Veel van deze contacten kunnen evenwel beter ingebed te worden waardoor het opereren vanuit een netwerk alsook het activeren van je netwerk structureel wordt ingebed. Daarnaast ligt er een grote kans in het uitbreiden van je netwerk. Met vele organisaties zijn zoals gezegd contacten, maar met vele organisaties en spelers ook nog niet. Met name de organisaties en spelers die vanuit hun “opdracht” dicht bij de mensen staan en in het dagelijks leven van mensen een rol spelen, hebben wij als gemeentelijke organisatie onvoldoende contact. Denk hierbij bijvoorbeeld aan huisartsen, consultatiebureau, scholen, maar denk bijvoorbeeld ook aan ouderenorganisaties, sportclubs, de kerk, verzorgingsinstellingen en werkgevers. Onder netwerken verstaan we in deze context tevens: het actief geven van informatie door middel van gericht te houden voorlichtingen op locatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van voorlichting in verzorgings- en verpleegtehuizen, op een werkgeverscontactavond maar bijvoorbeeld ook een voordracht op een avond van een ouderenorganisatie. Op basis van het bovenstaande krijgt netwerken als aanbeveling langs vier pijlers gestalte: 1. opereren vanuit/binnen een netwerk; 2. activeren van je netwerk; 3. uitbreiden van het netwerk en 4. deze drie in een structurele en gestructureerde vorm. Om tot een gedegen uitwerking van het bovenstaande te komen zal een plan van aanpak worden geschreven. Een plan van aanpak over het “hoe”, met “wie” en “wanneer”. De gedachte daarbij is om op basis van het plan van aanpak tot een soort van (repeterende) netwerkkalender te komen. Contacten en acties dienen zoals gezegd structureel ingebed worden. In het permanent onderhouden en inzetten van je netwerk zit de kracht. 42
Het plan van aanpak zal dus bijvoorbeeld gaan over: inventarisatie van je bestaande (vang-)netwerk; gewenste uitbreiding van je (vang-)netwerk; benoemen van contactambtenaren; vormen van contact/overleg: zowel met de organisaties afzonderlijk als alle organisaties in gezamenlijkheid (oprichten van platform, mogelijk participeren in bestaande netwerkoverleggen); frequentie van overleg; manieren van informatie-uitwisseling (informatiemiddagen/avonden organiseren, spreektijd vragen op vergaderingen / bijeenkomsten, uitgifte van mailings / nieuwsbrief, aanwijzen van contactpersonen vanuit de organisatie, “schrijfruimte” vragen in nieuwsbrieven / periodieken van andere organisaties, verspreiding foldermateriaal via netwerk). Aanbeveling 7: Opmaak van plan van aanpak zoals hierboven geschetst. 8.
Pro-actieve dienstverlening door bestandskoppelingen
De overheid kan in zijn rol als dienstverlener met inzet van ICT klantvriendelijker, efficiënter en effectiever te werk gaan. Bestandskoppeling biedt in dat kader vele mogelijkheden. Bestandskoppeling houdt in dat klantinformatie uit verschillende registratiebronnen gecombineerd wordt waardoor de gemeente specifieke groepen van burgers gericht kan benaderen. In het kader van de onderhavige nota zou dat dus betekenen dat ter bestrijding van armoede specifieke doelgroepen kunnen worden benaderd. Waar we hier feitelijk over praten is een vorm van pro-actieve dienstverlening: de gemeente neemt zelf het initiatief om diensten aan te bieden, zonder dat daar een expliciete vraag van de burger aan vooraf gegaan is (re-actieve dienstverlening). Het grote voordeel van bestandskoppeling c.q. een pro-actieve benadering is op de eerste plaats dat het niet-gebruik van regelingen zal afnemen (waarmee ook vergroting van de rechtsgelijkheid (iedere burger weet op welke diensten hij aanspraak kan maken)). Beredeneerd vanuit organisatorisch oogpunt zijn echter ook voordelen te benoemen. Middels pro-actieve dienstverlening kan de gemeente de eigen werkprocessen beter sturen en effectiever werken, want zij benadert grote groepen afnemers direct en kiest zelf het moment van dienstverlening. Pieken in dienstverlening kunnen zo voorkomen worden. Betere dienstverlening heeft tevens positieve gevolgen voor de beeldvorming over de gemeente. Bestandskoppeling als instrument om het niet-gebruik van minimaregelingen tegen te gaan dient goed ingebed te worden in de organisatie. Het klinkt als zodanig eenvoudig maar vraagt toch wel het nodige van een organisatie. Omdat het gaat om inkomens- en vermogensgerelateerde producten praten we over een complexe vorm van klantinformatie. Een koppeling met meerdere bronbestanden (waaronder ook van derden, denk hierbij bijvoorbeeld aan de belastingdienst) is nodig om de doelgroepen per regeling in beeld te krijgen. In die zin spelen ook technische (ICT-) aspecten een belangrijke rol.
43
Bij de uitwerking van deze aanbeveling dienen de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen en privacywetgeving (Wet Bescherming Persoonsgegevens) in ogenschouw te worden genomen. Sinds 1 januari 2008 is de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (WEU) van kracht. Deze wet regelt dat burgers die een beroep doen op de keten van Werk en Inkomen (bijv. voor het aanvragen van een uitkering) slechts eenmaal dezelfde gegevens hoeven te verstrekken aan het CWI, het UWV of de gemeentelijke sociale dienst. De ketenpartners moeten deze gegevens vervolgens aan elkaar beschikbaar stellen. Uitgangspunt van de WEU is dat de klant centraal staat. Om deze wet uit te kunnen voeren is het Digitaal Klantdossier (DKD) ontwikkeld; een virtueel dossier, waarin klantgegevens van de ketenpartners en van externe bronnen worden samengebracht. Aan het DKD worden diensten gekoppeld zoals de inschrijving als werkzoekende (E-werk) en het aanvragen van een uitkering WW en WWB (E-WW en E-WWB). Ook de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) speelt bij het bovenstaande een belangrijke rol. De belangrijkste juridische voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat tot proactieve verstrekking mag worden overgegaan is dat de privacybescherming van de burger gewaarborgd is. Aanbeveling 8: Bestandskoppeling als instrument om het niet-gebruik van minimaregelingen tegen te gaan, inbedden in je gemeentelijke organisatie. Financiële doorrekening van aanbeveling 8: De vraag is of je als gemeente volledig in staat bent om een (optimale) bestandskoppeling geheel zelfstandig te realiseren of dat je daarbij, zeker voor de eerste keer, hulp wenst in te roepen van een gespecialiseerd bureau. Deze keuze zal gemaakt moeten worden. Gemakshalve thans de aanname gedaan dat bureau in de arm wordt genomen. Kosten daaraan gerelateerd kunnen indicatief (eenmalig) op € 6.500,00 worden gesteld. 9.
Relatie Voedselbank Best
Best heeft een voedselbank. Vanuit de voedselbank worden momenteel ruim 40 gezinnen voorzien van een wekelijks voedselpakket. Deze gezinnen komen grotendeels uit Best, enkele komen uit Son en Breugel en Oirschot. Voor wat betreft de samenstelling van de pakketten is de voedselbank afhankelijk van giften uit het bedrijfsleven. Ook samenwerking met voedselbanken in andere gemeenten vindt plaats: uitruil van goederen. Tot op heden heeft de gemeente jaarlijks subsidie verleend aan de voedselbank teneinde de huisvestingskosten te kunnen dragen. Daarbij is iedere keer de kanttekening geplaatst dat het in principe een eenmalige subsidieverlening is beredenerend vanuit de gedachte dat de gemeentelijke instrumenten op terrein van armoedebestrijding een voedselbank overbodig zouden moeten maken. Bij de laatste subsidie aan de voedselbank (besluit d.d. 17 december / huisvestingskosten periode 1 juni 2007 tot en met 31 mei 2008) is door het college expliciet aangegeven dat de nieuwe subsidieaanvraag van de voedselbank (periode 1 juni 2008/mei 2009) onderdeel wordt van de nota minimabeleid en dan met name de vraag of Best de voedselbank structureel wil blijven ondersteunen. De vraag die feitelijk voorligt is of de gemeente Best de in het verleden gekozen zienswijze ten aanzien van de voedselbank wil blijven hanteren of wellicht een overstap wil maken naar een nieuwe zienswijze. Dit laatste ook gelet op de volgende landelijke (VNG en Rijk) tendens. 44
Vanuit zowel Rijk als vanuit VNG wordt samenwerking door gemeenten en voedselbanken gepropageerd. In een recent aan de Tweede Kamer gestuurde brief (3 november jl.) spreekt staatssecretaris Aboutaleb de nadrukkelijke wens uit dat gemeenten nog meer en intensiever gaan samenwerken met voedselbanken. Aboutaleb wil meer samenwerking tussen voedselbanken en gemeenten, omdat veel mensen die bij voedselbanken aankloppen de weg niet weten te vinden naar de gemeente. Aboutaleb vindt het wenselijk dat voedselbanken deze mensen doorverwijzen naar gemeente voor structurele hulp, bijvoorbeeld bij het vinden van werk, hulp bij sanering van schulden of extra financiële ondersteuning. Om het belang van de samenwerking te onderstrepen organiseren staatssecretaris Aboutaleb en de VNG samen een bestuurlijke conferentie voor vertegenwoordigers van voedselbanken en wethouders van gemeenten op 3 december aanstaande. Aboutaleb start op dat moment ook een actie om gemeenten en voedselbanken te motiveren om middels ondertekening van een (symbolische) intentieverklaring te komen tot een betere samenwerking. Aanbeveling 9: Heroriëntatie op fenomeen voedselbank: onderkenning dat voedselbank een structurele rol speelt in bestrijding van armoede. In die zin dient voedselbank te worden aangemerkt als partner. Voor de periode 1 juni 2008 tot en met 31 mei 2009 opnieuw subsidie verstrekken aan de voedselbank Best ter dekking van huisvestingslasten. Financiële doorrekening aanbeveling 9: Subsidiëring huisvestingskosten: € 4.272,00 op jaarbasis (gebaseerd op kosten periode 1 juni 2007-31 mei 2008). De kosten zijn in het verleden betaald uit incidentele middelen en niet betaald uit reguliere welzijnssubsidies. 10. Samenwerking met stichting Leergeld Stichting Leergeld is een landelijke organisatie bestaande uit lokale stichtingen Leergeld die lokaal steun verlenen aan schoolgaande kinderen die als gevolg van armoede onvoldoende kunnen deelnemen aan schoolse en buitenschoolse activiteiten. Per oktober 2007 is in Best een stichting Leergeld actief. Deze stichting richt zich niet alleen op Best maar ook op de inwoners van de gemeente Oirschot en Son en Breugel. Vanuit Leergeld werken een aantal intermediairs die de contacten verzorgen met burgers waaronder ook het afleggen van huisbezoeken. Leergeld ziet het in eerste instantie als haar taak om voorlichting te geven aan burgers over beschikbare voorzieningen (landelijk en gemeentelijk), waar nodig een stuk bemiddeling te plegen tussen mensen en hulpverlenende instanties en pas daarna tot een eventuele aanvullende financiële/materiële hulp over te gaan (in de vorm van renteloos voorschot of een gift in geld of natura). Leergeld verwerft haar gelden via fondsenwerving. Een financiële/subsidiabele relatie tussen de gemeente en Leergeld is er niet. Leergeld richt zich op kinderen tussen de 4 en 18 jaar. De ouders dienen een laag besteedbaar inkomen te hebben (tot 120% van de bijstandsnorm). Een vermogenstoets wordt door Leergeld niet gehanteerd. Alvorens tot verstrekking over te gaan, wordt altijd gekeken of er geen geld beschikbaar is via gemeente (gemeentelijke regelingen) of andere instanties. Leergeld werkt niet met standaard- of gemaximeerde bedragen. Op basis van het maatwerk wordt per kind gekeken naar hetgeen nodig is. Zoals hierboven benoemd is de stichting in de gemeente Best, Son en Breugel en Oirschot nu ruim een jaar operationeel. 50 Gezinnen hebben inmiddels een aanvraag ingediend bij de stichting. Leergeld zoekt, evenals de gemeente, naar methoden om de burger te bereiken. In dat kader is er vanuit Leergeld de wens om tot een intensievere samenwerking met de gemeente te komen, een samenwerking/kennisuitwisseling op beleidsmatig vlak, maar nog veel meer op operationeel vlak. 45
Samenwerking/kennisuitwisseling met Leergeld kan een win-win-situatie opleveren. Omdat je voor dezelfde doelgroep werkt en feitelijk eenzelfde “opdracht” uitvoert, kan een versterking van beide organisaties kan plaatsvinden indien de samenwerking beter dan nu wordt verankerd. Daarbij dienen meteen 2 belangrijke randvoorwaarden te worden benoemd: 1) Het behoud van de eigen identiteit van de organisatie. Dit geldt zowel voor Leergeld als de gemeente. 2) Privacy van de burger. Bij samenwerking dient privacy van individuele burgers geborgd te zijn. Samenwerking/kennisoverdracht op klantniveau kan alleen plaatsvinden met instemming van de persoon in kwestie. Aanbeveling 10: Intensivering samenwerking met stichting Leergeld waaronder ook begrepen een goede structurele inbedding daarvan. 11. Gezondheids- en sportbeleid Zowel binnen het gezondheids- als het (toekomstige) sportbeleid wordt specifiek aandacht gevraagd voor het bevorderen van sport bij kinderen uit de lage sociaal-economische klasse. De meerwaarde van die gevraagde aandacht behoeft hier verder geen betoog. Via de huidige lokale regeling Welzijnsactiviteiten kunnen mensen (jong en oud) op minimumniveau voor ondermeer de kosten van sport en sportbenodigdheden een bijdrage ontvangen. Het gaat om een bedrag van maximaal € 120,00 per gezinslid. Zie ook paragraaf 5 onderdeel c. De bijdrage wordt aan de burger rechtstreeks uitbetaald na overleg van nota’s. De vraag is of deelname door de gemeente Best aan het Jeugdsportfonds Brabant een toegevoegde waarde vormt als het gaat om sportbeoefening door kinderen uit minima-gezinnen. Het Jeugdsportfonds Brabant, opgericht in 2006, stelt zich tot doel om snel, effectief en op een laagdrempelige manier kinderen van financieel minder draagkrachtige ouders een kans te bieden om te gaan sporten. Specifiek voor het fonds is dat de bijdrage niet rechtstreeks wordt ontvangen door het kind of de verzorger, maar dat de bijdrage via tussenkomst van door het sportfonds erkende intermediairs rechtstreeks wordt betaald aan de club, vereniging of (sport-) winkel. Per deelnemend kind, - in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar -, is op jaarbasis maximum € 225,00 per jaar beschikbaar. Van deze € 225,00 wordt 50% betaald door de gemeente en 50% wordt verzorgd door het Jeugdsportfonds (via sponsorwerving). Daarnaast dienen deelnemende gemeenten een bijdrage te voldoen teneinde het sportfonds in staat te stellen haar taken te kunnen verrichten. Afgezet tegen de bestaande regeling Welzijnsactiviteiten, zou deelname aan het fonds kunnen betekenen dat met de inzet van ongeveer hetzelfde gemeentelijke geld, voor kinderen het dubbele in financiële zin beschikbaar is. Kortom, deelname aan het Jeugdsportfonds is de moeite van het onderzoeken zeker waard. Uiteraard dient niet alleen gekeken te worden naar de financiën maar, minstens zo belangrijk, naar de praktische uitvoerbaarheid van de regeling. Wat betekent deelname aan het Jeugdsportfonds bijvoorbeeld voor de uitvoerbaarheid van de regeling Welzijnsactiviteiten? Hoe kunnen deze twee regelingen op een effectieve en efficiënte manier naast elkaar bestaan? Ook de aanwezigheid van een stichting Leergeld in de gemeente, - zie reeds onder aanbeveling 10 -, dient bij de afweging betrokken te worden. Regelingen en organisaties dienen elkaar te versterken en niet te “bijten”. Uitgangspunt bij deze aanbeveling is dat een mogelijke deelname aan Jeugdsportfonds budgettair neutraal verloopt. En dit dan in relatie tot begroting/budget bijdrageregeling welzijnsactiviteiten. Aanbeveling 11: Oriëntatie op deelname door de gemeente aan Jeugdsportfonds Brabant. 46
12.
Herijking beleid bijzondere leenbijstand – lening GKB als voorliggende voorziening
In navolging van het gestelde daaromtrent in de notitie schuldhulpverlening d.d. 16 juni jl. wordt in deze nota ingegaan op het fenomeen leenbijstand c.q. de rol van de kredietbank (onderdeel Dienst Werk, Zorg en Inkomen gemeente Eindhoven) als zijnde voorliggende voorziening. Kredietverstrekking aan mensen op minimumniveau roept in den lande steeds meer weerstand op. Het uitgangspunt dat mensen in staat moeten worden geacht om maandelijks 6% van hun bijstandsnorm te reserveren ten behoeve van aanschaf duurzame gebruiksgoederen c.q. aflossing lening, staat stevig ter discussie. Zo heeft bijvoorbeeld de VNG al geruime tijd geleden het standpunt ingenomen dat de bijstandsnorm structureel te laag is, laat staat dus dat mensen ervan kunnen sparen32. Ook de zogenaamde G27 gemeenten (27 middelgrote gemeenten) hebben dat standpunt ingenomen. Het feit dat de bijstandswet een zogenaamde langdurigheidstoeslag kent, is volgens sommigen, feitelijk een erkenning van de wetgever zelf dat langdurig rondkomen van een uitkering niet mogelijk is.33 Laat staan dat men in staat moet worden geacht om te kunnen sparen. Gelet op het bovenstaande wordt hierbij als actiepunt benoemd om nader onderzoek te plegen naar het fenomeen leenbijstand c.q. lening kredietbank als voorliggende voorziening op bijstandsverstrekking. Enerzijds moet recht worden gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Anderzijds moet recht worden gedaan aan de financiële positie van minima en dient voorkomen te worden dat een (zwaardrukkende) lening de opstap vormt naar (nog zwaardere) schuldenproblematiek met alle negatieve gevolgen van dien. Aanbeveling 12: Herbeoordeling beleid bijzondere leenbijstand in relatie tot lening gemeentelijke kredietbank als voorliggende voorziening. Financiële doorrekening aanbeveling 12: Thans ontbreekt afdoende inzicht in een aantal essentiële kengetallen met betrekking leningen (zowel door kredietbank als gemeente in het kader van leenbijstand) alsook de aflossingen daarvan. En dit laatste dan ook in relatie tot schuldenproblematiek breed. Bij het ontbreken van die kennis, is het niet mogelijk om u als raad op voorhand een financiële doorkijk te geven alsook de reikwijdte te kunnen inschatten van mogelijke beleidsveranderingen. Om die reden wordt thans slechts in algemene zin de aanbeveling genoemd om tot een herijking van beleid leenbijstand te komen in relatie tot rol gemeentelijke kredietbank. Daarbij zal in eerste instantie inzicht moeten worden verworven over de grootte van de problematiek (verwerven essentiële kengetallen) om vervolgens van daaruit over te gaan op een inhoudelijke herijking. In die zin is de aanbeveling in het financieel overzicht, - zie hierna -, benoemd als een PM-post.
32
Persbericht VNG maart 2006. Aldus ook Jan Laurier, voorzitter van de Landelijke Cliëntenraad, in “Participatie en armoede”, Sociaal Bestek mei 2007, p. 2-4. 33
47
13.
Overzicht kosten aanbevelingen
Bij de afzonderlijke benoemingen van alle aanbevelingen is telkenmale, waar aan de orde, een financiële doorrekening van de aanbevelingen gemaakt. In het overzicht hieronder zijn deze doorrekeningen gebundeld. Het overzicht toont dat bij 6 van de 12 aanbevelingen kosten zijn geïndiceerd waarbij voor drie aanbevelingen deze kosten zijn gesteld op PM. Bij het overzicht c.q. de financiële doorrekeningen dient het volgende nadrukkelijk in ogenschouw te worden genomen. Alle acties worden, na vaststelling van het uitvoeringsplan door college, uitgewerkt in een tijdspanne van 2 ½ jaar (2009-2011). Waar de ene actie in 2009 wordt opgestart, zal een andere actie in 2010 of 2011 worden opgepakt. In die zin is het feitelijk niet reëel om in het overzicht het uitgangspunt te nemen dat alle kosten worde gemaakt vanaf of in 2009. Kosten aanbevelingen Aanbeveling 1: SVB Aanbeveling 2: Digitale informatievoorziening Aanbeveling 3: Procedures en werkprocessen Aanbeveling 4: Welzijnsactiviteiten/schoolgaande kinderen Aanbeveling 5. Voorlichtingsmateriaal Aanbeveling 6: Formulierenbrigade Aanbeveling 7: Netwerken Aanbeveling 8: Pro-actieve dienstverlening / bestandskoppeling Aanbeveling 9: Voedselbank Aanbeveling 10: Samenwerking stichting Leergeld Aanbeveling 11: Gezondheids- en sportbeleid Aanbeveling 12: Herijking leenbijstand / GKB
2009 6.00034
2010 8.920
2011 8.920
2012 8.920
3.375
1.825
1.825
1.825
-
-
-
-
-
-
-
-
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
PM
-
-
-
-
6.500
-
-
-
4.272
4.272
4.272
4.272
-
-
-
-
-
-
-
-
PM
PM
PM
PM
Totale kosten
20.147
15.017
15.017
15.017
34
Bij becijfering uitgegaan van aanname dat mandatering aan SVB plaatsvindt per 1 juli 2009: kosten gerelateerd aan helft kosten van € 1000,00 plus huidige aantal van 25 huishoudens. De stijging van het aantal 65-plussers dat gebruik maakt van bijstand als aanvulling op onvolledige AOW, is gerelateerd aan 2010 en verder. 48
Bijlage: landelijke ontwikkelingen en tendensen De wereld van de Sociale Zekerheid is constant aan verandering onderhevig. Feitelijk is sprake van verandering op verandering waardoor het voor gemeenten lastig is om een zekere mate van status quo te bereiken. De ene regeling is nog niet ingevoerd of de andere staat alweer op stapel. Tegen die achtergrond kan een nota als de onderhavige niet op zichzelf beschouwd worden maar dient zij geplaatst te worden in de dynamische sociale zekerheidscontext. In dat kader worden in deze bijlage enkele belangrijke ontwikkelingen benoemd (in willekeurige volgorde). 1. Kinderen doen mee! Staatssecretaris Aboutaleb vindt het van belang dat kinderen gelijke kansen krijgen om hun talenten te ontplooien, ongeacht het inkomen van hun ouders. Arme kinderen moeten ook mee kunnen doen. In die zin ontvangen alle gemeenten in 2008 en 2009 jaarlijks 40 miljoen euro extra ter bestrijding van armoede bij kinderen. In concreto betekent dit voor de gemeente Best een bedrag van € 39.726,00 voor 2008 en € 40.016,00 voor 2009. In totaal gaat het dus om een bedrag van bijna € 80.000.35 Met dat geld wil de staatssecretaris bereiken dat meer kinderen uit arme gezinnen deelnemen aan sport, cultuur of andere activiteiten. Het is zijn ambitie het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om redenen van armoede deze kabinetsperiode met de helft terug te brengen. De extra gelden zijn/worden aan de gemeenten beschikbaar gesteld middels toevoeging aan de algemene uitkering van het gemeentefonds. De genoemde extra gelden zijn door de gemeente Best als zodanig niet expliciet toegevoegd aan het budget voor minimabeleid. Achterliggende gedachte daarbij is dat door de gemeente in het verleden al de nodige extra middelen zijn toegevoegd aan het budget minimabeleid teneinde tot een verruiming van de minimaregelingen te komen. Denk hierbij met name aan de ophoging van de toekenningsbedragen regeling Welzijnsactiviteiten en regeling Indirecte studiekosten. Wel is door de raad, bij de behandeling van de begroting 2009, bepaald dat een bedrag van € 475.000,00 incidenteel beschikbaar is voor “maatschappelijke participatie” waaronder ook begrepen armoedebestrijding. Zie hieromtrent ook paragraaf 4 onderdeel E. 2. Categoriale bijstand voor gezinnen met kinderen Gelijktijdig met het wetsvoorstel inzake decentralisering langdurigheidstoeslag is een wetsvoorstel ingediend om te komen tot invoering van categoriale bijstand voor gezinnen met kinderen voor kosten in verband met maatschappelijke participatie en ontwikkeling. Denk hierbij aan onderwijsgerelateerde kosten maar ook aan kosten van sport en spel. Achterliggende gedachte van kabinet en VNG is intensivering van bijzondere bijstand via een groepsgewijze benadering. De regering wil voorkomen dat de inkomenspositie van het gezin de kansen op een goede toekomst van de kinderen in de weg staat. Met dit wetsvoorstel, waarvan de verwachte ingangsdatum 1 januari 2009 is, wordt de ruimte voor gemeenten om categoriale bijstand te verstrekken, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor de bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn, de volgende: – personen van 65 jaar of ouder; – personen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar ten behoeve van: 1. de kosten van een chronische ziekte of handicap; 2. de kosten van deelname van schoolgaande kinderen aan sport, cultuur of andere activiteiten gericht op maatschappelijke participatie van deze kinderen. 35
Meicirculaire gemeentefonds 2008. 49
Ten aanzien van de categoriale bijstand voor gezinnen met kinderen stelt de regering hierbij als randvoorwaarde dat de gemeenten de voorzieningen in natura (en niet als geldbedrag) zullen verstrekken om deze zoveel mogelijk ten goede te laten komen aan de kinderen zelf. Als dit leidt tot een ondoelmatige uitvoering kan van deze voorwaarde worden afgeweken. Een categoriale voorziening impliceert overigens niet dat ambtshalve verstrekt wordt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven. 3. Ontwikkelingen op terrein van gemeentelijke belastingen Soms maken mensen door onwetendheid geen gebruik van regelingen die er voor hen zijn of ze schrikken terug voor de ‘papieren rompslomp’. Het kabinet wil dat optimaal gebruik wordt gemaakt van regelingen en wil daar in 2009 het nodige aan doen. Zo zal wettelijk worden geregeld dat mensen automatisch hun gemeentelijke belastingen kwijtgescholden krijgen als te verwachten is dat ze daarvoor in aanmerking blijven komen. Uitgangspunt is dat het Inlichtingenbureau36 voor de gemeente geautomatiseerd toetsen of een belastingschuldige die het voorgaande jaar kwijtschelding heeft ontvangen, opnieuw voor kwijtschelding in aanmerking komt. Dit gebeurt door middel van zogenaamde bestandsvergelijking. De geautomatiseerde toetsing van het recht op kwijtschelding beoogt: • de administratieve lasten voor de burgers te verlagen, • de afhandeltermijnen van kwijtscheldingsverzoeken te verkorten, en • het gebruik van inkomensondersteunende regelingen te bevorderen. 4. Werkleerplicht < 27 jaar De werkleerplicht heeft tot gevolg dat jongeren tot 27 jaar in beginsel niet langer een beroep kunnen doen op bijstand. Ze moeten werken en/of leren. De gemeente moet hen daarbij helpen. Gemeenten zijn straks verplicht om jongeren tot 27 jaar die niet werken of naar school gaan en die zich melden een aanbod te doen. Dit kan een werkaanbod, een leeraanbod of een combinatie van beide. Accepteren ze het werk, dan ontvangen ze salaris van de werkgever. Bij acceptatie van het leeraanbod krijgen de jongeren waar nodig een inkomen dat even hoog is als de bijstandsuitkering. Het doel van deze maatregelen is om jongeren betere kansen te bieden op een baan en te voorkomen dat jongeren afhankelijk worden van de bijstand. De nieuwe regeling geldt niet voor jongeren die niet kúnnen werken of leren. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om jongeren met een handicap. Deze groep jongeren komt wel in aanmerking voor financiële ondersteuning, die aansluit bij de huidige bijstandsnorm. De ministerraad heeft inmiddels ingestemd met het plan van Aboutaleb. In de Tweede Kamer bestaat op voorhand brede steun voor het plan. Het wetsvoorstel (Wet Investeren in jongeren) ligt thans ter advisering voor aan de Raad van State.
36
De Stichting Inlichtingenbureau is in 2001 opgericht door het Ministerie van SZW en de VNG en heeft als doel: het ondersteunen van gemeenten bij de rechtmatigheidscontrole op bijstandsuitkeringen en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende uitvoeringsorganisaties op het terrein van de sociale zekerheid. In het kader daarvan worden de taken van het Inlichtingenbureau steeds verder uitgebreid. 50
5. Fusie CWI-UWV / Toonkamermodel Sinds de inwerkingtreding van de wet SUWI (2002) – de wet die de organisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid tot in detail regelt - experimenteren CWI, UWV en Sociale Diensten met verschillende samenwerkingsmodellen om te komen tot een effectieve keten voor de cliënt. Afhankelijk van de lokale situaties zijn er meer en minder intensieve vormen van samenwerking ontstaan om “de cliënten van de keten” zo goed en zo snel als mogelijk naar werk te begeleiden. In dat kader kan het principe van de Toonkamers benoemd worden zoals dat op diverse plekken in het land gestalte heeft gekregen. Bij het toonkamermodel gaat het om de éénloketgedachte: CWI, UWV en gemeenten tonen naar buiten voor zowel werkzoekenden als werkgevers 1 gezicht. Met ingang van 1 januari 2009 zal het CWI als zelfstandig onderdeel deel uit maken van het UWV in “CWI, het werkbedrijf van het UWV”. Dit onderdeel zal het CWI en de re-integratietak van het UWV bevatten. Op deze manier wordt uiting gegeven aan het concept van het zogenaamde Toonkamermodel: integrale dienstverlening, vanuit één loket. In plaats van het huidige aantal CWI’s (125) komen er 100 Locaties voor Werk en Inkomen (LWI’s). 6. Kwalificatieplicht Sinds 1 augustus 2007 geldt de kwalificerende leerplicht tot 18 jaar. Met deze kwalificatieplicht moeten meer jongeren een zogenaamde startkwalificatie halen. Een startkwalificatie is een havo, vwo- of mbo niveaus 2 tot 4- diploma. Na het laatste schooljaar van de leerplicht begint de kwalificatieplicht. Met de kwalificatieplicht wordt de leerplicht verlengd tot de dag dat de leerling een startkwalificatie heeft gehaald. Of tot de dag dat de leerling 18 jaar wordt. De kwalificatieplicht verplicht alle jongeren een volledig programma van onderwijs te volgen totdat zij een startkwalificatie hebben behaald. De kwalificatieplicht betekent niet altijd vijf dagen per week in de schoolbanken. Het is ook mogelijk om met combinaties van leren en werken aan de kwalificatieplicht te voldoen zoals de beroepsbegeleidende leerweg in het MBO. De kwalificatieplicht geldt niet voor jongeren met een getuigschrift van het praktijkonderwijs of voor jongeren op speciaal onderwijs die zeer moeilijk lerend zijn of meervoudig gehandicapt zijn. De kwalificatieplicht betekent ook dat alle scholen, dus ook scholen voor mbo, in- en uitschrijvingen en verzuim van leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen of deelnemers moeten melden aan de leerplichtambtenaar. Staan leerplichtige of kwalificatieplichtige jongeren niet ingeschreven op een school, of gaan zij niet naar school en/of naar de opleidingsplaats, dan zijn de ouders en/of de jongeren vanaf 12 jaar strafbaar en kunnen zij een boete krijgen van de rechter. De kwalificatieplicht is geregeld in de Leerplichtwet. 7. Vazalo Het initiatiefwetsvoorstel Vazalo (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) wil bijstand overbodig maken voor personen die vanwege de zorg voor een kind onder de 16 jaar tijdelijk nog niet in staat zijn om volledig in eigen inkomen te voorzien. Met dit voorstel wordt geaccepteerd dat een alleenstaande ouder in beginsel alleen in deeltijd beschikbaar is voor de arbeidsmarkt vanwege de zorg voor en de opvoeding van de kinderen. Op die grond wordt aan een alleenstaande ouder die in deeltijd werkt een Vazalo-korting door de overheid verstrekt. Gekozen is voor een vorm waarin meer werken blijft lonen en de armoedeval wordt vermeden. Experimenten met de regeling starten op 1 januari 2009. 51
Op basis van de uitkomsten van het experiment kan mede worden nagegaan of en hoe een aansluiting is te maken tussen de WWB en de Wet Vazalo. Afhankelijk van de duur van het experiment zijn de uitkomsten ervan te verwachten in 2010 of 2011. Invoering van de Wet Vazalo of een andere op het experiment berustende wetswijziging laat dan ook nog op zich wachten. 8. Scholingsplicht voor alleenstaande ouders in de bijstand Alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan 5 jaar moeten straks verplicht scholing volgen of een stage om hun vaardigheden te onderhouden als ze vrijgesteld willen worden van de sollicitatieplicht. Dit is de strekking van een wetsvoorstel van staatssecretaris Aboutaleb (SZW) dat is ingediend bij de Tweede Kamer37. Alleenstaande ouders worden volgens het voorstel ontheven van sollicitatieplicht als ze daarom vragen en bereid zijn zich te laten scholen. Het kabinet wil dat alleenstaande ouders die geen startkwalificatie (minimaal een diploma op havo, vwo of mbo-2 niveau) hebben, van deze mogelijkheid gebruikmaken en zo de kans krijgen alsnog een diploma te behalen. Bijstandsouders mét startkwalificatie kunnen kiezen uit scholing, stage of een andere manier om hun vaardigheden te onderhouden. 68% van de alleenstaande bijstandsouders heeft geen startkwalificatie. 9. Participatiebudget (participatiefonds) Per 1 januari 2009 worden de budgetten inburgering (Wi), volwasseneducatie (WEB) en het reintegratiebudget van de gemeente (het zogenaamde W-deel) ontschot, althans daartoe zal een wetsvoorstel worden ingediend. Doel van de ontschotting is om arbeids- en maatschappelijke participatie van mensen te verhogen. Door de ontschotting krijgen gemeenten meer ruimte om zelf beleidsafwegingen te maken en mensen een aanbod te doen dat past bij hun persoonlijke situatie. Gemeenten kunnen het geld uit het budget ondermeer gebruiken voor bijstandsgerechtigden of mensen zonder uitkering die aan het werk willen. Ook kan het geld worden besteed aan mensen die vrijwillig of verplicht moeten inburgeren of aan personen die nog onvoldoende zijn opgeleid om maatschappelijk te participeren. De schotten tussen het W- en I-deel van het WWB-budget blijven voorlopig intact. Hoewel de achterliggende gedachten en doelstellingen positief zijn, roept de wetswijziging veel vragen en kritische geluiden op. Wat doet de bundeling bijvoorbeeld met je inkoopbeleid? Hoe verhoudt het voorstel zich tot de separate contracten zoals gesloten voor WWB en Wi? Van echte integraliteit is natuurlijk nog geen sprake zolang verplichte inkoop volwasseneneducatie bij ROC gehandhaafd blijft (tot 2011?). Is überhaupt wel alles inkoopbaar bij 1 partij? En wat doet dat met contractsvormen? Is ontschotting werkelijk mogelijk als de aansturing geschiedt door 3 ministeries (met hun eigen doelstellingen)? Moeten verordeningen en werkprocessen nu geïntegreerd worden en hoe ziet dat dan concreet uit? Kortom, hopelijk verschaffen de voorbereidingstrajecten die in 24 gemeenten op dit moment draaien de benodigde duidelijkheid om Best in staat te stellen het Participatiebudget en alles wat daarbij komt kijken efficiënt en effectief te beheren. Met het wetsvoorstel waarin het participatiebudget wordt geregeld is op 11 november jl. door de Tweede Kamer ingestemd. Het wetsvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. De vorderingen in het wetsproces worden aandachtig gevolgd en ambtelijk worden voorbereidingen getroffen om het participatiebudget op een goede manier in te bedden in de gemeente Best.
37
Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders nr. 31 519. 52
10. Explosieve groei Wajong Het aantal jonggehandicapten met een uitkering, de Wajongérs, is de afgelopen jaren fors gestegen en zal voorlopig ook fors blijven toenemen. Dit is de verwachting van het UWV, uitvoerder van de regeling. Waar in 2002 134.351 mensen een Wajong-uitkering ontvingen, waren dat in 2007 166.900. Zonder bijsturing zal het Wajongbestand alleen maar verder toenemen. Daarmee wordt de Wajong thans ook wel betiteld als het toekomstige WAO-drama. Oorzaken van de snelle groei zijn onder meer gelegen in een strengere bijstandskeuring. Daarnaast levert de groei van het speciaal onderwijs een grotere instroom op. Mogelijke bijtellingen van de Wajong zullen waarschijnlijk effect hebben op de WWB en het klantenbestand van Zorg en Inkomen. 11. Participatieplaatsen voor bijstandsgerechtigden / Wet stimulering arbeidsparticipatie Op 18 juli jl. is een wet in werking getreden die het mogelijk maakt dat bijstandsgerechtigden die moeilijk aan het werk komen met behoud van uitkering aan de slag kunnen bij de gemeente of in het bedrijfsleven. Ze kunnen met een zogenaamde participatieplaats maximaal twee jaar werken aan hun terugkeer op de arbeidsmarkt (met behoud van uitkering). De participatieplaatsen mogen als zodanig niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. In die zin moet het gaan om zogenaamde additionele werkzaamheden (werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid). Inmiddels ligt er een nieuw wetvoorstel voor (Wet Stimulering arbeidsparticipatie (stap)) dat voor wat betreft de participatieplaatsen zorgt voor onder andere toevoeging van de instrumenten scholing en premie. Krachtens het wetsvoorstel worden gemeenten verplicht om bij verordening daartoe regels te stellen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel onlangs aangenomen. Wanneer de verandering ingaat, is nog niet bekend. 12. Ontwikkelingen fiscale aftrek ziektekosten Chronisch zieken en gehandicapten krijgen vanaf 2009 een financiële tegemoetkoming voor de extra kosten die zij maken door gezondheidsproblemen. Dit staat in een wetsvoorstel dat staatssecretaris Bussemaker op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, samen met minister Donner (SZW) en staatssecretaris De Jager (Financiën). Tot nu toe konden mensen buitengewone uitgaven voor onder andere ziekten via de fiscus terugkrijgen. Slechts de helft van chronisch zieken en gehandicapten maakt van deze aftrekpost gebruik. Het kabinet hoopt met de nieuwe regeling de groep juist doelgericht te bereiken en financieel te ondersteunen. De huidige buitengewone-uitgavenregeling vervalt met ingang van 1 januari 2009. Onder de buitengewone uitgaven vielen bijvoorbeeld brillen, tandartskosten, apothekerskosten en de eigen bijdrage Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het voor gemeenten meest opvallende aspect is dat voor hen geen rol is weggelegd bij de uitvoering van de voorgestelde regeling, zoals dat in de oorspronkelijke opzet wel het geval was. De nieuwe regeling zal volgens de kabinetsplannen bestaan uit drie delen: Een doelgroepgerichte forfaitaire regeling. Een jaarlijks door het CAK aan chronisch zieken en gehandicapten uit te keren vast bedrag. De hoogte van de uitkering zal naar verwachting variëren van € 100,- tot € 450,- per jaar, afhankelijk van leeftijd en zorggebruik; Een verlaging van de eigen bijdragen AWBZ en WMO;
53
-
Een beperkte fiscale regeling. Er komt binnen de Wet inkomstenbelasting 2001 een nieuwe regeling voor de aftrek van ziektekosten die aanzienlijk beperkt is ten opzichte van de huidige.
Door de nieuwe regeling zullen niet alle chronisch zieken en gehandicapten erop vooruit gaan. Dat is afhankelijk van persoonlijke situatie, inkomen, huurtoeslag en leeftijd, aldus info op website ministerie VWS. Inmiddels heeft het kabinet evenwel € 0,4 miljard extra uitgetrokken voor de koopkracht van chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Dit schrijven staatssecretaris Bussemaker (VWS), minister Donner (SZW) en de bewindspersonen van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer (d.d. 8 oktober 2008). In de brief wordt een pakket maatregelen aangekondigd om de inkomenseffecten van het afschaffen van de regeling voor buitengewone uitgaven te verbeteren. 13. Wettelijke regels voor gemeentelijke schuldhulpverlening Staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat wettelijke eisen stellen aan de gemeentelijke schuldhulpverlening. In de regels komt bijvoorbeeld te staan hoe lang iemand met schulden maximaal op een gemeentelijke wachtlijst mag staan en hoe lang de gemeente erover mag doen om een oplossing voor te stellen. Ook kan Aboutaleb regelen welke vormen van hulp de gemeente aan moet kunnen bieden. Dit staat in een reactie van Aboutaleb en minister Bos van Financiën op een onderzoek naar de effectiviteit van de schuldhulpverlening die is verzonden naar de Tweede Kamer. Aboutaleb denkt dat de wettelijke regels met ‘centrale kaders’ leiden tot ‘meer (politieke) aandacht voor schuldhulpverlening en verbetering van de kwaliteit en verkorting van de wachttijden in gemeenten’. Ook verwacht Aboutaleb dat schuldeisers vaker mee zullen werken aan een schuldregeling, omdat ze meer vertrouwen hebben in de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Aboutaleb gaat met de betrokken partijen overleggen over de precieze regels en stuurt eind 2008 een uitgewerkt plan naar de Tweede Kamer. 14. Extraatje van € 50 miljoen voor minima Op voordracht van de PvdA heeft het kabinet bij de behandeling van de voorjaarsnota eerder dit jaar € 50 miljoen apart gezet voor armoedebestrijding. Deze gelden dienen ten goede te komen aan alle huishoudens met een inkomen tot maximaal 120% van het sociaal minimum. Het extraatje is bedoeld om de laagste inkomens te compenseren voor stijgende energiekosten en voedselprijzen. De bijdrage mag maximaal € 50,00 bedragen per huishouden. Om deze (eenmalige) regeling te kunnen uitvoeren, heeft de gemeente € 62.732 ontvangen van het Rijk. Het college38 heeft inmiddels vorm gegeven aan de regeling: alle huishoudens met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en een vermogenspositie op maximaal WWB-niveau, hebben recht op een eenmalig bedrag van € 50,00 (per huishouden). 15. Voorstellen Wsw commissie De Vries Staatssecretaris Aboutaleb vindt het belangrijk dat bij de hulp aan mensen die niet op eigen kracht een baan kunnen vinden, wordt gekeken naar wat zij wél kunnen en niet meer naar wat hun beperkingen zijn. Dit heeft Aboutaleb gezegd bij de presentatie van het rapport ‘Werken naar vermogen’ van de commissie Fundamentele herbezinning Wsw (commissie De Vries). De commissie werd begin dit jaar door Aboutaleb ingesteld om antwoord te geven op de vraag hoe de arbeidsdeelname kan worden bevorderd van mensen die niet zelfstandig aan de slag kunnen komen of blijven, zonder dat dit meer geld kost. 38
Opmaak regeling bijzondere bijstand is bevoegdheid van college en niet van de raad. 54
De commissie adviseert een nieuwe aanpak die veel meer mensen met een beperking uitzicht biedt op een baan en die hen stimuleert hun talenten tot bloei te laten komen. Sociale werkplaatsen moeten in de visie van de commissie worden omgevormd tot leerbedrijven. Maatwerk staat daarbij voorop en dat kan alleen als bij de uitvoering van een nieuwe regeling de mogelijkheden van de werkzoekende en de werkgever centraal staan. Aboutaleb voelde zich aangesproken door het voorstel om eerst een pilot te starten waarin proefgedraaid wordt met de voorstellen van de commissie. Hij benadrukte ook dat veranderingen in het stelsel geen gevolgen zullen hebben voor mensen die nu in de sociale werkvoorziening werken. Zowel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) als Cedris, de brancheorganisatie van sociale werkplaatsen, heeft positief gereageerd op de voorstellen van de commissie-De Vries om mensen met een beperking zo veel mogelijk aan een 'gewone' baan te helpen. Op 11 december aanstaande zal de inhoud van het rapport tijdens het ambtelijk overleg met de WSD worden besproken. Daarna zal een advies volgen. 16. Stijging werkloosheid De werkloosheid in ons land stijgt volgend jaar voor het eerst in lange tijd. Het somberste scenario van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) blijkt nog te worden overtroffen. Het CWI rekent er op dat de werkloosheid in 2009 ruim boven de vier procent van de beroepsbevolking uitkomt. Als gevolg van de kredietcrisis stijgt het aantal niet-werkende werkzoekenden sneller dan verwacht. In juni ging het CWI er nog van uit dat de werkloosheid zou dalen. De economische teruggang is al zeer merkbaar in de bouw en de uitzendbranche. Bedrijven in de metaal en technieksector krijgen momenteel zware klappen en zetten flexibel personeel op straat. De verwachting is dat ook de transportsector hard geraakt zal worden. Ook de Nederlandse consument is als gevolg van de economische crisis somberder over de werkgelegenheid, maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek onlangs bekend. Het vertrouwen van consumenten en producenten in de economie loopt snel terug.
55