Nota Leidraad Oefenen in Twente Versie 26 november 2001 (definitief)
SAMENVATTING ............................................................................................................2 1.
INLEIDING..............................................................................................................3
2.
WETTELIJK KADER...............................................................................................4
3.
FILOSOFIE LEIDRAAD OEFENEN........................................................................4
4.
HUIDIGE SITUATIE IN TWENTE ...........................................................................5
5.
CONSEQUENTIES LEIDRAAD OEFENEN............................................................6
6.
ORGANISATIE VAN HET OEFENEN IN TWENTE................................................7
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
SCHAAL..............................................................................................................................7 BASISOEFENINGEN..............................................................................................................8 EIND- EN SLOTOEFENINGEN .................................................................................................8 OEFENLEIDERS EN OEFENCOÖRDINATOREN..........................................................................9 OEFENGEBIEDEN ..............................................................................................................10
7.
TAAKVERDELING REGIO EN GEMEENTEN......................................................12
8.
REGIONALE FORMATIE .....................................................................................12
9.
FINANCIËN ..........................................................................................................13
9.1 9.2
PERSONEELSKOSTEN ........................................................................................................13 FASERING ........................................................................................................................14
10.
SLOTBESCHOUWING .........................................................................................14
BIJLAGE 1 BIJLAGE 2 BIJLAGE 3 BIJLAGE 4 BIJLAGE 5 BIJLAGE 6
CAPACITEITSBEREKENING ....................................................................................15 BEREKENING FORMATIE VOOR KADERTRAININGEN ..................................................15 VOORBEREIDINGSTIJD ...........................................................................................17 OEFENKAARTEN KADERTRAINING ..........................................................................18 BESPARINGEN .....................................................................................................19 REGIONAAL OEFENLEIDER / CLUSTERCOÖRDINATOR ..............................................19
Werkgroep Opleiding en Oefening Regionale Brandweer Twente September 2001 Ruud Bakker Arno Fokker Mark Groenen Gerrit Kromhof Martin Olde Dubbelink Ron Poot Henk Schuijn Guido Tijhof 1
Samenvatting
Uit het rapport “Beter oefenen bij de Brandweer” (1999) van het Ministerie van BZK is gebleken dat het oefenen in Nederland onvoldoende plaatsvindt om alle wettelijke taken goed uit te kunnen voeren. Goede geoefendheid is belangrijk voor het uitvoeren van de hulpverleningstaken, maar ook een verantwoordelijkheid voor de werkgever vanuit de optiek van de Arbeidsomstandighedenwet. Grote knelpunten bij het oefenen zijn onder meer het gebrek aan systematisch oefenen en evalueren en de geoefendheid van kaderleden (bevelvoerders en officieren). Op basis van de aanbevelingen uit het rapport is landelijk de Leidraad Oefenen ontwikkeld en in juli 2000 verschenen. In de Regio Twente zijn de oefenfilosofie en de oefensystematiek die ten grondslag liggen aan de Leidraad Oefenen opgenomen in het regionaal oefenbeleid voor de brandweer. Dit beleid is reeds in april 2000 door de commandanten en het Veiligheidsberaad geaccordeerd en in december 2000 bestuurlijk vastgesteld. In deze nota worden de consequenties van het introduceren van de Leidraad op regionale schaal gepresenteerd. In de nota worden te verwachten knelpunten die de invoering met zich mee brengt besproken en voorstellen gedaan deze te lossen. Uit vergelijkende berekeningen met een door het Nibra ontwikkeld rekenmodel blijkt dat door samenwerking op bovenlokale schaal een efficiencyvoordeel van ongeveer 4 fte te bereiken is. Bij optimale samenwerking is in totaal volgens deze rekensystematiek in Twente 33 fte nodig zijn voor de coördinatie, het organiseren en uitvoeren van de oefeningen. Zonder samenwerking zou dat 37 fte zijn. Op dit moment zijn er voor de in de Leidraad bedoelde taken in Twente 18,5 fte gemeentelijk en 2,5 fte in regionale dienst. De basisoefeningen kunnen het best gemeentelijk worden opgepakt. Voor de meer complexe eind- en slotoefeningen en voor specialistische oefeningen is een grotere schaal wenselijk. Ook voor het trainen van vaardigheden van kaderleden (bevelvoerders en officieren) moet gekeken worden naar een bovenlokale schaal. Voor het organiseren en afstemmen van eindoefeningen ter afsluiting van de oefenblokken is een intergemeentelijke schaal het meest geëigend. Voor de organisatie van complexe slotoefeningen en kadertrainingen van officieren en bevelvoerders is de regionale schaal het meest geschikt. Om de geoefendheid van met name bevelvoerders en officieren op peil te houden zijn jaarlijks in totaal 172 eindoefeningen en 30 complexe slotoefeningen nodig in de regio, aangevuld of gecombineerd met specialistische oefeningen (circa 10). Het voorstel is Twente op te delen in 6 oefengebieden die het mogelijk maken grotere oefeningen op een praktische en efficiënte wijze te organiseren. De omvang van een oefengebied is gemiddeld 100.000 inwoners en omvat voldoende materieel en personeel om op eigen kracht eindoefeningen te kunnen organiseren. Voor het waarborgen van eenduidige kwaliteit en uit oogpunt van efficiency (uitwisseling kennis, oefeningen, personeel en materieel) is een goede afstemming tussen de oefengebieden noodzakelijk. Verder zal de training van kaderleden op Twentse schaal moeten plaatsvinden voor vaardigheden als leidinggeven, besluitvorming, communicatie. Dit waarborgt een eenduidige kwaliteit van het optreden in Twente. In deze nota wordt voorgesteld het oefenen in regionaal verband als volgt te organiseren: Elk oefengebied kent één regionale oefenleider, die zorgt voor de afstemming tussen de gemeenten in het gebied, de planning van de eindoefeningen en de organisatie en uitvoering van grootschalige slotoefeningen. Tevens verzorgen zij kadertainingen voor bevelvoerders en officieren. Er zijn dan in totaal 6 regionale oefenleiders en een regionale coördinator. Zij vormen met elkaar een regionaal team, dat zorgt voor regionale afstemming en uitwisseling en de samenwerking (oefening) met andere hulpdiensten. De functionaris voor staf- en bestuurlijke oefeningen wordt aan het regionale team toegevoegd. De interne en externe afstemming van het regionale team wordt geregeld door de regionale oefencoördinator. Voor de regio betekent de vorming van dit team een uitbreiding van de formatie met 4,5 fte. De extra kosten hiervoor bedragen fl 604.000,- , overeenkomend met F 0,98 per inwoner. Het voorstel is gefaseerd tot aanstelling van deze functionarissen over te gaan in de jaren 2002 en 2003. Dit betekent verhoging van het regionale budget met fl 302.000,- in 2002 en fl. 302.000,- in 2003.
Voor de gemeenten betekent de Leidraad oefenen dat er voldoende professionele capaciteit aanwezig moet zijn voor het voorbereiden van de basis- en eindoefeningen. Uit het in de nota opgenomen overzicht blijkt per gemeente welke inspanning nog nodig is om op het volgens de Leidraad oefenen vereiste niveau te zitten.
2
1.
Inleiding
Het oefenen is bij de brandweer een activiteit die van meet af aan een belangrijke plaats inneemt in het programma van de brandweerkorpsen. Gelet op de gevaren en de verantwoordelijkheden die het brandweerwerk met zich meebrengt is dit niet verwonderlijk. De laatste decennia zijn de taken van de brandweer sterk uitgebreid. De hulpverlening bij verkeersongelukken, het grootschalig optreden bij rampen en zware ongevallen, specialistische hulpverlening en advisering bij gevaarlijke stoffen, duiken - het zijn allemaal taken die ook weer de nodige inspanningen op het gebied van oefenen met zich meebrengen. Daarbij wordt de maatschappelijke druk op de kwaliteit van de dienstverlening groter. Foutief handelen, ook van hulpverleners, wordt niet meer zo vanzelfsprekend geaccepteerd. Tevens wordt er steeds kritischer gekeken naar de arbeidsomstandigheden voor de werknemers. Bedrijfsongevallen worden eveneens niet zonder meer geaccepteerd en werkgevers worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden om ongelukken te voorkomen. Bij een risicovol beroep als brandweerman of vrouw geen onderwerp om aan voorbij te gaan. Het belang van meer en beter oefenen is één van de aandachtspunten die genoemd wordt in de beleidsnota rampenbestrijding 2000-2004 (“de veiligheidsketen gesmeed”, december 1999) in het kader van een planmatige en gecoördineerde voorbereiding op de rampenbestrijding. Gesteld wordt dat het oefenbeleid een vast onderdeel moet uitmaken van het regionaal beheersplan rampenbestrijding. In 1999 is het rapport “Beter oefenen bij de Brandweer” uitgebracht na een onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Uit dit onderzoek bleek, dat het oefenen bij de brandweer nog veel te wensen overliet. De oefenfrequentie in het land vertoonde veel variaties. Het oefenen van leidinggevenden bleek maar mondjesmaat te gebeuren. Specialistische taken en grootschalig optreden waren vaak ondergeschoven aandachtsgebieden. Er blijkt een spanningsveld tussen de benodigde tijd en beschikbare tijd voor oefenen, vooral bij vrijwilligers. Er ontbreekt een duidelijke standaard welke oefeninspanning van iedere brandweerman of -vrouw verlangd kan worden. Het rapport geeft naast kritiek een duidelijke handreiking hoe een en ander verbeterd zou kunnen worden door het hanteren van een duidelijke oefenfilosofie en een daarop gebaseerde systematiek. Als gevolg van het rapport Beter Oefenen bij de Brandweer is in 2000 de Leidraad Oefenen geschreven en uitgebracht. De filosofie en de systematiek van de rapportage heeft in de leidraad concrete vorm gekregen. Aan de hand van oefenkaarten en berekeningsmethoden krijgen de brandweerkorpsen een instrument in handen om het oefenen goed te organiseren en een oefenbeleid te formuleren. Met het verschijnen van de Leidraad Oefenen is een norm gesteld. Aan de hand van de leidraad kan bepaald worden of een korps wel of niet aan zijn oefeninspanningen voldoet en of het oefenbeleid kwalitatief voldoende is. Het is te verwachten dat in gevallen waar (bijvoorbeeld bij de Arbeidsinspectie) twijfel over de geoefendheid van de brandweer bestaat de leidraad voor dit doel gebruikt zal gaan worden. Met het oog op de bovengenoemde ontwikkelingen is de regionale werkgroep Opleidingen & Oefeningen in 1999 gestart met het beleidsmatig introduceren van een eenduidige oefensystematiek in Twente. In december 1999 is de start hiervoor gegeven tijdens een voorlichtingsbijeenkomst voor alle commandanten en oefencoördinatoren in de regio. In april 2000 heeft dit geleid tot een regionaal oefenbeleidsplan voor de brandweer waarin de uitgangspunten van de oefensystematiek waren opgenomen. Dit plan is hetzelfde jaar nog bestuurlijk vastgesteld. Nu is het moment aangebroken om een en ander volgens de inmiddels verschenen Leidraad oefenen concreet vorm te geven. Nadere bestudering van de leidraad leert, dat regionale samenwerking een onmisbaar element vormt om de systematiek in Twente te introduceren. In het nu voorliggend stuk wordt nader onderbouwd welke consequenties de introductie van de Leidraad Oefenen heeft voor de korpsen in Twente en op welke manier de geschetste problematiek in regionaal verband kan worden opgelost. Tevens wordt een voorstel gepresenteerd voor de organisatie en financiering van het oefenen in Twente. De insteek van de nota (en de Leidraad oefenen) is in de eerste plaats monodisciplinair. De aangrijpingspunten met het multidisciplinair oefenen zijn echter aanwezig in de vorm van grootschalige multidisciplinaire slotoefeningen en kadertrainingen voor leidinggevenden. De verwachting is dat de 3
aansluiting met het momenteel in ontwikkeling zijnde multidisciplinair oefenbeleid goed te maken zal zijn. In ieder geval is de behoefte aan oefenen van het brandweerveld duidelijk in beeld gebracht als inbreng voor de discussie met de hulpverleningspartners.
2.
Wettelijk kader
De verantwoordelijkheid voor het oefenen is op gemeentelijk niveau vastgelegd in de “Verordening brandveiligheid en hulpverlening”, waarin een artikel is opgenomen over opleiding en oefening. Dit artikel luidt: “Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel, die voor de taakuitoefening noodzakelijk zijn”. De verantwoordelijkheid voor de geoefendheid van het gemeentelijke brandweerpersoneel ligt dus bij het lokale bestuur. B&W geven de vereiste oefeninspanning weer in een oefenbeleidsplan. B&W geven hierin aan welke kwaliteit zij verwachten van hun brandweerpersoneel tegen welke kosten. De regionale brandweer heeft op grond van de Brandweerwet een verantwoordelijkheid voor het oefenen van met name die diensten die een taak hebben in het kader van de rampenbestrijding. De regionale brandweer heeft de wettelijke taak de coördinatie van de rampenbestrijding voor te bereiden en de operationele leiding bij rampen te regelen. Zij richt zich derhalve heel sterk op (multidisciplinaire) samenwerking. Zij legt haar oefeninspanning vast in een regionaal oefenbeleidsplan. Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever zorg te dragen voor voldoende materiaal, opleiding en oefening van de werknemers, de werknemer is verplicht hieraan mede te werken. Indien er iets verkeerd gaat bij het uitoefenen van de werkzaamheden, bijvoorbeeld een ongeval, zal er onderzoek door de Arbeidsinspectie plaatsvinden naar de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. Indien de werkgever onvoldoende aan kan tonen dat de werknemer onvoldoende middelen, opleiding of oefening heeft genoten zal de werkgever hierop worden aangesproken. Dit kan tot sancties leiden, maar ook tot verhaal op schadevergoeding. De Arbeidstijdenwet regelt, dat werknemers zich moeten houden aan grenzen in het aantal uren dat men werkt of dat men achtereen werkt zonder voldoende rust. Deze regels kunnen van toepassing zijn op vrijwilligers bij de brandweer die naast hun gewone werk veel tijd besteden aan de brandweer: oefenen, lesgeven, trainen en dergelijke. Met de toeneming van taken en oefenbelasting zullen de beperkingen die de Arbeidstijdenwet oplegt meer en meer een rol gaan spelen.
3.
Filosofie Leidraad oefenen
Het oefenen volgens de leidraad is gebaseerd op een aantal theoretische uitgangspunten (oefenfilosofie), die gelden voor het repressief optreden van de brandweer. Het bestuurlijk oefenen valt buiten de kaders van de leidraad. In deze oefenfilosofie staat het begrip “differentiatie” centraal, om aan te geven dat een oefenprogramma geen eenheidsworst is, maar dat nagedacht moet worden welk type oefeningen men aan welke deelnemers aanbiedt. Puntsgewijs omvat de oefenfilosofie de volgende elementen: - Fasegewijs oefenen Het oefenen beslaat meerdere opeenvolgende fasen. Oefenen begint met een basisfase waarin de basisvaardigheden geoefend worden. In volgende fasen worden de basiselementen verder opgebouwd naar een integratiefase en een testfase. In de laatste fase worden realistische oefeningen gehouden waarin vaardigheden multidisciplinair en onder (tijds)druk geoefend worden. De laatste fase betreft grotere eind- en slotoefeningen die voor veel gemeenten alleen in samenwerking met andere gemeenten mogelijk zullen zijn. - differentiatie naar functie Voor de manschappen zal het accent in het oefenen vooral liggen op motorische vaardigheden. Bevelvoerders en officieren oefenen vaker leidinggevende en besluitvormende vaardigheden. - differentiatie naar ingangsniveau Het is niet optimaal vaardigheden te oefenen die iemand al beheerst, noch is het optimaal een oefening te beëindigen als iemand de vaardigheden nog niet beheerst. - oefenen differentiëren naar risico’s in het verzorgingsgebied Op grond van de leidraad kunnen aanvullende oefeningen gekozen worden, die alleen gelden voor brandweermensen die te maken hebben met specifieke risico’s in hun verzorgingsgebied. - alle brandweerfunctionarissen worden geoefend 4
-
-
Niet alleen manschappen, maar ook bevelvoerders en officieren moeten geoefend worden voor hun specifieke vaardigheden (leidinggeven, besluitvorming). vaardigheden staan centraal In de leidraad wordt uitgegaan van de gedachte dat bepalend is dat brandweerlieden kunnen aantonen dat ze een bepaalde vaardigheid bezitten. Verschillende personen kunnen daar in praktijk meer of minder tijd voor nodig hebben, afhankelijk van persoonlijke kenmerken, praktijkervaring of achtergrond. Niet de oefentijd maar het vaststellen van de vaardigheden is dus uitgangspunt. registratie van oefeningen Per individu en per groep dient een registratie plaats te vinden waaruit blijkt of men aan de gestelde eisen voldoet. Deze eis sluit aan bij hetgeen vanuit de Arbo-wetgeving wordt verlangd. Indien deelnemers niet aan de gestelde eisen voldoen, zullen zij de oefening moeten herhalen totdat zij kunnen aantonen de vaardigheden in kwestie te beheersen.
De leidraad kent een opbouw van oefeningen in drie fasen. In deze opbouw is een toenemende complexiteit van de oefeningen te zien, van individuele naar multidisciplinaire oefendoelen. Het accent verschuift van motorische naar leidinggevende vaardigheden en daarmee verandert de doelgroep van te oefenen functionarissen van manschappen naar bevelvoerders en officieren. a. Basisoefeningen. Hierin worden basisvaardigheden, veelal motorische vaardigheden, op individueel niveau beoefend. De meeste inspanningen zullen liggen op korpsniveau en zijn van toepassing voor alle niveaus. b. Eindoefeningen. In deze oefeningen vindt integratie plaats van meerdere basisvaardigheden, waarbij groepsvaardigheden centraal staan. De omvang van de oefeningen bedraagt het optreden met 2 of 3 tankautospuiten (“middelbrand”). Doelgroepen zijn manschappen en bevelvoerders, die de basisvaardigheden beheersen. Afhankelijk van de capaciteit van het korps (personeel en materieel) zullen dergelijke oefeningen een gemeentelijk of intergemeentelijk karakter hebben. Eindoefeningen vormen een afsluiting van een oefenblok van 3 maanden. Dit betekent dat ieder korpslid drie maal per jaar deelneemt aan een eindoefening. c. Slotoefeningen. In de slotoefeningen ligt de nadruk op coördinatie, besluitvorming en leidinggeven. De omvang van de oefening is een peloton of groter (4-6 tankautospuiten + ondersteuning) en de oefeningen zijn multidisciplinair, dat wil zeggen gezamenlijk met andere hulpdiensten. Doelgroepen zijn met name bevelvoerders en officieren. Manschappen nemen hierin wel deel en worden geacht de groepsvaardigheden te beheersen. Ieder korpslid neemt jaarlijks deel aan een slotoefening. De indeling in basis- slot- en eindoefeningen zal in het vervolg van deze nota als vertrekpunt dienen voor het organiseren van het oefenen in Twente.
4.
Huidige situatie in Twente
In het regionaal vastgestelde oefenbeleidsplan, waarin de systematiek van de Leidraad is opgenomen, ontbreekt nog de uitwerking van deze uitgangspunten voor de oefenorganisatie. Nu de Leidraad is verschenen is het instrument voorhanden om deze vertaalslag te maken. In deze notitie wordt deze slag gemaakt en aangegeven op welke wijze regionale samenwerking mogelijkheden biedt om knelpunten het hoofd te bieden. De repressieve brandweerorganisatie in Twente bestaat in totaal uit 786 manschappen, 172 bevelvoerders en 33 officieren. Zij worden ingezet voor brandbestrijding en hulpverlening en dienen adequaat geoefend te zijn. De gemeenten Enschede, Hengelo en Almelo kennen een brandweer met een sterke beroepskern. De meeste andere gemeenten kennen inmiddels een beroepscommandant (Neede is de uitzondering) en vele hebben daarnaast enige mate van beroepsmatige ondersteuning, bijvoorbeeld voor preventietaken of oefenen. De regionale brandweer heeft de verantwoordelijkheid voor het oefenen van de regionale taken, dat zijn de taken op het gebied van grootschalig optreden en de regionale specialismen. De huidige verdeling is dat de regio de regionale oefeningen organiseert en de gemeentelijke korpsen de lokale. De laatste jaren vindt een kentering in het denken plaats over het onderscheid regio/gemeente. Meer en meer wordt de kwaliteit van de gehele brandweerorganisatie gezien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid die op regionaal niveau bewaakt zou moeten worden. Het afspreken van operationele grenzen, het leveren van onderlinge ondersteuning bij grote branden en calamiteiten en het 5
maken van afspraken over gemeenschappelijk materieel zijn voorbeelden waaruit de onderlinge betrokkenheid blijkt en meerwaarde biedt. In de notitie Kwaliteitszorg Regionale brandweer, bestuurlijk vastgesteld op 26 januari 2001, is besloten een kwaliteitszorgsysteem voor de gemeentelijke en regionale brandweer in te voeren. In het Project Versterking Brandweer is over het oefenen in Twente een afspraak gemaakt in de vorm van een model oefenjaarplan (Organisatieplan 1998). In dit model wordt het principe van 40 oefenmomenten gehanteerd, waarbij een oefenmoment overeenkomt met minimaal 1,5 uur effectief oefenen. Door de komst van de Leidraad Oefenen is dit modelplan achterhaald, enerzijds doordat uitgegaan wordt van een hoger aantal basisuren (70 uur per jaar), anderzijds daar de Leidraad rekening houdt met de specifieke risico’s en taken van een korps en in feite op maat de oefencapaciteit moet worden berekend.
5.
Consequenties Leidraad oefenen
Invoering van de Leidraad Oefenen brengen consequenties met zich mee, die kunnen leiden tot knelpunten. De regionale werkgroep Opleiding & Oefening heeft zich gebogen over de problematiek betreffende de implementatie van de Leidraad Oefenen in de Regio Twente en oplossingen geformuleerd om de geconstateerde knelpunten weg te nemen. In de volgende paragraaf worden mogelijke oplossingen aangedragen en wordt een voorstel geformuleerd voor de toekomstige oefenorganisatie van Twente. Beschikbare oefentijd De brandweertaken zijn in de leidraad gekoppeld aan oefenuren. Ofschoon deze oefentijd een inschatting is en gebaseerd is op een landelijk gemiddelde, biedt het een mogelijkheid een beeld te vormen van de benodigde oefeninspanning. Bij een korps dat alleen basistaken op gebied van brandbestrijding en hulpverlening heeft komt de benodigde oefentijd al snel op 70 uur per jaar uit voor de manschappen. Voor bevelvoerders en officieren ligt dit nog iets hoger. In praktijk betekent dit wekelijks 1½ tot 2 uur oefenen. Niet alle korpsen zitten op een dergelijk gemiddelde. Op basis van de leidraad is dit aan de krappe kant en zal op basis van de werkelijke taken een nauwkeuriger inschatting gemaakt moeten worden. Voor korpsen die een regionaal specialisme hebben (duikteam, gaspakteam, meetploeg) of specifieke risico’s hebben binnen het verzorgingsgebied zal de benodigde oefentijd veel groter zijn, sommige korpsen komen op basis van de berekening van de Leidraad op meer dan 100 uur per jaar. Een dergelijke oefeninspanning is nauwelijks op te brengen, zeker niet voor vrijwilligers. De grote tijdbelasting kan ook leiden tot conflicten met de Arbeidstijdenwet. Door een hoge oefenbelasting in de vrije tijd kan het gebeuren dat de grenzen die in deze wet staan aangegeven worden overschreden. Dit betekent dat gezocht moet worden naar oplossingen, om de oefenbelasting terug te brengen naar een haalbaar en kwalitatief acceptabel niveau. Omvang oefeningen De fasegewijze opbouw betekent dat er een opbouw plaatsvindt van eenvoudige basisoefeningen naar meer complexe eind- en slotoefeningen. Een dergelijke systematische opbouw is in Twente min of meer aan te treffen bij de drie grootste korpsen, maar bij de kleinere korpsen (nog) niet. Een probleem hierbij is dat bij de grotere oefeningen veel materieel en personeel nodig is en dat de voorbereiding de nodige tijd en kennis vraagt. Bij kleinere korpsen met weinig materieel en beperkte capaciteit leidt dit snel tot problemen. Samenwerking tussen gemeenten kan hierin oplossing bieden. Dit vereist de nodige onderlinge afstemming en planning om tot resultaten te komen. Dubbelrol kaderleden De Leidraad gaat er van uit dat ook bevelvoerders en officieren geoefend zijn in de vaardigheden die zij nodig hebben bij het uitoefenen van hun functie. In de praktijk zijn het juist deze kaderleden die ingezet worden voor het opleiden en oefenen van de manschappen. Dit betekent dat er sprake is van een dubbele rol en ook een dubbele tijdbelasting voor de kaderleden: oefenleider en oefendeelnemer. Dit knelpunt wordt groter naarmate het aantal te organiseren oefeningen groter wordt, zoals op grond van de leidraad te verwachten is. Noch voor beroeps-, noch voor vrijwillige kaderleden zal het op te brengen zijn om èn alle oefeningen te organiseren en te leiden èn aan de eigen oefeninspanningen te voldoen. Ook hier komt het conflict met de Arbeidstijdenwet om de hoek kijken. 6
Voor een deel wordt dit probleem ondervangen door de overlap die er is tussen de vaardigheden van manschappen en kaderleden. Deze overlap gaat echter niet op voor de specifieke vaardigheden op het gebied van leiding geven en besluiten nemen die juist zo essentieel zijn voor bevelvoerders en officieren. Er zullen dus oplossingen gevonden moeten worden om de kaderleden zodanig te ontlasten van hun rol als oefenleider, dat zij kunnen voldoen aan hun minimale oefeninspanningen. Registratie Het registreren van de oefenprestaties en het voldoen aan de vaardigheden vindt plaats bij de korpsen en is als zodanig een lokale verantwoordelijkheid. Een eenduidige systematiek is hierin nog niet afgesproken. Wel blijkt dat veel korpsen momenteel overgaan op geautomatiseerde gegevensverwerking en is er in Twente een lijn te ontdekken met betrekking tot de keuze van het systeem (pakket “Fireman” van Cebes). Onderlinge aansluiting van de systemen op regionaal niveau is er nog niet. Vanuit de gedachte dat er gestreefd moet worden naar een eenduidig kwaliteitsniveau en een regionale rol in de bewaking hiervan is het van belang dat bundeling van gegevens op regionaal niveau gerealiseerd wordt. Kosten Meer en beter oefenen betekent investeren in capaciteit en kwaliteit. Er zullen meer mensen professioneel met oefenen belast worden om het oefenen te kunnen voorbereiden en begeleiden. Door de mogelijkheden van onderlinge samenwerking zoveel mogelijk uit te buiten wordt gestreefd naar maximale kwaliteit voor zo laag mogelijke kosten.
6.
Organisatie van het oefenen in Twente
6.1
Schaal
Bij het zoeken naar oplossingen voor de geschetste knelpunten is de werkgroep uitgegaan van de gedachte dat de Regio Twente de schaal is waarbinnen het volledige pakket aan oefeninspanningen binnen aanvaardbare kaders moet worden georganiseerd. De nadruk ligt op het winnen van efficiency en kwaliteit door optimale samenwerking en afstemming door slim om te gaan met capaciteit, planning en krachtenbundeling op gebied van personeel en materieel. Met behulp van de rekenmethodiek die het Nibra ontwikkeld en gepresenteerd heeft in de Leidraad oefenen kan berekend worden welke personele capaciteit nodig is voor het voorbereiden van de oefeningen. In de berekeningen in deze nota is er vanuit gegaan dat de oefenleiders ook daadwerkelijk tijdens de oefening voor de troepen staan. Opgemerkt moet worden dat de oorspronkelijke rekenmethodiek uitgaat van het voorbereiden van oefeningen en niet van het deelnemen. Hiertoe is de rekenfactor in het rekenschema aangepast (zie bijlage 3). Ook voorziet de rekenmethodiek niet in het bepalen van de capaciteit voor coördinerende werkzaamheden. Uitgaande van de huidige situatie in de grootste gemeenten die qua werkwijze de leidraad-systematiek het dichtst benaderen in Twente blijkt de capaciteitsverhouding tussen oefencoördinatie en oefenleiding 1 : 4 te zijn. Deze verhouding is in deze nota toegepast bij de uitwerking van de Leidraad. Er zijn vergelijkende berekeningen met de hierboven genoemde (aangepaste) rekenmethodiek uitgevoerd op twee schaalniveau’s: gemeente en regio. Uit de berekeningen (zie par.6.5 en bijlage 1) blijkt dat voor het uitvoeren van de taken conform de oefenleidraad de volgende capaciteit nodig is: Niveau van samenwerking Gemeentelijk Regionaal
Fte oefenleiding inclusief coördinatie (25%) 37 33
Fte besparing 0 4
De verschillen tussen beide schaalniveaus zijn met name te wijten aan de groepen bevelvoerders en officieren, die geoefend moet worden; dit is in samenwerkingsverband efficiënter te organiseren. Zo zal in een korps met 2 officieren de voorbereiding en oefening van deze kleine groep aanzienlijk meer capaciteit vragen, dan wanneer dit gebeurt in grotere groepen op intergemeentelijke of regionale schaal. De winst zit dus in het efficiënter “vollopen” van de groepen. 7
Een tweede efficiencywinst wordt behaald in de coördinatie door op regionale schaal oefeningen breder uit te zetten of te organiseren. Besparing kan behaald worden door het intergemeentelijk organiseren van herhalings- en “veegoefeningen”. Tijdens deze oefeningen krijgen mensen die om een of andere reden oefeningen gemist of onvoldoende uitgevoerd hebben de gelegenheid deze in te halen. Verder kunnen draaiboeken van oefeningen die één keer ontwikkeld worden vaak na eenvoudige aanpassingen opnieuw gebruikt worden en rouleren in alle oefengebieden in de regio. Een berekening van de besparing volgens de Leidraadmethodiek is gegeven in bijlage 5, deze komt uit op 1,2 fte. In totaal wordt door de regionale samenwerking een besparing van circa 4 fte bereikt op de totale formatie die in Twente nodig is voor het uitvoeren van de Leidraad oefenen.
6.2
Basisoefeningen
Uitgegaan wordt van een basisopzet van drie oefenblokken per jaar, waarin elk korps zijn basisoefeningen organiseert. De basisoefeningen vinden niet plaats in grotere eenheden. Veelal worden ploegen onder leiding van een bevelvoerder/instructeur geoefend. Met behulp van de oefenkaarten uit de Leidraad kan een programma zodanig worden opgesteld dat de gewenste oefendoelen/vaardigheden worden gehaald. Voorbeeld: Oefenblok 1 Brandbestrijding
Oefenblok 2 Hulpverlening
Oefenblok 3 Gevaarlijke stoffen
12 avonden September – november
12 avonden December- Februari
12 avonden Maart – mei
Eindoefening november/ december 15 mansch. + 3 bevelv. + 1 officier
Eindoefening februari/ maart
Eindoefening mei/ juni
15 mansch. + 3 bevelv. + 1 officier
15 mansch. + 3 bevelv. + 1 officier
Slotoefening juni/ juli 30 manschappen + 6 bevelvoerders + 2 officieren Afstemming tussen gemeenten of clusters van gemeenten is nodig wat betreft de perioden waarop themas worden geoefend. Dit biedt voordelen om onderling oefenkaarten, lesbrieven, instructeurs, draaiboeken enzovoorts uit te wisselen.
6.3
Eind- en slotoefeningen
In een vorige paragraaf is de opbouw van basisoefeningen naar eind- en slotoefeningen beschreven en de omvang die eind- en slotoefeningen hebben. Deze meer complexe oefeningen zijn van essentieel belang voor het integreren van vaardigheden en het beoefenen van vaardigheden als werken in teamverband, beslissen, leidinggeven en communiceren. Met name de bevelvoerders en officieren komen in deze typen oefeningen aan bod. De introductie van eind- en slotoefeningen in de Leidraad vormt daarmee een belangrijk antwoord op de kritiek van het rapport Beter Oefenen bij de Brandweer op de geoefendheid van de kaderleden. In onderstaand schema wordt berekend hoeveel eind- en slotoefeningen nodig zijn in de regio. Als uitgangspunt is genomen dat iedere brandweerman/vrouw drie oefenblokken per jaar afsluit met een eindoefening en jaarlijks een slotoefening meemaakt.
8
Eindoefeningen
Gemiddeld aantal Totaal Aantal per Totaal aantal benodigde deelnemers per personeel jaar eindoefeningen eindoefening Twente Officieren 1 33 3 99 Bevelvoerders 3 172 3 172 Manschappen 15 786 3 157 Om alle personeel drie oefenblokken per jaar door middel van eindoefeningen af te laten sluiten zijn op Twentse schaal ten minste 172 eindoefeningen nodig. Slotoefeningen
Gemiddeld aantal Totaal Min. Totaal aantal benodigde deelnemers per personeel aantal per slotoefeningen slotoefening Twente jaar Officieren 2 33 1 16 Bevelvoerders 6 172 1 29 Manschappen 30 786 1 26 Om al het repressief personeel ten minste eenmaal per jaar aan een slotoefening deel te laten nemen moeten er ongeveer 30 slotoefeningen worden georganiseerd.
Naast deze basis vinden nog meer activiteiten plaats, zoals specialistische oefeningen en herhalingsoefeningen. Oefeningen waarbij processen een rol spelen die thuishoren bij een grotere schaal dan een peloton krijgen veelal het karakter van stafoefeningen. Het betrekken van grote hoeveelheden materieel en personeel biedt in het algemeen dan weinig meerwaarde en zal beperkt blijven tot incidentele doelgerichte oefeningen, bijvoorbeeld rampbestrijdingsplannen. De noodzaak van dergelijke oefeningen zal mede afhangen van de risico’s in een bepaald gebied.
6.4
Oefenleiders en oefencoördinatoren
Voor het schrijven, voorbereiden, uitvoeren en evalueren van oefeningen is menskracht nodig. In de drie grote gemeenten is al langere tijd beroepspersoneel in dienst voor het coördineren en leiden van oefeningen.In de kleinere korpsen gebeurt dit vooral door vrijwilligers en is met name de laatste jaren een ontwikkeling gaande naar professionalisering, waarbij met name voor de oefencoördinatie capaciteit is vrijgemaakt. Voor het voorbereiden van oefeningen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee functies: oefenleider en oefencoördinator. Een oefencoördinator is verantwoordelijk voor het vaststellen van een oefenprogramma, de planning, de registratie en overige randvoorwaarden voor het organiseren van goede oefeningen. Zijn taken zijn: - Beleidsmatig: ontwikkelen van een beleidsvisie, opstellen van oefendoelstellingen, het maken van een jaarplan en de voortgangsbewaking van het oefenbeleid. - Organisatorisch: coördinatie en kwaliteitsbewaking oefenleiders, regionale afstemming, zorg voor oefenfaciliteiten, optreden als oefenleider bij grootschaliger oefeningen, aanspreekpunt voor de regio - Met betrekking tot het evalueren: registratie en implementatie evaluatieresultaten, terugkoppelen van de resultaten naar deelnemers en leidinggevenden. Een oefenleider is verantwoordelijk voor de organisatie, uitvoering en evaluatie van een oefening. Voor elke oefening moet een oefenleider aangewezen worden, die over voldoende kwaliteiten bezit om die specifieke oefening te kunnen leiden. De oefenleider stelt het scenario en de oefendoelen vast, maakt een evaluatieplan, bepaalt de werkvorm aan de hand van oefenkaarten, bepaalt de wijze waarop de oefening georganiseerd wordt, maakt het draaiboek en voert dit uit. Bij grotere oefeningen kan de oefenleider bijgestaan worden door een team van waarnemers, veiligheidsfunctionarissen , ensceneerders enzovoorts. Uit de toegepaste berekeningsmethodiek uit de Leidraad komt naar voren, zoals reeds eerder is gemeld, dat in totaal 37 fte nodig is (par. 6.1; bijlage 1). 9
Momenteel zijn circa 18,5 fte bij de gemeenten (zie tabel par. 6.5) en 2,5 fte bij de regio ingezet voor het oefenen van brandweerpersoneel. Daarnaast kent de regio 1 fte voor het staf- en bestuurlijk oefenen. Hieruit blijkt dat voor oefenleiding en -coördinatie een vergroting van de capaciteit nodig is in Twente. De capaciteit bij de gemeenten is ongelijkmatig verdeeld: de éne gemeente is voortvarender met het aanstellen van beroepskrachten voor oefenen dan de ander. Verschillende gemeenten zijn op dit moment bezig met het versterken van de oefenformatie, zodat een verdere groei van het aantal oefenfunctionarissen te verwachten is. De nodige capaciteit is gewenst voor het oefenen van bevelvoerders. Dit geldt niet alleen voor de motorische basisvaardigheden maar vooral ook voor bijhouden van kennis en vaardigheden op gebied van besluitvorming, leidinggeven en communicatie. In de Leidraad zijn hiervoor met name de oefenkaarten voor scenariotraining en situatieherkenning in de cycli brandbestrijding, hulpverlening en ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen en het grootschalig optreden relevant. Berekening op basis van 172 bevelvoerders en 33 officieren wijst uit, dat de hiervoor benodigde capaciteit voor kadertraining in Twente 1,5 fte is (zie bijlage 2). Het versterken van het oefenprogramma van bevelvoerders betekent dat zij minder ingezet kunnen worden voor het oefenen van de eigen ploeg. Deze ontwikkeling brengt derhalve met zich mee, dat ook voor de manschappen de beroepsmatige capaciteit voor oefenleiding en –coördinatie versterkt moet worden.
6.5
Oefengebieden
De opbouw van basis- naar eind- en slotoefeningen volgens de Leidraad verlangt voorbereidingen die op gemeentelijke schaal veelal niet gerealiseerd kunnen worden. De knelpunten zullen ontstaan door beperkingen op het gebied van personele capaciteit, materieel en beschikbaarheid van deskundigheid op lokale schaal. Voor het organiseren van meer complexe en multidisciplinaire oefeningen zal op intergemeentelijke en regionale schaal samengewerkt moeten worden. In deze notitie wordt gepleit voor het introduceren van oefengebieden op intergemeentelijke schaal, met name geschikt voor het organiseren van de eindoefeningen en het afstemmen van gemeenten binnen het gebied. Voor de organisatie van (multidisciplinaire) slotoefeningen, de algehele oefencoördinatie, de afstemming tussen oefengebieden en de specialistische oefeningen is de regionale schaal het meest geëigend. De voorgestelde indeling van intergemeentelijke oefengebieden is bedoeld als een praktische indeling. De oefengebieden zijn in de eerste plaats organisatorisch efficiënte eenheden waarbinnen eindoefeningen van voldoende kwaliteit georganiseerd worden en gemeenten elkaar gemakkelijk kunnen ondersteunen. Bij de keuze van de begrenzing van de gebieden wordt zoveel mogelijk de grenzen van OvD gebieden aangehouden. Het zou wenselijk zijn de gebieden zo te kiezen dat ook de grenzen aansluiten bij de risico’s in een gebied en de natuurlijke samenhang tussen korpsen. Dit is echter geen haalbare kaart, daar dan vanuit ieder afzonderlijk korps bezien de oefengebieden anders gekozen zullen worden. Daarom dienen de oefengebieden beschouwd worden als organisatorische grenzen en moet er voldoende flexibiliteit zijn om over de grenzen van de oefengebieden heen te kijken en te oefenen. De coördinatie op regionale schaal is hiertoe onmisbaar. De regionale samenwerking moet leiden tot goede afstemming en samenhang tussen oefengebieden onderling en een eenduidige visie over optreden en oefenen in Twente.
10
Oefengebieden
Totale capaciteit huidige indien indien inwoners TAS korpsgrootte mansch. bevelvoerders OvD's fte oefenen alleen samen
TOTAAL
617406
48
990
786
172
33
18,5
37,3
33,2
besparing
4,0
Noordwest Wierden Rijssen Hellendoorn totaal
23440 34545 35809 93794
3 3 3 9
48 64 69 181
37 49 57 143
10 12 11 33
1 3 1 5
0 0,5 1 1,5
1,7 1,9 2,1 5,8
1,2 1,4 1,6 4,2
Noord Almelo 70416 Twenterand 33305 totaal 103721
3 3 6
90 62 152
74 48 122
12 11 23
4 3 7
2,5 1 3,5
2,6 1,9 4,5
1,9 1,4 3,3
20201 25875 31111 22759 totaal 99946
2 5 2 3 12
37 75 37 45 194
30 62 30 35 157
6 11 6 9 32
1 2 1 1 5
0,65 0 0,4 0,35 1,4
1,3 2,3 1,3 1,4 6,3
1,0 1,7 1,0 1,0 4,6
totaal 148814
7
149
115
29
5
4
7,3
5,9
34827 24127 11041 69995
5 2 2 9
124 40 30 194
102 32 24 158
19 7 5 31
3 2 1 6
1 1 0 2
3,6 1,3 0,9 5,8
2,7 1,0 0,6 4,3
80436 20700 totaal 101136
3 2 5
93 27 120
72 19 91
16 8 24
5 0 5
2,6 1 3,6
4,4 0,6 5,0
3,5 0,5 3,9
2,5
2,5
7,0
Oost Tubbergen Dinkelland Oldenzaal Losser
Enschede
Zuidwest Hof van Twente Haaksbergen Neede totaal Midden Hengelo Borne
Regio
totaal Omvang oefengebieden: • Tussen 100 en 170 manschappen • Gemiddeld 30 bevelvoerders en 5 OvD’s • Gemiddeld 100.000 inwoners Bronnen: fte oefenen en aantal functionarissen via inventarisatie (2001) - aantal tankautospuiten (TAS): materieelplan 1999 - inwoneraantal: database staatsalmanak
11
7.
Taakverdeling Regio en gemeenten
In onderstaand schema wordt de samenhang tussen oefenactiviteiten, vaardigheden, doelgroepen, coördinatie en de samenwerkingsniveau’s weergegeven. Gemeente Basisoefeningen
Oefengebied Eindoefeningen
Coördinatietaak
Coördinatie binnen het korps
Coördinatie tussen gemeenten binnen het oefengebied
Doelgroepen
Manschappen, bevelvoerders en officieren
Manschappen en bevelvoerders en officieren
Type oefeningen
Soort vaardigheden
Regio Slotoefeningen Specialistische oefeningen Staf- en bestuurlijke oef. motorische vaardigheden groepsvaardigheden Besluitvorming en leidinggevende individueel vaardigheden Regionaal oefenbeleid. Coördinatie tussen oefengebieden. Multidisciplinaire afstemming. Bevelvoerders en officieren
De gemeenten zorgen voor de coördinatie en oefenleiding van de basisoefeningen. Ook leveren zij de oefenleiding voor de eindoefeningen. Door samenwerking binnen oefengebieden worden capaciteitsproblemen opgelost. De gemeenten richten zich op de basiskennis en motorische vaardigheden van alle korpsleden. De regio zorgt voor de coördinatie van eind- en slotoefeningen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeentelijke oefencoördinatoren. Zij levert bovendien de oefenleiding voor slotoefeningen en andere grootschalige of specialistische oefeningen. Door middel van kadertrainingen richt de regio zich op de specifieke vaardigheden van bevelvoerders en officieren (besluitvorming, leidinggeven, specialismen, bijscholing, grootschalig en multidisciplinair optreden). Concreet betekent dit dat de in de Leidraad genoemde cycli brandbestrijding, hulpverlening en ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen regionaal georganiseerd zullen worden, evenals theorie en maquettetrainingen grootschalig optreden.
8.
Regionale formatie
In paragraaf 6.1 is berekend dat in totaal in Twente gerekend moet worden op 33 fte voor het uitvoeren van de Leidraad oefenen bij intergemeentelijke samenwerking. Deze capaciteit zal grotendeels gemeentelijk en deels regionaal worden geplaatst, afhankelijk van de aard van de oefeningen en werkzaamheden die verricht moeten worden. Iedere gemeente zal beroepsformatie nodig hebben die belast is met de gemeentelijke oefencoördinatie en het leiden van basisoefeningen. Afhankelijk van eigen inzicht en wensen kan dit natuurlijk ook gebundeld worden in één oefengebied, waarbij bijvoorbeeld een der gemeenten de formatie in dienst heeft en taken voor de buurgemeenten uitvoert. De formatie die per gemeente nodig is, hangt af van de risico’s en de taken in die gemeente. De formatie die regionaal nodig is, wordt hieronder bepaald aan de hand van de taken, die het best op bovenlokale schaal kunnen worden uitgevoerd. Het voorstel is om een team te formeren van 1 regionaal oefencoördinator met 6 regionaal oefenleiders. Deze oefenleiders hebben de taak de coördinatie van (eind)oefeningen in de oefengebieden te verzorgen om zo de kwaliteit- en efficiencyvoordelen van de samenwerking te laten gelden. Zij bereiden grote slotoefeningen en specialistische oefeningen voor en functioneren tevens als oefenleider. Daarnaast verzorgen zij de kadertrainingen voor bevelvoerders en officieren in de regio (zie ook bijlage 6). Door deze krachtenbundeling ontstaat een regionaal team, dat in staat is de kwaliteit en efficiency te leveren waar behoefte aan is. 12
Door de regionale krachtenbundeling ontstaat een efficiencyvoordeel. In sommige gemeenten die al veel in oefencapaciteit hebben geïnvesteerd betekent dit dat de regionale samenwerking leidt tot aanpassing c.q. vermindering van de gemeentelijk formatie (zie tabel 6.5) hetgeen consequenties en complicaties kan hebben voor de gemeentelijke brandweerorganisatie. Bij het nader vormgeven van de regionale formatie zal met dit aspect rekening gehouden moeten worden. Aan dit team kan toegevoegd worden de formatie voor staf- en bestuurlijke oefeningen. Deze taak is enigszins een vreemde eend in de bijt in de Leidraad oefenen, daar deze zich richt op het operationeel optreden van de brandweer. Tot de taak behoort het verzorgen van multidisciplinaire opleiding en training van functionarissen in CTPI, CORT, Regionaal Operationeel Team, Regionaal beleidsteam, Gemeentelijke rampenstaven. Deze activiteiten sluiten wel nauw aan op de Leidraad Oefenen. De verwachting is dat te zijner tijd een Leidraad multidisciplinair oefenen zal verschijnen waarin de inspanningen op dit gebied nader uitgewerkt zullen worden. Binnen de regio is momenteel 1 fte ingevuld voor staf- en bestuurlijke oefeningen en 0,5 fte vacant.
9.
Financiën
9.1
Personeelskosten
Er is uitgegaan van een gemiddelde kostprijs van F 110.000 per fte (schaal 10). De regionale formatie en de salariskosten zien er als volgt uit: 1 fte regionale coördinatie 6 fte regionale oefenleiders/ clustercoördinatoren 1 fte staf- en bestuurlijke oefeningen Reeds aanwezig (werkelijke salariskosten): 2,5 fte medewerkers oefeningen 1,0 fte medewerker staf- en bestuurlijke oefeningen
F 110.000 F 660.000 F 110.000 + F 880.000 F 230.000 F 110.000 + F 340.000
Totaal extra personeelslasten:
F 540.000
Overhead cf systematiek Regio Twente Huisvesting, apparatuur, management, middelenfuncties e.d.
F 64.000 +
TOTAAL:
F 604.000
Per inwoner: F 0,98
13
9.2
Fasering
De opbouw van de regionale formatie zal parallel moeten lopen met de gemeentelijke ontwikkelingen. Dit geldt met name voor de regionale oefenleiders, die nauw samenwerken met de gemeentelijke coördinatoren in de oefengebieden en moeten zorgen voor de efficiencyvoordelen. De oefenformatie bij de gemeenten is reeds grotendeels aanwezig en zal naar verwachting komende tijd verder groeien, zodat de regionale formatie hiermee vergeleken op achterstand staat. Het is daarom wenselijk dat reeds in 2002 met de vorming van het regionale team gestart wordt. Het voorstel is de regionale bijdrage structureel te verhogen met 49 cent per inwoner in 2002 en nogmaals met 49 cent per inwoner in 2003.
bijdrage per inwoner
Regionale bijdrage Leidraad oefenen 2 1,5 1 0,5 0
0 0,55
0,49 0,55
1
2
0,98 0,55
verhoogde bijdrage huidige bijdrage
3
jaar 2001-2003 10.
Slotbeschouwing
De werkwijze zoals in de leidraad wordt voorgestaan heeft niet alleen financiële en personele consequenties, maar heeft ook betekenis voor de wijze van werken binnen de brandweer. Met name de beschikbaarheid en de belastbaarheid van de vrijwilligers komen onder druk te staan. Dit zal leiden tot een discussie over de wijze waarop de taken en oefeninspanningen uitgevoerd kunnen worden met behoud van de vrijwillige brandweer. Onderwerpen als: beschikbaarheid personeel overdag (parttime functies), specialisatie van personeel, differentiatie in oefeninspanning en toetsing van vaardigheden zullen in het zoeken naar oplossingen een rol spelen. Het verdient aanbeveling deze discussie tegelijkertijd met de implementatie van de Leidraad te starten op gemeentelijk en regionaal niveau.
14
totaal voorbereidingstijd
aantal groepen
maximaal aantal deelnemers/ groep
aantal deelnemers
rekenfactor voorbereidingstijd/ ploeg
feitelijk aantal voor te bereiden oefenuren/ ploeg
totaal oefengelegenheden/ ploeg
extra oefengelegenheden/ persoon
aantal oefenuren/ gelegenheid
minimum aantal oefengelegenheden/ persoon
minimum aantal oefenuren/ persoon
BIJLAGE 1. Capaciteitsberekening
Regio Twente
basis manschap keuze duiken gaspak WVD-verkenner totaal manschappen
70 35 10 10 8
35 17 10 10 4
2 2 1 1 2
7 3,4 2 2 1
42 20 12 12 5
84 41 12 12 10
2 2 2 3 2
786 786 24 52 58
8 8 6 6 6
uren
fte
25580
19,7
100 16800 100 8160 4 96 9 324 10 200
basis bevelvoerders 50 keuze 20 duikleider 6 leider gaspakinzet 6 totaal bevelvoerders
25 10 6 6
2 2 1 1
5 2 2 2
30 60 2,5 172 12 24 2,5 172 8 8 1 8 8 8 3 10
6 6 3 3
29 29 3 3
4350 1740 24 72 uren 6186
fte 4,8
basis officieren keuze
30 15
2 2
6 3
36 72 2,5 18 36 2,5
6 6
5 5
900 450 uren 1350
fte 1,0
60 30
totaal voorbereidingstijd/ uren coordinatie 25% huidige regionale formatie Totale capaciteit, inclusief coördinatie 25% Extra besparing 1,2 fte door regionale uitwisseling TOTAAL
33 33
33116
41395
25,5 6,4 2,5 34,3 1,2 33,2
fte
15
basis bevelvoerders 22,5 11 keuze 10 duikleider 6 leider gaspakinzet 6 totaal bevelvoerders
2 2 1 1
basis officieren keuze
2 2
24,5 12 10
2,3 14 27 2 24 48 2 8 8 2 8 8
2 2 2 3
172 0 0 0
6 6 3 3
totaal voorbereidingstijd
aantal groepen
maximaal aantal deelnemers/ groep
aantal deelnemers
rekenfactor voorbereidingstijd/ ploeg
feitelijk aantal voor te bereiden oefenuren/ ploeg
totaal oefengelegenheden/ ploeg
extra oefengelegenheden/ persoon
aantal oefenuren/ gelegenheid
minimum aantal oefengelegenheden/ persoon
Kadertrainingen
minimum aantal oefenuren/ persoon
BIJLAGE 2 Berekening formatie voor kadertrainingen Berekening benodigde capaciteit voor uitvoering kadertrainingen. Aantal oefenuren per persoon gebaseerd op de oefenkaarten genoemd in bijlage 4.
29 1566 0 0 0 0 0 0 1566
2,5 15 29 2,5 12 24 48 2,5
33 0
6 6
6 0
441 0 441
totaal voorbereidingstijd/ uren benodigd aantal fte' s
2007 1,5
16
BIJLAGE 3
Voorbereidingstijd
Uitwerking rekenmodel Nibra uit de Leidraad Oefenen, met aanpassing rekenfactor door het meerekenen van de daadwerkelijke oefentijd. Basisoefening Manschappenoefening van 2 uren voor ploeg van 8 personen: Voorbereiding/ enscenering 1 uur Oefenen 2 uur Evaluatie en beoordelen 0,5 uur Registratie deelname en resultaten 0,5 uur Totaal 4 uur rekenfactor: 2
(2 uur voorbereiding per oefenuur)
Bevelvoerders/officierenoefening van 2 uren voor groep van 6 personen Voorbereiding/ enscenering 2 uur Oefenen 2 uur Evaluatie en beoordelen 0,5 uur Registratie deelname en resultaten 0,5 uur Totaal 5 uur rekenfactor: 2,5
(2,5 uur voorbereiding per oefenuur)
17
BIJLAGE 4
Oefenkaarten kadertraining
Oefenkaarten die in regionaal verband als kadertraining worden uitgevoerd Kadertrainingen bevelvoerders (totaal 22,5 uur per jaar) 719
729
739
751
Cyclus brandbestrijding 719 A Scenariotraining individueel 719 B Scenario training groep 719 C Training situatie-herkenning 719 D Scenario training teams 719 E Praktijk scenario-training Cyclus hulpverlening 729 A Scenariotraining individueel 729 B Scenario training groep 729 C Training situatie-herkenning 729 D Scenario training teams 729 E Praktijk scenario-training Cyclus ongevalsbestrijding gev.stoffen 739 A Scenariotraining individueel 739 B Scenario training groep 739 C Training situatie-herkenning 739 D Scenario training teams 739 E Praktijk scenario-training Praktijk grootschalig optreden 751 A theorie rampenbestr. en grootsch.optr 751 B Maquette oefening grootschalig optr. 751 C Praktijk grootschalige oefening
Kadertrainingen officieren (totaal 24,5 uur per jaar) 819 Cyclus brandbestrijding 819 A Scenariotraining individueel 819 B Scenario training groep 819 C Training situatie-herkenning 819 D Scenario training teams 819 E Praktijk scenario-training 829 Cyclus hulpverlening 829 A Scenariotraining individueel 829 B Scenario training groep 829 C Training situatie-herkenning 829 D Scenario training teams 829 E Praktijk scenario-training 839 Cyclus ongevalsbestrijding gev. stoffen 839 A Scenariotraining individueel 839 B Scenario training groep 839 C Training situatie-herkenning 839 D Scenario training teams 839 E Praktijk scenario training 851 Praktijk grootschalig optreden 851 A theorie rampenbestr. en grootsch.optr 851 B Maquette oefening grootschalig optr. 852 Praktijk grootschalig optreden 852 A Stafoef. pelotons- en comp.inzet 852 B Maquette oefening grootschalig optr. 852 C Praktijk grootschalige oefening
uur per jaar 1 1,5 1,5 1,5 1 1 1,5 1,5 1,5 1 1 1,5 1,5 1,5 1 1 1 1 uur per jaar 1 1,5 1,5 1,5 1 1 1,5 1,5 1,5 1 1 1,5 1,5 1,5 1 1 1 1 1 1
18
Centraal voorbereiden van eind- en slotoefeningen manschappen 8 4 2 1 5 2 2 786 bevelvoerders 8 4 2 1 5 2 2,5 172 officieren 8 4 2 1 5 2 2,5 33 Centrale organisatie Besparing
8
4
2
1
5
2
Centrale organisatie Besparing
6
165
totaal voorbereidingstijd
aantal groepen
131 29 6
524 143,3 27,5 694,8333 385 -385
2
7
7
14 2 786 10 2,5 172 12 2,5 33
8 6 6
98 29 6
2744 725 180
14 1,2 991
6
165
3649 2698 -2698 951,3
Centraal copieren van specifieke basisoefeningen manschappen 8 4 2 1 5 2 bevelvoerders 8 4 2 1 5 2 officieren 8 4 2 1 5 2
Totale besparing
6 6 6
uren
309,4
Centraal organiseren van veegoefeningen manschappen 2 7 7 bevelvoerders 2 5 5 officieren 2 6 6
Centrale organisatie Besparing
1,2 991
maximaal aantal deelnemers/ groep
aantal deelnemers
rekenfactor voorbereidingstijd/ ploeg
feitelijk aantal voor te bereiden oefenuren/ ploeg
totaal oefengelegenheden/ ploeg
extra oefengelegenheden/ persoon
aantal oefenuren/ gelegenheid
minimum aantal oefengelegenheden/ persoon
minimum aantal oefenuren/ persoon
BIJLAGE 5 Regionale besparingen door efficiënter organiseren en voorbereiden van oefeningen
8
4
2
1
5
2
2 2 2
786 172 33
6 6 6
131 29 6
1
991
6
165
524 114,7 22 660,6667 330 -330 330,3 1591,1
1,2
19
BIJLAGE 6
Regionaal oefenleider / clustercoördinator
Indicatie taken en tijdbelasting regionaal oefenleider/clustercoördinator 1300 uur productief per jaar per fte, 42 productieve weken. 6 oefengebieden. Per oefengebied is 1 regionaal oefenleider/clustercoördinator toegewezen. Taak Afstemming in oefengebied Maken en voorbereiden van oefeningen Leiden van oefeningen Kadertrainingen maken en geven Afstemming binnen regioteam Indirecte uren
Uur per week (gem.) 8 8
Fte regionaal 1,5 1,5
4 8 3 5 36
0,8 1,5 0,6 -5,9
20