Jaarverslag
Datum rapport Nummer/versie
22 mei 2012 Definitief
2011
Profielschets Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV (het pensioenfonds) is een ondernemingspensioenfonds en voert de pensioenovereenkomsten uit die van toepassing zijn op de (oud)werknemers van De Nederlandsche Bank NV (DNB). Doelstelling De doelstelling van het pensioenfonds is het verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede het streven (voorwaardelijk: voor zover de middelen van het pensioenfonds het toelaten en afhankelijk van de dekkingsgraad) naar het waardevast houden van de pensioenrechten. Missie Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV wil een zo goed mogelijke invulling geven aan de pensioenovereenkomsten die de sponsor (De Nederlandsche Bank NV) heeft afgesloten met haar (gewezen) werknemers. De uitvoering van de overeenkomst dient correct, maatschappelijk verantwoord en zo (kosten)efficiënt mogelijk te geschieden. De ambitie is een duurzaam en betrouwbaar pensioenfonds te zijn dat zijn financiële verplichtingen en ambities nu en in de toekomst waar kan maken. Visie De pensioensector staat ingrijpende veranderingen te wachten die zorgen voor onzekerheid; daarbij is de uitdaging te voldoen aan de verwachtingen van belanghebbenden. Zowel binnen de huidige en komende wettelijke kaders streeft de Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV naar een goede pensioenvoorziening door de koopkracht van de rechten van deelnemers zowel nu als in de toekomst zo goed als mogelijk in stand te houden. Communicatie en transparantie acht het Pensioenfonds van groot belang ten einde betrokkenheid te realiseren alsook pensioenbewustzijn en verwachtingen te managen. Ten einde onze missie te kunnen uitvoeren en hoge kwaliteit te leveren is sprake van een robuust beleidskader, goed pensioenfondsbestuur en wordt goed samengewerkt met de sponsor, adviseurs en uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer en pensioenuitvoering. Uitvoering Het pensioenfonds kent uitsluitend middelloonregelingen. De opbouw voor actieve deelnemers is onvoorwaardelijk geïndexeerd. Het beleid van het pensioenfonds wordt bepaald door het bestuur. De uitvoering van de pensioenregeling en de bestuursondersteuning heeft het bestuur uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP) en het vermogensbeheer heeft het bestuur uitbesteed aan BlackRock Netherlands BV (BlackRock). Daarnaast maakt het bestuur gebruik van de werkzaamheden van een actuaris, accountant en compliance officer. Het bestuur bestaat uit acht leden. De bestuursleden werken onafhankelijk van de benoemende partijen en zijn collectief verantwoordelijk. Het bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter.
1
Inhoudsopgave 1.
Kerncijfers
3
2.
Personalia
5
3.
Verslag verantwoordingsorgaan
7
4.
Bevindingenrapport raad van toezicht
12
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Bestuursverslag Voorwoord bestuur Financiële opzet en positie Pensioenbestuur: organisatie en governance Pensioenbeheer Vermogensbeheer
17 17 19 28 33 37
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Jaarrekening Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten) Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Toelichting op de jaarrekening Verbonden partijen Actuariële analyse
56 56 57 58 59 83 85
7. 7.1 7.2 7.3
Overige gegevens Resultaatbestemming Actuariële verklaring Controleverklaring
87 87 88 90
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
92 Pensioenregeling Deelnemersbestand Begrippenlijst
93 95 96
2
1.
Kerncijfers 2011
Bedragen x € 1,0 miljoen, tenzij anders aangegeven)
2010
2009
2008
2007
Balanswaarde van de beleggingen* Aandelen Obligaties Overige beleggingen
159 815 128
225 698 77
193 664 58
170 569 122
309 594 5
Totaal
1.102
999
915
861
907
Percentages van totaal beleggingen Aandelen Obligaties Overige beleggingen Totaal
14% 74% 12% 100%
22% 70% 8% 100%
21% 73% 6% 100%
20% 66% 14% 100%
34% 65% 1% 100%
Rendement
10,1%
9,0%
5,1%
-2,7%
0,6%
Uitvoeringskosten (x € 1.000) Kosten vermogensbeheer Kosten pensioenadministratie Overige bestuurskosten
2.860 704 100
3.249 645 92
2.768 787 106
** ** **
** ** **
Saldo van baten en lasten
-49
-4
33
-194
22
Eigen vermogen
24
73
77
44
239
Voorziening Pensioenverplichtingen
1.075
926
841
827
669
Voorziening WAO-hiaat
1
2
2
6
4
Overig
2
2
2
0
0
Totaal
1.078
930
845
833
673
Dekkingsgraad*** Reële dekkingsgraad****
102,5% 73,4%
107,9% 80,5%
109,1% 79,6%
105,3% **
135,5% **
1,75% 1,75% 0,0%
0,0% 0,0% 0,0%
1,0% 1,0% 0,0%
3,0% 3,0% 3,0%
1,5% 1,5% 1,5%
0,0%
0,53%
0,0%
3,1%
2,3%
44
39
42
30
26
51,4%
54,2%
54,3%
55,4%
55,6%
48,6% 100,0%
45,8% 100,0%
45,7% 100,0%
44,6% 100,0%
44,4% 100,0%
Toeslagverlening Actieven DNB Inactieven ex-PVK (voor 1 jan 2005) Inactieven DNB (voor 1 jan 2003) Inactieven DNB (na 1 jan 2003) en premievrije aanspraken Pensioenpremie van DNB Onderverdeling van de Voorziening Pensioenverplichtingen voor deelnemers voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Totaal
3
Aantal actieve deelnemers Aantal pensioengerechtigden Aantal gewezen deelnemers Totaal
2.044 1.153 1.432 4.629
2.033 1.109 1.367 4.509
1.999 1.085 1.337 4.421
1.986 1.072 1.354 4.412
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode *
** *** ****
De samenstelling van de beleggingsportefeuille in dit overzicht wijkt af van de samenstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de jaarrekening, omdat hier de economische samenstelling wordt getoond waarin de derivaten zijn toegerekend aan de verschillende beleggingscategorieën terwijl in de jaarrekening op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ610) de derivaten als aparte beleggingscategorie worden getoond. Over de jaren 2008 en 2007 zijn geen vergelijkbare gegevens beschikbaar. Formule dekkingsgraad: ((eigen vermogen + totaal technische voorzieningen) / totaal technische voorzieningen) * 100% Bij de berekening van de reële dekkingsgraad worden de verplichtingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen de reële marktrente, in plaats van de door de toezichthouder gepubliceerde nominale marktrente. De reële marktrente is de nominale rente verminderd met de verwachte inflatie.
4
2.
Personalia
Benoemd door de werkgever (DNB) Naam
Functie in bestuur
W.H. Bovenschen
Lid
P.D. van Loo
Lid
Mw. C.P.M. van Oorschot
Lid
Bestuurslid vanaf 4 oktober 2008 1 januari 2008
Bestuurslid tot 1 januari 2014 1 januari 2016
26 september 2011
1 januari 2018
Mw. G.F.T. Secretaris 1 januari 2008 Tiellemans Afgetreden bestuursleden in het verslagjaar E.W. Lindeijer Lid 1 oktober 2004
1 januari 2016
Lid van commissie Auditcommissie Beleggingscommissie (plv. voorzitter) Beleggingscommissie (voorzitter) Auditcommissie (voorzitter)
Functie/in dienst van Jurist divisie Juridische Zaken Gepensioneerd Afdelingshoofd Asset Management Hoofd Interne Accountantsdienst
21 maart 2011
Beleggingscommissie (voorzitter)
Divisiedirecteur Financiële Markten
Bestuurslid
Bestuurslid
Lid van
Functie/in dienst
vanaf
tot
commissie
van
1 juli 2007
1 juli 2015
Auditcommissie
Gepensioneerd
Lid (namens
12 november
1 januari
Beleggings-
Gewezen deelnemer
gewezen
2004
2013
commissie
1 januari 2009
1 januari
Beleggings-
Toezichthouder
2013
commissie
verzekeraars
1 januari
Auditcommissie
Toezichthouder
Benoemd namens de deelnemers Naam G. van Ankeren
Functie in bestuur Plaatsvervangend secretaris (lid namens pensioengerechtigden)
P.A.A.M. Cornet
deelnemers) D. Hendriks
Plaatsvervangend voorzitter
E. Hondius
Lid
30 juni 2009
2015
banken
Voorzitter Naam F.A. Schilthuis
Functie
Onafhankelijk voorzitter Afloop zittingstermijn H.J.P. Penders Onafhankelijk voorzitter
Voorzitter vanaf 9 februari 2012
Voorzitter tot 1 februari 2015
Lid van commissie Geen
1 april 2007
9 februari 2012
Auditcommissie
5
Adviseurs beleggingscommissie Mw. D.F. Dijkhuis, senior toezichthouder verzekeraars bij DNB (vanaf 10 april 2012) Mw. I.T. van den Doel, directeur VBA Beleggingsprofessionals (tot februari 2012) Mw. C.P.M. van Oorschot, afdelingshoofd Asset Management bij DNB (adviseur tot 26 september 2011, van 21 maart tot 26 september waarnemend voorzitter beleggingscommissie) J.F. de Ruiter, portfoliomanager Asset Management bij DNB (vanaf 30 september 2011) Raad van toezicht B.F. Dessing (plaatsvervangend voorzitter) (tot 1 augustus 2011) H.M. Geukers J.Th. van Niekerk (voorzitter) Mw. E.M.F. Schols-Van Oppen (plaatsvervangend voorzitter) (vanaf 1 augustus 2011) Verantwoordingsorgaan Namens de werkgever: Mw. M.L.F.J. Banning (voorzitter, tot 1 januari 2012) J.E. Berndsen (plaatsvervangend voorzitter vanaf 10 mei 2012) Mw. W.M.E. van Gorkum (vanaf 1 januari 2012) P.M.M. Timmer (plaatsvervangend voorzitter vanaf 1 januari 2012, voorzitter vanaf 10 mei 2012) Namens de deelnemers: R.F. Bharos (vanaf 8 februari 2011) R.A. Vink F.C. Zwart (tot 1 juli 2011) Namens de pensioengerechtigden en/of gewezen deelnemers: J.A.T. Denissen A. van Dorssen M.A. Santema Compliance officer B.M. Peters, Nederlands Compliance Instituut Pensioenbeheer TKP Pensioen BV Vermogensbeheer BlackRock Netherlands BV Externe accountant PricewaterhouseCoopers Accountants NV Certificerend actuaris Sprenkels & Verschuren
6
3.
Verslag verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan maakt sinds 1 januari 2008 deel uit van de governancestructuur van het pensioenfonds. De taken en bevoegdheden zijn weergegeven in de hierbij gevoegde bijlage. Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan heeft zich een oordeel gevormd over het in 2011 gevoerde beleid door het bestuur. Het orgaan heeft vier maal vergaderd en daarnaast twee maal overleg gevoerd met het bestuur en twee maal met de raad van toezicht. De vorig jaar aangekondigde nauwere contacten met de raad van toezicht zijn voortgezet, vooral via het door één of meer leden van het verantwoordingsorgaan bijwonen van vergaderingen van de raad als daar voor het verantwoordingsorgaan relevante onderwerpen op de agenda stonden. Op uitnodiging worden de vergaderingen van het verantwoordingsorgaan ten behoeve van specifieke agendapunten bezocht door leden van de raad van toezicht. Het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht onderhouden nauwere contacten, niet alleen om te voorkomen dat er dubbel werk wordt verricht, maar ook omdat het zinvol is in het kader van de taak van het verantwoordingsorgaan zich een oordeel te vormen over het functioneren van de raad van toezicht. In een gezamenlijke themadag van het bestuur, de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan is onder meer aandacht besteed aan de governance van het pensioenfonds. Een complicerende factor daarbij is dat het wetsontwerp versterking bestuur pensioenfondsen na inwerkingtreding mogelijk aanleiding geeft tot grote wijzigingen, die thans nog niet kunnen worden geconcretiseerd. Het verantwoordingsorgaan heeft in één van zijn vergaderingen overleg gevoerd met de externe accountant en actuaris. Verder is een opleidingsdag georganiseerd, waarin de huidige en toekomstige governance zijn besproken, alsmede de gevolgen van het pensioenakkoord. Voorts heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van formele verantwoordingsdocumenten, zoals het jaarverslag, de bevindingen van de externe accountant en actuaris, het bevindingenrapport van de raad van toezicht, de fondsdocumenten en de kwartaalverslagen van de uitvoeringsorganisaties. Binnen het verantwoordingsorgaan functioneren drie werkgroepen: werkgroep Financiële rapportages, Compliance en governance en Communicatie en opleiding. Mutaties in de samenstelling van het verantwoordingsorgaan Mevrouw Butzke is per 1 januari 2011 opgevolgd door de heer Timmer. De heer Zwart heeft wegens vertrek bij DNB zijn functie in het verantwoordingsorgaan neer moeten leggen. Mevrouw Banning is bij het einde van haar zittingstermijn als lid opgevolgd door mevrouw Van Gorkum. Het verantwoordingsorgaan heeft in 2012 de heer Timmer aangewezen als voorzitter en de heer Berndsen als plaatsvervangend voorzitter. Het verantwoordingsorgaan bedankt de dames Butzke en Banning en de heer Zwart voor hun bijdrage. In februari 2011 is de heer Bharos benoemd als lid namens de werknemers. De heren Van Dorssen en Vink zijn herbenoemd per 1 januari 2011 als lid namens de gepensioneerden respectievelijk de actieve deelnemers. De heer Santema is herbenoemd per 1 januari 2012 als lid namens de gepensioneerden. Op het moment van vaststelling van dit verslag, is er een vacature namens de actieve deelnemers in het verantwoordingsorgaan. 7
Mutatie in de samenstelling van de raad van toezicht De heer Dessing stelde zich bij het einde van zijn zittingstermijn op 1 augustus 2011 niet herbenoembaar. Het verantwoordingsorgaan heeft daarom – in overleg met de raad van toezicht - een profiel opgesteld voor een nieuw lid, waarbij het hecht aan complementariteit in de deskundigheden van de individuele leden van de raad. De werkgroep Compliance en governance heeft de door de raad voorgedragen kandidaat, mevrouw Schols-van Oppen, middels (onder andere) een gesprek beoordeeld, waarna zij is benoemd door het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is daarbij verheugd dat de oproep aan vrouwen om te reageren op de vacature gehoor heeft gevonden. Bevindingen en aandachtspunten Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie, alsmede van de door het bestuur verstrekte toelichtingen daarbij. Tevens heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant en de externe actuaris. Evenwichtige belangenbehartiging Het verantwoordingsorgaan is in 2011 door het bestuur geconsulteerd in het kader van het jaarverslag en met betrekking tot het communicatiebeleid. Het bestuur neemt de adviezen van het verantwoordingsorgaan ter harte. Ook is het verantwoordingsorgaan voldoende geïnformeerd over de beleidsvoornemens van het bestuur. Het bestuur weegt bij zijn besluitvorming de belangen van alle stakeholders tegen elkaar af. Het bestuur is hierbij echter gebonden aan de in de pensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst vastgelegde afspraken tussen cao-partners. Het verantwoordingsorgaan heeft advies uitgebracht over het in 2012 opgestelde crisisplan. Ook hierbij is het bestuur gebonden aan bestaande afspraken. Bij de keuzemomenten die het bestuur heeft, lijken de belangen evenwichtig te zijn afgewogen. Het verantwoordingsorgaan zal in 2012 nader onderzoek doen naar de evenwichtigheid tussen het niet-indexeren en kortingsmaatregelen, ook in regelgeving en afspraken. Indexatieresultaat In december 2011 is aan de gewezen en gepensioneerde deelnemers een brief gestuurd over de mogelijkheid van het verlenen van toeslagen. Gezien de situatie van het fonds is meegedeeld dat er geen toeslagen konden worden verleend per 31 december 2011. In januari 2012 is alle deelnemers meegedeeld dat de pensioenaanspraken vooralsnog in 2013 niet verlaagd hoeven worden. Eind 2012 vindt de volgende evaluatie van het herstelplan plaats. Afhankelijk van de dekkingsgraad op dat moment wordt opnieuw bekeken of er al dan niet kortingsmaatregelen noodzakelijk zijn. De doelstelling van het fonds om de pensioenrechten van de gewezen en gepensioneerde deelnemers waardevast te houden is in 2011 niet gerealiseerd. Bovendien voldoet het fonds niet aan de consistentie-eis als het uitgaat van de eigen uitgangspunten. Dit is onderwerp van gesprek met de werkgever. Het verantwoordingsorgaan dringt aan op een spoedige oplossing, waarbij het bestuur dient te bepalen hoe het ondertussen met deze situatie omgaat. In het crisisplan wordt de focus van het bestuur gelegd op het waarborgen van nominale aanspraken, waaraan de reële ambitie ondergeschikt wordt gemaakt. Het is goed dat het bestuur dit dilemma bespreekt met de werkgever. Het bestuur dient duidelijk aan de stakeholders te communiceren dat er de komende tijd hoge premies betaald worden door de werkgever en de inactieven niet of nauwelijks toeslagen hoeven te verwachten. 8
Communicatiebeleid Het verantwoordingsorgaan heeft veel waardering voor de inspanningen van het bestuur alle partijen op de hoogte te houden van de situatie van het fonds, de gevolgen daarvan voor de individuele belanghebbenden en de ontwikkelingen in de pensioenwereld. De vier deelnemersbijeenkomsten in 2011 zijn door de meeste aanwezigen als zeer nuttig en informatief ervaren. De betrokkenheid bij de voorbereiding van de deelnemersbijeenkomsten heeft het verantwoordingsorgaan als positief ervaren. Het verantwoordingsorgaan krijgt van het bestuur goed de gelegenheid inbreng te hebben op het communicatiebeleid. Veel van wat het bestuur moet beslissen ten aanzien van toeslagverlening, de risico´s die worden genomen en dergelijke, wordt bepaald door regelgeving of door afspraken tussen sociale partners. Dit betekent dat de voorlichting ook aandacht moet besteden aan de randvoorwaarden die het pensioenfonds kent. Dit zal ook in de toekomst een aandachtspunt van het bestuur moeten blijven. Het verantwoordingsorgaan heeft er bij het bestuur op aangedrongen via cijfervoorbeelden het verschil tussen een aantal jaren wel-indexeren en niet-indexeren inzichtelijk te maken. Dit is des te belangrijker omdat mensen vaak de lange termijn effecten van niet-indexeren onderschatten. Duidelijk zou moeten worden dat niet-indexeren en het toepassen van kortingen verschillende zaken zijn, maar dat het effect in de vorm van koopkrachtverlies gelijk is en derhalve cumulatief uitwerkt. Dit dringt des te meer omdat uit eigen analyses van het bestuur blijkt dat de kans op volledige toeslagverlening bij de huidige regelgeving zeer klein is en ook het toekennen van gedeeltelijke toeslag slechts zeer beperkt mogelijk zal zijn. Financieel Hoewel het bestuur in 2011 andere aandelenmanagers heeft aangesteld, blijft de performance van deze managers achter bij de benchmark. Hoewel het verantwoordingsorgaan zich realiseert dat er pas na enige tijd consequenties getrokken moeten worden uit een aanhoudende underperformance, wil het deze achterblijvende performances wel signaleren richting het bestuur. Het is van belang dat het bestuur goede rapportages ontvangt, zodat het waar nodig bij kan sturen. Informatievoorziening Het verantwoordingsorgaan benadrukt het belang van een goede informatievoorziening aan het bestuur (door de uitvoeringsorganisaties) en door het bestuur aan alle stakeholders. De ontwikkeling van de zogeheten ‘cockpitrapportage’ en de in het vooruitzicht gestelde ‘voorlegger’ bij bestuursbesluiten duurt erg lang, terwijl beide naar mening van het verantwoordingsorgaan een goede bijdrage zouden kunnen leveren zowel aan de begrijpelijkheid van de informatie als bij de beoordeling of er al of niet sprake is van evenwichtige belangenbehartiging. Oordeel Hoewel de resultaten in het verslagjaar voor een grote groep deelnemers teleurstellend zijn, komt het verantwoordingsorgaan op basis van de beschreven werkzaamheden tot het oordeel dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Voorts zijn de meeste door het verantwoordingsorgaan aangedragen punten naar volle tevredenheid door het bestuur opgepakt en overgenomen.
9
Tot slot stelt het verantwoordingsorgaan het op prijs te vermelden dat het de samenwerking met de andere geledingen binnen het fonds als zeer positief heeft ervaren en de ondersteuning vanuit TKP zeer heeft gewaardeerd. Amsterdam, 22 mei 2012 J.E. Berndsen (plv. voorzitter) R.F. Bharos J.A.T. Denissen A. van Dorssen mw. W.M.E. van Gorkum M.A. Santema P.M.M. Timmer (voorzitter) R.A. Vink
10
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft kennis genomen van het verslag van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur stelt de gedegen werkwijze van het verantwoordingsorgaan en de open en constructieve dialoog zeer op prijs. Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor de uitgebrachte adviezen, de samenwerking inzake het communicatiebeleid en het door het verantwoordingsorgaan uitgebrachte verslag. Hieronder geeft het bestuur zijn reactie op de genoemde aandachtspunten. Evenwichtige belangenbehartiging Het bestuur neemt kennis van de beslissing om in 2012 nader onderzoek te doen naar de evenwichtigheid tussen het niet-indexeren en de kortingsmaatregelen in het crisisplan. Het bestuur onderstreept het belang van een goede afweging van de belangen van alle stakeholders bij het nemen van besluiten. Indexatieresultaat Het bestuur is zich bewust van het belang van het scheppen van realistische verwachtingen. Daarom probeert het bestuur via de website, pensioenkranten, deelnemersbijeenkomsten, brieven en het jaarverslag zo helder mogelijk te communiceren. Dit zal het bestuur ook de komende jaren blijven doen. Communicatiebeleid Het bestuur is zich er terdege van bewust dat communicatie heel belangrijk is. De adviezen van het verantwoordingsorgaan helpen het bestuur bij de doelstelling om op open en heldere wijze te communiceren met al zijn stakeholders. Informatievoorziening Het bestuur onderschrijft de reactie van het verantwoordingsorgaan dat goede informatievoorziening aan het bestuur en van het bestuur aan zijn stakeholders heel belangrijk is. De cockpitrapportage is ontwikkeld en zal de komende periode verder ontwikkeld worden, dan wel gecombineerd met een risicorapportage. Daarnaast worden de rendementen van de beleggingsportefeuilles continu geanalyseerd en beoordeeld door het bestuur. Door het rechtstreeks aanstellen van een custodian krijgt het bestuur in 2012 ook onafhankelijke rapportages over de resultaten van de vermogensbeheerder.
11
4.
Bevindingenrapport raad van toezicht
Werkwijze De raad van toezicht heeft in 2011 zes maal vergaderd. Daarbij is drie maal overleg gevoerd met (een delegatie van) het bestuur. Ook heeft de raad twee gezamenlijke vergaderingen met het verantwoordingsorgaan gehouden. Tevens heeft de raad overleg gevoerd met de externe accountant, certificerend actuaris en de compliance officer. De raad van toezicht neemt kennis van de werkzaamheden van het bestuur via de notulen van de bestuurs- en commissievergaderingen, de verslagen van de uitvoeringsorganisaties, schriftelijke informatie-uitwisseling tussen bestuur en raad en overleg met het bestuur. Ook vindt periodiek overleg met het verantwoordingsorgaan plaats. De voorzitters van de raad, het verantwoordingsorgaan en het bestuur hebben regelmatig overleg. In 2011 zijn de contacten tussen de raad en het verantwoordingsorgaan geïntensiveerd door aanwezigheid als toehoorders bij elkaars vergaderingen. Dit beoogt de taakafbakening tussen beide organen te verbeteren en mogelijke overlap van werkzaamheden te voorkomen. Conclusies De raad van toezicht constateert dat het fondsbestuur goed functioneert en bij de beleidsvorming de juiste procedures volgt en goed onderbouwde besluiten neemt. Dat neemt niet weg dat desalniettemin de financiële resultaten onvoldoende zijn, aangezien het fonds in onderdekking verkeert, er geen (voorwaardelijke) toeslagen gegeven kunnen worden en kortingen niet uitgesloten kunnen worden. Het fonds heeft onder andere te maken met zeer moeilijke marktomstandigheden. Het bestuur stelt een crisisplan op, waarin de acties opgenomen zijn als het fonds in een crisis terechtkomt en mogelijke (kortings)maatregelen uitgewerkt worden. De raad acht het van groot belang dat het bestuur hier helder en open over communiceert met de deelnemers. De raad constateert dat het bestuur met de werkgever in overleg is getreden over de financiële situatie van het fonds. Governance Het bestuur heeft in 2011 een bijeenkomst met het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht georganiseerd om de governance te bespreken. In verband met mogelijke toekomstige wijzigingen in de governance, is gekeken naar de huidige inrichting en waar zich mogelijke knelpunten bevinden. Het bestuur dient hierover een visie te ontwikkelen, waarbij niet alleen de wetgeving van belang is, maar ook de wensen binnen alle geledingen van het fonds. De raad ziet een voorstel met betrekking tot de inrichting van de governance in het jaar 2012 gaarne tegemoet. Het bestuur heeft een beleidsdocument 'Goed Pensioenfondsbestuur' opgesteld, waarin de 'Beleidsregel Deskundigheid' van DNB en AFM is verwerkt. Dit beleidsdocument is gedegen opgezet. Het bestuur gaat uit van een competentiegerichte benadering. De implementatie van onderdelen zal in 2012 plaatsvinden. Een onderdeel van het deskundigheidsbeleid is het opzetten van een werving- en selectieprocedure in samenspraak met de benoemende/voordragende partijen. Een successieplan maakt nog geen onderdeel uit van het beleidsdocument. De raad adviseert een dergelijk plan met de nodige spoed op te stellen, aangezien dit de continuïteit binnen het bestuur (en het verantwoordingsorgaan) naar verwachting ten goede zal komen. Aandachtspunt blijft de tijdbesteding die nodig is voor het goed uitoefenen van de bestuursfunctie, zeker in de steeds complexere pensioenen beleggingswereld.
12
Voor een goede informatie-uitwisseling tussen bestuur, verantwoordingsorgaan en raad van toezicht, waarbij voorkomen wordt dat er te veel detailinformatie geboden wordt, heeft de raad de suggestie gedaan periodiek een bestuursverslag op te stellen, waarin alle onderwerpen die spelen binnen het fonds en het bestuur aangegeven worden. Het bestuur dient te waken voor een goede informatie-uitwisseling tussen de audit- en beleggingscommissie. Uit de evaluaties die beide commissies over hun functioneren hebben uitgevoerd, kwamen enkele aandachtspunten naar voren. De commissiestructuur en belasting van de commissieleden wordt in 2012 nader onderzocht. Begin 2012 vond er een wisseling van voorzitter plaats. In dit kader heeft het bestuur de positie van de voorzitter als voorzitter van de auditcommissie gewijzigd. Beide functies worden gescheiden, waarmee het bestuur de governance sterker neerzet. Het bestuur heeft voor de selectieprocedure van een nieuwe voorzitter een duidelijk profiel opgesteld. Er is een zorgvuldige selectieprocedure gevolgd met voldoende onafhankelijke externe kandidaten. In de rapportage over de naleving van de gedragscode door de verbonden personen in 2011 zijn geen bijzonderheden gesignaleerd. De raad heeft overleg gevoerd met de compliance officer. Tijdens dit overleg is de raad geïnformeerd over de werkzaamheden en de bevindingen ten aanzien van het pensioenfonds. De raad constateert met genoegen dat de compliance bij de uitvoeringsorganisaties onderzocht wordt en zal de uitkomsten van deze onderzoeken met interesse volgen. Gebleken is dat er binnen het bestuur geen bestuurslid is aangewezen die speciaal verantwoordelijk is voor de compliance. De raad adviseert het bestuur hier aandacht aan te geven. Aansturing van het fonds De raad is van mening dat het fonds goed aangestuurd wordt. Er wordt door het bestuur goed samengewerkt met de uitvoeringsorganisaties en de adviseurs. Enkele bij de evaluatie naar voren gekomen aandachtspunten bij zowel TKP als BlackRock zijn geadresseerd. Dit onderstreept het belang van goede evaluaties. De raad heeft gewezen op de mogelijke belangenverstrengeling bij BlackRock, in haar rol als fiduciair manager en beheerder van mandaten. Hoewel niet gebleken is van een daadwerkelijke belangenverstrengeling, is het van belang dat het bestuur hier alert op is. Daarnaast dient de beleggingscommissie (en dus het bestuur) een goede operationele controle op BlackRock uit te (blijven) oefenen en niet te afhankelijk te worden van BlackRock. Het bestuur heeft de ISAE 3402- en SAS 70-rapportages van de uitvoeringsorganisaties geanalyseerd. Deze analyses zijn goed vastgelegd. Enkele hiaten in de SAS 70-rapportage van BlackRock, met name in de reikwijdte en scope van de SAS-70, worden door het bestuur met deze uitvoerder besproken. Van belang is dat ook de onderliggende managers en de custodian beschikken over dergelijke rapportages. Ook de overgang van de SAS 70rapportage naar een ISAE 3402 of SSAE 16-rapportage moet goed gemonitord worden. De raad benadrukt het belang van kostentransparantie, ook van de kosten van vermogensbeheer. De raad adviseert daarom de kosten, conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie, zo volledig mogelijk op te nemen in het jaarverslag. De raad meent dat het een versterking van de administratieve organisatie is dat de bewaarfunctie overgebracht wordt naar een onafhankelijke custodian. Hiermee wordt een onafhankelijke gegevensrapportage mogelijk. Wel wijst de raad op het belang van een goede implementatie van de nieuwe informatiestromen en een evaluatie van de overgang naar de Bank of New York Mellon. 13
De raad mist een evaluatie van het jaarplan, waardoor onduidelijk is of alle voorgenomen werkzaamheden zijn uitgevoerd. Naar het oordeel van de raad kan het bestuur in dezen planmatiger te werk gaan. Mogelijk dat ook een periodiek bestuursverslag, zoals de raad voorstelt, een bijdrage kan leveren aan een verbetering van de planning en controlcyclus. Integrale risicobeheersing Het bestuur ziet het belang van een goede risicobeheersing in. De door het bestuur in 2011 uitgevoerde risicoanalyse vormt een goede input voor de herijking van het risicomanagement, welke in 2012 verder uitgewerkt wordt. Het proces loopt al geruime tijd. De raad wijst op het belang van een voortvarende follow up van dit proces, een goede vastlegging van de risicobeheersing en de incorporatie van het risicobeheer in het beleid. Risicobeheersing op de lange termijn Ondanks de aandacht van het bestuur voor de risicobeheersing op lange (en op korte) termijn, is de financiële situatie van het fonds onvoldoende. Een groot deel van het jaar is er een dekkingstekort geweest en ultimo jaar is de dekkingsgraad 102,5%. Uit de ALM-studie is gebleken dat het fonds op de lange termijn over (te) weinig herstelkracht beschikt, hetgeen overigens al eerder bekend was. Ook voldoet het fonds, bij hantering van de eigen parameters, niet aan de consistentie-eis. Het bestuur is hierover in overleg getreden met de werkgever. De raad wacht de uitkomsten hiervan af, maar dringt wel aan op een spoedige oplossing. Van belang is dat een beleid wordt vastgesteld over de gang van zaken in zeer slechte financiële situaties, waarbij het korten van aanspraken in beeld kan komen. Hiertoe zal het bestuur een crisisplan opstellen, waarbinnen een goede belangenafweging van prominent belang is. Daarbij dienen eventuele maatregelen goed realiseerbaar te zijn. Ook de communicatie over de financiële positie en de mogelijke gevolgen daarvan voor de deelnemers moet adequaat gebeuren, zodat de verwachtingen bij de deelnemers goed gemanaged worden. Beleid Het bestuur heeft de missie en visie van het pensioenfonds vastgelegd. Het beleid dient gericht te zijn op het realiseren van deze missie en visie. Dit dient ook een rol te spelen in de communicatie. Beleggingsbeleid Na de vastlegging van het beleid inzake social responsible investment, heeft het bestuur dit aangevuld met een procedure voor incidenten op dit gebied. De raad meent dat het bestuur hiermee een sluitend beleid heeft vastgesteld. Het SRI-programma dient goed gemanaged te worden. Het beleid moet ook actief gecommuniceerd worden. Tijdens de deelnemersbijeenkomsten bleek duidelijk dat de aanwezigen zich betrokken voelen bij dit onderwerp. De raad heeft gezien dat er veel tijd en aandacht is besteed aan de vaststelling van de Strategische Normportefeuille 2011. De ingrijpende wijzigingen die hierbij zijn doorgevoerd, zijn goed onderbouwd. De implementatie heeft echter lang geduurd. De RvT adviseert het bestuur in dergelijke situaties een implementatieplan op te stellen om verrassingen te voorkomen. Communicatiebeleid Door het fonds is een gedegen communicatieplan opgesteld. In 2011 zijn er deelnemersbijeenkomsten georganiseerd, waarin het bestuur de dialoog is aangegaan met de deelnemers. De leerpunten die uit deze, goed bezochte, bijeenkomsten naar voren kwamen, worden door het bestuur meegenomen bij de beleidsvorming en communicatie hierover. Bij 14
de voorbereiding en invulling van deze bijeenkomsten, heeft het bestuur de werkgever, het Verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht nauw betrokken. Dit draagt bij aan een éénduidige communicatie richting de deelnemers. Het bestuur is van plan regelmatig deelnemersbijeenkomsten te blijven organiseren. Dit zal bijdragen aan het creëren van draagvlak onder de deelnemers. De raad stelt vraagtekens bij de lange periode die het bestuur neemt voor er een éénmeting plaatsvindt (na de nulmeting in 2010 eerst in 2013). Ook in de tussentijd moet de communicatie effectief zijn. Het meten hiervan is een aandachtspunt voor het bestuur. Toeslagbeleid Wederom is gebleken dat de systematiek van toeslagverlening door het (ver) uit elkaar liggen van het moment van besluitvorming en het moment van effectuering, tot problemen kan leiden als de dekkingsgraad in de tussenliggende periode is gedaald. Het bestuur heeft er goed aangedaan dit onderwerp bij werkgever onder de aandacht te brengen waardoor de methodiek (in 2012) wordt aangepast. Follow up aandachtspunten 2010 Het bestuur legt verantwoording af over het totale beleid. De rol en taken van het Verantwoordingsorgaan dienen hierop afgestemd te zijn. De samenwerking en afbakening van de verschillenden rollen en taken van de fondsorganen wordt steeds duidelijker. De kwaliteit van de dienstverlening van de uitvoeringsorganisaties wordt goed gemonitord door het bestuur. Regelmatig wordt overlegd over de vorm en inhoud van de rapportages. Ook vinden periodiek evaluaties plaats. Het bestuur heeft in 2011 veel aandacht geschonken aan de governance en risicobeheersing. Beide onderwerpen zullen in 2012 nader uitgewerkt worden. Het ontbrekende deel van de compliance, te weten die bij de uitvoerders, is inmiddels opgepakt door het bestuur en zal in 2012 nader uitgewerkt worden. Functioneren Raad van Toezicht De heer Dessing heeft afscheid genomen van de raad van toezicht. De raad bedankt hem voor zijn bijdrage aan de Raad van Toezicht. Zeker in de beginperiode, waarin de rol en taken van de raad nog moesten uitkristalliseren, was zijn inbreng van grote waarde. Na een selectieprocedure, die begeleid is door een extern bureau, heeft de raad mevrouw E.M.F. Schols-Van Oppen voorgedragen als nieuw lid, waarna het verantwoordingsorgaan haar heeft benoemd. Zij voldoet aan het profiel dat is opgesteld voor deze vacature en is inmiddels goed ingewerkt in het pensioenfonds en de werkzaamheden van de Raad. De raad heeft zijn functioneren zoals gebruikelijk geëvalueerd. Een belangrijk aandachtspunt is de rol en de taak van de verschillende fondsorganen en meer in het bijzonder de (frequentie van de) communicatie tussen bestuur en raad van toezicht. Dit zal de raad in het kader van de verdere discussie over de governance met het bestuur bespreken. De raad van toezicht bedankt het bestuur en het verantwoordingsorgaan voor het goede en open overleg. Amsterdam, 22 mei 2012 H.M. Geukers J.Th. van Niekerk (voorzitter) Mw. E.M.F. Schols-Van Oppen (plv. voorzitter)
15
Reactie bestuur op bevindingenrapport raad van toezicht Het bestuur heeft kennis genomen van het bevindingenrapport van de raad van toezicht. De gedegen kennis en de constructieve werkwijze van de raad van toezicht wordt door het bestuur erg op prijs gesteld. Het bestuur bedankt de raad voor zijn inzet gedurende het jaar, het uitgebrachte rapport en de open en constructieve dialoog. Hieronder geeft het bestuur zijn reactie op de genoemde aandachtspunten. Governance Het bestuur zal het komende jaar zijn visie op de governance verder ontwikkelen. Het bestuur heeft het advies van de raad van toezicht over het bestuursverslag opgepakt en zal dit verslag na bespreking in eigen kring doorsturen naar de raad en het verantwoordingsorgaan. Dit bestuursverslag zal ook inzicht geven in de planning en controlcyclus. Aansturing van het fonds Het bestuur waakt continu over de kwaliteit van de dienstverlening bij de uitvoeringsorganisaties. In 2012 is een custodian aangesteld die vanuit haar onafhankelijke rol rapporteert over de resultaten van de vermogensbeheerder. De reikwijdte en scope van de ISAE 3402-rapportage worden door het bestuur met BlackRock besproken en de verrichte werkzaamheden zullen in een SLA vastgelegd worden. Daarbij worden uiteraard ook de kosten in ogenschouw genomen. Integrale risicobeheersing Het bestuur onderkent het belang van een goede risicobeheersing en zal in 2012 de integrale risicoanalyse implementeren. Ook in de reguliere werkzaamheden schenkt het bestuur regelmatig aandacht aan de risicobeheersing. Zo heeft het bestuur begin 2012 een crisisplan opgesteld en zin compliance officer gevraagd een onderzoek in te stellen bij zijn uitvoerders TKP en BlackRock. Beleid Het bestuur onderschrijft het advies van de raad van toezicht om een implementatieplan op te stellen bij het inregelen van de Strategische Normportefeuille. Daarnaast besteedt het bestuur in zijn communicatiebeleid continue aandacht aan de effectiviteit van de communicatie. Dit wordt op diverse manieren gemeten.
16
5.
Bestuursverslag
5.1
Voorwoord bestuur
In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2011, de achterliggende overwegingen bij de vaststelling van het beleid en de uitkomsten hiervan voor Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV. Ook wordt vooruitgekeken naar de ontwikkelingen in 2012. Door het voortduren van de Europese schuldencrisis was 2011 economisch gezien een moeilijk jaar. Nederland raakte in een recessie. Op de financiële markten bleef de onzekerheid en volatiliteit groot. Ook het pensioenfonds had het moeilijk, waarvoor echter meer oorzaken aan te wijzen zijn dan alleen de economische situatie. De beleggingen behaalden een rendement van 10,1% (inclusief resultaten afdekking rente- en valutarisico). De stijging van de verplichtingen als gevolg van een verdere verlaging van de rente overtrof echter het beleggingsrendement. Dit heeft per saldo geresulteerd in een daling van de dekkingsgraad. Hierdoor daalde de dekkingsgraad tot onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen, en kon het bestuur helaas geen (voorwaardelijke) toeslagen verlenen. Dit is het derde jaar op rij dat de gepensioneerden en slapers nauwelijks indexatie hebben ontvangen. De financiële situatie is in 2012 nog niet substantieel verbeterd. Gezien de slechte economische vooruitzichten en aanhoudende lage rentestand, ziet het er niet naar uit dat er op korte termijn verbetering op zal treden. Bij de evaluatie van het in 2009 ingediende herstelplan bleek dat het fonds achterloopt op het herstelplan, maar wel binnen de daarvoor geldende termijnen kan herstellen. Er wordt echter niet uitgesloten dat in de toekomst aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het fonds heeft een crisisplan opgesteld, waarin is vastgelegd welke maatregelen genomen worden als er onvoldoende herstel optreedt of de situatie verslechtert. Het bestuur is zich ervan bewust dat de deelnemers nu al geraakt worden door de slechte financiële situatie, en zou het ten zeerste betreuren als er nog andere maatregelen nodig zijn die de deelnemers raken. Het beleggingsbeleid is zo ingericht dat er tegen aanvaardbare risico´s een optimaal rendement wordt behaald. Ook wordt volgens de premiestaffel bij een lage dekkingsgraad de maximale pensioenpremie betaald. Over de afgelopen drie jaar heeft het bestuur door de geldende economische omstandigheden niet of slechts in beperkte mate voorwaardelijke toeslagen verleend. De dekkingsgraad van het fonds stond gedurende de afgelopen jaren onder druk door de langere levensverwachting en lage rentestand waardoor de verplichtingen sterk zijn toegenomen; de rendementen in de matching-portefeuille hebben de toename in de verplichtingen vanwege de lage rentestand grotendeels kunnen compenseren. Naast de langere levensverwachting droeg ook het negatieve rendement op de return portefeuille bij aan de druk op dekkingsgraad. Het bestuur heeft binnen zijn mogelijkheden gezocht naar aanpassingen in het beleid om de toeslagambitie alsnog te kunnen realiseren. Eén van de maatregelen was de verhoging van de premie zolang het fonds zich nog niet in een evenwichtssituatie bevindt. Desondanks constateert het bestuur dat het niet mogelijk is om in de komende jaren aan de toeslagambitie te voldoen zoals die is opgenomen in de huidige pensioenovereenkomsten. In de ALM studie die in 2011 is uitgevoerd wordt deze constatering bevestigd. Uit de ALMberekeningen bleek dat het gemiddelde indexatieresultaat de komende 15 jaar naar verwachting slechts 40% van de gewenste doelstelling zal bedragen. Dit indexatieresultaat staat daarmee in schril contrast met de toeslagambitie die in de CAO van DNB is opgenomen.
17
Voor de gepensioneerden en gewezen deelnemers is de boodschap die volgt uit de ALM studie dan ook, dat er de komende jaren niet of nauwelijks toeslagen hoeven te worden verwacht. Het bestuur heeft de werkgever gevraagd om met een structurele oplossing te komen voor het feit dat de ambitie van de pensioenregeling niet waar gemaakt kan worden. Het bestuur zal de werkgever en de sociale partners graag van dienst zijn bij het nadenken over het wijzigen van de pensioenregeling, bijvoorbeeld in het kader van het zogenoemde pensioenakkoord. De strategische normportefeuille is in 2011 aangepast, waarbij de aandelenallocatie en de beleggingen in de perifere landen zijn teruggebracht om het risico in de beleggingsportefeuille te verminderen. De aandelenbeleggingen zijn hierbij eveneens ondergebracht bij andere managers, waarbij ook tot een strategische aandelenallocatie naar opkomende markten is besloten. Voor 2012 zijn er geen wijzigingen in de strategische portefeuille aangebracht. Het bestuur heeft beleid geformuleerd op het gebied van socially responsible investment. Met de uitvoerbaarheid van dit beleid is rekening gehouden bij de keuze van de nieuwe aandelenmanagers. Het bestuur heeft in 2011 de Bank of New York Mellon aangewezen als custodian die de bewaarfunctie van de beleggingsportefeuille voor het pensioenfonds uitoefent. In de pensioenreglementen zijn de afkoopfactoren en de franchises geactualiseerd, maar verder geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Het bestuur heeft veel tijd gestoken in de organisatie van deelnemersbijeenkomsten. Bij de voorbereidingen waren het verantwoordingsorgaan en de werkgever betrokken. Het bestuur meent dat deze bijeenkomsten een goede bijdrage leveren aan de dialoog met de deelnemers. Het bestuur vindt het zeer belangrijk dat het door het bestuur geformuleerde beleid gedragen wordt door (een groot deel van) de deelnemers. In het verslagjaar en het begin van 2012 is er een aantal wisselingen geweest binnen het bestuur, de beleggingscommissie, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht. Het bestuur bedankt alle vertrokken leden voor hun bijdrage en wenst hun opvolgers veel succes. Graag nodigen we u uit tot het lezen van dit jaarverslag.
18
5.2
Financiële opzet en positie
5.2.1
Inleiding
Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, moet het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen ruimte voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten vermindert (afstempelt). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. De dekkingsgraad betreft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen. Naast het solvabiliteitsrisico loopt het pensioenfonds nog diverse andere risico's, die in de risicoparagraaf van de jaarrekening worden behandeld. De hoofddoelstelling van het pensioenfonds is het op lange termijn garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, evenals het streven (voorwaardelijk: voor zover de middelen van het pensioenfonds het toelaten en afhankelijk van de dekkingsgraad) naar het zo veel mogelijk waardevast houden van ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken. Het beleid is er op gericht om deze doelstelling te realiseren. Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico's en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is door de CAO-partijen. Ook gelden de afspraken met de werkgever, neergelegd in de uitvoeringsovereenkomst, als kaders voor de beleidsvrijheid van het bestuur. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van de figuur op de volgende pagina.
19
Pensioenregeling Uitvoeringsovereenkomst
Pensioenfonds DNB
Integraal risicomanagement
Financiële positie
Financieringsbeleid
Beleggingsbeleid
Toeslagbeleid
Het gevoerde beleid van het pensioenfonds en de daarbij gehanteerde beheersingmaatregelen worden in paragraaf 5.2.3 toegelicht. In de volgende paragraaf komt de financiële positie aan bod.
20
5.2.2
Financiële positie eind 2011 en herstelplan
Ultimo 2011 is de dekkingsgraad lager uitgekomen dan het voorgaande jaar. De dekkingsgraad daalde van 107,9% ultimo 2010 naar 102,5% ultimo 2011. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds van de afgelopen twee jaar kan als volgt worden weergegeven: Ontwikkeling dekkingsgraad 2011 Dekkingsgraad primo2010 2010 Dekkingsgraad primo
109,1%
Wijziging rentetermijnstructuur- RTS
9,0%
Wijziging rentetermijnstructuur- benodigde interest
- 1,4%
Beleggingsopbrengsten- matching
8,8%
Beleggingsopbrengsten- return
0,8%
Sterfte/langleven
- 1,8%
Premie
1,5%
Andere oorzaken en kruiseffecten
- 0,4%
Dekkingsgraad ultimoultimo boekjaar 2010 Dekkingsgraad 2010
107,9%
Wijziging rentetermijnstructuur- RTS
- 13,4%
Wijziging rentetermijnstructuur- benodigde interest
- 1,3%
Beleggingsopbrengsten- matching
13,4%
Beleggingsopbrengsten- return
- 2,9%
Sterfte/langleven
- 1,8%
Premie
1,0%
Andere oorzaken en kruiseffecten
- 0,3%
Dekkingsgraad ultimo boekjaar 2011 Dekkingsgraad ultimo 2011 80,0%
102,5% 85,0%
90,0%
95,0%
100,0%
105,0%
110,0%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de daling van de dekkingsgraad voor een belangrijk deel wordt verklaard door de daling van de rentetermijnstructuur (RTS). De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op marktwaarde met behulp van de RTS. Iedere maand wordt deze door DNB gepubliceerd. Een lagere RTS resulteert in een hogere voorziening en vice versa. Doordat het fonds het renterisico grotendeels heeft afgedekt, wordt de dalende RTS voor een belangrijk deel gecompenseerd door het resultaat van de matching portefeuille. Dit is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om het renterisico van de pensioenverplichtingen te neutraliseren conform het beleggingsbeleid. Voor de afdekking van het renterisico worden obligatiebeleggingen en renteswaps ingezet. Bij deze renteafdekking van de verplichtingen met obligatiebeleggingen wordt dus nog wel zogeheten 'swapspread risico' gelopen. Uit de mutaties op de dekkingsgraad in de grafiek kan de indruk ontstaan dat er sprake is van een volledige renteafdekking, aangezien de mutatie als gevolg van de wijziging rentetermijnstructuur (-13,4%) volledig gecompenseerd wordt door de mutatie van de beleggingsopbrengsten van de matchingportefeuille (+13,4%). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de toezichthouder DNB per ultimo 2011 besloten heeft een andere methode van vaststelling van de RTS te hanteren waarbij een gemiddelde rente wordt bepaald (zie ook de toelichting op de grondslagen van de voorziening pensioenverplichtingen in paragraaf 6.4.2). Zonder de middeling van de rente zou de mutatie als gevolg van de lagere RTS -17,7% zijn, omdat het swapspread risico negatief heeft bijgedragen aan het rendement op de renteafdekking van de verplichtingen. 21
Met de mutatie ‘Wijziging rentetermijnstructuur- benodigde interest’ wordt de 1-jaars RTSrente toevoeging aan de pensioenverplichtingen bedoeld. Over 2011 bedroeg deze 1-jaars RTS-rente 1,3%. Een andere factor die in 2010 en in 2011 een neerwaartse invloed heeft gehad op de dekkingsgraad is de aanpassing van de grondslagen ter bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen als gevolg van de gestegen levensverwachting. De neerwaartse beweging wordt deels gecompenseerd door de beleggingsopbrengsten. Daarnaast heeft de door de werkgever betaalde premie een positieve impact op de dekkingsgraad. Ontwikkelingen 2011 in het licht van het herstelplan In onderstaande grafiek wordt het verloop van de financiële positie van het pensioenfonds weergegeven door een maandelijkse weergave van de dekkingsgraad over 2011. Daarnaast is ook weergegeven wat het herstelpad volgens het herstelplan is. 115%
Ontwikkeling dekkingsgraad
114% 113%
Dekkingsgraad
112% 111%
Vereiste dekkingsgraad
110%
Herstelplan dekkingsgraad
109% 108% 107% 106% 105% 104% 103% 102% 101% 100% t/m dec
t/m jan
t/m feb
t/m mrt
t/m apr t/m mei
t/m jun
t/m jul
t/m Aug t/m sep
t/m okt
t/m nov t/m dec
Verloop dekkingsgraad 2011
De grafiek illustreert duidelijk de daling van de dekkingsgraad gedurende de tweede helft van 2011, terwijl in de eerste helft van 2011 de dekkingsgraad zich nog boven de in het herstelplan gedefinieerde verloop van de dekkingsgraad bevond. Deze daling is het gevolg van de daling van de RTS en de toepassing van de gewijzigde sterftegrondslagen.
22
5.2.3
Beleid en beleidskeuzes
5.2.3.1
Staffel 2011
De verschillende sturingsmiddelen van het pensioenfonds zijn geïntegreerd in een premie- en toeslagstaffel en een beleggingstaffel. Deze staffels zijn indertijd zodanig vastgesteld dat wordt voldaan aan de eis van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en realisatie van de voorwaardelijke toeslagverlening. De staffel zoals van toepassing in 2011 is hieronder weergegeven. Trede
Nominale dekkingsgraad
1 2 3 4 5 6
DG DG DG DG DG DG
7
DG vanaf 151,1% tot 164,3%
15%
8
DG vanaf 164,3% tot 177,4%
10%
9
DG vanaf 177,4% tot 190,6%
5%
10
Vanaf 190,6%
0%
< 105,0% vanaf 105,0% vanaf 106,6% vanaf 113,9% vanaf 122,2% vanaf 131,4%
tot tot tot tot tot
106,6% 113,9% 122,2% 131,4% 151,1%
Premie als % van het salaris 34,5% 34,5% 32,0% 30,5% 29,0% 20%
Toeslagverlening als % van de maatstaf 0% 0% 33,3% 66,7% 100% 100% plus inhaal tot max.50% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index
Als leidraad voor de besluitvorming omtrent het beleggingsbeleid is een aparte staffel van toepassing, waarin de risicograad van de beleggingen wordt weergegeven bij de staffeltredes. Trede
Nominale dekkingsgraad
a b c d e f g h
DG ≤ 105% 108% 116% 125% 135% 155% DG >
105% < DG < DG < DG < DG < DG < DG 175%
≤ ≤ ≤ ≤ ≤ ≤
108% 116% 125% 135% 155% 175%
Risicobudget 2,70% 2,70% 3,95% 5,20% 6,50% 7,40% 8,10% 9,90%
De staffel is zodanig ingericht, dat de risicograad van de beleggingen meebeweegt met de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Hiermee wordt de kans op en omvang van een mogelijke onderdekking bij zwaar weer op de financiële markten beperkt. Bij een hogere dekkingsgraad is het beleid gericht op een hoger beleggingsrendement en kan een deel van het vermogen worden aangewend om de inflatierisico's af te dekken en daarmee indexatie van pensioenverplichtingen mogelijk te maken. Het gevolg hiervan is een hoger risicoprofiel. Bij een lagere dekkingsgraad is sprake van een lager beschikbaar risicobudget en ligt de nadruk op het zeker stellen van de nominale verplichtingen. De staffelpremie is een percentage van het salaris (vast en variabel). De evenwichtpremie bevindt zich in trede 6. Dit is de premie die nodig is om het streefvermogen in stand te 23
houden en volledig toeslag te verlenen voor de pensioenen. Zodra de dekkingsgraad onder het streefvermogen komt, wordt er een hogere premie betaald. De maximale premie bedraagt in 2011 34,5%. Naast het premiebeleid zijn er andere sturingsmiddelen die worden gebruikt voor beïnvloeding van de vermogenspositie zoals het meer of minder risicovol beleggen en de toeslagverlening op de pensioenaanspraken van niet-actieven. De staffel is een leidraad voor de besluitvorming van het bestuur over het premieniveau en de voorwaardelijke toeslagverlening in enig jaar, uitgaande van de dekkingsgraad op 1 januari van het betreffende jaar. De staffel vormt tevens de leidraad voor de besluitvorming omtrent het beleggingsbeleid. Het bestuur kan gemotiveerd en gehoord de adviserend actuaris besluiten tot afwijking van de geldende staffel. Omdat in die situatie wordt afgeweken van de afspraak met de werkgever, wordt de werkgever hierover geïnformeerd. Het risicobudget is in 2011 niet verlaagd naar 2,7%, zoals uit de staffel volgt. In plaats hiervan is in overleg met de sponsor besloten het risicobudget te handhaven op 3,6% om voldoende herstelvermogen te houden. 5.2.3.2
Premiebeleid
De feitelijke premie is de premie die daadwerkelijk door de werkgever is betaald. De premiepercentages kunnen volgens de staffel variëren van 0% tot 34,5% van het salaris. De premie die het pensioenfonds ontvangt, moet in principe kostendekkend zijn. In de Pensioenwet zijn verschillende componenten benoemd die opgenomen moeten zijn in deze kostendekkende premie. Dit zijn onder andere de inkoop van nieuwe pensioenopbouw, kostenopslagen en de kosten voor opbouw of het in stand houden van financiële buffers. De kostendekkende premie wordt bepaald met behulp van de marktrente. De marktrente kan sterk fluctueren en dit heeft tot gevolg dat ook de premie grote schommelingen van jaar tot jaar kan laten zien. Om deze schommelingen te voorkomen biedt de Pensioenwet de mogelijkheid gebruik te maken van een gedempte premie. De premie wordt dan bijvoorbeeld met een gemiddelde rente of met het verwachte rendement bepaald in plaats van met de marktrente. Als een pensioenfonds heeft gekozen voor de mogelijkheid tot premiedemping, wordt de feitelijke premie door de toezichthouder getoetst aan de gedempte kostendekkende premie in plaats van aan de zuivere kostendekkende premie. In een aantal gevallen is het mogelijk korting te verlenen op de (gedempte) kostendekkende premie, bijvoorbeeld als de financiële positie erg sterk is. Het pensioenfonds heeft ervoor gekozen de premie te dempen met behulp van het verwachte rendement. Premiekosten tot 15% van de loonsom zijn geheel voor rekening van de werkgever. Premiekosten boven 15% worden op 50-50 basis verdeeld tussen werkgever en werknemers met voor de werknemers een maximum van 5% van de pensioengrondslag. Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Onderstaand worden de hierboven toegelichte premies (*€ 1.000) over 2011 weergegeven. Kostendekkende premie Gedempte kostendekkende premie Feitelijke premie
35.658 27.642 44.149
24
5.2.3.3
Beleggingsbeleid
Het voor het beleggingsbeleid van het pensioenfonds relevante strategische risicokader is in hoofdstuk 5.2.3.1 weergegeven. Binnen dit financiële kader moet het beleggingsbeleid van het pensioenfonds worden gevoerd rekening houdend met de verplichtingen van het fonds, het toeslagbeleid en het premiebeleid. Periodiek wordt bezien of de risicograad nog in goede verhouding staat tot de dekkingsgraad en worden zo nodig aanpassingen aangebracht in de strategische beleggingsmix. Verder voert het pensioenfonds een zogenaamd 'liability driven beleggingsbeleid', waarbij een groot deel van de nominale verplichtingen wordt afgedekt met vastrentende beleggingen. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is opgenomen dat het pensioenfonds te allen tijde minimaal 80% van het renterisico van de (nominale) verplichtingen moet afdekken. Daarnaast beschikt het pensioenfonds over een gediversificeerde portefeuille, hetgeen de risicospreiding ten goede komt. Het pensioenfonds heeft verder een afweging gemaakt tussen actief en passief beheer van de verschillende beleggingscategorieën. Er is voor het pensioenfonds sprake van actief beheer bij een deel van de beleggingsportefeuille. Het innemen van posities ten opzichte van de benchmark (actief beheer) is alleen zinvol indien dit op de langere termijn meer rendement biedt (outperformance ten opzichte van de benchmark, ook wel alpha genoemd) ten opzichte van het repliceren van de benchmark (passief beheer waarvoor de benchmark performance geldt, ook wel beta genoemd). Eveneens van belang bij de keuze voor actief beheer, is de wens van het bestuur om een eigen SRI-beleid te kunnen voeren (paragraaf 5.5.4), wat alleen mogelijk is bij een gescheiden portefeuille die actief beheerd wordt. Bij de selectie van vermogensbeheerders neemt het pensioenfonds mede het reputatierisico en de kosten van actief beheer in ogenschouw. 5.2.3.4
Toeslagverlening
De hoogte van de toeslagverlening van de pensioenen is voor actieve deelnemers reglementair gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling binnen de DNB-CAO. Er is sprake van een onvoorwaardelijke toezegging zolang de deelnemer als werknemer in dienst is bij DNB. De hoogte van de voorwaardelijke toeslagverlening van de pensioenen is voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden reglementair gekoppeld aan de consumentenprijsindex voor alle huishoudens in het betreffende jaar (meetperiode maand oktober voorgaande jaar tot en met de maand september in het betreffende jaar). Voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het PVK fonds waarvoor de deelneming geëindigd is vóór 1 januari 2005 en voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van DNB waarvoor de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2003 geldt op grond van oude reglementen nog een recht op een toeslagverlening op basis van de algemene loonontwikkeling bij de werkgever. Het voorwaardelijke karakter van de toeslagverlening betekent dat de toeslagverlening afhankelijk is van de financiële positie van het pensioenfonds. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten, kan het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Verleende toeslagen in 2011 Voor alle actieve deelnemers zijn per 31 december de tot en met die dag opgebouwde aanspraken op pensioen verhoogd met een toeslag van 1,75%, zijnde het percentage van de algemene salarisverhoging over 2011. Op 23 mei 2011 heeft het bestuur besloten om diegenen die een voorwaardelijke toeslagverlening volgens de beleidstaffel ontvangen, een toeslag te verlenen van 33,3% van de van toepassing zijnde maatstaf. Daaraan heeft het bestuur toen de voorwaarde 25
verbonden, dat er ten tijde van uitvoering van dit besluit geen uitzonderlijke situaties zijn die heroverweging van het besluit noodzakelijk maken. Tijdens de laatste bestuursvergadering van het kalenderjaar heeft het bestuur definitief besloten over de voorwaardelijke toeslagverlening. Omdat de dekkingsgraad per ultimo november 100,4% bedroeg en er daarom sprake was van een dekkingstekort, heeft het bestuur moeten besluiten dat er over 2011 in het geheel geen voorwaardelijke toeslagverlening mogelijk is. Het pensioenfonds mag in geval van een dekkingstekort namelijk geen toeslagen verlenen. Slechts voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het voormalige PVK fonds waarvoor de deelneming geëindigd is vóór 1 januari 2005 geldt, dat er toch een toeslag is verleend. Zij hebben per 1 januari 2011 een toeslag ontvangen van 1,75%. De kosten van deze toeslagverlening kwamen volgens de uitvoeringsovereenkomst voor rekening van de werkgever. Voor de gewezen deelnemers en de gepensioneerden* wordt in onderstaande tabel een specificatie gegeven van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. In de uiterst rechtse kolom wordt weergegeven wat het totaal aan niet verleende toeslagen is, dit betreft een samengesteld percentage van de niet verleende toeslagen van de individuele voorgaande jaren. Verleende toeslag Toeslagen o.b.v. loonindex 2009 2010 2011 Toeslagen o.b.v. prijsindex 2009
Maximaal Niet verleend volgens maatstaf
Totaal niet verleend (cumulatief)
0,00% 0,00% 0,00%
1,00% 0,00% 1,75%
1,00% 0,00% 1,75%
1,00% 1,00% 2,77%
0,00%
0,40%
0,40%
0,40%
2010
0,53%
1,60%
1,07%
1,48%
2011
0,00%
2,70%
2,70%
4,22%
* Op de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het voormalig PVK fonds zijn geen niet verleende toeslagen van toepassing.
Het bestuur heeft de ambitie om de niet-verleende toeslagen in de toekomst via extra toeslagen in te halen wanneer de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat.
26
Vooruitblik naar 2012 en daarna Het fonds heeft in 2011 een ALM studie verricht. Dit gebeurt eens in de 3 jaar. In verband met een mogelijk nieuwe pensioenovereenkomst naar aanleiding van het pensioenakkoord heeft het bestuur uitstel overwogen. Omdat een nieuwe pensioenovereenkomst nog wel even op zich kan laten wachten en de financiële situatie verslechterde, heeft het bestuur besloten tot een minder uitgebreide ALM studie. Er is een werkgroep samengesteld die bestond uit vertegenwoordigers vanuit de auditcommissie en vanuit de beleggingscommissie. In de ALM studie van 2011 is het bestaande beleggingsbeleid als uitgangspunt genomen en is uitgegaan van de bestaande pensioenovereenkomst. De huidige beleidstaffel voor het vaststellen van de premie en voor de toeslagverlening is in de studie toegepast. Het bestuur heeft de studie gebruikt om een aantal vragen te onderzoeken die beantwoord moeten worden voor het op te stellen crisisplan. Deze onderzoeksvragen betreffen de hoogte van de kritische ondergrens van de dekkingsgraad, een aantal kortingsvarianten alsmede een aantal varianten om een eenmaal toegepaste korting terug te draaien. In september heeft het gehele bestuur kennis genomen van de resultaten en het bestuur is geschrokken van de uitkomsten, die slechter bleken te zijn dan verwacht. Het fonds heeft met het bestaande beleid een geringe herstelkracht. Bovendien bleek ook dat het fonds weliswaar voldoet aan de wettelijke consistentie-eis betreffende de toeslagverlening als wordt uitgegaan van de wettelijk toegestane parameters, maar niet als de meer prudente eigen grondslagen worden gehanteerd. Het bestuur is van mening dat het fonds ook aan de consistentie-eis moet voldoen als wordt uitgegaan van de eigen uitgangspunten. De consistentie-eis toetst of het fonds voldoet aan de door het pensioenfonds gecommuniceerde toeslagambitie. Daarvoor moet worden aangetoond, dat er over een periode van 15 jaar een indexatieresultaat van tenminste 70% wordt behaald. Deze wettelijke consistentietoets gaat er echter vanuit, dat het fonds over het vereiste eigen vermogen beschikt en daarvan is thans geen sprake. Het bestuur constateert dat de realisatie van de toeslagambitie binnen de huidige afspraken en pensioenovereenkomsten niet tot de mogelijkheden behoort. Uit de ALM-berekeningen bleek dat het gemiddelde indexatieresultaat de komende 15 jaar ongeveer 40% zal bedragen. Dit indexatieresultaat staat daarmee in schril contrast met de toeslagambitie die in de cao van DNB is opgenomen. Voor de gepensioneerden en gewezen deelnemers is de boodschap die volgt uit de ALM studie dan ook, dat er de komende jaren niet of nauwelijks toeslagen kunnen worden verwacht. Het bestuur is over de haalbaarheid van de ambitie van de pensioenregeling en het niet kunnen voldoen aan de consistentie-eis in overleg getreden met de werkgever en heeft de werkgever gevraagd om met een structurele oplossing te komen. Het bestuur zal de werkgever (en waar nodig de sociale partners) daarbij graag van dienst zijn.
27
5.3
Pensioenbestuur: organisatie en governance
5.3.1
Governancestructuur Externe Toezichthouders
Externe adviseurs advies
advies
extern toezicht door AFM en DNB
advies
Werkgroepen
advies
Beleggingscommissie
advies
advies
Auditcommissie
Dagelijks bestuur
Bestuur controle
advies
advies
intern toezicht
controle
Raad van Toezicht
verantwoording adviesrecht
Verantwoordingsorgaan
controle
Adviserende actuaris
Compliance officer
Certificerende actuaris
Externe accountant
Bestuur Op grond van de statuten bestaat het bestuur uit minimaal acht leden, waarvan de helft wordt benoemd door de werkgever (bestuurslid A) en de andere helft wordt gekozen door en uit de (gewezen) deelnemers (bestuurslid B). De verdeling van de bestuurszetels namens de (gewezen) deelnemers weerspiegelt de aantallen van de actieve deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Het bestuur kiest statutair de plaatsvervangend voorzitter en (plaatsvervangend) secretaris en benoemt een onafhankelijk voorzitter. De bestuursleden hebben ten hoogste vier jaren zitting in het bestuur, waarna zij vervolgens het lidmaatschap éénmalig kunnen verlengen. In verband met de (continuering van) deskundigheid binnen het bestuur is er een rooster van aftreden opgesteld, waarin elk jaar twee bestuursleden aftreden, en wel zodanig dat er telkens twee bestuursleden namens de werkgever dan wel twee bestuursleden namens de (gewezen) deelnemers aftreden. Leden van het bestuur kunnen geen lid zijn van de directie van de toezichthouder of de werkgever en kunnen niet werkzaam zijn in het toezicht, voorzover daardoor een belangentegenstelling zou kunnen ontstaan. Het bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter benoemd die geen deel uitmaakt van het bestuur.
28
Dagelijks bestuur Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de secretaris. Ten behoeve van het dagelijks beleid draagt het dagelijks bestuur onder meer zorg voor het agendabeheer voor de commissie- en bestuursvergaderingen. Daarnaast zorgt het voor de primaire coördinatie en afstemming met het verantwoordingsorgaan, de raad van toezicht en de werkgever en het relatiebeheer met externen, zoals de uitvoeringsorganisaties. Ook houdt dit dagelijks bestuur zich bezig met acute bestuursaangelegenheden en het functioneren van het bestuur en de bestuursleden. De werkzaamheden van het dagelijks bestuur zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement. Beleggingscommissie Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld, die uit vier bestuursleden bestaat. Daarnaast maken twee adviseurs deel uit van de beleggingscommissie. De beleggingscommissie staat het bestuur bij terzake van de voorbereiding van besluiten betreffende beleggingen. Daarnaast ziet de beleggingscommissie toe op de uitvoering van dergelijke besluiten. Auditcommissie Het bestuur heeft een auditcommissie ingesteld, welke uit vier bestuursleden en de onafhankelijk voorzitter bestond. Met ingang van december 2011 is de onafhankelijke voorzitter geen voorzitter en geen lid meer van de auditcommissie, maar wijst de auditcommissie uit haar midden de voorzitter aan. De auditcommissie houdt toezicht op de algemene financiële gang van zaken binnen het pensioenfonds en toetst de werking van de interne risicobeheersing- en controlesystemen, de financiële verslaglegging van het fonds, de naleving van wet- en regelgeving, de werking van de gedragscode en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. De auditcommissie adviseert het bestuur. Werkgroepen Het bestuur kan ad hoc werkgroepen instellen als er een onderwerp nader uitgewerkt moet worden, waarbij de deskundigheid uit verschillende disciplines benodigd is. Veelal zal dit betekenen dat de werkgroep bestaat uit leden van de auditcommissie en leden van de beleggingscommissie, eventueel aangevuld met medewerkers van de uitvoeringsorganisaties en/of externe adviseurs. In 2011 is de ALM-werkgroep geformeerd, bestaande uit twee leden van de beleggingscommissie en drie leden van de auditcommissie, aangevuld met adviseurs vanuit TKP en BlackRock. Raad van toezicht Ten behoeve van het interne toezicht is er een raad van toezicht ingesteld. De raad bestaat uit drie onafhankelijke externe deskundigen. De leden van de raad worden benoemd door het verantwoordingsorgaan, op voordracht van de raad van toezicht. De raad wijst uit zijn midden een (plaatsvervangend) voorzitter aan. De raad van toezicht toetst en beoordeelt het functioneren van het bestuur en de algemene gang van zaken in het fonds.
29
Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt verantwoording af aan de deelnemers, de gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgever. Daarvoor is een verantwoordingsorgaan ingesteld, bestaande uit leden afkomstig uit de drie geledingen: werkgever, deelnemers en gewezen deelnemers/pensioengerechtigden. Uit iedere geleding zijn drie leden benoemd/gekozen. Het verantwoordingsorgaan wijst uit zijn midden een (plaatsvervangend) voorzitter aan. Het verantwoordingsorgaan heeft als doelstelling het vaststellen in hoeverre het bestuur bij de genomen besluiten op evenwichtige wijze rekening heeft gehouden met de belangen van alle belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan heeft adviesrechten op het gebied van vergoedingsregelingen van bestuursleden, wijziging van beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan zelf, de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht, de interne klachten- en geschillenprocedures en het communicatie- en voorlichtingbeleid van het fonds. Deelnemersraad Er is geen deelnemersraad. De pensioengerechtigden hebben in 2008 in een enquête hun voorkeur voor rechtstreekse vertegenwoordiging in het bestuur uitgesproken. Compliance officer Het bestuur heeft een externe compliance officer aangewezen die toeziet op de naleving van de gedragscode en relevante wet- en regelgeving. De compliance officer adviseert en informeert, gevraagd en ongevraagd, verbonden personen over de uitleg en toepassing van de gedragscode. De compliance officer doet minimaal eenmaal per jaar verslag van zijn bevindingen aan het bestuur. Uitvoering / uitbesteding De uitvoering van de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV is uitbesteed aan TKP Pensioen BV. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan BlackRock Netherlands BV.
5.3.2
Bestuursaangelegenheden
Wegens het aanvaarden van een functie buiten DNB heeft de heer Lindeijer zijn bestuurslidmaatschap per 21 maart 2011 neergelegd. Hierdoor viel ook het voorzitterschap van de beleggingscommissie vrij. Mevrouw Van Oorschot, adviseur van de beleggingscommissie, heeft het voorzitterschap op verzoek van de beleggingscommissie waargenomen. De werkgever heeft mevrouw Van Oorschot per 26 september 2011 benoemd als bestuurslid; de beleggingscommissie heeft haar aangewezen als voorzitter. De heer De Ruiter is vervolgens benoemd als adviseur van de beleggingscommissie. Mevrouw Van den Doel heeft haar adviseurschap van de beleggingscommissie in februari 2012 moeten beëindigen wegens het aanvaarden van een andere functie die niet verenigbaar is met het adviseurschap voor dit pensioenfonds. Zij is in 2012 opgevolgd door mevrouw Dijkhuis. De heer Van Ankeren is per 1 juli 2011 herbenoemd als bestuurslid namens de gepensioneerden. De heer Van Loo en mevrouw Tiellemans zijn per 1 januari 2012 door de werkgever voor vier jaren herbenoemd. De benoemingstermijn van de heer Penders liep af op 1 januari 2012. Na een selectieprocedure heeft het bestuur de heer Schilthuis benoemd als onafhankelijk voorzitter. Hij is, na toetsing en goedkeuring door de toezichthouder DNB, op 9 februari 2012 in functie getreden; de benoemingstermijn van de heer Penders is tot die datum verlengd.
30
5.3.3
Informatie vanuit extern toezicht
Het afgelopen jaar zijn aan het pensioenfonds door de toezichthouder geen dwangsommen of boetes opgelegd. Evenmin zijn door de toezichthouder aanwijzingen aan het pensioenfonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheiduitoefening van organen van het pensioenfonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder. Op verzoek van de AFM is in 2011 een self-assessment over communicatie uitgevoerd. De score van het pensioenfonds is 90% (benchmark is 88%). Het bestuur blijft alert op mogelijke verbeteringen in de communicatie. Naar aanleiding van opmerkingen van toezichthouder DNB over de verzwaring van de sterftegrondslagen die per ultimo 2010 is doorgevoerd, heeft het bestuur in 2011 aanvullend onderzoek laten doen naar prudente uitgangspunten voor leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op de (toekomstige) sterftekansen van deelnemers. De uitkomsten van dit onderzoek hebben er toe geleid, dat het fonds per ultimo 2011 is overgegaan op een andere correctie van de sterftegrondslagen. Per ultimo 2010 werden correctiefactoren gebruikt van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek (CVS). Vanaf ultimo 2011 wordt de correctie voor de gehele fondspopulatie gebaseerd op de correcties die gelden voor de hoogste inkomensklasse zoals die wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De dekkingsgraad is mede daardoor gedaald met 1,8%-punt (ten opzichte van de uitgangspunten van ultimo 2010).
5.3.4
Deskundigheid
Het bestuur vindt het belangrijk dat de deskundigheid binnen het pensioenfonds op peil gehouden wordt, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen en bestuursleden worden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en andere bijeenkomsten bij te wonen. Het bestuur heeft een beleidsdocument vastgesteld inzake 'Goed Pensioenfondsbestuur'. Hierin is beschreven welke eisen op het gebied van deskundigheid en competenties aan bestuursleden worden gesteld. Er zijn basisprofielen opgesteld voor bestuursleden met een bepaalde specialisatie en er is een bestuursprofiel vastgesteld. Voorts is het evaluatieproces voor het functioneren van het bestuur en de bestuursleden in dit document vastgelegd. Het opleidingsplan is geïntegreerd in dit document. Het bestuur treedt met benoemende/voordragende partijen in overleg over de vormgeving van een successieplan en de benoemingsprocedure voor nieuwe bestuursleden. De beleidsregel van DNB en AFM inzake deskundigheid en de aanbevelingen van de Pensioenfederatie zijn hiermee in het fondsbeleid geïmplementeerd. Het bestuur heeft twee themadagen georganiseerd. In de eerste is gesproken over de governance en de verwachte (wettelijke) ontwikkelingen daarin. In het wetsvoorstel Versterking Bestuur Pensioenfondsen, dat inmiddels in februari 2012 aan de Tweede Kamer is gestuurd, worden twee varianten voor het bestuur en het interne toezicht beschreven. Het bestuur heeft met het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht de huidige governance besproken en de knelpunten in kaart gebracht. In 2012 wordt deze discussie vervolgd, waarbij ook de definitieve wetgeving meegenomen zal worden. Ook is in deze themadag door het bestuur en de raad van toezicht een risico-analyse gedaan op basis van het FIRM-model. De uitkomsten hiervan dienen als input voor de herijking van het integrale risicomanagement, die in 2012 plaatsvindt. In de tweede themadag heeft het bestuur gediscussieerd over de ´investment beliefs´. Deze zijn inmiddels vastgesteld.
31
Op basis van de uitgevoerde kennisreflector en de individuele en collectieve evaluaties van het bestuur en zijn leden, heeft het bestuur vastgesteld dat er voldaan is aan de deskundigheidsnormen van individuele leden en het bestuur als collectief.
5.3.5
Klachten en geschillen
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenregeling, welke neergelegd is in de statuten en het huishoudelijk reglement. In 2011 zijn er vier klachten binnengekomen en door het bestuur afgehandeld.
5.3.6
Compliance
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van onder andere de bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe men moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Alle leden van de fondsorganen en voor het pensioenfonds werkzame personen zijn aangewezen als 'verbonden persoon'; er zijn geen insiders aangewezen, aangezien het pensioen- en vermogensbeheer uitbesteed zijn aan TKP respectievelijk BlackRock en de verbonden personen direct noch indirect bij financiële transacties zijn betrokken. Voor medewerkers van zowel TKP als BlackRock gelden vergelijkbare gedragscodes. Er zijn in 2011 geen overtredingen van de gedragscode geconstateerd. De compliance chart, die opgesteld is naar aanleiding van de in 2009 uitgevoerde compliance scan, wordt minimaal één maal per jaar geactualiseerd.
32
5.4
Pensioenbeheer
5.4.1
Pensioenreglementen
In alle actuele reglementen is per 1 januari 2011 een aantal wijzigingen doorgevoerd. Omdat de pensioenovereenkomst in 2011 niet is gewijzigd, waren de benodigde wijzigingen in het pensioenreglement zeer beperkt. Wijzigingen als gevolg van wet- en regelgeving waren in 2011 niet aan de orde. De afkoopfactoren zijn aangepast en dat behoort tot het jaarlijkse onderhoud. Bij de aanpassing is rekening gehouden met de zwaardere sterftegrondslagen per ultimo 2011. De overige fondsfactoren zijn gelijk gebleven, omdat deze vorig jaar voor een periode van 2 jaar waren vastgesteld. Een evaluatie is voor eind 2012 gepland.
5.4.2
Pensioencommunicatie
Het communicatiebeleid dat het pensioenfonds voert richting de verschillende doelgroepen is vastgelegd in een communicatieplan. De doelstellingen van het communicatiebeleid van het pensioenfonds zijn: - het vergroten van het pensioenbewustzijn; - klantgericht communiceren; - verantwoording afleggen over beleid en uitvoering. Deze doelstellingen zijn verwerkt in het communicatieplan 2011. De doelstellingen zijn zoveel mogelijk meetbaar gemaakt. In 2013 zal door middel van een meting worden bekeken in hoeverre de doelstellingen zijn gehaald. Het pensioenfonds onderscheidt vier doelgroepen, te weten deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. De communicatiedoelstellingen zijn er op gericht deze groepen die informatie te verschaffen die voor hen relevant is. Deze communicatie dient helder en voor de doelgroep begrijpelijk te zijn. Daarom worden, indien nodig, op de doelgroep gerichte brieven verzonden. Ook de website van het pensioenfonds maakt dit onderscheid in doelgroepen. Deelnemersbijeenkomsten In april 2011 heeft het pensioenfonds een viertal deelnemersbijeenkomsten georganiseerd. Hierin wilde het bestuur verantwoording afleggen aan de deelnemers en draagvlak creëren voor het beleid. De bijeenkomsten zijn bezocht door circa 400 geïnteresseerden, zowel door actieve deelnemers, gewezen deelnemers als pensioengerechtigden. Het bestuur heeft een aantal aspecten van de pensioenregeling en het vermogensbeheer uitgelegd. De werkgever heeft zijn visie, voor zover op dat moment bekend, op de toekomst van de pensioenregeling gegeven. Het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht waren bij de (organisatie van de) bijeenkomsten betrokken. Volgens de achteraf ingevulde evaluatieformulieren hebben de bezoekers de bijeenkomsten goed gewaardeerd. Van de gelegenheid om vragen te stellen via dit formulier, is goed gebruik gemaakt. Dit waren deels algemene vragen, deels vragen over individuele gevallen. Alle vragenstellers hebben een terugkoppeling gekregen. Het bestuur meent dat het beleid zoals het bestuur dat voert, voldoende aansluit bij de wensen van een groot deel van de deelnemers die de bijeenkomsten hebben bezocht. Het bestuur blijft alert op de wensen en verwachtingen van de deelnemers en houdt hier in zijn communicatiebeleid voor de komende jaren rekening mee.
33
Uniform Pensioenoverzicht Het uniform pensioenoverzicht (UPO) is in mei aan de actieve en voortzettende deelnemers verstrekt. In het UPO is een fout geslopen. In juli is daarom een gecorrigeerd UPO nagezonden aan alle deelnemers. Daarnaast hebben in januari 2012 de gepensioneerden het jaarlijks overzicht van het verzekerde partnerpensioen over 2011 ontvangen en de gewezen partners het overzicht van het opgebouwde bijzondere partnerpensioen. Pensioenkrant In 2011 zijn twee edities van de pensioenkrant ‘Uw Pensioen’ verschenen. In mei is uitgebreid verslag gedaan van de deelnemersbijeenkomsten van april, is er aandacht besteed aan het UPO en is het jaarverslag 2010 kort weergegeven. In december waren de belangrijkste onderwerpen de financiële positie van het fonds, de toeslagverlening in 2011, het partnerpensioen, (rest)risico’s en het verantwoordingsorgaan. Website Aan het begin van ieder jaar wordt de website www.dnbpensioenfonds.nl bijgewerkt met de actuele gegevens zoals reglementswijzigingen en nieuwe indexatie- en franchisebedragen. De vormgeving zal in 2012 worden herzien om de site gebruikersvriendelijker te maken. De website is vooral van belang als het gaat om actuele en interactieve communicatie. Op de website staat specifieke informatie per doelgroep. De website wordt regulier onderhouden, bijvoorbeeld door het plaatsen van nieuwsberichten. Teksten worden waar nodig geactualiseerd. Daarnaast hebben de actieve deelnemers toegang tot het afgesloten gedeelte van de site. Hier staat persoonlijke informatie, zoals een digitaal pensioenoverzicht en de persoonlijke pensioenplanner. Zo kan de deelnemer op ieder gewenst moment bij zijn persoonlijke documenten en kan hij zijn persoonlijke pensioensituatie bekijken. Via de pensioenplanner kunnen scenario’s doorgerekend worden. Het gebruik van de website door de deelnemers varieert sterk van maand tot maand. Rond het uitkomen van het UPO wordt de website vaker bezocht. Nationaal Pensioenregister Met ingang van 1 januari 2011 is het Nationaal Pensioenregister operationeel. Daardoor kunnen (gewezen) deelnemers via de website www.mijnpensioenoverzicht.nl op een toegankelijke manier een overzicht krijgen van zowel de AOW als het aanvullend pensioen. Het register geeft daarbij inzicht in alle opgebouwde en te bereiken rechten van zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen. Klantcontacten In 2011 zijn de klantencontacten die TKP heeft meer geïntegreerd in de communicatie. Op die manier is er inbreng vanuit deelnemers (waaronder ook gepensioneerden en gewezen deelnemers). In het najaar hebben de consultants van de pensioendesk bij telefonisch contact gerichte vragen gesteld aan deelnemers. Er zijn drie thema’s benoemd met betrekking tot deze vragen: 1. De communicatie van het pensioenfonds met de achterban. 2. De mate van vertrouwen die deelnemers hebben in het beleid van het fonds en het bestuur. 3. Pensioenbewustzijn en de kennis van (delen van) de pensioenregeling zoals die wordt uitgevoerd door het pensioenfonds. Er is gekozen tot het stellen van één vraag per telefonisch contact, uiteraard nadat de kwestie waarvoor de deelnemer belde eerst is opgelost. De vragen zijn gesteld en geregistreerd in de periode augustus, september en oktober 2011.
34
Door diverse oorzaken is het aantal reacties beperkt gebleven tot een dertigtal gedurende drie maanden. Een paar voorzichtige conclusies zijn wel te trekken. Zo kunnen we in grote lijnen stellen dat de kennis van de regeling achterblijft bij het gewenste niveau. Maar ook dat er veel vertrouwen is in (het bestuur van) het pensioenfonds. De pensioenkrant wordt goed gelezen en als goed beoordeeld, maar het gebruik van internet en het bezoek aan de website blijft bij de respondenten achter bij de verwachtingen.
5.4.3
Uitvoeringskosten
In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november in de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. In de publicatie van de Pensioenfederatie worden verschillende uitvoeringskosten benoemd en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. De pensioenfederatie heeft in de notitie een onderscheid gemaakt tussen de volgende drie kostensoorten: 1. Kosten van pensioenbeheer: dit betreft de integrale kosten voor pensioenbeheer. 2. Kosten van vermogensbeheer: dit betreft de integrale kosten voor vermogensbeheer, inclusief kosten begrepen in onderliggende beleggingsstructuren (bijvoorbeeld bij beleggingsfondsen waarin wordt geparticipeerd). 3. Transactiekosten: dit betreft de transactiekosten van de directe beleggingen van het pensioenfonds (inclusief acquisitiekosten bij illiquide beleggingen), alsmede de toe- en uittredingsvergoedingen bij beleggingen in beleggingsfondsen. Transactiekosten in onderliggende beleggingsstructuren worden vooralsnog niet meegeteld, hier wordt door de Pensioenfederatie eerst nader onderzoek naar gedaan. Transactiekosten vloeien voort uit het vermogensbeheer, maar zijn ten behoeve van de transparantie separaat opgenomen. In de bepaling van de transactiekosten 2011 worden ook de transactiekosten meegenomen die samenhangen met de implementatie van de strategische normportefeuille in 2011. In onderstaande tabel worden de uitvoeringskosten weergegeven: 2011
2010
370
326
Vermogensbeheer als percentage van het gemiddeld belegd vermogen
0,28%
0,27%
Transactiekosten als percentage van het gemiddeld belegd vermogen
0,24%
Niet bekend
Pensioenuitvoeringskosten in euro’s per deelnemer
In de tabel worden de kosten gepresenteerd conform de aanbevelingen van de pensioenfederatie, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Jaarlijks voert het pensioenfonds een eigen kostenvergelijking uit van de pensioenuitvoeringskosten tegen een benchmark van in omvang vergelijkbare fondsen. In het meest recente onderzoek zijn de kosten van 2010 ten opzichte van 2009 onderzocht. Hieruit blijkt dat de totale kosten (exclusief vermogensbeheerkosten) per deelnemer en gewogen deelnemer lager zijn dan het voorgaande jaar. De kosten zijn ook lager dan het gemiddelde van vergelijkbare fondsen. Bij de vergelijking is geen rekening gehouden met verschil in dienstverlening, complexiteit van de regeling, etcetera. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gehanteerde definities van dit onderzoek niet overeenkomen met de door de Pensioenfederatie gehanteerde definities. 35
5.4.4
Externe ontwikkelingen
Het bestuur volgt de externe ontwikkelingen op de voet. In het meerjarenplan van het bestuur zijn de onderwerpen die extra aandacht behoeven benoemd en geadresseerd. Andere onderwerpen komen in de reguliere bedrijfsvoering aan de orde. De benoemde thema's voor 2012 zijn: • • • • • • •
Pensioenontwikkelingen op de lange termijn, onder andere mogelijke wijzigingen in de pensioenregeling als gevolg van nieuwe afspraken tussen sociale partners Governance, waaronder de gevolgen van de Wet Versterking bestuur pensioenfondsen Competentiemanagement en Persoonlijke Ontwikkelplannen Herstelkracht van het fonds Evaluatie auditplan Integraal risicomanagement Financiële opzet en sturingsmiddelen
36
5.5
Vermogensbeheer
5.5.1
Ontwikkelingen op de financiële markten in 2011
Impact op financiële markten De Europese schuldencrisis was in 2011 net als in 2010 het belangrijkste thema voor het verloop van de financiële markten. Het grote verschil met 2010 was dat dit niet werd gecompenseerd door economische groei en stimuleringsmaatregelen van overheden. Ook verschillende exogene schokken en de sterk gestegen olieprijs hadden een negatief effect op het vertrouwen van financiële markten. Lichtpunt was de Amerikaanse economie waar zich gedurende 2011 geleidelijk aan een herstel begon af te tekenen. Ook nam aan het einde van het jaar het vertrouwen in een goed einde van de Europese schuldencrisis voorzichtig toe. Aandelenmarkten begonnen het jaar goed gestemd onder invloed van een gematigd positief macro-economisch klimaat en robuuste bedrijfsresultaten. De tsunami in Japan zette de Aziatische aandelenmarkten echter vanaf maart onder druk. De gevolgen van de overstromingen in Thailand kwamen hier vanaf juli bovenop. De opkomende markten presteerden echter al vanaf het begin van het jaar slecht vanwege de angst voor oplopende inflatie. Door de escalatie van de Europese schuldencrisis en angst voor een wereldwijde economische recessie nam de risicoaversie vanaf de zomer wereldwijd sterk toe. De aandelenmarkten in Europa en de opkomende landen hadden hiervan het meest te lijden terwijl traditionele ‘safe havens’ als Japan en de Verenigde Staten zich relatief goed hielden. Vanaf september hervonden beleggers enig vertrouwen in een goede oplossing van de Europese schuldencrisis en waren er vooral in de Verenigde Staten toenemende tekenen van economisch herstel. Gesteund door aantrekkelijke waarderingen vond er wereldwijd een sterke rally plaats op de aandelenmarkten. Alleen op de Amerikaanse aandelenmarkt was dit herstel voldoende om de verliezen voor het hele jaar goed te maken. Over 2011 daalde de MSCI world aandelen index met -2,38% en de MSCI opkomende markten index met -15,70% (rendementen in euro’s). Aanwijzingen voor een economisch herstel en oplopende inflatiedruk leidden ertoe dat de rentes op staatsobligaties van de belangrijkste kernlanden van de Europese Unie (Duitsland, Frankrijk en Nederland) begin 2011 vanaf een laag niveau verder opliepen. Deze trend werd gekeerd toen vanaf het einde van het tweede kwartaal de risicoaversie bij obligatiebeleggers toenam en het wereldwijde economische beeld verslechterde. Dit leidde tot een daling van vooral het korter lopende eind van de Nederlandse en Duitse kapitaalmarktcurve. Het renteverschil met staatsleningen van periferie landen van Europa liep door het uitblijven van een oplossing voor de Europese schuldencrisis intussen verder op. De downgrade in de zomer door rating bureau Moody’s van Griekse staatsleningen tot ‘ junk status’ vormde de aanleiding voor een sterke toename van de risicoaversie bij obligatiehouders. Angst voor besmetting zette een vlucht van Spaanse en Italiaanse staatsleningen naar veilig geachte Duitse en Amerikaanse staatsleningen in gang. In dit klimaat daalde de tienjaarsrente op Duitse staatsleningen fors tot 1,65% en liep de Italiaanse tienjaarsrente op tot boven de 7%. Naar het einde van het jaar was er sprake van een beperkte afname van de risicoaversie en een bescheiden stap richting normalisatie van de renteniveaus voor de periferie. Een lichte verbetering van de vooruitzichten voor de wereldwijde economische groei, het aantreden van de regering Monti in Italië en de zeer ruime kredietfaciliteit voor banken ter beschikking gesteld door de ECB waren hiervoor de belangrijkste aanwijsbare oorzaken. Bedrijfsobligaties waren in 2011, vergeleken met aandelen en staatsobligaties, een relatief stabiele beleggingscategorie. Binnen de categorie bedrijfsobligaties liepen de rendementen sterk uiteen. De yields op Europese credits namen in het eerste kwartaal van 2011 licht toe in lijn met de rente op staatsleningen. Europese financiële waarden lieten in deze omgeving van relatieve economische voorspoed via afnemende spreads juist een outperformance zien 37
ten opzichte van de andere sectoren. Covered bonds presteerden in deze omgeving aanvankelijk relatief zwak, maar herstelden sterk onder invloed van toenemende risicoaversie. Vanwege de exposure op staatsobligaties van landen in de periferie presteerden de financiële waarden vanaf de zomer slecht, maar ze lieten aan het eind van het jaar een scherp herstel zien. Obligaties van nutsbedrijven en industriële ondernemingen profiteerden over het gehele jaar van stabiele winstvooruitzichten. Door de relatief sterke fundamentele eigenschappen en het hogere rendement boden bedrijfsobligaties in toenemende mate een alternatief voor staatsobligaties. Per saldo sloten bedrijfsobligaties 2011 af met een bescheiden winst.
5.5.2
Resultaat beleggingsbeleid 2011
Het in paragraaf 5.2.3.3 beschreven beleggingsbeleid heeft tot de volgende invulling en uitkomsten geleid. 5.5.2.1
Strategische normportefeuille 2011
In onderstaande tabel zijn de beleggingscategorieën opgenomen waarin het pensioenfonds in 2011 heeft belegd, de daarvoor geldende gewichten in de strategische normportefeuille en of een categorie actief danwel passief werd beheerd. Omdat de strategische normportefeuille van 2011 eind juni is geïmplementeerd, wordt een onderscheid gemaakt tussen de periode voor en na deze datum. Beleggingscategorie
Langlopende euro staatsobligaties Euro core obligaties (investment grade euro obligaties) High yield (non-investment grade obligaties) Emerging market debt (obligaties opkomende markten) Credits (covered bonds en bedrijfsobligaties voor zover niet uitgegeven door financiële instellingen) Aandelen ontwikkelde markten Aandelen opkomende markten Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed Grondstoffen Cash
1 januari – 30 juni Gewicht Beheer strategische normportefeuille (%) 45 passief
1 juli – 31 december Gewicht Beheer strategische normportefeuille (%) 46 passief
24
actief
22
actief
2
actief
-
-
2
actief
-
-
-
-
10
actief
20 5
actief actief
14 3,5 3,5
actief actief actief
1 1
actief -
1
1
-
Ten behoeve van de afdekking van het renterisico van de verplichtingen zijn de langlopende euro staatsobligatie portefeuille, de euro core obligatie portefeuille en de credits portefeuille ingezet. Daarnaast zijn renteswaps afgesloten om dit renterisico af te dekken (de zogeheten 1 Alvorens voor deze beleggingscategorie alle benodigde custody rekeningen zijn geopend, werd in 2011 passief belegd in een ETF.
38
'swap overlay'). Conform de uitvoeringsovereenkomst dient het nominale renterisico van de verplichtingen te allen tijde voor minimaal 80% te zijn afgedekt. De strategische normweging voor de afdekking van het nominale renterisico van de verplichtingen was tot eind juni 2011 gelijk aan 100% en is vanaf dat moment verlaagd naar 95%. De beleggingscommissie beoordeelt per kwartaal de omvang van de rentehedge ten opzichte van de verplichtingen (renteswap overlay), waarbij zij zich een oordeel vormt over niveau en richting van kapitaalmarktrente en de wenselijkheid om de renteafdekking daarop af te stemmen. De gewenste mate van afdekking wordt, afhankelijk van het niveau van de kapitaalmarktrente, aangepast naar een weging tussen de 90% en 100%. Bij de vastrentende beleggingen vond actief beheer plaats binnen de portefeuille euro core obligaties en de high yield, emerging market debt en de nieuwe ingestelde credits portefeuille. De portefeuille langlopende euro staatsobligaties wordt vanuit het oogpunt van kostenefficiency passief beheerd. Bij aandelen is gekozen voor actief beheer, vanwege de voorkeur van het pensioenfonds om te beleggen in aandelen met een stabiele en bovengemiddelde verwachte lange termijn winstgroei. Vanwege de aard van de beleggingen kan de gewenste exposure in niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed uitsluitend via actief beheer worden verkregen. Grondstoffen werden ook actief beheerd. De keuze van de strategische normportefeuille is een belangrijke bepalende factor voor het resultaat van de beleggingen. De aanpassing van de strategische normportefeuille in 2011 was erop gericht om het risico van de portefeuille enigszins te beperken na het forse herstel van de aandelenmarkten in 2009 en 2010. Deze risicovermindering werd bereikt door de weging van risicovolle beleggingen, zoals aandelen, grondstoffen, high yield en emerging market debt in de portefeuille met 7,5% te verminderen. Ook werd het risico binnen de vastrentende portefeuille verminderd door een lagere allocatie naar staatsleningen van perifere landen in de eurozone en door een grotere allocatie naar covered bonds. De periode sinds implementatie per ultimo juni 2011 van de nieuwe strategische normportefeuille is nog te kort om te kunnen bepalen of deze voldoet aan de doelstelling. Er zijn echter wel voorlopige conclusies te trekken. Vooral de tweede helft van het jaar was een onrustige periode voor risicovolle beleggingen, zoals aandelen, grondstoffen, high yield, emerging market debt en perifere eurozone staatsleningen. Door de posities naar deze categorieën te verminderen is de volatiliteit van de dekkingsgraad beperkt. De keuze om de renteafdekking tot 95% te beperken had een licht negatief effect op de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Per saldo had de nieuwe normportefeuille in het tweede half jaar een licht positief effect op de dekkingsgraad van minder dan 1 procentpunt en heeft zij geresulteerd in een iets lager portefeuillerisico. 5.5.2.2
Beleggingsresultaat 2011
De beleggingen behaalden in 2011 een rendement van 10,1%. Omdat dit rendement lager was dan de stijging van de verplichtingen uit hoofde van de renteontwikkeling (13,4%), is er per saldo sprake van een negatief effect op de dekkingsgraad. Voor een volledig verloop van de dekkingsgraad wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2. Daarnaast is de dekkingsgraad beïnvloed door andere ontwikkelingen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2. De dekkingsgraad van het pensioenfonds, berekend tegen de nominale marktrente, daalde per saldo van 107,9% aan het eind van 2010 tot 102,2% aan het eind van 2011. In onderstaande tabel is per beleggingscategorie de waarde van de beleggingen aan het eind van 2010 en 2011 opgenomen. Voorts is in de tabel het rendement weergegeven dat het pensioenfonds in 2011 op haar beleggingen heeft behaald, evenals het rendement van de voor elk van die categorieën geldende benchmark. 39
Beleggingen per jaar ultimo en rendement van pensioenfonds en benchmark
Obligaties Langlopende euro staatsobligaties Euro core obligaties (investment grade euro obligaties) High yield (non-investment grade obligaties) Emerging market debt (obligaties opkomende markten) Griekse langlopende obligatie Credits (covered bonds en bedrijfsobligaties voor zover niet uitgegeven door financiële instellingen) Aandelen (incl. afdekking valutarisico vanaf 1 juli) Aandelen ontwikkelde markten, incl. afdekking valutarisico vanaf 1 juli Afdekking valutarisico7 Aandelen ontwikkelde markten Axa Rosenberg Alliance Bernstein BlackRock Wellington Aandelen opkomende markten Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed Grondstoffen Cash Totaal exclusief renteafdekking (hele jaar) en valuta-afdekking (tot 1 juli) Afdekking valutarisico tot 1 juli Afdekking renterisico8 Totaal inclusief afdekking
Eind 2010
Eind 2011 %
Rendement pensioen fonds 2011 %
Rendement benchmark 2011 %
EUR mln. 705 423
% 71 43
EUR mln. 839 510
81 49
8,0 10,2
7,8 10,4
228
23
228
22
4,1
3,5
22
2
-
-
3,7 ¹
5,1 ¹
23
2
-
-
3,6 ¹
5,4 ¹
9 -
1 -
101
10
-7,0 ² 3,5 4
-7,0 ² ³ 2,6 4
225
23
161
15
-13,3
-10,5
-13,9
-10,1
225
23
127
12
-7,5 -6,5
-2,4
146 78 -
15 8 -
42 88 31
4 9 3
-2,1 ¹ -8,8 ¹ -7,3 4 -1,5 4 -10,6 4,5
-4,4 ¹ -4,4 ¹ 0,2 4 0,2 4 -9,7 4
38
4
38
4
-0,7
-0,7 6
14 8 990
1 1 100
3 1.036
0 100
-15,2 ¹ 3,3
-9,9 ¹ 3,9
1,3 8 994
66 1.104
5,5 10,1
¹ Rendement tot en met ultimo juni 2011 (Axa Rosenberg en Alliance Bernstein tot en met 14 juni). ² De posities in Griekse langlopende obligaties zijn in mei 2011 verkocht en het rendement is tot dit moment weergegeven. ³ Voor de Griekse langlopende obligatie was geen goede benchmark beschikbaar. Daarom is voor deze Griekse obligatie het benchmark rendement gelijk gesteld aan het feitelijke rendement. 40
4
Rendementen vanaf 1 juli 2011. De credits portefeuille is gedurende de eerste 10 werkdagen van juli opgebouwd.
Derhalve is het rendement van de benchmark tussen 1 juli tot en met 14 juli 2011 gelijk gesteld aan het rendement van de portefeuille. 5
Rendement portefeuille op basis van de NAV.
6
Voor niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed is momenteel nog geen goede benchmark voorhanden. Derhalve
is hier het benchmarkrendement gelijk gesteld aan het feitelijke rendement. Ter vergelijking, het rendement van de INREV benchmark die het rendement van niet genoteerd Europees vastgoed weergeeft bedraagt 2,90%. 7
Het rendementscijfer voor de valuta-afdekking betreft de bijdrage aan het aandelenrendement ontwikkelde
markten vanaf 1 juli. 8
Het rendementscijfer voor renteafdekking betreft de bijdrage aan het totale portefeuillerendement.
Uit de tabel blijkt dat het rendement van 10,1% op de totale beleggingsportefeuille is opgebouwd uit een positief resultaat op de beleggingen van 3,3%, een positieve bijdrage van 5,5% uit hoofde van de afdekking van het renterisico verbonden aan de verplichtingen en een bijdrage van 1,3% uit hoofde van de afdekking van het valutarisico. De totale obligatie portefeuille liet over het kalenderjaar 2011 een positief rendement zien, waarbij in het bijzonder langlopende obligaties ten gevolge van de dalende rente, positief hebben bijgedragen. Aandelen, onroerend goed en grondstoffen behaalden een negatief rendement. Het rendement van de voor 2011 geldende strategische normportefeuille bedroeg 3,9%, waarmee de beleggingsportefeuille 0,6 procentpunt minder presteerde dan de strategische normportefeuille. Actief beheer droeg in 2011 negatief bij aan het beleggingsresultaat van het pensioenfonds. De rendementen van de door Wellington, BlackRock en Alliance Bernstein beheerde aandelenportefeuilles waren lager dan de hiervoor geldende benchmarkrendementen, terwijl het rendement op de door AXA Rosenberg beheerde portefeuille hoger was dan de benchmark. Het rendement van de portefeuille euro core obligaties en de credits portefeuille was eveneens hoger dan de hiervoor geldende benchmark rendementen. De passief beheerde portefeuille langlopende euro staatsobligaties behaalde een rendement in lijn met de benchmark. Grondstoffen behaalden een lager rendement dan de benchmark. Het positieve rendement (5,5%) op de renteafdekking via renteswaps was te danken aan een daling van de swaprente over 2011 (waardoor de renteswaps in waarde stegen). Het pensioenfonds heeft gedurende het verslagjaar een beleid gevoerd waarbij het renterisico van de nominale verplichtingen grotendeels is afgedekt. Aangezien ook de verplichtingen in waarde stijgen bij een daling van de swaprente, staat tegenover een koerswinst op de renteswaps een stijging van de verplichtingen. De strategische normweging voor de afdekking van het nominale renterisico was tot eind juni 2011 gelijk aan 100%. Als gevolg van aanpassing aan de nieuwe sterftetafels, portefeuille-ontwikkelingen en natuurlijk verloop daalde de renteafdekking naar circa 95% per medio 2011. Op basis van de rentevisie is besloten de nieuwe strategische renteafdekking per eind juni op 95% te stellen.
41
De afdekking van vreemde valuta posities door middel van valuta forward contracten liet een gemengd beeld zien. De eerste helft van het jaar was het resultaat positief en de tweede helft negatief. De afdekking vindt plaats door het belang op benchmarkniveau in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen voor 100% af te dekken. Hierbij wordt geen actief beleid gevoerd en wordt bereikt dat circa 85% van de vreemde valuta exposure in de wereldwijde aandelenportefeuille afgedekt. De aandelenbeleggingen in de overige valuta's worden niet afgedekt vanwege hoge kosten en het geringe aandeel hiervan in de totale portefeuille van het pensioenfonds. Daarnaast weegt de risicobeperking door afdekking van deze valuta's niet op tegen de relatief hoge kosten daarvan. Verder werd het dollarrisico in high yield en emerging market debt afgedekt. 5.5.2.3
Beleggingsresultaat per categorie
Het pensioenfonds heeft de ontwikkelingen op de financiële markten, de schuldencrisis in het eurogebied en de maatregelen in Europees verband als reactie hierop nauwlettend gevolgd. Voor wat betreft de vormgeving van het beleggingsbeleid voor 2012 in het licht van deze ontwikkelingen wordt verwezen naar paragraaf 5.5.3. De portefeuille langlopende euro staatsobligaties wordt passief beheerd en bestaat uit staatsleningen van de EMU-landen met een looptijd langer dan 15 jaar. Zij heeft als primair doel afdekking te bieden voor de langlopende verplichtingen van het pensioenfonds. Deze portefeuille behaalde in 2011 een rendement van 10,2%, in lijn met het rendement op de benchmark van deze portefeuille (10,4%). Tot 1 juli 2011 bestond deze benchmark uit de Barclays Capital Euro Aggregate Treasury (BCEAT) 15+ index, exclusief Griekenland. Bij de vormgeving van de portefeuille langlopende euro staatsobligaties is in 2011 rekening gehouden met de schuldenproblematiek in Europa. Tegen deze achtergrond is besloten de weging van landen met een verhoogd risicoprofiel in de portefeuille langlopende euro staatsobligaties terug te brengen. De gezamenlijke strategische weging van Spanje en Italië is teruggebracht tot 20%, waarbinnen op basis van het bruto nationaal product de weging voor Italië is vastgesteld op 12% en voor Spanje op 8%. Euro core landen (EMU landen exclusief Griekenland, Portugal, Italië, Ierland, Spanje) hebben gezamenlijk een benchmarkweging van 80%. Een en ander heeft per 1 juli 2011 geresulteerd in de volgende benchmark: • 80% BCEAT15+ index exclusief Griekenland, Portugal, Italië, Ierland en Spanje • 12% BCEAT Italy 15+ index en • 8% BCEAT Spain 15+ index. In het tweede kwartaal is de Griekse obligatie, die in 2010 na verwijdering van Griekenland uit de index in een gescheiden portefeuille was geplaatst, verkocht. Met deze benchmarkwijzigingen is de strategische weging van Italië van 28,7% op 12% gebracht, van Spanje van 10,7% op 8% en van Portugal van 0,6% op 0%. Ierland en Griekenland hadden reeds een weging van 0% in de benchmark.
42
De grafieken op de volgende pagina geven de landenallocatie en ratingverdeling van de langlopende euro staatsobligatie portefeuille weer per eind 2011. Landenallocatie en ratingverdeling langlopende euro staatsobligaties per eind 2011
Landenallocatie Totaal
Verdeling - Ratings (S&P en Moody's)*
Spanje 8.2 %
Cash 0.5 % A 20.2 %
Nederland 7.7 %
Italië 12.0 %
Oostenrijk 3.6 %
België 7.7 %
Frankrijk 25.4 %
AA 7.7 %
AAA 71.6 % Duitsland 34.9 %
* Indien de voor een obligatie door S&P afgegeven rating afwijkt van die van Moody’s, is de laagste rating genomen.
De portefeuille euro core obligaties wordt actief beheerd. Het actieve risico waarmee mag worden afgeweken van de index, uitgedrukt in de tracking error range, bedraagt 0,5%1,25%. Hiermee wordt over een 3-jaars periode een gemiddelde jaarlijkse outperformance ten opzichte van de benchmark nagestreefd van 0,75%. Naast het afdekken van een deel van het renterisico tussen de beleggingen en de verplichtingen is deze portefeuille bedoeld om via het lopen van kredietrisico extra rendement te behalen. De portefeuille bestaat naast Europese staatsleningen en leningen van semi-overheidsorganen uit bedrijfsobligaties en gesecuritiseerd papier (AAA-rated covered bonds en ABS) met een investment grade rating waarop een hogere rente kan worden behaald dan staatsleningen. Verder bestaat de mogelijkheid binnen deze portefeuille om voor maximaal 10% in non-investment grade obligaties te beleggen. Onderstaande grafieken geven de landenallocatie, categorie- en ratingverdeling van de portefeuille euro core obligaties per eind 2011 weer.
43
Landenallocatie euro core obligaties portefeuille per eind 2011 Landenallocatie Totaal*
Landenallocatie binnen Eurozone
Opkomende markten 1.5% Overige 3.6% Zweden 1.4%
Finland 2.7% Luxemburg 0.6% Spanje 10.1%
Oostenrijk 4.3% België 3.8%
Cash 7.0% VS 1.3%
VK 4.7%
Nederland 5.5% Frankrijk 18.0%
Italië 17.2%
Duitsland 37.0%
Eurozone 80.5%
Ierland 0.8%
* De categorie “Overige” in de rechter grafiek bevat: Australië en Nieuw Zeeland, Canada en Supranationaal, Azië ex Japan, Japan, Denemarken, Noorwegen, Zwitserland.
Categorie- en ratingverdeling euro core obligaties portefeuille per eind 2011
* De categorie “Semi-overheid obligaties” in de linker grafiek betreft overheid gerelateerde obligaties. ** Indien de voor een obligatie door S&P afgegeven rating afwijkt van die van Moody’s, is de laagste rating genomen.
De portefeuille euro core obligaties behaalde in 2011 een rendement van 4,1%. De benchmark, de Citibank euro broad investment grade bond index, behaalde over 2011 een rendement van 3,5%. Hiermee presteerde de portefeuille 0,6% beter dan de index. Deze outperformance werd vooral behaald in het tweede en vierde kwartaal. De outperformance in het tweede kwartaal was te danken aan de defensieve positionering met onderwegingen van de landen in de periferie van de eurozone. De rentedaling in deze periode ging echter ten koste van de performance. In het vierde kwartaal was het resultaat op de onderweging in de portefeuille van de perifere eurolanden en zwakkere kernlanden meer dan voldoende om een verlies te compenseren als gevolg van het steiler worden van de yield curve. Daarnaast werd er een positief resultaat behaald op de bescheiden covered bonds positie. 44
De credits portefeuille is vanaf 1 juli 2011 geïntroduceerd in de portefeuille vastrentende waarden van het pensioenfonds. Deze portefeuille wordt actief beheerd en bestaat uit covered bonds, bedrijfsobligaties en credits voor zover deze niet zijn uitgegeven door financiële instellingen. Het actieve risico waarmee mag worden afgeweken van de index, uitgedrukt in de tracking error range, bedraagt 0,5%-1,25%. Hiermee wordt over een 3-jaars periode een gemiddelde jaarlijkse outperformance ten opzichte van de benchmark nagestreefd van 0,50%. Naast het afdekken van een deel van het renterisico tussen de beleggingen en de verplichtingen is deze portefeuille bedoeld om via het aangaan van kredietrisico extra rendement te behalen. De portefeuille bestaat hoofdzakelijk uit covered bonds met uitzondering van die uit Griekenland, Portugal, Italië, Ierland en Spanje en uit Europese bedrijfsobligaties, met uitzondering van die van financiële instellingen. Er kan ook belegd worden in Europese staatsleningen en asset backed securities mits deze laatsten deel uitmaken van de benchmark. Het is niet toegestaan om meer dan 10% in non-investment grade obligaties te beleggen. Onderstaande grafieken geven de landenallocatie, categorie- en ratingverdeling van de customized credits portefeuille per eind 2011 weer. Landenallocatie & categorie- en ratingverdeling credits portefeuille per eind 2011
Landenallocatie totaal* Australië en NZ 2.1% België 2.0% Cash 6.0% Verenigde Staten Finland 2.6% 4.0%
Frankrijk 30.4%
Verenigd Koninkrijk 16.6%
Zweden 3.2% Overige 6.4% Noorwegen 3.9% Duitsland 14.3% Nederland 8.7%
45
Verdeling - Ratings (S&P en Moody's)** Cash 6.0% < BBB 4.29%
AAA 38.8% BBB 19.7%
AA 4.3% A 27.0% * De categorie “Overige” in de linker grafiek betreft: Polen, Hongarije, Japan, Spanje, Luxemburg, Italië en Denemarken. ** Indien de voor een obligatie door S&P afgegeven rating afwijkt van die van Moody’s, is de laagste rating genomen.
De credits portefeuille behaalde vanaf de introductie tot het einde van het jaar een rendement van 3,5%. De obligatiemarkten lieten over de tweede helft van het jaar een volatiel verloop zien. Vanaf de zomer daalden de kapitaalmarktrentes van de AAA-rated landen in de eurozone aanzienlijk als gevolg van de sterk toegenomen risicoaversie en de vlucht naar kwaliteit. De spreads van de bedrijfsobligaties liepen vanaf de zomer tot eind oktober sterk op als gevolg van de toenemende risicoaversie in de eurozone. Bij de financiële instellingen was deze spread toename overigens veruit het grootst, maar omdat deze categorie is uitgesloten van de portefeuille bleef de impact beperkt. Vanaf oktober liepen de spreads niet meer op maar was er sprake van aanhoudende volatiliteit. De covered bonds hielden zich in deze omgeving relatief goed in termen van volatiliteit en spreads. De benchmark, die is opgebouwd uit een samengestelde benchmark van 55% IBoxx Covered Bond ex Greece, Portugal, Italië, Ierland en Spanje en 45% Barclays Capital Euro Agg Corp ex Financials, behaalde vanaf 14 juli 2011 tot het einde van het jaar een rendement van 2,6% 1. Hiermee presteerde de portefeuille 0,9 procentpunt beter dan de index. Deze outperformance werd zowel behaald in het derde als vierde kwartaal. De outperformance in het derde kwartaal was vooral te danken aan de onderweging naar Franse en Duitse covered bonds. Hier stond een defensieve overweging van Nederlandse covered bonds en een overweging van door de overheid gegarandeerde Duitse bankobligaties tegenover. Aan het begin van het vierde kwartaal is over een deel van deze posities winst genomen. De defensieve houding werd de rest van het jaar echter gehandhaafd middels onder andere overwogen posities naar meer defensieve bedrijfssectoren. Vanwege de gezondere vermogenspositie van bedrijven versus banken werd bovendien gekozen voor een overwogen positie in bedrijfsleningen van de noordelijke landen van Europa versus een onderwogen positie in covered bonds. Deze posities droegen in het vierde kwartaal bij aan de actieve performance.
1 Van 1 tot en met 13 juli 2011 was de performance van de benchmark gelijk gesteld aan die van de portefeuille aangezien in deze periode de portefeuille werd opgebouwd.
46
In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van de belangrijkste rentepercentages over 2011 weergegeven. Ontwikkeling benchmarkrentes in 2011 8
20
7
18
6 16
14 4 12
Rente (%)
Rente (%)
5
3 10 2
8
1
0 Jan-11
6 Feb-11
Mar-11
Apr-11
May-11
Jun-11
Jul-11
Aug-11
Sep-11
Oct-11
Nov-11
Staatsobligaties 15+ (linker as)
Opkomende markten Index - Euro (rechter as)
Euro Bedrijfsobligaties (linker as)
Global High Yield Index (rechter as)
Dec-11
15 jaars Swap Rentes (linker as)
De portefeuilles high yield en emerging market debt maakten tot en met het tweede kwartaal van 2011 voor respectievelijk 2,4% en 2,5% deel uit van de vastrentende portefeuille en waren ondergebracht in twee fondsen. Beide beleggingscategorieën werden actief door BlackRock beheerd maar zijn eind juni 2011 verkocht, omdat zij niet langer deel uitmaakten van de nieuwe strategische normportefeuille. De opbrengst van de verkoop van de high yield en emerging market debt portefeuilles is begin juli geherinvesteerd in de nieuwe credits portefeuille. De beleggingsrichtlijnen van het high yield en emerging market debt fonds kennen geen formele tracking error limiet. Intern wordt door de fondsmanager een tracking error gehanteerd gelijk aan 6% voor het high yield en 10% voor het emerging market debt fonds. Het high yield fonds is gespreid over een groot aantal emittenten en hanteert daarbij een bottom-up selectiebeleid. Tevens is er sprake van een brede spreiding over bedrijfssectoren. Het fonds belegt in bedrijfsobligaties van Amerikaanse en Europese ondernemingen waarbij een maximale kredietstatus geldt van A. Het dollarrisico van deze portefeuille is afgedekt. Het emerging market debt fonds kent een brede diversificatie over landen en hanteert daarbij een top-down selectiebeleid. Ook wat betreft looptijden is er sprake van een brede spreiding. Het dollarrisico van deze portefeuille is afgedekt.
47
Het high yield fonds behaalde over de eerste helft van 2011 een rendement van 3,7%. De benchmark van het fonds, de Merrill Lynch global high yield constrained euro hedged index, behaalde een rendement van 5,1%, waarmee het fonds 1,4 procentpunt minder presteerde dan de index. Over het eerste kwartaal versloeg het fonds de benchmark met de selectie van individuele obligaties en een onderweging van het kredietsegment BB en de sector banken. Deze outperformance werd in het tweede kwartaal meer dan teniet gedaan door een tegenvallend resultaat op de selectie van individuele obligaties en de onderweging van het kredietsegment BB. De onderweging van banken droeg wel positief bij aan het resultaat. Het emerging market debt fonds behaalde over de eerste helft van 2011 een rendement van 3,6%. De benchmark van het fonds, de JP Morgan global embi euro hedged index, behaalde een rendement van 5,4%, waarmee de portefeuille het 1,8 procentpunt minder deed dan de index. De defensieve positionering in het eerste kwartaal ging ten koste van de performance. In het tweede kwartaal droeg een offensieve positionering naar valuta van opkomende landen negatief bij aan het resultaat. Op landenniveau droeg de overweging van Venezuela negatief bij aan het resultaat terwijl de overwegingen van Polen en Maleisië waarde toevoegden. De portefeuille aandelen ontwikkelde markten heeft als doel extra rendement te genereren en het risicoprofiel van de beleggingen op balansniveau te verbeteren door middel van diversificatie. Tevens kunnen aandelen op de lange termijn bescherming bieden tegen inflatie, waarbij dient te worden aangetekend dat aandelen historisch gezien slecht presteren in een omgeving van oplopende inflatie en stagnerende groei (stagflatie). Deze portefeuille werd tot ultimo juni 2011 actief beheerd door twee externe managers, Alliance Bernstein en AXA Rosenberg. De twee managers zijn per 1 juli 2011 vervangen door Wellington en BlackRock. Alliance Bernstein liet sinds het begin van dit mandaat in 2008 tegenvallende prestaties zien. Met betrekking tot AXA Rosenberg vormde de aanpak en afwikkeling van de in het vorige jaarverslag vermelde coderingsfout voor het bestuur aanleiding om afscheid te nemen. Zowel Wellington als BlackRock hanteren een fundamenteel georiënteerd bottom-up stockselectie proces. Beide managers hanteren geen uitgesproken groei- of waardestijl, maar vullen elkaar aan wat betreft risicopositionering. Wellington heeft een zeer breed gespreide portefeuille en beperkte actieve sectorposities. BlackRock heeft een geconcentreerde portefeuille aandelen en kan grote actieve sectorposities innemen. Met Wellington, die circa 2/3 van de portefeuille in ontwikkelde markten beheert, is een tracking error range van 3-6% overeengekomen. Over een 3-jaars periode wordt een gemiddelde jaarlijkse outperformance ten opzichte van de benchmark nagestreefd van 2-3%. Met BlackRock, die circa 1/3 van de portefeuille ontwikkelde markten beheert, is een tracking error range van 4-7% overeengekomen, met een jaarlijkse outperformance doelstelling van 3% ten opzichte van de MSCI World index. Door de in het afgelopen decennium sterk toegenomen mondialisering is de plaats van hoofdvestiging of beursnotering van internationaal actieve ondernemingen steeds minder maatgevend voor de werkelijke exposure in termen van winst en omzet. De wereldwijde afzetmarkt is hiervoor in toenemende mate bepalend. Om deze reden is ervoor gekozen Wellington en BlackRock toe te staan om naast hun beleggingen in ontwikkelde markten voor maximaal 15% te beleggen in internationaal opererende bedrijven uit opkomende markten. De eindejaar weging in opkomende markten van Wellington bedroeg 8,5% en die van BlackRock 4,0%.
48
De aandelenportefeuille ontwikkelde markten van het pensioenfonds behaalde over 2011 een rendement van -6,5%. De benchmark voor de totale aandelenportefeuille, de MSCI World developed markets, behaalde een rendement van -2,4%. Deze underperformance kwam hoofdzakelijk voor rekening van de tweede helft van het jaar. De portefeuille beheerd door AXA Rosenberg behaalde in 2011 tot het ontslag van deze manager op 14 juni 2011 een rendement van -2,1%, waarmee de portefeuille het 2,3 procentpunt beter deed dan de index. Gunstige aandelenselectie was over geheel 2011 de belangrijkste reden voor de positieve relatieve performance. Daarnaast droeg, in een omgeving waar waardeaandelen beter presteerden dan groeiaandelen, in de eerste helft van 2011 de structurele overweging in de portefeuille van waardeaandelen bij aan de performance. De portefeuille beheerd door Alliance Bernstein behaalde in 2011 tot het ontslag van deze manager op 14 juni 2011 een rendement van -8,8%, waarmee de portefeuille 4,5 procentpunt achterbleef bij de index. De manager had een overweging naar groeiaandelen, de sector ‘Materials’ en bedrijven met veel exposure naar opkomende markten. Al deze drie posities gingen ten koste van de performance. Waardeaandelen deden het in 2011 beter dan groeiaandelen en voor de sector ‘Materials’ en bedrijven met veel exposure naar opkomende markten gold dat zij na de outperformance in 2010 in 2011 juist achterbleven bij de benchmark. De portefeuille beheerd door BlackRock behaalde vanaf 1 juli 2011 tot en met eind december een rendement van -7,3%, waarmee de portefeuille 7,5 procentpunt achterbleef bij de index. Het overgrote deel van de underperformance in de tweede helft van het jaar was te wijten aan ongunstige aandelenselectie. Daarnaast ging de stijlselectie met overweging van liquide en volatiele aandelen en onderweging van large caps ten koste van de actieve performance. Volatiliteit was de minst presterende stijlfactor, gevolgd door aandelen met een relatief hoge financiële hefboom en vervolgens aandelen met hoge liquiditeit. Gedurende de marktcorrecties in 2011 werden door marktpartijen vooral de liquide aandelen van de hand gedaan, wat mede een verklaring is voor de slechtere prestaties van deze categorie. Large caps presteerden beter dan small caps. De portefeuille beheerd door Wellington behaalde vanaf 1 juli tot en met eind december een rendement van -1,5%, waarmee de portefeuille 1,7 procentpunt achterbleef bij de index. Met name de selectie van individuele aandelen was reden voor dit achterblijvende rendement van de portefeuille maar ook de exposure naar verschillende stijlfactoren ging ten koste van de performance. De Wellington portefeuille had wat betreft positionering naar stijlfactoren overeenkomsten met die van BlackRock, te weten een overweging van relatief liquide en volatiele aandelen wat negatief bijdroeg aan de relatieve performance. Per eind juni 2011 heeft het pensioenfonds als onderdeel van de nieuwe strategische normportefeuille een belang van 3,5% opgebouwd in aandelen opkomende markten. Daarvoor is gekozen voor een tijdelijke belegging in een passief indexproduct (een ETF), in afwachting van het voltooien van het openen van rekeningen in de verschillende opkomende markten voor een segregated account structuur. De segregated structuur is noodzakelijk om ook voor de opkomende markten een uitsluitingenlijst te kunnen hanteren (zie voor het beleid ten aanzien van verantwoord beleggen paragraaf 5.5.4). Op het moment dat alle noodzakelijke rekeningen zijn geopend wordt de ETF verkocht en herbelegd in een actieve portefeuille van JP Morgan. Deze manager hanteert een beleggingsproces ingegeven door een combinatie van top-down en bottom-up analyse dat zowel kwantitatief als fundamenteel is ingegeven. De ETF behaalde vanaf inceptie per 1 juli tot eind 2011 een rendement van 9,7% 1, gelijk aan de benchmark. 1
Op basis van de NAV. 49
De totale aandelenportefeuille van het pensioenfonds behaalde over 2011 een rendement van -13,3% 1. De benchmark voor de totale aandelenportefeuille, een combinatie van de MSCI World en de MSCI opkomende markten, behaalde een rendement van -10,5%. Het negatieve relatieve rendement kwam hoofdzakelijk voor rekening van de tweede helft van het jaar. In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van aandelen wereldwijd, grondstoffen en indirect Europees onroerend goed exclusief het Verenigd Koninkrijk over 2011 weergegeven. Rendementsontwikkeling aandelen wereldwijd, grondstoffen en indirect onroerend goed 110
105
Index = 100
100
95
90
85
31 /0 3/ 20 11 30 /0 4/ 20 11 31 /0 5/ 20 11 30 /0 6/ 20 11 31 /0 7/ 20 11 31 /0 8/ 20 11 30 /0 9/ 20 11 31 /1 0/ 20 11 30 /1 1/ 20 11
31 /1 2/ 20 10 31 /0 1/ 20 11 28 /0 2/ 20 11
80
Grondstoffen
Aandelen Wereldwijd
Europees onroerend goed exclusief VK
Met de allocatie in niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed beoogt het pensioenfonds een verdere diversificatie van de beleggingsportefeuille en een mogelijke hedge voor inflatie op langere termijn te bewerkstelligen. Om een daadwerkelijke diversificatie te bereiken is ervoor gekozen uitsluitend te beleggen in niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed. De beleggingen worden vormgegeven via het actief beheerde Eurosiris fonds. Dit fonds wordt sinds de verkoop door ING Groep op 1 november van de Europese activiteiten van ING Real Estate beheerd door CB Richard Ellis. Het pensioenfonds is van mening dat de eigendomswijziging geen afbreuk doet aan de kwaliteit van het fonds. Het fonds belegt in een gespreide vastgoedportefeuille in 21 landen in continentaal Europa. De portefeuille heeft een defensief karakter en belegt uitsluitend in vastgoed van hoge kwaliteit. Het pensioenfonds behaalde in 2011 een rendement van -0,7% op haar onroerend goed portefeuille. Vanwege het specifieke karakter van het fonds, vooral voor wat betreft geografische spreiding, is er momenteel geen geschikte benchmark beschikbaar. De beste proxy vormt de INREV benchmark die het gezamenlijke rendement van een groot aantal Europese institutionele vastgoedfondsen weergeeft.
1
Exclusief valuta-afdekking en performance opkomende markten op basis van koers ETF. 50
Het herstel van de vastgoedmarkt dat zich in 2010 had afgetekend, zette in de eerste helft van 2011 door met uitzondering van de vastgoedmarkten van de landen in de periferie van de eurozone. Het herstel werd vooral gedragen door de vastgoedmarkten van Scandinavië, midden en oost Europa en Europees vastgoed van hoge kwaliteit op goede locaties in de sterkere landen van de eurozone. De eerste helft van het jaar profiteerde het fonds van goede resultaten op haar beleggingen in Frankrijk, Scandinavië, Zwitserland en Oost-Europa. Een slecht resultaat op een positie in een Portugees vastgoedfonds had vanwege de kleine weging slechts een beperkt drukkend effect op het rendement. Het fonds bezit geen indirecte vastgoedbeleggingen in Griekenland of Ierland. Met de oplaaiende risicoaversie op de financiële markten verslechterde vanaf het derde kwartaal het sentiment ten aanzien van indirecte beleggingen in Europees vastgoed. Voor de onderliggende Europese vastgoedposities van hoge kwaliteit in de sterkere landen van de eurozone waren de fundamentele ontwikkelingen in 2011 overigens redelijk gunstig, mede vanwege goede huurinkomsten. De beleggingen in grondstoffen droegen bij aan de diversificatie van de totale portefeuille en dienden als een mogelijke hedge tegen inflatie. Deze portefeuille was belegd in een fonds dat belegt in grondstoffen door het afsluiten van commodity swaps, waarbij de cash wordt geïnvesteerd in kortlopende hoger renderende vastrentende beleggingen (‘collateral’). Nadat in 2010 met de grondstoffenbeleggingen een rendement van 30,2% was behaald, bedroeg in 2011 tot ultimo juni het rendement -15,2%. De benchmark van het fonds, de Dow Jones AIG commodity index, behaalde een rendement van -9,9%, waarmee de portefeuille het 5,4% procent punt minder deed dan de index (2010: 5,2 procentpunt outperformance). Deze underperformance hing vooral samen met ongunstige sectorallocaties. De commodity beleggingen zijn in 2011 afgestoten vanwege de kosten die met het beheer in deze categorie gepaard gaan en om de eerder behaalde resultaten te verzilveren. Ten aanzien van de cash posities, die minder dan 1% van de portefeuille bedraagt, geldt dat uitsluitend mag worden belegd in geldmarktinstrumenten met een kredietstatus van A-1 of P-1 (de hoogste kredietstatus voor geldmarktinstrumenten). Daarbij kan onder andere worden belegd in commercial paper, certificates of deposit en banker's acceptances met een investment grade kredietstatus. Naast de cash die kan worden aangehouden binnen de onroerend goed portefeuille, als onderdeel van het beheren van vastgoed, wordt cash aangehouden in de obligatie portefeuille met als doel de rentegevoeligheid te sturen of als onderpand voor posities in afgeleide instrumenten. Zo heeft de portefeuille Euro core obligaties bijvoorbeeld een positie in futures met cash in plaats van fysieke obligaties als onderpand. Ook is periodiek cash nodig voor pensioenuitkeringen. Tot slot houdt de cash positie nauw verband met het managen van de valuta- en renteafdekking.
5.5.3
Strategische normportefeuille 2012
Zoals in paragraaf 5.2.3.1 uiteengezet, wordt het financiële kader van het pensioenfonds weergegeven door middel van een beleidstaffel. Deze beleidstaffel is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en geeft een richtsnoer voor het beschikbare risicobudget voor het strategische beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid is daarbij zodanig ingericht dat de risicograad van de beleggingen meeschaalt met de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Hiermee wordt de kans op en omvang van een mogelijke onderdekking bij zwaar weer op de financiële markten beperkt. Bij een hogere dekkingsgraad wordt meer risico in de beleggingen nagestreefd (gericht op een hoger beleggingsrendement) en wordt een deel van het vermogen aangewend om de inflatierisico's af te dekken.
51
Bij de inrichting van het strategische beleggingsbeleid wordt getracht om het beschikbare risicobudget zo optimaal mogelijk aan te wenden. Goede diversificatie over verschillende beleggingscategorieën en vermogensbeheerders zorgt voor een optimalisatie van het risicoprofiel. De strategie dient flexibel genoeg te zijn, zodat ingespeeld kan worden op wisselende marktomstandigheden en vooruitzichten, maar tegelijkertijd robuust genoeg te zijn zodat niet iedere episode van marktturbulentie leidt tot een aanpassing in de strategie. Eind 2011 bevond het pensioenfonds zich met een dekkingsgraad berekend tegen de nominale marktrente van 102,2% in trede 1 van de beleidstaffel. Ten tijde van de vaststelling van de strategische normportefeuille voor 2012 is in de overwegingen meegenomen dat de situatie op de financiële markten zeer extreem was en de correlatie tussen beleggingscategorieën zeer hoog. Strategische afwegingen kunnen dan snel gedomineerd worden door korte termijn motieven. De beweeglijkheid van de Europese obligatiemarkt werkt door in de aandelenmarkt en een reductie van bijvoorbeeld ZuidEuropese staatsobligaties zou het risico onvoldoende beperken en daarom dienen te worden gecombineerd met een lagere allocatie in aandelen. Een eventueel faillissement van een individueel land uit de eurozone zou zeer waarschijnlijk leiden tot een zware recessie in Europa en het wereldwijd sterk oplopen van de risicoaversie. Hierdoor zouden ook de wereldwijde aandelenmarkten geraakt worden. De keuze voor het reduceren van risico is dan ook binair, met andere woorden of een volledige risicobeperking door volledig in Duitse en Nederlandse staatsobligaties te beleggen, of de bestaande strategische normportefeuille handhaven. Het pensioenfonds heeft besloten de strategische normportefeuille van 2011 te handhaven in 2012. Het risicobudget dat hierbij wordt gehanteerd, is hoger dan de richtsnoer volgens de uitvoeringsovereenkomst. De hoogte van de rentematching zal actief worden gemonitord en eventueel binnen een bandbreedte tussen de 90% en 100% worden aangepast indien de marktomstandigheden wijzigen. Gegeven de veranderde marktomstandigheden is het risico van de strategische normportefeuille toegenomen en op basis van middellange termijn risico’s gelijk aan 3,7%. Het verwachte extra rendement van de strategische normportefeuille 2012 (ten opzichte van de swap rentecurve waarmee de verplichtingen worden verdisconteerd), exclusief het rendement uit actief beheer, bedraagt circa 1,3 procentpunt.
52
In de tabel hieronder worden de beleggingscategorieën en bijbehorende strategische portefeuillegewichten waarin voor 2012 wordt belegd nader gespecificeerd. Tevens wordt aangegeven of deze beleggingscategorie actief dan wel passief wordt beheerd. Beleggingscategorie Langlopende euro staatsobligaties Euro core obligaties (investment grade euro obligaties) Credits (covered bonds en bedrijfsobligaties voor zover niet uitgegeven door financiële instellingen) Aandelen ontwikkelde markten ¹ Aandelen opkomende markten ² Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed Cash ³
Strategische normportefeuille 2012 Gewicht (%) Beheer 46 Passief 22 Actief 10
Actief
14 3,5 3,5 1
Actief Actief Actief -
¹ Binnen deze beleggingscategorie mag maximaal 15% van de portefeuille worden belegd in opkomende markten. ² Aandelen opkomende markten zullen passief worden beheerd in een ETF tot dat de rekeningen die nodig zijn voor actief beheer zijn geopend. ³ De strategische weging van 1% voor cash is opgenomen ten behoeve van verplichtingen voortvloeiend uit onder andere rente- en valuta afdekking en het periodiek doen van pensioenuitkeringen.
Gegeven het nog steeds lage niveau van de dekkingsgraad en het lage niveau van de reële rente is ervoor gekozen in 2012 vooralsnog geen inflatieswaps in te zetten voor de afdekking van de deels reële verplichtingen. Ondanks het feit dat geen inflatieswaps worden ingezet, heeft een aantal beleggingscategorieën in de portefeuille wel een indirecte, meer lange termijn relatie met inflatie. Voorbeelden hiervan zijn aandelen en onroerend goed. Het afdekken van valutarisico’s vindt evenals in voorgaande jaren plaats via het afsluiten van valutatermijntransacties. Uitgangspunt hierbij is dat de benchmarkgewichten van de aandelenbeleggingen in Amerikaanse dollars, Japanse yen en Britse ponden volledig worden afgedekt. Ten behoeve van de implementatie van het beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen (zie hiervoor paragraaf 5.5.4) wordt in 2012 in segregated portefeuilles belegd, op indirect vastgoed en de tijdelijke belegging in een ETF voor aandelen opkomende markten na. Ook in 2012 wordt het grootste deel van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Het uitgangspunt is dat wordt gekozen voor actief beheer bij een positief verwacht resultaat na aftrek van kosten. Voor wat betreft het risico van actief beheer geldt dat actief risico vrijwel ongecorreleerd is met marktrisico, waardoor de toevoeging van actief beheer een beperkte invloed heeft op het totale risico van de gehele beleggingsportefeuille. Ondanks dat de totale aandelenportefeuille in 2011 een rendement heeft behaald dat lager is dan dat van de benchmark, is het pensioenfonds van mening dat actief beheer waarde kan toevoegen. Dit wordt ingegeven door bovenstaande argumenten, de verwachtingen voor aandelen voor 2012 en het feit dat door middel van actief beheer de selectie van aandelen met een bovengemiddelde verwachte winstgroei potentieel kan worden geïmplementeerd. Ook speelt voor het bestuur mee dat het zijn eigen SRI beleid kan implementeren. Aandelen van opkomende markten vormen bij uitstek een categorie waar actief beheer waarde kan toevoegen, doordat deze markten minder efficiënt zijn. Specifiek met betrekking tot de portefeuille euro core obligaties en de portefeuille credits kan een actieve selectie van emittenten de rendements/risico verhouding van de portefeuille verbeteren. Onroerend goed 53
zal vanwege de aard van deze beleggingscategorie via actief management belegd worden. De managers zullen zeer nauwgezet gemonitord worden door het pensioenfonds. Langlopende euro staatsobligaties worden passief beheerd, aangezien, zoals eerder vermeld, de kosten van het actief aan- en verkopen van deze obligaties niet opwegen tegen het extra rendement dat hiermee kan worden verkregen. De mate van actief dan wel passief management wordt ook beïnvloed door de dekkingsgraad (risicotolerantie) en de wens tot diversificatie binnen de portefeuille. Als de dekkingsgraad stijgt, neemt het aandeel van risicovollere beleggingen toe. De risicovollere beleggingen zijn ook juist de beleggingen die actief worden beheerd. Met het actieve beheer wordt voor 2012 een positief effect op de dekkingsgraad nagestreefd van ruwweg 0,4%-punt per jaar. Langlopende euro staatsobligaties, euro core obligaties en credits worden beheerd door BlackRock. De gehele aandelenportefeuille wordt in 2012 beheerd door 3 managers. Aandelen ontwikkelde markten worden beheerd door een combinatie van BlackRock en Wellington. Aandelen opkomende markten worden tot het moment dat alle rekeningen voor een segregated portefeuille zijn geopend beheerd in een ETF die wordt aangeboden door BlackRock. De opening van rekeningen in de opkomende markten is een langdurig proces waarvan de snelheid moeilijk is in te schatten, als gevolg van ondoorzichtige bureaucratische procedures van de lokale custodians. Wij verwachten dat rond het einde van het eerste kwartaal van 2012 dit proces is afgerond waarna de ETF zo snel mogelijk zal worden omgezet in het mandaat bij JP Morgan. Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed wordt beheerd door CB Richard Ellis.
5.5.4
Beleid verantwoord beleggen vanaf 2011
5.5.4.1
Beleid
Het pensioenfonds onderschrijft de algemeen geaccepteerde principes van de United Nations Global Compact (die betrekking hebben op mensenrechten, arbeidsomstandigheden, de omgeving en corruptie) en verwacht dat ondernemingen waarin het pensioenfonds belegt deze principes respecteren. Verder heeft het pensioenfonds de United Nations Principles for Responsible Investments (UNPRI) ondertekend. Dit leidt tot het hanteren van de volgende principes door het pensioenfonds: • ESG (environmental, social en corporate governance) aspecten worden meegewogen in de beleggingsanalyse en het besluitvormingsproces; • Actief aandeelhouderschap waarbij ESG aspecten worden meegenomen; • Openheid over ESG aspecten door ondernemingen; • Het bevorderen van de acceptatie en implementatie van de UNPRI principes binnen de beleggingsindustrie; • Het samenwerken met andere beleggers teneinde de werking van de principes te verbeteren; • Het rapporteren over activiteiten en de voortgang van de implementatie van de principes.
54
Het pensioenfonds geeft invulling aan verantwoord beleggen door middel van engagement (machtiging tot actief aandeelhouderschap) en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen (beide via BlackRock) en het uitsluiten van aandelen en obligaties van bepaalde ondernemingen. Dit uitsluitingenbeleid is gebaseerd op de volgende criteria: • Ondernemingen die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens; • Ondernemingen die niet acteren conform de door de Nederlandse overheid ondertekende verdragen; • Ondernemingen die zijn geplaatst op de zwarte lijst van Global Compact; • Ondernemingen die structureel niet voldoende openstaan voor engagement; • Ondernemingen die betrokken zijn bij ad hoc gebeurtenissen die zwakheden ten aanzien van ESG aantonen. Het beleid speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van de strategische normportefeuille, en de invulling van beleggingsmandaten. Van externe vermogensbeheerders wordt verlangd dat zij dit beleid onderschrijven en dat zij de kennis en kunde hebben om genoemde aspecten mee te laten wegen in het beleggingsproces. Het pensioenfonds tracht het uitsluitingenbeleid te implementeren voor een zo groot mogelijk deel van de beleggingsportefeuille. Het beleid is niet van toepassing op beleggingen in fondsen. 5.5.4.2
Uitvoering van het beleid verantwoord beleggen gedurende 2011
Gedurende 2011 heeft het bestuur een draaiboek opgesteld voor onverwachte ontwikkelingen met betrekking tot controversiële beleggingen waar de reputatie van het pensioenfonds aan de orde kan zijn. Belangrijke elementen hierin zijn het vormen van een zogenaamd crisisteam, waarbij de voorzitter van het pensioenfonds als woordvoerder optreedt. Ook het mogelijk informeren van deelnemers en toezichthouder maken onderdeel uit van het draaiboek. De uitvoering van het beleid verantwoord beleggen is gedelegeerd aan BlackRock door middel van engagement en het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Een overkoepelend thema hierbij is duurzaamheid. Met veel bedrijven in bijvoorbeeld de chemische of farmaceutische industrie, maar ook zeker in de energiesector, wordt gesproken over het duurzaamheidsbeleid, met een nadruk op het innovatieve karakter hiervan. Ook wordt er met andere partijen gewerkt om te komen tot openbare duurzaamheidsstandaarden, waartegen bedrijven hun beleid kunnen afmeten. Gedurende 2011 zijn er door BlackRock vele engagement besprekingen geweest met bedrijven, waar de vele facetten van corporate governance aan de orde komen. Het frequent in gesprek zijn met een bedrijf zorgt ervoor dat de kwaliteit van de bijeenkomsten verbetert.
Amsterdam, 22 mei 2012 G. van Ankeren W.H. Bovenschen P.A.A.M. Cornet D. Hendriks E. Hondius P.D. van Loo mw. C.P.M. van Oorschot mw. G.F.T. Tiellemans
55
6.
Jaarrekening
6.1
Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
Bedragen x € 1.000 ACTIVA Beleggingen Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Derivaten (debet) Overige beleggingen Liquiditeiten Totaal Vorderingen en overlopende activa Overige activa
[1]
[2] [3]
TOTAAL ACTIVA
31-12-2011
31-12-2010
159.499 815.324 37.680 89.903 0 53.821 1.156.227
224.663 698.023 37.935 24.396 14.297 15.216 1.014.530
320 13.931
2.973 18.024
1.170.478
1.035.527
26.979 1.078.902 64.597
72.987 929.699 32.841
1.170.478
1.035.527
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
[4] [5] [6]
TOTAAL PASSIVA [.]
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 64.
56
6.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen Beleggingsresultaten Overige baten
[7] [8] [9]
Totaal baten
2011
2010
44.149 97.993 151
39.328 81.521 59
142.293
120.908
41.818 1.182
41.142 1.030
LASTEN Pensioenuitkeringen [10] Pensioenuitvoeringskosten [11] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds [12] − Pensioenopbouw 24.147 − Toeslagverlening 7.770 − Rentetoevoeging 11.602 − Wijziging marktrente 131.753 − Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten 3.927 − Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten -42.811 − Overige mutatie voorziening pensioenverplichting -5.164 − Wijziging grondslagen 17.786 Mutatie overige technische voorzieningen Saldo overdrachten van rechten Overige lasten
[13] [14] [15]
22.641 766 10.734 75.533 2.486 -41.107
149.010 193 -3.924 22
342 13.167
84.562 68 -1.640 25
Totaal lasten
188.301
125.187
Resultaat
-46.008
-4.279
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 80.
57
6.3
Kasstroomoverzicht
Bedragen x € 1.000 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premies Waardeovernames Overig Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten
2011 47.308 4.939 259 52.506
38.170 2.600 55 40.824
41.901 1.015 1.282 44.198
41.173 960 959 43.091
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Uitgaven Aankopen beleggingen Mutatie liquiditeiten en collateral Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
2010
8.308
-2.267
54.650
30.024
840.439
457.633
895.089
487.657
894.155 13.335 907.490
490.941 1.900 492.841 -12.401
-5.184
-4.093
-7.451
Mutatie liquide middelen
-4.093
-7.451
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
18.024 * 13.931
31.046 23.595
Netto kasstroom
*
In 2010 zijn de liquide middelen gepresenteerd als het saldo van de liquide middelen aangehouden door BlackRock en het saldo aangehouden op de rekening courant. De liquide middelen primo 2011 zijn aangepast om consistent te blijven met de balans. De liquide middelen bij de vermogensbeheerders zijn in de balans met ingang van 2011 onder overige beleggingen verantwoord.
58
6.4
Toelichting op de jaarrekening
6.4.1
Bepalingen wet en regelgeving
6.4.2
Waarderings- en berekeningsgrondslagen
De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen.
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Schattingswijziging overlevingskansen Eind 2010 heeft het fonds, naar aanleiding van publicatie van de nieuwe prognosetafels, onderzocht welke gevolgen de nieuwe prognosetafels hebben voor de gehele set van voorzieningsgrondslagen. Het bestuur heeft toen besloten de AG-prognosetafel 2010-2060 te implementeren, waarbij een correctie plaatsvindt op basis van de CVS ervaringscurve (Centrum voor Verzekeringsstatistiek). Na kanttekeningen van de toezichthouder DNB bij de prudentie van toepassing van de CVS ervaringssterfte, heeft het bestuur besloten de CVS ervaringscurve te vervangen door de CBS ervaringscurve gebaseerd op de levensverwachting bij hoge inkomens. Dit is aan de toezichthouder gecommuniceerd, die inmiddels heeft laten weten akkoord te gaan met deze aanpassing. Opname van actief, verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economische potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. 59
Saldering Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de rekening van baten en lasten opgenomen. Valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar de rapporteringsvaluta euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. De koersen van de belangrijkste valuta per 31 december zijn: 2011 2010 US dollar 1,30 1,34 Engelse pond 0,84 0,86 Japanse yen 99,90 108,80 Specifieke grondslagen Algemeen beleggingen De grondslagen zijn gericht op het weergeven van de economische posities. De beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichting worden gewaardeerd op reële waarde, de overige posten op verkrijgingsprijs. Belangen in door de uitvoerder van het fonds beheerde beleggingsfondsen worden naar rato van het belang hierin gewaardeerd op hun onderliggende reële waarde en geclassificeerd bij de betreffende beleggingscategorie. De liquide middelen die deel uitmaken van de onderliggende fondsen in aandelen, vastrente waarde en vastgoed zijn bij de betreffende beleggingscatogorie vermeld. Conform de aanbeveling van de Raad van Jaarverslaggeving worden participaties met een beleggingskarakter niet aangemerkt als een groepsmaatschappij en/of deelneming. Valuta Bedragen in vreemde valuta worden omgerekend tegen valutakoersen op balansdatum van het verslagjaar. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde koersverschillen worden verantwoord in de staat van baten en lasten in de post ‘indirecte beleggingsopbrengsten’.
60
Aandelen Aandelen en andere niet-vastrentende waarde worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de beurskoers op de laatste beursdag van het verslagjaar. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsinstellingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het nietbeursgenoteerde aandeel per balansdatum. De waarde wijzigingen worden verantwoord in de staat van baten en lasten. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde koersverschillen worden verantwoord in de staat van baten en lasten in de post ‘indirecte beleggingsopbrengsten’. Vastrentende waarden Obligaties en andere vastrentende waarde worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de prijs op de laatste handelsdag van het verslagjaar. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde participaties in beleggingsinstellingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het nietbeursgenoteerde aandeel per balansdatum. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. De waarde wijzigingen worden verantwoord in de staat van baten en lasten. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde koersverschillen worden verantwoord in de staat van baten en lasten in de post ‘indirecte beleggingsopbrengsten’. Vastgoed De belangen in beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen marktwaarde zijnde op de balansdatum geldende beurskoers. De belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn gewaardeerd tegen het aandeel in het zichtbare eigen vermogen als benadering van de actuele waarde. Derivaten Onder derivaten wordt verstaan valuataderivaten en rentederivaten. Derivaten worden in de jaarrekening gewaardeerd tegen reële waarde. Indien geen marktwaarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van martkconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Commodities Het betreft hier belangen in een commodity fonds. De belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn gewaardeerd tegen het aandeel in het zichtbare eigen vermogen als benadering van de actuele waarde. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Liquide middelen Dit betreft direct opeisbare tegoeden in rekening-courant bij banken, inclusief de lopende interest per balansdatum. De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Vorderingen en kortlopende schulden Deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde verminderd met de noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid.
61
Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. Algemene reserve Voor de algemene reserve zijn het minimaal vereist vermogen, het vereist eigen vermogen en het streefvermogen van belang. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,4% van de voorziening pensioenverplichtingen. Dit betekent dat de minimaal vereiste dekkingsgraad 104,4% bedraagt. Indien de dekkingsgraad van het fonds lager is dan 104,4%, dan is de vermogenspositie van het fonds ontoereikend. Voor het beleid gaat het bestuur uit van een minimaal vereiste dekkingsgraad van 105% (zie beleidstaffel). Het vereist eigen vermogen bedraagt per balansdatum 8,0% van de voorziening pensioenverplichtingen. Het vereist eigen vermogen wordt bepaald volgens het standaardmodel uit het FTK. Ingeval van een reservetekort zal het bestuur een langetermijnherstelplan opstellen. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: De rentetermijnstructuur op balansdatum zoals die door DNB is vastgesteld en gepubliceerd. Door uitzonderlijke marktomstandigheden en gebrekkige liquiditeit in het lange eind van de interbancaire swapmarkt bestaat er volgens DNB onzekerheid omtrent juiste prijsvorming op de interbancaire swapmarkt. Als gevolg hiervan heeft DNB – in lijn met artikel 126 van de Pensioenwet – besloten de RTS (rentetermijnstructuur) per ultimo 2011 vast te stellen als een gemiddelde van de RTS van alle handelsdagen in de periode 1 oktober tot en met 31 december 2011. De pensioenverplichtingen van het fonds zijn berekend op basis van deze door DNB aangepaste RTS. Voor mannen en vrouwen worden de sterftekansen ontleend aan de AG prognosetafel 2010-2060 zoals deze is gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap. Deze kansen zijn omgerekend naar een generatietafel om rekening te houden met de verwachte toekomstige daling van de sterftekansen. Bij het gebruik van de AG prognosetafel 2010-2060 wordt rekening gehouden met ervaringssterfte gebaseerd op de indeling hoog inkomen conform de gepubliceerde levensverwachtingen van het CBS. Iedereen wordt geacht een partner te hebben. De toekomstige excassokosten worden bepaald op basis van een kasstroommodel. De vrouwelijke partner wordt 3 jaar jonger verondersteld dan de man. De voorziening voor WAO hiaat en WIA is onderdeel van de technische voorzieningen en is gebaseerd op dezelfde grondslagen.
62
Overige technische voorzieningen Er wordt een voorziening opgenomen voor deelnemers die ziek zijn en wellicht arbeidsongeschikt worden. Deze voorziening wordt jaarlijks vastgesteld en bedraagt tweemaal de risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en premievrijstelling. Resultaatbepaling De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd.
63
6.4.3
Toelichting op de balans 2011
2010
Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
224.663 230.195 -239.978 -55.381 159.499
193.161 0 -5.962 37.464 224.663
Vastrentende waarden Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen en aflossingen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
698.023 666.720 -587.587 38.168 815.324
663.690 350.269 -304.313 -11.623 698.023
Bedragen x € 1.000 ACTIVA [1] Balanswaarde van de beleggingen
De grote volumes onder de aan- en verkopen van de aandelenportefeuille en portefeuille vastrentende waarden, vloeien voort uit de implementatie van de strategische normportefeuille in 2011. Vastgoed Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
37.935 681 -142 -794 37.680
38.805 9.317 -10.406 219 37.935
Derivaten Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen en overige mutaties Saldo einde boekjaar
3.816 -3.442 -613 90.142 89.903
-4.963 1.161 -15.302 22.920 3.816
89.903 26.664 63.239
24.396 20.580 3.816
14.297 0 -12.118 -2.179 0
10.980 0 0 3.317 14.297
Ultimo boekjaar is als volgt in de balans opgenomen: Derivaten onder beleggingen Derivaten onder overige schulden Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar 64
Het pensioenfonds neemt geen deel aan securities lending programma’s. De portefeuille aandelen bevat onder andere een investering in Ishares, deze bevatten een securities lending component. Deze wordt als gering beschouwd. Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Directe marktnotering Per 31 dec 2011 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Totaal
Waarderingsmodellen Afgeleide en -technieken niet marktnotering gebaseerd op marktdata
Totaal
0 128.880
0 30.619
37.680 0
37.680 159.499
815.324 0 0
0 -2.586 0
0 65.825 0
815.324 63.239 0
944.204
28.033
103.505
1.075.742
0 224.663
0 0
37.935 0
37.935 224.663
653.057 0 0
44.966 -4.138 14.297
0 7.954 0
698.023 3.816 14.297
877.720
55.125
45.889
978.734
Per 31 dec 2010 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Totaal
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Van de vastgoedbeleggingen vindt de waardering van het daadwerkelijke onroerend goed plaats door onafhankelijke taxateurs. Bij de overgang van ING naar CBRE is er voor de fondsen die werden getaxeerd door CBRE een andere taxateur aangesteld. De waardering van derivaten vindt plaats door gebruik van interne modellen, waarbij de resultaten van de tegenpartij en van Bloomberg als referentie worden gebruikt voor controle van de uitkomsten van de interne modellen. 65
[2] Vorderingen en overlopende activa Overlopende rente Afrekening premies vorig boekjaar Debiteuren Vooruitbetaalde kosten Overig Totaal [3] Overige activa Banken, rekening-courant Totaal
2011
2010
16 270 33 1 0 320
0 2.964 3 1 5 2.973
13.931 13.931
18.024 18.024
2011
2010
72.987 -46.008 26.979
77.266 -4.279 72.987
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het fonds.
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves [4] Algemene reserve Stand begin boekjaar Resultaat boekjaar Stand einde boekjaar
De dekkingsgraad van het pensioenfonds bedraagt 102,5% per 31 december 2011. Omdat de dekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen (104,4%) is er sprake van een dekkingstekort. Het herstel van het vermogen van het pensioenfonds is gebaseerd op het op 27 maart 2009 bij DNB ingediende herstelplan. Op 1 juli 2009 is dit herstelplan door DNB ongewijzigd goedgekeurd. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: Voor het kortetermijnherstel wordt met een periode van vijf jaar gerekend. De premie wordt vastgesteld volgens de aangepaste premie- en beleidstaffel (zie ook 5.2.3.1). De toeslagverlening aan actieve deelnemers is onvoorwaardelijk en zal volgens de loonontwikkeling bij de werkgever worden toegekend. De dekkingsgraad is in het 3e kwartaal onder de dekkingsgraad uitgekomen die volgt uit de in het herstelplan uiteengezette herstelpad. Op grond van het herstelplan zou de dekkingsgraad per 31 december 2011 107,1% bedragen.
66
[5] Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds VPV WAO hiaat / WIA Overige technische voorzieningen Totaal
2011
2010
1.075.175 1.449 2.278 1.078.902
925.957 1.657 2.085 929.699
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand begin boekjaar 925.957 Pensioenopbouw 24.147 Toeslagverlening 7.770 Rentetoevoeging 11.584 Wijziging marktrente 131.663 Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten 3.927 Onttrekking voor pensioenuitkeringen en -42.637 uitvoeringskosten Aanpassing sterftegrondslagen 17.786 Overige mutatie voorziening pensioenverplichting -5.022 Stand einde boekjaar 1.075.175 Voorziening pensioenverplichtingen WAO hiaat en WIA Stand begin boekjaar Reservering risicopremie en AO Toeslagverlening Rentetoevoeging Wijziging marktrente Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Overige mutaties Stand einde boekjaar Overige technische voorzieningen Stand begin boekjaar Mutatie Stand einde boekjaar
840.833 22.641 766 10.711 75.458 2.486 -41.291 13.230 1.123 925.957
1.657 0 0 18 90
2.218 -53
-174 -142 1.449
-194 -412 1.657
2.085 193 2.278
2.018 67 2.085
23 75
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 2,74% (2010: 3,44%). De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: 2011 2010 Actieve deelnemers 554.975 504.403 Pensioengerechtigden 405.085 332.299 Gewezen deelnemers 118.842 92.996
67
De pensioenregeling kan voor de actieve deelnemers worden gekenmerkt als een onvoorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan 13 maandsalarissen en het vakantiegeld, onder aftrek van een franchise. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Tevens bestaat er recht op nabestaanden- en wezenpensioen. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. [6] Overige schulden en overlopende passiva Schuld u.h.v. onderpand swappositie Derivaten Crediteuren Vakantie uitkering (01/04 - 31/12) Vooruitontvangen posten (premies) Overige schulden Totaal einde boekjaar
25.270 26.664 31 1.200 11.239 193 64.597
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
68
0 20.580 134 1.312 10.775 39 32.841
6.4.3.1
Risicobeheer
Beleid en risicobeheer Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico's die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico's. Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt geconfronteerd met risico's. Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is het solvabiliteitsrisico. Dit betreft het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te komen. Indien de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie moet verhogen en dat er geen ruimte is voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). In de wet- en regelgeving zijn voorschriften opgenomen hoe er met dit risico moet worden omgegaan. In de premie- en beleidstaffel van het pensioenfonds wordt ook rekening gehouden met de solvabiliteitseisen. Ultimo 2011 is met de gestandaardiseerde methode per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald. De vereiste solvabiliteit per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereiste solvabiliteit. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtsituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 8,0%. Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de strategische portefeuille ultimo 2011. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de werkelijke portefeuille ultimo 2011, dan zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen (7,6%). Ultimo 2010 bedroeg het vereist eigen vermogen 8,9% op basis van de werkelijke portefeuille (8,1% op basis van de strategische portefeuille). De daling van het vereist eigen vermogen ultimo 2011 ten opzichte van ultimo 2010 wordt voornamelijk veroorzaakt door een daling van het zakelijke waarden risico. Daarnaast zorgt de lagere rentetermijnstructuur ultimo 2011 (t.o.v. ultimo 2010) voor een lager vereist eigen vermogen.
69
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vereiste solvabiliteit per risicofactor. Toetsing solvabiliteitseis voor het pensioenfonds
Risicofactor Renterisico Vastrentende Waarden Renterisico VPV Totaal renterisico (S1)
Benodigde solvabiliteit -€ 10,13 € 10,66 € 0,53
Aandelenrisico - ontwikkelde markten - emerging markets - onroerend goed indirect Totaal zakelijke waarden risico (S2) 1
€ € € €
Valutarisico (S3) Grondstoffen risico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Standaard-formule
€ 1,25 € 0,00 € 2,98 € 4,13 € 8,02 2
3,78 1,32 0,95 5,78
Toelichting Looptijd afh. renteschok Effect op passiva
Mutatie 25% Mutatie 35% Mutatie 25%
Mutatie 20% Mutatie 30% Spread * 1,4 Effect op passiva Toetsingsverschil = 0,00
N.B. Bedragen zijn gemakshalve geschaald zodanig dat de voorziening pensioenverplichtingen op actuele waarde gelijk is aan € 100.
Beleggingsrisico's De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek aan ons gerapporteerd.
1
Het totale zakelijke waarden risico is ongelijk aan de som van de individuele risico’s omdat er een correlatie van 0,75 wordt verondersteld tussen enkele categorieën.
2
Het vereist eigen vermogen is bepaald met de standaardformule ( ( S 2 + S 2 + 0,50 × 2 × S × S + S 2 + S 2 + S 2 + S 2 ) ). 1 2 1 2 3 4 5 6 Op basis van bovenstaande waarden geeft dit
(0,53 2 + 5,78 2 + 0,50 × 2 × 0,53 × 5,78 + 1,25 2 + 0,00 2 + 2,98 2 + 4,13 2 ) =
8,02. 70
Renterisico Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration, de waardeverandering van de vastrentende waarde als gevolg van een rente/inflatie wijziging met 1%. Voor de afdekking van het renterisico zullen worden obligaties en rentederivaten (renteswap overlay) ingezet. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is bepaald dat het pensioenfonds minimaal 80% van het renterisico van de nominale verplichtingen afdekt. In de praktijk wordt het renterisico doorlopend gemonitord, waarbij minimaal eens per kwartaal de optimale rente afdekking door de beleggingscommissie op advies van de fiduciair beheerder wordt beoordeeld. Voor het afdekken van het renterisico staat allereerst de fysieke obligatieportefeuille ter beschikking. Deze portefeuille heeft een rentegevoeligheid die weliswaar afwijkt van de verplichtingen, maar al een deel van de rentegevoeligheid afdekt. Het verdere maatwerk wordt geleverd door het gebruik van renteswaps. Ultimo 2011 is 93,7% van het renterisico afgedekt. In onderstaande tabel is de duration van de vastrentende waarden ultimo 2011 weergegeven. Duration vastrentende waarden excl. derivaten Duration vastrentende waarden incl. derivaten
Duration 9,84 18,49
Waarde 815.324 878.563
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: Bedragen * € 1.000
Resterende looptijd ≤ 1 jaar Resterende looptijd > 1 jaar en < 5 jaar Resterende looptijd ≥ 5 jaar Totaal
31 december 2011 10.539 1,3% 125.321 679.464 815.324
15,4% 83,3% 100,0%
31 december 2010 58.405 8,8% 88.934 516.351 663.690
13,4% 77,8% 100,0%
De presentatie van de vastrentende waarden in looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals op de volgende pagina weergegeven.
71
Bedragen * € 1.000
31 december 2011
31 december 2010
Resterende Resterende jaar Resterende jaar Resterende Totaal
208.343
19,3%
170.517
18,3%
183.025
17,0%
175.664
18,9%
298.246 389.288 1.078.902
27,6% 36,1% 100,0%
262.758 320.760 929.699
28,3% 34,5% 100,0%
looptijd < 5 jaar looptijd ≥ 5 en < 10 looptijd ≥ 10 en < 20 looptijd ≥ 20 jaar
Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of de algemene marktontwikkeling) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. De verdeling van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: Bedragen * € 1.000
Azië Europa Noord-Amerika Overig Totaal
31 december 2011 35.080 37.220 70.706 16.493 159.499
22,0% 23,3% 44,3% 10,4% 100,0%
31 december 2010 30.978 76.575 107.044 10.066 224.663
13,8% 34,1% 47,6% 4,5% 100,0%
De vastgoedportefeuille betreft een niet-beursgenoteerd fonds van CBRE dat belegt in 21 landen in Continentaal Europa. De beleggingen in dit fonds hebben ultimo 2011 een waarde van € 37,7 mln. De verdeling van de portefeuille vastrentende waarden naar regio is als volgt: Bedragen * € 1.000 31 december 2011 31-dec-10 Azië 252 0,0% 779 0,1% Europa 801.300 98,3% 907.000 98,5% Noord-Amerika 7.810 1,0% 9.158 1,0% Overig 5.962 0,7% 3.471 0,4% Totaal 815.324 100,0% 920.409 100,0%
72
Valutarisico De obligatieportefeuille kent een beperkt valutarisico en de vreemde valuta-exposure wordt afgedekt. Verder wordt 100% van de benchmark exposure in de Amerikaanse dollar, Japanse yen en Britse pond afgedekt naar de Euro voor aandelen, wereldwijde high yield obligaties en schuldpapier van opkomende markten. De gebruikte instrumenten zijn valutatermijncontracten met een looptijd van 3 maanden, die ieder kwartaal worden doorgerold. De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: Valuta
Voor afdekking
Bedragen * € 1.000
EUR GBP JPY USD Overige vreemde valuta Totaal
861.195 17.800 9.414 76.066 48.028 1.012.503
Valutaderivaten 90.073 -12.095 -11.557 -66.422 0 0
Netto positie 951.268 5.706 -2.142 9.645 48.028 1.012.503
Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Naast het hanteren van minimale creditratings en concentratielimieten op individuele tegenpartijen en/of uitgevende instellingen wordt het risico op tegenpartijen voor buitenbeurstransacties (het OTC plaatsen van deposito's en het afsluiten van swaps) afgedekt door middel van onderpandstelling. In het verlengde van de risicobeheersingmaatregelen voor het tegenpartijrisico, houdt de fiduciair manager zich bezig met het continue monitoren en analyseren van het kredietrisico van uitgevende instellingen. De vastrentende waarden worden in principe via gereglementeerde markten verhandeld. De rating is gebaseerd op Standard & Poors. De non-rated fondsen betreffen met name beleggingen in cash en nog niet afgewikkelde transacties in aandelen en vastrentende waarden.
73
Onderstaande grafiek geeft, ter illustratie van het kredietrisico binnen de vastrentende waarden portefeuille, de verdeling naar de verschillende kredietkwaliteiten weer ultimo 2011. Rating obligatieportefeuille 2011 (waarde € 815 mln) en 2010(waarde € 698 mln)
2011 7,1% 3,3% 25,1%
AAA 8,4%
AA A B
56,1%
BB BBB
2010 5,2%
1,3%
2,5% 25,4%
7,6%
58,0%
74
In de onderstaande grafiek wordt de verdeling van de aandelenportefeuille naar sector weergegeven: Sectorverdeling aandelen 2011 (waarde € 159 mln) en 2010 (waarde € 225 mln)
2011 10% Financiële instellingen
2% 3%
Basismaterialen
32%
Gezondheidszorg 12%
Industrie Energie Duurzame consumentengoederen ICT
9%
Telecommunicatie
6%
Nuts 7% Niet-duurzame consumentengoederen
12%
7%
Liquiditeiten
2010 8%
0% 17%
2% 4%
14% 14%
8%
14%
9%
10% 75
Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat mogelijk de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Eind 2010 heeft het fonds, naar aanleiding van publicatie van de nieuwe prognosetafels, onderzocht welke gevolgen de nieuwe prognosetafels hebben voor de gehele set van voorzieningsgrondslagen. Het bestuur heeft toen besloten de AG-prognosetafel 2010-2060 te implementeren, waarbij een correctie plaatsvindt op basis van de CVS ervaringscurve (Centrum voor Verzekeringsstatistiek). Er wordt geen leeftijdsterugstelling meer toegepast. Iedere twee jaar zal het bestuur deze tafel herijken op basis van de nieuwste gegevens. De reglementsfactoren zijn eveneens per 1 januari 2011 aangepast aan de nieuwe prognosetafel. Na kanttekeningen van de toezichthouder DNB bij de prudentie van toepassing van de CVS ervaringssterfte, heeft het bestuur besloten de CVS ervaringscurve te vervangen door de CBS ervaringscurve gebaseerd op de levensverwachting bij hoge inkomens. Dit is aan de toezichthouder gecommuniceerd, die inmiddels heeft laten weten akkoord te gaan met deze aanpassing. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Voor het overlijdensrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Gezien de schaal van het pensioenfonds is dit risico niet herverzekerd. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Ook dit risico wordt door het pensioenfonds niet herverzekerd. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om toeslagen op de pensioenen toe te kennen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin kan worden geïndexeerd (ook wel aangeduid als de indexatieruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad is gebruik gemaakt van een reële rentetermijnstructuur afgeleid uit de inflatieswapmarkt. Ultimo 2011 bedraagt de reële dekkingsgraad 73,4%(31 december 2010: 80,5%).
76
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Deze posten worden in de tabel op de volgende pagina weergegeven. Uit de tabel blijkt dat het concentratierisico is toegenomen. Bedragen * € 1.000
2011: Vastrentende waarden Oostenrijk Italie Frankrijk Duitsland Nederland Spanje 2010: Vastrentende waarden Duitsland Frankrijk Italië
26.339 90.226 147.952 223.798 43.517 49.232
32.502 22.463 37.373
Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Er wordt gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt.
77
Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden.
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2011: Contract- Saldo Positieve Negatieve Bedragen * € 1.000 omvang waarde waarde waarde Valutaderivaten -90.073 -2.586 336 -2.923 Rentederivaten 219.686 65.825 89.567 -23.741 Ter zake van de swaps bedroeg de waarde van de ontvangen zekerheden (collateral) ultimo 2011 € 25,3 miljoen (2010: € 5,4 miljoen). Overige niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. Het belangrijkste niet-financiële risico is het operationele risico. • Operationeel-/uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP en BlackRock. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van de uitvoerders TKP en Blackrock een ISAE 3402 type II-rapport, respectievelijk een SSAE 16-rapport. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. Een externe accountant certificeert de rapportages. • Integriteitrisico Het integriteitrisico is het gevaar voor aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van het pensioenfonds als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschift is voorgeschreven. Het integriteitrisico wordt gemitigeerd door de vaststelling van integriteitbeleid door het bestuur en de jaarlijkse toetsing hiervan. Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van de bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Het pensioenfonds volgt verder een Socially Responsible Investment-strategie. Als gevolg daarvan is een lijst van ondernemingen opgenomen waarin niet mag worden belegd.
78
• Managerrisico uit hoofde van actief beheer Managerrisico wordt beheerst door een selectieproces en het monitoren van de aangestelde managers. Een belangrijk aandachtspunt in de selectie van de aangestelde managers is het interne risicocontroleproces. Daarbij geldt dat in de beleggingsrichtlijnen specifieke restricties zijn opgenomen op het gebied van regio's, markten, maximale positie in individuele aandelen, en de maximale tracking error. • Custody risico The Bank of New York (BoNY) is door het pensioenfonds aangesteld als bewaarnemer van de beleggingsportefeuille. De overeenkomst bevat algemene bepalingen aangaande bewaarnemingrisico's, waarmee wordt aangesloten bij best practices. Het belegd vermogen is afgescheiden. • Juridisch risico Het juridisch risico wordt onder andere beheerst door het sluiten van diverse overeenkomsten. Waar nodig wordt tevens juridisch advies ingewonnen.
6.4.4
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingovereenkomst gesloten met TKP Pensioen BV per 1 oktober 2007. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie en bestuursondersteuning voor een periode van 3 jaar met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2011 bedraagt € 0,7 miljoen (2010: € 0,6 miljoen). Deze overeenkomst is per 1 januari 2011 voor drie jaar verlengd.
79
6.4.5
Toelichting op de staat van baten en lasten 2011
2010
43.745 59 345 44.149
39.264 35 29 39.328
De kostendekkende, gedempte en feitelijke premies zijn als volgt: Kostendekkende premie 35.658 Feitelijke premie 44.149 Gedempte premie 27.642
25.207 39.328 21.926
Bedragen x € 1.000 [7] Premiebijdragen Premie en koopsommen Pensioenpremie Afrekening premies voorgaand jaar Koopsommen FVP Totaal Premie-inkomsten
De kostendekkende premie op rts-basis voor 2011 bedraagt € 35,7 miljoen (2010: € 25,2 miljoen). Het pensioenfonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. De feitelijke premie bedraagt € 44,1 miljoen (2010: 39,328 miljoen). Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgever- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgever in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgever ingehouden op het salaris van de werknemers. Het deel van de premie dat de werkgever doorbelast aan de werknemer wordt niet door het pensioenfonds geregistreerd. [8] Beleggingsresultaten AANDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Aandelen totaal VASTRENTENDE WAARDEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastrentende waarden totaal VASTGOED Indirecte opbrengsten Vastgoed totaal OVERIGE BELEGGINGEN Indirecte opbrengsten Overige beleggingen totaal
80
0 -55.381 -55.381
26 37.464 37.490
24.784 38.168 62.952
7.219 -11.623 -4.405
-793 -794
219 219
-2.179 -2.179
3.317 3.317
2011
2010
29.846 63.478 93.324
22.734 22.920 45.654
LIQUIDE MIDDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Liquide middelen totaal
2.930 0 2.720
2.471 23 2.494
Kosten vermogensbeheer
-2.860
-3.249
54.700 43.293 97.993
29.200 52.320 81.520
79 0 72 151
47 7 5 59
20.559 11.364 7.600 1.612 191 310 167 3 12 41.818
19.647 11.562 7.598 1.764 185 89 185 4 108 41.142
100 704 54 34 85 14 166 25 1.182
92 645 62 39 37 16 120 20 1.030
DERIVATEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Derivaten totaal
Totaal Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten [9] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Diversen Totaal [10] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen Partnerpensioen Eenmalige uitkering (vakantiegeld) Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Anw-aanvulling Afkoop pensioenen Totaal [11] Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Administratiekostenvergoeding Controlekosten accountant Controlekosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Kosten toezicht DNB/ AFM Overige
Onder de overige advieskosten worden de kosten voor de externe voorzitter en de adviseur van de beleggingscommissie verantwoord.
81
Financiële vergoeding bestuurders Aan de statutaire bestuurders werd door het pensioenfonds in 2011 een vergoeding verstrekt van € 21.835,- over 2011 en € 18.270,- over 2010. De kostenstijging in 2011 is het gevolg van een hoger aantal vergaderingen en kostenvergoedingen voor het volgen van opleidingen. Het pensioenfonds heeft geen personeel in dienst. De beheeractiviteiten worden op basis van een uitvoeringsovereenkomst verricht door personeel in dienst van TKP Pensioen BV. Raad van toezicht Aan de leden van de raad van toezicht werd door het pensioenfonds in 2011 een vergoeding verstrekt van € 40.392,- (2010: € 33.023,-). De stijging is te wijten aan de kosten voor de selectieprocedure van nieuw lid van de raad van toezicht. Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2011 een vergoeding verstrekt van € 5.608 (2010: € 6.305). Het honorarium van de accountant is als volgt te specificeren: Controle van de jaarrekening Andere controlewerkzaamheden Totaal [12] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenverplichtingen WAO Hiaat Totaal
49 5 54
51 0 51
149.217 -207 149.010
85.124 -562 84.562
Voor het verloop van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds wordt verwezen naar de staat van baten en lasten. [13] Mutatie overige technische voorzieningen [14] Saldo overdrachten van rechten Waardeovernames Waardeoverdrachten Totaal [15] Overige lasten Interest waardeoverdrachten Interest premies Totaal
82
193
68
-4.939 1.015 -3.924
-2.600 960 -1.640
18 4 22
20 5 25
6.5
Verbonden partijen
Transacties met bestuurders Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst gesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn: • • •
•
•
De werkgever is verplicht al zijn werknemers waarmee een pensioenovereenkomst is gesloten binnen één maand aan te melden voor deelneming in het fonds. De werkgever voldoet jaarlijks premies en koopsommen aan het pensioenfonds ter dekking van de financiële gevolgen van de door het pensioenfonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in het Pensioenreglement. Ten minste één maal per 3 jaar, of vaker indien daartoe aanleiding bestaat, zal een ALM studie uitgevoerd worden waarin de effecten van risico's en beheersingsmaatregelen in kaart gebracht worden aan de hand waarvan evenwichtige keuzes gemaakt moeten worden. Met dezelfde periodiciteit wordt een continuïteitsanalyse uitgevoerd teneinde gemaakte keuzes te evalueren en zo nodig bij te stellen. Dit alles ten aanzien van de risk appetite, toeslagambitie en -beleid, premieniveau en premiebeleid (opslagen en kortingen afhankelijk van de financiële positie) en herverzekeringsbeleid. De werkgever heeft het recht tot vermindering van zijn bijdrage aan de pensioenregeling in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zodanige omstandigheden worden in ieder geval aanwezig geacht: - indien de financiële positie van de werkgever een vermindering van de bijdrage noodzakelijk maakt; - bij wijzigingen van wettelijke regelingen op het gebied van de pensioenen, sociale zekerheid en sociale verzekeringen alsmede van daarmee samenhangende fiscale wetgeving in de meest ruime zin, die financiële gevolgen hebben voor de werkgever en/of de werknemer. De verdere opbouw van de pensioenaanspraken die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met de werkgever, zullen dan dienovereenkomstig worden verminderd. Een desbetreffend besluit van de werkgever moet onverwijld schriftelijk aan het pensioenfonds, alsmede aan de deelnemers en andere belanghebbenden worden medegedeeld. De werkgever is verplicht het pensioenfonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen. Daarnaast is de werkgever verplicht de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de in de overeenkomst vastgelegde wijze, aan het pensioenfonds te verstrekken.
83
•
• •
De werkgever is verplicht om het pensioenfonds schriftelijk te informeren over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. Het bestuur stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden na het van kracht worden van de gewijzigde pensioenovereenkomst een gewijzigd pensioenreglement op. Het bestuur zorgt ervoor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met de (wijziging van de) pensioenovereenkomst, alsmede met de uitvoeringsovereenkomst. Met betrekking tot alle geschillen die over de uitleg of toepassing van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en het pensioenfonds mochten ontstaan, zal eerst worden getracht in onderling overleg tot overeenstemming te komen. Indien partijen niet tot overeenstemming komen, zullen deze geschillen worden voorgelegd aan een geschillencommissie. Partijen verklaren de uitspraak van die geschillencommissie als bindend te beschouwen en naar de letter van deze uitspraak te handelen.
De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2007 en heeft een looptijd van 4 jaar en wordt telkens stilzwijgend verlengd met een tijdvak van 3 jaar indien de overeenkomst niet ten minste 6 maanden voor de afloop ervan bij aangetekend schrijven aan de wederpartij is opgezegd. Per 1 oktober 2010 is er een nieuwe uitvoeringsovereenkomst afgesloten met een looptijd van één jaar en drie maanden. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt het bestaande beleid voortgezet. Door de ervaringen tijdens de kredietcrisis bleek het handiger om de beleidstaffel te splitsen in een premie- en toeslagenstaffel en een risicobudgetstaffel. De financiële opzet is ongewijzigd; wel is enig (technisch) onderhoud gepleegd. Er is voor een korte looptijd gekozen, omdat de verwachting bij de verlenging was, dat de werkgever een nieuwe pensioenovereenkomst met de vakbonden overeen zou komen, waarna de uitvoeringsovereenkomst ook zou moeten worden aangepast. Per 1 januari 2012 is er een nieuwe uitvoeringsovereenkomst van kracht met een looptijd tot 1 januari 2014. Hierin zijn geen significante wijzigingen opgenomen ten opzichte van de vorige uitvoeringsovereenkomst.
84
6.6
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het fonds is naar mening van de certificerend actuaris slecht, vanwege een dekkingstekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Actuariële analyse van het resultaat 2011
2010
Resultaat uhv wijziging rentetermijnstructuur Resultaat uhv beleggingsopbrengsten Resultaat uhv premie Resultaat uhv waardeoverdrachten Resultaat uhv kosten Resultaat uhv uitkeringen Resultaat uhv kanssystemen Resultaat uhv toeslagverlening Resultaat uhv overige (incidentele) mutatie technische voorziening Resultaat uhv andere oorzaken
-131.754 86.391 10.909 -8 460 336 5.515 0
-75.533 70.792 15.386 -854 576 -356 -1.075 -766
-17.793 -64
-12.411 -38
Totaal resultaat
-46.008
-4.279
Bedragen x € 1.000
Het resultaat in 2011 wordt voornamelijk verklaard door de volgende vier oorzaken:
De toename van de beleggingsopbrengsten en het positieve resultaat op premie hebben een positief effect op het resultaat. De wijziging van de rentetermijnstructuur en de zwaardere grondslagen als gevolg van de overgang op andere ervaringssterfte hebben een negatief effect op het resultaat.
De resterende resultaten worden voornamelijk veroorzaakt doordat de verwachte ontwikkelingen van de aan het vaststellen van de technische voorzieningen ten grondslag liggende kanssystemen en kostenopslagen afwijken van de werkelijkheid. Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het pensioenfonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. In de tabel zijn zowel de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur als de gedempte kostendekkende premie opgenomen. Het verwachte rendement voor de gedempte premie wordt berekend aan de hand van een veronderstelde rente van 4% en een risicopremie van 2,5%.
85
(bedragen * € 1.000) Kostendekkende premie ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling: ▪ excasso-opslag: ▪
toeslagen:
▪ ▪ ▪ ▪
RTS Gedempt 21.715
16.018
404
404
7.459
6.196
de risicopremie voor nabestaandenpensioen: FVP- bijdrage: opslag voor uitvoeringskosten: de risicopremie voor WIA excedent en premievrijstelling bij invaliditeit: ▪ solvabiliteitsopslag: ▪ inkoop voorwaardelijk: Totaal kostendekkende premie
1.233 80 440
1.053 59 440
1.138 2.878 311 35.658
1.020 2.223 229 27.642
Feitelijke premie
44.149
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Het vereist eigen vermogen eind 2011 is 8,0% en is gebaseerd op de strategische portefeuille voor 2012. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de werkelijke portefeuille per ultimo 2011, dan zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen (7,6%). Amsterdam, 22 mei 2012 G. van Ankeren W.H. Bovenschen P.A.A.M. Cornet D. Hendriks E. Hondius P.D. van Loo mw. C.P.M. van Oorschot mw. G.F.T. Tiellemans
86
7.
Overige gegevens
7.1
Resultaatbestemming
Het saldo van baten en lasten is ten laste van het eigen vermogen gebracht.
87
7.2
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam is aan Sprenkels en Verschuren B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2011. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Onder de basisgegevens wordt ook verstaan de opgebouwde pensioenrechten en pensioenuitkeringen. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: − heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en − heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort.
88
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 en 132. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort. Amsterdam, 22 mei 2012 Drs. H.D. Panneman AAG verbonden aan Sprenkels en Verschuren B.V.
89
7.3
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank N.V.
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2011 van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2011 en de staat van baten en lasten over 2011 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
90
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank N.V. per 31 december 2011 en van het resultaat over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 22 mei 2012 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel getekend door: Drs. H.C. van der Rijst
91
Bijlagen
92
Bijlage 1
Pensioenregeling
Het pensioenfonds heeft drie pensioenreglementen: •
Pensioenregeling 2006, welke van toepassing is op alle medewerkers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 en op 31 december 2005 al in dienst waren of daarna in dienst zijn gekomen bij DNB.
•
Pensioenregeling 2003, welke van toepassing is op de werknemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 én 1 januari 2006 in dienst waren van DNB en per 31 december 2005 deelnamen aan het op die datum bij het pensioenfonds geldende pensioenreglement 2003 én degenen geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 recht hadden op voortzetting van de pensioenopbouw op grond van pensioenreglement 2003 zoals dat op die datum luidde én die per 31 december 2002 in dienst waren van DNB.
•
Pensioenregeling 2005, welke van toepassing is op de werknemers, geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 in dienst waren en per 30 december 2004 deelnamen aan de op die datum bij het pensioenfonds geldende pensioenregeling (in werking getreden op 1 januari 2002) en degenen geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 recht hadden op voortzetting van de pensioenopbouw op grond van pensioenreglement 2005 zoals dat op die datum luidde.
Inhoud van de pensioenreglementen De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2006 zijn: • Geïndexeerde middelloonregeling • Opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,15% per jaar • Franchise van € 11.803 per 1 januari 2011 en van € 11.953 per 1 januari 2012 • Pensioenleeftijd 65 jaar • Partnerpensioen vanaf pensioendatum op kapitaalbasis • Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis • Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis Overgangsbepalingen gelden voor medewerkers op wie de tot 1 januari 2006 geldende regelingen (pensioenregeling 2003 (oud DNB) of pensioenregeling 2005 (oud PVK)) van toepassing waren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 en medewerkers geboren vóór 1 januari 1950. Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 op wie de tot 1 januari 2006 geldende regelingen (pensioenregeling 2003 of pensioenregeling 2005) van toepassing waren, geldt dat de voor 1 januari 2006 opgebouwde pensioenaanspraken behouden blijven. Ook voor deze aanspraken gelden de toeslagen en kan de deelnemer de opgebouwde rechten vervroegen of uitstellen. Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 op wie de tot 1 januari 2006 geldende regelingen van toepassing waren (pensioenregeling 2003 of pensioenregeling 2005), blijft pensioenregeling 2003 respectievelijk pensioenregeling 2005 van kracht.
93
De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2003 (oud DNB) zijn: • Geïndexeerde middelloonregeling • Opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,0% per jaar • Franchise van € 12.898 per 1 januari 2011 en van € 13.062 per 1 januari 2012. • Opbouw prepensioen gemaximeerd op 85% van de laatst geldende inkomensgrondslag • Prepensioen ingangsdatum 60 jaar (deelnemer geboren vóór 1 januari 1948) en 60¼ (deelnemer geboren op of na 1 januari 1948, doch vóór 1 januari 1950) • Pensioenleeftijd 65 jaar • Partnerpensioen op kapitaalbasis (tot 1 januari 2002) • Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis gebaseerd op het product van 2% per jaar van de franchise en de totaal te behalen deelnemingstijd. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2005 (oud PVK) zijn: • Geïndexeerde middelloonregeling • Opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,0% per jaar • Franchise van € 12.898 per 1 januari 2011 en van € 13.062 per 1 januari 2012 • Opbouw prepensioen gemaximeerd op 85% van de laatst geldende inkomensgrondslag • Prepensioen ingangsdatum 62 jaar • Pensioenleeftijd 65 jaar • Partnerpensioen op kapitaalbasis (tot 1 januari 2002) • Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis gebaseerd op het product van 2% per jaar van de franchise en de totaal te behalen deelnemingstijd
94
Bijlage 2
Deelnemersbestand
Actieven Gewezen deelnemers Gepensioneerden Waarvan: (tijdelijk) ouderdomspensioen arbeidsongeschiktheidspensioen partnerpensioen wezenpensioen Totaal:
Stand ultimo vorig verslagjaar 2.033 1.367 1.109
Bij 190 109 106
Af -179 -44 -62
Stand ultimo verslagjaar 2.044 1.432 1.153
667
95
-28
734
59 355 28 4.509
1 7 3 405
-6 -22 -6 -285
54 340 25 4.629
95
Bijlage 3
Begrippenlijst
ABS Asset-backed security, vaak afgekort tot ABS, is een financieel instrument dat wordt gefinancierd met de kasstroom gegenereerd uit een portefeuille van activa. Deze activa zijn verstrekt als zakelijk onderpand. De activa worden samengevoegd om anders kleine en oneconomische investeringen rendabel te maken, terwijl ook het risico wordt verminderd door de onderliggende activa te diversificeren. Door een grote portefeuille van deze illiquide activa samen te voegen, kunnen zij worden omgezet in instrumenten die vrij kunnen worden aangeboden op de kapitaalmarkten. ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Afkoopfactor De factor waarmee afhankelijk van de leeftijd de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken wordt bepaald. De afkoopfactor wordt gehanteerd bij het afkopen van kleine pensioenbedragen. Dit houdt in, dat de gewezen deelnemer in plaats van het kleine pensioen een bedrag ineens ontvangt. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index). Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie.
96
Consistentietoets Op basis van deze toets kan worden vastgesteld of de verwachte toeslagverlening vanuit de evenwichtsituatie 'in voldoende mate' aansluit bij de toeslagambitie. Met de consistentietoets worden pensioenuitvoerders en sociale partners gedwongen om te toetsen of de eerdere eigen perceptie met betrekking tot het begrip 'consistentie' past bij de invulling die de overheid hieraan heeft gegeven. Dit kan leiden tot een noodzaak tot aanpassing van het ambitieniveau en/of het financiële beleid. Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren minimaal eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen. Covered bonds Schuldentitels met als onderpand een claim op de verwachte cashflows uit hypotheken of rentevergoedingen op leningen van semi-overheden. Credit rating Een rating is een risico-indicator. Een slechte rating betekent een hoog risico. Voor een hoog risico eisen beleggers en banken een hoge rente. Hoe slechter de rating dus is, hoe duurder het voor een onderneming wordt om geld te lenen. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf. De grootste ratingbureaus zijn Moody's Investors Service en Standard & Poor's. Crisisplan Een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Custodian Organisatie verantwoordelijk voor de bewaarneming van financiële bezittingen. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Dekkingstekort Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's te dekken. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta's, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde.
97
Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Emerging markets (opkomende markten) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en ZuidAmerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. ETF (Exchange Traded Fund) Een beleggingsfonds dat continu verhandelbaar is op de beurs en nauwgezet een bepaalde index volgt. Fed De Federal Reserve System of Federal Reserve of informeel ook wel The Fed is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Fiduciair Management Fiduciair management is te omschrijven als een integrale en objectieve oplossing voor pensioenfondsen met verschillende behoeften binnen vermogensbeheer. Bij fiduciair management worden oplossingen aangedragen voor strategische, tactische en operationele vraagstukken in combinatie met een op maat gesneden verslaglegging. Financieel Toetsingskader (FTK) De door de toezichthouder uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. FIRM Afkorting voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode. FIRM is een geïntegreerde methode voor de analyse van risico's bij alle typen ondernemingen waarop DNB toezicht houdt. Risicoanalyse wordt door de toezichthouder gebruikt om inzicht te krijgen in de risico's die samenhangen met de activiteiten die een onderneming uitvoert en de mate waarin deze een potentiële bedreiging kunnen vormen voor de toezichtdoelstellingen. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Gedempte kostendekkende premie De gedempte kostendekkende premie wordt berekend door het rendement te baseren op een verwachting voor de toekomst.
98
Gedragscode Schriftelijk stuk waarin regels en richtlijnen worden gegeven ter voorkoming van belangenconflicten tussen het zakelijk belang en de privébelangen van bij het pensioenfonds betrokken personen en van misbruik van vertrouwelijke informatie. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn: olie, graan en metalen. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal drie jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. High yield Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel non-investment grade genoemd. Indexatieresultaat Het indexatieresultaat is gedefinieerd als de cumulatief verleende indexatie in een bepaalde periode afgezet tegen de (cumulatieve) indexatie indien die gehele periode sprake zou zijn geweest van volledige (ten opzichte van de 100% prijsindex) indexatie. Indexatieresultaat = Cumulatieve indexatie / Cumulatieve prijsinflatie Voorbeeld Het pensioen bij aanvang is 100. Stel dat de prijzen over een periode van 15 jaar met 50% zijn gestegen, indien de toeslagverlening in dezelfde periode in totaal 25% heeft bedragen bedraagt het indexatieresultaat 25/50 = 50%. Insider Verbonden personen die direct of indirect bij transacties van het pensioenfonds in financiële instrumenten zijn betrokken, dan wel anderszins uit hoofde van hun werkzaamheden, beroep of functie over voorwetenschap beschikken of kunnen beschikken. Een insider is ook de verbonden persoon die kan beschikken over andere vertrouwelijke (markt)informatie. Investment grade Obligaties met een credit rating van BBB of hoger. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt.
99
Large/Small Cap aandelen Aandelen met hoger/lager dan gemiddelde marktkapitalisatie Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Matching portefeuille/ Return portefeuille De matching portefeuille is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om de rentegevoeligheid van de activa met de rentegevoeligheid van de passiva van een pensioenfonds af te stemmen. De return portefeuille is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om extra rendement te genereren. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Non-investment grade Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel high yield genoemd. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. OTC (Over the counter) Deze term heeft betrekking op financiële transacties die niet via de beurs verlopen, maar die direct tussen twee partijen afgesloten worden Partnerpensioen op kapitaalbasis/risicobasis Partnerpensioen op kapitaalbasis: er bestaat zowel aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming als bij overlijden na einde deelneming (als gewezen deelnemer of gepensioneerde). Partnerpensioen op risicobasis: er bestaat alleen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming. Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis en na pensioendatum op kapitaalbasis: er bestaat aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming of bij overlijden na ingang van het ouderdomspensioen; er bestaat geen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden als gewezen deelnemer. Pensioenaanspraak Een recht op toekomstige pensioenuitkeringen. De aanspraak op pensioen wordt onderscheiden van het ingegane pensioen. Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van
100
Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen. Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenrecht Een recht op ingegane pensioenuitkeringen. Pensioenresultaat Het pensioenresultaat is gedefinieerd als het (cumulatieve) niveau van de (toekomstige) pensioenuitkeringen na een bepaalde periode, afgezet tegen de (cumulatieve) hoogte van de (toekomstige) pensioenuitkeringen indien die gehele periode sprake zou zijn geweest van indexatie volgens de prijsinflatie. Het pensioenresultaat vergelijkt het nominale pensioen plus indexatie met het nominale pensioen plus prijsinflatie en geeft in feite de koopkracht van het pensioen weer. Pensioenresultaat = (1 + Cumulatieve indexatie) / (1 + Cumulatieve prijsinflatie) Voorbeeld Het pensioen bij aanvang is 100. Stel dat de prijzen over een periode van 15 jaar met 50% zijn gestegen, indien de toeslagverlening in dezelfde periode in totaal 25% heeft bedragen, bedraagt het pensioenresultaat 1,25/1,50 = 83,33% Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, bijvoorbeeld GBM en GBV 2000-2005.
101
Raad van toezicht In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het intern toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een raad van toezicht die het functioneren van het bestuur toetst en jaarlijks daarover aan het bestuur rapporteert. Renterisico Het risico dat rentefluctuaties - als gevolg van ontoereikende afstemming tussen rentegevoelige activa en passiva op het gebied van rentelooptijden en rentevoet - leiden tot ongewenste effecten op balans en resultaat. Reservetekort Er is sprake van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico's, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. Risicobudget Het risicobudget is een maatstaf voor de variantie van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Dit wordt afgeleid van langetermijn assumpties over de risicograad van de beleggingsrendementen (op de strategische norm portefeuille) ten opzichte van de verplichtingen (reëel-nominaal). Hiervoor dienen onder meer als input zeer langetermijn reeksen over prijsontwikkelingen in de diverse beleggingscategorieën die onderdeel uitmaken van de strategische norm portefeuille. Risicopremie Dit is de premie voor risicodekking. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. SPO Stichting Pensioen Opleidingen. SPO-kennisreflector Een toets die het mogelijk maakt objectief vast te stellen op welke gebieden leemten in kennis en deskundigheid bestaan voor bestuurders van pensioenfondsen. Spread Het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties. Strategische allocatie De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en derivaten. Ook wel beleggingsportefeuille.
102
Strategische norm portefeuille De strategische normportefeuille is een schaduwportefeuille waarin het pensioengeld in theorie belegd zou kunnen worden. De normportefeuille is dan ook, net als de werkelijke portefeuille, omgeven met regels en afspraken. De normportefeuille bestaat uit meerdere beleggingscategorieën, bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Elke categorie heeft een bepaalde weging. Verder wordt per categorie een 'belegbare' index afgesproken die als vergelijkingsmaatstaf geldt. Streefvermogen Het streefvermogen is gelijk aan de contante waarde van de pensioenaanspraken op basis van een rente die voor 20% gebaseerd is op de nominale marktrente en voor 80% op de reële marktrente. Dit betekent dat het pensioenfonds streeft naar een eigen vermogen zodanig dat 80% van de verwachte toeslagverlening is gefinancierd. Swap Een swap is een derivaat waarbij een partij een bepaalde kasstroom of risico wisselt tegen dat van een andere partij. Deze twee componenten worden ook wel de 'legs' van de transactie genoemd. Swaps zijn derivaten, dat wil zeggen dat ze afgeleide producten zijn. Toeslagverlening Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast (geïndexeerd). Dit houdt in dat er een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Toeslagenlabel Het Toeslagenlabel is een illustratie met bijbehorende tekst dat in één oogopslag laat zien hoe het opgebouwd pensioen naar verwachting meegroeit met de stijging van de prijzen. Het doel van het label is om op een toegankelijke wijze informatie te geven over de waardevastheid van het pensioen. Triple A Triple A is een classificatie van het kredietrisico van ondernemingen met behulp van een lettersysteem afkomstig van het Amerikaanse Standard & Poor's of Moody's Investor Service. Triple A, oftewel AAA, staat voor beste kwaliteit. Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen. UPO Uniform Pensioenoverzicht, een overzicht van de pensioenaanspraken dat jaarlijks aan de actieve deelnemers wordt gestuurd. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt.
103
Verbonden personen Alle leden van de organen van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop zij werkzaam zijn. Voortzettende deelnemers Deelnemers die wel pensioen opbouwen, maar niet meer in dienst zijn bij de werkgever. Dit geldt bijvoorbeeld voor medewerkers die gebruik hebben gemaakt van een VUT regeling of medewerkers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn verklaard. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
104
Colofon Uitgegeven door Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV Westeinde 1, 1017 ZN Amsterdam Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Telefoon 050 582 19 90 Fax 050 313 82 01 Internet www.dnbpensioenfonds.nl Email-adres
[email protected] Realisatie TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
105
106