Jaarverslag 2010 Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV
Datum rapport
23 mei 2011
Auteur
Bestuur
Nummer/versie Definitief
Profielschets Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV (het pensioenfonds) is een ondernemingspensioenfonds en voert de pensioenovereenkomsten uit die van toepassing zijn op de (oud)werknemers van De Nederlandsche Bank NV (DNB). De doelstelling van het pensioenfonds is het verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede het streven (voorwaardelijk: voor zover de middelen van het pensioenfonds het toelaten en afhankelijk van de dekkingsgraad) naar het waardevast houden van de pensioenrechten. Het pensioenfonds kent uitsluitend middelloonregelingen. De opbouw voor actieve deelnemers is onvoorwaardelijk geïndexeerd. Het beleid van het pensioenfonds wordt bepaald door het bestuur. De uitvoering van de pensioenregeling en de bestuursondersteuning heeft het bestuur uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP) en het vermogensbeheer heeft het bestuur uitbesteed aan BlackRock Netherlands BV (BlackRock). Daarnaast maakt het bestuur gebruik van de werkzaamheden van een actuaris, accountant en compliance officer. Het bestuur bestaat uit acht leden. De bestuursleden werken onafhankelijk van de benoemende partijen en zijn collectief verantwoordelijk. Het bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter.
1
Inhoudsopgave 1.
Kerncijfers
3
2.
Personalia
5
3.
Verslag verantwoordingsorgaan
7
4.
Bevindingenrapport raad van toezicht
12
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Bestuursverslag Voorwoord bestuur Financiële opzet en positie Pensioenbestuur: organisatie en governance Pensioenbeheer Vermogensbeheer
18 18 20 34 40 46
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Jaarrekening Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten) Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Toelichting op de jaarrekening Verbonden partijen Actuariële analyse
70 70 71 72 73 104 106
7. 7.1 7.2 7.3
Overige gegevens Resultaatbestemming Actuariële verklaring Controleverklaring
108 108 109 111
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Pensioenregeling Deelnemersbestand Begrippenlijst
113 114 116 117
2
1.
Kerncijfers
Bedragen x € 1,0 miljoen
2010
2009
2008
2007
2006
Balanswaarde van de beleggingen* Aandelen Obligaties Overige beleggingen Totaal
225 698 77 999
193 664 58 915
170 569 122 861
309 594 5 907
337 568 3 908
Percentages van totaal beleggingen Aandelen Obligaties Overige beleggingen Totaal
22% 70% 8% 100%
21% 73% 6% 100%
20% 66% 14% 100%
34% 65% 1% 100%
38% 60% 2% 100%
Rendement
9,0%
5,1%
-2,7%
0,6%
4,7%
Uitvoeringskosten Kosten vermogensbeheer Kosten pensioenadministratie Overige bestuurskosten
3.249 645 92
2.768 787 106
Saldo van baten en lasten
-4
33
-194
22
31
Eigen vermogen
73
77
44
239
203
Voorziening Pensioenverplichtingen
926
841
827
669
708
Voorziening WAO-hiaat
2
2
6
4
3
Overig
2
2
0
0
-
Totaal
930
845
833
673
711
Dekkingsgraad**
107,9%
109,1%
105,3%
135,5%
129,0%
Toeslagverlening Actieven DNB Inactieven ex-PVK (voor 1 jan 2005) Inactieven DNB (voor 1 jan 2003) Inactieven DNB (na 1 jan 2003) en premievrije aanspraken
0,0% 0,0% 0,0% 0,53%
1,0% 1,0% 0,0% 0,0%
3,0% 3,0% 3,0% 3,1%
1,5% 1,5% 1,5% 2,3%
1,75% 1,75% 1,75% 1,3%
3
Pensioenpremie van DNB
39
42
30
26
26
Onderverdeling van de Voorziening Pensioenverplichtingen voor deelnemers voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Totaal
54,2%
54,3%
55,4%
55,6%
48,0%
45,8% 100,0%
45,7% 100,0%
44,6% 100,0%
44,4% 100,0%
52,0% 100,0%
Aantal actieve deelnemers Aantal pensioengerechtigden Aantal gewezen deelnemers Totaal
2.033 1.109 1.367 4.509
1.999 1.085 1.337 4.421
1.986 1.072 1.354 4.412
2.055 1.080 1.265 4.400
2.092 1.143 1.135 4.370
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode *
**
De samenstelling van de beleggingsportefeuille in dit overzicht wijkt af van de samenstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de jaarrekening, omdat hier de economische samenstelling wordt getoond waarin de derivaten zijn toegerekend aan de verschillende beleggingscategorieën terwijl in de jaarrekening op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ610) de derivaten als aparte beleggingscategorie worden getoond. Formule dekkingsgraad: ((eigen vermogen + totaal technische voorzieningen) / totaal technische voorzieningen) * 100%
4
2.
Personalia
Benoemd door de werkgever (DNB) Naam
Functie in bestuur
W.H. Bovenschen
Lid
E.W. Lindeijer
Lid
P.D. van Loo
Lid
Mw. G.F.T. Tiellemans
Secretaris
Lid van commissie Auditcommissie
Functie/in dienst van Jurist divisie Juridische Zaken Divisiedirecteur Financiële Markten
Bestuurslid vanaf 4 oktober 2008 1 oktober 2004
Bestuurslid tot 1 januari 2014 21 maart 2011
1 januari 2008 1 januari 2008
1 januari 2012 1 januari 2012
Bestuurslid vanaf 1 juli 2007
Bestuurslid tot 1 juli 2015
Lid van commissie Auditcommissie
Functie/in dienst van Gepensioneerd
12 november 2004
1 januari 2013
Beleggingscommissie
Gewezen deelnemer
1 januari 2009 30 juni 2009
1 januari 2013 1 januari 2015
Beleggingscommissie Auditcommissie
Toezichthouder verzekeraars Toezichthouder banken
Voorzitter vanaf Benoemd sinds 20 september 2006, voorzitter per 1 april 2007
Voorzitter tot 1 januari 2012
Lid van commissie Auditcommissie (voorzitter)
Beleggingscommissie (voorzitter) Beleggingscommissie Auditcommissie
Gepensioneerd Hoofd Interne Accountantsdienst
Benoemd namens de deelnemers Naam
Functie in bestuur
G. van Ankeren
Plaatsvervangend secretaris (lid namens pensioengerechtigden) Lid (namens gewezen deelnemers) Plaatsvervangend voorzitter Lid
P.A.A.M. Cornet
D. Hendriks E. Hondius
Voorzitter Naam
Functie
H.J.P. Penders
Onafhankelijk voorzitter
5
Adviseurs Beleggingscommissie Mw. I.T. van den Doel, directeur VBA Beleggingsprofessionals (vanaf april 2010) Mw. C.P.M. van Oorschot, afdelingshoofd Asset Management bij DNB (vanaf 21 maart 2011 waarnemend voorzitter Beleggingscommissie) Raad van toezicht B.F. Dessing (plaatsvervangend voorzitter) (tot 1 augustus 2011) H.M. Geukers J.Th. van Niekerk (voorzitter) Verantwoordingsorgaan Namens de werkgever: Mw. M.L.F.J. Banning (voorzitter) J.E. Berndsen Mw. S. Butzke (tot 1 januari 2011) P.M.M. Timmer (vanaf 1 januari 2011) Namens de deelnemers: J.J. van Buggenum (plaatsvervangend voorzitter, tot 19 september 2010) R.A. Vink F.C. Zwart R.F. Bharos (vanaf 8 februari 2011) Namens de pensioengerechtigden en/of gewezen deelnemers: A. van Dorssen M.A. Santema J.A.T. Denissen (vanaf 10 juni 2010) Compliance officer B.M. Peters, Nederlands Compliance Instituut Pensioenbeheer TKP Pensioen BV Vermogensbeheer BlackRock Netherlands BV Externe accountant PricewaterhouseCoopers Accountants NV Certificerend actuaris Towers Watson Netherlands BV
6
3.
Verslag verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan maakt sinds 1 januari 2008 deel uit van de governancestructuur van het pensioenfonds. Voor het verantwoordingsorgaan is een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten voor Goed Pensioenfondsbestuur, zoals die zijn vastgelegd door de Stichting van de Arbeid. Hierin zijn de samenstelling van het verantwoordingsorgaan, de benoemingsprocedure van de leden, de taken en bevoegdheden en de werkwijze van het verantwoordingsorgaan beschreven. Het verantwoordingsorgaan heeft onder andere als taak om te beoordelen of het bestuur van het fonds op evenwichtige wijze rekening houdt met de belangen van alle belanghebbenden bij het fonds. Dit zijn de deelnemers, de gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgever. Het verantwoordingsorgaan benoemt, en ontslaat zonodig, de leden van de raad van toezicht en heeft het recht advies uit te brengen over: het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling van de bestuursleden; het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Ook dient het bestuur het verantwoordingsorgaan op de hoogte te stellen van de beleidsvoornemens voor de toekomst. Om zijn taken te kunnen uitvoeren heeft het verantwoordingsorgaan recht op alle informatie die het nodig acht en ook recht op overleg met het bestuur, de raad van toezicht, de externe accountant en de externe actuaris. Het verantwoordingsorgaan geeft zijn oordeel over het handelen van het bestuur, over het gevoerde en te voeren beleid alsook over het naleven van de zogenoemde Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, zoals vastgelegd door de Stichting van de Arbeid. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan alsmede de reactie hierop van het bestuur worden opgenomen in het jaarverslag van het fonds. Onderstaand geeft het verantwoordingsorgaan zijn bevindingen weer. Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan heeft zich een oordeel gevormd over het in 2010 gevoerde beleid door het bestuur. Het orgaan heeft vier maal vergaderd en daarnaast twee maal overleg gevoerd met het bestuur en éénmaal met de raad van toezicht. Op uitnodiging worden de vergaderingen van het verantwoordingsorgaan t.b.v. specifieke agendapunten bezocht door leden van de raad van toezicht. Ook heeft het verantwoordingsorgaan overleg gevoerd met de externe accountant en actuaris. Verder is een opleidingsdag georganiseerd, waarbij de (externe) ontwikkelingen op het gebied van pensioenen zijn besproken. Voorts heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van formele verantwoordingsdocumenten, zoals het
7
jaarverslag, de bevindingen van de externe accountant en actuaris, fondsdocumenten, en de kwartaalverslagen van de uitvoeringsorganisaties. Binnen het verantwoordingsorgaan functioneren drie werkgroepen: werkgroep Financiële rapportages, Compliance en governance en Communicatie en opleiding. Het verantwoordingsorgaan heeft zijn functioneren eind 2010 geëvalueerd. De conclusie hieruit is dat het functioneren van de interne werkgroepen verbeterd en de relatie met de raad van toezicht geïntensiveerd kan worden, maar dat het verantwoordingsorgaan naar behoren functioneert. Mutaties in de samenstelling van het verantwoordingsorgaan Het is heel verdrietig te moeten melden dat de heer Van Buggenum het verantwoordingsorgaan door overlijden is ontvallen. De heer Van Buggenum heeft als vice voorzitter bijna 3 jaar een zeer waardevolle bijdrage aan het verantwoordingsorgaan geleverd. Hij is, als lid namens de werknemers, opgevolgd door de heer Bharos. De heer Von Dewall is afgetreden per 1 januari 2010 en is - via verkiezingen onder de gewezen deelnemers - opgevolgd door de heer Denissen. Mevrouw Butzke is per 1 januari 2011 opgevolgd door de heer Timmer. De heer Von Dewall en mevrouw Butzke hebben een grote bijdrage geleverd aan de opzet en invulling van de werkwijze van het verantwoordingsorgaan, waarvoor zij van harte bedankt worden door het verantwoordingsorgaan. Bevindingen en aandachtspunten Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie, alsmede van de door het bestuur verstrekte toelichtingen daarbij. Tevens heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant en de externe actuaris. Evenwichtige belangenbehartiging. Aan de evaluatie van het verantwoordingsproces is, evenals in 2009, de nodige aandacht besteed. Twee aspecten spelen hierbij een rol. In de eerste plaats een procedureel aspect inzake de rechten en plichten van het verantwoordingsorgaan en op dit vlak zijn er geen problemen: het adviesrecht van het verantwoordingsorgaan functioneert goed en het bestuur gaat serieus om met de opmerkingen van het verantwoordingsorgaan. Het tweede aspect is van inhoudelijke aard en betreft de vraag: hoe wordt getoetst of alle belangen evenwichtig worden behartigd? De taak van het bestuur en het verantwoordingsorgaan worden daarbij begrensd door de inhoud van de pensioenregeling, die in de CAO is opgenomen, en de gemaakte afspraken in de uitvoeringsovereenkomst. De beoordeling op evenwichtigheid door het verantwoordingsorgaan beperkt zich derhalve tot de invulling door het bestuur van zijn discretionaire bevoegdheden bij de uitvoering van de pensioenregeling. Het bestuur heeft aangegeven dat het bij de keuzes die het maakt alle belangen afweegt (zie pagina 20). Het bestuur heeft toegezegd dit besluitvormingsproces inzichtelijker te maken. Daartoe zal het bestuur in samenwerking met TKP "cockpitrapportages" ontwikkelen die de effecten van bepaalde bestuursbesluiten in beeld brengen. Aan bestuursbesluiten zal in de toekomst
8
bovendien een "voorlegger" worden toegevoegd waarin de effecten concreet worden gemaakt voor de verschillende groepen van belanghebbenden bij het pensioenfonds. Pensioenresultaat Doelstelling van het fonds is onder meer het streven naar het waardevast houden van pensioenrechten. Uit het verslag blijkt (pagina's 32 en 33) dat deze doelstelling onder druk staat. Teneinde realistische verwachtingen te scheppen bij de betrokken deelnemers geeft het verantwoordingsorgaan het bestuur in overweging om naast de technische beschrijving in het jaarverslag, in andere communicatie-uitingen uitleg over het begrip pensioenresultaat te geven. De werkgroep Communicatie en opleiding van het verantwoordingsorgaan is vanzelfsprekend bereid hierover mee te denken. Tevens adviseren wij een korte uitleg van het begrip pensioenresultaat aan de begrippenlijst van het jaarverslag toe te voegen. Raad van Toezicht Gezien de belangrijke rol van de raad van toezicht binnen de governance van het pensioenfonds, heeft het verantwoordingsorgaan besloten de banden met de raad van toezicht te intensiveren. Hiertoe worden vergaderingen van de raad van toezicht waar onderwerpen die relevant zijn voor het verantwoordingsorgaan worden behandeld, door een of meer leden van het verantwoordingsorgaan bijgewoond. In 2010 heeft het verantwoordingsorgaan de heer Geukers - op voordracht van de raad van toezicht - herbenoemd als lid van de raad van toezicht. Hierbij zijn het functioneren van de heer Geukers, de combinatie van de kennisgebieden van de verschillende leden van de raad en de wens naar continuïteit binnen de fondsorganen meegewogen. Communicatiebeleid van het bestuur van het pensioenfonds Gedurende de verslagperiode heeft het verantwoordingsorgaan advies uitgebracht aan het bestuur op het terrein van het communicatiebeleid. Naar het oordeel van het verantwoordingsorgaan zal het beleid sterk bijdragen aan het pensioenbewust zijn van de belanghebbenden. Het verantwoordingsorgaan is actief betrokken bij de opzet en invulling van de in 2011 in het kader van het communicatiebeleid georganiseerde deelnemersbijeenkomsten. Financieel Het verantwoordingsorgaan heeft geconstateerd dat de prestatie van vermogensbeheerder BlackRock over een langere periode is achtergebleven bij de 'benchmark'. De oorzaak hiervoor kan worden toegeschreven aan de beheerders van het in aandelen belegde vermogen, Alliance Bernstein en AXA Rosenberg, waaraan door het pensioenfonds een deel van het vermogensbeheer is uitbesteed. Het verantwoordingsorgaan heeft met instemming kennis genomen van de beslissing van het bestuur om het contract met deze vermogensbeheerders te beëindigen.
9
Oordeel Op basis van de beschreven werkzaamheden komt het verantwoordingsorgaan tot het oordeel dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Voorts zijn alle door het verantwoordingsorgaan aangedragen punten naar volle tevredenheid door het bestuur opgepakt en overgenomen. Tot slot stelt het verantwoordingsorgaan het op prijs te vermelden dat het de communicatie met het bestuur, de informatieverschaffing en de administratieve ondersteuning als zeer positief heeft ervaren. Amsterdam, 23 mei 2011 M.L.F.J. Banning (voorzitter) J.E. Berndsen R.F. Bharos J.A.T. Denissen A. van Dorssen M.A. Santema P.M.M. Timmer R.A. Vink F.C. Zwart
10
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft kennis genomen van het verslag van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur stelt de gedegen werkwijze van het verantwoordingsorgaan en de open en constructieve dialoog zeer op prijs. Het bestuur neemt met genoegen kennis van de beslissing om de contacten tussen de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan te intensiveren. Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor de uitgebrachte adviezen, de samenwerking inzake het communicatiebeleid en het door het verantwoordingsorgaan uitgebrachte verslag. Hieronder geeft het bestuur zijn reactie op de genoemde aandachtspunten. Evenwichtige belangenbehartiging Het bestuur onderstreept het belang van een goed verantwoordingsproces en zal zijn bijdrage waar mogelijk leveren aan het inzichtelijker maken van dit proces. Hiertoe zijn zoals gemeld al acties ondernomen. Pensioenresultaat Het bestuur is zich bewust van het belang van het scheppen van realistische verwachtingen. Daarom communiceert het bestuur via de website, pensioenkranten, deelnemersbijeenkomsten en het jaarverslag zo helder mogelijk. Daarbij zal het de suggestie van het verantwoordingsorgaan om het begrip pensioenresultaat meer/beter uit te leggen, nader uitwerken. Vermogensbeheer De rendementen van de beleggingsportefeuilles worden continu geanalyseerd en beoordeeld door het bestuur. Het bestuur zal, als daar gezien alle omstandigheden aanleiding toe is, niet aarzelen afscheid te nemen van vermogensbeheerders. Dit is echter een beslissing die goed overwogen en onderbouwd moet worden, waarbij ook de (transitie)kosten meegewogen worden.
11
4.
Bevindingenrapport raad van toezicht
Werkwijze De raad van toezicht heeft in 2010 vijf maal vergaderd. Daarbij is drie maal overleg gevoerd met (een delegatie van) het bestuur. Ook heeft de raad een gezamenlijke vergadering met het verantwoordingsorgaan gehouden. Tevens heeft de raad overleg gevoerd met de externe accountant en certificerend actuaris. Naast de gezamenlijke vergaderingen hebben de voorzitters van het bestuur, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht regelmatig overleg. Ook vindt schriftelijke informatie-uitwisseling plaats tussen bestuur en raad. De raad van toezicht heeft zijn werkwijze om door kennisneming van de notulen van de vergaderingen van de Auditcommissie, de Beleggingscommissie en het bestuur, op de hoogte te blijven van de werkwijze en besluitvorming van het bestuur, gecontinueerd. Ook aan de hand van de kwartaalverslagen van de uitvoeringsorganisaties volgt de raad de ontwikkelingen binnen het fonds. Daarnaast beoordeelt de raad aan de hand van diverse fondsdocumenten of de beleids- en bestuursprocessen goed functioneren en of de checks en balances binnen het fonds goed zijn. Het bijwonen door leden van de raad van commissie- en bestuursvergaderingen is in 2010 gecontinueerd: de raad krijgt hierdoor een nog beter inzicht in het bestuurlijke proces. Aandachtspunten van de raad zijn in een constructieve dialoog met het bestuur besproken. Waar nodig vindt follow up plaats. Governance De raad heeft met het verantwoordingsorgaan overlegd over het verantwoordingsproces. Procesmatig verloopt dit proces goed: het verantwoordingsorgaan wordt daar waar het adviesrecht heeft, tijdig door het bestuur om advies gevraagd. De invulling van een 'evenwichtige belangenbehartiging' zal verder moeten uitkristalliseren. De taak van het VO is echter breder dan de toetsing op evenwichtige belangenbehartiging. Het bestuur legt, ook tegenover het verantwoordingsorgaan, verantwoording af over het totale beleid en dient het besluitvormingsproces zo inzichtelijk mogelijk te maken. Stappen naar deze verbreding zijn reeds gezet; in 2011 zal dit naar verwachting verder vorm krijgen. De rapportages over het vermogensbeheer zijn zeer technisch van aard. Het bestuur dient alert te blijven op de begrijpelijkheid ervan. Om de communicatie tussen verantwoordingsorgaan en raad van toezicht meer toegevoegde waarde te geven, is afgesproken dat leden van beide organen de vergaderingen van het andere orgaan kunnen bijwonen. Hierdoor verwachten beide organen meer inzicht in elkaars functioneren en het functioneren van de governance te krijgen. Dit laat onverlet dat er regelmatig gezamenlijk (plenair of via delegaties) vergaderd wordt.
12
De raad is van mening dat, na 3,5 jaar, de huidige governance uitgebreid geëvalueerd dient te worden. Hoewel de governance goed functioneert, is het huidige model misschien niet het meest optimale en dient getoetst te worden op toekomstbestendigheid. Dit zal in 2011 nader besproken worden, waarbij ook het verantwoordingsorgaan betrokken wordt. In het verslagjaar zijn diverse fondsdocumenten aangepast. Hierbij is een hiaat in de governance gedicht: in de statuten en het reglement van de raad van toezicht is het ontslagrecht door het verantwoordingsorgaan van leden van de raad vastgelegd. Dit benadrukt de onafhankelijkheid van het interne toezicht jegens het bestuur. De continuïteit en (behoud van) deskundigheid binnen het bestuur zijn aandachts-punten van het bestuur. Er zijn goede acties ondernomen, zoals het opstellen van een introductieprogramma voor nieuwe bestuursleden en het aanbrengen van specialisaties binnen de bestuurscommissies. De verwachting is dat dit laatste bij zal dragen bij aan een goede taakverdeling en evenwichtige tijdbesteding. Dit laat de collectieve verantwoordelijkheid onverlet, maar zal de aandacht en behandeling van bepaalde zaken ten goede komen. De in 2010 gerealiseerde uitbreiding van de Beleggingscommissie met een tweede adviseur draagt bij aan een brede basis en vermindert de kwetsbaarheid van deze commissie. Het bestuur heeft zijn functioneren op gedegen wijze geëvalueerd met behulp van een externe partij. Enkele aandachtspunten van de raad bij de uitkomsten van de zelfevaluatie zullen in 2011 met het bestuur besproken worden. De raad onderstreept het belang van deskundigheid binnen het bestuur en het op peil houden daarvan. Ook met betrekking tot het interne toezicht zal deskundigheid meer aandacht krijgen van de toezichthouder. De raad is zelf verantwoordelijk voor zijn deskundigheid en zal indien nodig actie ondernemen. Na de compliance scan in 2009 geeft de compliance officer regelmatig een update van de compliance chart. De raad acht het een goede zaak dat - hoe minimaal ook - bepaalde zaken geconstateerd worden. Zo kan het bestuur welbewust een beslissing nemen over het aldanniet accepteren van bepaalde risico's. De monitoringactiviteiten met betrekking tot de beheersing van de compliancerisico's zijn nader omschreven. In de rapportage over de naleving van de gedragscode door de verbonden personen in 2010 zijn geen bijzonderheden gesignaleerd. Het naar aanleiding van de compliancescan ontwikkelde integriteitbeleid zal jaarlijks geëvalueerd worden. De raad volgt deze evaluatie met interesse. De raad constateert dat er nog geen procedure is ontwikkeld over de compliance bij de uitvoeringsorganisaties en hoe het bestuur hierover wordt geïnformeerd. Het bestuur zal in 2011 nader met de raad in gesprek gaan over de compliance.
13
Beleid Het bestuur is met de sponsor in overleg getreden over de uitvoeringsovereenkomst, en dan met name over de beleidstaffel, omdat bij de evaluatie van de financiële crisis was gebleken dat er voor het fonds meer vrijheid in het beleidskader nodig was. Aangezien de beleidstaffel vastligt in de CAO, is het niet mogelijk dat alleen werkgever en pensioenfonds deze aanpassen. Daarom dient dit punt geadresseerd te worden bij de CAO-onderhandelingen. Ook externe ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het FTK, kunnen hierop van invloed zijn. De ontwikkelingen zullen door de raad met interesse worden gevolgd. Het bestuur heeft in 2009 veel aandacht besteed aan de 'lessons learned' uit de crisis op de financiële markten. Deze zijn gebruikt voor de beleidsvorming in 2010. De raad stelt met genoegen vast dat het bestuur nadere invulling heeft gegeven aan het Socially Responsible Investment beleid. Enkele vragen die de raad hierbij heeft, zullen in 2011 met het bestuur besproken worden. Het is goed dat communicatie voor het bestuur een belangrijk onderwerp is. De nulmetingen onder de deelnemers zijn een goede input voor het bestuur. Wel dient het bestuur zich ervan bewust te zijn, dat er met de nulmetingen - en te zijner tijd met de éénmetingen - mogelijk slechts een deel van de populatie wordt bereikt, te weten diegenen die geïnteresseerd zijn in (hun) pensioen. Ook de niet-geïnteresseerden dienen met deze boodschap bereikt te worden. De in 2011 te organiseren deelnemersbijeenkomsten zijn een goede aanvulling op de informatieoverdracht aan deelnemers en kunnen er, bij een goede opzet, toe leiden dat deelnemers zich meer betrokken gaan voelen bij hun pensioen. De betrokkenheid van het verantwoordingsorgaan en werkgever bij deze bijeenkomsten komt de eenduidigheid in communicatie over de pensioenregeling ten goede. Aansturing van het fonds Het bestuur en de uitvoeringsorganisaties zijn sterk betrokken bij het fonds. Het bestuur wordt bij de commissie- en bestuursvergaderingen goed ondersteund door zijn uitvoerders, waarbij het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en voldoende onafhankelijk is van deze adviseurs. Het bestuur kan zijn besluiten baseren op juiste en volledige informatie en goed onderbouwde voorstellen en analyses. De raad adviseert het bestuur bedacht te zijn op mogelijk kwaliteitsverlies bij TKP, aangezien TKP sterk groeit, wat mogelijk ten koste gaat van haar dienstverlening. Bij de evaluatie van BlackRock is een aantal verbeterpunten geconstateerd. Deze dient het bestuur goed te monitoren. Hoewel het bestuur blijk geeft van een goed kostenbewustzijn, wil de raad het belang van een goede kostenbeheersing benadrukken. De omvang van het fonds (qua deelnemersaantallen en qua belegd vermogen) is beperkt, waardoor de kosten per deelnemer relatief hoog kunnen zijn. Het bestuur doet een vergelijkend onderzoek naar de kosten van vergelijkbare pensioenfondsen.
14
Het bestuur dient te waken voor te veel afhankelijkheid van zijn fiduciair manager als het gaat om de monitoring van de externe managers inzake AO/IC-aspecten en het aanstellen van een custodian. Het bestuur dient zich bijvoorbeeld te beraden over de aanhoudende underperformance van de aandelenmanagers. De raad adviseert het beleggingsbeleid, waaronder het beleid ten aanzien van het rente- en valutarisico, te evalueren, eventueel met behulp van een externe partij. Met genoegen constateert de raad dat dit in 2011 geagendeerd zal worden. Het bestuur ontvangt over 2010 van TKP een ISAE 3402-rapportage en van BlackRock een SAS 70 rapportage. Het bestuur dient de analyse en beoordeling van de ISAE 3402 resp. SAS 70 rapportages goed vast te leggen. Ook dient de overgang naar de nieuwe standaard gemonitord te worden. Het integrale risicobeleid en de werking ervan zal in 2011 opnieuw geformuleerd worden. De raad volgt deze ontwikkeling met interesse. Het bestuur stelt jaarlijks een jaarplan vast. Dit plan geeft een goed overzicht van de belangrijkste activiteiten. Onderdeel van dit plan is de strategische kalender, waarin de reeds bekende bespreekpunten en acties voor het bestuur zijn opgenomen. Een punt van aandacht is de evaluatie van dit jaarplan. Het bestuur dient zich ervan te vergewissen dat alle issues aan de orde zijn geweest. Het auditplan is geëvalueerd. Dit plan geeft een overzicht van alle cyclische en ad hoc activiteiten van het fonds en dient als input voor de strategische kalender. De werkwijze van de Auditcommissie dient ook bij de evaluatie betrokken te worden. Conform het meerjarenplan zijn in 2010 de thema's externe ontwikkelingen (waaronder de uitkomsten van de commissies Frijns, Don, Goudswaard), evaluatie collectief functioneren van het bestuur, communicatie en 'Socially responsible investment' behandeld door het bestuur. De raad onderstreept het belang van een meerjarenplan en stelt vast dat er volgens het plan gewerkt is. Het bestuur heeft naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Frijns een aantal aandachtpunten benoemd, welke deels in 2010 zijn opgepakt en deels in 2011 nader uitgewerkt zullen worden. Risicobeheersing op de lange termijn Hoewel het fonds in het eerste kwartaal drie kwartaaleindes in een situatie was waarbij de dekkingsgraad boven de vereiste en minimaal vereiste dekkingsgraad lag achtte het bestuur het herstel te broos om het herstelplan als beëindigd te beschouwen. Deze beoordeling bleek juist. Aan het eind van het tweede kwartaal 2010 daalde de dekkingsgraad weer tot onder deze niveaus. Het bestuur geeft daarmee blijk van een prudent beleid. Hoewel het fonds nog steeds voorligt op het herstelpad, blijft het zaak om goed naar korte en lange termijn risico´s te kijken.
15
Ook dienen de maatregelen die mogelijk nodig blijken te zijn als het herstelplan niet haalbaar blijkt, met hun eventuele gevolgen voor de deelnemers, goed vastgelegd te zijn en helder gecommuniceerd te worden met de deelnemers. Ook de herstelmaatregelen als de financiële positie van het fonds die toelaat, dienen duidelijk aan de deelnemers uitgelegd te worden. De raad benadrukt het belang van een goede risicobeheersing en zal hier in 2011 extra aandacht aan besteden. Evaluatie functioneren raad van toezicht De raad heeft de jaarlijkse evaluatie van zijn functioneren, met input van het bestuur, uitgevoerd. Hieruit is geconcludeerd dat de nadruk bij de behandelde onderwerpen meer van de procedures en processen naar de risicobeheersing (op de lange termijn) kan verschuiven. Ook de aansturing van het fonds en het functioneren van de governance zullen relatief meer aandacht krijgen. De raad functioneert naar mening van zowel de raad als het bestuur goed. Wel zal in 2011 naar de totale governance binnen het fonds gekeken worden. De raad zal de procedure voor deze evaluatie in 2011 tegen het licht houden en wellicht aanpassen. In verband met het aftreden van de heer Dessing per 1 augustus 2011 en het niet beschikbaar zijn voor een volgende termijn, zal de raad een nieuw lid voordragen voor benoeming door het verantwoordingsorgaan. Er zal gezocht worden naar een kandidaat die in het profiel van de raad past. Conclusies Het bestuur functioneert goed en wordt op professionele wijze ondersteund door zijn uitvoeringsorganisaties, waarbij het bestuur zijn verantwoordelijkheid blijft nemen. Het verantwoordingsorgaan speelt een goede rol in het proces van verantwoording afleggen over de genomen besluiten. Ook zal het bestuur meer rechtstreekse contacten met de achterban initiëren. De procedures liggen vast en worden nageleefd. De raad zet voor 2011 het onderwerp van het functioneren van de governance op de agenda. Ook zal de raad extra aandacht geven aan de risicobeheersing op lange(re) termijn en de aansturing van het fonds. De raad van toezicht bedankt het bestuur en het verantwoordingsorgaan voor het goede en open overleg. Amsterdam, 23 mei 2011 B.F. Dessing (plv. voorzitter) H.M. Geukers J.Th. van Niekerk (voorzitter
16
Reactie bestuur op bevindingenrapport raad van toezicht Het bestuur heeft kennis genomen van het bevindingenrapport van de raad van toezicht. De kritische blik, gedegen kennis en de constructieve werkwijze van de raad van toezicht wordt door het bestuur erg op prijs gesteld. Het bestuur bedankt de raad voor zijn inzet gedurende het jaar, het uitgebrachte rapport en de open en constructieve dialoog. Hieronder geeft het bestuur zijn reactie op de genoemde aandachtspunten. Verantwoording beleid Het bestuur onderstreept de mening van de raad dat het bestuur verantwoording aflegt over het totale beleid en zal hier, in samenwerking met het verantwoordingsorgaan, zo optimaal mogelijk invulling aan geven. Het bestuur heeft een meerjarenplan, een auditplan en een strategische kalender, zodat planmatig alle issues aan de orde komen. Uitvoeringsorganisaties Het bestuur waakt continu over de kwaliteit van de dienstverlening bij de uitvoeringsorganisaties. De bij de evaluaties geconstateerde verbeterpunten worden bewaakt en zijn voor een groot deel gerealiseerd. De rapportages van de uitvoeringsorganisaties hebben zich ontwikkeld tot goed uitgekristalliseerde documenten, die het bestuur voorzien van relevante informatie. Het bestuur werkt samen met de uitvoeringsorganisaties continu aan optimalisatie van de dienstverlening. Daarbij worden ook de kosten in ogenschouw genomen. Governance en risicobeheersing Het bestuur zal het huidige governancemodel nader beschouwen in zijn themadag 2011. Het bestuur onderkent het belang van een goede risicobeheersing en zal in 2011 de integrale risicoanalyse actualiseren. Ook in de reguliere werkzaamheden schenkt het bestuur regelmatig aandacht aan de risicobeheersing. Zo heeft het bestuur uitgebreide analyses uitgevoerd van de ISAE 3402- en SAS 70-rapportages van de uitvoeringsorganisaties. Ook stelt het bestuur een plan van aanpak op voor het geval het herstelplan niet haalbaar blijkt. Het bestuur zal in 2011 nadere procedures vastleggen voor de monitoring van de compliance bij de uitvoerders.
17
5.
Bestuursverslag
5.1
Voorwoord bestuur
In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2010, de achterliggende overwegingen bij de vaststelling van het beleid en de uitkomsten hiervan voor Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV. Ook wordt vooruitgekeken naar de ontwikkelingen in 2011. Het afgelopen jaar stonden de pensioenen en pensioenfondsen in het middelpunt van de belangstelling. Nadat eerder de pensioenen onder vuur lagen van de crises in de financiële sector kwam daar het afgelopen jaar de schulden crises in de Zuid-Europese landen bij. De vlucht van het geld uit die landen naar veiliger haven en het beleid van de financiële autoriteiten zorgden in ons land voor sterk dalende rentes en navenant hogere pensioenverplichtingen. Het herstel van de wereldeconomie blijft onevenwichtig, waardoor de financiële markten erg volatiel bleven. Bovendien bleek in 2010 dat de levensverwachting van de 'gemiddelde Nederlander' te zijn toegenomen. Het pensioenfonds dekt het renterisico voor een groot deel af. In 2010 heeft dit tot gevolg gehad, dat de gestegen voorziening als gevolg van de dalende rente, is gecompenseerd door de extra beleggingsopbrengsten die het gevolg zijn van de renteafdekking. De stijging van de verplichtingen door de lage rente en de betere levensverwachtingen is daarom grotendeels teniet gedaan door het positieve beleggingsresultaat van 9,0%. De dekkingsgraad is per saldo in de loop van 2010 gedaald van 109,1% naar 107,9%. Hoewel de financiële positie van het pensioenfonds voldoende hersteld is om aan het herstelplan te voldoen, blijft het herstel broos. Het afgelopen jaar is duidelijk gebleken dat het pensioenstelsel zoals we dat tot nu toe kennen, veel risico's en onzekerheden met zich meebrengt. Het is een uitdaging aan de pensioenwereld om hier op een verantwoorde manier mee om te gaan. Het pensioenfonds hoopt hier door een goed communicatiebeleid aan bij te dragen. Zo worden er in 2011 deelnemersbijeenkomsten georganiseerd waarin het bestuur de deelnemers over het beleid informeert en vragen van deelnemers zal beantwoorden. Gelukkig heeft het pensioenfonds tot op heden nog niet de uiterste maatregel om pensioenen te gaan korten hoeven toepassen, maar gezien de hoge volatiliteit in de financiële markten en andere externe ontwikkelingen die mogelijk een negatieve invloed op de dekkingsgraad kunnen hebben, dient het bestuur voorbereid te zijn op extreme omstandigheden. Hiertoe wordt in 2011 een 'crisisplan' opgesteld. Ook de governance bij pensioenfondsen en deskundigheid van pensioenfondsbesturen krijgen steeds meer aandacht in de media. Het bestuur zal deze onderwerpen kritisch blijven volgen.
18
Eind 2010 liep de uitbestedingovereenkomst met de pensioenuitvoeringsorganisatie TKP af. Na evaluatie van de dienstverlening heeft het bestuur de overeenkomst verlengd. De overeenkomst met de vermogensbeheerder BlackRock wordt gecontinueerd. Er is een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met werkgever gesloten, die geldt voor de periode van 1 oktober 2010 tot 1 januari 2012. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt het bestaande beleid voortgezet. Door de ervaringen tijdens de kredietcrisis bleek het handiger om de beleidstaffel te splitsen in een premie- en toeslagenstaffel en een risicobudgetstaffel. De financiële opzet is ongewijzigd; wel is enig (technisch) onderhoud gepleegd. Er is voor een korte looptijd gekozen, omdat de verwachting bij de verlenging was, dat de werkgever in 2011 een nieuwe pensioenovereenkomst met de vakbonden overeen zal komen, waarna de uitvoeringsovereenkomst ook zal moeten worden aangepast. In het verslagjaar hebben zich geen bestuurswisselingen voorgedaan. De heren Lindeijer en Bovenschen zijn herbenoemd per 1 januari 2010. In maart 2011 hebben wij afscheid moeten nemen van de heer Lindeijer, voorzitter van de Beleggingscommissie, die wegens het aanvaarden van een functie buiten DNB zijn bestuurslidmaatschap moest neerleggen. Het bestuur bedankt hem voor zijn jarenlange inzet voor het pensioenfonds. Mevrouw Van Oorschot neemt het voorzitterschap waar. De heer Van Ankeren, wiens zittingstermijn per 1 juli 2011 afloopt, is voorgedragen voor herbenoeming. De Beleggingscommissie is vanaf april 2010 uitgebreid met een tweede externe adviseur, mevrouw I.T. van den Doel. Met leedwezen hebben wij kennis genomen van het overlijden van de heer Van Buggenum, plaatsvervangend voorzitter van het verantwoordingsorgaan. Wij zijn dankbaar voor de bijdrage die hij aan het verantwoordingsorgaan heeft geleverd. Zijn opvolger als lid van het verantwoordingsorgaan, de heer Bharos wensen wij veel succes. Ook wensen wij de heren Denissen en Timmer, die de heer Von Dewall respectievelijk mevrouw Butzke opgevolgd hebben, veel succes en bedanken de heer Von Dewall en mevrouw Butzke voor hun bijdrage. Graag nodigen we u uit tot het lezen van dit jaarverslag.
19
5.2
Financiële opzet en positie
5.2.1
Inleiding
Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, moet het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen ruimte voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. De dekkingsgraad betreft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad kan wijzigen door talrijke invloeden, zoals de ontwikkeling van de marktrente, de ontwikkeling van het beleggingsresultaat of demografische ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld een stijging van de levensverwachting. In paragraaf 5.2.2 zal het verloop van de dekkingsgraad over 2010 nader toegelicht worden, waarbij ingegaan wordt op de gestegen levensverwachting. De ontwikkeling van het beleggingsresultaat zal in paragraaf 5.5.2 worden toegelicht. Naast het solvabiliteitsrisico loopt het pensioenfonds nog diverse andere risico's, die in de risicoparagraaf van de jaarrekening worden behandeld. De hoofddoelstelling van het pensioenfonds is het op lange termijn garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, evenals het streven (voorwaardelijk: voor zover de middelen van het pensioenfonds het toelaten en afhankelijk van de dekkingsgraad) naar het zo veel mogelijk waardevast houden van ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken. Het beleggingsbeleid (inclusief het toeslagenbeleid) is er op gericht om deze doelstelling te realiseren. Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico's en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is door de CAO-partijen. Ook gelden de afspraken met de werkgever, neergelegd in de uitvoeringsovereenkomst als kaders voor de beleidsvrijheid van het bestuur. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van de figuur op de volgende pagina.
20
Pensioenregeling Uitvoeringsovereenkomst
Pensioenfonds DNB Financiële positie
Financieringsbeleid
Beleggingsbeleid
Toeslagbeleid
Het gevoerde beleid van het pensioenfonds en de daarbij gehanteerde beheersingmaatregelen worden hieronder toegelicht. Tevens wordt ingegaan op de onderlinge samenhang en komt de financiële positie aan bod.
21
5.2.2
Financiële positie eind 2010 en herstelplan
Ultimo 2010 is de dekkingsgraad lager uitgekomen dan het voorgaande jaar. De dekkingsgraad daalde van 109,1% ultimo 2009 naar 107,9% ultimo 2010. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar kan als volgt worden weergegeven: Ontwikkeling dekkingsgraad 2010
Dekkingsgraad ultimo 2009 Rendement beleggingen boven disconteringsvoet Mutatie VPV u.h.v. rente Stijging VPV u.h.v. actuariële bijstellingen Bijdrage premie Effect kanssystemen en overige technische resultaten Dekkingsgraad ultimo 2010
109,1% 8,2% -9,0% -1,6% 1,5% -0,3% 107,9%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de lage rentestand in belangrijke mate de oorzaak is van de daling van de dekkingsgraad. Daarnaast is de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) gestegen als gevolg van het toepassen van de nieuwe AG-prognosetafels om rekening te houden met de gestegen levensverwachting. Het rendement op de beleggingen heeft deze effecten voor een belangrijk deel weten te compenseren, maar per saldo is de dekkingsgraad ultimo 2010 1,2%-punt lager. Gestegen levensverwachting In 2009 bleek de levensverwachting van de gemiddelde Nederlander al behoorlijk te zijn toegenomen. Vooruitlopend op de nieuwe AG Prognosetafel 2010-2060 heeft het bestuur eind 2009 besloten om de technische voorziening met 4% te verhogen. Deze verhoging is gebaseerd op de gepubliceerde overlevingstafel van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. Daarin zijn de onderzoeksresultaten verwerkt, waaruit blijkt dat medische ontwikkelingen op het gebied van hart- en vaatziekten en het effect van minder roken een versnelde daling van de sterftekans tot gevolg hebben. Voor pensioenfondsen is het aantal jaren dat een deelnemer nog leeft na zijn pensioendatum van groot belang. Immers, hoe langer er naar verwachting pensioen uitgekeerd moet worden, hoe meer geld er gereserveerd moet worden. Voor mannen zal gemiddeld 2,4 jaar langer pensioen moeten worden uitgekeerd dan op basis van de vorige prognosetafel van het AG werd gedacht en voor vrouwen is dat 2,5 jaar.
22
De nieuwe prognosetafel bestrijkt de periode 2010 – 2060. Eveneens heeft het AG geadviseerd om ervaringssterfte (onder- of oversterfte ten opzichte van de gehele bevolking) niet langer middels leeftijdsterugstellingen in de prognosetafels te verwerken, maar volgens een leeftijdsafhankelijke correctiefactor. Op basis van een onderzoek naar gerealiseerde sterfte binnen de portefeuille zijn deze correctiefactoren in het vierde kwartaal van 2010 vastgesteld. Vervolgens heeft het bestuur besloten de pensioenverplichtingen te waarderen volgens de nieuwe prognosetafels na toepassing van deze leeftijdsafhankelijke correctiefactoren. De voorziening is voor het eerst per 31 december 2010 op basis van deze nieuwe grondslagen vastgesteld. De technische voorziening was eind 2009 gebaseerd op de prognosetafel 2005-2050 van het Actuarieel Genootschap verhoogd met een opslag van 4%, en aan het eind van 2010 op basis van de AG-prognosetafel 2010-2060, met toepassing van bovengenoemde leeftijdsafhankelijke correctiefactoren. Het totale effect op de technische voorziening van de aangepaste prognosetafels bedraagt circa 5,6%.
23
Impact herstelplan 112% Dekkingsgraad Vereist Eigen vermogen Dekkingsgraad volgens herstelplan
110%
108%
106%
104%
102%
100% dec '09
mrt '10
jun '10
sep '10
dec '10
Verloop dekkingsgraad 2010
De grafiek illustreert duidelijk het grillige verloop van de dekkingsgraad gedurende 2010. Als oorzaak hiervoor is zowel het verloop van de rentestand als het verloop van de waarde van de beleggingsportefeuille te noemen. De daling van de RTS bereikte in augustus haar dieptepunt waarna een stijging heeft ingezet met een dalende voorziening als gevolg hiervan. Door het beleid tot volledige afdekking van het renterisico heeft een daling van de RTS een tegengestelde beweging in dit deel van de beleggingsportefeuille tot gevolg. De beleggingsportefeuille heeft in augustus daarom eveneens de hoogste waarde van 2010 bereikt. Daarnaast illustreert de grafiek dat toepassing van de nieuwe overlevingstafels met ervaringssterfte in de laatste maand een dempend effect heeft op de stijgende lijn die vanaf september plaatsvindt als gevolg van de stijgende rente. Tenslotte is in de grafiek het herstelpad weergegeven zoals vastgesteld in het herstelplan. Hierin wordt uitgegaan van een geprognosticeerde dekkingsgraad ultimo 2010 van 105,3%. Het herstel verloopt hiermee volgens schema.
24
Ultimo eerste kwartaal van 2010 heeft het pensioenfonds een situatie gehad waarbij het voor het derde achtereenvolgende kwartaaleinde een dekkingsgraad heeft, die ligt boven de dekkingsgraad die hoort bij het vereist eigen vermogen. Hoewel de toezichthouder DNB eerder heeft laten weten herstelplannen naar aanleiding daarvan als beëindigd te beschouwen, heeft het bestuur besloten, dat het ingediende herstelplan nog steeds van toepassing is, omdat het bestuur het herstel nog broos achtte. Deze beoordeling bleek juist; zoals eerder vermeld is de dekkingsgraad van het pensioenfonds medio 2010 opnieuw gedaald onder het minimaal vereist eigen vermogen.
25
5.2.3
Beleid en beleidskeuzes
5.2.3.1
Staffel 2010
De verschillende sturingsmiddelen van het pensioenfonds zijn geïntegreerd in een premie-, toeslag- en beleggingstaffel. Met de staffel wordt voldaan aan de eis dat er een consistent geheel moet zijn tussen gewekte verwachtingen, financiering en realisatie van de voorwaardelijke toeslagverlening. De staffel zoals van toepassing in 2010 is hieronder weergegeven. Trede
Dekkingsgraad
Premie als % van salaris 34,5% 34,5% 32% 30,5% 29% 20%
1 2 3 4 5 6
dg < 105% VPVN 105% VPVN < dg < VPV20%R VPV20%R < dg < VPV40%R VPV40%R < dg < VPV60%R VPV60%R < dg < VPV80%R VPV80%R < dg < 115% VPV80%R
7
115% VPV80%R < dg < 125% VPV80%R
15%
8
125% VPV80%R < dg < 135% VPV80%R
10%
9
135% VPV80%R < dg < 145% VPV80%R
5%
10
dg > 145%VPV80%R
0%
Toeslagverlening als % van de maatstaf 0% 0% 33,3% 66,7% 100% 100% plus inhaal tot max.50% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index
Risicobudget 2,7% 2,7% 3,1% 5,0% 5,8% 6,5%
7,3%
9,0%
9,0%
9,0%
dg = dekkingsgraad VPVN = voorziening pensioenverplichtingen berekend op basis van de nominale marktrente VPV20%R = voorziening pensioenverplichtingen berekend op basis van 80% de nominale marktrente en 20% de reële marktrente
Verplichtingen van een pensioenfonds (pensioenaanspraken) kunnen gewaardeerd worden met behulp van de door de toezichthouder gepubliceerde nominale marktrente. Een andere mogelijkheid is het waarderen tegen de reële marktrente. Dit is de nominale rente verminderd met de verwachte inflatie. Op deze manier wordt bij de besluitvorming omtrent premie, toeslagen en het beleggingsbeleid ook de verwachte prijsontwikkeling in ogenschouw genomen. Van belang is dat deze wijze van berekening van de reële dekkingsgraad alléén
26
voor toepassing van de staffel gebruikt wordt. De dekkingsgraad die bepalend is voor de constatering of er een reserve- of dekkingstekort is, is altijd de dekkingsgraad berekend tegen de nominale marktrente. Deze dekkingsgraad wordt gecommuniceerd met de toezichthouder en wordt ook in de rest van het jaarverslag gebruikt. Het streefvermogen is gelijk aan de contante waarde van de pensioenaanspraken op basis van een rente die voor 20% gebaseerd is op de nominale marktrente en voor 80% op de reële marktrente. Dit betekent dat het pensioenfonds streeft naar een eigen vermogen zodanig dat 80% van de verwachte toeslagverlening is gefinancierd. Als de dekkingsgraad in de verhouding 80% reëel/20% nominaal tussen de 100% en 115% ligt, bevindt het pensioenfonds zich in trede 6 en is tenminste het streefvermogen aanwezig. Als de dekkingsgraad in de verhouding 80% reëel/20% nominaal hoger dan 115% is, vindt indeling in tredes 7 tot en met 10 plaats. Als de dekkingsgraad 80% reëel/20% nominaal minder dan 100% is, wordt gekeken bij welke lagere verhouding reëel/nominaal de dekkingsgraad nog tenminste 100% is. Hieruit volgt indeling in tredes 2 tot en met 5. Is de dekkingsgraad berekend tegen 100% nominale rente lager dan 105%, dan bevindt het pensioenfonds zich in trede 1. De staffel is zodanig ingericht, dat de risicograad van de beleggingen meebeweegt met de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Hiermee wordt de kans op en omvang van een mogelijke onderdekking bij zwaar weer op de financiële markten beperkt. Bij een hogere dekkingsgraad is het beleid gericht op een hoger beleggingsrendement en kan een deel van het vermogen worden aangewend om de inflatierisico's af te dekken en daarmee indexatie van pensioenverplichtingen mogelijk te maken. Gevolg hiervan is een hoger risicoprofiel. Bij een lagere dekkingsgraad is sprake van een lager beschikbaar risicobudget en ligt de nadruk op het zeker stellen van de nominale verplichtingen. Het risicobudget voor de beleggingen in de staffel is voorts zodanig gespecificeerd dat de kans op onderdekking van het pensioenfonds in beginsel op een termijn van één jaar altijd kleiner is dan 2,5% (eens in de veertig jaar). De staffelpremie is een percentage van het pensioengevend inkomen (vast en variabel). De evenwichtpremie bevindt zich in trede 6. Dit is de premie die nodig is om het streefvermogen in stand te houden en volledig toeslag te verlenen voor de pensioenen. Zodra de dekkingsgraad onder het streefvermogen komt, wordt er een hogere premie betaald. De maximale premie bedraagt in 2010 34,5%. Naast het premiebeleid zijn er andere sturingsmiddelen die worden gebruikt voor beïnvloeding van de vermogenspositie zoals het meer of minder risicovol beleggen en de toeslagverlening op de pensioenaanspraken van niet-actieven. De staffel is een leidraad voor de besluitvorming in het bestuur over het premieniveau en de voorwaardelijke toeslagverlening in enig jaar, uitgaande van de dekkingsgraad op 1 januari van het betreffende jaar. De staffel vormt tevens de leidraad voor de besluitvorming omtrent het beleggingsbeleid. Het bestuur kan gemotiveerd en gehoord de adviserend actuaris besluiten tot afwijking van de geldende staffel. Omdat in die situatie wordt afgeweken van de afspraak met de werkgever, wordt de werkgever hierover geïnformeerd.
27
Aan het begin van het jaar 2010 bevond het pensioenfonds zich in trede 3 van de staffel, aan het einde van het jaar bevond het pensioenfonds zich ook in trede 3. Staffels per 1 oktober 2010 Per 1 oktober 2010 is er een nieuwe uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever waarin een aangepaste staffel is opgenomen. Verder is de overeenkomst op een beperkt aantal punten aangepast ten opzichte van de vorige. De uitvoeringsovereenkomst is geldig tot 1 januari 2012. Er is niet voor een langere looptijd gekozen, omdat de ontwikkelingen op pensioengebied mogelijk tot wijzigingen leiden in de pensoenregeling waarop de uitvoeringsovereenkomst gebaseerd is. In tegenstelling tot de staffel die gold tot 1 oktober 2010, worden de grenzen voor de tredes in de staffel jaarlijks bepaald aan de hand van de door de toezichthouder DNB gepubliceerde RTS per 30 september van het jaar. De voor het jaar 2011 geldende staffel wordt hieronder weergegeven. Premie- en toeslagenstaffel Trede
Nominale dekkingsgraad
1 2 3 4 5 6
DG DG DG DG DG DG
7
DG vanaf 151,1% tot 164,3%
15%
8
DG vanaf 164,3% tot 177,4%
10%
9
DG vanaf 177,4% tot 190,6%
5%
10
Vanaf 190,6%
0%
< 105,0% vanaf 105,0% vanaf 106,6% vanaf 113,9% vanaf 122,2% vanaf 131,4%
tot tot tot tot tot
106,6% 113,9% 122,2% 131,4% 151,1%
Premie als % van het salaris 34,5% 34,5% 32,0% 30,5% 29,0% 20%
28
Toeslagverlening als % van de maatstaf 0% 0% 33,3% 66,7% 100% 100% plus inhaal tot max.50% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index 100% plus inhaal tot max.100% v.d. index
Als leidraad voor de besluitvorming omtrent het beleggingsbeleid is een aparte staffel van toepassing, waarin de risicograad van de beleggingen wordt weergegeven bij de staffeltredes. Staffel risicobudget beleggingen
Trede
Nominale dekkingsgraad
Risicobudget
a
DG ≤ 105%
2,70%
b
105% < DG ≤ 108%
2,70%
c
108% < DG ≤ 116%
3,95%
d
116% < DG ≤ 125%
5,20%
e
125% < DG ≤ 135%
6,50%
f
135% < DG ≤ 155%
7,40%
g
155% < DG ≤ 175%
8,10%
h
DG > 175%
9,90%
Aan het begin van het jaar 2010 bevond het pensioenfonds zich in trede c. van de staffel, aan het einde van het jaar bevond het pensioenfonds zich in trede 3 van de premie- en toeslagenstaffel en in trede b. van de staffel risicobudget beleggingen.
29
5.2.3.2
Premiebeleid
De feitelijke premie is de premie die daadwerkelijk door de werkgever is betaald. De premiepercentages kunnen volgens de staffel variëren van 0% tot 34,5% van het salaris. De premie die het pensioenfonds ontvangt, moet in principe kostendekkend zijn. In de Pensioenwet zijn verschillende componenten benoemd die opgenomen moeten zijn in deze kostendekkende premie. Dit zijn onder andere de inkoop van nieuwe pensioenopbouw, kostenopslagen en de kosten voor opbouw of het in stand houden van financiële buffers. De kostendekkende premie wordt bepaald met behulp van de marktrente. De marktrente kan sterk fluctueren en dit heeft tot gevolg dat ook de premie grote schommelingen van jaar tot jaar kan laten zien. Om deze schommelingen te voorkomen biedt de Pensioenwet de mogelijkheid gebruik te maken van een gedempte premie. De premie wordt dan bijvoorbeeld met een gemiddelde rente of met het verwachte rendement bepaald in plaats van met de marktrente. Als een pensioenfonds heeft gekozen voor de mogelijkheid tot premiedemping, dan wordt de feitelijke premie door de toezichthouder getoetst aan de gedempte kostendekkende premie in plaats van aan de zuivere kostendekkende premie. In een aantal gevallen is het mogelijk korting te verlenen op de (gedempte) kostendekkende premie, bijvoorbeeld als de financiële positie erg sterk is. Het pensioenfonds heeft ervoor gekozen de premie te dempen met behulp van het verwachte rendement. Premiekosten tot 15% van de loonsom zijn voor rekening van de werkgever. Premiekosten boven 15% worden op 50-50 basis verdeeld tussen werkgever en werknemers met voor de werknemers een maximum van 5% van de pensioengrondslag. Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Onderstaand worden de hierboven toegelichte premies (*€ 1.000) over 2010 weergegeven. Kostendekkende premie Gedempte kostendekkende premie Feitelijke premie 5.2.3.3
25.207 21.926 39.328
Beleggingsbeleid
Het voor het beleggingsbeleid van het pensioenfonds relevante strategische risicokader is in hoofdstuk 5.2.3.1 weergegeven. Binnen dit financiële kader moet het beleggingsbeleid van het pensioenfonds worden gevoerd rekening houdend met de verplichtingen van het fonds, het indexatiebeleid en het premiebeleid. Periodiek wordt bezien of de risicograad nog in goede verhouding staat tot de dekkingsgraad, en worden zo nodig aanpassingen aangebracht in de strategische beleggingsmix. Verder voert het pensioenfonds een zogenaamd 'liability driven beleggingsbeleid', waarbij een groot deel van de nominale verplichtingen wordt afgedekt met vastrentende beleggingen. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is opgenomen dat het pensioenfonds te allen tijde 80% van het renterisico van de (nominale) verplichtingen moet afdekken. Daarnaast beschikt het pensioenfonds over een gediversificeerde portefeuille wat de risicospreiding ten goede komt.
30
Het pensioenfonds heeft verder een afweging gemaakt tussen actief en passief beheer van de verschillende beleggingscategorieën. Er is voor het pensioenfonds sprake van actief beheer bij het overgrote deel van de beleggingsportefeuille. Het innemen van posities ten opzichte van de benchmark (actief beheer) is alleen zinvol indien dit meer rendement biedt (outperformance ten opzichte van de benchmark, ook wel alpha genoemd) ten opzichte van het repliceren van de benchmark (passief beheer waarvoor de benchmark performance geldt, ook wel beta genoemd). Bij de selectie van vermogensbeheerders neemt het pensioenfonds mede het reputatierisico en de kosten van actief beheer in ogenschouw. 5.2.3.4
Toeslagverlening
De hoogte van de toeslagverlening van de pensioenen is voor actieve deelnemers reglementair gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling binnen de DNB-CAO. Er is sprake van een onvoorwaardelijke toezegging zolang de deelnemer als werknemer in dienst is bij DNB. De hoogte van de voorwaardelijke toeslagverlening van de pensioenen is voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden reglementair gekoppeld aan de consumentenprijsindex voor alle huishoudens in het betreffende jaar (meetperiode maand oktober voorgaande jaar tot en met de maand september in het betreffende jaar). Voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het PVK fonds waarvoor de deelneming geëindigd is vóór 1 januari 2005 en voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van DNB waarvoor de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2003 geldt op grond van oude reglementen nog een recht op een toeslagverlening op basis van de algemene loonontwikkeling bij de werkgever. Het voorwaardelijke karakter van de toeslagverlening betekent dat de toeslagverlening afhankelijk is van de financiële positie van het pensioenfonds. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten, kan het bestuur overgaan tot toeslagverlening. De dekkingsgraad per 1 januari van het jaar van toeslagverlening is bepalend voor het al dan niet verlenen van de toeslag. Voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het PVK fonds waarvoor de deelneming geëindigd is vóór 1 januari 2005 geldt aanvullend, dat de werkgever de kosten van de toeslagverlening betaalt als het pensioenfonds onvoldoende financiële middelen heeft. Dit is opgenomen in het pensioenreglement dat nog op deze groep van toepassing is. Verleende toeslagen in 2010 Voor actieve deelnemers bedroeg de toeslag per 31 december nihil, omdat er in geheel 2010 geen algemene salarisverhoging heeft plaatsgevonden. In mei 2010 heeft het bestuur een besluit genomen over de voorwaardelijke toeslagverlening. Daarvoor was de dekkingsgraad op 1 januari 2010 van 109,1% bepalend. Omdat bij een dergelijke dekkingsgraad volgens de staffel een toeslagverlening van 33,3% van de relevante index hoort, heeft het bestuur besloten een toeslag te verlenen van 33,3% van de maatstaf.
31
Omdat de prijzen in de meetperiode met 1,6% zijn gestegen, is de toeslag per 31 december 2010 voor de groep gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die de prijsontwikkeling volgen 0,53%. Omdat er in 2010 geen algemene salarisverhoging is geweest bij DNB, hebben de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het PVK fonds waarvoor de deelneming geëindigd is vóór 1 januari 2005 en de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van DNB waarvoor de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2003 geen toeslag gekregen. Vooruitblik naar 2011 en daarna In 2011 zal er voor de voorwaardelijke toeslagverlening worden gekeken naar de dekkingsgraad van 1 januari 2011. Deze bedraagt, zoals elders aangegeven, 107,9%. Een dergelijke dekkingsgraad zou volgens de staffel betekenen, dat er een gedeeltelijke toeslag zou kunnen worden toegekend. De onvoorwaardelijke toeslagen die worden verleend zolang de deelnemer in actieve dienst is, zullen op grond van de huidige bepalingen, de loonontwikkeling van de werkgever volgen, zoals die in de CAO is afgesproken. Het met ingang van 2010 gebruikte toeslagenlabel geeft aan hoe het pensioen in de komende 15 jaar waarschijnlijk meegroeit met de stijging van de prijzen. Als het pensioen in dezelfde mate meegroeit met de prijsstijging, betekent dit dat de koopkracht van het pensioen gelijk blijft. Dit zegt echter niets over hoeveel pensioen wordt opgebouwd of hoe goed de pensioenregeling verder is. Over de daadwerkelijke voorwaardelijke toeslagverlening neemt het bestuur ieder jaar een besluit op grond van de dekkingsgraad per 1 januari van het betreffende jaar en de beleidstaffel. Voor de inactieve deelnemers die de prijsontwikkeling volgen, wordt op dit moment voorzien dat de koopkracht van het pensioen in die periode zou afnemen tot zo’n 80% à 90%, terwijl dit bij een verslechtering van de economie minder dan 80% zou zijn. Voor de inactieve deelnemers die de loonontwikkeling volgen, zal de koopkracht van het pensioen ongeveer gelijk blijven, tenzij de economie verslechtert. Dan zal de koopkracht minder dan 80% bedragen. Voor de gewezen deelnemers en gepensioneerden uit het voormalige PVK-fonds waarvoor de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2005, geldt dat de koopkracht van het pensioen in een normaal scenario ongeveer gelijk blijft. Bij een verslechterde economie zal de koopkracht voor deze groep ook ongeveer gelijk blijven als de werkgever de aanvullende kosten voor een volledige toeslagverlening voor zijn rekening neemt. Voor de actieve deelnemers geldt dat de koopkracht van het pensioen normaal gesproken toeneemt (tot meer dan 110%). Bij een verslechtering van de economie zal de koopkracht ongeveer gelijk blijven.
32
Extra toeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen extra toeslagen worden toegekend. Extra toeslagen zijn toeslagen die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om extra toeslagen te kunnen toekennen is een hoge dekkingsgraad vereist. Extra toeslagen zijn daarom op korte termijn niet te verwachten. Het bestuur van het pensioenfonds heeft toegezegd om elk jaar een specificatie te geven van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden* is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen. Verleende Maximaal Niet verleend Totaal niet toeslag volgens verleend maatstaf (cumulatief) Toeslagen o.b.v. loonindex 2009 0,00% 1,00% 1,00% 1,00% 2010 0,00% 0,00% 0,00% 1,00% Toeslagen o.b.v. prijsindex 2009 0,00% 0,40% 0,40% 0,40% 2010 0,53% 1,60% 1,07% 1,48% * Op de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit het PVK fonds zijn geen niet verleende toeslagen van toepassing.
33
5.3
Pensioenbestuur: organisatie en governance
5.3.1
Governancestructuur Externe Toezichthouders
Externe adviseurs advies
advies
extern toezicht door AFM en DNB
advies
Werkgroepen
advies
Beleggingscommissie
advies
advies
Auditcommissie
Dagelijks bestuur
Bestuur controle
advies
advies
intern toezicht
controle
Raad van Toezicht
verantwoording adviesrecht
Verantwoordingsorgaan
controle
Adviserende actuaris
Compliance officer
Certificerende actuaris
Externe accountant
Bestuur Op grond van de statuten bestaat het bestuur uit minimaal acht leden, waarvan de helft wordt benoemd door de werkgever (bestuurslid A) en de andere helft wordt gekozen door en uit de (gewezen) deelnemers (bestuurslid B). De verdeling van de bestuurszetels namens de (gewezen) deelnemers weerspiegelt de aantallen van de actieve deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Het bestuur kiest statutair de plaatsvervangend voorzitter en (plaatsvervangend) secretaris en benoemt een onafhankelijk voorzitter. De bestuursleden hebben ten hoogste vier jaren zitting in het bestuur, waarna zij vervolgens het lidmaatschap éénmalig kunnen verlengen. In verband met de (continuering van) deskundigheid binnen het bestuur is er een rooster van aftreden opgesteld, waarin elk jaar twee bestuursleden aftreden, en wel zodanig dat er telkens twee bestuursleden namens de werkgever dan wel twee bestuursleden namens de (gewezen) deelnemers aftreden.
34
Leden van het bestuur kunnen geen lid zijn van de directie van de toezichthouder of de werkgever en kunnen niet werkzaam zijn in het toezicht, voorzover daardoor een belangentegenstelling zou kunnen ontstaan. Het bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter benoemd die geen deel uitmaakt van het bestuur. Dagelijks bestuur Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de secretaris. Ten behoeve van het dagelijks beleid draagt het dagelijks bestuur onder meer zorg voor het agendabeheer voor de commissie- en bestuursvergaderingen. Daarnaast zorgt het voor de primaire coördinatie en afstemming met het verantwoordingsorgaan, de raad van toezicht en de werkgever en het relatiebeheer met externen, zoals de uitvoeringsorganisaties. Ook houdt dit dagelijks bestuur zich bezig met actuele bestuursaangelegenheden en het functioneren van het bestuur en de bestuursleden en vervult het een rol bij spoedeisende besluitvorming. De werkzaamheden van het dagelijks bestuur zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement. Beleggingscommissie Het bestuur heeft een Beleggingscommissie ingesteld, die uit vier bestuursleden bestaat. Daarnaast maken twee adviseurs deel uit van de Beleggingscommissie. De Beleggingscommissie staat het bestuur bij terzake van de voorbereiding van besluiten betreffende beleggingen. Daarnaast ziet de Beleggingscommissie toe op de uitvoering van dergelijke besluiten. Auditcommissie Het bestuur heeft een Auditcommissie ingesteld, welke uit vier bestuursleden en de onafhankelijk voorzitter bestaat. De Auditcommissie houdt toezicht op de algemene financiële gang van zaken binnen het pensioenfonds en toetst de werking van de interne risicobeheersing- en controlesystemen, de financiële verslaglegging van het fonds, de naleving van wet- en regelgeving, de werking van de gedragscode en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. De Auditcommissie adviseert het bestuur. Werkgroepen Het bestuur kan ad hoc werkgroepen instellen als er een onderwerp nader uitgewerkt moet worden, waarbij de deskundigheid uit verschillende disciplines benodigd is. Veelal zal dit betekenen dat de werkgroep bestaat uit leden van de Auditcommissie en leden van de Beleggingscommissie, eventueel aangevuld met medewerkers van de uitvoeringsorganisaties en/of externe adviseurs. Raad van toezicht Ten behoeve van het interne toezicht is er een raad van toezicht ingesteld. De raad bestaat uit drie onafhankelijke externe deskundigen. De leden van de raad worden benoemd door het verantwoordingsorgaan, op voordracht van de raad van toezicht. De raad wijst uit zijn midden een (plaatsvervangend) voorzitter aan. De raad van toezicht toetst en beoordeelt het functioneren van het bestuur en de algemene gang van zaken in het fonds.
35
Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt verantwoording af aan de deelnemers, de gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgever. Daarvoor is een verantwoordingsorgaan ingesteld, bestaande uit leden afkomstig uit de drie geledingen: werkgever, deelnemers en gewezen deelnemers/pensioengerechtigden. Uit iedere geleding zijn drie leden benoemd/gekozen. Het verantwoordingsorgaan wijst uit zijn midden een (plaatsvervangend) voorzitter aan. Het verantwoordingsorgaan heeft als doelstelling het vaststellen in hoeverre het bestuur bij de genomen besluiten op evenwichtige wijze rekening heeft gehouden met de belangen van alle belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan heeft adviesrechten op het gebied van vergoedingsregelingen van bestuursleden, wijziging van beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan zelf, de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht, de interne klachten- en geschillenprocedures en het communicatie- en voorlichtingbeleid van het fonds. Deelnemersraad Er is geen deelnemersraad. De pensioengerechtigden hebben in 2008 in een enquête hun voorkeur voor rechtstreekse vertegenwoordiging in het bestuur uitgesproken. Compliance officer Het bestuur heeft een externe compliance officer aangewezen die toeziet op de naleving van de gedragscode en relevante wet- en regelgeving. De compliance officer adviseert en informeert, gevraagd en ongevraagd, verbonden personen over de uitleg en toepassing van de gedragscode. De compliance officer doet minimaal eenmaal per jaar verslag van zijn bevindingen aan het bestuur. Uitvoering / uitbesteding De uitvoering van de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV is uitbesteed aan TKP Pensioen BV. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan BlackRock Netherlands BV.
5.3.2
Bestuursaangelegenheden
De heren Bovenschen en Lindeijer zijn door werkgever herbenoemd per 1 januari 2010 voor een periode van vier jaren. De heer Lindeijer heeft echter in maart 2011 zijn bestuurslidmaatschap neer moeten leggen, wegens het aanvaarden van een functie buiten DNB. De zittingstermijn van de heer Van Ankeren loopt af op 1 juli 2011. Hij is door de Belangenvereniging Pensioengerechtigden DNB voor herbenoeming voorgedragen voor een periode van vier jaren. Het bestuur vergadert minimaal één maal per kwartaal; voorafgaand aan de bestuursvergaderingen vergaderen de Auditcommissie en de Beleggingscommissie.
36
De Beleggingscommissie heeft naast haar reguliere vergaderingen acht extra (telefonische) vergaderingen gehouden, om zo in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen. Het bestuur heeft twee themadagen georganiseerd. Hierin zijn de onderwerpen communicatie (zie paragraaf 5.4.2.), functioneren van het bestuur, governance, risicomanagement en SRIbeleid besproken. Bij alle vergaderingen waren vrijwel alle bestuurs- c.q. commissieleden aanwezig. Vanuit het bestuur worden veel contacten met TKP en BlackRock onderhouden. De uitvoeringsorganisaties ondersteunen de commissies en het bestuur met beleidsadvisering en bestuurlijke ondersteuning. Tussen beide uitvoeringsorganisaties vindt regelmatig, minimaal één maal per kwartaal, overleg plaats. De statuten zijn in januari 2010 aangepast aan het bestuursbesluit van december 2009 om de zittingsperiode die een bestuurslid invult als opvolger van een afgetreden bestuurslid, niet mee te tellen bij het bepalen van de maximale zittingsduur. Hiermee wordt voorkomen dat de maximale zittingsperiode van acht jaar (flink) ingekort wordt en deskundigheid snel weer uit het bestuur verdwijnt. Het bestuur heeft bovendien een discretionaire bevoegdheid gekregen om in uitzonderlijke situaties een derde zittingstermijn toe te staan. Voor het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht is de regeling op vergelijkbare wijze aangepast. Ook zijn de ontslagprocedures van de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan opgenomen in de statuten. Het bestuur heeft de reglementen van de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan hierop aangepast. Naar aanleiding van de publicatie van de ´Principes voor beheerst beloningsbeleid´ heeft het bestuur de vergoedingsregeling binnen het pensioenfonds en het beloningsbeleid van de uitvoeringsorganisaties getoetst aan deze principes. Het bestuur heeft, als onderdeel van het in 2009 vastgestelde integriteitbeleid, een procedure bepaald die zal gelden als een bestuurslid in opspraak raakt. Deze procedure treedt in werking als het functioneren van het bestuur (als collectief) geschaad, gehinderd of beïnvloed wordt doordat een bestuurslid in opspraak is geraakt. Indien dit het geval is, zal het bestuur onverwijld een onderzoek instellen naar de achtergrond van de situatie. De uitkomst van het onderzoek wordt onverwijld aan het bestuur kenbaar gemaakt. Mochten er hangende het onderzoek redenen zijn aan te nemen dat het bestuurlijk functioneren schade ondervindt of nadelig beïnvloed wordt door het in opspraak zijn van het bestuurslid, kan het bestuur besluiten het bestuurslid te schorsen conform artikel 9 van de statuten.
5.3.3
Aanwijzingen, dwangsommen en/of boetes
Het afgelopen jaar zijn aan het pensioenfonds door de toezichthouder geen dwangsommen of boetes opgelegd. Evenmin zijn door de toezichthouder aanwijzingen aan het pensioenfonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheiduitoefening van organen van het pensioenfonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder.
37
5.3.3.1
Extern toezicht
Naast het reguliere toezicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB is er door DNB een extra toetsing op de statuten en pensioenreglementen gedaan. Over de statuten heeft de toezichthouder geen opmerkingen gemaakt. In de pensioenreglementen is naar aanleiding van de opmerkingen van de toezichthouder een en ander verduidelijkt, zie voor een toelichting op de aanpassingen paragraaf 5.4.1.
5.3.4
Deskundigheid
Het bestuur vindt het belangrijk dat de deskundigheid binnen het pensioenfonds op peil gehouden wordt. Uit de in 2009 onder de bestuursleden uitgevoerde SPO-kennisreflector bleek dat op alle deskundigheidsgebieden voldoende kennis aanwezig is. Gezien de dynamiek in de pensioenwereld dienen de bestuursleden continu te werken aan het bijhouden van hun kennis en de actualiteiten. Zo worden bijvoorbeeld cursussen gevolgd en seminars en themabijeenkomsten bezocht. In een van de eigen themadagen heeft het bestuur zijn eigen functioneren besproken, met behulp van de uitkomsten van de ‘zelfevaluatie collectief functioneren’. Hieruit blijkt een goede deskundigheid en effectief functioneren van het bestuur. Om de efficiency van vergaderingen te waarborgen, zijn afspraken gemaakt over de vergaderstructuur, waarbij onder andere ruimte wordt gemaakt voor een vooroverleg zonder de uitvoeringsorganisaties en een evaluatiemoment. In 2011 zal het bestuur de per 1 januari 2011 geldende Beleidsregel Deskundigheid in zijn deskundigheidsbeleid opnemen. Hierin wordt, naast de aandacht voor kennis, gekeken naar competenties. Het bestuur geeft hier al invulling aan door het opstellen van functieprofielen voor nieuwe bestuursleden en zal hier in 2011 nader beleid over ontwikkelen. Ook is voor nieuwe bestuursleden een introductieprogramma opgesteld. Hoewel ieder bestuurslid van alle kennisgebieden voldoende af moet weten, zijn er binnen het bestuur en binnen de Audit- en Beleggingscommissie nadere taakverdelingen afgesproken. De taken van het Dagelijks Bestuur zijn concreet omschreven en binnen de commissies zijn leden aangewezen die zich specialiseren op bepaalde onderwerpen. Dit laat onverlet dat beide commissies als geheel verantwoordelijk zijn en blijven voor alle taken en onderwerpen. De voorzitter heeft begin 2010 functioneringsgesprekken met bestuursleden gevoerd (en de secretaris met de voorzitter). Hierin kwamen aan de orde het functioneren van het betreffende bestuurslid in het bestuur/commissies/werkgroepen en de samenwerking met andere leden in het bestuur/commissies/werkgroepen. De aandachtspunten die hieruit naar voren kwamen zijn geadresseerd. Het verantwoordingsorgaan heeft in een themadag de externe ontwikkelingen in het pensioenveld besproken en de mogelijke consequenties daarvan voor het pensioenfonds. De ontwikkelingen worden met interesse gevolgd.
38
De raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan zijn verantwoordelijk voor hun eigen deskundigheid.
5.3.5
Klachten en geschillen
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenregeling, welke neergelegd is in de statuten en het huishoudelijk reglement. In 2010 is er een klacht binnengekomen en door het bestuur afgehandeld.
5.3.6
Compliance
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van onder andere de bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe men moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Alle leden van de fondsorganen en voor het pensioenfonds werkzame personen zijn aangewezen als 'verbonden persoon'; er zijn geen insiders aangewezen, aangezien het pensioen- en vermogensbeheer uitbesteed zijn aan TKP respectievelijk BlackRock en de verbonden personen direct noch indirect bij financiële transacties zijn betrokken. Voor medewerkers van zowel TKP als BlackRock gelden vergelijkbare gedragscodes. De compliance officer heeft begin 2011 verslag gedaan over de naleving in 2010 van de gedragscode. Hierbij zijn geen incidenten geconstateerd. Daarnaast toetst de compliance officer of het pensioenfonds voldoet aan alle wet- en regelgeving. Hiertoe is in 2009 een compliance scan uitgevoerd, welke in 2010 geactualiseerd is. De compliance officer constateert een goede follow up van de aanbevelingen uit de compliance chart, te weten het vormgeven van het integriteitbeleid. Verder zijn er geen noemenswaardige aandachtspunten.
39
5.4
Pensioenbeheer
5.4.1
Pensioenreglementen
In alle actuele reglementen zijn per 1 januari 2010 een aantal wijzigingen doorgevoerd. Het betreft de volgende aanpassingen. Korten bij samenloop uitkeringen. De wijze waarop er in de reglementen wordt gekort bij een samenloop van verschillende uitkeringen is per 1 januari 2010 voor alle reglementen op dezelfde manier aangepast. In alle gevallen wordt vanaf die datum het (pre)pensioen volledig gekort met een tegelijkertijd te ontvangen WAO-hiaatpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en de ontvangen WAO- of WIA-uitkering. Uitruil bij uitdiensttreding De mogelijkheid om bij uitdiensttreding ouderdomspensioen uit te ruilen voor een direct ingaand nabestaandenpensioen is aangepast. Voorheen was er sprake van een keuzemogelijkheid, maar bij het uitblijven van een keuze was er geen dekking meer van het partnerpensioen na uitdiensttreding. Sinds 1 januari 2010 wordt bij uitdiensttreding van een deelnemer waarvoor ook een partnerpensioen is verzekerd dezelfde keuze geboden, maar bij het uitblijven van een reactie binnen 2 maanden, wordt er standaard uitgeruild, zodat uiteindelijk een partnerpensioen ter grootte van 70% van het resterende ouderdomspensioen resteert. De reden voor deze aanpassing is om geen onbedoeld hiaat in het nabestaandenpensioen bij gewezen deelnemers te laten ontstaan. De gewezen deelnemer en diens partner hebben wel de mogelijkheid om de standaard uitruil geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken. Afkoopfactoren klein pensioen geactualiseerd. De afkoopfactoren voor een klein pensioen zijn aangepast. Deze aanpassing vindt jaarlijks plaats. Wijzigingen vanaf 2011 Toezichthouder DNB heeft eind november 2010 een aantal opmerkingen gemaakt over de teksten in het pensioenreglement. Zo vond de toezichthouder de bepalingen met betrekking tot het partnerpensioen niet voldoende duidelijk. Naar aanleiding daarvan is in het reglement een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo is nu omschreven dat er bij een actieve deelnemer ten gevolge van een scheiding of het beëindigen van de partnerrelatie geen recht ontstaat op een bijzonder partnerpensioen. Als er bij uit dienst treden, al dan niet op verzoek, uitruil heeft plaatsgevonden en er is daardoor bij de beëindiging van de dienstbetrekking een direct ingaand partnerpensioen ontstaan, dan zal er bij een scheiding nadien wel recht bestaan op een bijzonder partnerpensioen. Ook bij een gepensioneerde met een partner zal er bij scheiding een recht op een bijzonder partnerpensioen zijn.
40
Naar aanleiding van de opmerking van de toezichthouder betreffende het ontbreken van de letterlijke tekst van de toeslagenmatrix, heeft het bestuur besloten om de bestaande teksten te vervangen door de wettelijk voorgeschreven teksten. Tenslotte is het begrip actuaris in het pensioenreglement beter gedefinieerd.
41
5.4.2
Pensioencommunicatie
Pensioenfondsen stonden het afgelopen jaar veel in de publieke belangstelling. Het onderwerp pensioenen was nog niet eerder zo vaak in de media te zien en te horen. Naast kritiek op het beleggingsbeleid kregen pensioenfondsen ook kritiek op hun wijze van communiceren. Dit bevestigt eens te meer dat heldere communicatie met belanghebbenden voor pensioenfondsen van groot belang is. Naast de geplande en verplichte communicatiemiddelen zijn er in 2010 extra communicatiemiddelen ingezet in het kader van de financiële crisis. Het communicatiebeleid dat het pensioenfonds voert richting de verschillende doelgroepen is vastgelegd in een communicatieplan. Het pensioenfonds onderscheidt vier doelgroepen, te weten deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners bij scheiding en pensioengerechtigden. De communicatiedoelstellingen zijn er op gericht deze groepen die informatie te verschaffen die voor hen relevant is. Deze communicatie dient helder en voor de doelgroep begrijpelijk te zijn. Communicatie rond de financiële crisis Als gevolg van de financiële crisis heeft het pensioenfonds diverse specifieke communicatieactiviteiten uitgevoerd om deelnemers over de consequenties van de crisis te informeren. • Als vervolg op het in 2009 ingediende herstelplan wordt de dekkingsgraad maandelijks bijgewerkt op de website. • Demissionair minister Donner maakte op 17 augustus 2010 bekend dat een aantal pensioenfondsen de pensioenen mogelijk moest verlagen. Omdat dit niet gold voor Pensioenfonds DNB, is een bericht met deze boodschap per omgaande op de website geplaatst om onrust bij de deelnemers te voorkomen. • In de pensioenkrant van november 2010 is uitgebreid stilgestaan bij de toekomstbestendigheid van de pensioenen in Nederland, de gevolgen van de stijgende levensverwachting en het beleggingsbeleid van Pensioenfonds DNB. • Vanaf 2010 is het toeslagenlabel toegevoegd aan de brieven. Uniform Pensioenoverzicht Het uniform pensioenoverzicht (UPO) is in mei aan de actieve en voortzettende deelnemers verstrekt. Daarnaast hebben in december 2010 de gepensioneerden het jaarlijks overzicht van het verzekerde partnerpensioen ontvangen en de gewezen partners het overzicht van het opgebouwde bijzondere partnerpensioen.
42
Communicatiebeleid Het bestuur van Pensioenfonds DNB vindt pensioencommunicatie uiterst belangrijk en plaatst het onderwerp vaak op de agenda. In één van de themadagen in 2010 was ´communicatie´ een belangrijk onderwerp. Er trad een gastspreker van de AFM op. Daarnaast is het communicatiebeleid van het pensioenfonds nader beschouwd. De doelstellingen zijn: - voldoen aan wet- en regelgeving; - pensioenbewustzijn vergroten; - klantgericht communiceren; - verantwoording afleggen over beleid en uitvoering. Deze doelstellingen zijn, met toevoeging van meetbare criteria, verwerkt in het communicatieplan 2011. Iedere doelgroep (deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners bij scheiding, gepensioneerden) zal die informatie ontvangen die voor hem of haar relevant is. De website van het pensioenfonds maakt dit onderscheid al. Het bestuur zal in 2011 deelnemersbijeenkomsten (voor alle doelgroepen) organiseren. Hierin wil het bestuur verantwoording afleggen aan de deelnemers en draagvlak creëren voor het beleid. Daarnaast biedt het ook de gelegenheid om informatie van en over deelnemers te verkrijgen, bijvoorbeeld door het houden van kwalitatieve interviews. Ook zullen bij telefonische contacten met de pensioendesk mogelijk vragen aan de deelnemers gesteld worden over hun beleving van de pensioenregeling en dienstverlening door het pensioenfonds en TKP. Pensioenkrant In 2010 zijn twee edities van de pensioenkrant ‘Uw Pensioen’ verschenen. In mei is aandacht besteed aan het UPO, de toekomst van het pensioenstelsel, de uitkomsten van de nulmetingen, het recent ingevoerde toeslagenlabel en is het jaarverslag 2009 kort weergegeven. In november waren de belangrijkste onderwerpen het beleggingsbeleid, de toeslagverlening in 2010 en de gevolgen van de gestegen levensverwachting. Ook is aandacht geschonken aan het pensioenakkoord. Website Aan het begin van ieder jaar wordt de website www.dnbpensioenfonds.nl bijgewerkt met de actuele gegevens zoals reglementswijzigingen en nieuwe indexatie- en franchisebedragen. De website is vooral van belang als het gaat om actuele en interactieve communicatie. Op de website staat specifieke informatie per doelgroep. De website wordt regulier onderhouden, bijvoorbeeld door het plaatsen van nieuwsberichten. Teksten worden waar nodig geactualiseerd. Daarnaast hebben de actieve deelnemers toegang tot het afgesloten gedeelte van de site. Hier staat persoonlijke informatie, zoals een digitaal pensioenoverzicht en de persoonlijke pensioenplanner. Zo kan de deelnemer op ieder gewenst moment bij zijn persoonlijke documenten en kan hij zijn persoonlijke pensioensituatie bekijken. Het gebruik van de website door de deelnemers varieert sterk van maand tot maand. Op de volgende pagina wordt dit in een grafiek weergegeven.
43
Bezochte pagina’s per maand (afgelopen 12 maanden), stand per 31 december 2010
Gedurende 2010 zijn pieken te zien in het sitebezoek. In april, mei en juni houdt dit verband met het uitkomen van het UPO. De oorzaak voor de piek in augustus en september kan gezocht worden in de onrust die ontstond door het mogelijk moeten afstempelen van fondsen. Er werden hierover berichten op de website geplaatst. Pensioendesk De deelnemers kunnen vragen over hun pensioen stellen aan de pensioendesk. Dit kan telefonisch, schriftelijk of via e-mail. In 2010 zijn er ruim 1300 vragen gesteld aan de pensioendesk, waarvan er 950 telefonisch gesteld zijn. De vragen worden vooral gesteld over onderwerpen als: - Pensioentoekenningen - Pensioenprodukten - Specificaties / Jaaropgave - Pensioenopgaven - In- en uitdiensttredingen Nulmeting Na de nulmeting die in 2009 heeft plaatsgevonden onder de actieve deelnemers, is in 2010 een nulmeting onder de inactieve deelnemers gehouden. Aangezien de gewezen deelnemers eind 2009 een UPO hebben ontvangen, was het eerste kwartaal van 2010 hier een goed moment voor. Zowel onder de gewezen deelnemers als onder de gepensioneerden is de nulmeting gehouden. De belangrijkste conclusies zijn: • Relatief lage respons bij de gewezen deelnemers, maar een relatief hoge respons bij de gepensioneerden. • Het pensioenbewustzijn is hoger naarmate men ouder is. Dit bleek ook bij de nulmeting onder de actieven. • De gepensioneerden weten beter hoe de regeling luidt en hoe het partnerpensioen is geregeld. • Van de website en de pensioendesk wordt weinig gebruik gemaakt.
44
• •
De pensioenkrant wordt goed gelezen. Men heeft meer vertrouwen in het pensioenfonds dan in de waardevastheid van het pensioen. Op basis van deze conclusies zijn de doelstellingen in het communicatieplan 2011 verder aangescherpt en voorzien van meetbare gewenste resultaten voor de korte en middellange termijn. Die resultaten worden getoetst in een vervolgmeting (de ‘één-meting’) in 2013. Pensioenregister In het verslagjaar zijn verdere stappen gezet voor de ontwikkeling van het Pensioenregister. Met ingang van 1 januari 2011 is het Pensioenregister operationeel. Daardoor kunnen (gewezen) deelnemers via de website www.mijnpensioenoverzicht.nl op een toegankelijke manier een overzicht krijgen van zowel de AOW als het aanvullend pensioen. Het Pensioenregister geeft daarbij inzicht in de opgebouwde en te bereiken rechten van zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen.
5.4.3
Externe ontwikkelingen
Het bestuur volgt de externe ontwikkelingen op de voet. In het meerjarenplan van het bestuur zijn de thans bekende onderwerpen benoemd en geadresseerd. Voor 2011 zijn dit onder andere de volgende onderwerpen: • verhoging AOW-leeftijd • uitstel AOW-uitkering • Pension Fund Governance • pensioenakkoord • aanpassing Financieel Toetsingskader (FTK) • beleidsregel ‘Deskundigheid’ DNB en AFM Overgang SAS 70 naar ISAE 3402 (type II) In september 2009 heeft de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) een nieuwe standaard goedgekeurd voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten en certificering door externe accountants. Deze nieuwe standaard ‘International Standard on Assurance Engagements 3402’ (ISAE 3402) zal per 15 juni 2011 de standaard zijn voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten. De SAS 70 standaard zal hiermee verdwijnen. ISAE 3402 bevat geen fundamentele wijzigingen, maar wel een aantal aandachtspunten: • het rapport moet gebaseerd zijn op een risicoanalyse; • het begrip materialiteit wordt geïntroduceerd voor afweging van de bevindingen; • ISAE 3402 vereist een verklaring van het management. TKP rapporteert over het jaar 2010 volgens de nieuwe standaard;BlackRock zal dit vanaf 2011 doen.
45
5.5
Vermogensbeheer
5.5.1
Ontwikkelingen op de financiële markten in 2010
Onevenwichtig herstel en volatiliteit 2010 was voor de wereldeconomie een jaar van onevenwichtig herstel. Evenals in 2009 was sprake van een uitbundige groei en een oplopende inflatiedruk in opkomende markten. In de geïndustrialiseerde landen was sprake van een onregelmatig herstel dat gepaard ging met sterk oplopende overheidsschulden. Deze mondiale onevenwichtigheden droegen in het verslagjaar bij aan de nodige volatiliteit op de financiële markten. Daarbij domineerden drie thema’s. Voor de ontwikkelingen in Europa was de schuldencrisis in het eurogebied beeldbepalend. De aanleiding voor de schuldencrisis in het eurogebied was een sterke bijstelling van de Griekse begrotingscijfers eind 2009. Hierdoor gingen marktpartijen kritischer tegen de schuldposities van Europese overheden aankijken. Dit zorgde ervoor dat de kapitaalmarktrente ook in andere economisch en financieel zwakkere landen in de ‘periferie’ van het eurogebied zoals Ierland, Portugal en Spanje in korte tijd sterk opliep. Aangekondigde ingrijpende begrotingsmaatregelen bleken ontoereikend om de financiële markten gerust te stellen. Dit vertaalde zich onder andere in moeizaam verlopende veilingen van staatsobligaties in de betreffende landen en een sterke depreciatie van de euro. Het werd duidelijk dat de negatieve dynamiek alleen doorbroken kon worden met een politieke oplossing, maar de moeizame discussie over een steunpakket droeg in het tweede kwartaal bij aan verdere escalatie van de crisis. Uiteindelijk werd eind april onder EU-IMF vlag een steunpakket van EUR 110 miljard aan Griekenland verstrekt. Toen ook dit pakket de rust in de Europese periferie niet kon doen terugkeren droogde de liquiditeit in de Europese obligatiemarkten begin mei op. Om de rust te doen wederkeren werd daarop in EU-verband overeenstemming bereikt over de vorming van een steunpakket van EUR 750 miljard – de European Financial Stability Facility (EFSF). Tegelijk kondigde de ECB het Securities Markets Programme (SMP) aan waaronder zij interventies in de Europese staatsobligatiemarkt zou gaan uitvoeren. Twijfels ten aanzien van de omvang van het noodfonds en onduidelijkheid over de voorwaarden waartegen hierop een beroep kon worden gedaan bleven evenwel gedurende het hele jaar bestaan. Bovendien bleken de Ierse bancaire problemen veel groter dan gedacht. Tegen deze achtergrond deed Ierland eind 2010 als eerste land een beroep op het EFSF en bleven de marktomstandigheden in de periferie van het eurogebied gedurende het hele jaar uiterst moeizaam. Een tweede thema, dat vooral in het tweede en derde kwartaal speelde, betrof een mogelijke vertraging van het eind 2009 ingezette economische herstel. Dit werd gevoed door de vrees dat maatregelen gericht op het terugbrengen van de overheidstekorten in Europa en de VS het economische herstel in de kiem zouden smoren. Maar ook de aanhoudende terughoudendheid van banken ten aanzien van kredietverstrekking, de hardnekkige werkloosheid in de VS en het uitblijven van een herstel van de Amerikaanse huizenmarkt
46
zorgden voor onzekerheid. Tegen deze achtergrond startte de Amerikaanse centrale bank in november een tweede ronde van zogenaamde kwantitatieve verruiming: tot en met het tweede kwartaal van 2011 zouden daartoe 600 miljard dollar aan staatsobligaties worden aangekocht. Deze aanzienlijke verdere kwantitatieve verruiming alsmede een aankondiging van een voorzetting van de (tijdelijke) belastingverlagingen in de VS zorgde voor een omslag van het marktsentiment. De economische ontwikkeling in Europa werd in 2010 gekenmerkt door een toenemende divergentie tussen sterke en zwakkere landen. De ECB hield in deze omgeving haar rente ongewijzigd op 1% en zette het ruime liquiditeitsbeleid vrijwel ongewijzigd voort. Vanwege het aanhoudende zeer ruime monetaire beleid van de centrale banken was er ook in 2010 sprake van relatief steile rentecurves in Europa en de Verenigde Staten. Het derde thema dat de financiële markten in 2010 met enige regelmaat in beroering bracht was China met een dreigende oververhitting van de economie en de verkrappende monetaire maatregelen gericht op het beperken van de inflatie. Hierdoor laaiden ook de spanningen rond wisselkoersen van opkomende markten weer op, wat culmineerde in maatregelen van een aantal landen om de kapitaalinvoer te beteugelen. De dreiging van escalerende valutaspanningen, kapitaalrestricties en handelsconflicten droeg bij aan het beeld van oplopende mondiale onevenwichtigheden met de navenante neerwaartse risico’s. Impact op marktontwikkelingen Markten werden in 2010 sterk gedreven door de in de vorige paragraaf genoemde thema’s. Na de sterke rally in 2009 gingen de aandelenmarkten in 2010 wereldwijd aarzelend van start. De verwachting van een doorzettend economisch herstel zorgde ervoor dat het eerste kwartaal positief werd afgesloten. In het tweede kwartaal vielen de aandelenmarkten wereldwijd scherp terug vanwege twijfels over de bestendigheid van het wereldwijde herstel en de schuldproblematiek in de periferie van het eurogebied. Vanaf september hervonden beleggers hun vertrouwen en vond er wereldwijd een sterke rally plaats op de aandelenmarkten. Over geheel 2010 steeg de MSCI world index met 19,5%, de MSCI opkomende markten index met 27,5% en de Amerikaanse S&P500 index met 20,9% (rendementen in euro) waarbij vooral cyclische aandelen sterk stegen. De Europese schuldencrisis zorgde voor een sterke divergentie in de ontwikkeling van de kapitaalmarktrentes in het eurogebied. De Griekse en later de Ierse schuldencrisis en de dreigende escalatie naar Portugal en Spanje leidden in het begin van het jaar tot een vlucht naar staatsleningen van de veilig geachte landen Duitsland, Nederland en Frankrijk. Door de neerwaartse aanpassing van de kredietwaardigheid van Griekenland, Portugal en Ierland zagen vooral institutionele beleggers zich gedwongen staatsleningen van deze landen te verkopen. Hierdoor daalden de koersen van staatsleningen van landen in de periferie sterk terwijl de koersen van staatsleningen van Duitsland, Nederland en Frankrijk juist sterk stegen. Vanaf de zomer vond er enige stabilisatie van de kapitaalmarktrentes binnen de EMU plaats mede vanwege een toenemend vertrouwen in de effectiviteit van het Europese noodfonds en de hieraan gekoppelde voorwaarden, de positieve uitkomst van de Europese stresstest voor banken, de relatief minder zware vervalkalender op de obligatiemarkt en het
47
positieve signaal dat uitging van de afname van de monetaire kredietverlening. Aan het eind van het jaar liepen de kapitaalmarktrentes van de landen in de periferie en in mindere mate van de andere landen weer op tegen de achtergrond van de Europese discussie over de verliesdeling van obligatiehouders bij toekomstige landencrises en de verbeterende economische vooruitzichten. Ondanks deze ontwikkeling bevonden de kapitaalmarktrentes in Duitsland, Nederland en Frankrijk zich aan het eind van het jaar met ruim 3% op een historisch laag niveau. In lijn met de aandelenmarkten lieten ook bedrijfsleningen een volatiel verloop zien nadat de spreads in 2009 sterk waren gedaald. De Europese credit spreads namen in het begin van het tweede kwartaal sterk toe mede onder invloed van de schuldencrisis en het feit dat veel banken obligaties uitgegeven door landen in de periferie in hun bezit hebben. Dit had tot gevolg dat vooral banken meer onder druk stonden dan overige sectoren. Gedurende de rest van het jaar vond er een normalisatie plaats en het jaar eindigde per saldo met licht hogere Europese credit spreads. Ook op de valutamarkten had de Europese schuldencrisis een groot effect. Zorgen omtrent de impact van het onconventionele Amerikaanse monetaire beleid op de waardeontwikkeling van de Amerikaanse dollar werden daarmee tijdelijk naar de achtergrond gedrongen. Zo daalde de euro in de eerste helft van 2010 sterk tegenover de Amerikaanse dollar. In de tweede helft van het jaar liet de Amerikaanse dollar een volatiel verloop zien waarbij de appreciatie ten opzichte van de euro weer deels ongedaan werd gemaakt. De tweede ronde van kwantitatieve verruiming van de Amerikaanse centrale bank in november speelde hier ook een belangrijke rol in. Ook grondstoffenmarkten maakten in 2010 een volatiele ontwikkeling door. Na het grootste deel van het jaar in een bandbreedte te hebben bewogen, liep de olieprijs vanaf september op tot boven de 90 dollar per vat. De trend was ook voor landbouwproducten en metalen sterk opwaarts gericht. 2010 was daarmee een goed jaar voor grondstoffen. Deze ontwikkeling werd hoofdzakelijk gedreven door de sterke vraag vanuit de opkomende markten in combinatie met structurele schaarste bij de winning van grondstoffen en tegenvallende oogsten.
48
5.5.2
Resultaat Beleggingsbeleid 2010
Het in paragraaf 5.2.3.3. beschreven beleggingsbeleid heeft tot de volgende invulling en uitkomsten geleid. 5.5.2.1
Strategische normportefeuille 2010
In onderstaande tabel zijn de beleggingscategorieën opgenomen waarin het pensioenfonds in 2010 heeft belegd, de daarvoor geldende gewichten in de strategische normportefeuille alsmede of deze categorie actief dan wel passief werd beheerd. Beleggingscategorie
Langlopende euro staatsobligaties Euro core obligaties (investment grade euro obligaties) High yield (non-investment grade obligaties) Emerging market debt (obligaties opkomende markten) Aandelen ontwikkelde markten Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed Grondstoffen Cash
Gewicht strategische normportefeuille (%) 45 24
Beheer
2 2
actief actief
20 5 1 1
actief actief actief -
passief actief
Ten behoeve van de afdekking van het renterisico zijn de langlopende euro staatsobligatieportefeuille en de euro core obligatieportefeuille ingezet. Daarnaast zijn renteswaps afgesloten om het renterisico van de verplichtingen af te dekken (de zogeheten 'swap overlay'). Bij de vastrentende beleggingen vond het actieve beheer plaats binnen de euro core obligatieportefeuille, de high yield en de emerging market debt portefeuilles. De portefeuille langlopende euro staatsobligaties wordt vanuit het oogpunt van kostenefficiency passief beheerd. De beleggingscommissie beoordeelt per kwartaal de omvang van de rentehedge ten opzichte van de verplichtingen (renteswap overlay), waarbij zij zich een oordeel vormt over niveau en richting van kapitaalmarktrente en de wenselijkheid om de rentedekking daarop af te stemmen. De strategische normweging voor de afdekking van het nominale renterisico van de verplichtingen was in 2010 gelijk aan 100%. Conform de uitvoeringsovereenkomst dient te allen tijde 80% van dit risico te zijn afgedekt. Bij aandelen is gekozen voor actief beheer, vanwege de voorkeur van het pensioenfonds om te beleggen in een portefeuille van kwaliteitsaandelen met een bovengemiddelde verwachte winstgroei.
49
Vanwege de aard van de beleggingen kan de gewenste exposure in niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed uitsluitend via actief beheer worden verkregen. Grondstoffen worden ook actief beheerd. 5.5.2.2
Beleggingsresultaat
De beleggingen behaalden in 2010 een rendement van 9,0%. Aangezien dit rendement hoger was dan de stijging van de verplichtingen uit hoofde van de renteontwikkeling (+8,9%), had dit een compenserend effect op de dekkingsgraad. Daarnaast is de dekkingsgraad beïnvloed door andere ontwikkelingen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.4.3.1. De dekkingsgraad van het pensioenfonds berekend tegen de nominale marktrente daalde per saldo van 109,1% aan het eind van 2009 tot 107,9% aan het eind van 2010. In onderstaande tabel is per beleggingscategorie de stand van de beleggingen aan het eind van 2009 en 2010 opgenomen. Voorts is in de tabel het rendement weergegeven dat het pensioenfonds in 2010 op haar beleggingen heeft behaald evenals het rendement van de voor elk van die categorieën geldende benchmark. Beleggingen per jaarultimo en rendement van pensioenfonds en benchmark Eind 2009 Eind 2010 Rendement Rendement pensioenfonds benchmark 2010 2010 EUR % EUR % % % mln. mln. Obligaties Langlopende euro staatsobligaties Euro core obligaties High yield Emerging market debt Griekse langlopende obligatie ¹
679 433
73 47
705 423
71 43
3,8 3,3
3,4 3,3
206 19 20 0
22 2 2 0
228 22 23 9
23 2 2 1
2,9 15,6 12,9 5,6 ²
2,0 14,4 11,4 5,6 ³
Aandelen ontwikkelde markten Axa Rosenberg Alliance Bernstein
193
21
225
23
19,5
19,5
127 67
14 7
146 78
15 8
20,6 17,4
19,5 19,5
Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed
39
4
38
4
1,5
1,5
Grondstoffen
11
1
14
1
30,2
25,0
3
0
8
1
0,6
0,6 ³
Cash
50
4
Totaal exclusief afdekking Afdekking renterisico Afdekking valutarisico Totaal inclusief afdekking
925
100
990
100
7,2
0 -5
8 -4
3,2 -1,5
920
994
9,0
6,8
¹ Per 1 juli 2010 maakte Griekenland geen onderdeel meer uit van de benchmark van de portefeuille langlopende euro staatsobligaties. Om te voorkomen dat de Griekse langlopende obligatie - die tot dat moment onderdeel uitmaakte van deze passief beheerde portefeuille - direct diende te worden verkocht, is deze in een gescheiden portefeuille geplaatst. De obligatie zal te zijner tijd worden verkocht. ² Rendement 2010 is vanaf 1 juli 2010. ³ Voor de Griekse langlopende obligatie is geen goede benchmark voorhanden. De cash positie heeft als primaire doelstelling liquiditeit te bieden voor de portefeuille om daarmee transactiekosten te beperken. Derhalve is voor deze Griekse obligatie en voor cash het benchmarkrendement gelijk gesteld aan het feitelijke rendement. 4
Voor niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed is momenteel nog geen goede benchmark voorhanden. Derhalve
is hier het benchmarkrendement gelijk gesteld aan het feitelijke rendement. Ter vergelijking, het rendement van de INREV benchmark die het rendement van niet genoteerd Europees vastgoed weergeeft bedraagt 5,7%
Uit de tabel blijkt dat het rendement van 9% op de totale beleggingsportefeuille is opgebouwd uit een positief resultaat op de beleggingen van 7,2%, een positieve bijdrage van 3,2% uit hoofde van de afdekking van het renterisico verbonden aan de verplichtingen en een negatieve bijdrage van -1,5% uit hoofde van de afdekking van het valutarisico. Alle beleggingscategorieën lieten over het kalenderjaar 2010 een positief rendement zien. Per saldo lieten grondstoffen en aandelen de sterkste stijging zien, gevolgd door high yield en emerging market debt. Het totale rendement van de beleggingsportefeuille exclusief afdekking van rente- en valutarisico bedroeg 7,2%. Het rendement van de voor 2010 geldende strategische normportefeuille bedroeg 6,8%, waarmee de beleggingsportefeuille het 0,4 procentpunt beter deed dan de strategische normportefeuille. Actief beheer droeg derhalve in 2010 positief bij aan het beleggingsresultaat van het pensioenfonds. Het rendement van de portefeuilles euro core obligaties, high yield, emerging market debt en grondstoffen was beter dan de hiervoor geldende benchmark. De totale aandelenportefeuille en de passief beheerde portefeuille langlopende euro staatsobligaties behaalden een rendement in lijn met de benchmark. De oorzaak van het positieve rendement (3,2%) op de rente afdekking via renteswaps was een daling van de swaprente over 2010 (waardoor de renteswaps in waarde stegen). Bij dit positieve rendement moet worden bedacht dat het pensioenfonds gedurende het verslagjaar een beleid heeft gevoerd waarbij het renterisico van de nominale verplichtingen grotendeels is afgedekt. Aangezien ook de verplichtingen in waarde stijgen bij een daling van de swaprente, staat tegenover een koerswinst op de renteswaps een stijging van de verplichtingen. Tot aan augustus 2010 is de rentedekking gehandhaafd op 100% van de nominale verplichtingen. In aanloop tot de publicatie van de nieuwe sterftetafels heeft het pensioenfonds in 2010 de verplichtingen alvast met 4% verhoogd. Vanwege deze schatting is de renteafdekking daarbij teruggebracht naar 98% en door natuurlijk verloop uiteindelijk
51
teruggelopen naar 95%. Dit werd niet onwenselijk geacht vanwege de verwachte stijging van de rente. Deze lagere renteafdekking had een positief effect op de dekkingsgraad vanwege de stijging van de rente in deze periode. De afdekking van vreemde valuta's door middel van valuta forward contracten leverde in 2010 per saldo een negatief resultaat (-1,5%) op. Deze afdekking vindt plaats door het belang op benchmarkniveau in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen af te dekken. Hierbij wordt geen actief beleid gevoerd. Hiermee wordt circa 85% van de vreemde valuta exposure in de aandelenportefeuille afgedekt. De aandelenbeleggingen in de overige valuta's worden niet afgedekt, vanwege het geringe aandeel hiervan in de totale portefeuille van het pensioenfonds. Daarnaast weegt de risicoreductie van afdekking van deze valuta's niet op tegen de relatief hoge kosten daarvan. Verder wordt het dollarrisico in high yield en emerging market debt afgedekt. 5.5.2.3
Beleggingsresultaat per categorie
Het pensioenfonds heeft de ontwikkelingen op de financiële markten, de schuldencrisis in het eurogebied en de maatregelen in Europees verband in reactie hierop nauwlettend gevolgd. Voor wat betreft de vormgeving van het beleggingsbeleid voor 2011 in het licht van deze ontwikkelingen wordt verwezen naar paragraaf 5.5.4. De portefeuille langlopende euro staatsobligaties wordt passief beheerd en bestaat uit staatsleningen van de EMU-landen met een looptijd langer dan 15 jaar. Deze portefeuille behaalde in 2010 een rendement van 3,3%, gelijk aan dat van de investment grade benchmark voor deze portefeuille, de Barclays capital euro aggregate treasury 15+ index. Per 1 juli 2010 maakte Griekenland geen onderdeel meer uit van deze benchmark. Tot dat moment had Griekenland een belang van ongeveer 2% in zowel de benchmark als de passief beheerde portefeuille. Om een directe verkoop in een markt die op dat moment werd gekenmerkt door grote prijsdruk te voorkomen, is deze obligatie in een gescheiden portefeuille geplaatst.
52
Onderstaande grafieken geven de landenallocatie en ratingverdeling van de langlopende euro staatsobligatieportefeuille weer per eind 2010. Landenallocatie en ratingverdeling langlopende euro staatsobligaties per eind 2010 Landenallocatie totaal
Europese Unie 1.1%
Verdeling - Ratings (S&P)
Oostenrijk 3.7% Cash 0.3%
Spanje 9.3%
België 5.3%
Nederland 5.0% A 29.7% Frankrijk 21.5%
Italië 28.8% AAA 55.4% AA 14.6% Duitsland 25.3%
De portefeuille euro core obligaties wordt actief beheerd. Het actieve risico waarmee mag worden afgeweken van de index, ook wel de tracking error range, die hierbij mag worden ingenomen, bedraagt 0,5%-1,25%. Hiermee wordt over een 3-jaars periode een gemiddelde jaarlijkse outperformance ten opzichte van de benchmark nagestreefd van 0,75%. Naast het afdekken van een deel van het renterisico tussen de beleggingen en de verplichtingen is deze portefeuille bedoeld om via het lopen van kredietrisico extra rendement te behalen. De portefeuille bestaat naast Europese staatsleningen en leningen van semi-overheidsorganen uit bedrijfsobligaties en gesecuritiseerd papier (triple A covered bonds en ABS) met een investment grade rating waarop een hogere rente kan worden behaald dan staatsleningen. Verder bestaat de mogelijkheid binnen deze portefeuille maximaal 10% in non-investment grade obligaties te beleggen.
53
Onderstaande grafieken geven de landenallocatie, categorie- en ratingverdeling van de euro core bond portefeuille per eind 2010 weer. Landenallocatie totaal en binnen eurozone euro core bond portefeuille per eind 2010¹ Landenallocatie totaal *
Landenallocatie binnen Eurozone
Overig 2.7% Zweden 2.6%
Oostenrijk 3.9%
Supranationaal 0.9%
Cash 2.3%
België 3.1%
VS 3.8%
Italië 16.3%
Polen 1.1%
Finland 1.7%
VK 5.1%
Frankrijk 17.9% Spanje 8.6% Portugal 0.6% Ierland 1.7% Nederland 9.8% Luxemburg 0.6% Euro zone 81.5%
Duitsland 35.9%
¹ De categorie overig bestaat uit: Zwitserland, Australië en Nieuw Zeeland, Noorwegen, Japan, Azië ex-Japan en Hongarije.
Categorie- en ratingverdeling euro core bond portefeuille per eind 2010 Verdeling - Categorie
Verdeling - Ratings (S&P)
Cash 2.3%
Cash 2.3% Bedrijfsobligaties 23.0%
Not Rated 4.8% BBB 2.3%
A 23.9% AAA 54.1%
ABS 0.4%
Semi-overheidsobligaties 12.1% Staatsleningen 62.3%
AA 12.6%
De euro core bond portefeuille behaalde in 2010 een rendement van 2,9%. Sterk oplopende kapitaalmarktrentes in de landen van de EMU-periferie werden tot eind derde kwartaal meer
54
dan gecompenseerd door een dalende kapitaalmarktrente in Noord-Europese landen die als vluchthaven dienden. Dit resulteerde in de eerste 9 maanden van 2010 in een cumulatief rendement van 5,7%. Vanaf het vierde kwartaal viel het rendement op de euro core bond portefeuille echter terug toen het aannemelijker werd dat ook Ierland een beroep zou moeten doen op het Europese noodfonds. Vrees voor een uitspreidingseffect naar landen als Portugal en Italië en daarmee gepaard gaande oplopende kosten voor de landen die bijdragen aan het Europese noodfonds zette de obligatiemarkten van de EMU-landen over een brede linie onder druk. Door actief beheer binnen de portefeuille zijn de verliezen uit hoofde van de Europese schuldenproblematiek in de loop van het jaar beperkt. Zo is het belang in Europese core landen zoals Duitsland, Frankrijk en Nederland vergroot ten koste van landen in de periferie. Verder werden financiële instellingen, vooral banken, onderwogen ten gunste van nutsbedrijven en industriële ondernemingen, aangezien veel banken obligaties uitgegeven door landen uit de periferie in hun bezit hebben. De benchmark, de Citibank euro broad investment grade bond index behaalde over 2010 een rendement van 2,0% waarmee de portefeuille het 0,9 procentpunt beter deed dan de index. Deze outperformance werd grotendeels behaald in het tweede kwartaal maar ook de andere kwartalen droegen ieder voor zich positief bij. De onderweging van landen in de periferie en de overweging van Europese core landen zoals Duitsland, Frankrijk en Nederland en de overweging van het Verenigd Koninkrijk was voor een groot deel verantwoordelijk voor dit gunstige resultaat. Ook de onderweging van financiële instellingen droeg bij aan de toegevoegde waarde ten opzichte van de benchmark.
55
In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van de belangrijkste rentepercentages over 2010 weergegeven. Ontwikkeling Benchmarkrentes in 2010
20.00
8.00
7.00
18.00
6.00 16.00
14.00 4.00 12.00
Rente (%)
Rente (%)
5.00
3.00 10.00 2.00
8.00
1.00
-
6.00 Jan-10
Feb-10
Mar-10
Apr-10
May-10
Jun-10
Jul-10
Aug-10
Sep-10
Oct-10
Nov-10
Dec-10
Staatsobligaties 15+ (linker as)
Opkomende markten Index - Euro (rechter as)
Euro Bedrijfsobligaties (linker as)
Global High Yield Index (rechter as)
15 jaars Swap Rentes (linker as)
De portefeuilles high yield en emerging market debt maken onderdeel uit van de vastrentende portefeuille en zijn ondergebracht in twee fondsen. Deze beleggingen droegen enerzijds bij aan de diversificatie binnen de vastrentende portefeuille en anderzijds aan een hoger verwacht rendement voor de totale portefeuille. Beide beleggingscategorieën worden actief door BlackRock beheerd zodat door middel van actieve selectie van individuele obligaties en sectoren waarde kan worden toegevoegd ten opzichte van de benchmark. De beleggingsrichtlijnen van het high yield en emerging market debt fonds kennen geen formele tracking error limiet. Intern wordt door de fondsmanager een tracking error gehanteerd gelijk aan 6% voor het high yield en 10% voor het emerging market debt fonds. De beleggingscommissie monitoort nauwlettend de actuele tracking error alsmede het hiermee gerealiseerde rendement.
56
Het high yield fonds is gespreid over een groot aantal emittenten en hanteert daarbij een bottom-up selectiebeleid. Tevens is er sprake van een brede spreiding over bedrijfssectoren. Het fonds belegt in bedrijfsobligaties van Amerikaanse en Europese ondernemingen waarbij een maximale kredietstatus geldt van A. In 2010 was het fonds voornamelijk belegd in obligaties met kredietstatus B (weging 46,7% per eind 2010) en BB (weging 23,3% per eind 2010). Het dollarrisico van deze portefeuille is afgedekt. Het emerging market debt fonds kent een brede diversificatie over landen en hanteert daarbij een top-down selectiebeleid. Ook wat betreft looptijden is er sprake van een brede spreiding. In 2010 was het fonds voornamelijk belegd in obligaties met kredietstatus BBB of hoger (weging 63,7% per eind 2010) en BB (weging 29,0% per eind 2010). Het dollarrisico van deze portefeuille is afgedekt. Het high yield fonds behaalde in 2010 een rendement van 15,6%. De benchmark van het fonds, de Merrill Lynch global high yield constrained euro hedged index, behaalde een rendement van 14,4%, waarmee de portefeuille het 1,2 procentpunt beter deed dan de index. Over de eerste helft van het jaar was de performance redelijk in lijn met de benchmark. Vooral in de tweede helft van 2010 behaalde het fonds een goede performance, zowel in absolute zin als ten opzichte van de benchmark. Vooral de selectie van individuele obligaties binnen de kredietsegmenten BB en CCC en de onder- en overweging van sectoren droegen daaraan bij. Het emerging market debt fonds behaalde in 2010 een rendement van 12,9%. De benchmark van het fonds, de JP Morgan global embi euro hedged index, behaalde een rendement van 11,4%, waarmee de portefeuille het 1,5 procentpunt beter deed dan de index. Over de eerste helft van het jaar was de performance redelijk in lijn met de benchmark. In het derde kwartaal was sprake van een lichte underperformance die werd veroorzaakt door de onderweging van Azië. Aziatische obligaties profiteerden bovengemiddeld van de rally in het derde kwartaal van Amerikaanse Treasuries. In het vierde kwartaal werd deze underperformance meer dan goed gemaakt. Vooral de onder- en overwegingen van individuele landen (bijvoorbeeld de onderweging van Mexico en de overweging van Argentinië) droegen hieraan bij. De portefeuille aandelen ontwikkelde markten heeft als doel extra rendement te genereren en het risicoprofiel van de beleggingen op balansniveau te verbeteren door middel van diversificatie. Tevens kunnen aandelen op de lange termijn een zekere bescherming bieden tegen inflatie, waarbij dient te worden aangetekend dat aandelen juist slecht presteren in een omgeving van oplopende inflatie en stagnerende groei (stagflatie). De portefeuille wordt actief beheerd door een tweetal externe managers, Alliance Bernstein en AXA Rosenberg. AXA Rosenberg, die ongeveer 2/3 van de aandelenportefeuille beheert, hanteert een kwantitatieve beleggingsstrategie en maakt gebruik van een uitgebreid wereldwijd gespreid research apparaat. Met deze manager is een tracking error range van 2-6% overeengekomen. Over een 3-jaars periode wordt een gemiddelde jaarlijkse outperformance ten opzichte van de benchmark nagestreefd van 2%. Alliance Bernstein, die ongeveer 1/3 van de aandelenportefeuille beheert, belegt in groei-ondernemingen middels een
57
fundamenteel georiënteerd bottom-up stockselectie proces. Met deze manager is een tracking error range van 4-8% overeengekomen, met een jaarlijkse outperformance doelstelling van 3% ten opzichte van de MSCI index. Voor de aandelenportefeuille is een uitsluitingenlijst geïmplementeerd waarbij het voor beide managers niet is toegestaan te beleggen in ondernemingen die actief zijn op het gebied van de productie van clusterbommen en landmijnen. Gegeven de wens ook enige exposure in opkomende markten mogelijk te maken, is ervoor gekozen één van beide aandelenmanagers, Alliance Bernstein, toe te staan maximaal 10% van de totaal door haar beheerde portefeuille te laten beleggen in deze landen. De gemiddelde weging in opkomende markten van Alliance Bernstein bedroeg gedurende 2010 9%. In paragraaf 5.5.5. zal verder worden ingegaan op de vormgeving van het beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen vanaf 2011. De totale aandelenportefeuille van het pensioenfonds behaalde over 2010 een rendement van 19,5%. De benchmark voor de totale aandelenportefeuille, de MSCI world, behaalde tevens een rendement van 19,5%. Het rendement werd feitelijk volledig behaald in het eerste en laatste kwartaal. Het tweede en derde kwartaal droegen per saldo licht negatief bij aan het rendement. In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van aandelen wereldwijd, grondstoffen en direct Europees onroerend goed over 2010 weergegeven. Rendementsontwikkeling aandelen wereldwijd, grondstoffen en onroerend goed
130 Grondstoffen
Aandelen Wereldwijd
Direct Europees Onroerend Goed
125 120
Index = 100
115 110 105 100 95
0 01
0 /1 31
1/ 2
2/ 2
01
0 /1 30
/1
0/ 2
01
01 31
9/ 2 /0 30
/0
8/ 2
01
0
0
0
58
31
7/ 2
01
01
0 /0 31
6/ 2 /0 30
5/ 2 /0 31
4/ 2 /0 30
3/ 2 /0 31
01
0 01
0 01
0 01
0
2/ 2
28
1/ 2 /0
/0
01
9 00 31
2/ 2 /1 31
0
90
De portefeuille van AXA Rosenberg behaalde in 2010 een rendement van 20,6%, waarmee de portefeuille het 1,1 procentpunt beter deed dan de index. Deze outperformance werd voornamelijk in het eerste kwartaal van 2010 gerealiseerd. De portefeuille als geheel profiteerde in het eerste kwartaal van het afnemende belang van macro-economische thema’s voor aandelenrendementen. Juist fundamentele factoren speelden in het eerste kwartaal een meer prominente rol. Vooral de overweging binnen de portefeuille naar bedrijven met een aantrekkelijke waardering droeg bij aan de performance. Op sectorniveau droegen de overweging van de sector consumptiegoederen en de onderweging van de sector financiële waarden bij aan de performance. De performance in de opeenvolgende kwartalen week weinig af van de benchmark. Er was geen duidelijke trend, factor of sector die als verklarende variabele over de kwartalen domineerde. De rendementen op de door het kwantitatieve model ingegeven posities hielden elkaar daarmee min of meer in evenwicht. In april 2010 maakte AXA Rosenberg bekend dat er een coderingsfout was gemaakt in het risicomodel waar het beleggingsproces op is gebaseerd. Deze fout was in 2009 ontdekt en gecorrigeerd. Cornerstone Research heeft onder leiding van de juridische firma Mayer Brown onderzocht wat de gevolgen van de programmeerfout zijn geweest voor de performance van individuele klantportefeuilles. Vanwege de complexiteit van dit onderzoek heeft dit enige tijd geduurd. Ook de SEC heeft een onderzoek ingesteld bij AXA Rosenberg. Het pensioenfonds heeft in 2010 verschillende keren uitvoerig overleg gevoerd met het senior management van AXA Rosenberg teneinde meer uitleg te krijgen over de feiten en omstandigheden waarbinnen dit zich heeft voorgedaan, inzicht te krijgen in de veranderingen die worden doorgevoerd om toekomstige fouten te voorkomen en te achterhalen wat de consequenties voor het beheer van de portefeuille waren. In februari 2011 maakte AXA Rosenberg bekend dat Cornerstone Research heeft geconcludeerd dat de programmeerfout een negatieve invloed heeft gehad op de performance van bepaalde klantenportefeuilles en dat deze klanten zullen worden gecompenseerd. Verder wordt daarbij aangegeven dat een schikking is getroffen met de SEC. Cornerstone Research berekende dat het pensioenfonds voor een bedrag van EUR 654.000 schadeloos diende te worden gesteld. Het pensioenfonds heeft deze schadeloosstelling in maart geaccepteerd. Hoewel het pensioenfonds de beleggingsstrategie van AXA Rosenberg die zich richt op gezonde bedrijven met een kwalitatief goede omzet en goede groeivooruitzichten aantrekkelijk acht, heeft het pensioenfonds besloten de relatie met AXA Rosenberg te beëindigen. Reden was dat de wijze van communiceren over de coderingsfout en de maatregelen die AXA Rosenberg intern vervolgens nam het vertrouwen van het pensioenfonds in de vermogensbeheerder hebben geschaad. De portefeuille van Alliance Bernstein behaalde in 2010 een rendement van 17,4%, waarmee de portefeuille 2,1% achterbleef bij de index. Slecht bedrijfsnieuws bij een aantal bedrijven hadden een negatieve invloed op de performance in het eerste en vierde kwartaal. In het Verenigd Koninkrijk betrof het bijvoorbeeld een bedrijf dat zijn orderportefeuille sterk zag slinken als gevolg van ingrijpende overheidsbezuinigingen. Een Amerikaans bedrijf in de
59
portefeuille ondervond negatieve gevolgen van wetswijzigingen op het gebied van leningen aan studenten. In het tweede kwartaal ontstond toenemende twijfel over de duurzaamheid van de economische groei. De strategie van Alliance Bernstein waarbij meer in groeiondernemingen wordt belegd bleef hierdoor in performance achter bij de index. Alliance Bernstein bleef zich in de portefeuille echter positioneren op een doorzettend economisch herstel. Hiervoor werd zij in het derde kwartaal beloond toen gunstige macro-economische cijfers zorgden voor een terugkerend vertrouwen van beleggers. De in de portefeuille van Alliance Bernstein oververtegenwoordigde groeiaandelen profiteerden van deze ontwikkeling. Hoewel het pensioenfonds waarde hecht aan de beleggingsstrategie waarbij de nadruk ligt op groei-ondernemingen en bovendien van mening is dat deze strategie past bij de verwachtingen voor aandelen in 2011, is besloten het mandaat bij Alliance Bernstein te beëindigen. AXA Rosenberg en Alliance Bernstein zullen in het tweede kwartaal van 2011 worden vervangen door Wellington en BlackRock. Deze beslissing is mede ingegeven door de aanpassing van de aandelenportefeuille binnen het strategische beleggingsbeleid. Omdat er in 2011 een strategische allocatie wordt gedaan naar aandelen opkomende markten, is de verdeling van de mandaten over wereldwijde aandelen managers hierop afgestemd. JP Morgan wordt aangesteld als manager voor het mandaat opkomende markten. Voor het wereldwijde aandelenmandaat ontwikkelde markten is gezocht naar een optimale combinatie van twee managers, in samenhang met JP Morgan. De keus is gevallen op Wellington en BlackRock, omdat zij een segregated account kunnen beheren, waarbij het SRI-beleid van het pensioenfonds geïmplementeerd kan worden. Daarnaast is deze combinatie vanuit de overweging van beperking van de kosten voor vermogensbeheer relatief aantrekkelijk. Ook is in deze keuze meegenomen dat de tactische allocatie naar opkomende markten, die onderdeel kan uitmaken van het wereldwijde mandaat, gelimiteerd wordt tot 15% van de portefeuille. Tot slot is het totale risico van deze combinatie van managers kleiner dan dat van andere combinaties, terwijl dit slechts in beperkte mate ten koste gaat van het verwachte rendement. Met de allocatie in niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed beoogt het pensioenfonds een verdere diversificatie van de beleggingsportefeuille en een mogelijke hedge voor inflatie op langere termijn te bewerkstelligen. Om een daadwerkelijke diversificatie te bereiken is ervoor gekozen uitsluitend te beleggen in niet-beursgenoteerd onroerend goed. De beleggingen worden vormgegeven via het ING Real Estate eurosiris fonds. Dit fonds wordt door ING Real Estate actief beheerd. Het belegt in een gespreide vastgoedportefeuille in 21 landen in Continentaal Europa. De portefeuille heeft een defensief karakter en belegt uitsluitend in vastgoed van hoge kwaliteit. Het pensioenfonds behaalde in 2010 een rendement van 1,5% op haar onroerend goed portefeuille. Vanwege het specifieke karakter van het fonds, vooral voor wat betreft geografische spreiding, is er momenteel geen geschikte benchmark beschikbaar. Ten behoeve van een zo objectief mogelijke beoordeling van de resultaten wordt echter wel onderzoek gedaan naar een geschikte benchmark.
60
Een eerste stap hiertoe is gezet op de algemene vergadering van aandeelhouders van het Eurosiris fonds. Hier werd besloten om in rapportages ook het rendement van de INREV benchmark op te nemen, hoewel deze index nog niet kan dienen ten behoeve van een zuivere vergelijking met het rendement van het fonds. De INREV benchmark geeft het gezamenlijke rendement van een groot aantal Europese institutionele vastgoedfondsen weer. Na twee moeilijke jaren liet de vastgoedmarkt in 2010 weer tekenen van herstel zien. Dit herstel kwam in de eerste helft van het jaar aarzelend op gang en kreeg in de tweede helft vastere vorm. Vanwege de dreigende escalatie van de Europese schuldencrisis was van herstel in de vastgoedmarkt van de landen in de periferie van de EMU geen sprake. Het herstel nam in de tweede helft van het jaar vastere vorm aan in vooral Frankrijk, Scandinavië en de oostelijke landen van Continentaal Europa. Beleggers hadden daarbij een duidelijke voorkeur voor Europees vastgoed van hoge kwaliteit en op goede locaties. Het belang in Zuid-Europese landen en de defensieve positionering in Duits vastgoed leverde een positieve bijdrage aan het rendement. Ook profiteerde de portefeuille in de tweede helft van het jaar van het duidelijk inzettende herstel van de vastgoedmarkt in Frankrijk, Scandinavië en de oostelijke landen van Continentaal Europa. Op basis van een verdere gunstige ontwikkeling van de economische groei in Europa is de verwachting dat het in 2010 ingezette herstel van de Europese vastgoedsector in 2011 in hoger tempo zal doorzetten. Afhankelijk van geografische locatie en sector zullen vastgoedbeleggingen hiervan profiteren. De bescheiden portefeuille grondstoffen diende als diversificatie van de portefeuille en een inflatiehedge. Deze portefeuille wordt belegd in een fonds. Hoewel de beleggingsrichtlijnen van het fonds geen expliciete tracking error limiet kennen, ligt deze gemiddeld op 7%. Het fonds belegt in grondstoffen door het afsluiten van commodity swaps, waarbij de cash wordt geïnvesteerd in kortlopende hoger renderende vastrentende beleggingen (‘collateral’). In 2010 werd met de grondstoffenbeleggingen een rendement behaald van 30,2%. De benchmark van het fonds, de Dow Jones AIG commodity index, behaalde een rendement van 25,0%, waarmee de portefeuille het 5,2 procentpunt beter deed dan de index. De outperformance hing vooral samen met de outperformance van het onderpand dat werd aangehouden als cash collateral. Besloten is de commodity beleggingen in 2011 af te stoten vanwege de kosten die met het beheer in deze categorie gepaard gaan en om de behaalde resultaten te verzilveren. Ten aanzien van de cash beleggingen geldt dat uitsluitend mag worden belegd in geldmarktinstrumenten met een kredietstatus van A-1 of P-1 (de hoogste kredietstatus voor geldmarktinstrumenten). Daarbij kan onder andere worden belegd in commercial paper, certificates of deposit en banker's acceptances met een investment grade kredietstatus. Naast de cash die kan worden aangehouden binnen de onroerend goed portefeuille, als onderdeel van het beheren van vastgoed, wordt cash aangehouden in de obligatieportefeuille waar de cash dient om de rentegevoeligheid te sturen of als onderpand voor posities die middels afgeleide instrumenten zijn ingenomen. Zo heeft de euro core obligatieportefeuille
61
bijvoorbeeld een positie in futures met cash in plaats van fysieke obligaties als onderpand. Voorts is periodiek cash nodig voor pensioenuitkeringen.
5.5.3
Risicobeheer en monitoring
Begin 2010 publiceerden de commissie Goudswaard en de commissie Frijns beide een rapport over de toekomstbestendigheid van pensioenen in de tweede pijler. De benoeming van beide commissies vloeide voort uit het verzoek van minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de kwetsbare punten in het stelsel van aanvullende pensioenen onder de loep te nemen. Aanleiding waren de gevolgen die de economische crisis en de aankomende vergrijzing zouden kunnen hebben voor pensioenfondsen. De commissie Goudswaard concludeerde dat het Nederlandse pensioenstelsel met de bestaande ambities en veronderstelde zekerheid onvoldoende toekomstbestendig is vanwege de vergrijzing, de stijgende levensverwachting en de toenemende kwetsbaarheid voor financiële risico's. De commissie Frijns concludeerde dat pensioenfondsen door de vergrijzing en hun grotere afhankelijkheid van financiële markten kwetsbaarder zijn geworden. Dit maakt het belang van gedegen beleggingsbeleid en risicobeheer groter. Op grond hiervan deed de Commissie Frijns aanbevelingen voor (de uitvoering van) risicobeheer en beleggingsbeleid en de organisatie en verantwoordelijkheidsverdeling in pensioenfondsen. De toezichthouder DNB heeft in 2009 een onderzoek uitgevoerd naar het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Begin 2010 heeft de toezichthouder de pensioenfondsen meer inzicht verstrekt in de onderzoeksbevindingen. De bevindingen van de Commissie Frijns kwamen voor een belangrijk deel overeen met de bevindingen van het beleggingsonderzoek van DNB. Medio 2010 bereikten de sociale partners in de Stichting van De Arbeid (STAR) een pensioenakkoord dat pleit voor een verdere flexibilisering van pensioenregelingen waarbij onder andere rekening wordt gehouden met stijgende levensverwachtingen en ruimte is voor flexibele uittredingsleeftijden. Het pensioenfonds heeft de bevindingen van de toezichthouder en de aanbevelingen van de Commissie Frijns en de vraag of het pensioenfonds daaraan voldoet uitgebreid besproken. Daarbij is bijvoorbeeld beoordeeld welke verschillende risico’s kunnen worden onderkend, hoe deze worden bewaakt, waar dit is vastgelegd en hoe hierover wordt gerapporteerd. Het pensioenfonds voldoet grotendeels aan de aanbevelingen van de commissie Frijns en DNB inzake beleggingsbeleid en risicomanagement. Verder heeft de actuaris het pensioenfonds positief beoordeeld op dit punt. Over enkele aanbevelingen wordt momenteel beleid geformuleerd. Voor wat betreft het nieuwe pensioenakkoord zal het pensioenfonds zich moeten bezinnen over wat dit betekent voor zijn deelnemers, onderzoek moeten doen naar hun risicotolerantie (één van de adviezen van de commissie Frijns) en zich moeten bezinnen op mogelijke aanpassingen in het FTK en de pensioenregeling van het pensioenfonds. Dit wordt nader uitgewerkt in 2011.
62
5.5.4
Strategische normportefeuille 2011
Zoals in paragraaf 5.2.3.1 uiteengezet wordt het financiële kader van het pensioenfonds weergegeven door middel van een beleidstaffel. Deze beleidstaffel is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en geeft een richtsnoer voor het beschikbare risicobudget voor het strategische beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid is daarbij zodanig ingericht dat de risicograad van de beleggingen meeschaalt met de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Hiermee wordt de kans op en omvang van een mogelijke onderdekking bij zwaar weer op de financiële markten beperkt. Bij een hogere dekkingsgraad wordt meer risico in de beleggingen nagestreefd (gericht op een hoger beleggingsrendement) en wordt een deel van het vermogen aangewend om de inflatierisico's af te dekken. Bij de inrichting van het strategische beleggingsbeleid wordt getracht om het beschikbare risicobudget zo optimaal mogelijk aan te wenden. Goede diversificatie over verschillende beleggingscategorieën en vermogensbeheerders zorgt voor een optimalisatie van het risicoprofiel. De strategie dient flexibel genoeg te zijn zodat ingespeeld kan worden op wisselende marktomstandigheden en vooruitzichten, maar tegelijkertijd robuust genoeg te zijn dat niet iedere episode van marktturbulentie leidt tot een aanpassing in de strategie. Tijdens de vaststelling van de strategische normportefeuille voor 2011 eind december bevond het pensioenfonds zich in trede B van de staffel risicobudget beleggingen. Het pensioenfonds heeft het beschikbare risicobudget vertaald in een strategische portefeuille voor 2011. In de tabel hieronder worden de beleggingscategorieën en bijbehorende strategische portefeuillegewichten waarin voor 2011 wordt belegd nader gespecificeerd. Tevens wordt aangegeven of deze beleggingscategorie actief dan wel passief wordt beheerd. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de strategische portefeuille voor 2010. Beleggingscategorie
Langlopende euro staatsobligaties Euro core obligaties (investment grade euro obligaties) Credits (covered bonds en bedrijfsobligaties voor zover niet uitgegeven door financiële instellingen) High yield (non-investment grade obligaties) Emerging market debt
Strategische normportefeuille 2010 Gewicht Beheer (%) 45 passief
Strategische normportefeuille 2011 Gewicht Beheer (%) 43 passief
24
actief
22
actief
-
-
13,5
actief
2
actief
-
-
2
actief
-
-
63
(obligaties opkomende markten) Aandelen ontwikkelde markten Aandelen opkomende markten Niet-beursgenoteerd indirect onroerend goed Grondstoffen Cash
20 5
actief actief
13,5 3,5 3,5
Actief Actief actief
1 1
actief -
1
-
De voornaamste overwegingen voor 2011 en bijstellingen in beleid van 2010 Hieronder worden de voornaamste overwegingen samengevat voor de inrichting van de strategische normportefeuille van 2011. Verder wordt ingegaan op de bijstellingen in het beleggingsbeleid ten opzichte van de strategische normportefeuille van 2010. In overleg met de sponsor heeft het pensioenfonds in 2009 en 2010 bij de vormgeving van de strategische normportefeuille een hoger risicobudget gevoerd dan de leidraad zoals gedefinieerd in de uitvoeringsovereenkomst. Het herstelvermogen van het pensioenfonds was gebaat bij een hogere risicograad aangezien hiermee kon worden geprofiteerd van het forse herstel van de aandelenmarkten in deze jaren. Gezien de oplopende mondiale onevenwichtigheden en neerwaartse risico’s die daarmee gepaard gaan is besloten bij de vaststelling van de strategische normportefeuille voor 2011 enigszins te derisken door het belang in zakelijke waarden enkele procentpunten te verminderen en het belang in grondstoffen af te stoten. Tegelijkertijd is ervoor gekozen een deel van het risicobudget in te zetten voor het verlagen van de renteafdekking. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de oplopende inflatierisico’s en de verwachting dat de kapitaalmarktrente wereldwijd verder zal oplopen vanaf de huidige nog steeds historisch lage niveaus (zowel in nominale als reële termen). Het risicobudget dat bij de vormgeving van de strategische normportefeuille voor 2011 wordt gevoerd is in overleg met de sponsor iets lager dan door de uitvoeringsovereenkomst als richtsnoer wordt geïndiceerd. Afhankelijk van het niveau van de kapitaalmarktrente wordt het renterisico binnen een bandbreedte tussen de 90% en 100% afgedekt. In trede 3 van de beleidstaffel wordt uitgegaan van een 80% nominale en 20% reële verplichtingenbenchmark. Gegeven het nog steeds lage niveau van de dekkingsgraad en het lage niveau van de reële rente is ervoor gekozen in 2011 vooralsnog geen inflatieswaps in te zetten voor de afdekking van de deels reële verplichtingen. Ondanks het feit dat geen inflatieswaps worden ingezet, heeft een aantal beleggingscategorieën in de portefeuille wel een indirecte, meer lange termijn relatie met inflatie. Voorbeelden hiervan zijn aandelen en onroerend goed. Het afdekken van valutarisico’s vindt evenals in voorgaande jaren plaats door het afsluiten van valutatermijntransacties. Uitgangspunt hierbij is dat de benchmarkgewichten van de aandelenbeleggingen in Amerikaanse dollars, Japanse yen en Britse ponden volledig worden afgedekt.
64
Het verwachte extra rendement ten opzichte van de swap rentecurve waarmee de verplichtingen worden verdisconteerd is met de strategische normportefeuille voor 2011 ruwweg gelijk aan 1,2%. Ten behoeve van de implementatie van het beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen (zie hiervoor paragraaf 5.5.5) wordt in 2011 zoveel mogelijk in segregated portefeuilles belegd.
65
Actief beheer Ook in 2011 wordt het grootste deel van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Uitgangspunt is dat gekozen wordt voor actief beheer indien verwacht wordt dat de resultaten na aftrek van kosten positief zijn. Voor wat betreft het risico van actief beheer geldt dat actief risico vrijwel ongecorreleerd is met marktrisico, waardoor de toevoeging van actief beheer een beperkte invloed heeft op het totale risico van de gehele beleggingsportefeuille. Ondanks dat de totale aandelenportefeuille in 2010 een rendement heeft behaald dat gelijk was aan de benchmark, is het pensioenfonds van mening dat actief beheer waarde kan toevoegen. Dit wordt ingegeven door bovenstaande argumenten, de verwachtingen voor aandelen voor 2011 en het feit dat door middel van actief beheer de selectie van kwaliteitsaandelen met een bovengemiddelde verwachte winstgroei potentieel kan worden geïmplementeerd. Aandelen van opkomende markten vormen bij uitstek een categorie waar actief beheer waarde kan toevoegen, doordat deze markten minder efficiënt zijn. Specifiek met betrekking tot de portefeuille euro core obligaties en de portefeuille credits kan een actieve selectie van emittenten de rendements/risico verhouding van de portefeuille verbeteren. Langlopende staatsobligaties worden passief beheerd, aangezien zoals eerder vermeld de kosten van het actief aan- en verkopen van deze obligaties niet opwegen tegen het extra rendement dat hiermee kan worden verkregen. Onroerend goed zal vanwege de aard van deze beleggingscategorie via actief management belegd worden. De mate van actief dan wel passief management wordt ook beïnvloed door de dekkingsgraad (risicotolerantie) en de wens tot diversificatie binnen de portefeuille. Als de dekkingsgraad stijgt, neemt het aandeel van risicovollere beleggingen toe. De risicovollere beleggingen zijn ook juist de beleggingen die actief worden beheerd. Met het actieve beheer wordt een positief effect op de dekkingsgraad nagestreefd van ruwweg 0,6% per jaar. De verschillende beleggingscategorieën In reactie op de schuldencrisis in de eurozone is besloten de weging van landen met hoge schuldenratio’s in de portefeuille langlopende euro staatsobligaties terug te brengen. De gezamenlijke weging van Spanje en Italië is in de nieuwe benchmark beperkt tot 20%. Op basis van de onderlinge verhouding van het bruto nationaal product tussen beide landen is de weging voor Italië vastgesteld op 12% en voor Spanje op 8%. Euro core landen (exclusief Griekenland, Portugal, Italië, Ierland, Spanje) hebben gezamenlijk een benchmarkweging van 80%. Het risico van Zuid-Europese obligaties is beperkt door de benchmark voor euro langlopende obligaties hierop aan te passen. De strategische weging van de portefeuille langlopende euro staatsobligaties is daartoe verlaagd van 45% naar 43%. De strategische weging van de portefeuille euro core obligaties is verlaagd van 24% naar 22%. De risicoreductie ten opzichte van eurolanden met hoge schuldenratio’s is ten goede gekomen aan beleggingen in covered bonds en bedrijfsobligaties die als een interessante beleggingscategorie worden gezien op basis van de waardering van deze obligaties en de
66
over het algemeen goede balansposities van bedrijven. Uitzondering hierop vormen de ongedekte leningen van financiële instellingen en gesecuritiseerde credits van Zuid Europese landen,die zijn uitgezonderd van het beleggingsuniversum. Dit strategische belang in credits is 13,5% van de totale beleggingen en betreft covered bonds en bedrijfsobligaties voor zover deze niet zijn uitgegeven door financiële instellingen. Zoals vermeld heeft het pensioenfonds in de afgelopen twee jaar qua benutting van het risicobudget vooral ingezet op een wereldwijd koersherstel van aandelen. Hiermee is ingespeeld op de relatief gunstige waardering van aandelen en het perspectief van het herstel van de wereldeconomie. Deze strategie heeft goed uitgepakt. Omdat de risico’s voor beleggers door opgelopen waarderingen en mondiale betalingsbalans onevenwichtigheden zijn toegenomen, is de strategische weging voor aandelen voor 2011 verlaagd van 20% naar 17%. Het belang van 17% voor aandelen bestaat uit een strategische norm van 13,5% in aandelen ontwikkelde markten en 3,5% in aandelen opkomende markten. De gehele aandelenportefeuille wordt in 2011 actief beheerd door 3 managers in segregated portefeuilles. Aandelen ontwikkelde markten worden beheerd door een combinatie van Wellington en BlackRock. Aandelen opkomende markten worden beheerd door JP Morgan. Ten opzichte van de strategische normportefeuille 2010 blijft de allocatie in vastgoed gelijk aan de actuele weging (3,5%). De huidige vastgoedallocatie wordt voornamelijk belegd in Noord-Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk en Scandinavië die momenteel voldoende opwaarts potentieel bieden. De huidige economische onzekerheid en de waardering van vastgoed bieden echter onvoldoende reden de huidige weging in vastgoed uit te breiden. Grondstoffen zullen worden verkocht en maken geen onderdeel meer uit van de strategische portefeuille 2011. De jaren 2009 en 2010 waren uitstekende beleggingsjaren voor grondstoffen waarvan het pensioenfonds ten volle heeft geprofiteerd. Tot slot is in de strategische normportefeuille voor 2011 een weging van 1% voor cash opgenomen ten behoeve van verplichtingen voortvloeiend uit onder andere rente- en valuta afdekking en het periodiek doen van pensioenuitkeringen.
67
5.5.5
Beleid verantwoord beleggen vanaf 2011
Het pensioenfonds onderschrijft de algemeen geaccepteerde principes van de United Nations Global Compact (die betrekking hebben op mensenrechten, arbeidsomstandigheden, de omgeving en corruptie) en verwacht dat ondernemingen waarin het pensioenfonds belegt deze principes respecteren. Verder heeft het pensioenfonds de United Nations Principles for Responsible Investments (UNPRi) ondertekend. Dit leidt tot het hanteren van de volgende principes door het pensioenfonds: ESG (environmental, social en corporate governance) aspecten worden meegewogen in de beleggingsanalyse en het besluitvormingsproces; Actief aandeelhouderschap waarbij ESG aspecten worden meegenomen; Openheid over ESG aspecten door ondernemingen; Het bevorderen van de acceptatie en implementatie van de UNPRi principes binnen de beleggingsindustrie; Het samenwerken met andere beleggers teneinde de werking van de principes te verbeteren; Het rapporteren over activiteiten en de voortgang van de implementatie van de principes. Het pensioenfonds geeft invulling aan verantwoord beleggen door middel van engagement (machtiging tot actief aandeelhouderschap) en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen (beide via BlackRock) en het uitsluiten van aandelen en obligaties van bepaalde ondernemingen. Dit uitsluitingenbeleid is gebaseerd op de volgende criteria: Betrokkenheid bij productie van controversiële wapens; Niet acteren conform de door de Nederlandse overheid ondertekende verdragen; Ondernemingen die zijn geplaatst op de zwarte lijst van Global Compact; Ondernemingen die structureel niet voldoende openstaan voor engagement; Ondernemingen die betrokken zijn bij ad hoc gebeurtenissen die zwakheden ten aanzien van ESG aantonen. Het beleid speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van de strategische normportefeuille, en de invulling van beleggingsmandaten. Van externe vermogensbeheerders wordt verlangd dat zij dit beleid onderschrijven en dat zij de kennis en kunde hebben om genoemde aspecten mee te laten wegen in het beleggingsproces. Het pensioenfonds tracht het uitsluitingenbeleid te implementeren voor een zo groot mogelijk deel van de beleggingsportefeuille. Aangezien implementatie van het uitsluitingenbeleid via beleggingsfondsen lastig is, wordt bij voorkeur in afgescheiden portefeuilles belegd. In de strategische normportefeuille van 2011 is alleen bij vastgoed sprake van een beleggingsfonds.
68
Amsterdam, 23 mei 2011 G. van Ankeren W.H. Bovenschen P.A.A.M. Cornet D. Hendriks E. Hondius P.D. van Loo mw. G.F.T. Tiellemans
69
6.
Jaarrekening
6.1
Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
Bedragen x € 1.000 ACTIVA Beleggingen Vorderingen en overlopende activa Overige activa
31-12-2010
31-12-2009
999.314 2.973 33.240
915.485 129 32.950
1.035.527
948.564
72.987 929.699 32.841
77.266 845.069 26.229
1.035.527
948.564
[1] [2] [3]
TOTAAL ACTIVA
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
[4] [5] [6]
TOTAAL PASSIVA [.]
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 79.
70
6.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen Beleggingsresultaten Overige baten
[7] [8] [9]
Totaal baten
2010
2009
39.328 81.521 59
42.342 41.491 73
120.908
83.906
41.142 1.030
39.311 1.212
LASTEN Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Wijziging marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten - Overige mutatie voorziening pensioenverplichting - Wijziging grondslagen
[10] [11]
Mutatie overige technische voorzieningen Saldo overdrachten van rechten Overige lasten
[13] [14] [15]
[12]
Totaal lasten Resultaat
22.641 766 10.734 75.533 2.486
26.997 171 20.583 -26.126 1.341
-41.107 342 13.167
-39.218 -6.416 32.425 84.562 68 -1.640 25
9.757 1.680 -978 42
125.187
51.024
-4.279
32.883
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 100.
71
6.3
Kasstroomoverzicht
Bedragen x € 1.000 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premies Waardeovernames Overig
Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten
38.170 2.600 55 40.824
50.702 2.076 107 52.886
41.173 960 959 43.091
39.399 1.100 1.414 41.914
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Uitgaven Aankopen beleggingen Mutatie collateral
2009
2010
-2.267
10.972
30.024 457.633 487.657
140.531 389.282 529.813
490.941 1.900 492.841
468.666 63.695 532.361
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
-5.184
-2.548
Netto kasstroom
-7.451
8.424
Mutatie liquide middelen
-7.451
8.424
Liquide middelen primo boekjaar * Liquide middelen ultimo boekjaar *
31.046 23.595
22.622 31.046
* De liquide middelen bestaan uit het saldo van de beleggingsrekening aangehouden door BlackRock en het saldo aangehouden op de rekening courant.
72
6.4
Toelichting op de jaarrekening
6.4.1
Bepalingen wet en regelgeving
De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. In augustus 2009 is artikel 146 van de Pensioenwet gewijzigd, waardoor volgens de Pensioenwet een herwaarderingsreserve, zoals genoemd in artikel 390 van Titel 9 Boek 2 BW, niet langer van toepassing is. De herwaarderingsreserve heeft betrekking op ongerealiseerde waardevermeerderingen van (financiële) activa zonder een frequente marktnotering. Met ingang van 2009 wordt het bedrag van de herwaarderingsreserve niet langer toegelicht in de jaarrekening.
6.4.2
Waarderings- en berekeningsgrondslagen
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Opname van actief, verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economische potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
73
Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Saldering Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de rekening van baten en lasten opgenomen. Valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar de rapporteringsvaluta euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. De koersen van de belangrijkste valuta per 31 december zijn: 2010 2009 US dollar 1,34 1,43 Engelse pond 0,86 0,89 Japanse yen 108,80 133,60
74
Specifieke grondslagen Algemeen beleggingen De grondslagen zijn gericht op het weergeven van de economische posities. De beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichting worden gewaardeerd op reële waarde, de overige posten op verkrijgingsprijs. Belangen in door de uitvoerder van het fonds beheerde beleggingsfondsen worden naar rato van het belang hierin gewaardeerd op hun onderliggende reële waarde en geclassificeerd bij de betreffende beleggingscategorie. De liquide middelen die deel uitmaken van de onderliggende fondsen in aandelen, vastrente waarde en vastgoed zijn bij de betreffende beleggingscatogorie vermeld. Conform de aanbeveling van de Raad van Jaarverslaggeving worden participaties met een beleggingskarakter niet aangemerkt als een groepsmaatschappij en/of deelneming. Valuta Bedragen in vreemde valuta worden omgerekend tegen valutakoersen op balansdatum van het verslagjaar. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde koersverschillen worden verantwoord in de staat van baten en lasten in de post ‘indirecte beleggingsopbrengsten’. Aandelen Aandelen en andere niet-vastrentende waarde worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de beurskoers op de laatste beursdag van het verslagjaar. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsinstellingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het nietbeursgenoteerde aandeel per balansdatum. De waarde wijzigingen worden verantwoord in de staat van baten en lasten. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde koersverschillen worden verantwoord in de staat van baten en lasten in de post ‘indirecte beleggingsopbrengsten’. Vastrentende waarden Obligaties en andere vastrentende waarde worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de prijs op de laatste handelsdag van het verslagjaar. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde participaties in beleggingsinstellingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het nietbeursgenoteerde aandeel per balansdatum. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. De waarde wijzigingen worden verantwoord in de staat van baten en lasten. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde koersverschillen worden verantwoord in de staat van baten en lasten in de post ‘indirecte beleggingsopbrengsten’.
75
Vastgoed De belangen in beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen marktwaarde zijnde op de balansdatum geldende beurskoers. De belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn gewaardeerd tegen het aandeel in het zichtbare eigen vermogen als benadering van de actuele waarde. Derivaten Onder derivaten wordt verstaan valuataderivaten en rentederivaten. Derivaten worden in de jaarrekening gewaardeerd tegen reële waarde. Indien geen marktwaarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van martkconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Commodities Het betreft hier belangen in een commodity fonds. De belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn gewaardeerd tegen het aandeel in het zichtbare eigen vermogen als benadering van de actuele waarde. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien geen marktwaarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen Schatting van reële waarde in geval van ontbreken directe en afgeleide marktnoteringen De belangrijkste waarderingsmodellen en -technieken die gehanteerd zijn bij het schatten van de reële waarde van financiële instrumenten zijn: Gecontroleerde jaarrekeningen (intrinsieke waarde). Taxatierapporten waarderingsspecialisten (directe vastgoedbeleggingen), Mededelingen gerenommeerde derde-partijen: banken, brokers, bewaarders, etc. (transactieprijzen). Door de markt geaccepteerde en te verifiëren waarderingsmodellen. Due-diligencewaarderingsrapporten. Liquide middelen Dit betreft uitgezette en opgenomen deposito's en callgeld, alsmede direct opeisbare tegoeden in rekening-courant bij banken, inclusief de lopende interest per balansdatum. De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Vorderingen en kortlopende schulden Deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde verminderd met de noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid.
76
Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. Algemene reserve Voor de algemene reserve zijn het minimaal vereist vermogen, het vereist eigen vermogen en het streefvermogen van belang. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,4% van de voorziening pensioenverplichtingen. Dit betekent dat de minimaal vereiste dekkingsgraad 104,4% bedraagt. Indien de dekkingsgraad van het fonds lager is dan 104,4%, dan is de vermogenspositie van het fonds ontoereikend. Voor het beleid gaat het bestuur uit van een minimaal vereiste dekkingsgraad van 105% (zie beleidstaffel). Het vereist eigen vermogen bedraagt per balansdatum 8,9% van de voorziening pensioenverplichtingen. Het vereist eigen vermogen wordt bepaald volgens het standaardmodel uit het FTK. Ingeval van een reservetekort zal het bestuur een langetermijnherstelplan opstellen. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: De rentetermijnstructuur op balansdatum zoals die door DNB is vastgesteld en gepubliceerd. Sterftekansen zijn ontleend aan de nieuwe door het AG gepubliceerde prognosetafels ( 2010-2060). Om rekening te houden met het gegeven dat de werkende populatie gezonder is dan de niet-werkende populatie is een leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen toegepast. Hierbij wordt de ervaringsterfte toegepast van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek (CVS) gehanteerd voor de waardering van de pensioenvoorziening met ingang van 31 december 2010. Iedereen wordt geacht een partner te hebben. Voor toekomstige excassokosten wordt tot ultimo 2010 1,75% van de netto VPV opgenomen. Vanaf ultimo 2010 worden de toekomstige excassokosten bepaald op basis van een kasstroommodel. de vrouwelijke partner wordt 3 jaar jonger verondersteld dan de man. De voorziening voor WAO hiaat en WIA is onderdeel van de technische voorzieningen. De afgelopen 2 boekjaren zijn de premies voor arbeidsongeschiktheid en premievrijstelling gereserveerd vanwege achterstanden in de gegevensaanlevering door het UWV. Dit jaar is
77
gebleken dat de instroom in de WIA zeer gering is geweest en zijn de risicopremies weer vrijgevallen uit de voorziening. Overige technische voorzieningen De voorziening voor ingegane ziektegevallen is bepaald door het percentage arbeidsongeschikte deelnemers te vermenigvuldigen met de voorziening in verband met arbeidsongeschiktheid van deze deelnemers. Resultaatbepaling De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd.
78
6.4.3
Toelichting op de balans
Bedragen x € 1.000 ACTIVA
2010
2009
Balanswaarde van de beleggingen Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Derivaten (debet) Overige beleggingen Totaal
224.663 698.023 37.935 24.396 14.297 999.314
193.161 663.690 38.805 8.849 10.980 915.485
Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
193.161 0 -5.962 37.464 224.663
169.706 16.700 -23.475 30.230 193.161
Vastrentende waarden Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen en aflossingen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
663.690 350.269 -304.313 -11.623 698.023
569.384 422.770 -323.240 -5.224 663.690
79
Vastgoed Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
2010
2009
38.805 9.317 -10.406 219 37.935
42.007 8.950 -8.952 -3.200 38.805
Derivaten Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen en overige mutaties Saldo einde boekjaar
-4.963 1.161 -15.302 22.920 3.816
72.068 0 0 -77.031 -4.963
24.396 20.580 3.816
8.849 13.812 -4.963
24.299 98
8.717 132
Ultimo boekjaar is als volgt in de balans opgenomen: Derivaten onder beleggingen Derivaten onder overige schulden
De derivaten onder beleggingen zijn als volgt te specificeren: Swaps Valutatermijncontracten GBP-EUR 0 JPY-EUR 19 USD-EUR 78 Overig 0 Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Boekwaarde verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
0 19 112 0
10.980 0 0 3.317 14.297
Het pensioenfonds neemt geen deel aan securities lending programma’s.
80
7.418 0 0 3.562 10.980
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Directe marktnotering
Afgeleide marktnotering
Waarderingsmodellen en -technieken niet gebaseerd op marktdata
Totaal
Per 31 dec 2010 Vastgoedbeleggingen
0
0
37.935
37.935
Aandelen
224.663
0
0
224.663
Vastrentende waarden
648.571
61.879
0
710.450
Derivaten
0
-4.138
7.954
3.816
waarvan actief
0
97
24.299
24.396
waarvan passief
0
-4.236
-16.344
20.580
Overige beleggingen
0
14.297
0
14.297
2.789
0
0
2.789
876.023
72.038
45.890
993.951
0
10.444
28.361
38.805
Cash Totaal Per 31 dec 2009 Vastgoedbeleggingen Aandelen
193.161
0
0
193.161
Vastrentende waarden
624.309
41.285
0
665.594
Derivaten
0
-4.629
-335
-4.964
waarvan actief
0
132
8.717
8.849
waarvan passief
0
-4.761
-9.052
-13.813
Overige beleggingen
0
10.980
0
10.980
6.605
10.000
0
16.605
824.075
68.080
28.026
920.181
Cash Totaal
81
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
82
[2] Vorderingen en overlopende activa Overlopende rente Afrekening premies vorig boekjaar Debiteuren Vooruitbetaalde kosten Overig Totaal [3] Overige activa Daggeldleningen Beleggingsrekening BlackRock Banken, rekening-courant Totaal
2010
2009
0 2.964 3 1 5 2.973
1 106 0 0 22 129
9.645 5.571 18.024 33.240
1.904 18.507 12.539 32.950
77.266 -4.279 72.987
44.383 32.883 77.266
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het fonds.
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves [4] Algemene reserve Stand begin boekjaar Resultaat boekjaar Stand einde boekjaar
De dekkingsgraad van het pensioenfonds bedraagt 107,9% per 31 december 2010. De vermogenpositie van het pensioenfonds kan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Het herstel van het vermogen van het pensioenfonds is gebaseerd op het op 27 maart 2009 bij DNB ingediende herstelplan. Op 1 juli 2009 is dit herstelplan door DNB ongewijzigd goedgekeurd. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: Voor het kortetermijnherstel wordt met een periode van vijf jaar gerekend. De premie wordt vastgesteld volgens de aangepaste premie- en beleidstaffel (zie ook 5.2.3.1). De toeslagverlening aan actieve deelnemers is onvoorwaardelijk en zal volgens de loonontwikkeling bij de werkgever worden toegekend. Hoewel het pensioenfonds in 2010 drie achtereenvolgende kwartaaleinden een dekkingsgraad heeft gehad die boven de dekkingsgraad ligt die hoort bij het vereist eigen vermogen, heeft het bestuur besloten om het herstelplan van toepassing te laten blijven. Op grond van het herstelplan zou de dekkingsgraad per 31 december 2010 105,3% bedragen. Het aanwezige eigen vermogen per die datum is hoger. Dit betekent dat het pensioenfonds thans voorloopt op het herstelpad.
83
[5] Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds VPV WAO hiaat / WIA Overige technische voorzieningen Totaal
2010
2009
925.957 1.657 2.085 929.699
840.833 2.218 2.018 845.069
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand begin boekjaar 840.833 Pensioenopbouw 22.641 Toeslagverlening 766 Rentetoevoeging 10.711 Wijziging marktrente 75.458 Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten 2.486 Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten -41.291 Aanpassing sterftegrondslagen 13.230 Overige mutatie voorziening pensioenverplichting 1.123 Stand einde boekjaar 925.957 Voorziening pensioenverplichtingen WAO hiaat en WIA Stand begin boekjaar Reservering risicopremie en AO Toeslagverlening Rentetoevoeging Wijziging marktrente Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Overige mutaties Stand einde boekjaar Overige technische voorzieningen Stand begin boekjaar Mutatie Stand einde boekjaar
2.218 -53
-38.997 32.340 -2.916 840.833
23 75
5.765 -3.510 0 50 40
-194 -412 1.657
-221 94 2.218
2.018 67 2.085
338 1.680 2.018
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 3,44%.
84
827.530 26.997 171 20.533 -26.166 1.341
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: 2010 2009 Actieve deelnemers 504.403 460.154 Pensioengerechtigden 332.299 308.907 Gewezen deelnemers 92.996 76.008 De pensioenregeling kan voor de actieve deelnemers worden gekenmerkt als een onvoorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan 13 maandsalarissen en het vakantiegeld, onder aftrek van een franchise. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Tevens bestaat er recht op nabestaanden- en wezenpensioen. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst.
[6] Overige schulden en overlopende passiva BlackRock Schulden uhv onderpand swap Derivaten Crediteuren Vakantie uitkering (01/04 - 31/12) Vooruitontvangen posten (premies) Overige schulden Totaal einde boekjaar
2010
2009
0 20.580 134 1.312 10.775 39 32.841
1.902 13.812 31 1.350 9.075 59 26.229
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
85
6.4.3.1
Risicobeheer
Beleid en risicobeheer Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico's die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico's. Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt geconfronteerd met risico's. Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is het solvabiliteitsrisico. Dit betreft het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te komen. Indien de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie moet verhogen en dat er geen ruimte is voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). In de wet- en regelgeving zijn voorschriften opgenomen hoe er met dit risico moet worden omgegaan. In de premie- en beleidstaffel van het pensioenfonds wordt ook rekening gehouden met de solvabiliteitseisen. Ultimo 2010 is met de gestandaardiseerde methode per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald. De vereiste solvabiliteit per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereiste solvabiliteit. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtsituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 8,9%. Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de werkelijke portefeuille ultimo 2010. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille ultimo 2010, dan zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen (8,1%). Ultimo 2009 bedroeg het vereist eigen vermogen 8,0 % op basis van de werkelijke portefeuille (7,9% op basis van de strategische portefeuille). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vereiste solvabiliteit per risicofactor.
86
Toetsing solvabiliteitseis voor het pensioenfonds
Risicofactor Renterisico Vastrentende Waarden Renterisico VPV Totaal renterisico (S1)
Benodigde solvabiliteit - € 11,70 € 12,67 € 0,97
Aandelenrisico - ontwikkelde markten - emerging markets - onroerend goed indirect Totaal zakelijke waarden risico (S2)1
€ € € €
Valutarisico (S3) Grondstoffen risico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Standaard-formule
€ 1,59 € 0,46 € 0,46 € 4,05 € 8,922
6,00 0,26 1,03 7,23
Toelichting Looptijd afh. renteschok Effect op passiva
Mutatie 25% Mutatie 35% Mutatie 25%
Mutatie 20% Mutatie 30% Spread * 1,4 Effect op passiva Toetsingsverschil = 0,00
N.B. Bedragen zijn gemakshalve geschaald zodanig dat de voorziening pensioenverplichtingen op actuele waarde gelijk is aan € 100.
Beleggingsrisico's De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek aan ons gerapporteerd.
1
Het totale zakelijke waarden risico is ongelijk aan de som van de individuele risico’s omdat er een correlatie van 0,75 wordt verondersteld tussen enkele categorieën.
2
Het vereist eigen vermogen is bepaald met de standaardformule ( ( S12 + S 2 2 + 0,50 × 2 × S1 × S 2 + S32 + S 4 2 + S5 2 + S6 2 ) ). Op basis van de waarden uit tabel 1 geeft dit
(0,97 2 + 7,232 + 0,50 × 2 × 0,97 × 7,23 + 1,59 2 + 0,46 2 + 0,46 2 + 4,052 ) = 8,92.
87
Renterisico Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de DV01. DV01, 'Dollar Value of a basis point', is de waardeverandering als gevolg van een rente/inflatie wijziging met 0,01%. De DV01 wordt per punt op de rente/inflatie curve bepaald en alle DV01 waarden worden bij elkaar opgeteld. Na bepaling van de rente/inflatie gevoeligheid worden renteswaps en eventueel inflatieswaps gebruikt om dit verschil af te dekken. De optelsom van de gevoeligheid van de fysieke obligatieportefeuille (benchmark) en de swaps dekt strategisch voor 100% de rentegevoeligheid van de verplichtingen af. In onderstaande tabel is de afdekking van het renterisico ultimo 2010 weergegeven. bedragen * €1.000,-
Verplichtingen (berekend tegen de nominale marktrente) Afgesproken rentehedge 98% Euro core obligaties Euro long duration obligaties Swaps (renteswaps) Totaal
Marktwaarde Duration
DV01
% t.o.v. VPV
919.900
15,28
1.404 1.376
100,0% 98,0%
227.503 423.479 9.569 660.551
5,35 13,51 648,27
122 572 620 1.314
8,7% 40,7% 44,2% 93,6%
Vanwege de historisch zeer lage renteniveaus is er in 2010 bewust voor gekozen de rentehedge niet aan te passen aan de target. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is bepaald dat het pensioenfonds minimaal 80% van het renterisico van de nominale verplichtingen afdekt. In de praktijk wordt het renterisico doorlopend gemonitord, waarbij minimaal eens per kwartaal de optimale rente afdekking door de beleggingscommissie op advies van de fiduciair beheerder wordt beoordeeld. Voor het afdekken van het renterisico staat allereerst de fysieke obligatieportefeuille ter beschikking. Deze portefeuille heeft een rentegevoeligheid die weliswaar afwijkt van de verplichtingen, maar al een deel van de rentegevoeligheid afdekt. Het verdere maatwerk wordt geleverd door het gebruik van renteswaps. De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: Bedragen * € 1.000
Resterende looptijd ≤ 1 jaar Resterende looptijd > 1 jaar en < 5 jaar Resterende looptijd ≥ 5 jaar Totaal
31 december 2010 61.840 8,8% 13,4% 77,8% 100,0%
94.620 548.546 705.0061
31 december 2009 21.017 3,3% 88.997 522.776 632.790
1 De hoogte van de vastrentende waarden naar resterende looptijd wordt weergegeven inclusief de derivatenposities.
88
14,1% 82,6% 100,0%
De presentatie van de vastrentende waarden in looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals hieronder weergegeven. Bedragen * € 1.000
31 december 2010
31 december 2009
Resterende Resterende jaar Resterende jaar Resterende Totaal
170.517
18,3%
173.519
20,5%
175.664
18,9%
173.115
20,5%
262.758 320.760 929.699
28,3% 34,5% 100,0%
242.879 255.556 845.069
28,7% 30,2% 100,0%
looptijd < 5 jaar looptijd ≥ 5 en < 10 looptijd ≥ 10 en < 20 looptijd ≥ 20 jaar
Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of de algemene marktontwikkeling) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. De vastgoedportefeuille betreft een niet-beursgenoteerd fonds van ING Real Estate Eurosiris Fund dat belegt in 21 landen in Continentaal Europa. De beleggingen in dit fonds hebben ultimo 2010 een waarde van € 37,9 mln. Valutarisico De obligatieportefeuille kent een beperkt valutarisico en de vreemde valuta-exposure wordt afgedekt. Verder wordt 100% van de benchmark exposure in de Amerikaanse dollar, Japanse yen en Britse pond afgedekt naar de Euro voor aandelen, wereldwijde high yield obligaties en schuldpapier van opkomende markten. De gebruikte instrumenten zijn valutatermijncontracten met een looptijd van 3 maanden, die ieder kwartaal worden doorgerold.
89
Bedragen * € 1.000
Amerikaanse dollar Britse Pond Japanse Yen
Exposure in aandelen benchmark
Waarde valuta- Strategische Werkelijke Marktwaarde afdekking afdekking afdekking valutaderivaten
110.345 21.828 22.629
110.397 22.153 22.792
154.802
155.341
100% 100% 100%
100,0% 101,5% 100,7%
-3.014 -348 -776 -4.138
De verdeling van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: Bedragen * € 1.000
Azië Europa Noord-Amerika Overig Totaal
31 december 2010 30.978 76.575 107.044 10.066 224.663
13,8% 34,1% 47,6% 4,5% 100,0%
31 december 2009 22.040 61.000 102.047 8.074 193.161
11,4% 31,6% 52,8% 4,2% 100,0%
Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Naast het hanteren van minimale creditratings en concentratielimieten op individuele tegenpartijen en/of uitgevende instellingen wordt het risico op tegenpartijen voor buitenbeurstransacties (het OTC plaatsen van deposito's en het afsluiten van swaps) afgedekt door middel van onderpandstelling. In het verlengde van de risicobeheersingmaatregelen voor het tegenpartijrisico, houdt de fiduciair manager zich bezig met het continue monitoren en analyseren van het kredietrisico van uitgevende instellingen. Onderstaande grafiek geeft, ter illustratie van het kredietrisico binnen de vastrentende waarden portefeuille, de verdeling naar de verschillende kredietkwaliteiten weer ultimo 2010.
90
In de onderstaande grafiek wordt de verdeling van de aandelenportefeuille naar sector weergegeven: Telecommunicatie 3,6%
2010 Liquiditeiten
Nuts 2,1%
0,3%
Financiële instellingen 16,6%
Gezondheidszorg 8,1% Niet‐duurzame consumentengoederen 7,9% Energie 8,6%
ICT 14,1%
Industrie 10,0%
Duurzame consumentengoederen 14,4%
Telecommunicatie 1,9% Gezondheidszorg 13,6%
Basismaterialen 14,2% Nuts 1,9%
2010
Liquiditeiten 0,3%
Financiële instellingen 18,8%
Niet‐duurzame consumentengoederen 9,1% Energie 10,1%
Industrie 8,0% ICT 15,7% Duurzame consumentengoederen 11,4%
Basismaterialen 9,2%
91
De vastrentende waarden worden in principe via gereglementeerde markten verhandeld. De rating is gebaseerd op Standard & Poors. De not-rated fondsen betreffen met name beleggingen in cash en nog niet afgewikkelde transacties in aandelen en vastrentende waarden. De grafieken op de volgende pagina geven, ter illustratie van het kredietrisico binnen de vastrentende waarden portefeuille, de verdeling naar de verschillende kredietkwaliteiten weer ultimo 2010. De beleggingen met een rating 'Overige' van 1,7% bestaat voor 0,5%-punt uit cash en voor 0,8%-punt uit posten zonder rating.
92
Rating obligatieportefeuille 2010 (waarde € 698 mln) en 2009(waarde € 664 mln)
2010
B; 1,93% BB; 2,86%
Overig; 1,69%
BBB; 2,53%
A; 25,42%
AA; 7,59%
AAA; 57,97%
2009 B; 1,95%
Overig; 3,36%
BB; 1,52% BBB; 6,75%
A; 28,42%
AAA; 46,17%
AA; 11,87%
93
Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat mogelijk de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Naar aanleiding van de gepubliceerde berekeningen eind 2009 van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), waaruit hogere levensverwachtingen bleken dan de verwachtingen die waren verwerkt in de door het pensioenfonds gehanteerde AG-prognosetafel, had het bestuur besloten om de technische voorzieningen met 4% te verhogen over het verslagjaar 2009. Dit vooruitlopende op de publicatie van de herziene AG-prognosetafels in 2010. Eind augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafels gepubliceerd. Vanaf dat moment is onderzocht welke gevolgen de nieuwe prognosetafels hebben voor de gehele set van voorzieningsgrondslagen, waaronder de leeftijdsterugstelling. Vervolgens is de impact van de nieuwe prognosetafels en van de gewijzigde voorzieningsgrondslagen op de voorziening bepaald. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in december aan het bestuur gepresenteerd. Het bestuur heeft in de bestuursvergadering van 17 december besloten de AG-prognosetafel 2010-2060 te implementeren, waarbij een correctie plaatsvindt op basis van de CVS ervaringscurve (Centrum voor Verzekeringsstatistiek). Er wordt geen leeftijdsterugstelling meer toegepast. Iedere twee jaar zal het bestuur deze tafel herijken op basis van de nieuwste gegevens. De reglementsfactoren worden eveneens per 1 januari 2011 aangepast aan de nieuwe prognosetafel. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Voor het overlijdensrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Gezien de schaal van het pensioenfonds is dit risico niet herverzekerd.
94
• Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Ook dit risico wordt door het pensioenfonds niet herverzekerd. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om toeslagen op de pensioenen toe te kennen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin kan worden geïndexeerd (ook wel aangeduid als de indexatieruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van de nominale rentetermijnstructuur. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin kan worden geïndexeerd (ook wel aangeduid als de indexatieruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad is gebruik gemaakt van een reële rentetermijnstructuur afgeleid uit de inflatieswapmarkt. Ultimo 2010 bedraagt de reële dekkingsgraad 80,5%(31 december 2009: 79,6%). Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Deze posten worden in de tabel op de volgende pagina weergegeven. Uit de tabel blijkt dat het concentratierisico is afgenomen.
95
Bedragen * € 1.000
2010: Vastrentende waarden Duitsland Frankrijk Italië 2009: Vastrentende waarden Duitsland Frankrijk Italië
32.502 22.463 37.373
85.914 37.566 110.921
Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Er wordt gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2010: Contract- Saldo Positieve Negatieve Bedragen * € 1.000 omvang waarde waarde waarde Valutaderivaten -155.341 -4.138 98 -4.236 Rentederivaten -766.048 7.955 24.299 -16.344 Ter zake van de swaps bedroeg de waarde van de ontvangen zekerheden (collateral) ultimo 2010 € 5,4 miljoen (2009: € 1,9 miljoen). Het pensioenfonds maakt geen gebruik van securities lending (uitlenen van effecten).
96
Overige niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. Het belangrijkste niet-financiële risico is het operationele risico. • Operationeel-/uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP en BlackRock. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van de uitvoerders TKP en Blackrock een ISAE 3402 type II-rapport, respectievelijk een SAS 70 type II-rapport. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. Een externe accountant certificeert de rapportages. • Integriteitrisico Het integriteitrisico is het gevaar voor aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van het pensioenfonds als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschift is voorgeschreven. Het integriteitrisico wordt gemitigeerd door de vaststelling van integriteitbeleid door het bestuur en de jaarlijkse toetsing hiervan. Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van de bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Het pensioenfonds volgt verder een Socially Responsible Investment-strategie. Als gevolg daarvan is een lijst van ondernemingen opgenomen waarin niet mag worden belegd.
97
• Managerrisico uit hoofde van actief beheer Managerrisico wordt beheerst door een selectieproces en het monitoren van de aangestelde managers. Een belangrijk aandachtspunt in de selectie van de aangestelde managers is het interne risicocontroleproces. Daarbij geldt dat in de beleggingsrichtlijnen specifieke restricties zijn opgenomen op het gebied van regio's, markten, maximale positie in individuele aandelen, en de maximale tracking error. • Custody risico The Bank of New York (BoNY) is door het pensioenfonds aangesteld als bewaarnemer van de beleggingsportefeuille. De overeenkomst bevat algemene bepalingen aangaande bewaarnemingrisico's, waarmee wordt aangesloten bij best practices. Het belegd vermogen is afgescheiden. • Juridisch risico De relatie met de fiduciair manager is vastgesteld in een contract, waarover juridisch advies is ingewonnen en waarbij is aangesloten bij best practices. Het contract is getekend onder Nederlands recht. In de beleggingingsportefeuille wordt gebruik gemaakt van derivaten, waar tevens is aangesloten bij best practice. Waar nodig gelden aparte juridische bepalingen. Bijvoorbeeld voor swaps maakt het pensioenfonds gebruik van de BlackRock ISDA (International Swaps and Derivates Association) paraplu en is het pensioenfonds toegevoegd aan de ISDA overeenkomsten die BlackRock heeft afgesloten met haar tegenpartijen.
98
6.4.4
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingovereenkomst gesloten met TKP Pensioen BV per 1 oktober 2007. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie en bestuursondersteuning voor een periode van 3 jaar met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2010 bedraagt € 0,6 mln (2009: € 0,8 mln). Deze overeenkomst is per 1 januari 2011 voor drie jaar verlengd.
99
6.4.5
Toelichting op de staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 [7] Premiebijdragen Premie en koopsommen Pensioenpremie Afrekening premies voorgaand jaar Koopsommen FVP Totaal Premie-inkomsten
2010
2009
39.264 35 29 39.328
42.306 0 36 42.342
De kostendekkende, gedempte en feitelijke premies zijn als volgt: Kostendekkende premie 25.207 Feitelijke premie 39.328 Gedempte premie 21.926
29.958 42.342 24.483
De kostendekkende premie op rts-basis voor 2010 bedraagt € 25,207 miljoen (2009: € 29,958 miljoen). Het pensioenfonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. De feitelijke premie bedraagt € 39.328 miljoen (2009: 42,342 miljoen). Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgever- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgevers- en het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. [8] Beleggingsresultaten AANDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Aandelen totaal
26 37.464 37.490
15 30.229 30.244
VASTRENTENDE WAARDEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastrentende waarden totaal
7.219 -11.623 -4.405
19.568 -5.224 14.344
219 219
-3.200 -3.200
VASTGOED Indirecte opbrengsten Vastgoed totaal
100
2010
2009
3.317 3.317
3.562 3.562
22.734 22.920 45.654
91.639 -94.426 -2.787
LIQUIDE MIDDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Liquide middelen totaal
2.471 23 2.494
2.097 0 2.097
Kosten vermogensbeheer
-3.249
-2.768
29.200 52.320 81.520
110.551 -69.060 41.491
47 7 5 59
60 5 8 73
19.647 11.562 7.598 1.764 185 89 185 4 108 41.142
19.167 10.482 7.375 1.665 176 231 201 4 10 39.311
OVERIGE BELEGGINGEN Indirecte opbrengsten Overige beleggingen totaal DERIVATEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Derivaten totaal
Totaal Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten
[9] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Diversen Totaal [10] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen Partnerpensioen Eenmalige uitkering (vakantiegeld) Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Anw-aanvulling Afkoop pensioenen Totaal
101
[11] Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Administratiekostenvergoeding Controlekosten accountant Controlekosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Kosten toezicht DNB/ AFM Overige
2010
2009
92 645 62 39 37 16 120 20 1.030
106 787 108 67 75 14 29 25 1.212
Financiële vergoeding bestuurders Aan de statutaire bestuurders werd door het pensioenfonds in 2010 een vergoeding verstrekt van € 18.270 over 2010 en € 18.730 over 2009. Het pensioenfonds heeft geen personeel in dienst. De beheeractiviteiten worden op basis van een uitvoeringsovereenkomst verricht door personeel in dienst van TKP Pensioen BV. Raad van toezicht Aan de leden van de raad van toezicht werd door het pensioenfonds in 2010 een vergoeding verstrekt van € 33.023 Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2010 een vergoeding verstrekt van € 6.305 Het honorarium van de certificerend actuaris en accountant is als volgt te specificeren: Controle van de jaarrekening 51 69 Andere controlewerkzaamheden 0 0 Totaal 51 69 [12] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenverplichtingen WAO Hiaat Totaal
85.124 -562 84.562
13.303 -3.546 9.757
Voor het verloop van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds wordt verwezen naar de staat van baten en lasten. [13] Mutatie overige technische voorzieningen
102
68
1.680
[14] Saldo overdrachten van rechten Waardeovernames Waardeoverdrachten Totaal [15] Overige lasten Interest waardeoverdrachten Interest premies Totaal
103
-2.600 960 -1.640
-2.078 1.100 -978
19 5 25
41 1 42
6.5
Verbonden partijen
Transacties met bestuurders Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn: • • •
•
•
De werkgever is verplicht al haar werknemers waarmee een pensioenovereenkomst is gesloten binnen één maand aan te melden voor deelneming in het fonds. De werkgever voldoet jaarlijks premies en koopsommen aan het pensioenfonds ter dekking van de financiële gevolgen van de door het pensioenfonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in statuten en het Pensioenreglement. Ten minste één maal per 3 jaar, of vaker indien daartoe aanleiding bestaat, zal een ALM studie uitgevoerd worden waarin de effecten van risico's en beheersingsmaatregelen in kaart gebracht worden aan de hand waarvan evenwichtige keuzes gemaakt moeten worden. Met dezelfde periodiciteit zal een continuïteitsanalyse uitgevoerd worden teneinde gemaakte keuzes te evalueren en zo nodig bij te stellen. Dit alles ten aanzien van de risk appetite, toeslagambitie en beleid, premieniveau en premiebeleid (opslagen en kortingen afhankelijk van de financiële positie) en herverzekeringsbeleid. De werkgever heeft het recht tot vermindering van zijn bijdrage aan de pensioenregeling in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zodanige omstandigheden worden in ieder geval aanwezig geacht: - indien de financiële positie van de werkgever een vermindering van de bijdrage noodzakelijk maakt; - bij wijzigingen van wettelijke regelingen op het gebied van de pensioenen, sociale zekerheid en sociale verzekeringen alsmede van daarmee samenhangende fiscale wetgeving in de meest ruime zin, die financiële gevolgen hebben voor de werkgever en/of de werknemer. De verdere opbouw van de pensioenaanspraken die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met de werkgever, zullen dan dienovereenkomstig worden verminderd. Een desbetreffend besluit van de werkgever moet onverwijld schriftelijk aan het pensioenfonds, alsmede aan de deelnemers en andere belanghebbenden worden medegedeeld. De werkgever is verplicht het pensioenfonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen. Daarnaast is de werkgever verplicht de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de in de overeenkomst vastgelegde wijze, aan het pensioenfonds te verstrekken.
104
•
• •
De werkgever is verplicht om het pensioenfonds schriftelijk te informeren over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. Het bestuur stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden na het van kracht worden van de gewijzigde pensioenovereenkomst een gewijzigd pensioenreglement op. Het bestuur zorgt ervoor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met de (wijziging van de) pensioenovereenkomst, alsmede met de uitvoeringsovereenkomst. Met betrekking tot alle geschillen die over de uitleg of toepassing van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en het pensioenfonds mochten ontstaan, zal eerst worden getracht in onderling overleg tot overeenstemming te komen. Indien partijen niet tot overeenstemming komen, zullen deze geschillen worden voorgelegd aan een geschillencommissie. Partijen verklaren de uitspraak van die geschillencommissie als bindend te beschouwen en naar de letter van deze uitspraak te handelen.
De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2007 en heeft een looptijd van 4 jaar en wordt telkens stilzwijgend verlengd met een tijdvak van 3 jaar indien de overeenkomst niet ten minste 6 maanden voor de afloop ervan bij aangetekend schrijven aan de wederpartij is opgezegd. Per 1 oktober 2010 is er een nieuwe uitvoeringsovereenkomst afgesloten met een looptijd van één jaar en drie maanden. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt het bestaande beleid voortgezet. Door de ervaringen tijdens de kredietcrisis bleek het handiger om de beleidstaffel te splitsen in een premie- en toeslagenstaffel en een risicobudgetstaffel. De financiële opzet is ongewijzigd; wel is enig (technisch) onderhoud gepleegd. Er is voor een korte looptijd gekozen, omdat de verwachting bij de verlenging was, dat de werkgever een nieuwe pensioenovereenkomst met de vakbonden overeen zou komen, waarna de uitvoeringsovereenkomst ook zou moeten worden aangepast.
105
6.6
Actuariële analyse
Actuariële analyse van het resultaat Bedragen x € 1.000 Resultaat uhv wijziging rentetermijnstructuur Resultaat uhv beleggingsopbrengsten Resultaat uhv premie Resultaat uhv waardeoverdrachten Resultaat uhv kosten Resultaat uhv uitkeringen Resultaat uhv kanssystemen Resultaat uhv toeslagverlening Resultaat uhv overige (incidentele) mutatie technische voorziening Resultaat uhv andere oorzaken Totaal resultaat
2010
2009
-75.533 70.792 15.386 -854 576 -356 -1.075 -766
26.126 20.909 13.819 -363 371 -321 6.418 0
-12.411 -38
-32.426 -1.651
-4.279
32.882
Het resultaat in 2010 wordt voornamelijk verklaard door de volgende vier oorzaken:
De toename van de beleggingsopbrengsten en het positieve resultaat op premie hebben een positief effect op het resultaat. De gedaalde marktrente en de zwaardere grondslagen als gevolg van de verder gestegen levensverwachting hebben een negatief effect op het resultaat.
De resterende resultaten worden voornamelijk veroorzaakt doordat de verwachte ontwikkelingen van de aan het vaststellen van de technische voorzieningen ten grondslag liggende kanssystemen en kostenopslagen afwijken van de werkelijkheid. Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het pensioenfonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. In de tabel zijn zowel de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur als de gedempte kostendekkende premie opgenomen. Het verwachte rendement voor de gedempte premie wordt berekend aan de hand van een veronderstelde rente van 4% en een risicopremie van 2,5%.
106
(bedragen * € 1.000) Kostendekkende premie ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling: ▪ de risicopremie voor nabestaandenpensioen: ▪ ▪ ▪ ▪ ▪
RTS Gedempt 19.789
16.874
1.809 23 378 1.030 -706 1.043
1.566 20 320 1.030 -706 978
FVP- bijdrage: opslag voor uitvoeringskosten: kosten exclusief vermogensbeheer: vrijval kosten: de risicopremie voor WIA excedent en premievrijstelling bij invaliditeit: ▪ solvabiliteitsopslag: ▪ de premie voor toeslagen op reeds opgebouwde aanspraken voor deelnemers: Totaal kostendekkende premie
1.841
1.841
25.207
21.926
Feitelijke premie
39.328
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Amsterdam, 23 mei 2011 G. van Ankeren W.H. Bovenschen P.A.A.M. Cornet D. Hendriks E. Hondius P.D. van Loo mw. G.F.T. Tiellemans
107
7.
Overige gegevens
7.1
Resultaatbestemming
Het saldo van baten en lasten is ten gunste van het eigen vermogen gebracht.
108
7.2
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam is aan Towers Watson de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2010.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn ‘Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen’ heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: •
heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en
•
heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds.
109
De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank N.V. is naar mijn mening niet voldoende, vanwege een beperkt reservetekort. Amsterdam, 23 mei 2011 F.R. Valkenburg AAG RBA Verbonden aan Towers Watson
110
7.3
Controleverklaring
Verklaring betreffende de jaarrekening
Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2010 van Stichting Pensioenfonds DNB te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010 en de staat van baten en lasten over 2010 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) en met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
111
Oordeel
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds DNB per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen
Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 23 mei 2011 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Drs. H.C. van der Rijst RA
112
Bijlagen
113
Bijlage 1
Pensioenregeling
Het pensioenfonds heeft drie pensioenreglementen: •
Pensioenregeling 2006, welke van toepassing is op alle medewerkers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 en op 31 december 2005 al in dienst waren of daarna in dienst zijn gekomen bij DNB.
•
Pensioenregeling 2003, welke van toepassing is op de werknemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 én 1 januari 2006 in dienst waren van DNB en per 31 december 2005 deelnamen aan het op die datum bij het pensioenfonds geldende pensioenreglement 2003 én degenen geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 recht hadden op voortzetting van de pensioenopbouw op grond van pensioenreglement 2003 zoals dat op die datum luidde én die per 31 december 2002 in dienst waren van DNB.
•
Pensioenregeling 2005, welke van toepassing is op de werknemers, geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 in dienst waren en per 30 december 2004 deelnamen aan de op die datum bij het pensioenfonds geldende pensioenregeling (in werking getreden op 1 januari 2002) en degenen geboren vóór 1 januari 1950 die op 31 december 2005 recht hadden op voortzetting van de pensioenopbouw op grond van pensioenreglement 2005 zoals dat op die datum luidde.
Inhoud van de pensioenreglementen De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2006 zijn: • Geïndexeerde middelloonregeling • Opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,15% per jaar • Franchise van € 11.597 per 1 januari 2010 en van € 11.803 per 1 januari 2011 • Pensioenleeftijd 65 jaar • Partnerpensioen vanaf pensioendatum op kapitaalbasis • Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis • Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis Overgangsbepalingen gelden voor medewerkers op wie de tot 1 januari 2006 geldende regelingen (pensioenregeling 2003 (oud DNB) of pensioenregeling 2005 (oud PVK)) van toepassing waren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 en medewerkers geboren vóór 1 januari 1950.
114
Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 op wie de tot 1 januari 2006 geldende regelingen (pensioenregeling 2003 of pensioenregeling 2005) van toepassing waren, geldt dat de voor 1 januari 2006 opgebouwde pensioenaanspraken behouden blijven. Ook voor deze aanspraken gelden de toeslagen en kan de deelnemer de opgebouwde rechten vervroegen of uitstellen. Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 op wie de tot 1 januari 2006 geldende regelingen van toepassing waren (pensioenregeling 2003 of pensioenregeling 2005), blijft pensioenregeling 2003 respectievelijk pensioenregeling 2005 van kracht. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2003 (oud DNB) zijn: • Geïndexeerde middelloonregeling • Opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,0% per jaar • Franchise van € 12.699 per 1 januari 2010 en van € 12.898 per 1 januari 2011. • Opbouw prepensioen gemaximeerd op 85% van de laatst geldende inkomensgrondslag • Prepensioen ingangsdatum 60 jaar (deelnemer geboren vóór 1 januari 1948) en 60¼ (deelnemer geboren op of na 1 januari 1948, doch vóór 1 januari 1950) • Pensioenleeftijd 65 jaar • Partnerpensioen op kapitaalbasis (tot 1 januari 2002) • Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis gebaseerd op het product van 2% per jaar van de franchise en de totaal te behalen deelnemingstijd. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2005 (oud PVK) zijn: • Geïndexeerde middelloonregeling • Opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,0% per jaar • Franchise van € 12.699 per 1 januari 2010 en van € 12.898 per 1 januari 2011 • Opbouw prepensioen gemaximeerd op 85% van de laatst geldende inkomensgrondslag • Prepensioen ingangsdatum 62 jaar • Pensioenleeftijd 65 jaar • Partnerpensioen op kapitaalbasis (tot 1 januari 2002) • Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis gebaseerd op het product van 2% per jaar van de franchise en de totaal te behalen deelnemingstijd
115
Bijlage 2
Deelnemersbestand
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig
Stand ultimo
verslagjaar
Bij
Af
verslagjaar
Actieven
1.999
Gewezen deelnemers
1.337
Gepensioneerden
1.085
150 70 95
116 40 71
2.033 1.367 1.109
51 1 27 16 315
34 3 17 17 227
667 59 355 28 4.509
Waarvan: (tijdelijk) ouderdomspensioen arbeidsongeschiktheidspensioen partnerpensioen wezenpensioen Totaal:
650 61 345 29 4.421
116
Bijlage 3
Begrippenlijst
ABS Asset-backed security, vaak afgekort tot ABS, is een financieel instrument dat wordt gefinancierd met de kasstroom gegenereerd uit een portefeuille van activa. Deze activa zijn verstrekt als zakelijk onderpand. De activa worden samengevoegd om anders kleine en oneconomische investeringen rendabel te maken, terwijl ook het risico wordt verminderd door de onderliggende activa te diversificeren. Door een grote portefeuille van deze illiquide activa samen te voegen, kunnen zij worden omgezet in instrumenten die vrij kunnen worden aangeboden op de kapitaalmarkten. ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index). Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie. Consistentietoets Op basis van deze toets kan worden vastgesteld of de verwachte toeslagverlening vanuit de evenwichtsituatie 'in voldoende mate' aansluit bij de toeslagambitie. Met de consistentietoets worden pensioenuitvoerders en sociale partners gedwongen om te toetsen of de eerdere eigen perceptie met betrekking tot het begrip 'consistentie' past bij de invulling die de
117
overheid hieraan heeft gegeven. Dit kan leiden tot een noodzaak tot aanpassing van het ambitieniveau en/of het financiële beleid. Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren minimaal eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen. Credit rating Een rating is een risico-indicator. Een slechte rating betekent een hoog risico. Voor een hoog risico eisen beleggers en banken een hoge rente. Hoe slechter de rating dus is, hoe duurder het voor een onderneming wordt om geld te lenen. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf. De grootste ratingbureaus zijn Moody's Investors Service en Standard & Poor's. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Dekkingstekort Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's te dekken. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta's, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Emerging markets (opkomende markten) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en ZuidAmerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika.
118
Fed De Federal Reserve System of Federal Reserve of informeel ook wel The Fed is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Fiduciair Management Fiduciair management is te omschrijven als een integrale en objectieve oplossing voor pensioenfondsen met verschillende behoeften binnen vermogensbeheer. Bij fiduciair management worden oplossingen aangedragen voor strategische, tactische en operationele vraagstukken in combinatie met een op maat gesneden verslaglegging. Financieel Toetsingskader (FTK) De door de toezichthouder uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Gedempte kostendekkende premie De gedempte kostendekkende premie wordt berekend door het rendement te baseren op een verwachting voor de toekomst. Gedragscode Schriftelijk stuk waarin regels en richtlijnen worden gegeven ter voorkoming van belangenconflicten tussen het zakelijk belang en de privébelangen van bij het pensioenfonds betrokken personen en van misbruik van vertrouwelijke informatie. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn: olie, graan en metalen. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal drie jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen.
119
High yield Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel non-investment grade genoemd. Insider Verbonden personen die direct of indirect bij transacties van het pensioenfonds in financiële instrumenten zijn betrokken, dan wel anderszins uit hoofde van hun werkzaamheden, beroep of functie over voorwetenschap beschikken of kunnen beschikken. Een insider is ook de verbonden persoon die kan beschikken over andere vertrouwelijke (markt)informatie. Investment grade Obligaties met een credit rating van BBB of hoger. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Non-investment grade Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel high yield genoemd. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. OTC (Over the counter) Deze term heeft betrekking op financiële transacties die niet via de beurs verlopen, maar die direct tussen twee partijen afgesloten worden Partnerpensioen op kapitaalbasis/risicobasis Partnerpensioen op kapitaalbasis: er bestaat zowel aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming als bij overlijden na einde deelneming (als gewezen deelnemer of gepensioneerde).
120
Partnerpensioen op risicobasis: er bestaat alleen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming. Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis en na pensioendatum op kapitaalbasis: er bestaat aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming of bij overlijden na ingang van het ouderdomspensioen; er bestaat geen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden als gewezen deelnemer. Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen. Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, bijvoorbeeld GBM en GBV 2000-2005.
121
Raad van toezicht In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het intern toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een raad van toezicht die het functioneren van het bestuur toetst en jaarlijks daarover aan het bestuur rapporteert. Renterisico Het risico dat rentefluctuaties - als gevolg van ontoereikende afstemming tussen rentegevoelige activa en passiva op het gebied van rentelooptijden en rentevoet - leiden tot ongewenste effecten op balans en resultaat. Reservetekort Er is sprake van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico's, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. Risicobudget Het risicobudget is een maatstaf voor de variantie van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Dit wordt afgeleid van langetermijn assumpties over de risicograad van de beleggingsrendementen (op de strategische norm portefeuille) ten opzichte van de verplichtingen (reëel-nominaal). Hiervoor dienen onder meer als input zeer langetermijn reeksen over prijsontwikkelingen in de diverse beleggingscategorieën die onderdeel uitmaken van de strategische norm portefeuille. Risicopremie Dit is de premie voor risicodekking. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. SPO Stichting Pensioen Opleidingen. SPO-kennisreflector Een toets die het mogelijk maakt objectief vast te stellen op welke gebieden leemten in kennis en deskundigheid bestaan voor bestuurders van pensioenfondsen.
122
Strategische allocatie De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en derivaten. Ook wel beleggingsportefeuille. Strategische norm portefeuille De strategische normportefeuille is een schaduwportefeuille waarin het pensioengeld in theorie belegd zou kunnen worden. De normportefeuille is dan ook, net als de werkelijke portefeuille, omgeven met regels en afspraken. De normportefeuille bestaat uit meerdere beleggingscategorieën, bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Elke categorie heeft een bepaalde weging. Verder wordt per categorie een 'belegbare' index afgesproken die als vergelijkingsmaatstaf geldt. Streefvermogen Het streefvermogen is gelijk aan de contante waarde van de pensioenaanspraken op basis van een rente die voor 20% gebaseerd is op de nominale marktrente en voor 80% op de reële marktrente. Dit betekent dat het pensioenfonds streeft naar een eigen vermogen zodanig dat 80% van de verwachte toeslagverlening is gefinancierd. Swap Een swap is een derivaat waarbij een partij een bepaalde kasstroom of risico wisselt tegen dat van een andere partij. Deze twee componenten worden ook wel de 'legs' van de transactie genoemd. Swaps zijn derivaten, dat wil zeggen dat ze afgeleide producten zijn. Toeslagverlening Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast (geïndexeerd). Dit houdt in dat er een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Toeslagenlabel Het Toeslagenlabel is een illustratie met bijbehorende tekst dat in één oogopslag laat zien hoe het opgebouwd pensioen naar verwachting meegroeit met de stijging van de prijzen. Het doel van het label is om op een toegankelijke wijze informatie te geven over de waardevastheid van het pensioen. Triple A Triple A is een classificatie van het kredietrisico van ondernemingen met behulp van een lettersysteem afkomstig van het Amerikaanse Standard & Poor's of Moody's Investor Service. Triple A, oftewel AAA, staat voor beste kwaliteit. Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen.
123
UPO Uniform Pensioenoverzicht, een overzicht van de pensioenaanspraken dat jaarlijks aan de actieve deelnemers wordt gestuurd. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Verbonden personen Alle leden van de organen van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop zij werkzaam zijn. Voortzettende deelnemers Deelnemers die wel pensioen opbouwen, maar niet meer in dienst zijn bij de werkgever. Dit geldt bijvoorbeeld voor medewerkers die gebruik hebben gemaakt van een VUT regeling of medewerkers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn verklaard. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
124
Colofon Uitgegeven door Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV Westeinde 1, 1017 ZN Amsterdam Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Telefoon 050 582 19 90 Fax 050 313 82 01 Internet www.dnbpensioenfonds.nl Email-adres
[email protected] Realisatie TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
125