DIRECTORAAT-GENERAAL EXTERN BELEID VAN DE UNIE DIRECTORAAT B - BELEIDSONDERSTEUNENDE AFDELING -
NOTA DE SITUATIE IN RWANDA
Samenvatting: Rwanda heeft treurige bekendheid verworven als land waar de eerste genocide in Afrika plaatsvond. Dertien jaar nadien is Rwanda economisch op de goede weg, maar het land blijft in politiek opzicht nog steeds gekenmerkt door de tragedie.
De inhoud van dit document geeft de mening van de auteur en niet noodzakelijkerwijs het standpunt van het Europees Parlement weer.
ALLEEN VOOR INTERN GEBRUIK VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Externe Vertaling
DT\692482NL.doc
PE 396.727
Deze nota werd opgesteld in opdracht van de delegatie van het Europees Parlement in de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Dit document wordt gepubliceerd in de volgende talen: Engels
Auteur:
Armelle Douaud Directoraat-Generaal Extern beleid Beleidsondersteunende afdeling
Manuscript voltooid in oktober 2007 Verkrijgbaar via: e-mail
[email protected]
Brussel, Europees Parlement, 26 oktober 2007
2/25
1. BASISGEGEVENS EN CONSTITUTIONEEL BESTEL
De Republiek Rwanda Oppervlakte: 26.338 km² Inwonertal: 9,4 miljoen1 Etnische groepen: Hutu (84%), Tutsi (15%) en Twa (officieel 1%, waarschijnlijk echter duidelijk minder) Religies: rooms-katholieken (56,5%), protestanten (26%), adventisten (11,1%), moslims (4,6%), inheemse religies en overige (0,1%), zonder geloof (1,7%) Talen: Kinyarwanda, Frans en Engels (officiële talen) en Kiswahili Alfabetiseringspercentage onder volwassenen: 64,8% Levensverwachting: 49 jaar Staatsvorm: republiek Onafhankelijkheid: sinds 1 juli 1962 (daarvoor VN-mandaatgebied onder Belgisch bestuur) Grondwet: bij referendum goedgekeurd in mei 2003 Staatshoofd: president Paul Kagame (gekozen op 25 augustus 2003) Regeringsleider:minister-president Bernard Makuza (sinds 8 maart 2000) Wetgevende macht: Assemblée Nationale en Sénat. De Senaat werd met de grondwet van 2003 ingevoerd Rechtsstelsel: gebaseerd op Belgisch recht en op de nieuwe grondwet van 2003 Hoofdstad: Kigali Regionaal bestuur: de indeling in 12 prefecturen (Butare, Byumba, Cyangugu, Gikongoro, Gisenyi, Gitarama, Kibungo, Kibuye, Kigali Rurale, Kigali-ville, Umutara en Ruhengeri) werd in 2006 vervangen door vier provincies (Noord, Oost, West en Zuid). Het geheel door land ingesloten Rwanda is even ten zuiden van de evenaar in oostelijk CentraalAfrika gelegen en grenst aan de Democratische Republiek Congo (DRC), Oeganda, Burundi en Tanzania. Het land heeft een gematigd klimaat met twee regenseizoenen (februari tot april en november tot januari). Het is een van de dichtstbevolkte landen van Afrika (341 inwoners per vierkante kilometer). Rwanda is een presidentiële republiek. De president wordt door het volk voor een ambtsperiode van zeven jaar gekozen en kan slechts één keer worden herkozen. De volgende presidentsverkiezingen zullen naar verwachting in 2010 plaatsvinden. De minister-president wordt door de president benoemd. De wetgevende macht bestaat uit twee kamers. De 80 leden van de Nationale Vergadering (Assemblée Nationale) werden op 30 september 2003 gekozen. 53 van hen zijn rechtstreeks gekozen, terwijl de overige 27 leden door vertegenwoordigers van de verschillende belangengroepen zijn gekozen. Met de grondwet van 2003 werd een Senaat ingevoerd. 18 van de in totaal 26 senatoren worden indirect gekozen door lokale autoriteiten, politieke partijen en hoogleraren, de overige 8 worden door de president benoemd.
1
UNFPA : State of World Population 2007, Unleashing the Potential of Urban Growth.
3/25
De belangrijkste politieke partijen (aantal zetels in de Nationale Vergadering tussen haakjes): FPR (Front patriotique rwandais). Regeringspartij die nominaal geen etnische achtergrond heeft, maar onmiskenbaar een Tutsi-partij is (33) PDC (Parti démocrate centriste). (3) PDI (Parti démocratique idéal). (2) PSR (Parti socialiste rwandais). (1) UDPR (Union démocratique du peuple rwandais). (1) PSD (Parti social-démocrate). (7) PL (Parti libéral). (6) Alle partijen, met uitzondering van de PSD en de PL, vormen een alliantie met de FRP van president Kagame. Wel steunden de PSD en de PL de kandidatuur van de heer Kagame bij de presidentsverkiezingen van 2003. De MDR (Mouvement Démocratique Républican) was een door Hutu gedomineerde partij en de belangrijkste oppositiepartij, die kort na de parlementsverkiezingen van 2003 werd ontbonden. Rwanda is een van de ondertekenende partijen bij de Overeenkomst van Lomé en de daaruit voortvloeiende Overeenkomst van Cotonou met de Europese Unie. Het EU-programma is voornamelijk gericht op macro-economische steun en op plattelandsontwikkeling. 2. HISTORISCHE ACHTERGROND Samen met het buurland Burundi vormde Rwanda vanaf 1899 onderdeel van Duits Oost-Afrika. In 1916 werd Rwanda echter door Belgische troepen bezet. Vanaf 1920 werd het land onder een mandaat van de Volkerenbond en later als VN-mandaatsgebied door België bestuurd. In 1961 kreeg het land intern zelfbestuur, en op 1 juli 1962 werd het volledig onafhankelijk, met de Hutu Grégoire Kayibanda als president. In december 1963 braken ernstige etnische conflicten uit tussen de Hutu-meerderheid en de voormalige heersende klasse van de Tutsi, waarbij 20.000 Tutsi de dood vonden. Einde 1972 escaleerden de spanningen tussen de twee etnische groepen opnieuw. In 1973 werd president Kayibanda door generaal-majoor Juvénal Habyarimana (Hutu) bij een onbloedige staatsgreep afgezet. Habyarimana werd tot president benoemd en voerde een militaire regering in. Tevens werd wetgeving inzake de vorming van politieke partijen aangenomen waarin ter voorkoming van stammenconflicten werd bepaald dat partijen nietetnisch en onafhankelijk dienden te zijn. Leden van de veiligheidstroepen en de rechterlijke macht mochten geen politieke activiteiten ontplooien. Niet iedereen was echter even blij met Habyarimana’s regime. Eén van de krachten die de president ten val wilden brengen, was de uit Rwandese Tutsi bestaande en vanuit Oeganda opererende Front Patriotique Rwandais (FPR) (zie het hoofdstuk over de betrekkingen met Oeganda). In augustus 1993 werd evenwel een vredesakkoord (het akkoord van Arusha) tussen de regering en de FPR ondertekend. Overeenkomstig het Arusha-akkoord werd president Juvénal Habyarimana als president van een overgangsregering aangewezen. De formatie van de overgangsregering werd echter vertraagd door onenigheid over de benoeming van ministers. De meningsverschillen escaleerden en leidden tot de moord op twee bekende politici: Félicien Gatabazi van de Parti social-démocrate 4/25
(PSD) en Martin Bucyana van de Coalition pour la défence de la République (CDR). Een reeks gewelddadige confrontaties had nog eens 30 tot 40 doden tot gevolg. Een paar maanden later, in april 1994, werd het presidentiële vliegtuig op de terugweg van een top in Tanzania beschoten. Het toestel explodeerde, alle tien inzittenden, met inbegrip van president Habyarimana, kwamen om het leven. De presidentiële garde startte onmiddellijk een gewelddadige campagne tegen vermeende politieke tegenstanders van het regime. Het was echter niet duidelijk of deze voor de aanslag verantwoordelijk waren. Politici en burgers (daaronder ook VN-personeel) vreesden voor hun leven en verlieten Kigali. Daarop volgde een week van extreem geweld: naar verluidt werden Hutu gedwongen hun Tutsi-buren te vermoorden, terwijl de media (zoals Radio-Télévision Libre des Milles Collines in Kigali) wakkerden het geweld aan tegen Tutsi-burgers en tegenstanders van de regering, waaronder ook gematigde Hutu. Op 8 april 1994 werd Théodore Sindikubwabo, woordvoerder van de Conseil National de Développement (CND), het wetgevende orgaan voor de instelling van het overgangsparlement, benoemd tot interim-president. Terwijl het geweld escaleerde werd een aantal buitenlanders uit Rwanda geëvacueerd en werden tevens de VN-troepen (UNAMIR) teruggetrokken. Het geweld greep in het hele land om zich heen, en al gauw werden alle Tutsi als politieke tegenstanders van de staat bestempeld, wat in een extreme etnische polarisatie en ongekend geweld resulteerde. Ook in de door de FRP gecontroleerde gebieden werden wreedheden jegens burgers begaan die door vele mensenrechtenactivisten als oorlogsmisdaden worden beschouwd. 3. GENOCIDE Van april tot en met juni 1994, in een tijdsbestek van slechts 100 dagen, werden naar schatting 800.000 Rwandezen om het leven gebracht. De meeste dodelijke slachtoffers waren Tutsi of gematigde Hutu. De daders waren daarentegen voor het merendeel extremistische Hutu. 3.1.
Strategieën
Tijdens de eerste dagen waarin het geweld in Kigali oplaaide zochten de aanvallers doelgericht personen uit om deze te vermoorden. Ook trokken zij in sommige buurten systematisch van huis tot huis om alle Tutsi te doden, evenals alle Hutu die zij voor tegenstanders van de staat aanzagen. Bewoners kregen het bevel barricaden op te werpen om vluchtende Tutsi tegen te houden, en patrouilles te vormen om Tutsi te vinden die zich schuilhielden. Toen de genocide een halve week had geduurd gingen de organisatoren een andere tactiek toepassen. Nu werden de Tutsi naar regeringsgebouwen, kerken, scholen en andere openbare inrichtingen gedreven om hen daar in grootschalige operaties massaal af te slachten. Tegen het einde van april trachtten de autoriteiten meer controle te krijgen over de moordpartijen. Naar aanleiding van kritiek uit het buitenland maakten zij over het algemeen een eind aan grootschalige bloedbaden. Verdachten moesten voortaan worden gearresteerd voor een officieel onderzoek; daarna werden zij vermoord. Deze strategie werd gebruikt om de Tutsi uit hun schuilplaatsen te lokken. 5/25
In de laatste fase van de ‘zuiveringen’ werden personen opgespoord die tot dan toe gespaard waren gebleven, zoals vrouwen en kinderen, priesters en medisch personeel. Overlevenden die over de slachtingen hadden kunnen getuigen werden eveneens geëlimineerd. 3.2.
Deelname van de bevolking
De autoriteiten maakten misbruik van angst en hebzucht onder de bevolking om zich zo van haar deelname aan de massamoorden te verzekeren. Er werd valse informatie over de Tutsi verspreid om de Hutu te ervan te overtuigen dat hun Tutsi-buren gevaarlijk waren en geliquideerd moesten worden. Hooggeplaatste personen en zelfs geestelijken verzekerden de Hutu dat de aanvallen op de Tutsi gerechtvaardigd waren. De autoriteiten boden allerlei soorten materiële prikkels voor potentiële handlangers: levensmiddelen, drank en drugs, militaire uniformen en kleinere geldbedragen. Boeren werden bovendien de velden van Tutsi-slachtoffers beloofd. Ondernemers en leden van de lokale elite kregen huizen, auto’s, zeggenschap over kleine ondernemingen of gewilde goederen als televisies of computers. In sommige regio’s, vooral in streken waar de regering een sterke achterban had, hadden de Hutu weinig prikkels nodig om de Tutsi aan te vallen. In andere gebieden, zoals in het midden en zuiden van Rwanda, waar de Tutsi in groten getale woorden en goed waren geïntegreerd, weigerden vele Hutu aanvankelijk aan de aanvallen mee te doen. Pas toen zij door de autoriteiten publiekelijk werden bekritiseerd en onder druk werden gezet gaven zij hun openlijk verzet tegen de genocide op. Sommigen bleven echter, met gevaar voor eigen leven, weigeren eraan deel te nemen. 3.3.
De rol van de internationale gemeenschap
De rol van de internationale gemeenschap voorafgaand aan en tijdens de genocide is het onderwerp van verschillende onderzoeken geweest. Einde 1997 kwam een verslag van de Belgische Senaat tot de conclusie dat de internationale gemeenschap, en meer specifiek de VN en de Belgische autoriteiten, “rechtstreeks of onrechtstreeks verantwoordelijkheid dragen voor sommige aspecten van de dramatische gebeurtenissen die zich in Rwanda na 6 april 1994 hebben afgespeeld”. Een bevelhebber van de UNAMIR heeft in 1998 in zijn getuigenis voor het Internationaal Tribunaal voor Rwanda verklaard dat de VN begin 1994 gewaarschuwd werden voor een potentiële etnische catastrofe in Rwanda. Volgens hem ontbrak het de internationale gemeenschap aan de wil om in te grijpen. Ook de rol van Frankrijk in de gebeurtenissen voor en tijdens de genocide zijn onderwerp geweest van onderzoek. Op de Franse humanitair-militaire missie “Opération Turquoise”, die in juni 1994 van start ging, is zware kritiek geuit. Onder andere werd de beschuldiging geuit dat voor de genocide verantwoordelijke Hutu op hun vlucht naar Zaïre (thans DRC) in het kader van deze missie werden beschermd en zelfs bewapend en dat soldaten van de Forces Armées Rwandaises (FAR) en vertegenwoordigers van de regering ongestoord gebieden konden passeren die door de Franse troepen werden gecontroleerd. Frankrijk werd er tevens van beschuldigd de Rwandese regering in het voorjaar van 1994 (na de inwerkingtreding van een wapenembargo van de VN) van militaire steun en militair materieel te hebben voorzien. De Franse autoriteiten hebben evenwel alle beschuldigingen van de hand gewezen dat Frankrijk de genocide zou hebben gesteund. Volgens een door de commissie defensiezaken van de 6/25
Assemblée Nationale gepubliceerd rapport2 draagt de gehele internationale gemeenschap verantwoordelijkheid voor de massamoorden. Het rapport uit bekritiseert met name dat de missie van de VN de genocide niet heeft verhinderd en vroegtijdige waarschuwingen in de wind heeft geslagen. In een toespraak aan nationale militaire academie in het Nigeriaanse Abuja op 17 september 2002 gaf de Rwandese president Paul Kagame de internationale gemeenschap tevens de schuld van de onstabiele situatie in het Grote Meren-gebied. Terugkijkend op de periode vóór de genocide bekritiseerde hij de Europese kolonialisten die “niet alleen kunstmatige grenzen hebben getrokken maar ook theorieën over raciale superioriteit hebben ingevoerd die tweedracht hebben gezaaid onder de volkeren in de regio”. Hij beschuldigde de kolonialisten er tevens van dat zij “het sociale weefsel [van de Rwandese samenleving] hebben verzwakt en sociaal onrecht en haat teweeg hebben gebracht”. Als verklaring voor de genocide dient veelal de haat tussen de etnische groepen. Recente studies van het World Watch Magazine tonen echter aan dat het conflict waarschijnlijk veel complexere oorzaken had dan alleen diep gewortelde etnische haatgevoelens. Volgens een artikel van James Gasana in World Watch Magazine3 bestaat er een nauw verband tussen de snelle groei van de bevolking en extreme milieuverslechtering enerzijds en de uitbarsting van genocidaal geweld in Rwanda in 1994 anderzijds. De rol van de internationale gemeenschap, en vooral die van Frankrijk, is 13 jaar na de genocide nog steeds onderwerp van onderzoek. Sinds 1994 zijn de betrekkingen met Frankrijk koel gebleven en naderden het vriespunt toen de Franse rechter Jean-Louis Bruguière in november 2006 arrestatiebevelen tegen 9 hooggeplaatste Rwandese ambtenaren uitvaardigde op verdenking van medeplichtigheid aan het neerschieten van het vliegtuig van president Habyarimana. Rwanda verbrak vervolgens de diplomatieke betrekkingen met Frankrijk. In april 2007 diende Rwanda bij het Internationaal Gerechtshof een klacht in tegen Frankrijk. Rwanda beschouwde de arrestatiebevelen als inbreuk op zijn soevereiniteit aangezien zij de beschuldigden reizen, ook van officiële aard, buiten Rwanda onmogelijk maakten. In 2005 stelde Rwanda een nieuwe enquêtecommissie in die onder leiding van de vroegere minister van Justitie, Jean de Dieu Mucyo Frankrijks rol in de genocide moest gaan onderzoeken. Frankrijk weigerde de legitimiteit van de commissie vanwege een gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid te erkennen en weigerde een onderzoeksteam van de commissie op haar grondgebied toe te laten. Niettemin verklaarden verschillende getuigen, met name een Belgische officier van de toenmalige VN-missie in Rwanda, dat Franse troepen geholpen hadden de interahamwe-militie te trainen. Begin 2007 publiceerde Le Monde een aantal diplomatieke telegrammen die erop duidden dat de Franse autoriteiten weliswaar op de hoogte waren van de voorbereidingen voor de genocide, maar wilden verhinderen dat de FPR aan de macht zou komen.
2
Dit rapport, getiteld “Mission d’information sur le Rwanda”, werd in december 1998 gepubliceerd na een negen maanden durend onderzoek naar de rol van de Franse militaire aanwezigheid in Rwanda voor en tijdens de genocide. 3 World Watch Magazine, september/oktober 2002, Vol. 15, No. 5.
7/25
Een Spaanse rechter stelde eveneens een onderzoek in naar de moord op Spaanse onderdanen en andere tussen 1990 en 2002 in Rwanda gepleegde misdaden en concentreerde zich daarbij op de directe betrokkenheid van 69 leden van de FRP, waaronder een aantal hoge officieren.4 3.4.
Rwanda na de genocide
Tutsi-rebellen5 brachten het Hutu-regime in juli 1994 ten val en maakten een einde aan de moorden. Op 19 juli werd de Hutu Pasteur Bizimungu als president beëdigd en Faustin Twagiramungu als minister-president. Twagiramungu verklaarde het herstel van vrede en democratie, de wederopbouw van de economie en de repatriëring van de vluchtelingen tot doelstellingen van de nieuwe regering. Hij riep alle vluchtelingen op naar Rwanda terug te keren en gaf de garantie dat Hutu-burgers veilig naar hun huizen konden terugkeren. De Europese Unie erkende de nieuwe Rwandese regering in september 1994. Het bleek echter moeilijk om het land er weer bovenop te krijgen. In augustus verklaarde Twagiramungu het land failliet en beschuldigde de vroegere regering ervan naar Zaïre te zijn gevlucht met alle deviezenreserves van het land. Er moesten nieuwe bankbiljetten worden gedrukt om de vroegere munteenheid af te kunnen schaffen. Later in de herfst deden berichten de ronde dat de minister van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking met 187.000 dollar aan overheidsgelden was gevlucht. Nog jarenlang staken etnische onlusten en geweld de kop op, vooral toen diegenen die naar het buitenland waren gevlucht terugkeerden naar Rwanda. Volgens berichten werden door troepen van Hutu-rebellen, die naar schatting uit in totaal 10.000 tot 15.000 Interahamwe (een extremistische Hutu-groepering die in 1994 verantwoordelijk was voor massamoorden6) en voormalige FAR-soldaten7 bestonden, aanvallen uitgevoerd op gevangenissen met het oogmerk om gevangenen te bevrijden die op beschuldiging van genocide vastzaten. Bij deze aanvallen wisten verschillende gevangen te ontsnappen. Bij overvallen op vluchtelingenkampen doodden Hutu-rebellen tevens duizenden ontheemde Tutsi. De nieuwe regering bond ook de strijd aan met de corruptie onder de ambtenarij. Daartoe werd een commissie in het leven geroepen om alle gevallen van vermeende corruptie te onderzoeken. In november 1999 publiceerde de commissie een rapport waarin een aantal ambtenaren werd genoemd die zich schuldig had gemaakt aan grootschalige fraude. Tevens werd ministerpresident Pierre-Célestin Rwigema beschuldigd van wanbeheer van fondsen van de Wereldbank die waren bestemd voor de wederopbouw van het onderwijs. In januari 2000 trad president Bizimungu af na meningsverschillen over de samenstelling van de nieuwe regering. Generaal-majoor Paul Kagame (de militaire leider van de Front Patriotique Rwandais en drijvende kracht achter deze beweging) werd tot interim-president benoemd en werd zo het eerste Tutsi-staatshoofd sinds de jaren ’50. Op 17 april 2000 werd hij formeel
4
Amnesty International Report 2007. Sommige Tutsi-rebellen waren reeds in het kader van het Arusha-akkoord naar Rwanda gekomen. 6 De groepering werd opgericht door Anastase Gasana en Desire Murenzi. 7 De groepen verenigden hun krachten nadat zij in 1994 uit Rwanda naar de Democratische Republiek Congo (het toenmalige Zaïre) werden verdreven. Zij staan inmiddels bekend onder de naam Armée pour la Libération du Rwanda (ALIR). 5
8/25
benoemd tot president van Rwanda. De presidentiële ambtstermijn bedraagt vijf jaar en kan slechts één keer worden verlengd. Door een constitutionele commissie, in 2001 gekozen door het interim-parlement, werd een nieuwe grondwet uitgewerkt. Op 8 november 2002 werd de ontwerpgrondwet in het kader van een breed debat over de invoering van een nieuwe grondwet voorgesteld aan onder andere de parlementsleden, vertegenwoordigers van de politieke partijen, lokale topbestuurders, maatschappelijke organisaties. Op 26 mei 2003 werd de tekst op grond van besluiten in het kabinet en de Nationale Vergadering aan een referendum onderworpen. De nieuwe grondwet werd vervolgens met 93% van de stemmen aangenomen. De presidents- en parlementsverkiezingen in augustus en september maakten een eind aan de overgangsperiode. 4. BETREKKINGEN MET DE BUURLANDEN De recente geschiedenis van Rwanda is gekenmerkt door een opeenvolging van allianties en conflicten met de buurlanden, die wederom een afspiegeling vormen van de betrekkingen tussen de heer Kagame en zijn tegenhangers, met name Yoweri Museveni en wijlen Laurent-Désiré Kabila. Van Rwanda’s rol in de regio is meestal sprake wanneer het gaat om de DRC, met name de oost-Congolese provincie Noord-Kivu. Positief is dat Rwanda zich inspanningen heeft getroost om de bedreigde bevolkingsgroepen in Soedan te ondersteunen door troepen naar Darfur te sturen. Een aantal Rwandese soldaten heeft op deze missie het leven gelaten. 4.1.
Betrekkingen met Oeganda
De betrekkingen met het buurland Oeganda zijn vaak gespannen, ten dele vanwege de aanwezigheid daar van misschien wel 250.000 vluchtelingen uit Rwanda. De meesten van hen maken deel uit van de Tutsi-minderheid die uit hun vaderland zijn gevlucht na vervolging door het Hutu-regime in 1959, 1963 en 1973. In oktober 1990 drongen Rwandese rebellentroepen vanuit bases in Oeganda het noorden van Rwanda binnen. Deze rebellen, die bekend staan onder de naam Front Patriotique Rwandais (FPR) bestonden grotendeels uit Rwandese Tutsivluchtelingen die het Habyarimana-regime ten val wilden brengen om de repatriëring van de Rwandese vluchtelingen mogelijk te maken. De Rwandese regering beschuldigde Oeganda ervan de FPR te ondersteunen. Het Rwandese leger wist de FRP een halt toe te roepen voordat de rebellen Kigali bereikten. Hoewel een wapenstilstand werd afgekondigd kwam het regelmatig tot schermutselingen. Het plan om een neutrale zone tussen de Rwandese strijdkrachten en de FPR te creëren mislukte. In februari 1993 werden de onderhandelingen afgebroken en brak er opnieuw geweld uit. Naar schatting één miljoen burgers sloegen op de vlucht voor de aanvallen van de FPR, velen van hen weken uit naar Oeganda en Tanzania. De internationale gemeenschap veroordeelde de acties van de FPR. Eind februari 1993 ondertekenden de Rwandese regering en de FPR een nieuwe wapenstilstandsovereenkomst. In juni 1993 besloot de VN-Veiligheidsraad een VN-waarnemingsmissie voor Oeganda en Rwanda (UNOMUR) in het leven te roepen. De UNOMUR had tot taak de militaire bevoorrading van de FPR te voorkomen door de grens tussen Oeganda en Rwanda te bewaken 9/25
en erop toe te zien dat via deze grens geen militaire steun werd geboden. De missie bestond uit 81 waarnemers die door internationaal en lokaal burgerpersoneel werden ondersteund. Op 4 augustus 1993 werd in Arusha een vredesakkoord tussen de Rwandese regering en de FPR ondertekend. Het akkoord voorzag in de samenvoeging van de beide legers en de vorming van een overgangsregering van nationale eenheid. Volgens plan had de vorming van een overgangsregering op 10 september moeten zijn afgerond, maar de partijen werden het niet binnen de gestelde termijn eens. Daarom verzochten beide partijen de VN in te grijpen om de tenuitvoerlegging van het akkoord op weg te helpen. Bij resolutie nr. 872 van de VNVeiligheidsraad werd vervolgens de VN-ondersteuningsmissie naar Rwanda in het leven geroepen. Overeenkomstig de resolutie werden rond 5500 manschappen, waarvan circa 5200 gevechtstroepen, ondersteunend militair personeel, 320 militaire waarnemers en 120 civiele politiemensen naar Rwanda gezonden. Het mandaat van UNAMIR bestond er niet alleen in bij de tenuitvoerlegging van het vredesakkoord van Arusha te helpen, maar omvatte uiteindelijk ook de beveiliging van de hoofdstad Kigali, de bewaking van de wapenstilstandsovereenkomst, met inbegrip van het instellen van een gedemilitariseerde zone en demobilisatieprocedures, toezicht op de veiligheidssituatie tijdens de resterende ambtstermijn van de overgangsregering in de aanloop naar de verkiezingen en ondersteuning bij het ruimen van mijnen en de coördinatie van humanitaire hulpactiviteiten. Zowel Rwanda als Oeganda hebben zich in de burgeroorlog in de DRC gemengd. Rwanda deed dit uit veiligheidsoverwegingen omdat het de aanwezigheid in de DRC beschouwde als een manier om zijn grondgebied tegen vanuit de DRC opererende Hutu-rebellen en vroegere soldaten van de Forces Armées Rwandaises (FAR) te kunnen beschermen. Ook Oeganda raakte betrokken bij het conflict omdat het zijn grondgebied tegen rebellen wilde verdedigen die de DRC als uitvalsbasis gebruikten. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog in de DRC hebben Rwanda en Oeganda verschillende Congolese rebellengroeperingen gesteund die zowel tegen elkaar als tegen de Congolese regering vechten. De betrekkingen tussen Oeganda en Rwanda blijven tot op de dag van vandaag gespannen, ondanks het feit dat Oeganda Rwanda’s belangrijkste handelspartner is. Ondanks bemiddelingspogingen (in het kader van een vaste bilaterale commissie) blijft er sprake van geschillen en dreigementen. Onlangs hebben beide landen memoranda van overeenstemming over uiteenlopende samenwerkingsterreinen ondertekend: politionele samenwerking, milieukwesties, enz. Het ziet er tevens naar uit dat de verhouding tussen de heer Kagame en de heer Museveni sedert de laatste kleine incidenten tussen beide landen in het voorjaar van 2007 beter is geworden. 4.2.
Betrekkingen met de DRC
Rwanda begon in de DRC in te grijpen om zijn grondgebied tegen Hutu-rebellen (Interahamwe) en de vroegere Forces Armées Rwandaises (FAR) te verdedigen. Om de veiligheid te waarborgen steunde de Rwandese regering ook Congolese rebellen in het oosten van de DRC (RDC-Goma) die het Kabila-regime ten val wilden brengen. De betrekkingen tussen Rwanda en de DRC verslechterden eind juli 1998 toen president Laurent-Désiré Kabila van de Democratische Republiek Congo verklaarde de militaire 10/25
samenwerking met Rwanda en Oeganda te willen beëindigen. Hij verzocht alle buitenlandse strijdkrachten zich uit de DRC terug te trekken. Kabila beschuldigde Rwanda ervan de tegen het Kabila-regime gekante Congolese rebellen in het oosten van de DRC te ondersteunen. Omgekeerd beschuldigde Rwanda de Democratische Republiek Congo ervan de op het grondgebied van de DRC opererende Rwandese Hutu-rebellen te steunen en de natuurlijke hulpbronnen van het land uit te buiten. Daarop raakte Rwanda betrokken bij de vier jaar durende Congolese burgeroorlog, waarin eenheden van de strijdkrachten van Burundi, Rwanda en Oeganda binnen de grenzen van de Democratische Republiek Congo aan de zijde van de rebellen vochten, terwijl eenheden van de strijdkrachten van Angola, Tsjaad, Namibië en Zimbabwe de regering van de Democratische Republiek Congo steunden. Er werden verschillende pogingen ondernomen om de vrede te herstellen. Op 10 juli 1999 sloten Angola, de DRC, Namibië, Rwanda, Oeganda en Zimbabwe de wapenstilstandsovereenkomst van Lusaka, die later ook door de rebellen werd ondertekend. De tenuitvoerlegging van de overeenkomst werd echter verschoven, en de partijen beschuldigden elkaar over een weer van inbreuken op het akkoord. Op 26 februari 2002, meer dan twee jaar na de totstandkoming van de wapenstilstandsovereenkomst van Lusaka, werden nieuwe inspanningen ondernomen om tot een vredesproces te komen toen de Inter-Congolese Dialoog in het Zuid-Afrikaanse vakantieoord Sun City werd voortgezet. Na moeizame onderhandelingen die zeven weken in beslag namen werd op 19 april 2002 een deelakkoord bereikt tussen de rebellen van de MLC (Mouvement pour la Libération du Congo) en de regering van Joseph Kabila. De regering van de DRC stemde in met een regeling die erin voorzag dat zij de macht zou delen met de door Oeganda gesteunde rebellen. De Rwandese regering en de door Rwanda gesteunde rebellengroepering RCD-Goma (Rassemblement Congolais pour la Démocratie) weigerden echter de overeenkomst te ondertekenen. Op 30 juli 2002 ondertekenden Rwanda en de DRC het zogenoemde akkoord van Pretoria waardoor de hoop op een normalisatie van de betrekkingen tussen beide landen werd versterkt. In de overeenkomst werd bepaald dat Rwanda zijn troepenmacht van naar schatting 30.000 tot 40.000 man binnen 90 dagen zou terugtrekken. Aan de andere kant verplichtte de regering van de DRC zich ertoe het veiligheidsbelang van Rwanda te dienen door met de VN samen te werken bij de ontwapening van de rebellen van de vroegere FAR en de Rwandese Huturebellen, de Interahamwe, die verantwoordelijk waren voor de massamoorden van 1994. Er waren echter obstakels die de ontwapening van de vroegere FAR en de Interahamwe in de weg stonden. Bovendien werd door velen gevreesd dat Rwanda zich op het standpunt zou stellen dat het zijn strijdkrachten pas uit de DRC hoefde terug te trekken wanneer de Interahamwe-rebellen zouden zijn ontwapend. De situatie werd nog ingewikkelder doordat de rebellen mogelijk een proces op beschuldiging van genocide wachtte voor het geval zij naar Rwanda terugkeerden, zodat er onder de rebellen weinig animo bestond om de DRC te verlaten. Toch trok Rwanda zijn troepen terug uit de DRC. Volgens MONUC (de VN-missie in de DRC) trok Rwanda de laatste groep van 1.152 Rwandese soldaten op 5 oktober 2002 uit Goma terug. Volgens aanhoudende geruchten bleef echter een klein aantal Rwandese troepen in de DRC, zijn operaties voorzetten, eerst aan de zijde van de rebellen van de RCD-Goma, thans aan de zijde van generaal Laurent Nkunda. Rwanda heeft deze geruchten altijd van de hand gewezen. Al met 11/25
al bleef de situatie in het oosten van Congo (vooral in Noord-Kivu) ook in de afgelopen jaren gekenmerkt door onstabiliteit en geweld. Laurent Nkunda is een voormalig lid van de Congolose strijdkrachten dat zich tegen het integratieproces (“brassage”) verzette. In 2004 vocht hij met zijn manschappen aan de zijde van muitende Tutsi tegen het regeringsleger in Butare (Zuid-Kivu). Tijdens de verkiezingen in de DRC van 2006 bleef hij op de achtergrond, maar hij is één van de bronnen van onrust in NoordKivu sinds 2007. Naar verluidt wordt hij door Rwanda gesteund omdat zijn troepen tegen de FDLR (Forces démocratiques de libération du Rwanda) strijden, een anti-Rwandese militie die uit vroegere Interahamwe, voormalige soldaten van het Rwandese leger (FAR) en jonge Congolezen bestaat en een bedreiging vormt voor de veiligheid van Rwanda. Naar verluidt wordt de FDLR door de nationale strijdkrachten van de DRC gesteund. Hoewel Rwanda enorme economische en politieke belangen in het oosten van de DRC heeft onderhouden beide landen geen diplomatieke betrekkingen. Fragmenten uit het rapport van Human Rights Watch over Noord-Kivu8 Over de rol van Rwanda in the crisis: “Rwanda en Zuid-Afrika behoren tot de landen die het sterkst betrokken zijn bij de crisis in het oosten van Congo. De Rwandese autoriteiten schijnen een positieve rol te hebben gespeeld bij de beëindiging van het militaire conflict, doordat zij er einde 2006 toe hebben bijgedragen gesprekken tot stand te brengen tussen Nkunda en Congolese officieren. Sedertdien zijn zij echter verre van behulpzaam geweest waar het gaat om de rekrutering van kindsoldaten voor de troepen van Nkunda in Rwanda. Toen deze kwestie door de UNHCR aanvankelijk binnenskamers aan de orde werd gesteld kwam er van de Rwandese autoriteiten geen reactie. Toen de kwestie in april 2007 publiekelijk werd aangekaart wezen de autoriteiten de beschuldigingen in dit verband van de hand, hoewel zij uiteindelijk wel instemden met een plan van de UNHCR om een eind aan de rekruteringen te maken. Zoals reeds opgemerkt drong de secretaris-generaal van de VN er in een rapport aan de Veiligheidsraad van juni dit jaar bij Rwanda op aan de rekrutering van kindsoldaten onmiddellijk te staken. Honderden Rwandezen hebben zich bij Nkunda’s eenheden aangesloten en zijn vervolgens soldaten van het Congolese leger geworden, zoals hierboven reeds werd vermeld. Bovendien zijn volgens officiers van het Congolese leger en de MONUC verschillende soldaten van de Rwandese strijdkrachten gevangen genomen op Congolees grondgebied, waar zij in de gelederen van Nkunda’s troepen vochten. Rwandese officiers en Nkunda hebben verklaard dat vertegenwoordigers van de ZuidAfrikaanse regering aanwezig waren bij de door bemiddeling van Rwanda gevoerde gesprekken die tot het “brassage”-compromis hebben geleid. Volgens een van deze bronnen ging ZuidAfrika ermee akkoord Nkunda in Zuid-Afrika te ontvangen voor een denkpauze van een jaar (ofschoon, zoals reeds opgemerkt, andere bronnen dit detail van de overeenkomst ontkennen). 8
Renewed crisis in North Kivu, Human Rights Watch, Volume 19 n°17, 24 oktober 2007.
12/25
Het is onduidelijk of volgens Zuid-Afrika het arrestatiebevel tegen Nkunda zal worden ingetrokken, om zijn verblijf in Zuid-Afrika te vergemakkelijken. In gesprekken met diplomaten in New York heeft president Kabila einde september verklaard dat Zuid-Afrika bleef bemiddelen in de dialoog tussen Nkunda en zijn regering teneinde een eind te maken aan de crisis, hoewel noch Nkunda noch vertegenwoordigers van de ZuidAfrikaanse regering deze bemiddelende rol tegenover Human Rights Watch konden bevestigen. Sommige diplomaten die bij de opstelling van de routekaart betrokken waren, achtten het wenselijk een Zuid-Afrikaan tot hoge bemiddelaar te benoemen.” Aanbevelingen aan de regering van Rwanda: “Beëindiging van de rekrutering van kinderen en volwassenen in Congolese vluchtelingenkampen in Rwanda en volledige samenwerking met de UNHCR in dit verband. Aanhouding en berechting van al diegenen die voor dergelijke activiteiten verantwoordelijk zijn.” 5. HUIDIGE POLITIEKE SITUATIE 5.1.
De verkiezingen van 2003
De regering had vrije en eerlijke meerpartijenverkiezingen, hoewel de regerende FPR het verkiezingsproces sterk controleerde en de partij volgens sommige bronnen naar alle waarschijnlijkheid haar invloed zou aanwenden om overwicht over de concurrerende partijen te verkrijgen. In het buitenland levende Rwandezen mochten eveneens deelnemen aan de verkiezingen. Duitsland, Zweden, Zwitserland, Canada, het Verenigd Koninkrijk, USAid, de EU en UNDP zegden toe te zullen opkomen voor de op 14 miljoen dollar geraamde kosten van het in mei te houden referendum en de latere verkiezingen in de zomer. De Europese Unie stuurde een verkiezingswaarnemingsmissie (EU-EOM) naar Rwanda om het referendum over de nieuwe grondwet, de presidents- en de parlementsverkiezingen te volgen. De EU-EOM stond onder leiding van mevrouw Colette Flesch (lid EP). Voor de presidentsverkiezingen stuurde het Europees Parlement bovendien een delegatie bestaand uit mevrouw Glenys Kinnock, de heer John Corrie, de heer Johan Van Hecke en mevrouw Nelly Maes. De verkiezingen verliepen rustig en zonder gewelddadige incidenten, wat op zichzelf reeds als succes werd beschouwd. De EU-EOM benadrukte dat de verkiezingen de weg effenden voor duurzame democratische instellingen. Evenwel constateerde de EU-EOM evenals de EPdelegatie dat er sprake was van een gebrek aan pluralisme en van ongelijke kansen voor de kandidaten in de verkiezingsstrijd. Inderdaad werden er geen kandidaten van partijen gekozen die niet waren gelieerd aan de partij van de president. Op de verkiezingsdag zelf werden bepaalde gevallen van verkiezingsfraude en onregelmatigheden geconstateerd. Vaak kon er geen duidelijk verschil worden vastgesteld tussen functionarissen van de FPR en leden van de stembureaus.
13/25
De waarnemingsmissie van de EU benadrukte dat er geen definitie bestond van bij de grondwet verboden activiteiten als “divisionisme”, “discriminatie” en “separatisme”, waarvan één van de kandidaten, de heer Twagiramungu, tijdens de verkiezingen werden beschuldigd. Het resultaat van de verkiezingen luidde: - Paul Kagame: 95,05% - Faustin Twagiramungu: 3,62% - Jean Nepomuscene Nayinzira: 1,33% In februari en maart 2006 werden lokale autoriteiten gekozen. Er werd gewag gemaakt van een groot aantal onregelmatigheden, maar het feit dat politieke partijen op lokaal niveau zijn toegelaten duidt wellicht op vernieuwingen in de politiek. 5.2.
Rechtspleging na de genocide: ICTR of gacaca?
Na de genocide drong de internationale gemeenschap aan op de instelling van een internationaal tribunaal dat een onderzoek naar de vermeende genocide diende in te stellen. In februari 1995 hechtte de VN-Veiligheidsraad zijn goedkeuring aan resolutie 977 betreffende de instelling van het Internationale Tribunaal voor Rwanda (ICTR) in Arusha, Tanzania. Het tribunaal, voorgezeten door de Senegalese rechter Laïty Kama werd in juni van dat jaar geïnstalleerd. Het tribunaal begon zijn werkzaamheden in november 1995. In juni 1997 werden zeven verdachten in Kenia aangehouden en naar Arusha gebracht. Onder de arrestanten bevonden zich de voormalige minister-president Jean Kambanda, twee hoge officieren van de strijdkrachten en een voormalige minister, Pauline Nyramasuhuko (de eerste vrouw die door het ICTR werd berecht). Later werd een Belgische journalist die tijdens de massamoorden voor de extremistische zender Radio-Télévision Libre des Milles Collines werkte, gearresteerd en naar Arusha gebracht om daar voor het tribunaal te verschijnen. Hij was de eerste niet-Rwandees die door het ICTR in staat van beschuldiging werd gesteld. Tegen het eind van 2006 had het ICTR 56 beschuldigden laten vastzetten. In de tijd daarna werden elke maand rond 1000 verdachten gearresteerd, waardoor de gevangenissen overvol raakten. Als gevolg daarvan werden bejaarde, gebrekkige en minderjarige verdachten einde 1997 op vrije voeten gesteld. Zowel de internationale gemeenschap als de lokale gemeenschappen protesteerden tegen de vrijlating van de verdachten, en er waren ook berichten over aanvallen op vrijgelaten genocide-verdachten. Sedertdien worden regelmatig verdachten vrijgelaten: van de 10.000 verdachten die in oktober 1998 wegens gebrek aan bewijzen op vrije voeten werden gesteld tot de 9.000 die begin 2007 vrijkwamen. Het hoogtepunt van de vrijlatingen werd in januari 2003 bereikt, toen 40.000 genocide-verdachten voorlopig werden vrijgelaten. De regering kondigde destijds aan dat diegenen die hun misdaden van 1994 hadden bekend (met uitzondering van de aanstichters)vrij zouden komen, evenals personen die ten tijde van de vermeende misdrijven 14 tot 18 jaar waren, bejaarde gevangenen, zieken en verdachten die van normale misdrijven werden beschuldigd. De mensenrechtenorganisatie African Rights uitte kritiek op de beslissing en stelde dat deze een “potentieel gevaar” zou kunnen vormen voor de berechting van de genocide, het vertrouwen van de bevolking in het proces zou kunnen ondermijnen en getuigen en rechters zou kunnen blootstellen aan intimidaties. 14/25
De overlevenden van de genocide maken zich inderdaad zorgen over deze beslissingen. Bovendien voelen zij zich bedreigd, aangezien er berichten zijn over moorden op overlevenden van de genocide die in de media breed worden uitgemeten. De regering beroept zich daarentegen op de noodzaak van nationale verzoening. Naast het ICTR zijn er nog andere (regionale) tribunalen die met de berechting van vermeende daders van de genocide van 1994 zijn belast. Voor de afschaffing van de doodstraf op 16 maart 1997 gaven vele beschuldigden er de voorkeur aan om voor het ICTR te verschijnen, dat niet de doodstraf kan opleggen. Met de afschaffing van de doodstraf verdwijnt een belangrijke hinderpaal die de verwijzing van ICTR-zaken naar Rwandese rechtbanken na afloop van het ICTR-mandaat in 2008 in de weg stond. In juni 2007 hebben de openbare aanklagers van het ICTR er voor het eerst om verzocht een zaak naar een rechtbank in Rwanda te verwijzen. In 2000 werden maatregelen getroffen om de duur van de juridische procedures te verkorten. Er werd wetgeving aangenomen om een traditioneel rechtssysteem in te voeren, de zogenoemde “gacaca”, een participatieve rechtspraak, waarbij oudsten volkstribunalen voorzitten die minder ernstige misdrijven in verband met de genocide behandelen. Dit in de hoop dat het gacacasysteem het aantal onbehandelde zaken zou doen afnemen en tot verzoening in Rwanda zou leiden. Sommige waarnemers toonden zich echter bezorgd dat de onervarenheid van de gacacarechters mogelijk tot partijdigheid en ongelijke of willekeurige maatstaven kon leiden. Voordat zij aan het werk konden kregen de toekomstige rechters (rond de 255.000) kregen een slechts enkele dagen durende opleiding met betrekking tot de grondbeginselen van het recht (met name inzake de gacaca-wet van januari 2001), groepsmanagement, conflictoplossing, de gedragscode voor rechters, traumata, personeelszaken, benodigde uitrusting en financieel beheer. De gacaca begonnen hun feitelijke werk in 2002 en zouden volgens plan hun taak, de berechting van 700.000 beschuldigden, binnen vijf jaar moeten afronden. Vanwege duidelijke vertraging zullen de processen waarschijnlijk in 2008 worden voortgezet. Hoewel het gacaca-systeem als belangrijke stap op weg naar nationale verzoening en als belangrijke bijdrage tot oplossing van Rwanda’s gevangeniscrisis wordt beschouwd9, zijn er ook twijfels of de gacaca-processen aan de internationale minimumnormen voor een eerlijk proces voldoen10. Een van de kritiekpunten betreft de mogelijkheden om in hoger beroep te gaan, de instelling van hogere rechtbanken vertraagd werd, waardoor velen niet in de gelegenheid werden gesteld om tegen een als onrechtvaardig ondervonden vonnis in beroep te gaan. Sommigen bekenden hun schuld in de hoop op een milder vonnis, maar velen beleefden dat hun schuldbekentenis werden verworpen en dat hun straf, van maximaal 30 jaar, niet werd verminderd. Uiteindelijk nam het aantal gedetineerden ondanks de instelling van de gacaca eerder toe dan af. Bovendien hebben alle mensenrechtenorganisaties twijfels ten aanzien van de eerlijkheid van de processen daar in vele gevallen een duidelijk gebrek aan onpartijdigheid kon worden vastgesteld11.
9
Toen de gacaca werden ingevoerd werden rond 110.000 Rwandezen vastgehouden op beschuldiging van medeplichtigheid aan de genocide, de meesten van hen in afwachting van hun proces. Velen waren op willekeurige gronden gearresteerd en werden jarenlang onrechtmatig vastgehouden, waarbij de beschuldigingen jegens hen niet of niet nader werden onderzocht. De detentie in overvolle gevangenissen met slechte sanitaire omstandigheden vormt een wrede, onmenselijke en onterende behandeling, die door ziekten, ondervoeding en gebrek aan bewegingsruimte tot de dood kan leiden. “Rwanda: Gacaca tribunals must conform to international fair trial standards”, Amnesty International. 10 Ibid. 11 Amnesty International Report 2007: Rwanda.
15/25
De gacaca behandelen geen beschuldigingen met betrekking tot misdrijven begaan door soldaten van de thans heersende Front Patriotique Rwandais, zodat er sprake lijkt te zijn van een eenzijdige rechtspraak12. Ook het ICTR heeft geen strafvervolging ingesteld tegen gezagdragers van de FPR vanwege vermeende oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid begaan 1994. 5.3.
Mensenrechten en burgerlijke vrijheden
Ondanks lichte verbeteringen heeft Rwanda nog steeds een slechte staat van dienst op het gebied van de mensenrechten. In zijn rapport van 2007 constateert Human Rights Watch dat "Rwanda op sommige terreinen een positieve beoordeling in de peer review door het team van NEPAD kreeg maar werd bekritiseerd vanwege het feit dat het de politieke ruimte inperkt en de verscheidenheid niet eerbiedigt." De beste ontwikkeling op het gebied van de mensenrechten is ongetwijfeld de afschaffing van de doodstraf, zoals besloten door de Nationale Vergadering op 16 maart 2007. De slechte staat van dienst die Rwanda op mensenrechtengebied heeft geldt ook wat betreft politieke rechten en burgerlijke vrijheden. De belangrijkste kritiek, die reeds in het eindverslag van de EU-EOM voor 2003 werd verwoord, betreft de vijandige houding van de Rwandese regering ten aanzien van afwijkende politieke standpunten, persvrijheid en een onafhankelijke burgermaatschappij. Etnische en religieuze politieke partijen zijn sinds de grondwet van 2003 verboden. Andersdenkenden worden er al snel van beschuldigd, aan te sturen op een scheuring van het land. Sommige Hutu hebben daardoor het gevoel dat zij niet in voldoende mate worden vertegenwoordigd. Op lokaal niveau zijn de politieke handelingsmogelijkheden echter onlangs verruimd. In tegenstelling tot vroeger kunnen inmiddels niet alleen onafhankelijke kandidaten maar ook partijkandidaten deelnemen aan de verkiezingen. Vele problemen op mensenrechtengebied houden verband met de genocide-processen. Het enorme aantal beschuldigden en het zwakke rechtsstelsel leiden in de eerste plaats tot een extreem lang voorarrest (tot meer dan 12 maanden) en slechte gevangenisomstandigheden. Vorig jaar waren 48.000 van de 69.000 gedetineerden nog in afwachting van een proces wegens vermeende medeplichtigheid aan genocide13. Daarnaast is de onafhankelijkheid van de media beperkt. Rwanda staat op plaats 147 van de door Reporters zonder Grenzen opgestelde persvrijheidsindex van 169 landen. Journalisten worden vaak lastiggevallen en geïntimideerd. De autoriteiten ontkennen dat de vrijheid van meningsuiting aan beperkingen onderhevig is en beschuldigen onafhankelijke journalisten van “onprofessionaliteit”. Wanneer journalisten de integriteit van een politicus of een instantie in twijfel trekken, krijgen zij een veroordeling wegens “openbare belediging”14. De staat controleert de omroepen en het handjevol onafhankelijke kranten in Kigali oefenen naar verluidt een sterke zelfcensuur uit. 12
Human Rights Watch, World Report 2007: Africa: Rwanda. Amnesty International Report 2007. 14 Amnesty International Report 2007. 13
16/25
De perswet garandeert weliswaar de persvrijheid, maar voorziet in zware straffen voor journalisten, uitgevers en zelfs straatverkopers van bladen wanneer zij schuldig worden bevonden aan vaag gedefinieerde vergrijpen als het in gevaar brengen van recht en orde, belediging van autoriteiten of ondermijning van de moraal van het leger. De wet voorziet tevens in uitzendlicenties voor particuliere radio- en televisiezenders en in een onder presidentieel gezag staande mediaraad die vergunningen kan verstrekken voor publicaties, maar die ook publicaties kan verbieden en radio- en televisiestations kan sluiten. In maart 2007 verklaarde president Kagame dat de “tolerantieperiode” ten einde was en hij waarschuwde journalisten voor negatieve berichtgeving over het land. De vage definitie van “divisionisme” zorgt nog steeds voor problemen. Het gevaar bestaat dat het concept ook gebruikt wordt om oppositieleden in diskrediet te brengen en te veroordelen. De bekendste gevallen zijn Pasteur Bizimungu, voormalig president van Rwanda (tijdens de overgangsperiode) en Charles Ntakirutinka, voormalig minister van Verkeer, die in 2004 tot een celstraf van 15 resp. 10 jaar werden veroordeeld wegens “opruiing tot burgerlijke ongehoorzaamheid, contacten met criminele elementen en verduistering van overheidsgelden”. Amnesty International heeft erop gewezen dat beide mannen voor hun arrestatie een nieuwe politieke partij hadden opgericht, de Democratische Partij voor Vernieuwing (Parti Démocratique du Renouveau, PDR-Ubuyanja). Vele mensenrechtenactivisten zijn van mening dat de vervolging van de beide politici ten doel had de politieke oppositie uit te schakelen15. In januari heeft het Hooggerechtshof hun vonnissen bevestigd, maar de vonnissen van zes medebeschuldigden herzien. Voor Human Rights Watch gaven de procesvoering en de vonnissen aanleiding tot twijfels wat betreft de eerlijkheid van het proces. Aan de vooravond van de 13e gedenkdag van de genocide werd Pasteur Bizimungu vrijgelaten, maar Charles Ntakirutinka bleef in de gevangenis. Er werd geen reden genoemd voor de vrijlating. Lokale NGO’s kunnen hun werk min of meer openlijk doen, maar staan onder scherp toezicht van de autoriteiten. Sommige NGO’s passen zelfcensuur toe. Internationale mensenrechtengroepen en hulporganisaties zijn eveneens actief in Rwanda. De religieuze vrijheid wordt over het algemeen gerespecteerd. In de peer review van de NEPAD werden de Rwandese autoriteiten ook bekritiseerd voor “wens om bijzondere identiteiten uit te vagen”, onder meer in het geval van de Batwa-minderheid, de kleinste bevolkingsgroep in Rwanda, die zwaar onder mensenrechtenschendingen te lijden heeft. Men schat dat wellicht wel 30% van deze bevolkingsgroep in de periode van oktober 1993 tot juni 1995 is vermoord en dat zij tegenwoordig niet meer dan 0,2 à 0,3 procent van de bevolking uitmaakt (in vergelijking tot naar schatting 1% in 1958). De Batwa worden op brede schaal economisch en sociaal gediscrimineerd16. 6. SOCIALE EN ECONOMISCHE ONTWIKKELING Plaats op de HDI-ranglijst:
158/177 (2006)
15
Amnesty International Report 2007. De Subcommissie mensenrechten van het EP heeft in samenwerking met het Geneefse Centre de documentation, de recherche et d'information des peuples autochtones op 3 oktober 2007 een bijeenkomst georganiseerd waaraan Twa uit Rwanda hebben deelgenomen. 16
17/25
HDI-waarde: BBP per inwoner: BBP per inwoner (KKP USD): Corruptie-index 6.1.
0,450 (gemiddelde Afrika bezuiden Sahara: 0,472) USD 250 1,263 (gemiddelde Afrika bezuiden Sahara: USD 1,946) 111/179 (Transparency International 2007)
De economische situatie
Rwanda is een van de armste landen ter wereld. Naar schatting leeft 56% van de bewoners onder de armoedegrens. De sectoren landbouw (34%), dienstverlening (45%) en industrie (14%) dragen het meest bij tot het BBP. De landbouw zorgt echter voor het leeuwendeel van de werkgelegenheid (91%) en van de export (72%). Rwanda is het dichtstbevolkte land van Afrika. Er is sprake van hoge druk op het grondgebruik en sterke uitbreiding van woongebieden, terwijl er, anders dan in vele andere landen van Afrika, geen ongecultiveerde grond meer beschikbaar is die nog zou kunnen worden ontgonnen. Bijna 98% van de Rwandezen gebruikt houtskool voor het koken, en de nog overgebleven bosgebieden worden steeds meer aangetast ten gevolge van de druk op het grondgebruik en het gebruik van hout als brandstof. Een van de gevolgen van de genocide is dat in een derde van alle gezinnen een vrouw aan het hoofd staat, in 20% een weduwe. De economisch actieve bevolking van 4 miljoen bestaat voor het merendeel uit zelfvoorzienende boeren. De belangrijkste voedselgewassen zijn kookbananen, bataten, maniok, sorghum en witte bonen. De voornaamste agrarische handelsproducten zijn koffie, thee, pyrethrum (een insecticide afkomstig van chrysanten) en kina. Thee was nog voor koffie het belangrijkste exportproduct van Rwanda in de periode 20002001, maar vanwege de hoge prijzen op de internationale markten, nam koffie in de afgelopen jaren weer de eerste plaats in. Daarnaast voerde Rwanda de productie van gezuiverde Arabische gom van hoge kwaliteit op, die hoge inkomsten opleveren. In Rwanda worden grote aantallen runderen, geiten en schapen gehouden. De Tutsi bezitten de grootste veestapel. Er moeten levensmiddelen worden geïmporteerd, aangezien de nationale productie niet meer volstaat om in de eigen behoefte te kunnen voorzien. De conflicten en de ernstige vluchtelingenproblemen van het begin van de jaren ’90 hebben de voedseltekorten doen toenemen en een vernietigend effect op de export gehad. De industriële sector van Rwanda is goed voor rond 20% van het BBP, maar is verhoudingsgewijs klein en heeft moeite zijn marktaandeel te handhaven ten opzichte van de regionale concurrentie, vooral nu Rwanda is toegetreden tot de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC)17. De nijverheid bestaat voor het grootste deel in de verwerking van agrarische producten, maar Rwanda produceert eveneens een klein aantal andere consumptiegoederen. De tertiaire sector wordt gedomineerd door de handel, hoewel telecommunicatie en het bank- en verzekeringswezen aan betekenis toenemen. Het toerisme is weer bijna op het niveau van voor de genocide, hoewel veel potentiële gasten het land nog steeds als veiligheidsrisico beschouwen.
17
In juli 2007.
18/25
Sinds 1994 is er sprake van een onafgebroken boom in de bouw, die in Kigali is begonnen en inmiddels ook andere grotere steden heeft bereikt. In Kigali worden tegenwoordig regelmatig grote conferenties gehouden. In vergelijking tot vele buurlanden beschikt Rwanda slechts over weinig natuurlijke hulpbronnen. Cassiteriet (tinsteen) is Rwanda’s voornaamste minerale grondstof. De winning van cassiteriet werd door prijsstijgingen gestimuleerd, en in de mijnbouwsector werd in 2006 naar schatting een reële groei van 34,1% geboekt. De bijdrage van de mijnbouwsector tot het BBP blijft evenwel gering (0,9%). Het land beschikt ook over coltan- en wolframiet-voorraden. Beide mineralen worden in significante hoeveelheden gewonnen. Toch wordt gevreesd dat een groot deel van het cassiteriet en coltan dat uit Rwanda wordt geëxporteerd, in feite smokkelwaar uit het oosten van de DRC is. Het land beschikt ook over een gasbel onder het Kivu-meer. De economische ontwikkeling in Rwanda wordt belemmerd door de behoeften van zijn omvangrijke bevolking en door het gebrek aan een goede toegang tot de zee (en dus tot internationale markten). De genocide van 1994 heeft Rwanda’s tere economische basis ernstig beschadigd, waardoor de bevolking, met name de vrouwelijke, sterk is verarmd. Thans leeft 56% van de bevolking onder de armoedegrens (vergeleken met 40% aan het begin van de jaren ’90). De kansen om particuliere en buitenlandse investeringen aan te trekken zijn door de genocide eveneens sterk achteruit gegaan. Wel heeft Rwanda belangrijke vorderingen gemaakt bij de stabilisering en het herstel van de economie. In 2005 werd door de regering een landwet aangenomen die de consolidatie van landbouwbedrijven bevordert en de staat meer zeggenschap geeft over het grondgebruik en het mogelijk maakt ook aan particuliere eigenaren een bepaald grondgebruik voor te schrijven. In de wetgeving zijn procedures vastgelegd voor de toewijzing van grond en voor pacht- en koopovereenkomsten. Na alle vroegere bewegingen van bevolkingsgroepen (Tutsi die naar Oeganda zijn uitgeweken) en na de genocide is het grondbezit in veel gevallen zeer omstreden. 6.2.
HIV/AIDS
HIV/AIDS vormt een ernstig probleem voor de volksgezondheid in Rwanda en leidt tot een kortere gemiddelde levensverwachting, een hogere kindersterfte en algemene sterfte dan normaal gesproken zou kunnen worden verwacht. AIDS heeft bovendien aanzienlijke gevolgen voor de geboortecijfers en de groei van de bevolking en voor de verdeling van de bevolking naar leeftijd en geslacht. Het percentage van de Rwandese bevolking dat met HIV/AIDS is besmet daalde tot 3,1% waarbij er sprake is van een sterk verschil tussen Kigali (7%) en plattelandsgebieden (2,2%). In Kigali was in 1998 32% van de vrouwen die klinieken voor aanstaande moeder bezochten besmet met HIV. Dit percentage ligt nu rond de 13%. Volgens UNICEF waren er in 2005 naar schatting 210.000 wezen, waarvan minstens 1% aan AIDS is overleden. In verband hiermee is het aantal straatkinderen in de steden toegenomen. In april 2007 heeft het Globaal Fonds ter bestrijding van Aids, tbc en malaria een overeenkomst met de regering getekend over hulp ter waarde van 31,5 miljoen dollar voor de uitbreiding van 19/25
het nationale beleid, waarbij speciale aandacht wordt gegeven aan preventie. Het Globaal fonds wordt gedeeltelijk door de EG gefinancierd in het kader van haar thematische programma “Investeren in mensen” (62 miljoen euro per jaar). Ook Wereldbank draagt door middel van subsidies bij tot de bestrijding van HIV/AIDS (40,5 miljoen dollar voor een periode van twee jaar). 6.3.
Nieuwe ontwikkelingsinitiatieven: Visie 202018
Zes haar gelegen heeft Rwanda onder de titel “Visie 2020” een toekomstplan voor nationale ontwikkeling uitgewerkt waarin zijn internationale verbintenissen op ontwikkelingsgebied, zoals de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD’s), naar een omvattend nationaal ontwikkelingsplan worden vertaald. Tot de belangrijkste prioriteiten die de regering in “Visie 2020”, Rwanda’s langetermijnstrategie voor ontwikkeling, aangeeft behoren:
Goed politiek en economisch bestuur; transformatie van de plattelandseconomie; ontwikkeling van diensten en industrie; ontwikkeling van menselijke hulpbronnen; ontwikkeling en bevordering van de particuliere sector; regionale en internationale economische integratie; armoedebestrijding.
Teneinde zelfstandige lokale overheden te creëren en de capaciteiten op lokaal niveau te vergroten en daarbij de basisdiensten dichter bij de burgers te brengen, worden in Rwanda verstrekkende hervormingen van het landsbestuur, in het kader waarvan het aantal provincies van 10 tot 4, het aantal districten van 106 tot 30 en het aantal sectoren van 1500 tot rond 450 wordt gereduceerd. De regering heeft een op de MOD’s gebaseerde economische ontwikkelings- en armoedebestrijdingsstrategie (EDPRS) voor 2008-2012geformuleerd. De UNDP bekleedt samen met de regering het voorzitterschap van drie sectorale werkgroepen. Belangrijkste uitdagingen Versterking van het institutionele kader – de beheerscapaciteiten van de publieke sector in Rwanda zijn beperkt en er bestaat een gebrek aan gekwalificeerde menselijke hulpbronnen, met een hoog personeelsverloop van dien. In het licht van de lopende decentralisatie blijft de ontwikkeling van nationale capaciteiten voor een doeltreffend beheer van de nationale hulpbronnen en de ontwikkelingsagenda een van de grootste uitdagingen voor de regering. De hulp moet meer op de nationale prioriteiten worden afgestemd en moet voorspelbaar zijn en beter worden gecoördineerd en gestroomlijnd. Door het HIPC-schuldeninitiatief voor arme landen met een zware schuldenlast is de Rwandese economie met nieuwe beperkingen geconfronteerd die het opnemen van kredieten 18
Bron: UNDP Brussel, gebaseerd op "Turning Vision 2020 into reality: from recovery to sustainable human development", National Human Development Report 2007.
20/25
aan banden legt. Bij het huidige exportniveau kan Rwanda slechts een financieringsvolume van 205 miljoen dollar door nieuwe schulden dekken. Versterking van het democratisch bestuur en van de toezichtsorganen van de overheid, met inbegrip van maatschappelijke organisaties en de media
Sterke kanten en kansen vrede en politieke stabiliteit weinig corruptie overheid en investeerders steunen de markteconomie eco-toerisme preferentiële toegang tot een aantal ontwikkelingslanden snelle ontwikkeling van ICT-infrastructuur, de wil om van Rwanda een door ICT aangedreven economie te maken participatie in de regionale intergratie binnen het kader van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) Zwakke kanten geen directe toegang tot de zee, met hoge energie- en vervoerkosten van dien laag opleidingsniveau, verergerd door de gevolgen van oorlog en genocide ontoereikende infrastructuur regionale onstabiliteit
21/25
6.4. 6.4.1.
MOD-profiel Vorderingen met betrekking tot de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD’s)19
MOD
Streefdoel
1. Uitbanning van extreme armoede en honger
1.Halvering van het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft tussen 1990 en 2015 2. Halvering van het aantal mensen dat honger lijdt tegen 2015 3. Waarborgen (tegen 2015) dat alle kinderen een volledige basisschoolopleiding genieten
2. Verzorging van universeel basisonderwijs
Wordt streefdoel gehaald? niet waarschijnlijk
Randvoorwaarden redelijk
niet waarschijnlijk
ongunstig
waarschijnlijk
goed
3. Bevordering van gendergelijkheid en bewustmaking van vrouwen 4. Vermindering van de kindersterfte
4. Afschaffing van ongelijkheden tussen de seksen in het basis- en middelbaar onderwijs tegen 2005 en in het gehele onderwijs tegen 2015 5. Vermindering van kindersterfte onder kinderen van 0-5 jaar met tweederde tussen 1990 en 2015
waarschijnlijk
goed
niet waarschijnlijk
ongunstig
5. Verbetering van de gezondheid van moeders
6. Vermindering van de kraambedsterfte met drie kwart tussen 1990 en 2015
niet waarschijnlijk
ongunstig
6. Bestrijding van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten
7. Indamming van de verspreiding van HIV/AIDS tegen 2015 en terugdringen van het aantal patiënten 8. Indamming van de uitbreiding van malaria en terugdringen van het aantal gevallen van malaria en andere belangrijke ziekten 9. Integratie van de beginselen van duurzame ontwikkeling in het nationale beleid en de nationale programma’s en terugdringen van de vernietiging van het milieu 10a. Halvering van het aantal mensen zonder duurzame toegang tot schoon drinkwater tegen 2015 10b. Halvering van het aantal mensen zonder duurzame toegang tot sanitaire basisvoorzieningen tegen 2015 11. Verbetering van de huisvesting van alle Rwandezen tegen 2020
mogelijk
goed
mogelijk
redelijk
niet waarschijnlijk
ongunstig, lichte vooruitgang
waarschijnlijk
ongunstig, lichte vooruitgang
niet waarschijnlijk
ongunstig, lichte vooruitgang
mogelijk
ongunstig, lichte vooruitgang
7. Waarborging van de duurzaamheid van het milieu
Samenvatting: verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen Uitgaand van de huidige trends: • zal Rwanda waarschijnlijk alleen de MOD’s met betrekking tot universeel basisonderwijs en gendergelijkheid kunnen halen, en dat alleen wanneer het zich aanhoudende inspanningen getroost; • zou Rwanda de MOD’s inzake HIV/AIDS en malaria eventueel kunnen bereiken, ofschoon hiervoor duidelijk grotere inspanningen nodig zijn, met name op het gebied van de bestrijding van malaria en andere belangrijke ziekten; • zal Rwanda de overige MOD’s inzake inkomensarmoede en honger alsmede kraambed- en kindersterfte waarschijnlijk niet kunnen verwezenlijken. 19
Bron: MDG Progress Report, 2003.
22/25
6.4.2.
MOD-verslag 200720
Rwanda is in samenwerking met de UNDP en het Nationale instituut voor de statistiek van Rwanda (NISR) bezig met de voorbereiding van het tweede nationale verslag over de vorderingen met betrekking tot de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG Report). De eerste onderzoeksresultaten wekken de indruk dat Rwanda significante vorderingen heeft gemaakt met betrekking tot een aantal MOD’s, terwijl het met betrekking tot andere achterloopt. Wat betreft de vertegenwoordiging van vrouwen in het parlement, universeel basisonderwijs, malariabestrijding en alfabetisering voldoet het aan de tussentijdse doelstellingen. Daarentegen moet Rwanda de inspanningen ter bestrijding van kindersterfte en armoede versterken. Het MOD-verslag van 2007 zal worden vergeleken met Rwanda’s nationale ontwikkelingsstrategie, Visie 2020, en met de economische ontwikkelings- en armoedebestrijdingsstrategie (EDPRS), de nationale armoedebestrijdingsstrategie die in de komende vijf jaar ten uitvoer zal worden gelegd. 7. BETREKKINGEN MET DE EUROPESE UNIE De samenwerking tussen de Gemeenschap en Rwanda dateert nog uit de tijd van het eerste Europese Ontwikkelingsfonds en de eerste Overeenkomst van Yaoundé. Aanvankelijk was de samenwerking met Rwanda vooral gericht op de plattelandsontwikkeling (voedselstrategie, ontwikkeling van handelsgewassen van hoge kwaliteit, sociale infrastructuur) en vervoer. Bijzondere aandacht werd besteed aan vervoersnetwerken die de geïsoleerde provincies met de twee nationale hoofdwegen, de noordelijke en de centrale route, verbinden. In het kader van de Overeenkomst van Yaoundé (deel I en II) ontving Rwanda 118 miljoen euro aan programmeerbare middelen. Bovendien werd door de Europese Investeringsbank een bedrag van 14 miljoen euro ter beschikking gesteld in de vorm van risicokapitaal. In het kader van het nationale indicatieve programma van Lomé IV werden bovendien middelen bestemd voor de bestrijding van AIDS, decentralisatie, het MKB, microprojecten en milieubescherming. Na een onderbreking van de samenwerking met Rwanda in 1994 hervatte de EU de uitvoerige economische samenwerking met Rwanda in 2000. Na de gebeurtenissen van 1994 werden achtergehouden bijdragen uit het nationale indicatieve programma, het Stabex-fonds en tegenwaardefondsen ter waarde van in totaal 67 miljoen euro gebruikt voor fase I van de wederopbouwprogramma’s. De conflicten en de daaruit volgende problemen verklaren het hoge niveau van de humanitaire hulp voor de 2,2 miljoen vluchtelingen en 400.000 ontheemden in Rwanda (512 miljoen euro van 1993 t/m 1996 plus 101,5 miljoen euro aan voedselhulp). Daarnaast werden middelen toegewezen aan internationale organisaties en NGO’s ter ondersteuning van mensenrechtenprojecten, wederopbouw en voedselveiligheid.
20
Bron UNDP, bureau Brussel.
23/25
De steun in het kader van het 6e t/m 8e EOF (ter waarde van rond 338 miljoen) werd prioriteit verleend aan projecten op het gebied van infrastructuur, bestuurlijke ondersteuning, goed bestuur en versterking van het rechtsbestel. De programmering voor het 9e EOF werd in november 2002 afgerond. In het kader van het 9e EOF werd 166 miljoen euro toegewezen voor de ontwikkeling van de agrarische sector, macro-economische steun, de opbouw van capaciteiten, regionale integratie, ondersteuning van de burgermaatschappij en de herintegratie en demobilisatie van voormalige soldaten. Het nationale indicatieve programma van het 9e EOF werd op 18 maart 2003 ondertekend door het hoofd van de delegatie van de Europese Commissie in Rwanda en de Rwandese minister van Financiën. Het 10e EOF is momenteel in voorbereiding. De economische partnerschapsovereenkomst Rwanda voert onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met de Oost- en Zuid-Afrikaanse regio (ESA). De onderhandelingen schijnen achter te lopen op het schema. Tijdens de ministeriële bijeenkomst in februari 2007 hebben de partijen eraan herinnerd dat het 10e EOF en aanvullende middelen van de EU-lidstaten en mogelijk ook van andere donoren rekening gericht zouden zijn op “EPO-vereisten”. De EG en de lidstaten hebben er zich reeds toe verbonden vanaf 2010 per jaar 2 miljard euro aan “hulp voor handel” ter beschikking te stellen voor alle ontwikkelingslanden. De ministers benadrukten dat het markttoegangsaanbod volledige invoerrechtenvrije en quotavrije toegang behelst voor goederen afkomstig uit de ESAregio. Zij herinnerden tevens aan de noodzaak van ingebouwde flexibiliteit en asymmetrie. 7.1.
Samenwerking EU-VN in Rwanda21
In 2006 hebben de Commissie en de VN de handen ineengeslagen om de oprichting van het eerste radiostation voor de academische gemeenschap (Radio Salus) op te richten, in samenwerking met de Nationale Universiteit van Rwanda. Binnen een jaar werd Radio Salus, dat ongeveer 70% van het Rwandese grondgebied en de bevolking bestrijkt, het op twee na populairste radiostation van het land. Bijgestaan door de EG ondersteunen de VN ook het Rwandese ministerie van Financiën en Economische Planning in de vorm van technische assistentie bij de hervorming van de begroting en bij de ontwikkeling van een nationaal schuldenbeleid, een economische ontwikkelings- en armoedebestrijdingsstrategie en een verbeterd, op vier sectoren gebaseerd macro-economisch model.
21
Bron: UNDP, Brussel.
24/25
Kaart van Rwanda
Belangrijkste bronnen UNDP – Bureau Brussel Economist Intelligence Unit, Country Reports and Profiles IRIN-nieuwsportaal: www.irinnews.org BBC: www.news.bbc.co.uk All Africa: www.allafrica.com Human Rights Watch World Report 2007, Rwanda: www.hr.org Amnesty International Report 2007, Rwanda: www.amnesty.org Regering van Rwanda: www.acp-eu.gov.rw
25/25