NL
2014
Speciaal verslag
EUROPESE REKENKAMER
nr.
Hoe berekenen, verminderen en verrekenen de EU‑instellingen en -organen hun uitstoot van broeikasgassen?
14
EUROPESE REKENKAMER 12, rue Alcide De Gasperi 1615 Luxembourg LUXEMBOURG Tel. +352 4398-1 E-mail:
[email protected] Internet: http://eca.europa.eu Twitter: @EUAuditorsECA YouTube: EUAuditorsECA
Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu). Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2014 ISBN 978-92-872-0873-6 doi:10.2865/68883 © Europese Unie, 2014 Overneming met bronvermelding toegestaan. Printed in Luxembourg
NL
2014
Speciaal verslag
nr.
Hoe berekenen, verminderen en verrekenen de EU‑instellingen en -organen hun uitstoot van broeikasgassen? (uitgebracht krachtens artikel 287, lid 4, tweede alinea, VWEU)
14
Inhoud
02
Paragraaf
Lijst van termen
I – VII
Samenvatting
1 – 7
Inleiding
1 – 2
Met het beleid van de Europese Unie op milieugebied wordt een hoog beschermingsniveau nagestreefd
3 – 4
Het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering is een prioriteit van de Europese Unie
5 – 7
Overheidsinstellingen spelen een belangrijke rol bij het behalen van klimaatdoelstellingen
8 – 11
Reikwijdte en aanpak van de controle
12 – 101
Opmerkingen
12 – 61
De EU‑instellingen en -organen hebben geen gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het controleren en matigen van hun uitstoot van broeikasgassen
12 – 29
De volledige CO2-voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen is niet bekend en de fragmentarische informatie die beschikbaar is, dreigt de geloofwaardigheid van de rapportage te ondermijnen
30 – 43
Er bestaat bewijs dat de uitstoot van de EU‑instellingen en -organen als geheel aan het afnemen is, maar alleen met betrekking tot het energieverbruik in gebouwen
44 – 51
Meer dan de helft van de gecontroleerde EU‑instellingen en -organen had geen gekwantificeerde streefdoelen voor het verlagen van haar uitstoot vastgesteld en slechts twee hadden voor 2020 gekwantificeerde streefdoelen opgesteld
52 – 61
Verrekening ter compensatie van de restuitstoot wordt slechts beperkt toegepast en de EU‑instellingen en -organen hebben geen gezamenlijke aanpak
62 – 101 De EU‑instellingen en -organen maken niet ten volle gebruik van de milieubeheersinstrumenten
die door de Commissie worden gepropageerd
62 – 76
Het invoeren van het milieubeheer- en milieuauditsysteem EMAS vertoont trage vooruitgang
77 – 89
Volgens de huidige regels zijn groene overheidsopdrachten optioneel en niet verplicht, en slechts weinigen maken er systematisch gebruik van
90 – 101 De normen voor groene gebouwen ter verbetering van de energieprestatie worden niet systematisch toegepast op nieuwe gebouwen en grootschalige renovatieprojecten
03
Inhoud
102 – 114
Conclusies en aanbevelingen
Bijlage
—
Controleaanpak voor het beoordelen van groene overheidsopdrachten
Antwoorden van
— De Europese Raad en de Raad van de Europese Unie
— De Europese Commissie
— Het Hof van Justitie van de Europese Unie
— De Europese Centrale Bank
— De Europese Rekenkamer
— De Europese Dienst voor extern optreden
— Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van de Europese Unie
— De Europese Investeringsbank
— Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
— Het Europees Milieuagentschap
— Het Europees Geneesmiddelenbureau
— Het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Lijst van termen
04
Aardopwarmingsvermogen (GWP): Dit geeft de impact weer die een broeikasgas zal hebben op de opwarming van de aarde in vergelijking met de impact van kooldioxide. Bijna‑energieneutraal gebouw: Wordt in Richtlijn 2010/31/EU over de energieprestaties van gebouwen gedefinieerd als een gebouw dat een zeer hoge energieprestatie heeft. De dichtbij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit hernieuwbare bronnen en dient energie te bevatten die ter plaatse of dichtbij uit hernieuwbare bronnen wordt geproduceerd. BKG‑protocol: Een wijdverbreide, vrijwillige norm die wordt gehanteerd bij het controleren en rapporteren van de uitstoot van broeikasgassen en die is ontwikkeld door het initiatief inzake een broeikasgassenprotocol. Dit initiatief is een partnerschap tussen meerdere belanghebbenden van bedrijven, non‑gouvernementele organisaties, overheden en anderen die zijn bijeengeroepen door het World Resources Institute, een milieu‑ngo met hoofdkantoor in Washington, en de World Business Council for Sustainable Development, een coalitie van internationale bedrijven die zetelt in Genève. Broeikaseffect: De cumulatieve warmteontwikkeling in de atmosfeer bij het aardoppervlak (troposfeer) die wordt veroorzaakt door broeikasgassen. Net zoals de glazen wanden van een broeikas de temperatuur van de lucht binnen doen stijgen, warmt het broeikaseffect de oppervlakte van de planeet op. Zonder het natuurlijke broeikaseffect zou de temperatuur onder het vriespunt liggen. Menselijke activiteiten hebben het natuurlijke broeikaseffect echter zeer versterkt, waardoor aardopwarming en klimaatverandering worden veroorzaakt. Broeikasgassen (BKG): Kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O) en fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) zijn voorbeelden van broeikasgassen waarvan de opname van zonnestraling verantwoordelijk is voor het broeikaseffect. Om rekening te houden met hun verschillende aardopwarmingsvermogen wordt de uitstoot van broeikasgassen meestal berekend en gerapporteerd in CO2-equivalenten (CO2e). CO2-equivalent (CO2e): Een universele meeteenheid voor de uitstoot van broeikasgassen die de verschillen in aardopwarmingsvermogen weergeeft. CO2-neutraliteit: Een toestand waarbij de netto CO2-uitstoot van een product of activiteit, na het verrekenen van de onvermijdbare uitstoot, gelijkstaat aan nul. CO2-voetafdruk: Een term die algemeen wordt gebruikt om te verwijzen naar de totale hoeveelheid uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen die direct en indirect wordt veroorzaakt door een product of activiteit of geassocieerd wordt met de activiteiten van een individu of een organisatie. Er bestaan geen bindende EU-regels voor het berekenen van CO2-voetafdrukken. Duurzame ontwikkeling: Volgens het „Brundlandt‑verslag” uit 1987 voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is duurzame ontwikkeling een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van het heden zonder de mogelijkheid van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien aan te tasten.
Lijst van termen
05
EMAS: Het vrijwillige milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Europese Unie. Dit systeem is verenigbaar met ISO 14001, maar gaat verder wat betreft de voorschriften waaraan dient te worden voldaan. Emissies hoger in de keten: Volgens het BKG‑protocol zijn emissies hoger in de keten indirecte BKG‑emissies die gerelateerd zijn aan gekochte of verworven goederen en diensten. Deze komen voor tot de plaats van ontvangst door de verslagleggende organisatie en worden daarom ook wel „wieg‑tot‑poortemissies” genoemd. Energie uit hernieuwbare bronnen: Wordt in Richtlijn 2009/28/EG over het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen beschreven als energie uit niet‑fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische en hydrothermische energie, energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen. Energie‑efficiëntie: Iets is energie‑efficiënter wanneer het meer oplevert bij dezelfde energie‑input of hetzelfde oplevert bij een lagere energie‑input. Het verbeteren van de energie‑efficiëntie is een manier om het energieverbruik te verlagen of de groei ervan te beperken. Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra: Een vrijwillige gedragscode die door de Europese Commissie wordt gepropageerd en betrekking heeft op energieverbruik in gegevenscentra en de noodzaak om de gerelateerde gevolgen voor de veiligheid van het milieu, de economie en het energieverbruik te verminderen. Groene overheidsopdrachten (GPP): Een proces in het kader waarvan overheidsdiensten goederen, diensten en werken beogen te verkrijgen die gedurende de volledige levenscyclus ervan een minder belastend milieueffect hebben dan vergelijkbare goederen, diensten en werken met dezelfde primaire functie. Instrumentarium voor groene overheidsopdrachten (GPP): Praktische begeleiding van het directoraat‑generaal Milieu van de Europese Commissie inzake het verwerken van groene voorschriften in aanbestedingsstukken als onderdeel van de technische specificaties, de selectie- en/of gunningscriteria en de uitvoeringsclausules. ISO 14001: Deze norm, die werd ontwikkeld door de Internationale Organisatie voor normalisatie, beschrijft de criteria voor een milieubeheersysteem en kan tevens worden gecertificeerd. De norm legt geen voorschriften op voor milieuprestaties, maar vormt een kader dat een bedrijf of organisatie kan volgen om een effectief milieubeheersysteem op te zetten. Klimaatverandering: Volgens het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering betekent dit een verandering van het klimaat die direct of indirect kan worden toegeschreven aan menselijke activiteit en die de samenstelling van de mondiale atmosfeer verandert. Deze wordt samen met de natuurlijke schommelingen van het klimaat over vergelijkbare perioden gemeten.
Lijst van termen
06
Kooldioxide (CO2): Een natuurlijk voorkomend gas en tevens een neveneffect van het verbranden van fossiele brandstoffen, zoals olie, gas en kolen, het verbranden van biomassa, veranderingen in het grondgebruik en industriële processen (bijv. cementproductie). Het is het belangrijkste antropogene broeikasgas en het referentiepunt voor het meten van de impact van andere broeikasgassen. Methode van de milieuvoetafdruk van een organisatie (OEF): Een methode die wordt aanbevolen door de Europese Commissie, waarbij de milieuprestatie van een organisatie gedurende de levenscyclus wordt gemeten en bekendgemaakt. Zij omvat de verslaglegging van de uitstoot van broeikasgassen, maar blijft hiertoe niet beperkt. Mitigatie: Pogingen om de uitstoot te verminderen of de broeikasgasputten te vergroten. Voorbeelden hiervan zijn het efficiënter gebruiken van fossiele brandstoffen, het overstappen op energie uit hernieuwbare bronnen, het verbeteren van de isolatie van gebouwen en het vergroten van putten, zoals bossen, om grotere hoeveelheden kooldioxide uit de atmosfeer te halen. Programma voor groene gebouwen (GBP): Een vrijwillig programma van de Europese Commissie dat kosteneffectieve maatregelen steunt ter verbetering van de energie‑efficiëntie en ter introductie van hernieuwbare energiebronnen in de utiliteitsbouw. Verrekening: CO2-verrekening is een mechanisme waarbij individuen of organisaties hun eigen BKG‑uitstoot, of een gedeelte daarvan, compenseren door te betalen voor een BKG‑vermindering elders in de wereld, bijv. uitstootverminderingen waarbij kolencentrales door windmolenparken worden vervangen. Verrekeningen worden berekend ten opzichte van een referentieniveau dat staat voor een hypothetisch scenario voor het niveau waarop de uitstoot zou zijn uitgekomen zonder de mitigatieprojecten die de compensatie bewerkstelligen. Voltijdsequivalent (VTE): Een eenheid voor het meten van het aantal personen op een dusdanige manier dat ze met elkaar te vergelijken zijn, ook al werken ze een verschillend aantal uren per week. Weglekken: Dat deel van de teruggedrongen broeikasgasemissies in landen die aan de voorgeschreven limieten proberen te voldoen, dat in andere landen die zich niet aan deze limieten hoeven te houden weer kan opduiken. Zo kunnen bedrijven de productie van ontwikkelde landen naar ontwikkelingslanden verplaatsen om op deze wijze te ontkomen aan beperkingen op de uitstoot.
07
Samenvatting
I
Voor een geloofwaardig klimaatbeleid van de EU is het van belang dat de EU‑instellingen en -organen een voortrekkersrol spelen bij het ontwerpen en toepas‑ sen van beleid voor het terugdringen van hun uitstoot van broeikasgassen (CO2-voetafdruk) als overheidsin‑ stellingen. Vanaf 2005 zijn de EU‑instellingen en -orga‑ nen erin geslaagd de trend van de toenemende uitstoot door hun gebouwen te keren. Ze hebben echter de kans gemist om een gezamenlijk beleid op te stellen en uit te voeren om bij te dragen aan het doel van de Unie om in 2020 de uitstoot met 20 % te hebben verminderd ten opzichte van 1990.
II
Zes van de 15 gecontroleerde EU‑instellingen en -organen hebben hun uitstoot in 2012 niet gemeld en die welke dit wel hebben gedaan hebben de volledige uitstoot niet berekend of prijsgegeven. Dientenge‑ volge is de volledige CO2-voetafdruk niet bekend en de fragmentarische informatie die beschikbaar is, dreigt de geloofwaardigheid van de rapportage en de pogingen tot mitigatie te ondermijnen.
III
Bewijs dat de totale uitstoot van de EU‑instellingen en -organen als geheel aan het afnemen is, bestaat alleen voor het energieverbruik in gebouwen. De gegevens die beschikbaar zijn over andere uitstoot, met name de uitstoot die wordt veroorzaakt door vervoer, laten geen duidelijke trend zien.
IV
De totale dalingen tot op heden zijn grotendeels toe te schrijven aan de aankoop van elektriciteit afkomstig van hernieuwbare bronnen, die bij berekeningen van de CO2-voetafdruk als geen uitstoot telt.
V
De EU‑instellingen en -organen maken niet volledig gebruik van de milieubeheersinstrumenten die door de Commissie worden gepropageerd. De voortgang bij het invoeren van het milieubeheer- en milieuau‑ ditsysteem (EMAS) verloopt langzaam. Vanaf 2001 is het voor overheidsinstellingen mogelijk om zich voor EMAS te registreren en in juni 2014 waren 7 van de 15 EU‑instellingen en -organen ingeschreven. Groene aanbestedingen worden gezien als een optie en niet zozeer als een verplichting, en slechts weinig instellin‑ gen en organen maken er systematisch gebruik van.
VI
De aankomende EU‑doelstelling voor 2030 voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen geeft de EU‑instellingen en -organen een nieuwe kans om een gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen en uit te voeren.
VII
De Rekenkamer raadt de Commissie aan om een gemeenschappelijk beleid voor te stellen voor het terugdringen van de CO2-voetafdruk van de EU‑instel‑ lingen en -organen. Dergelijk beleid zou een gekwan‑ tificeerd totaal reductiestreefcijfer moeten bevatten voor de broeikasgasemissies voor het jaar 2030. De EU‑instellingen en -organen moeten: a) een geharmoniseerde aanpak invoeren voor de verslaglegging van hun uitstoot en ook van alle relevante indirecte uitstoot; b) een gezamenlijke aanpak ontwikkelen ter vrijwil‑ lige compensatie van de broeikasgasemissies die onvermijdelijk zijn; c) ten volle gebruikmaken van de milieubeheers‑ instrumenten die door de Commissie worden gepropageerd, vooral op het gebied van groene overheidsopdrachten.
08
Inleiding
Met het beleid van de Europese Unie op milieu‑ gebied wordt een hoog beschermingsniveau nagestreefd
01
Artikel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat milieubescher‑ mingsvoorschriften geïntegreerd dienen te worden in het beleid en de activiteiten van de Unie, vooral met het oog op de bevordering van duur‑ zame ontwikkeling.
02
Met het beleid van de Unie op milieuge‑ bied wordt een hoog beschermingsni‑ veau nagestreefd. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuschade bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt1.
Het voorkomen van gevaarlijke klimaatveran‑ dering is een prioriteit van de Europese Unie
03
Voor 2020 heeft de EU het vaste voor‑ nemen uitgesproken2 om haar uitstoot van broeikasgassen (BKG) met ten min‑ ste 20 % te verminderen ten opzichte van 19903.
04
Voor 2030 heeft de Europese Commis‑ sie voorgesteld een BKG‑emissiereduc‑ tiestreefcijfer te formuleren van 40 % voor binnenlandse EU‑uitstoot ten opzichte van de uitstoot in 1990 4. Het Europees Parlement heeft opgeroepen tot een vermindering van ten minste 40 %5.
Overheidsinstellingen spelen een belangrijke rol bij het behalen van klimaatdoelstellingen
05
De belangrijkste bron van BKG‑uit‑ stoot in Europa is de energieproductie door brandstofverbranding en ver‑ voer 6. Overheidsinstellingen op elk niveau kunnen de omvang van deze en andere uitstoot beïnvloeden door anders te werk te gaan. Door middel van overheidsopdrachten kunnen zij duurzame oplossingen bevorderen voor de benodigde werken, goederen en diensten.
1
Zie artikel 191 VWEU.
2
Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8/9 maart 2007, paragraaf 32.
3
De Europese Raad heeft aangeboden deze toezegging te verhogen naar een absolute uitstootreductie van 30 % indien de andere grote economieën beloven hun aandeel in een mondiale uitstootreductiepoging te leveren.
4
COM(2014) 15 final van 22 januari 2014 — een beleidskader voor klimaat en energie in de periode van 2020 tot 2030.
5
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over een kader voor klimaat- en energiebeleid voor 2030 (2013/2135(INI)).
6
Eurostat Pocketbook, Energy, transport and environment indicators, uitgave 2013.
06
Voor een geloofwaardig klimaatbe‑ leid van de Europese Unie is het van belang dat de EU‑instellingen, -or‑ ganen, -bureaus en -agentschappen (hierna „EU‑instellingen en -organen” genoemd) het goede voorbeeld geven en een voortrekkersrol spelen bij het ontwerpen en toepassen van strate‑ gieën voor het matigen van de CO2voetafdruk van overheidsinstellingen. Tekstvak 1 geeft enige informatie over de wijze van berekening van de CO2voetafdruk van een organisatie.
07
In het licht van de beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag bestaan er twee aanvullende manieren om de impact van de BKG‑uitstoot van de EU‑instellingen en -organen op het milieu te matigen: a) bij voorrang door deze uitstoot te verminderen; b) door de restuitstoot te compense‑ ren door middel van verrekening.
09
Tekstvak 1
Inleiding
Het berekenen van de CO2-voetafdruk van een organisatie De CO2-voetafdruk geeft de totale hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen (BKG) weer die direct en indirect verband houdt met de activiteiten van een organisatie. De bronnen van deze uitstoot zijn bijvoorbeeld de elektriciteitsproductie in elektriciteitscentrales, verwarming door middel van fossiele brandstoffen en vervoer. Broeikasgassen zoals kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O) en fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) hebben een verschillend aardopwarmingsvermogen. Zo staat een ton methaan gelijk aan 25 ton CO2. Om dit in de berekeningen mee te nemen wordt de hoeveelheid van elk gas omgezet naar CO2-equivalenten (CO2e), zodat de totale impact van alle bronnen tot één cijfer kan worden samengevoegd. Het wijdverbreide BKG‑protocol maakt een onderscheid tussen drie categorieën uitstootbronnen („groepen”). Het figuur hieronder laat enkele bronnen zien die het meest relevant zijn voor de overheidsinstellingen.
Broeikasgassen Groep 1 – directe uitstoot
Groep 2 – indirecte uitstoot
Groep 3 – indirecte uitstoot
Pendelverkeer Zakenreizen Eigen verbranding van brandstoffen
Aankoop van elektriciteit
Voorraden en diensten
Eigen voertuigen
Stadsverwarming en koeling
Vaste activa
Aanvankelijk lag de nadruk bij de verslaglegging door de organisaties op groep 1 en 2 van de uitstoot. De uitstoot van groep 3 wordt echter steeds vaker in aanmerking genomen om de BKG‑gerelateerde risico’s en kansen uitvoerig te kunnen beheren. Bron: Europese Rekenkamer.
Reikwijdte en aanpak van de controle 08
Alle EU‑instellingen en -organen met meer dan 500 personeelsleden in 2012 werden door de controle bestreken. Daarnaast werd het Europees Milieu‑ agentschap gecontroleerd vanwege zijn specifieke taken die rechtstreeks verband houden met de reikwijdte van de controle. Tabel 1 noemt de 15 EU‑instellingen en -organen waarop de controle betrekking had. Ten be‑ hoeve van de controle zijn de Euro‑ pese Raad en de Raad van de Europese Unie (hierna „de Raad” genoemd) behandeld als één entiteit omdat de Europese Raad geen eigen secretariaat heeft maar wordt bijgestaan door het secretariaat‑generaal van de Raad van de EU. Evenzo werden het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s (hierna „de Comités” genoemd) behandeld als één entiteit, omdat zij gebouwen en logis‑ tiek en vertaaldiensten delen en deze gezamenlijk beheren. Bij de controle werd bijzondere aandacht besteed aan de Europese Commissie, niet alleen vanwege haar omvang, maar ook van‑ wege haar rol als de EU‑instelling met initiatiefrecht.
09
Bij de controle van de Rekenkamer werd nagegaan of de EU‑instellingen en -organen een beleid hadden om de impact van hun administratieve werk‑ zaamheden op het milieu te verminde‑ ren, en of dit beleid doeltreffend was ingevoerd. De Rekenkamer onderzocht of de EU‑instellingen en -organen: a) hun uitstoot van broeikasgassen hadden berekend, deze hadden verminderd en de restuitstoot had‑ den gecompenseerd door middel van verrekening; b) ten volle gebruik hadden gemaakt van de milieubeheersinstrumenten die door de Commissie worden gepropageerd om de uitstoot te verminderen.
10
De controle was gebaseerd op vragen‑ lijsten, interviews en een analyse van documenten en statistieken die door de gecontroleerde EU‑instellingen en -organen zijn gepubliceerd dan wel opgesteld. Tevens was de controle gebaseerd op een steekproef van aanbestedingsprocedures.
11
De controle was geen CO2-controle, d.w.z. het doel was niet om de CO2-uit‑ stoot van de gecontroleerde EU‑instel‑ lingen en -organen te berekenen of te herberekenen of om de juistheid van de onderliggende gegevens te verifië‑ ren. Tenzij anders vermeld, hebben de gegevens in dit verslag betrekking op het jaar 2012.
10
11
Tabel 1
Reikwijdte en aanpak van de controle
De 15 EU‑instellingen en -organen waarop de controle betrekking had Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten voor 2012
Locaties
Europese Commissie
25 065 (24 901)
Brussel, Luxemburg, Ispra, Geel, Karlsruhe, Petten, Sevilla, Grange, vertegenwoordigingen in lidstaten
Europees Parlement
6 684 (6 773)
Brussel, Luxemburg, Straatsburg, informatiekantoren in lidstaten
Europese Raad1
3 153 (3 101)
Raad van de Europese Unie
Brussel Brussel, Luxemburg
Europese Investeringsbank2
2 185 (2 369)3
Luxemburg
Hof van Justitie van de Europese Unie
1 952 (1 991)
Luxemburg
Europese Dienst voor extern optreden
1 670 (1 661)
Brussel4
Europese Centrale Bank
1 448 (2 602)
Frankfurt am Main
1 255 (1 252)
Brussel
Europese Rekenkamer6
887 (882)
Luxemburg
Harmonisatiebureau voor de interne markt
775 (861)
Alicante
Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
634 (685)
Keulen
Europees Geneesmiddelenbureau
590 (599)
Londen
Europees Milieuagentschap
136 (135)
Kopenhagen
3
Europees Economisch en Sociaal Comité5 Comité van de Regio’s van de Europese Unie
5
1 De Europese Raad wordt bijgestaan door het secretariaat‑generaal van de Raad van de EU. 2 De EIB heeft op vrijwillige basis deelgenomen aan de controle. 3 Het aantal ambten heeft betrekking op het einde van 2012 en het einde van 2013. 4 Hoofdkantoren. 5 De comités delen hun gebouwen en logistiek en beheren deze gezamenlijk. 6 De bevindingen over de Europese Rekenkamer zijn niet extern geverifieerd.
12
Opmerkingen
De EU‑instellingen en -organen hebben geen gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het con‑ troleren en matigen van hun uitstoot van broeikasgassen De volledige CO2-voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen is niet bekend en de fragmentarische informa‑ tie die beschikbaar is, dreigt de geloofwaardigheid van de rapportage te ondermijnen
12
Naar het oordeel van de Rekenkamer is betrouwbare en uitvoerige informatie over de feitelijke omvang van de CO2voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen een essentiële voorwaarde voor het opstellen en uitvoeren van doeltreffende mitigatiestrategieën die geloofwaardig en overtuigend zijn als een na te volgen voorbeeld. Zulke informatie is thans voor de meeste EU‑instellingen en -organen niet beschikbaar.
Er bestaat geen gemeenschappelijke aanpak voor het berekenen van de CO2-voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen.
13
Bindende EU‑wetgeving over het berekenen van de CO2-voetafdruk van overheidsinstellingen bestaat niet. In principe zijn de EU‑instellingen en ‑organen dan ook vrij om te beslissen of zij de door hun activiteiten veroor‑ zaakte uitstoot willen melden en zo ja, hoe ze deze willen berekenen en controleren. Het kan echter zo zijn
dat zij in hun respectieve gastlanden blootgesteld zijn aan bepaalde rappor‑ tageverplichtingen, bijvoorbeeld wat betreft de energieprestatie van hun gebouwen. Zulke rapportageverplich‑ tingen worden echter niet in de gehele EU geharmoniseerd.
7
De Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op grond van artikel 54, lid 3, onder g) van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11) bepaalt dat een jaarverslag, waar passend en voor zover noodzakelijk voor het begrijpen van de ontwikkeling, prestatie of positie van de vennootschap, tevens niet‑financiële informatie, waaronder milieugerelateerde informatie, dient te bevatten. In april 2013 heeft de Commissie een wetgevingsvoorstel ingediend (COM(2013) 207 final van 16 april 2013) om dergelijke rapportage verplicht te stellen voor ondernemingen met gemiddeld meer dan 500 werknemers.
8
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1). De verordening geldt niet voor de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank. De EU-agentschappen hebben financiële regels die de regels volgen welke van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
9
Het jaarverslag van de Europese Centrale Bank bevat een deel over milieukwesties. De Europese Investeringsbank doet verslag van milieukwesties in haar „Corporate Responsibility”verslag dat deel uitmaakt van het jaarverslag 2009 van de EIB‑Groep.
14
In tegenstelling tot een groeiende praktijk in de particuliere sector7 ver‑ eist het Financieel Reglement van de EU (FR)8 geen opneming van milieu‑ informatie in de verslagen die moeten worden ingediend krachtens titel IX ervan („rekening en verantwoording en boekhouding”)9. Interinstitutionele overeenkomsten op dit gebied be‑ staan ook niet.
15
Organisaties die deelnemen aan het vrijwillige Europees milieubeheer- en milieuauditsysteem EMAS10 dienen te rapporteren over een kernindicator „uitstoot”, die de totale BKG‑uitstoot bevat, uitgedrukt in tonnen CO2‑equi‑ valent. Volgens de beslissing van de Commissie aangaande de leidraad over de deelname aan EMAS11 behoeft de aanpak voor het kwantificeren van uitstoot echter verduidelijking. In ieder geval bevat de leidraad de aanbeveling dat organisaties niet alleen directe, maar ook significante indirecte BKG‑uitstoot rapporteren (zie tekstvak 1).
10 Voor nadere bijzonderheden over EMAS, zie de paragrafen 62-78. 11 Zie blz. 25 en 26 van Besluit 2013/131/EU van de Commissie van 4 maart 2013 tot vaststelling van een leidraad waarin de noodzakelijke stappen voor deelname aan EMAS worden uitgelegd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 76 van 19.3.2013, blz. 1).
13
Opmerkingen
16
In een op 9 april 201312 aangenomen aanbeveling bevordert de Commissie het gebruik van de methode van de milieuvoetafdruk van een organisatie (OEF) voor het meten en bekend‑ maken van de milieuprestatie van overheidsorganisaties gedurende de levenscyclus, waartoe ook de rappor‑ tage van BKG‑uitstoot behoort. OEF werd ontwikkeld door het Gemeen‑ schappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, rekening houdend met de aanbevelingen van bestaande en algemeen aanvaarde methoden en leidraden voor milieuverantwoording door organisaties.
17
Volgens de Commissie is de ontwik‑ keling van de OEF‑methode in gang gezet door het feit dat „de huidige wildgroei aan methoden en initiatie‑ ven om de milieuprestatie te beoorde‑ len en bekend te maken tot verwarring en wantrouwen tegenover milieupres‑ tatie‑informatie leidt”13. Zoals bleek uit de controle van de Rekenkamer heeft deze analyse ook betrekking op de rapportages van de EU‑instellingen en -organen over hun eigen CO2-afdruk.
Zes van de 15 gecontroleerde EU‑instellingen en -organen hebben hun BKG‑uitstoot in 2012 niet gerapporteerd en degenen die dit wel hebben gedaan hebben niet alle elementen berekend of prijsgegeven.
18
Bij de controle werd de informatie on‑ derzocht die bij de EU instellingen en -organen direct beschikbaar was over hun respectieve BKG‑uitstoot in 2012. De Europese Raad en de Raad van de Europese Unie, de Europese Dienst voor extern optreden, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees Genees‑ middelenbureau hebben geen infor‑ matie gepubliceerd over hun uitstoot in 2012. De andere instellingen en organen hebben slechts onvolledige informatie verstrekt.
19
Bij gebreke van bindende regels voor het berekenen van de CO2-afdruk van een organisatie is de controle de CO2-voetafdruk van het Europees Parlement als benchmark gehanteerd vanwege de ruime reikwijdte. Tabel 2 toont ter vergelijking een uitsplitsing van de uitstootbronnen die al dan niet in aanmerking zijn genomen, en van het gemelde uitstootniveau.
12 Aanbeveling 2013/197/EU van de Commissie van 9 april 2013 betreffende het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende de levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1). 13 Zie de tweede overweging van Aanbeveling 2013/197/EU van de Commissie.
Behandeld Bestreken door een schatting Gedeeltelijk behandeld Niet behandeld Niet beschikbaar
Europees Parlement
3
6
( )
( )
( )
( )
Oprichting van gebouwen
Kantoormeubilair
ICT‑apparatuur
Andere apparatuur
( )
x
x
x
x
x 5
x
x
x
x
x
x
x
5
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
1
4
2
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
N.v.t.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
N.v.t.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
N.v.t.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
N.v.t.
NB: De meeste gegevens over de uitstoot zijn afkomstig van de verschillende jaarlijkse milieuverklaringen van de verslagleggende EU‑instellingen. In het geval van het Hof van Justitie zijn de gegevens afkomstig van een extern onderzoek naar de CO2-voetafdruk. In het geval van de EIB zijn de gegevens afkomstig van haar verslag over de CO2-voetafdruk van 2012.
6 Uitstoot ontstaan tijdens de bouw of de vervaardiging van duurzame goederen.
5 Alleen papier is inbegrepen.
4 Alleen dienstauto’s zijn inbegrepen.
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
N.v.t.
x
x
x
2
1 066
3 Reizen van leden van het Parlement om vergaderingen in Brussel en Straatsburg bij te wonen zijn niet meegerekend.
2 Uitsluitend gebouwen binnen de reikwijdte van het milieubeheersysteem EMAS.
1 Geen jaarcijfer gepubliceerd, alleen totaalcijfer voor 2010-2012.
Vaste activa
Afval
Aankoop van voorraden en diensten
Bezoekers
Zakenreizen
x
Goederenvervoer
Personenvervoer
x
Pendelen
Hof van Justitie
( )
Europese Investeringsbank
Weglekken van koelgassen
Europese Centrale Bank
Energieverbruik in gebouwen
Harmonisatiebureau voor de interne markt
REIKWIJDTE VAN DE RAPPORTAGE omvat uitstoot van:
Europees Milieuagentschap
42 911
Europese Commissie
704
De Comités (EESC en CvdR)
2 145
Europese Raad en Raad van de EU
17 793
Europese Rekenkamer
16 441
Europese Dienst voor extern optreden
18 801
Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
91 893
Europees Geneesmiddelenbureau
Uitstoot in 2012 (tonnen CO2e)
( ) x n.v.t.
Legenda
Tabel 2
Opmerkingen
14
Rapportage van de CO2e‑uitstoot in 2012 (uitsluitend informatie die reeds gepubliceerd is of nog gepubliceerd gaat worden, reikwijdte van de rapportage van het Europees Parlement als benchmark gebruikt)
15
Opmerkingen
20
Zoals in tabel 2 te zien is, heeft het Europees Parlement voor zijn jaarlijkse totale uitstootrapportage een grote reeks aan uitstootbronnen meege‑ rekend. Ten gevolge van deze brede reikwijdte is de hoeveelheid door het Parlement gerapporteerde emis‑ sies bijna zo hoog als de hoeveelheid emissies die door alle EU‑instellingen en -organen samen zijn gerappor‑ teerd. Hoewel de in aanmerking geno‑ men categorieën van uitstootbronnen in principe alomvattend zijn, laat het Europees Parlement bij de reikwijdte van haar rapportage de uitstoot buiten beschouwing die wordt veroorzaakt door het reizen van zijn leden van hun thuisland naar vergaderingen in Brus‑ sel en Straatsburg.
21
De rapportage door de Commissie van de BKG‑uitstoot in termen van CO2equivalenten in haar jaarlijkse milieuverklaring van 2013 bleef beperkt tot informatie over uitstoot die was veroorzaakt door energieverbruik in gebouwen binnen de reikwijdte van EMAS in Brussel, Luxemburg en Pet‑ ten14 en door op deze locaties gebruik‑ te dienstauto’s.
22
Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s hebben alleen uitstoot gerapporteerd die werd veroorzaakt door energiever‑ bruik in gebouwen. De Comités legden uit dat ze bereid waren te heroverwe‑ gen of zij al dan niet een alomvattende milieu‑afdruk zouden berekenen zodra er een geharmoniseerde methodo‑ logie gereed is die overeenkomt met een EU‑standaard gebaseerd op de OEF‑aanpak.
Drie EU‑instellingen en -organen streefden naar een verbeterde verslaglegging
23
De reikwijdte van de verslaglegging door de Europese Centrale Bank is sinds 2008 geleidelijk uitgebreid. De uitstoot die werd veroorzaakt door personeelsleden die pendel‑ den van huis naar het werk en de uitstoot als gevolg van de bouw van nieuwe kantoren werden echter niet meegerekend.
24
Sinds de exercitie uit 2012 heeft de Europese Investeringsbank de me‑ thodologie van het BKG‑protocol toegepast15. De uitstoot die werd veroorzaakt door de vervaardiging van gekochte goederen (behalve papier), de uitstoot als gevolg van gekochte diensten, en de uitstoot ten gevolge van de of vervaardiging van kapitaal‑ goederen (zoals apparatuur en voer‑ tuigen) zijn echter niet meegenomen in de reikwijdte van de rapportage.
25
Het Harmonisatiebureau voor de interne markt is voornemens zijn ver‑ slaglegging vanaf 2013 uit te breiden op basis van een onderzoek van een externe consultant. De reikwijdte van dit onderzoek omvatte echter niet de emissies hoger in de keten van ge‑ kochte goederen en diensten en van kapitaalgoederen. Bovendien bestreek het slechts de uitstoot van vluchten en niet van andere zakenreizen of van het bezoek van personeelsleden van de nationale autoriteiten aan het OHIM.
14 Zie tabel 6. 15 World Resources Institute, The Corporate Value Chain (Scope 3) Accounting & Reporting Standard http://www. ghgprotocol.org/standards/ scope-3-standard
16
Opmerkingen
Drie EU‑instellingen moeten zich voorbereiden op het melden van hun uitstoot, aangezien zij het proces voor aanmelding bij EMAS zijn ingegaan
26
Het secretariaat‑generaal van de Raad (SGR) is voornemens een onderzoek te starten om de CO2-uitstoot van de Raad vast te stellen. Dit onderzoek zal alleen activiteiten in Brussel behan‑ delen. De reikwijdte van het geplande onderzoek omvat niet de uitstoot die werd veroorzaakt door het pendelen van de vertegenwoordigers van de lid‑ staten van en naar hun thuislanden om vergaderingen bij te wonen die wer‑ den georganiseerd door het GSC. Ver‑ gaderingen van de Raad in Luxemburg of in andere lidstaten zullen evenmin in aanmerking worden genomen.
27
De Commissie weet nog niet of zij voor haar verslaglegging de methode van de milieuvoetafdruk van een organisatie zal gaan gebruiken
29
Een studie van de OEF‑methode die werd uitgevoerd op de vestiging van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek in Ispra heeft aangetoond dat de methode op overheidsinstellin‑ gen kan worden toegepast. De Com‑ missie is echter nog niet het proces gestart tot opstelling van meer gede‑ tailleerde sectorvoorschriften voor de OEF (OEFSR’s) voor overheidsinstel‑ lingen. Een mogelijke lancering van de methode was ten tijde van de controle echter nog onzeker en dient volgens de Commissie nog verder te worden geanalyseerd, met name met het oog op de middelen die nodig zijn om de methode toe te passen.
In 2010 werd de CO2-voetafdruk van het Hof van Justitie uitvoerig extern onderzocht. De aanpak voor het berekenen van de voetafdruk was dezelfde als die voor het Parlement. In 2011 en 2012 zijn grote uitstootbron‑ nen geactualiseerd. De gegevens zijn in juni 2014 gepubliceerd.
Er bestaat bewijs dat de uit‑ stoot van de EU‑instellingen en -organen als geheel aan het afnemen is, maar alleen met betrekking tot het ener‑ gieverbruik in gebouwen
28
Bij gebrek aan alomvattende en be‑ trouwbare informatie over de feitelijke omvang van de CO2-voetafdruk van de EU instellingen en -organen is het moeilijk om algemene trends in hun BKG uitstoot vast te stellen. Om deze trends te kunnen vaststellen, moest bij de controle soms gebruik worden gemaakt van veronderstellingen die plausibel zijn maar die slechts op be‑ perkt bewijs berusten.
In november 2013 heeft de Europese Rekenkamer ter voorbereiding op EMAS een contract gesloten met een externe consultant. Ten tijde van de controle was een beslissing over de toekomst van de uitstootrapportage hangende.
30
17
Opmerkingen
31
Bij de EU‑beslissingen die worden ge‑ nomen of voorgesteld om de uitstoot te verlagen, wordt 1990 als referentie‑ jaar gehanteerd (zie de paragrafen 3 en 4). Specifieke gegevens over de uitstoot van de EU‑instellingen en -organen uit het jaar 1990 zijn echter niet beschikbaar. Bijgevolg is het niet mogelijk om hun huidige prestatie te vergelijken met hun feitelijke uitstoot in 1990.
32
Desalniettemin bestaat er enig be‑ wijs dat suggereert dat hun algehele uitstoot na 1990 tot ten minste 2005 aanzienlijk is toegenomen16. Deze toename werd veroorzaakt door de uitbreiding van de EU, de groeiende activiteiten van de bestaande instellin‑ gen en organen en de oprichting van nieuwe instellingen en organen.
33
In 2006 zijn op grotere schaal pogin‑ gen tot mitigatie van de BKG-uitstoot ondernomen. Bij de kentering was men gericht op de uitstoot die werd veroorzaakt door het energieverbruik in gebouwen. De omvang van deze uitstoot is afhankelijk van het algehele niveau van energieverbruik voor op‑ warming, afkoeling, verlichting, voed‑ selbereiding, elektrische en elektroni‑ sche apparatuur en gegevenscentra17, en van het gedeelte van het energie‑ verbruik dat wordt geproduceerd met weinig tot geen BKG‑uitstoot.
Het gebruik van groene elektriciteit heeft geholpen de trend te keren van een toenemende uitstoot als gevolg van energieverbruik in gebouwen.
34
In 2007 zijn de EU‑instellingen en -or‑ ganen begonnen met het kopen van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen („groene elektriciteit”18) voor dat deel van hun energievraag dat niet door hun eigen productie werd gedekt. Alle gecontroleerde EU‑instellingen en -or‑ ganen voorzien nu in alle, of minstens een aanzienlijk deel van hun externe elektriciteitsbehoefte met groene elektriciteit.
35
Bij het berekenen van CO2-voetaf‑ drukken wordt groene elektriciteit meestal gelijkgesteld met een uitstoot van nul19. Het mitigerende effect van groene elektriciteit op de algehele voetafdruk wordt geschat op ongeveer 20 %, mits alle elektriciteit afkom‑ stig is van hernieuwbare bronnen en er een uitgebreid rapportagekader voor BKG‑uitstoot wordt toegepast. Overstappen op groene elektriciteit vermindert daardoor de algehele uit‑ stoot, tenzij er daarnaast sprake is van een dusdanige stijging in het algehele energieverbruik van niet hernieuw‑ bare bronnen, dat deze stijging niet kan worden opgevangen door groene elektriciteit. Een dergelijk scenario werd echter niet waargenomen bij de gecontroleerde EU‑instellingen en -organen.
16 Zo was het totale energieverbruik in de gebouwen van de Commissie in Brussel in 2005 ongeveer 60 % hoger dan in 2000, het jaar waarvoor voor het eerst gegevens aan de Rekenkamer zijn verstrekt. 17 Het algehele niveau van energieverbruik in gebouwen wordt beïnvloed door verschillende factoren, met name door: de hoeveelheid en grootte van de gebouwen, de intensiteit van hun bezetting in termen van het aantal werknemers en de perioden van gebruik, hun energieprestatie in technische termen, de efficiëntie van het gebouwbeheer en de temperatuurschommelingen. 18 Groene elektriciteit moet voldoen aan de criteria voor de garantie van oorsprong die zijn vastgelegd in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 over de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 2001/77/EG en 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16). 19 In de jaarlijkse milieuverklaring van de Commissie over gebouwen in Brussel wordt groene elektriciteit niet gelijkgesteld met geen uitstoot.
18
Opmerkingen
...maar groene elektriciteit van externe leveranciers heeft haar beperkingen als middel om de BKG‑uitstoot terug te dringen
36
De meeste groene elektriciteit die door de EU‑instellingen en -organen wordt verbruikt, wordt verkregen via externe leveranciers, in Brussel en Luxemburg door middel van interinsti‑ tutionele contracten. Groene elektrici‑ teit van externe leveranciers kent ech‑ ter twee significante beperkingen wat betreft de afname van BKG‑uitstoot: zij is thans niet voor iedereen beschik‑ baar en is geen middel om de energie‑ prestatie blijvend te verbeteren.
37
De hoeveelheid groene elektriciteit op de markt is momenteel beperkt. Daarom vermindert groene elektrici‑ teit de algemene BKG‑uitstoot alleen wanneer door deze aankoop elektri‑ citeit van fossiele brandstoffen wordt vervangen door productie in nieuwe centrales die hernieuwbare elektrici‑ teit opwekken.
38
Groene elektriciteit is een eenmalige maatregel om een snelle en zichtbare afname van de uitstoot te bereiken, maar geen middel voor een blijvende verbetering. Met het overgaan op groene elektriciteit wordt extra tijd gewonnen alvorens verdere maatre‑ gelen worden geïntroduceerd om de algehele energievraag te verminderen.
De gegevens die beschikbaar zijn over de vervoergerelateerde uitstoot laten geen duidelijke trend zien.
39
Vanwege de specifieke aard van de EU‑instellingen en -organen is de uitstoot als gevolg van vervoer hier meestal significanter dan het geval is bij de meerderheid van de overheden in lidstaten. Om een alomvattende be‑ rekening te maken van de uitstoot van vervoer dienen de volgende bronnen in aanmerking te worden genomen: a) het pendelen van en naar het werk; b) zakenreizen/lokaal vervoer; c) bezoekers en externe deelnemers aan vergaderingen en conferenties die worden georganiseerd door de instellingen en organen.
40
Als deze bronnen zouden worden meegerekend, zou de vervoersgere‑ lateerde uitstoot ten minste de helft van de te rapporteren uitstoot van de EU‑instellingen en -organen vormen. De meeste gegevens die beschikbaar zijn over de vervoersgerelateerde uitstoot zijn echter minder compleet en betrouwbaar dan de gegevens over het energieverbruik in gebouwen. Zo hebben de gegevens waarop bereke‑ ningen zijn gebaseerd met betrekking tot personeel dat pendelt van huis naar het werk een grote foutmarge. Alleen bij de gegevens van het Eu‑ ropees Parlement en de Europese Investeringsbank kon een trend over een langere periode worden waarge‑ nomen en de respectieve resultaten in absolute termen wijzen in verschil‑ lende richtingen.
19
Opmerkingen
41
Tekstvak 2
Het Europees Parlement meldde dat zijn vervoersgerelateerde uitstoot in absolute termen in 2012 ongeveer 20 % hoger was dan in 2006. Deze verhoging werd grotendeels veroor‑ zaakt door het reizen van de bezoe‑ kers van het Parlement20 naar Brussel en Straatsburg, maar ook doordat de besparingen op personeelsreizen tus‑ sen Brussel, Luxemburg en Straatsburg (zie tekstvak 2) werden tenietgedaan door de toename van zakenreizen buiten deze drie locaties21. In rela‑ tieve termen behaalde het Parlement echter een afname van 3,3 % in haar vervoergerelateerde uitstoot per voltijdsequivalent22.
42
De Europese Investeringsbank be‑ richtte dat haar vervoergerelateerde uitstoot in 2012 6 % lager was dan in 2007. Per hoofd nam de vervoergerela‑ teerde uitstoot met 36 % af.
20 Alleen reizen die door het Parlement werden gesubsidieerd werden meegerekend. 21 Voor 2012 meldde het Parlement dat personeelsreizen tussen de drie hoofdlocaties 2,5 % van de CO2-voetafdruk uitmaakten. Reizen van het personeel naar andere bestemmingen (grotendeels per vliegtuig) vormden 6,9 % van de voetafdruk. 22 Het concept van „voltijdsequivalent” van het Parlement (zie lijst van termen) omvat niet alleen leden en personeel maar ook bezoekers.
Minder uitstoot als gevolg van vervoer tussen Brussel, Luxemburg en Straatsburg De BKG‑uitstoot van de reizen van de personeelsleden van het Europees Parlement tussen Brussel, Luxem‑ burg en Straatsburg is in 2012 met 34 % afgenomen ten opzichte van 2006. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat vervoer per vliegtuig in grote mate werd vervangen door vervoer per trein. Kilometers (miljoen)
2006
2012
Ontwikkeling
Met de auto
10,4
9,3
- 10 %
Met de trein
3,0
7,1
+ 139 %
Met het vliegtuig
4,8
0,5
- 90 %
Totaal
18,1
16,9
-7%
Bron: Berekeningen van de ERK, gebaseerd op door het Parlement verstrekte gegevens. NB: Door afronding kan het voorkomen dat de som van de afzonderlijke cijfers niet overeenkomt met het totaal.
20
Opmerkingen
Ondanks het belang ervan worden vaste activa en voorraden en diensten vaak over het hoofd gezien als uitstootbronnen
43
Voorraden (zoals levensmiddelen of kantoorbenodigdheden) of diensten (zoals schoonmaak of catering) ver‑ oorzaken een uitstoot die, met uit‑ zondering van de papiergerelateerde uitstoot, zelden werd beoordeeld. Hetzelfde geldt voor uitstoot die wordt veroorzaakt bij de vervaardi‑ ging van duurzame goederen (zoals ICT‑apparatuur) en bij de constructie of renovatie van gebouwen. Alleen het Europees Parlement heeft de volledige impact van vaste activa, voorraden en diensten op zijn CO2-voetafdruk berekend, wat neerkwam op ongeveer 30 % van het totaal dat in 2012 werd bericht. Voor het Hof van Justitie werd de impact op basis van cijfers uit 2010 geschat.
Meer dan de helft van de gecontroleerde EU‑instellin‑ gen en -organen had geen gekwantificeerde streefdoe‑ len voor het verlagen van haar uitstoot vastgesteld en slechts twee hadden voor 2020 gekwantificeerde streefdoelen opgesteld
44
In de optiek van de Rekenkamer is het opstellen van gekwantificeerde streef‑ doelen belangrijk voor het plannen en garanderen van de duurzaamheid van het milieubeheer van een organisatie. Het openbaar maken en het bereiken van dergelijke streefdoelen is van belang voor de geloofwaardigheid van de pogingen om de BKG‑uitstoot te verminderen.
45
In 2013 had meer dan de helft van de gecontroleerde EU‑instellingen en -organen geen gekwantificeerde streefdoelen opgesteld voor het verminderen van haar BKG‑uitstoot. De andere instellingen en organen hebben streefdoelen opgesteld die gerelateerd zijn aan specifieke activi‑ teiten of uitstootbronnen, of hebben algemene streefdoelen opgesteld, terwijl het Europees Parlement beide heeft gedaan (zie tabel 3).
De voorkeur ging uit naar streefdoelen met een korte tijdshorizon...
46
In de meeste gevallen worden korte‑ termijnstreefdoelen gehanteerd met een tijdshorizon van één tot drie jaar. Uit de controle bleek dat zulke kor‑ tetermijnstreefdoelen nuttig kunnen zijn wanneer „quick wins” mogelijk zijn, bijvoorbeeld in het geval van het terugdringen van de uitstoot door over te schakelen op groene elektri‑ citeit. Het grote risico dat verbonden is aan kortetermijnstreefdoelen is dat ze geen geschikte tijdshorizon bieden voor stappen die meer voorbereiding vergen en die pas enkele jaren na het aanvankelijke besluit resulteren in uitstootbesparingen (met name bij bouwprojecten). Verder bleek uit de controle dat kortetermijnstreefdoelen die per jaar worden gesteld voor het energieverbruik in gebouwen de kans lopen door temperatuurschommelin‑ gen te worden verstoord.
21
Europees Parlement
x
Europese Commissie Europese Centrale Bank De Comités (EESC en CvdR) Europese Investeringsbank
x
x x
x x
x
Europees Milieuagentschap
x x
1
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Langetermijnstreefdoel (2030)
Middellangetermijnstreefdoel (2020)
Neen
Kortetermijnstreefdoelen (een tot drie jaar)
Ja
Relatieve streefdoelen
x
Absolute streefdoelen
Legenda:
Algemene streefdoelen
Gekwantificeerde streefdoelen ter vermindering van de BKG‑uitstoot Sectorale streefdoelen
Tabel 3
Opmerkingen
x x
x
Europese Raad en Raad van de EU
x
x
x
x
x
x
x
Hof van Justitie
x
x
x
x
x
x
x
Europese Rekenkamer
x
x
x
x
x
x
x
Europese Dienst voor extern optreden
x
x
x
x
x
x
x
Harmonisatiebureau voor de interne markt
x
x
x
x
x
x
x
Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
x
x
x
x
x
x
x
Europees Geneesmiddelenbureau
x
x
x
x
x
x
x
1 Sommige tussentijdse reductiestreefcijfers voor 2016 voor energie, papier en afval zijn als bijkomende doelen gesteld. Gekwantificeerde streefdoelen stellen de hoeveelheid in de loop der tijd te realiseren emissiereducties vast. Er kunnen vier soorten gekwantificeerde doelen worden onderscheiden: οο Sectoriële streefdoelen gelden voor emissies die worden veroorzaakt door specifieke activiteiten (bijv. emissies afkomstig van verwarming en koeling van gebouwen). οο Een globaal streefdoel geldt voor het totaal van de emissies, veroorzaakt door de activiteiten van een instelling/orgaan. οο Absolute streefdoelen zijn gericht op reductie van emissies veroorzaakt door specifieke activiteiten van een instelling/orgaan als geheel in vergelijking met de hoeveelheid emissies in het basisjaar. οο Relatieve streefdoelen zijn gericht op de reductie van emissies per hoofd of per vierkante meter in vergelijking met het basisjaar.
47
Streefdoelen zijn ofwel absoluut (als afname van de totale uitstoot), of‑ wel relatief (als afname van uitstoot per hoofd van de bevolking of per vierkante meter) geformuleerd, of als combinatie van beide. Het stellen van absolute reductiestreefdoelen strookt meer met het klimaatbeleid van de EU, dat gericht is op het verminderen van de algehele uitstoot. Verder impliceert
het nastreven van absolute reduc‑ tiestreefcijfers dat de prestatie ook relatief gezien verbetert, tenzij een instelling of orgaan te maken heeft met afnemende activiteiten.
22
Opmerkingen
...en als er al streefdoelen voor 2020 bestaan, zijn deze relatief
48
Tabel 4
Door het Europees Parlement en de Europese Investeringsbank zijn streefdoelen voor 2020 opgesteld. Deze streefdoelen worden als relatieve streefcijfers gepresenteerd.
49
In de milieuverklaring van het Parle‑ ment is het doel een verlaging van de uitstoot per voltijdsequivalent perso‑ neelslid van 30 % tussen 2006 en 2020. In tabel 4 wordt de uitstoot in 200623 vergeleken met die van 2012, zowel in absoluut als in relatief opzicht per voltijdsequivalent personeelslid24.
Afname van de BKG‑uitstoot van het Parlement in abso‑ luut en relatief opzicht 2006
2012
Afname
Totale uitstoot in tonnen CO2e
100 138
91 893
- 8,2 %
Uitstoot per voltijdsequivalent
9,37
6,89
- 26,4 %
Bron: Milieuverklaring van het EP 2013.
50
Tabel 5
In het verslag over de CO2-voetafdruk van de EIB uit 2012 wordt een doelstel‑ ling gehanteerd van een verlaging tegen 2020 met minstens 20 % van de CO2-voetafdruk per hoofd voor het bewaken en rapporteren van presta‑ ties ten opzichte van het referentiejaar 2007. In tabel 5 wordt de uitstoot per werknemer in 2007 vergeleken met die in 2012, zowel in absoluut als in relatief opzicht per werknemer25.
Afname van de BKG‑uitstoot van de EIB in absolute en relatieve termen
Totale uitstoot in tonnen CO2e Uitstoot per werknemer
2007
2012
Afname
17 932
16 441
- 8,3 %
11,9
7,5
- 37,0 %
Bron: Verslag van de Europese Investeringsbank over de CO2-voetafdruk uit 2012.
23 In 2006 werd de CO2voetafdruk van het Parlement voor het eerst gerapporteerd. 24 Netto-uitstoot (groene elektriciteit gelijkgesteld aan geen uitstoot). Het concept „voltijdsequivalent” omvat niet alleen leden en personeel van het Parlement, maar ook bezoekers. 25 Netto‑uitstoot (groene elektriciteit gelijkgesteld aan geen uitstoot). Opgemerkt zij dat de uitstootcijfers van de EIB niet vergeleken kunnen worden met die van het Parlement, aangezien de onderliggende methodologische concepten verschillen.
23
Opmerkingen
Langetermijndoelstellingen voor na 2020 zijn niet opgesteld
51
Geen van de EU‑instellingen en -orga‑ nen heeft langetermijndoelstellingen opgesteld voor na 2020. Het voorstel van de Commissie van januari 2014 over een bindende EU‑doelstelling voor BKG‑vermindering voor 2030 biedt de EU‑instellingen en -organen de gelegenheid om een gemeen‑ schappelijke langetermijnaanpak te ontwikkelen en te implementeren.
53
De EU‑instellingen en -organen zijn niet verplicht om van CO2-verrekening gebruik te maken. Toch zijn een aantal instellingen en organen hiermee begonnen, zij het in beperkte mate. Uit de controle bleek dat de prijzen die ze voor verrekening betaalden tussen de 3,45 en 24,5 euro per ton CO2e lagen en daarmee dus onder het maximumbedrag van 40 euro (in prijzen van 2007) lagen dat door het Europees Parlement en de Raad in de Richtlijn inzake schone voertuigen is vastgelegd28.
Verrekening ter compensatie van de restuitstoot wordt slechts beperkt toegepast en de EU‑instellingen en orga‑ nen hebben geen gezamen‑ lijke aanpak
Een minderheid van de EU‑instellingen en -organen werkt met verrekening op vrijwillige basis
52
Het Europees Milieuagentschap heeft als eerste verrekening toegepast. In 2006 is verrekening van de CO2-emis‑ sies voor zakenreizen geïntroduceerd. Het reisbureau van de EER berekent de veroorzaakte uitstoot en de relevante verrekeningen worden gebruikt om de zogenaamde „Gouden Standaard”29 energie‑efficiëntieprojecten in Afrika te steunen. De totale verrekenings‑ kosten voor 745 ton bedroegen in 2012 11 286 euro, met een prijs van 15,15 euro per ton. Verder kwam in juli 2013 de verrekening van de verwarmingsgerelateerde uitstoot uit 2010, 2011 en 2012 uit op een bedrag van 2 420 euro, tegen een prijs van 10 euro per ton bestemd voor een windmolenparkproject in Turkije.
CO2-verrekening26 is een mechanisme waarbij een organisatie haar eigen BKG‑uitstoot, of een gedeelte daarvan, compenseert door te betalen voor een equivalente CO2-vermindering elders in de wereld, bijvoorbeeld uitstoot‑ verminderingen waarbij kolencentra‑ les door windmolenparken worden vervangen. Hoogwaardige compensa‑ ties moeten binnen een erkend stelsel worden geverifieerd zodat uitstootre‑ ducties aanvullend (d.w.z. exclusief uit‑ stootverlagingen die toch wel zouden hebben plaatsgevonden) en perma‑ nent zijn, niet dubbel worden geteld en zodat weglekken wordt voorkomen. Als alle onvermijdbare uitstoot is ver‑ rekend, kan een activiteit als „CO2neutraal” worden beschouwd27.
54
26 CO2-verrekening dient niet verward te worden met de EU‑regeling voor de handel in emissierechten (EU‑ETS), verplichte handel onder een plafond van BKG‑uitstootrechten voor activiteiten met een hoog energieverbruik. Zie Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32). 27 Zie de definitie van het Britse ministerie van Energie en Klimaatverandering in zijn document „Een leidraad voor CO2-verrekening voor de publieke sector”, versie 2, 2011, blz. 11: „CO2-neutraal betekent dat — door een transparant proces van uitstootberekening, uitstootvermindering en verrekening van restuitstoot — de netto CO2-uitstoot gelijk is aan nul.”. 28 Zie de bijlage (Tabel 2) bij Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5). 29 De Gouden Standaard, die in 2003 door een groep niet‑gouvernementele organisaties in het leven werd geroepen, is een wijdverbreide, vrijwillige certificeringsnorm voor CO2-verrekeningsprojecten.
24
Opmerkingen
55
Het Harmonisatiebureau voor de interne markt gebruikt sinds 2010 verrekening met als doel geleidelijk aan CO2-neutraal te worden, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de reikwijdte van de rapportage voor zijn CO2‑uitstoot de komende jaren breder zal worden. Voor de 2 145 ton uitstoot die in 2012 werd bericht, werd verrekening gebruikt ter waarde van 52 549 euro, d.w.z. 24,5 euro per ton ter ondersteuning van een project voor de verspreiding van energie‑effi‑ ciënte houtkachels in Nigeria.
56
Het Europees Parlement heeft in 2012 voor het eerst met verrekening van CO2-emissies gewerkt. Het Bureau van het Parlement besloot bepaalde categorieën van uitstoot te compense‑ ren (met name de uitstoot ten gevolge van energieverbruik in gebouwen en van lokaal vervoer door ambtenaren) die ongeveer 27 % van de in 2011 door het Parlement berichte CO2-voetafdruk uitmaakten. Door de daling in markt‑ prijzen van CO2‑compensatiecredits werd door het Parlement uiteindelijk 89 558 euro30(3,45 euro per ton), en niet het aanvankelijk geraamde bedrag van 705 000 euro betaald voor een energie‑efficiënt project bij een staal‑ fabriek in China dat aan de „Gouden Standaard” voor kwaliteit voldeed31.
57
De Europese Centrale Bank heeft com‑ pensatie gehanteerd voor zakenreizen per trein. Met 30,9 ton CO2e in 2012 vertegenwoordigde dit slechts een klein gedeelte van de uitstoot als ge‑ volg van zakenreizen. Voor de aankoop van internationale zakenreisdiensten wordt in het ECB‑richtsnoer inzake duurzame aanbestedingen32 van december 2012 een voorschrift aanbe‑ volen waarbij de gekozen inschrijver 100 % van de uitstoot van broeikas‑ gassen als gevolg van dienstreizen compenseert. Het Richtsnoer stelt voor dat projecten die betrokken zijn bij het
leveren van CO2-verrekening voldoen aan de criteria van additionaliteit en blijvend karakter, dat weglekken en dubbeltelling worden vermeden en dat de compensaties door een on‑ afhankelijke derde verificateur wor‑ den gecontroleerd. Ten tijde van de controle was de aanbeveling nog niet geïmplementeerd.
Twee EU‑organen hebben besloten om verrekening te gaan gebruiken maar hebben de toepassing ervan uitgesteld of onderbroken
58
In 2007 heeft de directie van de Europese Investeringsbank het principe van CO2-neutraliteit bekrachtigd en besloten dat zij „haar restuitstoot zal verrekenen na het nemen van ge‑ schikte maatregelen ter vermindering ervan middels hoogwaardige CO2-kre‑ dieten”. Ten tijde van de controle was de beslissing echter nog niet geïmple‑ menteerd. De EIB heeft besloten dat de implementatie in 2014 zal beginnen met het verrekenen van de resterende CO2-voetafdruk van 2013.
59
In 2008 heeft het Europees Agent‑ schap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) een kadercontract getekend voor de verlening van CO2‑compensatiediensten ter verre‑ kening van luchtverkeersuitstoot. Vol‑ gens het EASA is het contract in 2010, na aankondiging van bezuinigingen op reizen, onderbroken. In 2012 heeft het EASA verrekeningen gebruikt voor zakenreizen per trein.
30 Dit was minder dan 10 % van de beschikbare hoeveelheid overeenkomstig artikel 239 van het budget van het Parlement voor uitgaven inzake CO2‑verrekening (950 000 euro). Het resterende bedrag overeenkomstig artikel 239 werd echter niet gebruikt voor het kopen van meer verrekeningskredieten. 31 Over de landen van herkomst van de verrekeningskredieten waren geen voorschriften opgenomen in de technische specificaties, al had de externe consultant van het Parlement aangeraden voorrang te geven aan EU‑lidstaten of op zijn minst aan ontwikkelde landen. 32 Zie ook paragraaf 88.
25
Opmerkingen
De Commissie maakt geen gebruik van verrekening
60
b) Verrekening wordt als voorbarig gezien zolang alle andere moge‑ lijkheden om de uitstoot te elimi‑ neren of te reduceren nog niet zijn uitgeput.
61
c) Beleid waarmee door middel van compensatie CO2-neutraliteit wordt bereikt, zou een geschikt ju‑ ridisch en financieel kader vereisen dat alle EU‑instellingen en -orga‑ nen gemeenschappelijk hebben.
Op de website van de Commissie33 raadt de commissaris voor klimaatactie EU‑burgers aan vrijwillig vluchten te compenseren (zie tekstvak 3).
Net als de meerderheid van de EU‑in‑ stellingen en -organen compenseert de Commissie haar uitstoot, waaron‑ der die van luchtverkeer en van haar leden en personeel, momenteel niet. Managers binnen de instellingen en organen die thans hun uitstoot niet compenseren, gebruiken verschillende argumenten die als volgt kunnen wor‑ den samengevat:
Tekstvak 3
a) Verrekening wordt niet gezien als een aanvulling bij het re‑ duceren van de eigen uitstoot, maar als een alternatieve optie die minder geloofwaardig is dan het reduceren van de eigen uitstoot. Derhalve zouden alle beschikbare begrotingsmiddelen moeten worden geïnvesteerd in energie‑efficiëntiemaatregelen.
33 Ways you can fight climate change, januari 2014 (http:// ec.europa.eu/clima/citizens/ tips/tips_04_en.htm).
d) De kwaliteit van CO2-verrekening wordt niet altijd voldoende gegarandeerd. In de optiek van de Rekenkamer zou het gebruik van hoogwaardige verrekening in combinatie met uit‑ stootverminderingsmaatregelen (en niet in plaats van deze verminderings‑ maatregelen) deze kwesties afdoende aanpakken.
De Europese commissaris voor klimaatactie raadt aan onvermijdbare vluchten te compenseren. „Vliegen is ‘s werelds snelst groeiende bron van CO2-uitstoot. Wanneer u vliegt, overweeg dan uw CO2-uitstoot te compenseren. Er bestaan organisaties die de door u veroorzaakte uitstoot zullen berekenen en geld zullen investeren in hernieuwbare energie.”
26
Opmerkingen
De EU‑instellingen en -organen maken niet ten volle gebruik van de milieubeheersinstrumen‑ ten die door de Commis‑ sie worden gepropageerd Het invoeren van het milieu‑ beheer- en milieuauditsys‑ teem EMAS vertoont trage vooruitgang
62
De Commissie steunt de bevordering van het milieubeheer- en milieuau‑ ditsysteem van de EU in de lidstaten. Het doel van EMAS is een blijvende verbetering van de energieprestatie van organisaties door het systematisch en regelmatig evalueren van hun be‑ heer van alle milieuaspecten van hun activiteiten, en dus niet alleen van de BKG‑uitstoot. Geaccrediteerde externe milieuverificateurs moeten valideren dat een organisatie de voorschriften van de EMAS‑verordening naleeft voordat een organisatie kan worden geregistreerd bij de bevoegde orga‑ nen in de lidstaten, en voordat een dergelijke registratie daarna regelma‑ tig kan worden vernieuwd34. Volgens de Commissie is „EMAS het meest geloofwaardige en solide milieube‑ heersinstrument op de markt”35. Ook organisaties buiten de EU mogen er gebruik van maken.
63
Deelname aan EMAS is mogelijk op vrijwillige basis en degenen die eraan deelnemen „kunnen daaraan een meerwaarde ontlenen in termen van controle op de naleving van regelge‑ ving, kostenbesparingen en imago, mits zij kunnen aantonen dat hun milieuprestaties zijn verbeterd”36. De regeling van EMAS biedt deelnemers de mogelijkheid, slechts delen van een organisatie te registreren.
Sinds 2001 is registratie voor EMAS voor overheidsinstellingen mogelijk en in juni 2014 waren zeven van de gecontroleerde EU‑instellingen en ‑organen ingeschreven
64
De eerste EMAS‑Verordening, die in 1993 werd aangenomen, beperkte zich tot bedrijven in industriële sectoren. Door de eerste herziening van de EMAS‑Verordening in 2001 (EMAS II) werd de regeling toegankelijk voor alle economische sectoren, waaronder ook de publieke en particuliere diensten. EU‑instellingen werd verzocht „te pro‑ beren de beginselen van de regeling toe te passen”37. De tweede herziening (EMAS III), die in 2009 werd vastge‑ steld, maakte de regeling aantrekkelij‑ ker voor kleine organisaties, waaron‑ der overheidsinstanties die minder dan 250 werknemers in dienst hebben.
34 In januari 2014 waren meer dan 4 500 organisaties en ongeveer 7 800 locaties bij EMAS geregistreerd. 35 Zie het Factsheet van EMAS getiteld „EMAS en ISO 14001: aanvullingen en verschillen” (http://ec.europa.eu/ environment/emas/pdf/ factsheet/EMASiso14001_ high.pdf). 36 Zie overweging 8 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheeren milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1). 37 Zie overweging 21 van Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 die het voor organisaties mogelijk maakt om vrijwillig deel te nemen aan een communautair milieubeheeren milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 22.12.2009, blz. 1).
27
Opmerkingen
65
Tabel 6
In juni 2014 waren zeven van de gecontroleerde instellingen en orga‑ nen geregistreerd bij EMAS en waren vijf andere zich daarop voor aan het bereiden. Tabel 6 geeft een overzicht van de situatie.
66
Drie van de EU‑instellingen en -orga‑ nen die door het EMAS zijn gecertifi‑ ceerd, hebben gebruikgemaakt van de mogelijkheid om slechts delen van hun locaties of gebouwen te registre‑ ren. Deze beperkingen van de reik‑ wijdte zijn in de meeste gevallen van tijdelijke aard en betreffen meestal gebouwen die nog niet aan het EMAS onderworpen zijn of die in de komen‑ de jaren zullen worden ontruimd.
Geregistreerd bij het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU Instelling/orgaan Europees Milieuagentschap
Europese Commissie
Geregistreerd of geplande registratie bij EMAS Vanaf 2005
Vanaf 2005
Bestreken oppervlakte van gebouwen in 2013 100 % Brussel 85 % Luxemburg Petten (JRC) Andere locaties van het JRC Publicatiebureau (LUX)
31 % 100 % 0% 0%
Grange
0%
Uitvoerende agentschappen Vertegenwoordigingen in lidstaten Totaal bestreken oppervlakte Europees Parlement
Vanaf 2007
Harmonisatiebureau voor de interne markt
Vanaf 2008
Europese Centrale Bank
Vanaf 2010
Europees Economisch en Sociaal Comité Comité van de Regio’s van de Europese Unie Europese Raad Raad van de Europese Unie Europees Geneesmiddelenbureau
Vanaf 2011
0% 0% 57 %
Drie hoofdlocaties Kantoren in lidstaten
85 % 0% 77 % (een gehuurd gebouw niet geregistreerd) 100 % (exclusief ruimten in een extern gegevenscentrum)
100 % van vijf gebouwen die exclusief zijn bezet 0 % van het gebouw dat wordt gedeeld met de Commissie
In voorbereiding, registratie gepland voor 2015
N.v.t.
In voorbereiding, registratie gepland voor 2015
N.v.t.
Hof van Justitie van de Europese Unie In voorbereiding, registratie gepland voor 2016 Europese Rekenkamer In voorbereiding, registratie gepland voor 2016 Voorbereiding op een milieubeheersysteem Europese Investeringsbank Geen beslissing om EMAS toe te passen (Als alternatief wordt ISO 14001 overwogen) Europees Agentschap voor de veiligGeen beslissing om voorbereiding EMAS te starten heid van de luchtvaart
N.v.t. N.v.t.
Europese Dienst voor extern optreden Geen beslissing om voorbereiding EMAS te starten
N.v.t.
N.v.t. N.v.t.
28
Opmerkingen
Het EMAS bij de Commissie heeft thans aanzienlijke beperkingen in de reikwijdte
67
Bij de Commissie zijn de huidige beperkingen van de reikwijdte van EMAS aanzienlijker dan bij de andere instellingen en organen. Dit kan deels worden verklaard door de omvang van de Commissie, vooral met betrekking tot haar vele locaties in een aantal lidstaten, en door het hoge aantal gebouwen dat dient te worden mee‑ gerekend. De vertragingen kunnen echter ook worden toegeschreven aan een traag besluitvormingsproces en aan een lage prioriteit wat betreft de beschikbare personele middelen.
68
Na de succesvolle afronding van een EMAS‑proefproject in 2005, dat enkele diensten en acht gebouwen in Brussel bestreek, besloot de Commissie pas in september 2009 om de reikwijdte van de EMAS‑registratie naar al haar activiteiten en gebouwen in Brussel en Luxemburg uit te breiden. Er is geen termijn gesteld voor het bereiken van deze doelstelling.
69
De beheersystemen van de vijf locaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek hebben in 2010 de ISO 14001‑certificering ontvangen. Ze hebben echter niet de gelegenheid aangegrepen om zich meteen ook bij EMAS te registreren38.
70
In november 2013 beloofde de Com‑ missie om EMAS te zijner tijd toe te passen „op al haar activiteiten en locaties binnen de Europese Unie”39. De uitbreiding van de EMAS‑registratie naar de activiteiten en installaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en het Voedsel- en Veteri‑ nair Bureau in Grange wordt expliciet in het besluit genoemd. Het besluit zegt echter niets over de uitvoerende agentschappen en de vertegenwoor‑ digingen van de Commissie in de lid‑ staten (in meer dan 35 gebouwen met een totale oppervlakte van ongeveer 38 000 vierkante meter). Toepassing van de regeling in vertegenwoordigin‑ gen zou een kans bieden om het EMAS actief in de lidstaten te bevorderen en om te laten zien dat het ook voor kleine organisaties nuttig kan zijn40.
71
Soortgelijke overwegingen zijn van toepassing op de EU‑delegaties (in meer dan 140 landen met een totale oppervlakte van ongeveer 250 000 vierkante meter) die momenteel wor‑ den beheerd door de Europese Dienst voor extern optreden. De EDEO heeft nog niet toegezegd het EMAS over te nemen.
38 EMAS omvat alle voorschriften van ISO 14001 en gaat nog verder. Beide systemen kunnen in één keer gevalideerd en gecertificeerd worden. Vindt dit gelijktijdig plaats, dan zijn hier dus maar weinig of geen meerkosten aan verbonden. 39 Besluit C(2013) 7708 final van 18 november 2013 inzake de toepassing door de Commissiediensten van het communautair milieubeheeren milieuauditsysteem (EMAS). 40 De Commissie heeft een „EMAS‑instrumentarium voor kleine organisaties” gepubliceerd en bevordert een gestandaardiseerde methodologie genaamd „EMAS Easy”.
29
Opmerkingen
EMAS brengt kosten met zich mee maar levert zowel milieuverbeteringen als financiële besparingen op
75
Uit de controle bleek dat het uitvoe‑ ren van het EMAS, afhankelijk van de grootte van de EU‑instellingen of -organen en de mate van ambitie wat betreft de prestatie van het systeem, tussen de 50 000 en een miljoen euro per jaar kost. Bij deze schatting zijn personeelsuitgaven en uitgaven voor de verificatie en internecontroledien‑ sten wel inbegrepen, maar de door EMAS ingegeven investeringen niet.
Waar investeringen nodig zijn om pres‑ tatieverbeteringen te bewerkstelligen laten financiële besparingen langer op zich wachten. Het Harmonisatie‑ bureau voor de interne markt heeft bijvoorbeeld het financiële effect van zijn door EMAS gemotiveerde inves‑ teringen, gericht op het verhogen van de energie‑efficiëntie van zijn gebou‑ wen (zonnepanelen, renovatie van het interieur, koelinstallatie) gedurende de periode 2010–2012, beoordeeld en dit kwam uit op ongeveer 2,5 mil‑ joen euro. Volgens het Bureau duiden de verwachte energiekostenbesparin‑ gen op een rendementsperiode van ongeveer zeven jaar.
73
76
72
Gewoonlijk leidt de invoering van het EMAS tot prestatieverbeteringen die zichtbaar worden tijdens de voorberei‑ dingsfase voor de eerste EMAS‑registra‑ tie. Zo hebben zowel de Europese Cen‑ trale Bank (geregistreerd bij EMAS sinds 2010) als de Comités (geregistreerd bij EMAS sinds 2011) voor 2012 ten opzichte van 2008 een vermindering van 20 % in het elektriciteitsverbruik gerapporteerd, in beide gevallen met een gestage da‑ ling die in 2009 werd ingezet.
74
Zulke besparingen hebben niet alleen een positief effect op het milieu maar ook op de financiën. Over het alge‑ meen houden de EU‑instellingen en ‑organen die EMAS hebben ingevoerd niet specifiek bij welke financiële besparingen ermee gepaard gaan. EMAS heeft echter een onmiddellijk financieel effect, waarbij besparingen in het verbruik van energie en andere middelen zonder voorafgaande inves‑ teringen worden verkregen, met name door een beter gebouwenbeheer (bijv. het aanpassen van verwarmingsperioden en de gemiddelde temperatuur) of veranderingen in het gedrag van het personeel (bijv. het uitschakelen van elektronische apparaten voor het verlaten van het kantoor).
De Commissie had besparingen bere‑ kend van ongeveer 7 miljoen euro en deze werden in 2012 dankzij de maatre‑ gelen van EMAS ter vermindering van het energie- en waterverbruik in haar gebouwen in Brussel gerealiseerd41. In 2012 was het totale energieverbruik in de Commissiegebouwen in Brussel ongeveer 15 % lager dan in 200542.
Volgens de huidige regels zijn groene overheidsop‑ drachten optioneel en niet verplicht, en slechts weini‑ gen maken er systematisch gebruik van
77
Groene overheidsopdrachten (GPP) worden in de mededeling van de Commissie genaamd „Overheids‑ opdrachten voor een beter milieu”43 gedefinieerd als een proces „in het kader waarvan overheidsdiensten goe‑ deren, diensten en werken beogen te verkrijgen die gedurende de volledige levenscyclus ervan een minder belas‑ tend milieueffect hebben dan verge‑ lijkbare goederen, diensten en werken met dezelfde primaire functie”.
41 Bij de toegepaste methodologie werd 2005 als referentiejaar genomen. In 2012 werd het „virtuele verbruik” (zonder de implementatie van de EMAS maatregelen ter besparing van het energie- en waterverbruik) berekend aan de hand van de energieverbruiksindicator [kWh/m2] van 2005 en de feitelijke grondoppervlakte in 2012. Het „virtuele verbruik” in 2012 werd vergeleken met het werkelijke verbruik in 2012. De kosten van dit „virtuele verbruik” in prijzen van 2012 werden vervolgens vergeleken met de feitelijke/ reële kosten in 2012 om zo de gerealiseerde financiële besparingen te achterhalen. 42 De gegevens refereren aan de gebouwen waarin de Commissie gevestigd is en die elk jaar in de vastgoedportefeuille zijn opgenomen. De uitvoerende agentschappen zijn in de reikwijdte van de berekeningen begrepen. 43 COM(2008) 400 final van 16 juli 2008.
30
Opmerkingen
78
De regels die momenteel van toepas‑ sing zijn op de aanbestedingen van EU‑instellingen en -organen verplich‑ ten op één uitzondering na44 niet tot het aanbesteden van goederen, diensten en werken met een verlaagde impact op het milieu. Groene over‑ heidsopdrachten worden gezien als optioneel en zijn niet verplicht.
79
In het Financieel Reglement van de EU wordt het gebruik van groene overheidsopdrachten niet genoemd45. De uitvoeringsvoorschriften ervan46 bieden ruimte voor het afwegen van milieuaspecten bij overheidsop‑ drachten en bevatten regels voor de handelwijze bij het volgen van deze overwegingen bij technische specifi‑ caties, als selectie- of gunningscriteria of bij contractuitvoeringsclausu‑ les. De bepalingen van de uitvoe‑ ringsvoorschriften zijn afgestemd op de vroegere EU‑richtlijn inzake overheidsopdrachten47.
80
De bepalingen van de richtlijn inzake de bevordering van schone en ener‑ giezuinige wegvoertuigen48, die van de overheidsinstanties verlangen dat ze rekening houden met de energieen milieueffecten tijdens de volledige levensduur, zijn echter nog niet opge‑ nomen in de uitvoeringsvoorschriften. Hetzelfde geldt voor de richtlijn be‑ treffende energie‑etikettering49, die de aanbestedende diensten voorschreef te trachten alleen producten aan te kopen die aan de hoogste prestatie‑ niveaus voldoen en tot de hoogste energie‑efficiëntieklasse behoren50.
Tot slot zijn de relevante voorschriften van de Richtlijn inzake energie‑ efficiëntie51 eveneens nog niet opge‑ nomen in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement. Bij‑ gevolg zijn de wettelijke verplichtin‑ gen inzake groene aanbestedingen die alle EU‑instellingen en -organen momenteel worden opgelegd minder veeleisend dan de verplichtingen die de overheden van lidstaten worden opgelegd.
De Commissie bevordert groene overheidsopdrachten op vrijwillige basis
81
Het „vademecum inzake groene over‑ heidsopdrachten”52, uitgegeven door directoraat‑generaal Begroting van de Commissie, en zijn „circulaire betref‑ fende de inclusie van milieuoverwe‑ gingen in door de EU‑instellingen geplaatste overheidsopdrachten”53 verwijzen de lezer naar vrijwillige aanbevelingen over groene overheids‑ opdrachten54 en naar het „GPP‑in‑ strumentarium”, dat is gepubliceerd door het directoraat‑generaal Milieu van de Commissie (hierna „DG Milieu” genoemd).
44 Er is momenteel slechts één gebied waarvoor groene overheidsopdrachten voor de EU‑instellingen verplicht zijn: energie‑efficiënte kantoorap‑ paratuur die binnen de reikwijdte van het programma Energy Star valt. Zie artikel 6 van Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake een communautair energie‑efficiëntie‑etiketteringsprogram‑ ma voor kantoorapparatuur (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1). 45 Meer in het algemeen refereert het Financieel Reglement ook niet aan de begrippen „milieu”, „duurzame ontwikkeling” of „duurzaamheid”. 46 Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoor‑ schriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1). 47 Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsop‑ drachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114). 48 Richtlijn 2009/33/EG. 49 Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaard‑ productinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1). 50 Zie artikel 9 van Richtlijn 2010/30/EU. 51 Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie‑efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1). 52 Versie april 2013.
31
Opmerkingen
82
Het GPP‑instrumentarium stelt voor om de groene voorschriften op te ne‑ men in de technische specificaties, de selectie- en/of gunningscriteria en de uitvoeringsclausules in aanbestedings‑ stukken. Aan het begin van de con‑ trole van de Rekenkamer bestreken de door het instrumentarium bevorderde GPP‑criteria 19 groepen producten/ diensten55. Voor beide groepen pro‑ ducten/diensten worden twee soorten GPP‑criteria voorgesteld. Volgens DG Milieu: a) zijn de kerncriteria de criteria die door elke aanbestedende autori‑ teit kunnen worden gebruikt en die de belangrijkste milieuproble‑ men aanpakken. Ze zijn ontwor‑ pen voor gebruik met minimale extra verificatie‑inspanningen of kostenverhogingen zodat GPP makkelijk kan worden toegepast; b) zijn de uitgebreide criteria voor degenen die wensen de beste milieuproducten te kopen die op de markt beschikbaar zijn. Deze behoeven wellicht extra verifi‑ catie‑inspanningen en/of kosten vergeleken met andere producten met dezelfde functionaliteit.
De meeste instellingen en organen hebben gebruikgemaakt van groene overheidsopdrachten, maar slechts enkele hebben dit op systematische wijze gedaan
83
Uit de controle bleek dat het Europees Milieuagentschap en de Europese Centrale Bank 56 groene aanbestedin‑ gen de facto verplicht hebben gesteld voor alle relevante zaken door middel van interne instructies en systema‑ tisch toezicht. Bij het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité waren verplichte groene overheidsopdrachten alleen van toepassing op aanbestedingen door hun gezamenlijke diensten. De Europese Dienst voor extern optreden liet de Rekenkamer weten nog geen gebruik te maken van groene over‑ heidsopdrachten. Alle andere instellin‑ gen en organen maakten gebruik van groene aanbestedingen, maar niet op systematische wijze.
84
Bij de controle werden de aanbeste‑ dingsstukken van 160 aanbestedings‑ procedures van de EU‑instellingen en -organen beoordeeld die relevant waren voor groene overheidsopdrach‑ ten, om na te gaan of de criteria van het GPP‑instrumentarium of andere groene criteria waren opgenomen in de documenten die betrekking had‑ den op de uitnodigingen tot inschrij‑ ving. De meeste van deze procedures waren in 2012 in gang gezet en/of afgerond. Tabel 7 vat de resultaten samen; nadere bijzonderheden over de aanpak van de controle worden in de bijlage vermeld.
53 Mei 2007, in januari 2013 geactualiseerd. 54 „Buying green! A handbook on green public procurement” (Groen kopen! Een handboek inzake groene overheidsopdrachten), Europese Commissie, tweede uitgave 2011. Een „indicatief document van de Commissiediensten dat niet als bindend voor de instelling kan worden beschouwd”. 55 1. Kopiëren en grafisch papier; 2. Schoonmaakproduc‑ ten en -diensten; 3. ICT‑appara‑ tuur voor kantoor; 4. Construc‑ tie; 5. Vervoer; 6. Meubilair; 7. Elektriciteit; 8. Voedsel- en cateringdiensten; 9. Textielpro‑ ducten; 10. Tuinproducten en -diensten; 11. Ramen, glazen deuren en dakramen; 12. Warm‑ te‑isolatie; 13. Harde vloeren; 14. Muurlambrizeringen; 15. Warmte‑krachtkoppe‑ ling (WKK); 16. Wegenbouw en verkeersborden; 17. Straatver‑ lichting en verkeerslichten; 18. Mobiele telefoons; 19. Binnenverlichting. 56 Voor de ECB was het te vroeg om vast te stellen of de instructies volledig werden nageleefd, terwijl wel duidelijk was dat er vooruitgang was geboekt.
32
Tabel 7
Opmerkingen
Gebruik van groene criteria in aanbestedingsdocumenten Categorie
Aantal
Totaal aandeel
Van nature groen
8
5 %
Donkergroen
21
13 %
Groen
32
20 %
Lichtgroen
57
36 %
Niet groen
42
26 %
Totaalaantal onderzochte procedures
160
100 %
85
Meer dan de helft van de procedures werd als „niet groen” of slechts als „lichtgroen” beoordeeld om een van de volgende redenen: a) In de aanbestedingsstukken waren geen milieucriteria opgenomen of er was slechts een verplichting voor de inschrijver om aan de toepasselijke milieuwetgeving te voldoen (niet groen). b) De kerncriteria die in het GPP‑in‑ strumentarium werden aanbe‑ volen waren helemaal niet (niet groen) of slechts in beperkte mate gebruikt (lichtgroen). c) De gunningscriteria inzake mi‑ lieu hadden een relatief laag gewicht, waardoor enig effect op de uitkomst van de procedure onwaarschijnlijk werd zolang zij niet gecombineerd werden met milieuvoorschriften die waren opgenomen in de technische spe‑ cificaties of in de selectiecriteria (lichtgroen).
De GPP‑criteria van de Commissie bestrijken niet alle relevante aanbestedingsterreinen en de kerncriteria zijn soms weinig ambitieus
86
Sinds 2008 heeft de Commissie 22 groepen GPP‑criteria gepubliceerd. Een aantal relevante aanbestedingsge‑ bieden wordt echter niet behandeld. In het GPP‑werkprogramma van DG Milieu van 201457 is voor de volgende gebieden geen begeleiding bij het instrumentarium opgenomen: gege‑ venscentra58, gebouwenbeheer en -renovatie en zakenreizen (bijv. groene hotels, luchtvervoer, autoleasing). Tot de bestaande criteria voor kopiëren en grafisch papier behoren geen criteria voor printdiensten.
57 Werkprogramma’s worden gepubliceerd op de website van DG Milieu http:// ec.europa.eu/environment/ gpp/gpp_criteria_wp.htm 58 Dit gebied wordt echter bestreken door de gedragscode van de Europese Unie inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra (zie paragraaf 101).
33
Opmerkingen
87
In sommige gevallen bleek uit de controle dat de kerncriteria van de GPP weinig ambitieus en eenvoudig na te leven waren of niet verder gingen dan hetgeen reeds krachtens de toepasse‑ lijke wetgeving was vereist59. Ander‑ zijds legden sommige ordonnateurs uit dat zij terughoudend waren om uitgebreide criteria te hanteren van‑ wege het risico dat het gebruik ervan het aantal gegadigden zou beperken, aangezien wellicht niet alle inschrijvers in staat zouden zijn om aan de uitge‑ breide criteria te voldoen.
88
De Europese Centrale Bank heeft een interne leidraad voor duurzame aanbe‑ stedingen ontwikkeld die grotendeels gebaseerd is op de GPP‑aanbevelingen van de Commissie. De leidraad van de ECB biedt geen keuze tussen elemen‑ taire en ambitieuzere criteria, maar reikt één enkele groep criteria voor elke categorie aan te kopen goederen en diensten aan. De criteria van de ECB zijn meestal veeleisender dan de kern‑ criteria van het GPP‑instrumentarium zonder volledig aan de uitgebreide criteria te voldoen. In het geval van ICT‑apparatuur gaan de criteria van de ECB echter verder dan de uitgebreide criteria van het instrumentarium. Ver‑ der behandelt de leidraad enkele ge‑ bieden waarvoor geen criteria van het GPP‑instrumentarium bestaan, d.w.z. kantoorbenodigdheden/-materialen en internationaal reizigersverkeer.
De levenscycluskosten worden niet afdoende aangepakt
89
Levenscycluskosten komen in zekere mate aan bod in de huidige criteria van het GPP‑instrumentarium. De nieuwe richtlijn inzake overheidsop‑ drachten van februari 2014 60 bevat echter veeleisende voorschriften. In de richtlijn is vastgelegd dat, voor zover relevant, alle of een deel van de volgende levenscycluskosten van een product, dienst of werk moeten worden berekend: a) kosten gedragen door de aanbe‑ stedende dienst of andere ge‑ bruikers, zoals kosten betreffende de acquisitie, gebruikskosten, zoals energieverbruik en andere bronnen, onderhoudskosten en end‑of‑life kosten, zoals inzame‑ lings- en recyclingkosten; b) kosten toegerekend aan externe milieueffecten die verband hou‑ den met het product, de dienst of de werken gedurende de levens‑ cyclus, mits hun geldwaarde kan worden bepaald en gecontroleerd; dergelijke kosten kunnen de kos‑ ten van de broeikasgasemissies en andere verontreinigende emissies en andere kosten voor bestrijding van klimaatverandering omvatten. Zulke alomvattende levenscycluskos‑ ten worden momenteel niet door het GPP‑instrumentarium bestreken.
59 Zie de kerncriteria van GPP voor mobieletelefoonopladers (externe troomvoorzieningen) die simpelweg de voorschriften herhalen welke zijn vervat in Verordening (EG) nr. 278/2009 van de Commissie van 6 april 2009 houdende tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor het elektrisch opgenomen vermogen van externe stroomvoorzieningen in niet belaste toestand en de gemiddelde actieve efficiëntie van externe stroomvoorzieningen (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 3). 60 Zie artikel 68 (levenscycluskosten) van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
34
Opmerkingen
De normen voor groene gebouwen ter verbetering van de energieprestatie worden niet systema‑ tisch toegepast op nieuwe gebouwen en grootschalige renovatieprojecten Het verbeteren van de energieprestatie van gebouwen zal de komende jaren een grote uitdaging worden
90
Gebouwen vertegenwoordigen onge‑ veer 40 % van het totale energiever‑ bruik in de Unie. Het verbeteren van de energieprestatie van gebouwen is daarom een belangrijk instrument voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Het is het ont‑ werpproces voor een nieuw gebouw of een grote renovatie dat het grootste effect kan hebben op de toekomstige energieprestatie van gebouwen. Dientengevolge is het belangrijk dat wanneer de EU‑instellingen en -orga‑ nen hun uitstoot willen verminderen, zij ambitieuze streefdoelen opstellen voor hun eigen gebouwen.
91
Om aan de hoogste normen van energieprestatie te voldoen zouden de EU‑instellingen en -organen moeten streven naar gebouwen die voldoen aan de alomvattende bouwcriteria van het GPP‑instrumentarium. Deze vrijwil‑ lige criteria bevelen twee opties aan: a) de energieprestatie van een ge‑ bouw moet voldoen aan de criteria die ten grondslag liggen aan een norm voor laag energieverbruik of passieve huizen;
b) ook moeten lokale hernieuw‑ bare energiebronnen (binnen het bouwterrein zelf, zoals zonne‑ panelen, biomassaboilers, wind‑ turbines, enz.) beschikbaar zijn in combinatie met een maximale totale energievraag die beduidend lager is dan het maximum dat is toegestaan volgens de relevante nationale wetgeving.
92
In de minder veeleisende kerncriteria van het GPP‑instrumentarium wordt aanbevolen, normen op te stellen voor het totale energieverbruik die bedui‑ dend lager zijn dan het maximum dat in de relevante wetgeving is gespeci‑ ficeerd. Deze aanpak wordt gebruikt voor het „programma voor groene gebouwen” (GBP) dat in 2005 werd gestart door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Com‑ missie. Door dit vrijwillige programma kunnen eigenaren van bedrijfsgebou‑ wen kennis nemen van kosteneffec‑ tieve maatregelen die de energie‑effi‑ ciëntie van hun gebouwen verhogen61. Een „partner van het programma voor groene gebouwen” moet het volgende bereiken: a) nieuwe gebouwen moeten, mits economisch haalbaar, 25 % minder primaire energie verbruiken dan tegenwoordig voor gebouwen de norm is; b) na een renovatie zouden bestaan‑ de gebouwen, mits economisch haalbaar, in totaal 25 % minder pri‑ maire energie moeten verbruiken.
61 Aantal gebouwen dat bij het programma is geregistreerd: 936 (situatie per 24 februari 2014).
35
Opmerkingen
Qua energieprestatie is het beleid inzake gebouwen bij de EU‑instellingen in Brussel niet ambitieus geweest
93
Ten tijde van de controle had geen enkele EU‑instelling de benadering gevolgd die werd voorgestaan door het GPP‑instrumentarium en het GBP voor bouwprojecten in Brussel.
94
Het Bureau voor infrastructuur en logistiek te Brussel (OIB) gebruikte de „handleiding voor gebruikelijke bouwspecificaties” van december 2011 als een referentiedocument om de vereiste technische prestaties en ken‑ merken op te stellen voor gebouwen waarin de diensten van de Commissie gevestigd zijn 62. Volgens de handlei‑ ding was het afdoende wanneer ge‑ bouwen qua primair energieverbruik voldeden aan de regionale wettelijke minimumvoorschriften.
95
De Commissie verwacht tegen 2025 50 % van haar totale oppervlakte in Brussel te hebben vervangen of gerenoveerd. Het OIB had het effect van de voorschriften van de herschikte Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen op dit project nog niet beoordeeld. De richtlijn schrijft voor dat na 2018 alle nieuwe gebouwen die worden ge‑ bruikt door en eigendom zijn van over‑ heidsinstanties bijna energieneutraal zijn, en dat alle andere nieuwe gebou‑ wen tegen eind 2020 aan deze norm voldoen.
96
Toen het Europees Parlement in 2010 voor het laatst de lokale vastgoed‑ markt in Brussel onderzocht, vereiste het selectiecriterium aangaande ener‑ gieprestaties dat er informatie over de prestaties van de voorgestelde projec‑ ten diende te worden verstrekt, doch zonder minimumvoorschriften voor dergelijke prestaties. Voor het geselec‑ teerde Trebel‑project had de project‑ ontwikkelaar een toezegging gedaan dat het nieuwe gebouw op grond van de toepasselijke wetgeving in Brussel het toegestane maximumniveau van primaire energie zou respecteren.
97
In de komende jaren zal het Parle‑ ment zijn hoofdgebouwen in Brussel moeten renoveren. Het eerste gebouw dat zal worden gerenoveerd is het Paul Henri Spaakgebouw. De admi‑ nistratie van het Parlement heeft vier opties voorgesteld, waarvan het meest ambitieuze een gebouw is dat bijna energieneutraal is. In september 2012 opteerde de werkgroep voor bouw, vervoer en een groen Parlement voor de op een na beste optie in termen van milieuprestatie. Ten tijde van de controle was een beslissing van het Bureau van het Parlement hangende.
62 De handleiding is van toepassing op nieuwe gebouwen of op gebouwen die grootschalige renovaties hebben ondergaan.
36
Opmerkingen
98
De Raad beschouwt het GBP als niet relevant voor zijn Europagebouw, dat momenteel in aanbouw is. Grote delen van het gebouw die in het project dienen te worden geïntegreerd zijn tussen 1922 en 1927 gebouwd en staan op de monumentenlijst. Volgens de Raad vormt dit een belangrijke tech‑ nische beperking met een aanzienlijk effect op de energieprestatie van het gebouw. Beslissingen over de reno‑ vatie van het Justus Lipsiusgebouw waren hangende. De Raad was voorne‑ mens het proces ter verlenging van de milieuvergunning van het gebouw in 2015 te starten.
Op andere locaties zijn nieuwe bouwprojecten gestart die ambitieus zijn qua energieprestaties
99
Uit de controle bleek dat de meeste lopende bouwprojecten op andere locaties van de EU‑instellingen en -organen ambitieus waren qua ener‑ gieprestatienormen waaraan diende te worden voldaan, en bijgevolg in over‑ eenstemming waren met de aanpak die door het GPP‑instrumentarium en het GBP werd voorgestaan. De Euro‑ pese Centrale Bank is echter de enige instelling die zich formeel bij het GBP heeft geregistreerd met haar nieuwe gebouw op de locatie van de Gross‑ markthalle in Frankfurt.
100
Sommige managers voeren aan dat het de voorkeur verdient en/of volstaat om de Breeam (milieubeoordelings‑ methode van BRE63) of een soortgelijk commercieel beoordelingsplan zoals het DGNB te gebruiken 64. Het GBP is echter meer gericht op de energie‑ef‑ ficiëntie van een bouwproject dan dergelijke beoordelingsregelingen, en naleving van het GBP kan parallel plaatsvinden.
Geen van de gecontroleerde EU‑instellingen en -organen had zich ingeschreven voor de vrijwillige Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra
101
Gegevenscentra vormen een belang‑ rijke oorzaak voor de stijgende ener‑ gievraag in administratieve gebouwen. Sinds 2008 bevordert de Commissie de Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra. Deze vrijwillige code is opgesteld in reactie op het toenemende energie‑ verbruik in gegevenscentra65 en op de behoefte om de gevolgen daarvan wat betreft het milieu, de economie en de veiligheid van de energietoevoer te beperken. Het doel is om exploitanten en eigenaren van gegevenscentra te informeren en ze aan te moedigen het energieverbruik op kosteneffectieve wijze te verminderen. Naleving van de code is mogelijk als deelnemer en/of als endossant. Ten tijde van de contro‑ le had geen van de EU‑instellingen en organen voor de code getekend.
63 De Building Research Establishment (BRE) is een voormalige Britse overheidsonderneming (maar nu een particuliere organisatie) die onderzoeks-, adviesverlenings- en testdiensten levert voor de bouw- en gebouwde omgevingssectoren. 64 Deutsches Gütesiegel Nachhaltiges Bauen, DGNB GmbH. 65 In het kader van de gedragscode omvat de term „gegevenscentra” alle gebouwen, faciliteiten en ruimten die bedrijfsservers, communicatieapparatuur voor de servers, koelinstallaties en voedingsinstallaties bevatten en een vorm van gegevensdiensten verstrekken (bijv. grootschalige cruciale faciliteiten tot kleine serverkamers in kantoorgebouwen).
37
Conclusies en aanbevelingen 102
Voor een geloofwaardig klimaatbeleid van de EU is het van belang dat de EU‑instellingen en -organen het juiste voorbeeld geven. Ze moeten een voortrekkersrol spelen bij het ontwer‑ pen en toepassen van beleid voor het terugdringen van de CO2-voetafdruk van overheidsinstellingen.
103
De EU‑instellingen en -organen heb‑ ben geen gezamenlijke aanpak voor het aangaan van deze uitdaging. Ze hebben de kans gemist om een geza‑ menlijk beleid op te stellen en uit te voeren om bij te dragen aan het doel van de Unie om in 2020 de CO2-uit‑ stoot met 20 % te hebben verminderd ten opzichte van 1990.
104
De Commissie heeft geen specifieke bindende regels voorgesteld aan de hand waarvan de administratieve acti‑ viteiten van de EU‑instellingen en -organen rekening kunnen houden met het principe van duurzame ont‑ wikkeling, zoals vastgelegd in arti‑ kel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
105
Pogingen om de uitstoot te matigen, hebben tastbare resultaten opgele‑ verd. Vanaf 2005 zijn de EU‑instel‑ lingen en -organen erin geslaagd de trend van de toenemende uitstoot door hun gebouwen te keren. De afwezigheid van bindende regels was echter een belangrijke oorzaak voor vertraagde, weinig of geen actie.
106
De aankomende doelstelling voor 2030 voor het terugdringen van de BKG‑uitstoot biedt de EU‑instellingen en -organen een nieuwe kans om een gemeenschappelijk beleid te ontwik‑ kelen en uit te voeren.
Aanbeveling Gezamenlijk beleid voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen 1. De Commissie zou een gemeen‑ schappelijk beleid moeten voor‑ stellen voor het reduceren van de CO2-voetafdruk van het adminis‑ tratieve beheer van de EU‑instel‑ lingen en -organen. Een dusdanig beleid zou: a) een gekwantificeerd algemeen reductiestreefcijfer voor de uit‑ stoot van broeikasgassen moeten bevatten voor het jaar 2030 en het liefst ook vijfjaarlijkse tussentijdse mijlpalen; b) in overeenstemming moeten zijn met de EU‑aanpak bij internati‑ onale klimaatonderhandelingen en daarom zou het streefcijfer als een absoluut streefcijfer moeten worden geformuleerd.
107
De 15 gecontroleerde EU‑instellingen en organen hebben geen gezamen‑ lijke aanpak voor het controleren van hun BKG‑uitstoot. Zes ervan hebben hun uitstoot niet gemeld en die welke dit wel hebben gedaan, hebben de volledige omvang ervan niet bere‑ kend of bekendgemaakt. Bijgevolg is de volledige CO2-voetafdruk van de EU-instellingen en -organen onbekend en de fragmentarische informatie die beschikbaar is, dreigt de geloofwaar‑ digheid van de rapportage en de po‑ gingen tot mitigatie te ondermijnen.
Conclusies en aanbevelingen
108
Bewijs dat de BKG‑uitstoot van de EU‑instellingen en -organen als geheel aan het afnemen is, is alleen voorhanden voor het energieverbruik in gebouwen. Aan de hand van de gegevens die beschikbaar zijn over de vervoergerelateerde uitstoot kan geen duidelijke trend worden onderschei‑ den. De uitstoot hoger in de keten die wordt veroorzaakt door de productie van gekochte goederen en diensten en door de bouw van gebouwen wordt vaak genegeerd.
109
De tot op heden gerealiseerde da‑ lingen zijn grotendeels toe te schrij‑ ven aan de aankoop van elektriciteit afkomstig van hernieuwbare bronnen, die bij berekeningen van de CO2-voetafdruk doorgaans als geen uitstoot telt.
Aanbeveling Geharmoniseerde berekening en rapportage van de uitstoot 2. De EU‑instellingen en -organen zouden een geharmoniseerde aan‑ pak moeten introduceren voor het berekenen en rapporteren van hun directe en indirecte uitstoot van broeikasgassen. De rapportage zou: a) alle relevante indirecte uitstoot moeten bevatten, rekening hou‑ dend met de OEF‑methode van de Commissie; b) het mogelijk moeten maken om de voortgang in de richting van het bereiken van reductiestreefcijfers te meten en de prestaties van ver‑ schillende instellingen en organen met elkaar te vergelijken.
110
Er is slechts beperkt gebruik ge‑ maakt van vrijwillige verrekening ter compensatie van restuitstoot en de EU‑instellingen en -organen hebben geen gemeenschappelijke aanpak voor deze kwestie.
Aanbevelingen Gezamenlijke aanpak voor vrijwillige verrekening 3. De EU‑instellingen en -organen zouden een gezamenlijke aanpak moeten ontwikkelen voor het vrijwillig compenseren van hun restuitstoot van broeikasgassen. 4. Wanneer van verrekening gebruik wordt gemaakt, zou deze van hoge kwaliteit moeten zijn en moeten worden geverifieerd in het kader van erkende regelingen. 5. Wanneer van verrekening gebruik wordt gemaakt, zou deze gericht moeten zijn op projecten die niet alleen bijdragen aan uitstootre‑ ductie, maar ook aan duurzame ontwikkeling in de zin van voor‑ delen voor de lokale bevolking die door de projecten wordt geraakt.
111
De EU‑instellingen en -organen maken niet ten volle gebruik van de milieu‑ beheersinstrumenten die door de Commissie worden gepropageerd. Hierdoor dreigen zowel hun eigen geloofwaardigheid als die van deze instrumenten te worden ondermijnd.
38
39
Conclusies en aanbevelingen
112
Met het invoeren van het Europese milieubeheer- en milieuauditsysteem wordt trage vooruitgang geboekt. Sinds 2001 is het voor overheidsinstel‑ lingen mogelijk om zich voor EMAS te registreren en in juni 2014 stonden ze‑ ven van de gecontroleerde EU‑instel‑ lingen en -organen ingeschreven. Bij de Commissie had EMAS aanzienlijke beperkingen in de reikwijdte.
113
Groene aanbestedingen worden in de huidige financiële regelgeving van de EU behandeld als een optie en niet als een verplichting, en slechts enkele EU‑instellingen en -organen maken er systematisch gebruik van. De Rekenka‑ mer stelde vast dat van de 160 on‑ derzochte relevante procedures meer dan de helft ofwel geen milieucriteria ofwel slechts zwakke milieucriteria ge‑ bruikte waarvan de kans klein was dat ze enig effect op de uitkomst van de procedure zouden hebben. De vrijwil‑ lige normen voor groene bouw ter ver‑ betering van de energieprestatie van de Commissie worden niet systema‑ tisch toegepast bij nieuwe gebouwen en grootschalige renovatieprojecten.
114
Ten tijde van de controle hadden geen van de EU‑instellingen en -organen de vrijwillige Europese code inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra onderschreven.
Aanbevelingen Volledige uitvoering van EMAS en groene aanbestedingen 6. Alle EU‑instellingen en -organen zouden zich moeten inschrijven voor het Europese milieubeheeren milieuauditsysteem EMAS en zouden het moeten toepassen en daarbij geleidelijk aan mogelijke beperkingen in de reikwijdte moe‑ ten verminderen. Ook zouden zij de Europese code inzake ener‑ gie‑efficiëntie in gegevenscentra moeten onderschrijven. 7. Groene aanbestedingen zouden, waar mogelijk, systematisch door de EU‑instellingen en -organen moeten worden gebruikt. De financiële regels en/of aanbeste‑ dingsregels die van toepassing zijn op de EU‑instellingen en -organen zouden de instrumenten moeten bieden voor de bijdrage aan de bescherming van het milieu en aan duurzame ontwikkeling, en moeten garanderen dat voor op‑ drachten de beste prijs‑kwaliteits‑ verhouding wordt verkregen.
Dit verslag werd door kamer IV, onder voorzitterschap van de heer Milan Martin CVIKL, lid van de Rekenkamer, vastgesteld te Luxemburg op haar vergadering van 24 juni 2014.
Voor de Rekenkamer
Vítor Manuel da SILVA CALDEIRA President
40
Bijlage
Bijlage
Controleaanpak voor het beoordelen van groene overheidsopdrachten
Bij de controle werden 160 aanbestedingsprocedures boven de drempel van 60 000 euro beoordeeld die rele‑ vant waren voor groene aanbestedingen om te bezien of de documenten betreffende oproepen tot inschrijving milieucriteria bevatten. De ontvangen inschrijvingen en de genomen gunningsbesluiten zijn niet beoordeeld.
Criteria voor het beoordelen van aanbestedingsstukken Groene overheidsopdrachten (GPP) worden door de Commissie gedefinieerd als „een proces in het kader waar‑ van overheidsdiensten goederen, diensten en werken beogen te verkrijgen die gedurende de volledige levens‑ cyclus ervan een minder belastend milieueffect hebben dan vergelijkbare goederen, diensten en werken met dezelfde primaire functie”1. De Commissie heeft richtsnoeren gegeven voor GPP2 en een instrumentarium ontwikkeld voor het voorberei‑ den van aanbestedingen die, ten tijde van de controle, 19 verschillende groepen producten/diensten betrof‑ fen3. Voor beide groepen worden twee soorten criteria voorgesteld: „kerncriteria” en ambitieuzere „uitgebreide criteria”. Volgens DG Milieu geldt het volgende: a) De kerncriteria zijn de criteria die geschikt zijn voor gebruik door elke aanbestedende dienst en die betrek‑ king hebben op de belangrijkste milieueffecten. Ze zijn ontworpen voor gebruik met minimale extra verifica‑ tie‑inspanningen of kostenstijgingen zodat GPP eenvoudig kan worden toegepast. Voorbeeld van kerncriteria vs. uitgebreide criteria voor kopiëren en grafisch papier De aankoop van gerecycled kantoorpapier gemaakt van 100 % teruggewonnen papiervezels Kerncriteria
Uitgebreide criteria
Papier moet gemaakt zijn van 100 % teruggewonnen papiervezels. Onder teruggewonnen papiervezels vallen zowel gerecyclede vezels na consumptie als gerecyclede vezels vóór consumptie afkomstig van papierfabrieken, ook wel uitval genoemd. Gerecyclede vezels na consumptie mogen afkomstig zijn van consumenten, kantoren, drukkerijen, boekbinders of soortgelijke bronnen.
Papier moet zijn gemaakt van 100 % teruggewonnen papiervezels, waarbij minimaal 65 % gemaakt dient te zijn van gerecyclede vezels na consumptie. Onder teruggewonnen papiervezels vallen zowel gerecyclede vezels na consumptie als gerecyclede vezels vóór consumptie afkomstig van papierfabrieken, ook wel uitval genoemd. Gerecyclede vezels na consumptie mogen afkomstig zijn van consumenten, kantoren, drukkerijen, boekbinders of soortgelijke bronnen.
Het papier dient op zijn minst elementairchloorvrij (ECF) te zijn. Totaal chloorvrij (TCF) wordt ook geaccepteerd.
Aan de ecologische criteria voor de EU-milieukeur, of aan andere soorten nationale milieukeuren die direct verband houden met papierproductie (en niet met de beheerpraktijken van de fabriek) dient te worden voldaan. Documenten over de volledige criteria zijn beschikbaar op: Milieukeur: http://ec.europa.eu/atoz_nl.htm
Bron: „Copying & graphic paper — Green Public procurement (GPP) Product Sheet”, European Commission GPP Training Toolkit — Module 3: Purchasing recommendations, Brussels 1
COM(2008) 400 final, blz. 4.
2
„Buying green! A handbook on green public procurement” (Groen kopen! Een handboek inzake groene overheidsopdrachten), tweede uitgave 2011.
3
1. Kopiëren en grafisch papier, 2. Schoonmaakproducten en -diensten, 3. ICT‑apparatuur voor kantoor, 4. Constructie, 5. Vervoer, 6. Meubi‑ lair, 7. Elektriciteit, 8. Voedsel- en cateringdiensten, 9. Textielproducten, 10. Tuinproducten en -diensten, 11. Ramen, glazen deuren en dakramen, 12. Warmte‑isolatie, 13. Harde vloeren, 14. Muurlambrizeringen, 15. Warmte‑krachtkoppeling (WKK), 16. Wegenbouw en verkeersborden, 17. Straatverlichting en verkeerslichten, 18. Mobiele telefoons, 19. Binnenverlichting.
Bijlage
Bijlage
41
b) De uitgebreide criteria zijn voor degenen die wensen de beste milieuproducten te kopen die op de markt beschikbaar zijn. Deze behoeven wellicht extra verificatie‑inspanningen en/of kosten vergeleken met andere producten met dezelfde functionaliteit.
Waar mogelijk zijn bij de controle de aanbestedingsstukken vergeleken met de aanbevelingen in het instrumen‑ tarium. Wanneer het instrumentarium niet het relevante gebied besloeg, paste het controleteam instrumenta‑ riumcriteria naar analogie op andere groepen producten/diensten toe. Zo bestonden er geen instrumentarium‑ criteria voor fotokopieerapparaten, maar konden sommige instrumentariumcriteria voor ICT‑apparatuur naar analogie worden toegepast; en bestonden er geen instrumentariumcriteria voor het huren of leasen van een gebouw, maar konden sommige criteria van het productblad van het instrumentarium worden gebruikt.
Vijf categorieën voor het indelen van procedures De volgende vijf categorieën zijn gebruikt om de onderzochte procedures in te delen.
Niet groen Inschrijvingsdocumenten bevatten geen referentie naar milieuoverwegingen of bevatten slechts clausules die geen effect hebben op de inkoopaanpak. Voorbeelden: een exemplaar van/referentie naar het algemene milieubeleid van de instelling is erin opgenomen of naleving van de toepasselijke milieuwetgeving is vereist.
Lichtgroen a) Indien instrumentarium beschikbaar: Voldoet slechts gedeeltelijk aan de kerncriteria. Wanneer de voornaam‑ ste „groene” nadruk van de procedure op gunningscriteria ligt, bedraagt het gewicht van de milieucriteria als aandeel van het totale gewicht (voor prijs en kwaliteit) minder dan 10 %. b) Indien geen instrumentarium beschikbaar: de aanbestedingsstukken bevatten enige milieuclausules, maar deze clausules betreffen slechts een ondergeschikt onderdeel/ondergeschikte onderdelen van het voor‑ gestelde contract. Wanneer de voornaamste „groene” nadruk van de procedure op gunningscriteria ligt, bedraagt het gewicht van de milieucriteria als aandeel van het totale gewicht (voor prijs en kwaliteit) minder dan 10 %.
Groen a) Indien instrumentarium beschikbaar: Voldoet geheel of gedeeltelijk aan de kerncriteria en/of gedeeltelijk aan de uitgebreide criteria. Wanneer de voornaamste „groene” nadruk op gunningscriteria ligt, bedraagt het gewicht van de milieucriteria als aandeel van het totale gewicht 10 % of meer. b) Indien geen instrumentarium beschikbaar: De aanbestedingsstukken bevatten significante milieuclausules die de primaire functie betreffen van de in te kopen goederen, diensten of werken. Wanneer de voornaam‑ ste „groene” nadruk op gunningscriteria ligt, bedraagt het gewicht van de milieucriteria als aandeel van het totale gewicht 10 % of meer.
Bijlage
Bijlage
42
Donkergroen a) Indien instrumentarium beschikbaar: Voldoet geheel of gedeeltelijk aan de uitgebreide criteria. Dit houdt in dat selectiecriteria en strenge milieueisen zijn opgenomen in the technische specificaties en/of dat er een sterke nadruk ligt op milieuaspecten in gunningscriteria (gewicht van 25 % of meer). b) Indien geen instrumentarium beschikbaar: de aanbestedingsstukken zijn grotendeels gebaseerd op beste milieupraktijken. Dit houdt in dat selectiecriteria op milieugebied en strenge milieueisen zijn opgenomen in de technische specificaties en/of dat er een sterke nadruk ligt op milieuaspecten in gunningscriteria (gewicht van 25 % of meer).
Van nature groen
Dit is een categorie waar de primaire functie van de in te kopen goederen, diensten en werken groen is, bijvoor‑ beeld de constructie van een groen dak of het inkopen van adviesdiensten om de milieuprestatie te verbeteren.
De gekozen steekproef In totaal zijn 160 aanbestedingsprocedures onderzocht van alle gecontroleerde EU‑instellingen en -organen, behalve de Europese Dienst voor extern optreden4.
De steekproef omvatte procedures die in de periode van januari 2012 tot februari 2013 gestart en/of afgesloten waren. Om een vollediger beeld te krijgen, is er ook gekeken naar sommige procedures die voor of na deze periode zijn ingesteld, voornamelijk voor kleinere EU‑instellingen en -organen met enkele aanbestedingsprocedures.
4
De EDEO heeft de Rekenkamer laten weten dat hij de groene aanbestedingsprocedures die door de Commissie worden gepropageerd nog niet toepast.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen De Europese Raad en de Raad van de Europese Unie Het secretariaat‑generaal van de Raad (SGR) is zich bewust van het feit dat milieukwesties alsmaar belang‑ rijker worden; daarom werkt het sinds vele jaren aan de verbetering van de milieuprestaties van zijn activiteiten. Omdat het SGR de positieve bijdrage erkent die het kan leveren aan de duurzame ontwikkeling van de samen‑ leving, wil het de beginselen van goed milieubeheer in zijn dagelijks functioneren integreren. Het SGR ontwik‑ kelt een milieubeheerprogramma om het communau‑ tair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) dat wordt omschreven in Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad, te kunnen implementeren. Tot slot neemt het SGR er nota van dat de doelstellin‑ gen van zijn milieubeheerprogramma sporen met de aanbevelingen van de Rekenkamer.
43
De Europese Commissie Samenvatting I
De Europese Unie loopt voorop in proactief klimaatbe‑ leid en klimaatactie op internationaal niveau. De Com‑ missie is van mening dat EMAS het juiste beleidsinstru‑ ment is voor het verminderen van de CO2-voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen. Bovendien zijn er veel voorbeelden van situaties waarin beleid dat ten uitvoer is gelegd in verband met het doel om in 2020 de uitstoot met 20 % te hebben verminderd, ook van toepassing is op overheidsinstellingen, met inbegrip van EU‑instellingen en hun personeel. Dit zal ook het geval zijn voor de nieuwe doelstellingen voor 2030 (met inbegrip van het voorgestelde doel om de uitstoot van broeikasgassen met 40 % terug te dringen). De Commissie voert een milieubeleid voor haar eigen activiteiten waarin prioriteit wordt gegeven aan veront‑ reinigingspreventie, efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen, reductie van de CO2-uitstoot, vermin‑ dering van de afvalproductie, bevordering van herge‑ bruik, opneming van milieucriteria bij aanbestedingen, naleving van milieuwetgeving, duurzamer gedrag van personeel en belanghebbenden, enzovoort. De strategie van de Commissie behelst daarom een ver‑ mindering van de werkelijke impact op het milieu van de dagelijkse en bestuurlijke activiteiten door middel van het milieubeheer- en milieu‑auditsysteem EMAS. De Commissie streeft naar een daadwerkelijke reductie van de impact door middel van EMAS, in plaats van door middel van matiging (met name verrekening) van de CO2-uitstoot. Gezien de omvang en de organisatie van de Commissie, is EMAS eerst toegepast in een klein aantal gebouwen in Brussel en is de reikwijdte geleidelijk uitgebreid. In 2013 viel 89 % van het personeel en 57 % van de vloer‑ oppervlakte van alle locaties onder de EMAS‑registratie.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
44
In het huidige begrotingsklimaat breidt de Commissie het systeem geleidelijk uit met de beschikbare mid‑ delen. De Commissie vervult een voorbeeldfunctie en moedigt door middel van het voorzitterschap van GIME (interinstitutionele groep voor milieubeheer) andere instellingen en organen aan om EMAS uit te voeren.
VII
II
Bij het vaststellen van een gekwantificeerd algemeen streefcijfer voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen voor het jaar 2030 wordt echter geen rekening gehouden met bredere overwegingen, zoals kostenefficiëntie en specifieke situaties bij de EU‑instel‑ lingen en -organen.
De Commissie breidt de reikwijdte van EMAS en de verslagen over de uitstoot voortdurend uit. De enorme toename van de reikwijdte van EMAS geeft duidelijk aan hoezeer de Commissie zich inzet om haar impact op het milieu te verminderen. Het doel van de Commissie is nog steeds volledige verslaglegging wanneer EMAS volledig ten uitvoer is gelegd.
De Commissie gaat gedeeltelijk akkoord met deze aanbeveling. De Commissie is van mening dat EMAS het juiste beleidsinstrument is voor het terugdringen van de CO2-voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen. De Commissie zal deze aanbeveling daarom in aanmer‑ king nemen door EMAS verder uit te rollen.
IV
Bovendien zal de Commissie doorgaan met de ontwik‑ keling van geschikte beleidsmaatregelen om de uitstoot van broeikasgasemissies op kostenefficiënte en zo alomvattend mogelijke wijze terug te dringen, ook met betrekking tot 2030, op basis van grondige effectbeoor‑ delingen die een volledige evaluatie verstrekken van de desbetreffende kosten en baten, indien van toepassing.
V
Het verminderen van de uitstoot waar dat het minst kostbaar is vormt een kernaspect van het huidige beleid, waardoor bindende streefcijfers voor vermin‑ dering gewoonlijk alleen op Europees niveau of op lidstaatniveau worden vastgesteld in plaats van op het niveau van organisaties. Hierdoor blijft de flexibiliteit behouden om de streefcijfers op de best mogelijk manier te behalen.
De Commissie heeft sinds 2005 in Brussel een belang‑ rijke vermindering van de CO2-uitstoot per vierkante meter behaald, zonder ervan uit te gaan dat met hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit een nulemissie tot gevolg heeft (-46,2 % tussen 2005 en 2012 in de EMAS‑kantoorgebouwen).
De uitvoering van EMAS in de Commissie en de voort‑ durende uitbreiding ervan zijn goed gevorderd, de vereisten van de verordening en de begrotingsbeper‑ kingen in aanmerking nemend. Bovendien moet de uit‑ breiding van EMAS als aanzienlijk worden beschouwd gezien de omvang, de geografische verspreiding en het organisatiepatroon. Het invoeren van milieucriteria bij openbare aanbeste‑ dingen is een van de doelstellingen van het milieube‑ leid van de Commissie.
Hoewel de EU‑wetgeving overheidsinstellingen geen specifieke streefcijfers voor uitstootreductie oplegt, is verdere actie op dit niveau wel mogelijk, ook door mid‑ del van de verdere uitrol van EMAS, dat een gemeen‑ schappelijk beleid vormt voor het terugdringen van de CO2-voetafdruk van de administratieve werkzaamheden van de EU‑instellingen en -organen.
VI
VII (a)
De Commissie is voornemens door te gaan met de uitrol van EMAS, dat een gemeenschappelijk beleid vormt voor het terugdringen van de CO2-voetafdruk van de administratieve werkzaamheden van de EU‑instellingen en -organen.
De Commissie gaat gedeeltelijk akkoord met de aanbe‑ veling betreffende de succesvolle ontwikkeling van de methode van de milieuvoetafdruk van een organisatie (Organisation Environmental Footprint — OEF) in relatie tot overheidsinstellingen. Bovendien is de Commissie van mening dat zij door de uitvoering van EMAS een goede manier heeft gevonden om de belangrijkste directe en indirecte milieueffecten, met inbegrip van de uitstoot van broeikasgassen, te definiëren, te meten, en erover te rapporteren.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
VII (b)
De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling, waarbij zij de vrijwillige benadering en de autonomie van iedere EU‑instelling en ieder EU‑orgaan om te beslissen over de toepasselijkheid van een dergelijke verrekening onderstreept. Bovendien zal de Commissie doorgaan met het nastre‑ ven van werkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van het EMAS. In een dergelijke gezamenlijke aanpak moet ook reke‑ ning worden gehouden met i) de noodzaak om te voorkomen dat verdere inspan‑ ningen om werkelijke uitstootreducties te behalen ontmoedigd worden, ii) de bestaande mechanismen, met inbegrip van de handel in emissierechten, en iii) de beschikbaarheid van systemen voor verslagleg‑ ging en voldoende hoogwaardige verrekeningme‑ chanismen. Ook zal een beoordeling vereist zijn van de effecten op de EU‑middelen en het gebruik van overheidsgeld.
VII (c)
De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling en ondersteunt de bevordering van het EMAS‑systeem vol‑ ledig. Beperkingen in de reikwijdte maken deel uit van het EMAS‑systeem om iedere organisatie in staat te stel‑ len zich te richten op de belangrijkste milieuaspecten. De Commissie zal het ondertekenen van de Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscen‑ tra overwegen nadat verder is geëvalueerd of een en ander verenigbaar is met de financiële vooruitzichten, in het bijzonder wat administratieve kredieten betreft. De huidige herziening van het FR/RAP schept het regu‑ lerende kader dat meer groene overheidsopdrachten met inbegrip van levenscycluskosten zal bevorderen, overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU. De Commissie zal doorgaan met het ontwikkelen van leidraden voor GPP (groene overheidsopdrachten) en het gebruik van deze documenten aanmoedigen in de GIME‑groep.
45
Inleiding 01
De klassieke definitie van duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voldoet aan de behoeften van het heden zonder toekomstige generaties de mogelijkheid te ontzeggen om ook aan hun behoeften te voldoen. In deze context is het begrip „beperkingen” derhalve van groot belang om te waarborgen dat het milieu zowel aan de huidige als de toekomstige behoeften kan voldoen.
04
De Europese Unie loopt voorop in proactief klimaat‑ beleid en klimaatactie op internationaal niveau. Er zijn veel voorbeelden van situaties waarin beleid dat ten uitvoer is gelegd in verband met het doel om in 2020 de uitstoot met 20 % te hebben verminderd, ook van toe‑ passing is op overheidsinstellingen, met inbegrip van EU‑instellingen en het personeel daarvan. Dit zal ook het geval zijn voor de nieuwe doelstellingen voor 2030 (met inbegrip van het voorgestelde streefcijfer om de uitstoot van broeikasgassen met 40 % terug te dringen).
06
De Commissie is voornemens door te gaan met haar proactieve benadering van het klimaatbeleid en de tenuitvoerlegging daarvan en zal doorgaan met het ontwikkelen van gepast beleid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen op een kostenefficiënte en zo alomvattende mogelijke wijze. Hoewel de EU‑wetgeving overheidsinstellingen geen specifieke streefcijfers voor uitstootreductie oplegt, is verdere actie op dat niveau wel mogelijk, ook door middel van de verdere uitrol van EMAS. De enorme toename van de reikwijdte van EMAS geeft duidelijk aan hoezeer de Commissie zich inzet om haar impact op het milieu te verminderen.
07
De Commissie zal doorgaan met het nastreven van werkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van EMAS, terwijl zij tevens andere opties overweegt, zoals verrekening.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
In een dergelijke gezamenlijke aanpak moet ook reke‑ ning worden gehouden met: i) de noodzaak om te voorkomen dat verdere inspan‑ ningen om werkelijke uitstootreducties te behalen ontmoedigd worden, ii) de bestaande mechanismen, met inbegrip van de handel in emissierechten, en iii) de beschikbaarheid van systemen voor verslagleg‑ ging en voldoende hoogwaardige verrekeningme‑ chanismen. Ook zal een beoordeling vereist zijn van de effecten op de EU‑middelen en het gebruik van overheidsgeld.
Opmerkingen 12
De betrouwbare en alomvattende informatie over de CO2-voetafdruk is geen essentiële voorwaarde voor het opstellen en uitvoeren van mitigatiestrategieën. Bij de Commissie worden matigingsacties uitgevoerd die leiden tot een duidelijke vermindering van de milieueffecten.
16
De Commissie is van mening dat het gebruik van de gemeenschappelijke methode (OEF) voor het meten en bekendmaken van de milieuprestaties van organisaties gedurende de levenscyclus, overeenkomstig de aanbe‑ veling van 9 april 2013, bevorderd moet worden, ook bij de bij EMAS geregistreerde organisaties. Na evaluatie van de resultaten van de testfase, zodra de herziene OEF‑methode beschikbaar is, zal de Commissie de moge‑ lijkheid overwegen om een interne testfase te starten om specifieke sectorale regels te ontwikkelen voor het bere‑ kenen en bekendmaken van de milieuvoetafdruk van de Commissie of van vergelijkbare overheidsinstellingen.
18
Wat de verwijzing naar EU‑instellingen en -organen betreft die niet alle elementen van hun BKG‑uitstoot hebben bekendgemaakt, wordt in de EMAS‑verorde‑ ning aangegeven dat organisaties hun uitstoot bekend moeten maken voor zover deze toepasselijk en van betekenis is. Het is organisaties toegestaan om hun directe en indirecte uitstoot gedeeltelijk bekend te maken, onder meer afhankelijk van de reikwijdte van
46
hun EMAS‑registratie. Als organisaties in het geheel niet rapporteren over een van de EMAS‑kernindicatoren, dan moet daarvoor een verklaring worden gegeven.
21
Het uitbreiden van de reikwijdte van de inbegrepen activiteiten is reeds opgenomen in het EMAS‑actieplan voor 2014 en zal leiden tot een completer verslag voor 2013 en verdere resultaten.
29
Er is momenteel een uitgebreide test gaande met de OEF‑methode, zoals aanbevolen door de Commissie, die tot eind 2016 duurt. De doelstellingen van de testfase omvatten de defini‑ ëring van een aantal technische vereisten die als basis zullen dienen voor een brede uitvoering van de methode in een overheidsdienst die is georganiseerd zoals de Commissie. Bovendien zullen de resultaten van de testfase waarschijnlijk leiden tot herziening/verbetering van de OEF‑methode. Gedurende deze testfase heeft de Commissie voorrang gegeven aan de ontwikkeling van sectorale regels voor OEF (OEFSR’s) voor de sectoren waarvan de milieueffecten het grootst zijn. De sector van de overheidsinstellingen valt daar niet onder. Na evaluatie van de resultaten van de testfase, zodra de herziene OEF‑methode beschikbaar is, zal de Commissie de mogelijkheid overwegen om een interne testfase te starten teneinde specifieke sectorale regels te ontwik‑ kelen voor het berekenen en bekendmaken van de milieuvoetafdruk van de Commissie of van vergelijkbare overheidsinstellingen.
31
Voor de meeste organisaties is de uitstoot in het jaar 1990 niet bekend. Vergelijking van de huidige prestaties met de werkelijke uitstoot in 1990 geschiedt derhalve meestal op basis van schattingen.
35
De Commissie is van mening dat het rapporteren van de uitstoot als een nuluitstoot omdat groene elektri‑ citeit is gebruikt, eventueel de werkelijke afname (of toename) van het energieverbruik kan maskeren.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
37
Door de aankoop van groene elektriciteit moedigen de instellingen elektriciteitsproducenten aan om te kiezen voor centrales die hernieuwbare elektriciteit opwekken.
39 (c)
De meeste bezoekers en externe deelnemers rapporteren waarschijnlijk over hun vervoergerelateerde uitstoot via hun eigen organisaties, wat tot dubbeltelling kan leiden.
44
Hoewel de EU‑wetgeving overheidsinstellingen geen specifieke streefcijfers voor uitstootreductie oplegt, is verdere actie op dat niveau wel degelijk mogelijk, ook door middel van de verdere uitrol van EMAS. Het verminderen van uitstoot waar dat op de goed‑ koopste wijze kan gebeuren, vormt een kernaspect van het huidige beleid, waardoor bindende streefcijfers voor vermindering gewoonlijk alleen op Europees niveau of op lidstaatniveau worden vastgesteld in plaats van op het niveau van organisaties. Hierdoor blijft de flexibiliteit behouden om streefcijfers op de best moge‑ lijk manier te behalen.
46
Op de vergadering van het EMAS‑directiecomité van januari 2014 heeft de Commissie besloten om lange‑ termijnstreefcijfers vast te stellen als aanvulling op de reeds bestaande jaarlijkse streefcijfers. Hiertoe is besloten om de diensten beter te ondersteunen bij het vaststellen van jaarlijkse streefcijfers en acties.
47
47
Het verminderen van de uitstoot waar dat het goed‑ koopst kan gebeuren, vormt een kernaspect van het huidige beleid, waardoor streefcijfers voor vermindering gewoonlijk alleen op Europees niveau of op lidstaatni‑ veau worden vastgesteld in plaats van op het niveau van organisaties. Hierdoor blijft de flexibiliteit behouden om streefcijfers op de best mogelijk manier te behalen. Hoewel de EU‑wetgeving overheidsinstellingen geen specifieke streefcijfers voor uitstootreductie oplegt, is verdere actie op dit niveau wel degelijk mogelijk, ook door middel van de verdere uitrol van EMAS.
52
Er is een zeer grote keuze aan mogelijke compense‑ rende kredieten van heel wisselende kwaliteit. Er bestaan regels voor het gebruik van compensaties voor naleving in het kader van de EU‑milieuwetgeving, die om redenen van consistentie in de toepassing van verrekening door EU‑instellingen tot uiting moeten komen. Deze regels hebben zowel betrekking op de kwantiteit in verhouding tot de eigen actie als op het soort compensatie dat van voldoende kwaliteit wordt geacht. Zo is het bijvoorbeeld essentieel om ervoor te zorgen dat acties voor verrekening additioneel zijn, onderworpen zijn aan deugdelijke monitoring, verslag‑ legging en controle om fraudemogelijkheden te mini‑ maliseren, en voldoen aan boekhoudkundige regels die mogelijke dubbeltellingen voorkomen. De Commissie zal de hoogste prioriteit blijven geven aan het nastreven van daadwerkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van EMAS, terwijl zij tevens andere opties zoals verrekening in aanmerking neemt.
Aangezien het aantal medewerkers van de Commissie afneemt (-5 % bij de huidige financiële vooruitzichten) en aangezien de reikwijdte van EMAS voortdurend toeneemt, zal de Commissie zowel in absolute als in relatieve termen blijven rapporteren.
Bij dergelijke overwegingen moet ook rekening worden gehouden met:
51
ii) de bestaande mechanismen, met inbegrip van de handel in emissierechten, en
De Commissie zal doorgaan met de ontwikkeling van geschikte beleidsmaatregelen om de uitstoot van broei‑ kasgasemissies op kostenefficiënte en zo alomvattend mogelijke wijze terug te dringen, ook met betrekking tot 2030, op basis van grondige effectbeoordelingen die een volledige evaluatie geven van de betreffende kosten en baten, indien van toepassing.
i) de noodzaak om te voorkomen dat verdere inspan‑ ningen om werkelijke uitstootreducties te behalen ontmoedigd worden,
iii) de beschikbaarheid van systemen voor verslagleg‑ ging en voldoende hoogwaardige verrekeningsme‑ chanismen. Ook zal een beoordeling vereist zijn van de effecten op de EU‑middelen en het gebruik van overheidsgeld.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
61 — Laatste streepje
De Commissie zal blijven streven naar daadwerkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van EMAS, terwijl zij tevens rekening houdt met de aanbeveling om voor de EU‑instellingen een gemeenschappelijke aanpak voor verrekening te ontwikkelen. Het is van belang te bedenken dat de CO2-uitstoot van alle vluchten binnen en tussen de landen van de Euro‑ pese Economische Ruimte (EER) sinds 2012 onderworpen is aan de EU‑regeling voor de handel in emissierechten (EU‑ETS) (voor Kroatië is dat vanaf 1 januari 2014). Dat betekent dat luchtvaartondernemingen voor al die emissies emissierechten moeten verwerven en inleve‑ ren. Vluchten binnen de EER zijn daarom onderworpen aan de CO2-prijs van het EU‑ETS, en dit kan beschouwd worden als gelijkwaardig aan compensatie. Zie de opmerkingen bij punt 52.
65
48
uitbreiding van EMAS. Het EMAS‑registratieproces voor deze locaties is momenteel in werking getreden.
70
De Commissie heeft besloten dat de uitbreiding van EMAS op hoog niveau gemonitord moet worden door het EMAS‑directiecomité. Uitbreiding geschiedt geleide‑ lijk waarbij de belangrijkste locaties voorrang krijgen. De vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten beslaan in termen van oppervlakte ongeveer 2 % van alle gebouwen van de Commissie. Enkele hiervan wor‑ den door andere instellingen beheerd.
76
Benadrukt moet worden dat de vermindering van het energieverbruik in de Brusselse gebouwen met 15 % tus‑ sen 2005 en 2012 is gerealiseerd terwijl het personeels‑ bestand van de Commissie als gevolg van uitbreiding met 25 % is toegenomen.
De Commissie wijst erop dat Tabel 6 niet het daadwer‑ kelijke geregistreerde aantal vierkante meters weergeeft maar slechts het percentage van de oppervlakten van gebouwen.
79
67
Het nieuwe Financieel Reglement (FR) en de uitvoerings‑ voorschriften (Rules of Application — RAP) daarvan, waarvoor momenteel een goedkeuringsprocedure loopt, zouden de toepassing van milieuoverwegingen verder moeten bevorderen, met inbegrip van levens‑ cycluskosten als beloningsmethode overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU.
De inspanningen die moeten worden verricht om te voldoen aan de EMAS‑vereisten mogen niet worden onderschat. De Commissie is verreweg de grootste instelling. De Commissie heeft een zeer duidelijk beleid om EMAS geleidelijk uit te breiden naar alle locaties en activiteiten binnen het beschikbare budget (zie besluit C(2013) 7708).
68
De uitbreiding van EMAS naar Brussel en Luxemburg is direct na het besluit in 2009 van start gegaan. In 2010 waren de activiteiten in Brussel volledig geregistreerd en in 2012 was dat het geval voor Luxemburg. De vol‑ ledige registratie van de gebouwen in Brussel zal in 2015 voltooid zijn en dat zal geleidelijk ook gelden voor de andere locaties.
69
Het besluit tot ISO 14001-certificering van de vijf locaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek was genomen voordat de Commissie in 2009 besloot tot
Het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschrif‑ ten gaan uit van dezelfde beginselen als de richtlijnen, zodat de EU‑regels consistent zijn met de regels die in de lidstaten van toepassing zijn.
80
Het FR/RAP is een horizontale regeling die niet is bedoeld om sectorale verplichtingen per beleidsterrein vast te stellen, maar om algemene regels te verschaffen voor de tenuitvoerlegging van de begroting. De lopende goedkeuringsprocedure voor het FR/RAP dient erin te voorzien dat EU‑instellingen bij het gebruik van levenscycluskosten op EU‑niveau goedgekeurde methoden gebruiken, voor zover beschikbaar. Deze mogelijkheid moet door de relevante diensten in het kader van het EMAS‑beleid worden toegepast.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
49
81
De Commissie acht het passend, gebruik te maken van het vademecum en van specifiek advies voor de bevor‑ dering van groene overheidsopdrachten (GPP) op basis van vrijwilligheid, waarbij tevens zorg wordt gedragen voor de verspreiding van beste praktijken die ook als referentie voor de lidstaten kunnen dienen.
stellen. Gegevenscentra hebben een hoge prioriteit gekregen en binnenkort zal worden besloten of er criteria voor gegevenscentra zullen worden vastgesteld. Verwacht wordt dat gebouwenbeheer opgenomen zal worden in de komende criteria voor kantoorgebouwen. Zakenreizen hebben geen specifieke prioriteit toege‑ kend gekregen.
84
87
Over het geheel genomen wordt in de meeste geval‑ len enige vorm van GPP gebruikt, hoewel veel proces‑ sen niet geheel groen zijn. Slechts in een kwart van de contracten zijn geen groene criteria opgenomen. Met dit resultaat doen de instellingen het beter dan het gemid‑ delde van de overheidsinstellingen in Europa. Volgens een studie1 die is gebaseerd op een in de gehele EU gehouden enquête, hield gemiddeld 54 % van de over‑ heidsinstellingen rekening met enige vorm van groene criteria bij hun laatste aanbesteding in de periode 2009-2010 voor tien belangrijke productgroepen (bouw, elektriciteit, schoonmaakproducten en -diensten, textiel, maaltijd- en cateringverzorging, meubilair, kantoorau‑ tomatiseringsapparatuur, papier, groenvoorzienings producten en -apparatuur, vervoer).
85
In de mededeling van de Commissie genaamd „Over‑ heidsopdrachten voor een beter milieu” (zie voetnoot 43), stelt de Commissie voor dat tegen 2010 50 % van alle aanbestedingen groen moet zijn, dat wil zeggen in over‑ eenstemming met de in punt 4.1 vastgestelde gemeen‑ schappelijke kerncriteria voor GPP. Dit percentage moet zowel in aantal als in waarde van groene contracten worden uitgedrukt, in verhouding tot het totale aantal en de totale waarde van de contracten die zijn gesloten in de sector waarvoor kerncriteria voor GPP zijn vastge‑ steld. Deze doelstelling heeft later de steun gekregen van de Raad2. Aangezien de Rekenkamer ook productgroepen heeft opgenomen waarvoor geen EU‑criteria voor GPP bestaan, zijn de methoden voor de wijze waarop het behalen van het GPP‑streefcijfer moet worden geëvalu‑ eerd niet geheel met elkaar in overeenstemming.
86
Samen met de lidstaten die zijn vertegenwoordigd in de informele GPP‑adviesgroep, heeft DG Milieu in 2012/2013 een prioritering voor GPP uitgevoerd om de behoefte aan de ontwikkeling van GPP‑criteria vast te
Het herzien van criteria is een middelenintensief proces. De Commissie tracht bestaande leemten op te vullen en productgroepen te herzien binnen het kader van de bestaande middelen. De criteria voor mobiele telefonie zijn van de website gehaald aangezien deze inderdaad niet ambitieus genoeg meer waren en bovendien heb‑ ben zij geen hogere prioriteit toegekend gekregen door de GPP‑adviesgroep.
89
De aanpak op basis van levenscycluskosten is niet nood‑ zakelijkerwijze relevant voor alle productgroepen. Als een aanbesteder bijvoorbeeld milieuvriendelijk papier wil kopen, zou de specificatie dat het papier „gerecy‑ cled” is, dan wel „afkomstig uit duurzame bronnen”, moeten volstaan want voor deze productgroep heeft de aanbesteder geen onderhouds- of operationele kosten. De Commissie bereidt de omzetting van deze richtlijn in het Financieel Reglement voor. Zij stelt het gebruik van de levenscycluskosten echter niet verplicht.
89 — Laatste streepje
De Commissie doet momenteel onderzoek naar het verschaffen van richtsnoeren voor levenscycluskosten.
90
De Commissie heeft streefcijfers voor de energiepres‑ taties van gebouwen en bereikt positieve resultaten met het EMAS‑systeem. Voor Brussel bijvoorbeeld, waar Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie‑efficiëntie uitgaat van 0,13 % van de jaarlijkse energiebesparingen, ging de Commissie in haar plan uit van 1 % van de jaar‑ lijkse energiebesparingen, wat acht keer hoger ligt. 1 The Uptake of Green Public Procurement in the EU27, Centrum voor Europese Beleidsstudies http://ec.europa.eu/environment/ gpp/pdf/CEPS‑CoE‑GPP %20MAIN %20REPORT.pdf 2 Conclusies van de Raad van 22 september 2008, http://register. consilium.europa.eu/doc/srv?l=EN&f=ST%2013067%202008%20INIT
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
50
93
101
94
Afgezien van haar eigen gegevenscentra heeft de Commissie faciliteiten voor gegevenscentra gehuurd in Luxemburg en Brussel. De eigenaren van deze facilitei‑ ten hebben de gedragscode ondertekend.
Hoewel dit programma nog steeds loopt, waren de prioriteiten van het OIB, OIL en JCR in overeenstemming met de toepasselijke nationale en regionale normen. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat enkele van de meer recente bouwprojecten van de Commissie, en met name de verwachte projecten op de JCR‑locatie in Ispra, inderdaad zullen voldoen aan de vereisten van het Programma voor groene gebouwen. Het OIB zal in de toekomst aan het programma deelnemen als er een toegevoegde waarde is.
In de handleiding voor gebruikelijke bouwspecificaties (MIT) wordt gestreefd naar het behalen van passieve prestaties van gebouwen en worden de volgende mini‑ mumvoorschriften voor projecten vastgesteld: —— Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energie‑ prestatie van gebouwen, —— Regionale wettelijke minimumvoorschriften. Op basis van de handleiding is ook vereist dat er energie‑audits en/of energieonderzoeken worden uitgevoerd om de toepassing van oplossingen voor energie‑efficiëntie en de invoering van hernieuwbare energie te beoordelen.
95
De Commissie verplicht zich ertoe de voorbeeldfunctie van overheidsorganen te vervullen door haar toezeg‑ ging om de vereisten van Richtlijn 2012/27/EU betref‑ fende energie‑efficiëntie (artikelen 4 en 5) toe te passen en het OIB (Brussel) heeft de technische effecten van de richtlijn op haar gebouwen beoordeeld. In ieder geval zal, voor zowel nieuwe gebouwen als voor renovaties, bij de ambities voor toekomstige pro‑ jecten en de bijbehorende financiële effecten rekening moeten worden gehouden met het beschikbare jaar‑ lijkse begrotingskrediet binnen het meerjarig financieel kader 2014-2020.
100
De Commissie beperkt haar aanpak niet tot de ener‑ gie‑efficiëntie van een gebouw en is van mening dat Breeam of soortgelijke systemen veelomvattender en meer in overeenstemming zijn met haar beleid en de algehele impact op het milieu van haar activiteiten.
De vereisten van de EU‑gedragscode voor gegevens‑ centra in de gebouwen van de Commissie zouden zeer grote gevolgen hebben voor de begroting. Het besluit om verder te gaan zou voorts belangrijke aanpassingen aan de gebouwen van de Commissie met zich meebren‑ gen en door hun ouderdom kan aan sommige eisen niet eens worden voldaan. Desalniettemin leeft de interne organisatie van de gegevenscentra de aanbeve‑ lingen van de gedragscode na.
De Commissie beraadt zich momenteel over haar beleid inzake gegevenscentra, met inbegrip van het gebruik van de „cloud”.
Conclusies en aanbevelingen 102
De Europese Unie loopt voorop in proactief klimaat‑ beleid en klimaatactie op internationaal niveau. Zij zal daarmee doorgaan ten aanzien van de nieuwe doelstel‑ lingen voor 2030 en het voorgestelde emissiereductie‑ streefcijfer van 40 %.
103
De Commissie is van mening dat EMAS het juiste beleidsinstrument is voor het verminderen van de CO2voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen. Bovendien zijn er veel voorbeelden van situaties waarin beleid dat ten uitvoer is gelegd in verband met het doel om in 2020 de uitstoot met 20 % te hebben verminderd, ook van toepassing zijn op overheidsinstellingen, met inbegrip van EU‑instellingen en hun personeel. Dit zal ook het geval zijn voor de nieuwe doelstellingen voor 2030 (met inbegrip van het voorgestelde streefcijfer om de uitstoot van broeikasgassen met 40 % terug te dringen).
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
104
Het beleid van de Commissie is erop gericht de uitstoot van broeikasgassen op een kostenefficiënte en op zo alomvattende wijze mogelijk te verminderen, in het bijzonder door middel van het klimaat- en energiepak‑ ket. Gezien het beperkte aandeel van de uitstoot als gevolg van administratieve activiteiten van EU‑instel‑ lingen, heeft de Commissie het niet passend geacht om bindende regels op te stellen voor dit soort activiteiten. De uitstoot is in ieder geval opgenomen in de reductie‑ streefcijfers op EU‑niveau of op de nationale niveaus.
105
Er zijn geen aanwijzingen dat bindende regels voor alle EU‑instellingen en -organen tot betere resultaten zouden hebben geleid.
106
De Commissie is voornemens door te gaan met de uitrol van EMAS, dat voorziet in een gemeenschappelijk beleid voor het verminderen van de CO2-voetafdruk van de administratieve werkzaamheden van de EU‑instellin‑ gen en -organen.
Aanbeveling Gemeenschappelijk beleid voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen
1. De Commissie gaat gedeeltelijk akkoord met deze aanbeveling. De Commissie is van mening dat EMAS het juiste beleidsinstrument is voor het verminderen van de CO2-voetafdruk van de EU‑instellingen en -organen. De Commissie zal deze aanbeveling daarom in aanmerking nemen door EMAS verder uit te rollen. Bovendien zal de Commissie doorgaan met de ontwik‑ keling van geschikte beleidsmaatregelen om de uitstoot van broeikasgasemissies op kostenefficiënte en zo alomvattend mogelijke wijze terug te dringen, ook met betrekking tot 2030, op basis van grondige effectbe‑ oordelingen die een volledige evaluatie geven van de betreffende kosten en baten, indien van toepassing. Het verminderen van uitstoot waar dat op de goed‑ koopste wijze kan gebeuren, vormt een kernaspect van het huidige beleid, waardoor bindende streefcijfers voor vermindering gewoonlijk alleen op Europees niveau of op lidstaatniveau worden vastgesteld in plaats van op het niveau van organisaties. Hierdoor blijft de
51
flexibiliteit behouden om streefcijfers op de best moge‑ lijk manier te behalen. Hoewel de EU‑wetgeving overheidsinstellingen geen specifieke streefcijfers voor uitstootreductie oplegt, is verdere actie op dat niveau wel degelijk mogelijk, ook door middel van de verdere uitrol van EMAS, dat een gemeenschappelijk beleid vormt voor het verminderen van de CO2-voetafdruk van de administratieve werk‑ zaamheden van de EU‑instellingen en -organen. (a) en (b) De Commissie gaat niet akkoord met dit deel van de aanbeveling, aangezien hierbij geen rekening wordt gehouden met bredere overwegingen, zoals kostenef‑ ficiëntie en specifieke situaties bij de EU‑instellingen en -organen. Voor een dergelijke aanpak is het nodig dat de vermeende voordelen concreet worden aangetoond.
107
De Commissie is voornemens de monitoring van de BKG‑uitstoot binnen het EMAS‑systeem te intensiveren
108
De Commissie heeft haar inspanningen geconcentreerd op het energieverbruik van haar gebouwen, omdat dit de grootste bron van uitstoot van broeikasgassen was waar het rendement op de investering het grootst was. De Commissie richt zich momenteel op mobiliteit, dat de op één na grootste bron van uitstoot vormt.
109
De Commissie heeft in het verleden een aanpak gehul‑ digd waarbij bij de berekening van de emissies ten gevolge van haar elektriciteitsverbruik uit hernieuwbare energiebronnen in Brussel ervan werd uitgegaan dat de voetafdruk dan nul was. Het energieverbruik in de kan‑ toorgebouwen die zijn geregistreerd in het EMAS‑sys‑ teem is tussen 2005 en 2012 met 40,5 % verminderd (Brussel, kWh/m2).
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Aanbeveling — Geharmoniseerde berekening en rapportage van de uitstoot
2. De Commissie gaat akkoord met de aanbeveling betreffende de succesvolle ontwikkeling van de methode van de milieuvoetafdruk van een organisa‑ tie (OEF) voor overheidsinstellingen. De Commissie is van mening dat zij door de uitvoering van EMAS een goede manier heeft gevonden om de belangrijkste directe en indirecte milieueffecten, met inbegrip van de broeikasgasuitstoot, te definiëren, te meten, en erover te rapporteren. Door middel van EMAS en verdere inter‑ institutionele samenwerking zullen instellingen tot een geharmoniseerde aanpak van de berekening van hun BKG‑uitstoot kunnen komen. a) Er is momenteel een uitgebreide test gaande met de OEF‑methode, zoals aanbevolen door de Commissie, die tot eind 2016 duurt. De doelstellingen van de test‑ fase omvatten de definiëring van een aantal technische vereisten die als basis zullen dienen voor een brede uitvoering van de methode in een complex bestuurs‑ systeem zoals dat van de Commissie. Bovendien zullen de resultaten van de testfase waarschijnlijk leiden tot een herziening/verbetering van de OEF‑methode. Gedurende deze testfase heeft de Commissie voor‑ rang gegeven aan de ontwikkeling van sectorale regels voor OEF (OEFSR’s) voor de sectoren met de meeste impact op het milieu. Het is duidelijk dat de sector van het openbaar bestuur daar niet onder valt. Na evalu‑ atie van de resultaten van de testfase, zodra de her‑ ziene OEF‑methode beschikbaar is, zal de Commissie de mogelijkheid overwegen om een interne testfase te starten om specifieke sectorale regels te ontwik‑ kelen voor de berekening en verslaglegging van de milieuvoetafdruk van de Commissie of vergelijkbare overheidsinstellingen.
110
Het EU‑klimaatbeleid of de EU‑wetgeving voorziet inderdaad niet in verplichte regelingen om de uitstoot te compenseren. De Commissie heeft gestreefd naar daadwerkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van EMAS.
52
Aanbevelingen — Gezamenlijke aanpak voor vrijwillige verrekening
3. De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling, waarbij zij de vrijwillige benadering en de autonomie van iedere EU‑instelling en ieder EU‑orgaan om te beslissen over de toepasselijkheid van een dergelijke verrekening onderstreept. Het EU‑klimaatbeleid of de EU‑wetgeving voorziet inderdaad niet in verplichte regelingen om de uitstoot te compenseren. De Commissie zal blijven streven naar daadwerkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van EMAS. In een dergelijke gezamenlijke aanpak moet ook reke‑ ning worden gehouden met: i) de noodzaak om te voorkomen dat verdere inspan‑ ningen om werkelijke uitstootreducties te behalen ontmoedigd worden, ii) de bestaande mechanismen, met inbegrip van de handel in emissierechten, en iii) de beschikbaarheid van systemen voor verslagleg‑ ging en voldoende hoogwaardige verrekeningsme‑ chanismen. Ook zal een beoordeling vereist zijn van de effecten op de EU‑middelen en het gebruik van overheidsgeld. 4. De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling. Er is een zeer grote keuze aan mogelijke compenserende kredieten van heel wisselende kwaliteit. Er bestaan regels voor het gebruik van compensaties binnen de EU‑milieuwetgeving, die omwille van eendui‑ digheid altijd in aanmerking zouden moeten worden genomen als EU‑instellingen gebruik maken van ver‑ rekening. Deze regels hebben zowel betrekking op de kwantiteit in verhouding tot de eigen actie als op het soort compensatie dat van voldoende kwaliteit wordt geacht. Zo is het bijvoorbeeld essentieel om ervoor te zorgen dat acties voor verrekening additioneel zijn, onderworpen zijn aan deugdelijke monitoring, verslag‑ legging en controle om fraudemogelijkheden te mini‑ maliseren, en voldoen aan boekhoudkundige regels die mogelijke dubbeltellingen voorkomen. De Commissie zal de hoogste prioriteit blijven geven aan het nastreven van daadwerkelijke uitstootreducties door middel van bestaand beleid, met inbegrip van EMAS, terwijl zij tevens andere opties zoals verrekening in aanmerking neemt.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
53
5. De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling, waarbij zij erkent dat het voordeel voor de lokale bevol‑ king slechts één afweging is waarmee rekening moet worden gehouden bij de evaluatie van de kwaliteit van de compensaties.
114
111
Aanbevelingen — Volledige uitvoering van EMAS en groene aanbestedingen
De Commissie is het eens met de opmerking van de Rekenkamer dat de instellingen zich bij het EMAS‑sys‑ teem moeten aansluiten en/of er beter gebruik van moeten maken.
112
EMAS is een krachtig en veeleisend beheersinstrument en een snelle invoering is niet verenigbaar met de finan‑ ciële beperkingen van de meeste EU‑instellingen. De beperkingen in de reikwijdte van EMAS maken deel uit van het EMAS‑systeem zelf. EMAS moet worden inge‑ voerd op kostenefficiënte en zo alomvattend mogelijke wijze.
113
Over het geheel genomen is in de meeste gevallen enige vorm van GPP gebruikt, hoewel veel processen niet geheel groen zijn. Slechts in een kwart van de contracten zijn geen groene criteria opgenomen. Met dit resultaat doen de instellingen het beter dan het gemiddelde van de overheidsinstellingen in Europa. Volgens een studie (zie voetnoot 1 van het antwoord van de Commissie) die is gebaseerd op een in de gehele EU gehouden enquête, hield gemiddeld 54 % van de overheidsinstellingen rekening met enige vorm van groene criteria bij hun laatste aanbesteding voor tien belangrijke productgroepen (bouw, elektriciteit, schoonmaakproducten en -diensten, textiel, maaltijden cateringverzorging, meubilair, kantoorautomatise‑ ringsapparatuur, papier, groenvoorzieningsproducten en ‑apparatuur, vervoer) in de periode 2009-2010. Voor de meeste renovatieprojecten en/of nieuwbouw‑ projecten maakt de Commissie doorgaans gebruik van Breeam‑norm „excellent”, die niet uitsluitend beperkt is tot energieprestaties.
De Commissie buigt zich verder over de vraag of deelname aan de Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra verenigbaar is met de financiële vooruitzichten, in het bijzonder wat de administratieve kredieten betreft.
6. De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling en ondersteunt de bevordering van het EMAS‑systeem vol‑ ledig. Beperkingen in de reikwijdte maken deel uit van het EMAS‑systeem om iedere organisatie in staat te stel‑ len zich te richten op de belangrijkste milieuaspecten. De Commissie zal het ondertekenen van de Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscen‑ tra overwegen nadat verder is geëvalueerd of een en ander verenigbaar is met de financiële vooruitzichten, in het bijzonder wat de administratieve kredieten betreft. 7. De Commissie gaat akkoord met deze aanbeveling. De huidige herziening van het FR/RAP schept het regu‑ lerende kader dat meer groene overheidsopdrachten met inbegrip van levenscycluskosten zal bevorderen, overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU. De Commissie zal doorgaan met het ontwikkelen van leidraden voor GPP en het gebruik van deze documen‑ ten aanmoedigen in de GIME‑groep.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Het Hof van Justitie van de Europese Unie
54
Op basis hiervan kan correcter worden ingeschat wat de omvang is van de tot dusver gemaakte vorderingen, zoals met name: —— de lancering van het EMAS‑project;
Inleiding (01‑11) Zoals gebruikelijk voor jaarverslagen of voor elk ander speciaal verslag, neemt de administratie van het Hof van Justitie de opmerkingen van de Rekenkamer met bijzondere belangstelling in ontvangst en zorgt het steeds ervoor de nodige maatregelen te nemen om gevolg te geven aan de eventueel geformuleerde aanbevelingen.
—— de verwezenlijking van een zeer uitvoerige diagnose van de door de activiteiten van het Hof van Justitie veroorzaakte broeikasgasemis‑ sies in 2010 en de update van de kernpunten van die koolstofbalans voor 2011 en 2012; —— de significante vermindering, dankzij verschil‑ lende verbeteringsmaatregelen, van de broei‑ kasgasemissies sinds 2010;
Zoals blijkt uit het voorliggende speciaal verslag hecht het Hof van Justitie groot belang aan de milieubescher‑ ming en zet het zich vastberaden in op dit gebied, met name in het alomvattende en gestructureerde kader van het EMAS (Eco Management and Audit Scheme), en zulks niettegenstaande de beperkingen die de laatste jaren golden op het gebied van personele en financiële middelen. Deze inzet heeft overigens, zoals blijkt uit de gerealiseerde verminderingen van de uitstoot van broeikasgassen (BKG), reeds tot merkbare resultaten geleid.
—— het hechten van groter belang aan milieucrite‑ ria in het kader van aanbestedingen;
De hiernavolgende antwoorden strekken dan ook voor‑ namelijk ertoe nuttige preciseringen aan te brengen in het licht van bepaalde opmerkingen en aanbevelingen van de Rekenkamer.
In haar streven naar de vaststelling van concrete maat‑ regelen om de uitstoot van broeikasgassen te vermin‑ deren, heeft de administratie van het Hof van Justitie sinds 2010 een eerste diagnose verricht van de door zijn activiteiten veroorzaakte broeikasgasemissies, waarbij de kernpunten van die koolstofbalans in 2013 zijn bijge‑ werkt voor 2011 en 2012.
Opmerkingen (12‑101) In het algemeen zouden de door de verschillende Euro‑ pese instellingen gemaakte vorderingen op het gebied van milieubeleid eveneens beter worden beoordeeld in het licht van de middelen die zij daartoe konden inzetten. Aldus moet worden benadrukt dat de door het Hof van Justitie verrichte inspanningen en onder‑ nomen acties, die in het voorliggende speciaal verslag zijn vermeld, met een minimum aan middelen werden gerealiseerd (met name de creatie van één enkele post, die door de begrotingsautoriteit werd toegekend en die in 2012 werd bezet).
—— de toepassing van de Breeam‑standaard voor het vijfde uitbreidingsproject van de gebouwen van het Hof.
Volledigheid van de koolstofbalans van het Hof van Justitie en opmerkelijke verbetering van de koolstofvoetafdruk (12‑61)
In dit verband zij benadrukt dat het Hof van Justitie ervoor heeft gekozen een zeer uitvoerige diagnose te verrichten, waarbij de post „Verplaatsingen” niet enkel ziet op het woon‑werkverkeer, maar ook op de werk‑ gerelateerde verplaatsingen en de verplaatsingen van de bezoekers. Daarnaast zijn de inspanningen die het Hof van Justitie zich getroost om de koolstofvoetafdruk te verminderen, niet enkel toegespitst op het aspect „Energie”.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Op basis van de opeenvolgende diagnoses kon objec‑ tief worden vastgesteld dat de door het Hof van Justitie veroorzaakte uitstoot sinds 2010 met name op de volgende gebieden is verminderd: —— tussen 2011 en 2012 zijn de broeikasgasemissies op het gebied van „verplaatsingen van bezoe‑ kers” met 14 % verminderd; —— tussen 2010 en 2011 en tussen 2011 en 2012 zijn de broeikasgasemissies op het gebied van stroomverbruik met 98 % respectievelijk 6 % verminderd; —— tussen 2011 en 2013 zijn de afvalverwerkings‑ kosten met 25 % verminderd en is de hoeveel‑ heid huishoudelijk afval met 10 % afgenomen. Die verminderingen zijn met name het resultaat van de volgende projecten: —— het sluiten van een overeenkomst inzake groene energie met de elektriciteitsleverancier; —— het nemen van maatregelen ter verbetering van de isolatie van de gebouwen; —— de optimalisering van de energieplanning van bepaalde gebouwen; —— de vermindering van organisch afval en de ver‑ betering van de gescheiden afvalinzameling. Voorts heeft een nauwkeurigere schatting van de emis‑ sies op het gebied van „woon‑werkverkeer” en „lekken van koelmiddelen” het mogelijk gemaakt de kwaliteit van de op die twee posten van de koolstofbalans betrekking hebbende gegevens te verbeteren en werd de aan die posten inherente onzekerheidsgraad op die manier verminderd. Omwille van de transparantie werden de rapporten inzake de koolstofbalans van het Hof van Justitie op zijn website www.curia.eu gepubliceerd en op die wijze ter beschikking gesteld van de Europese burgers.
55
Aangaande het feit dat niet werd voorzien in een compensatieregeling voor broeikasgasemissies, meent de administratie van het Hof dat de financiering van dergelijke compensatieprojecten enkel in overweging moet worden genomen wanneer alle andere vooraf‑ gaande mogelijkheden om de bestaande emissies te doen verdwijnen of te verminderen, zijn uitgeput, in het bijzonder om een hoge inzetbaarheid van alle actoren binnen de instelling te behouden en om de op dat gebied noodzakelijke initiatieven beter aan te moe‑ digen. Voorts meent de administratie van het Hof dat de financiering van dergelijke compensatieprojecten vereist dat met name op het punt van de omschrijving van een passend begrotingskader, de criteria en de in aanmerking komende projecttypes en het budget dat daaraan kan worden besteed, voorafgaandelijk een interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak wordt vastgesteld.
Vastberaden inzet van het Hof van Justitie bij de uitvoering van het EMAS‑project (62‑75)
In 2012 heeft het Hof van Justitie een bijzonder actieve wending gegeven aan de uitvoering van het EMAS‑project, met name door de benoeming van de EMAS‑coördinator. Aanvankelijk heeft de administratie van het Hof van Jus‑ titie de nadruk gelegd op het belang van regelmatige acties met het oog op voorlichting en bewustmaking van de diensten en het personeel op het gebied van milieukwesties. Vervolgens werd een tweelagige operationele structuur ingevoerd om het EMAS‑project op duurzame wijze te beheren. In 2013 werd een kaderstudie verricht om het stappen‑ plan van het EMAS‑project binnen de instelling vast te stellen. Behalve het opmaken van de milieubalans van de instelling in het licht van de eisen van de EMAS‑ver‑ ordening, beoogde die studie voornamelijk de vaststel‑ ling van de stappen die moeten worden ondernomen voor een EMAS‑registratie, die volgens het voorgestelde tijdschema in 2016 zou moeten worden verkregen.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Wat de milieudoelstellingen en met name de verminde‑ ring van de broeikasgasemissies betreft, is de adminis‑ tratie van het Hof van Justitie veeleer voorstander van de vaststelling van relatieve doelstellingen (bijvoor‑ beeld naargelang van de oppervlakte van de gebouwen en/of het aantal personen) die kunnen worden getoetst aan de hand van de in de EMAS‑verordening (EG) nr. 1221/2009) opgenomen indicatoren. De vaststelling van de door de Rekenkamer voorgestane doelstellingen in absolute cijfers is namelijk slechts relevant indien de onderliggende databank voldoende betrouwbaar is en de ontwikkeling van de gekozen indicator in de tijd gezien consistente informatie kan verschaffen. Hoewel in dit stadium niet is voldaan aan de voorwaarden voor de bepaling van een voldoende betrouwbare cijferindi‑ cator, zullen deze voorwaarden echter met de voor‑ uitgang van het EMAS‑project in de nabije toekomst worden vervuld.
Bevordering van de opname van milieucriteria in overheidsopdrachten (groene aankopen) (77‑89)
De administratie van het Hof van Justitie steunt het voornemen van de Rekenkamer om milieucriteria op te nemen in overheidsopdrachten en aldus bij te dragen aan een duurzamere ontwikkeling, met name door gebruik te maken van de door de Commissie gepu‑ bliceerde „Green Public Procurement toolkit”. Om die reden werd in het vademecum van het Hof van Justitie voor overheidsopdrachten een specifieke paragraaf gewijd aan ecologische overheidsopdrachten, die ook een directe link naar de overeenkomstige informatie van de Europese Commissie bevat. De administratie van het Hof van Justitie is evenwel van mening dat de ordonnateursdiensten van elke instelling op het gebied van milieucriteria een toereikende beoordelingsmarge moeten kunnen behouden teneinde de verschillende beoordelingscriteria oordeelkundig te wegen naarge‑ lang van de specifieke kenmerken van de uitgeschreven aanbestedingen.
56
Relevantie van de Breeam‑standaard om de milieueffecten van het gebouwenbestand van het Hof van Justitie sterker te verminderen (90‑101) Teneinde de milieueffecten van zijn gebouwenbestand zo klein mogelijk te maken, heeft de administratie van het Hof van Justitie voor het vijfde uitbreidings‑ project van de gebouwen van het Hof van Justitie de Breeam‑standaard verkozen boven de door de Rekenkamer als referentie aangegeven GBP‑standaard. De Breeam‑standaard beperkt zich immers niet tot „energiebesparing”, maar ziet ook op andere aspecten die minstens even belangrijk zijn (zoals waterverbruik, afvalbeheer en duurzame mobiliteit), wat ongetwijfeld verklaart waarom die standaard binnen de Europese instellingen het meest wordt toegepast.
Conclusies en aanbevelingen (102‑114)
Over het geheel genomen verwelkomt het Hof van Jus‑ titie de opmerkingen en aanbevelingen van de Reken‑ kamer in het voorliggende verslag. In overeenstemming met de conclusies van de Reken‑ kamer is het Hof van Justitie zich bewust van het belang om deel te nemen aan het EMAS‑systeem en heeft het zich daarvoor sinds 2012 actief ingezet, in het bijzonder door de EMAS‑coördinator te benoemen, wat door de toekenning van een post door de begrotingsautori‑ teit mogelijk werd. Ondanks de beperktere middelen waarover het Hof van Justitie in de context van de huidige begrotingscrisis beschikt, streeft het Hof een EMAS‑registratie voor 2016 na. Tegelijkertijd wenst het Hof van Justitie zijn koolstof balans verder te verbeteren en meer in te zetten op het gebruik van milieucriteria voor onder zijn bevoegdheid vallende overheidsopdrachten, met inachtneming van de toepasselijke wettelijke bepalingen. Voorts zal de komende vijfde uitbreiding van de gebouwen van het Hof van Justitie dankzij een zo goed mogelijke inacht‑ neming van de eisen van het Breeam ten volle bijdra‑ gen aan de vermindering van de milieueffecten van het gebouwenbestand van het Hof.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Tot slot ondersteunt het Hof van Justitie in het bijzonder de aanbevelingen van de Rekenkamer tot verdergaande harmonisering van de benaderingen en een versterkte interinstitutionele samenwerking op het onderzochte gebied, met name op grond van door de Commissie genomen of te nemen initiatieven. In dat verband is de administratie van het Hof bereid om deel te nemen aan de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de vast‑ stelling van betere gemeenschappelijke benaderingen.
57
De Europese Centrale Bank De Europese Centrale Bank (ECB) spreekt haar waarde‑ ring uit voor de controle door de Europese Rekenkamer van hoe de EU‑instellingen en -organen hun uitstoot van broeikasgassen berekenen, verminderen en ver‑ rekenen en verwelkomt het Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer. De ECB is ten zeerste overtuigd van het belang van duurzaam beleid en van het ver‑ mogen van gerichte inspanningen om de uitdagingen waarvoor onze economie en natuurlijke omgeving zich gesteld zien, het hoofd te bieden. De ECB is daarom met name dankbaar voor de algemene opmerkingen van de Rekenkamer ten aanzien van de mogelijkheden die het opzetten van een gezamenlijke aanpak voor EU‑instel‑ lingen zou bieden om een bijdrage te leveren aan het verwezenlijken van de langetermijndoelstelling van de Europese Unie, het verminderen van de uitstoot. In deze context neemt de ECB tevens nota van de erken‑ ning van de Rekenkamer dat zij stappen heeft onderno‑ men om de negatieve impact van haar administratieve activiteiten op het milieu terug te dringen, zoals naar voren komt in het op 28 april 2014 gepubliceerde „ver‑ slag over de controle van het beheer door de Europese Centrale Bank van haar CO2-voetafdruk”. In vervolg op de antwoorden van de ECB op dat specifieke verslag, zie hieronder het commentaar van de ECB op de opmerkin‑ gen en aanbevelingen in het speciaal verslag:
Paragraaf 8 — Tabel 1
De stijging van het maximumpersoneelsbestand van de ECB van 1 448,5 full‑time equivalent‑posities in 2012 naar 2602 fulltime‑equivalent‑posities in 2014 is voor‑ namelijk het gevolg van het opzetten van het Gemeen‑ schappelijk toezichtsmechanisme.
Paragraaf 23
Wat betreft de uitstoot die werd veroorzaakt door per‑ soneelsleden die pendelden van huis naar werk, werkt de ECB thans aan de ontwikkeling van een berekenings‑ methode met als doel deze uitstoot op te nemen in de volgende rapportage over haar CO2-voetafdruk.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Paragrafen 83 en 88
De ECB waardeert de erkenning van de Rekenkamer dat zij voor alle relevante gevallen groene aanbestedingen de facto verplicht heeft gesteld door middel van interne instructies en systematisch toezicht, en is voornemens te beginnen met de verslaglegging over haar prestaties op het vlak van de tenuitvoerlegging van haar Sustaina‑ ble Procurement Guideline (Richtsnoer over duurzame aanbesteding) in haar jaarlijkse Environmental State‑ ments (Milieuverklaringen).
Aanbevelingen 1 tot en met 7
De ECB verwelkomt en ondersteunt de aanbevelingen van de Rekenkamer ten aanzien van het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, het harmoniseren van de berekening en rapportage van de uitstoot, en het uitvoeren van de compensatie van de restuitstoot. Bovendien ondersteunt de ECB ten volle de doelstelling van de vrijwillige Europese Gedragscode Energie‑effi‑ ciëntie in datacentra om „de energieconsumptie in datacentra in geheel Europa terug te dringen om op die manier de uitstoot te verminderen, de mondiale opwarming te beperken en geld te besparen”, en zal overwegen deelnemerstatus aan te vragen.
58
De Europese Rekenkamer Het secretariaat‑generaal (SG) van de Europese Rekenkamer is ingenomen met de opmerkingen van de Europese Rekenkamer en spreekt zijn waardering uit voor de aanbevolen verbeteringen van de Rekenkamer.
Aanbeveling 2
Het SG aanvaardt de aanbeveling en zal meting en rapportage van de directe en indirecte BKG‑uitstoot van de Rekenkamer invoeren en tevens reductiestreef‑ cijfers vaststellen. De exercitie met de CO2-voetafdruk en de tenuitvoerlegging van de BKG‑methodologie zullen aan het eind van het lopende EMAS‑project als prioritaire doelstelling in het milieuprogramma worden opgenomen.
Aanbevelingen 3-5
Het SG aanvaardt de aanbevelingen en zal een beleid definiëren om de BKG‑uitstoot van de Rekenkamer te compenseren en zal hoogwaardige compensatie intro‑ duceren. Deze acties zullen onmiddellijk na de afron‑ ding van de in aanbeveling 2 beschreven actie worden ondernomen.
Aanbeveling 6
Het SG aanvaardt de aanbeveling en de Rekenkamer zal zich registreren bij het Europese milieubeheer- en milieuauditsysteem. Het met EMAS vergelijkbare milieubeheersysteem wordt momenteel uitgevoerd. De initiële milieuanalyse en de controle van de confor‑ miteit van de gebouwen van de Rekenkamer met de regelgeving worden sinds 10 april 2014 uitgevoerd. Het SG onderschrijft tevens het algemene concept en de doelstellingen van de vrijwillige Europese gedrags‑ code inzake de energie‑efficiëntie in gegevenscentra „om het energieverbruik van gegevenscentra in Europa te verminderen en zo de uitstoot te reduceren, de aard‑ opwarming te beperken en geld te besparen”. Het SG zal daarom overwegen na een kosten‑batenanalyse van de betrokken implicaties en risico’s de gedragscode te onderschrijven. Veel goede praktijken zoals de virtua‑ lisering of groene aankoop van ICT‑hardware worden reeds door de diensten van de Rekenkamer toegepast.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Aanbeveling 7
Het SG aanvaardt de aanbeveling en zal groene aanbestedingen op een systematischer wijze blijven gebruiken door het integreren van het GPP (groene overheidsopdrachten) in het milieubeheersysteem van de Rekenkamer — met name door de ontwikkeling van interne procedures en door systematisch toezicht.
59
De Europese Dienst voor extern optreden De EDEO werd op 1 januari 2011 opgericht en nam met het grootste deel van zijn personeel zijn intrek in Brus‑ sel in een nieuw, modern gebouw dat aan alle normen voldoet inzake energieverbruik en milieubescherming. De EDEO erfde ook drie oudere gebouwen van de Raad. De huur van deze gebouwen loopt in 2018 ten einde en de EDEO onderzoekt momenteel hoe de doeltreffend‑ heid het best kan worden verbeterd en welke alternatie‑ ven de vastgoedmarkt in Brussel kan bieden. Het beheer van de gebouwen van de EDEO in Brussel is toevertrouwd aan OIB via een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau en de EDEO verwacht van OIB de toepassing van optimale werkwijzen wat betreft het gebouwenbeheer. In 2012 ondertekende de EDEO een contract voor de levering van milieuvriendelijke hoogspanningselektri‑ citeit voor de gebouwen van de hoofdzetel (Contract EEAS-106-DIVA4-SUP‑DIR). Hierdoor wordt 100 % milieuvriendelijke elektriciteit (LGO) geleverd en wor‑ den ook de leveringsvergunningen op Belgisch federaal en regionaal niveau nageleefd. Wat de vrijwillige deelname betreft aan het milieube‑ heer- en milieu‑auditsysteem (EMAS), heeft de EDEO belangstelling voor meer informatie over het beheer van dit programma en de mogelijkheden om het budgetneutraal toe te passen. Voorts is de EDEO ertoe bereid om „groene” aanbestedingsbeginselen in te voe‑ ren waar dit mogelijk is; helaas is dit voor EU‑delegaties in derde landen niet altijd het geval. Nochtans geven een aantal delegaties het goede voorbeeld; zo wordt de installatie van zonnepanelen momenteel bestudeerd of uitgevoerd in de delegaties in Cambodja, Kaapverdië, Samoa en Kosovo.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Bij nieuwe bouwprojecten in Burundi, Niger en Mexico vroegen wij de met het project belaste architecten milieu‑oplossingen te ontwikkelen met als doel de broeikasgasuitstoot te verminderen en aandacht te hebben voor de milieu‑aspecten van de projecten (gebruik van duurzame materialen, bioklimatologische oplossingen, gebruik van alternatieve energiebronnen enz.). Andere vastgoedmarkten zijn problematischer. De EDEO is vastbesloten grotere inspanningen te doen om de broeikasuitstoot te verminderen binnen de operationele beperkingen waarmee hij geconfronteerd wordt.
60
Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van de Europese Unie 65 — Tabel 6
Vijf van de zes gebouwen van het Comité maken inte‑ graal deel uit van de EMAS‑doelstellingen. Het zesde gebouw wordt gedeeld met de Commissie, die de eigenaar ervan is. Dit gebouw is derhalve niet opge‑ nomen in de doelstellingen van het milieumanage‑ mentsysteem van het Comité, hoewel het personeel dat werkzaam is in dit gebouw zich wel houdt aan de EMAS‑richtsnoeren. De Comités bekijken momenteel of ze ook dit gebouw kunnen opnemen in hun milieudoelstellingen.
72
Het EESC en het CvdR zijn van mening dat alle wet‑ telijke vereisten (investeringen) en controles die uit EMAS voortvloeien en die belangrijk zijn, in aanmerking moeten worden genomen.
83
In 2014 hebben de Comités besloten dat al hun diensten in de toekomst verplicht zijn het EMAS‑team te raad‑ plegen over groene openbare aanbestedingen als de contractwaarde de 60 000 euro overschrijdt.
91
Het EESC en het CvdR zijn het erover eens dat de EU‑instellingen en -organen moeten streven naar gebouwen die beantwoorden aan de alomvattende criteria voor de samenstelling van het instrumentarium voor groene overheidsopdrachten (GGP). De mogelijkheid om hernieuwbare energiebronnen te gebruiken is echter beperkt in de Brusselse wijk waar de gebouwen van het Comité staan. Daardoor kan het Comité optie b) van dit GGP‑instrumentarium niet ten uitvoer leggen voor hun gebouwen.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Zelfs als de Comités aanzienlijk meer zonnepanelen zou plaatsen op zijn gebouwen, zou dit maar goed zijn voor een heel beperkt percentage van hun elektriciteits‑ consumptie. De Comités zijn aan het onderzoeken of de installatie van een cogenerator kan helpen om hun ecologische voetafdruk terug te dringen.
101
Het EESC en het CvdR hebben de gedragscode bekeken en merken op dat deze code speciaal is gericht op na 2011 gecreëerde gegevens, terwijl de gegevens van de Comités dateren van 2004. Het onderschrijven van deze code zou een onno‑ dige last betekenen voor de Comités, aangezien ze al veel van de in de gedragscode opgenomen goede praktijken inzake „IT‑uitrusting en -diensten” hebben doorgevoerd.
105
Ondanks de afwezigheid van bindende regels voor alle instellingen, hebben de Comités een aantal tastbare resultaten geboekt bij de terugdringing van hun broei‑ kasgassen via EMAS. In 2013 was het verbruik van aardgas per persoon 51 % lager dan in 2008, en het elektriciteitsverbruik lag 21 % lager dan in 2008.
109
De Comités willen benadrukken dat ze niet alleen groene energie aanschaffen, maar dat ze er ook in geslaagd zijn om hun energieverbruik te vermin‑ deren dankzij technische investeringen (zie ook paragraaf 105).
Aanbeveling 2
Het EESC en het CvdR stemmen in met deze aanbeve‑ ling. Zodra er een gemeenschappelijke norm is, zullen de Comités trachten om hun indirecte en directe uit‑ stoot van broeikasgassen te berekenen en een specifiek actieplan opzetten. Zolang er geen geharmoniseerde methodologie bestaat voor de berekening van de voet afdruk, blijven de Comités hun middelen investeren in de vermindering van deze voetafdruk.
61
Aanbeveling 3
Het EESC en het CvdR zijn het erover eens dat de EU‑instellingen en -organen een gemeenschappelijke aanpak moeten ontwikkelen. Het financieren van compensatieregelingen zou echter alleen moeten gebeuren nadat alle mogelijke investe‑ ringen zijn gedaan om de voetafdruk van de Comités te verminderen.
111
De Comités willen graag benadrukken dat ze optimaal gebruikmaken van de instrumenten voor milieuma‑ nagement die door de Commissie worden aangereikt.
114
Zie antwoord op paragraaf 101.
Aanbeveling 6
Zie antwoord op de paragrafen 65 en 101.
Aanbeveling 7
Het EESC en het CvdR stemmen in met deze aan beveling. In 2014 hebben de Comités besloten dat al hun diensten in de toekomst verplicht zijn om het EMAS‑team te raadplegen over groene openbare aanbestedingen als de contractwaarde de 60 000 euro overschrijdt.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
De Europese Investeringsbank Algemene opmerking
De Europese Investeringsbank (EIB) dankt de Europese Rekenkamer voor haar verzoek aan de EIB om op vrijwil‑ lige basis deel te nemen aan het onderzoek „Hoe gaan de EU‑instellingen en -organen te werk bij het bereke‑ nen, terugbrengen en compenseren van hun uitstoot van broeikasgassen?”. Als bank van de Europese Unie acht de EIB het van essentieel belang om op maatschappelijk verantwoorde wijze te werk te gaan; zij heeft dan ook bewezen in staat te zijn de milieueffecten van haar activiteiten in kaart te brengen en te beheren. De EIB is ingenomen met de conclusies van de Rekenkamer, die vaststelt dat de bank op dit gebied goede resultaten boekt, en geeft met genoegen de volgende aanvullingen op de voorlopige bevindingen van de Rekenkamer:
19 en 24
De EIB bewaakt bij haar broeikasgasinventarisatie con‑ tinu de bronnen van de emissies en zal de rapportage aanpassen wanneer dit noodzakelijk en uitvoerbaar is.
42
De EIB bracht de uitstoot door mobiliteit terug van 11,10 tCO2e per persoon in 2007 tot 7,10 tCO2e per persoon in 2012, een daling van 36 %.
45, 48 en 50
De EIB is van oordeel dat het ook van belang is koolstof emissies per persoon te rapporteren, omdat hiermee een beter beeld wordt verkregen van de effecten van operationele factoren, zoals de omvang van de activi‑ teiten en het aantal medewerkers, op de door de Bank teweeggebrachte koolstofemissies.
58
Nadat de EIB langetermijnmaatregelen tot koolstof reductie had doorgevoerd, die grotendeels tot resultaat hebben geleid, heeft de Bank besloten om de reste‑ rende koolstofemissies te gaan compenseren/uit te ruilen, om te beginnen met de emissies in 2013. Hiertoe heeft zij een REDD+1-project uitgezocht waarmee de emissies kunnen worden gecompenseerd.
62
Aanbeveling 1
De EIB staat positief tegenover een gemeenschap‑ pelijk beleid om de koolstofuitstoot van de adminis‑ tratieve verrichtingen van EU‑instellingen en -organen terug te dringen, zoals dit in de aanbeveling wordt gesuggereerd.
Aanbeveling 2
De EIB is voorstander van een geharmoniseerde benadering voor de berekening en rapportage van de directe en indirecte uitstoot van broeikasgassen voor EU‑instellingen en -organen.
Aanbevelingen 3-5
De EIB is vanaf 2013 bezig haar resterende koolstofemis‑ sies uit te ruilen via koolstofkredieten die afkomstig zijn van een REDD+-project dat is goedgekeurd in het kader van de Verified Carbon Standard (VCS) en de Climate, Community and Biodiversity Alliance (CCBA), „gold level”, en dat niet alleen een bijdrage levert aan het terugdringen van uitstoot maar ook aan duurzame ont‑ wikkeling waarvan de betrokken plaatselijke bevolking kan profiteren.
Aanbeveling 6
De EIB neemt nota van de aanbeveling van de Reken kamer en zal hiermee zorgvuldig rekening houden bij de implementatie van een systeem voor milieubeheer. 1 Het terugdringen van de emissies in het kader van het programma Vermindering van emissies afkomstig uit ontbossing en aantasting (Reducing Emissions from Deforestation and Degradation, REDD) is door de Verenigde Naties opgezet om te helpen de vernietiging van bossen wereldwijd een halt toe te roepen. „REDD+” gaat nog een stap verder: het programma heeft niet alleen betrekking op het voorkomen van ontbossing, maar ook op de bescherming van wilde dieren, gemeenschapsontwikkeling, het scheppen van banen en de uitbreiding van koolstofreservoirs in bossen, evenals op andere positieve maatschappelijke ontwikkelingen.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart Het EASA erkent ten volle het belang van het beperken van de impact van zijn werkzaamheden op het milieu en de uitstoot van broeikasgassen. Milieubescherming op het gebied van de burgerluchtvaart maakt immers deel uit van zijn wettelijke mandaat als regelgevende instantie. Tijdens zijn oprichtingsfase (sinds 2003) was het EASA niet in staat zich echt toe te leggen op allesomvattende maatregelen om zijn uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Nu heeft het EASA een stabiele fase in zijn ontwikkeling bereikt, en verscheidene recente manage‑ mentbesluiten zullen het Agentschap in staat stellen zijn aandacht op deze problematiek toe te spitsen: 1) de start in 2014 van het milieu‑initiatief „Project GREEN”, ondersteund door de uitvoerend directeur; 2) de verhuizing van het EASA in 2016 naar een nieuw hoofdkantoor, waar het Agentschap de enige huur‑ der zal zijn, wat meer mogelijkheden biedt om EASA’s CO2-voetafdruk te verkleinen, en 3) het centraliseren van de belangrijkste operationele activiteiten (bijv. aanbestedingen en het beheer van zakenreizen en conferenties), die allemaal vertegen‑ woordigd zijn in „Project GREEN”. Project GREEN is bedoeld om EASA’s personeelsleden bewuster te maken van de milieuverplichtingen van het Agentschap en van zijn verplichting zich als een hof‑ felijke buur te gedragen. De onmiddellijke taken van het project zijn: 1) het milieubeleid van het EASA bepalen, reke‑ ning houdend met de aard en de impact van zijn werkzaamheden; 2) essentiële milieuprestatie‑indicatoren en trapsge‑ wijze doelstellingen vastleggen; 3) groene aanbestedingsprocedures invoeren, en 4) de plaatselijke gemeenschap bij groene projecten betrekken.
63
18 en 19
In het kader van Project GREEN wordt nagegaan hoe EASA’s milieuprestaties (waaronder de uitstoot) kun‑ nen worden gemeten en gerapporteerd voor 2014 en daarna, met 2013 als uitgangspunt. Voor het meten en rapporteren van de uitstoot zal het Agentschap reke‑ ning houden met het verslag over de CO2-voetafdruk van het Europees Parlement.
45
In het kader van Project GREEN zullen streefdoelen voor het verminderen van EASA’s BKG‑uitstoot worden vast‑ gesteld, waarbij 2013 waarschijnlijk als uitgangspunt zal worden genomen.
59
Wat C02-compensaties betreft, heeft het EASA in 2012 compensaties voor zakenreizen per trein ingevoerd. Bovendien zal Project GREEN „klimaatvriendelijke” ver‑ voermiddelen aanmoedigen voor het pendelen, voor zakenreizen en voor de reizen van bezoekers. Ook com‑ pensaties voor zakenreizen via de lucht zullen worden overwogen, mits de begroting dit toelaat.
65
In het kader van Project GREEN zal worden onderzocht of bepaalde elementen van EMAS stapsgewijs kun‑ nen worden ingevoerd, rekening houdend met de verhuizing naar de nieuwe kantoren in 2016. Het EASA zal nagaan of zijn milieuverbeteringen op een minder formele manier kunnen worden erkend dan via EMAS.
Aanbeveling 1
Het EASA juicht een gezamenlijk beleid voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen toe. Een dergelijk beleid dient rekening te houden met de uiteenlopende werkzaamheden van de instellingen en organen. Bij de opstelling van het ontwerp voor een gezamenlijk beleid dient de Commissie de instellin‑ gen en organen te raadplegen, en zij dient na te gaan of zij de kosten in verband met de tenuitvoerlegging ervan geheel of gedeeltelijk kan subsidiëren. Er zij op gewezen dat Project GREEN naar verwachting streef‑ doelen voor het verminderen van de BKG‑uitstoot zal vaststellen.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
Aanbeveling 2
Project GREEN zal nagaan hoe de OEF‑methode van de Commissie het best ten uitvoer kan worden gelegd in het kader van EASA’s werkzaamheden.
Aanbevelingen 3, 4 en 5
Het EASA verheugt zich over de mogelijkheid met de instellingen en organen samen te werken om een gezamenlijke aanpak voor vrijwillige compensaties te ontwikkelen op basis van een register van erkende regelingen teneinde hoogwaardige compensaties te verwezenlijken. Het EASA erkent dat de ontwikkeling van een gezamen‑ lijke aanpak voor compensaties niet alleen dient bij te dragen aan vermindering van de uitstoot, maar ook aan duurzame ontwikkeling ten voordele van de lokale bevolking die door het desbetreffende project wordt geraakt. Indien op het niveau van een EU‑instelling een compensatieregeling wordt opgezet en deze voor alle agentschappen en organen wordt opengesteld, kan worden bekeken of schaalvoordelen mogelijk zijn.
Aanbeveling 6
In het kader van Project GREEN zal worden onderzocht of bepaalde elementen van EMAS stapsgewijs kunnen worden ingevoerd, rekening houdend met de verhui‑ zing naar de nieuwe kantoren in 2016. Het EASA zal nagaan of het interessant is zijn milieuverbeteringen op een minder formele manier te doen erkennen dan via EMAS. In het kader van Project GREEN zal ook worden beke‑ ken of het interessant is EASA aan te melden voor de Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra, met name gezien de verhuizing van het Agentschap naar zijn nieuwe kantoren in 2016.
64
Er zij op gewezen dat het EASA via Project GREEN pro‑ beert een hoffelijke buur te zijn door met de plaatselijke gemeenschap samen te werken.
Aanbeveling 7
Het EASA verheugt zich over het voorstel de finan ciële regels en/of aanbestedingsregels te wijzigen om „groene aanbestedingen” te bevorderen en te verge‑ makkelijken. Project GREEN ondersteunt de opname van „vergroenende” standaardbepalingen in EASA’s aanbestedingsprocedures, en zal na opname toekijken op de naleving ervan. Indien van toepassing zullen de bepalingen van de GPP‑toolkit worden gebruikt en in de specificaties (technische specificaties, selectie-/gun‑ ningscriteria) worden verwerkt.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
65
Het Europees Milieuagentschap
Het Europees Geneesmiddelenbureau
Punt 19 — Tabel 2
12 en 13
Aanbevelingen
Het Bureau heeft geen andere bronnen van brandstof‑ verbranding en bezit geen voertuigen.
Net als in voorgaande jaren kocht het Europees Milieuagentschap ook in 2012 elektriciteit uitsluitend van hernieuwbare bronnen in. In 2012 werd 71 ton kooldioxide (CO2) uitgestoten, afkomstig van de verwar‑ ming van ons hoofdgebouw aan de Kongens Nytorv nr. 6. Deze uitstoot werd gecompenseerd, samen met de uitstoot afkomstig van de verwarming in 2010 en 2011 (zie paragraaf 54 van het rapport).
Het Europees Milieuagentschap stemt in met de aan bevelingen van de Rekenkamer.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft eerste stappen ondernomen om zijn CO2-voetafdruk te verklei‑ nen. De belangrijkste stap was de aankoop van elektri‑ citeit afkomstig uit hernieuwbare bronnen. Elektriciteit is voor het Bureau waarschijnlijk de grootste bron van CO2-uitstoot. Door elektriciteit afkomstig uit 100 % her‑ nieuwbare bronnen aan te kopen, heeft het Bureau zijn uitstoot tot nul herleid.
Om zich verder op de invoering van een geharmoni‑ seerde aanpak voor het meten van de CO2-voetafdruk voor te bereiden, gaat het Bureau ook de uitstoot na van zijn zakenreizen en van de reizen van bezoekers van het Bureau indien hun reis door het Bureau geregeld wordt. Pendelen zonder auto wordt bevorderd door de beslissing van het Bureau om vanaf 2015 geen parkeer‑ plaatsen meer te huren. Een andere voorbereidende maatregel is de invoering van groene criteria in de EMA‑aanbestedingsrichtsnoeren.
18
Na de goedkeuring van de EMA‑milieustrategie in december 2013, waarin het Bureau zicht tot naleving van de UK Climate Change Act 2008 verplicht, en de vaststelling door het Verenigd Koninkrijk van richtsnoe‑ ren voor milieurapportage in juni 2013, zal het Europees Geneesmiddelenbureau in zijn toekomstige jaarversla‑ gen ook milieu‑informatie opnemen.
19
Zolang er geen geharmoniseerde instructie voor het rapporteren van milieu‑informatie bestaat, is het Euro‑ pees Geneesmiddelenbureau vrij om in zijn niet‑finan‑ ciële informatie een beperkt aantal relevante essentiële prestatie‑indicatoren op te nemen met betrekking tot energieverbruik, vervoer en afval.
Antwoorden van de gecontroleerde EU-instellingen en -organen
45
Het stellen van streefdoelen voor BKG‑uitstoot maakt deel uit van het actieplan dat het EMA zal uitwerken als onderdeel van zijn milieubeheersysteem.
65
Als onderdeel van EMA’s inzet voor het milieu heeft het Bureau een aanvang gemaakt met de milieuanalyse. Deze zal worden gevolgd door het milieubeleid en de invoering van een milieubeheersysteem. De uiteinde‑ lijke registratie bij EU EMAS zal naar verwachting in de loop van 2015 gebeuren.
99 en 100
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft de eige‑ naar op de EU‑certificering voor groene gebouwen gewezen, waarna de eigenaar het Bureau ervan in kennis heeft gesteld dat hij de registratie voor dat pro‑ gramma in gang heeft gezet.
101
Het Bureau heeft voorbereidingen getroffen om zich te registreren voor de Europese gedragscode inzake energie‑efficiëntie in gegevenscentra.
66
Het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) Naar aanleiding van de bevindingen van het controle‑ verslag „How do the EU institutions and bodies calculate, reduce and offset their greenhouse gas emissions?” (Hoe berekenen, verminderen en verrekenen de instellingen en organen van de EU hun uitstoot van broeikasgas‑ sen?) en na analyse van de inhoud ervan door de betrokken diensten van het Harmonisatiebureau voor de interne markt (BHIM), meldt het BHIM dat deze bevindingen geen reden geven bijzondere opmerkin‑ gen te maken. De specifieke bevindingen over het BHIM zijn een cor‑ recte weergave van het milieubeheer bij het BHIM ten tijde van de uitvoering van de audit. De algemene bevindingen over alle gecontroleerde instellingen en organen komen overeen met de objec‑ tieve gegevens die tijdens de audit zijn verkregen. De conclusies en aanbevelingen van de audit zijn goed onderbouwd en redelijk. Door het geven van het goede voorbeeld wordt daarmee de weg gewezen naar het versterken van het door de Europese Unie bevorderde milieubeleid.
WAAR ZIJN EU-PUBLICATIES VERKRIJGBAAR? Gratis publicaties: •
één exemplaar: via EU Bookshop (http://bookshop.europa.eu);
•
meerdere exemplaren of posters/kaarten: bij de vertegenwoordigingen van de Europese Unie (http://ec.europa.eu/represent_nl.htm), bij de delegaties in niet‑EU‑landen (http://eeas.europa.eu/delegations/index_nl.htm), door contact op te nemen met Europe Direct (http://europa.eu/europedirect/index_nl.htm), door te bellen naar 00 800 6 7 8 9 10 11 (gratis in de hele Europese Unie) (*). (*)
De informatie wordt gratis verstrekt en bellen is doorgaans gratis, maar sommige operatoren, telefooncellen of hotels kunnen kosten aanrekenen.
Betaalde publicaties: •
via EU Bookshop (http://bookshop.europa.eu).
Betaalde abonnementen: •
bij een van de verkoopkantoren van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie (http://publications.europa.eu/others/agents/index_nl.htm).
QJ-AB-140-14-NL-C ISSN 1831-0915
Voor een geloofwaardig klimaatbeleid van de EU is het van belang dat de EU-instellingen en -organen een voortrekkersrol spelen bij het ontwerpen en toepassen van beleid voor het terugdringen van hun eigen uitstoot van broeikasgassen. In dit Speciaal verslag wordt onderzocht hoe de EU-instellingen en -organen, door het mitigeren van de impact van hun administratieve werkzaam heden op het milieu, de uitdaging aangaan om bij te dragen aan de doelstelling van de Unie om vóór 2020 een uitstootvermindering van 20 % ten opzichte van 1990 te realiseren.
EUROPESE REKENKAMER